MIGRANTENSTUDIES, 2003, NR. 3
Taboe of stok om een hond te slaan? Aard en omvang van asielzoekerscriminaliteit in Nederland
Willem de Haan en Martina Althoff* In de maatschappelijke discussie over het asielbeleid heeft het vraagstuk van de door asielzoekers gepleegde criminaliteit een bijzondere betekenis. Het thema wordt namelijk als een prisma gebruikt waarmee een licht wordt geworpen op maatschappelijke veranderingen en de kwaliteit van het bestaan, nu en in de toekomst. In publicaties over het onderwerp wordt een dreigingsbeeld gepresenteerd van criminaliteit die asielzoekers in Nederland zouden importeren. Zo is bijvoorbeeld gesteld ‘dat het niveau van moord en doodslag voor asielzoekers beduidend hoger is dan dat van de rest van de bevolking’ (Willemse 2002, p. 8). Al eerder werd in de media melding gemaakt van een naar verhouding zeer hoge criminaliteit van personen die afkomstig zijn uit asielzoekerregio’s (Trouw, 3 februari 2001). Storend is dat het begrip ‘asielzoeker’ als een verzamelbegrip wordt gebruikt voor verschillende categoriee¨n vreemdelingen. Behalve op vreemdelingen van wie de asielaanvraag in behandeling is en die als asielzoeker in een asielzoekerscentrum verblijven, hebben uitspraken ook vaak betrekking op asielzoekers die niet in asielzoekerscentra verblijven, maar in decentrale opvang zijn ondergebracht in particuliere woningen beheerd door gemeenten. Het begrip asielzoeker wordt verder dikwijls gebruikt voor personen die officieel als vluchteling zijn erkend en van wie de asielaanvraag door de Nederlandse overheid is gehonoreerd met een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd. Soms verblijven zij dan in afwachting van zelfstandige huisvesting nog in een asielzoekerscentrum. Maar ook erkende vluchtelingen die al naar een zelfstandige woning zijn verhuisd, worden in de discussie nog vaak als asielzoeker beschouwd. Al deze categoriee¨n worden in publieke discussies over asielzoekers door elkaar gehaald. Hier speelt het klassieke gevolg van het attributieprobleem dat problemen die de ene categorie meebrengt, ongemerkt ook aan de andere worden toegeschreven. In dit artikel verstaan we onder asielzoekers vreemdelingen die in Nederland een asielaanvraag hebben ingediend en in een asielzoekerscentrum verblijven
173
MIGRANTENSTUDIES, 2003, NR. 3
Aanleiding Om een nauwkeuriger beeld van de betrokkenheid van asielzoekers bij criminaliteit te krijgen, hebben we bescheiden empirisch onderzoek verricht naar criminaliteit in en om asielzoekerscentra. Aanleiding tot het onderzoek was de commotie over het uitlekken van een (intern) rapport van de Groningse politie getiteld Asielzoekers crimineler? en de publicatie in het Nieuwsblad van het Noorden op 10 januari 2001 van de conclusie dat asielzoekers gehuisvest in de regio Groningen significant vaker (bijna 5 maal vaker) criminele delicten plegen, op alle niveaus van de criminaliteitspiramide, dan de gemiddelde inwoner van Nederland en dat het aantal recidivisten onder asielzoekers groot is. De politie wil het rapport niet vrijgeven, maar bevestigt de conclusies die erin staan. Zij wijst er in een toelichting aan het Nieuwsblad van het Noorden op, dat het ministerie van Binnenlandse Zaken – de ‘financier van de politie’ – ervan uitgaat dat de aanwezigheid van politie geen extra werk oplevert, als het gaat om de handhaving van de openbare orde en de bestrijding van de criminaliteit. Dat extra werk is er echter wel degelijk, ook al komt het in de officie¨le politiecijfers niet tot uitdrukking en ongeacht het feit dat een directeur van vijf asielzoekerscentra schrijft ‘dat de komst van een asielzoekerscentrum in verhouding geen extra openbare orde en veiligheidsproblemen met zich meebrengt’. De politie had echter al eerder melding gemaakt van aanhouding van asielzoekers die actief waren binnen criminele bendes (waaronder een bende die vanuit de stad op grote schaal inbraken pleegde in Noord-Nederland) en ontmanteling van criminele organisaties op het gebied van mensensmokkel. Op 17 januari 2001 bevestigt burgemeester Wallage tegenover een journaliste van dagblad Trouw (18 januari 2001) dat asielzoekers in het Groningse bijna vijf keer vaker strafbare feiten plegen dan de gemiddelde inwoner van Nederland – althans dat dit cijfer in een vertrouwelijk rapport staat dat hij eind 1999 van de recherche kreeg. De burgemeester ‘vindt dat er geen taboe behoort te berusten op dit onderwerp’ en stelt onomwonden: ‘Er zijn mij te veel criminele asielzoekers.’ Hoewel er volgens de burgemeester rond asielzoekerscentra niet veel problemen met de openbare orde zijn en een deel van de criminaliteit ontstaat door spanningen binnen de asielzoekerscentra, noemt hij de hoge criminaliteit onder asielzoekers toch ‘behoorlijk belastend voor een ruimhartig asielbeleid’. De burgemeester zegt zijn uitspraken op een vertrouwelijk intern rapport van de politie te baseren, maar wil het rapport niet vrijgeven en over het onderzoek verder geen mededelingen doen. Op aandringen van woordvoerders van verschillende politieke partijen, besluit staatssecretaris Kalsbeek van Justitie echter op 25 januari 2001 het rapport, dat haar voorganger ambtshalve was toegezonden, openbaar te maken. In een begeleidende brief merkt de staatssecretaris echter op dat ‘het rapport een onvoldoende brede basis heeft voor de conclusies die eruit worden getrokken’. Vooral bij de conclusie, dat asielzoekers tot vijfmaal het gemiddelde aantal delicten zouden plegen, is ‘een aantal methodologische en inhoudelijke kanttekeningen’ te plaatsen. Volgens de staatssecretaris zijn de in
174
WILLEM DE HAAN EN MARTINA ALTHOF: Taboe of stok om een hond te slaan?
1998 door de politie aangehouden asielzoekers die in een van de asielzoekerscentra in Groningen verbleven ten onrechte vergeleken met alle overige Groningers, inclusief bejaarden en baby’s.
De feiten De regionale beheersdriehoek – de burgemeester van Groningen, de hoofdofficier van Justitie en de hoofdcommissaris van politie – wordt in een interne rapportage (maart 1999) over ontwikkelingen op het gebied van de midden en zware criminaliteit in de regio Groningen geattendeerd op toenemende criminaliteit gepleegd door asielzoekers. Verder zouden er in de omgeving van de opvangcentra spanningen zijn tussen asielzoekers en de lokale bevolking. Aanleiding zijn de vele winkeldiefstallen die door asielzoekers in de omgeving van asielzoekerscentra worden gepleegd. Uit het feit dat er in de opvangcentra lijsten met bestellingen circuleren, wordt geconcludeerd dat er in georganiseerd verband en op bestelling wordt gestolen. Gezien de geraffineerde wijze waarop de winkeldiefstallen worden gepleegd, wordt geconcludeerd dat het om ‘professionele’ winkeldieven gaat met een grote kennis van beveiligingssystemen. Behalve de vele winkeldiefstallen vormen ook inbraken een aanleiding voor de beheersdriehoek om de politie opdracht te geven om de door asielzoekers gepleegde criminaliteit in kaart te brengen. Een analyse van gegevens uit de bedrijfsadministratie van de politie laat zien dat in de regio Groningen in de periode 1 september 1998 tot en met 31 augustus 1999 ruim zevenduizend aanhoudingen zijn verricht, waarvan bijna zesduizend personen met een woonadres in de provincie Groningen. In vijf procent van deze gevallen blijken de verdachten in een opvangcentrum voor asielzoekers te wonen. In de provincie Groningen verblijven op dat moment (medio 1999) 4.700 asielzoekers van wie bijna 3.900 in opvangcentra (83%). Van deze asielzoekers is ruim zes procent aangehouden en van de overige bevolking van Groningen e´e´n procent. Daaruit wordt de conclusie getrokken dat asielzoekers zich relatief vaak schuldig maken aan het plegen van misdrijven. De centrale vraag van het onderzoek ‘of asielzoekers crimineler zijn’ dan de reguliere Groningse bevolking, wordt daarom met ‘ja’ beantwoord. Wel wordt de nuancering aangebracht dat e´e´n op de vijf aanhoudingen plaatsvindt naar aanleiding van delicten die binnen de opvangcentra zijn gepleegd en dus ge´e´n directe overlast voor de omgeving veroorzaken. Van de geregistreerde geweldsdelicten is zelfs twee derde en van de vernielingen driekwart binnen de opvangcentra gepleegd. Vooral in en om de grotere opvangcentra vindt de meeste criminaliteit plaats. Kleinere centra zijn relatief rustig. Als verklaring wordt gegeven dat de positie waarin asielzoekers zich bevinden, hieraan vaak debet is.
Reacties In de media wordt op (de publiciteit over) het rapport bevreemd gereageerd. Burgemeesters van andere steden waar ook asielzoekerscentra staan, zoals Rotterdam, Utrecht, Amersfoort, Den Helder en Middelburg, reageren ver-
175
MIGRANTENSTUDIES, 2003, NR. 3
baasd. De burgemeester van Rotterdam laat weten alarmerende berichten als in Groningen in zijn stad nooit te hebben gehoord. De burgemeester van Middelburg – met twee centra en 600 asielzoekers – heeft nooit reden gezien om uit te zoeken of asielzoekers ‘crimineler’ zijn dan de overige inwoners. En ook de burgemeester van Amersfoort heeft het laatste halfjaar niets op haar bureau gezien wat duidt op ernstige criminaliteit rond het aldaar gevestigde asielzoekerscentrum (Trouw, 19 januari 2001). Opmerkelijk is dat burgmeester Wallage van Groningen in een ingezonden stuk op de opiniepagina van de Volkskrant (1 februari 2001) publiekelijk verantwoording aflegt, omdat hij zich voor de ontstane verwarring medeverantwoordelijk voelt. Hoewel hij ‘nog altijd meent dat iedereen had kunnen begrijpen dat het mij daarbij niet om een gestolen fiets of een enkele winkeldiefstal ging’, moet hij achteraf toch concluderen dat hij zijn communicatieve vaardigheden heeft overschat. De burgemeester benadrukt nogmaals dat slechts een kleine minderheid van ongeveer 5 procent van alle asielzoekers met de politie in aanraking is geweest, maar dat neemt niet weg dat die kleine minderheid verantwoordelijk is voor een ‘stevige hoeveelheid strafbare feiten’ waarvan de aard en omvang ‘schokgolven door lokale gemeenschappen’ zenden. De burgemeester ontkent dat hij in zijn uitspraken gebruik heeft gemaakt van gegevens uit het rapport van de politie. Hij noemt het rapport niet meer dan een ‘inkijkje in de cijfers’ en onderstreept dat hij het rapport niet openbaar wilde maken. Hij vond namelijk – net als de recherche die het rapport een jaar eerder had opgesteld – dat de rapportage niet als grondslag voor een publiek debat kon dienen. Het ging nu eenmaal niet om een wetenschappelijk onderzoek. Diverse Kamerleden verklaren het met burgemeester Wallage van Groningen eens te zijn dat er strenger moet worden opgetreden tegen asielzoekers die zich niet aan de wet houden. Over de manier waarop dat zou moeten gebeuren, lopen de meningen echter uiteen. Kamerlid Kamp (VVD) meent dat de procedure van asielzoekers die tijdens de procedure een misdrijf of overtreding begaan, moet worden bespoedigd en CDA-woordvoerder Wijn vindt dat de asielprocedure van vreemdelingen die zich schuldig maken aan crimineel gedrag zelfs onmiddellijk moet worden stopgezet. De CDA-woordvoerder roept op om deze asielzoekers onmiddellijk uit de procedure te zetten en wellicht vervolgens het land uit te zetten. Volgens de woordvoerders van PvdA en VVD kunnen asielzoekers niet onmiddellijk worden uitgezet, omdat dit in strijd zou zijn met internationale verdragen. De VVD-woordvoerder wil de asielaanvraag van ‘criminele asielzoekers’ eerst laten toetsen. Zou blijken dat ze geen aanspraak meer kunnen maken op asiel, dan zal hun procedure ‘met stoom en kokend water’ moeten worden afgerond en zullen ze direct moeten worden uitgezet. Staatssecretaris Kalsbeek van Justitie waarschuwt de Kamer niet overhaast te reageren en liever eerst rustig te kijken naar de regels die we al hebben om vervolgens te kijken waar het dan eventueel strenger zou moeten. De Kamer is het met de staatssecretaris eens dat uit het rapport niet kan worden geconcludeerd dat asielzoekers crimineler zijn dan de gevestigde Nederlanders. Maar in tegenstelling tot de staatssecretaris die zich op het stand-
176
WILLEM DE HAAN EN MARTINA ALTHOF: Taboe of stok om een hond te slaan?
punt stelt dat onderzoek niet nodig is, meent een Kamermeerderheid dat het Groningse rapport wel degelijk aanleiding geeft tot nader onderzoek. Middel (PvdA) wil ‘neutraal’ in beeld gebracht hebben welke groepen van asielzoekers in de Nederlandse samenleving zich in welke mate schuldig maken aan welke delicten. Wijn (CDA), die al eerder had aangedrongen op een landelijk onderzoek naar het criminele gedrag van asielzoekers, vraagt om onderzoek naar ‘criminaliteit en overlast door en rond asielzoekerscentra’ (Trouw, 26 januari 2001).
Onderzoek De vrees bestond dat het thema criminaliteit van asielzoekers bij de TweedeKamerverkiezingen een prominente rol zou gaan spelen. Om die reden heeft de voorzitter van VluchtelingenWerk Nederland ons gevraagd een verkennend onderzoek uit te voeren om daarmee een bijdrage te leveren aan een rationele, op feiten gebaseerde discussie over het asiel- en vreemdelingenbeleid. Het leek ons een goed idee een dergelijk onderzoek te doen, zij het niet in opdracht van en gefinancierd door VluchtelingenWerk, maar onafhankelijk binnen de eigen vrije onderzoeksruimte die onze aanstelling aan de universiteit gelukkig nog in beperkte mate biedt. Aanknopingspunten voor ons onderzoek vonden wij in het eerdergenoemde onderzoek van de Groningse politie. Hierin werd geconstateerd dat het meeste geweld binnen de asielzoekerscentra plaatsvond en bij de kleinere opvanglocaties niet of nauwelijks werd aangetroffen. Verder stond erin dat criminaliteit van asielzoekers verband houdt met de situatie waarin asielzoekers zich bevinden. De beide aanknopingspunten hebben wij uitgewerkt door niet het gedrag van individuele asielzoekers maar asielzoekerscentra zelf centraal te stellen. Tevens wilden we onderzoeken in hoeverre de centrale opvang van asielzoekers in en om asielzoekerscentra criminaliteit genereert en daardoor de omgeving van die centra belast met een gevaar voor de openbare orde en veiligheid. Ons uitgangspunt bij het onderzoek was dat om door asielzoekers gepleegde criminaliteit te kunnen verklaren, rekening dient te worden gehouden met de bijzondere situatie van asielzoekers en factoren die verband houden met hun leefomstandigheden in een asielzoekerscentrum. We hebben dit uitgangspunt gefundeerd op een analyse van theoretische verklaringen voor de betrokkenheid van asielzoekers bij bepaalde vormen van criminaliteit.
Verklaringen voor criminaliteit onder asielzoekers Om door asielzoekers gepleegde criminaliteit te verklaren, ligt het wellicht voor de hand in eerste instantie uit te gaan van de gangbare criminologische verklaringen voor criminaliteit onder bepaalde categoriee¨n immigranten en etnische minderheden. Wanneer de gangbare verklaringen worden toegesneden op het proces van aanpassing van immigranten aan de nieuwe situatie en omstandigheden, kan criminaliteit worden gezien als het gevolg van het gebrekkig maatschappelijk functioneren van sociale groepen met uiteenlo-
177
MIGRANTENSTUDIES, 2003, NR. 3
pende maatschappelijke posities en achtergronden. Een probleem van deze verklaringen is dat in veel gevallen niet de eerste maar de tweede generatie van een etnische minderheid een hoog niveau van geregistreerde criminaliteit vertoont. En juist de tweede generatie heeft zich al min of meer aan de maatschappelijke verhoudingen in het land van vestiging aangepast. Meer recentelijk is daar nog het volgende probleem bij gekomen. Bepaalde vooronderstellingen in deze theoriee¨n zijn feitelijk achterhaald doordat de grenzen zijn opengegaan, het massavervoer van personen en goederen explosief is toegenomen en de globalisering van economie en cultuur andere spelers op het migratietoneel heeft doen verschijnen. Zo zijn er immigranten die speciaal naar Nederland trekken om er delicten te plegen of die in hun land van herkomst al een criminele carrie`re achter de rug hebben. In dit kader rijst ook de vraag naar het criminele potentieel onder asielzoekers in Nederland (Bovenkerk, 2002, pp. 230-231).
Importfactoren Criminaliteit kan direct en indirect door asielzoekers worden geı¨ mporteerd. Van directe import is sprake wanneer asielzoekers in hun land van herkomst al een criminele carrie`re hebben doorlopen en zij na aankomst in Nederland doorgaan op de ingeslagen weg. Het is niet onwaarschijnlijk dat personen die er vroeger al een delinquente levensstijl op na hielden of in hun land van herkomst al eerder wegens misdrijven met politie en justitie in aanraking zijn geweest, ook in de nieuwe situatie problematisch en crimineel gedrag zullen vertonen. De kans hierop is groot wanneer iemand met een criminele achtergrond asiel aanvraagt in een ander land en er bewust voor kiest bepaalde criminele activiteiten te ontwikkelen of voort te zetten, al dan niet in georganiseerd verband. Indirect kan criminaliteit worden geı¨ mporteerd doordat asielzoekers gedrag vertonen dat binnen de eigen culturele context als geoorloofd wordt beschouwd, terwijl het in Nederland strafbaar is gesteld. Hierbij valt te denken aan de wijze waarop mannen vrouwen en kinderen ‘corrigeren’ of de aangetaste eer van hun familie moeten herstellen. Mensen voelen zich op grond van de uit hun land van herkomst meegenomen gewoonten en opvattingen niet altijd aangesproken door gedragsregels en verbodsbepalingen. Zij begrijpen het optreden van toezichthouders niet of zijn het er volstrekt mee oneens. Het ligt voor de hand dat tussen asielzoekers onderling en tussen asielzoekers en medewerkers van de opvangcentra verschillen in gewoonten en opvattingen over waarden en normen aanleiding geven tot allerlei culturele misverstanden en culturele conflicten. Deze beı¨ nvloeden de gang van zaken en de sfeer in de instelling negatief en kunnen onder omstandigheden uitlopen in criminaliteit. Naast bepaalde overeenkomsten zijn er dus ook onmiskenbaar verschillen tussen asielzoekers en de in Nederland gevestigde etnische minderheden. Zo is de immigratie van asielzoekers – althans in theorie – gedwongen, de verblijfsduur in Nederland over het algemeen korter, de binding met de samenleving zwakker en het toekomstperspectief onzekerder. Vluchtelingen hebben in hun herkomstland vaak blootgestaan aan ernstige vormen van victimisering, poli-
178
WILLEM DE HAAN EN MARTINA ALTHOF: Taboe of stok om een hond te slaan?
tieke repressie, religieuze vervolging en bedreiging met de dood of verlies van elementaire sociale en economische bestaansvoorwaarden door oorlogs- of natuurgeweld. In voorkomende gevallen zijn zij niet in staat op legale wijze het land te verlaten en op een legale manier een nieuw land binnen te komen. Dit betekent dat een geslaagde vlucht lang niet altijd leidt tot een einde aan alle victimisering. Vaak komen er nieuwe vormen van slachtofferschap voor in de plaats, bijvoorbeeld wanneer zij in handen vallen van mensensmokkelaars en aankomen met grote schulden die zo snel mogelijk moeten worden terugbetaald. Over het slachtofferschap van asielzoekers in Nederland is uit onderzoek niets bekend. Maar in theorie ligt een verhoogd risico op slachtofferschap onder asielzoekers voor de hand op grond van de beperkende leefomstandigheden in de centra en hun kwetsbaarheid voor bedreiging, uitbuiting en ‘hate crimes’ in hun leefomgeving, bijvoorbeeld in de vorm van collectieve acties door groepen autochtone jongeren. In de kwetsbare positie waarin de meeste asielzoekers toch al verkeren, kunnen misdrijven extra hard aankomen, vooral wanneer sprake is van (onverwerkte) traumatisering. Mensen die hun land ontvluchten zijn zekerheden kwijtgeraakt die essentieel zijn voor hun functioneren. Als die zekerheden zijn weggevaagd en er geen nieuw zekerheden voor in de plaats komen – door taalproblemen, gebrek aan privacy, sociaal isolement en voortdurende onzekerheid over de afloop van de asielprocedure –, kunnen zij in een traumatische situatie terechtkomen. Uit onderzoek is bekend dat asielzoekers relatief vaak te kampen hebben met bijzondere psychosociale, gezondheids- en gedragsproblemen die deels samenhangen met vertrekmotieven en traumatiserende reiservaringen en deels met de aard en duur van de toelatingsprocedure en de bijzondere omstandigheden van asielzoekers in de opvangcentra. Op grond van genoemde verschillen zijn de gangbare verklaringen voor (een relatief hoge) criminaliteit onder bepaalde etnische minderheden niet zonder meer van toepassing op door asielzoekers gepleegde criminaliteit.
Depriverende factoren Om door asielzoekers gepleegde criminaliteit te verklaren moeten we, behalve met specifieke importfactoren ook rekening houden met specifieke depriverende factoren zoals de onzekere status van asielzoekers, de aard van de asielprocedure en de leefsomstandigheden tijdens een vaak langdurig verblijf in een asielzoekerscentrum. Op het eerste gezicht vertonen asielzoekerscentra een aantal kenmerken die karakteristiek zijn voor een zogenaamde ‘totale institutie’. Een totale institutie is een plaats waar een groot aantal soortgelijk gesitueerde individuen voor een aanzienlijke periode zijn opgenomen en van de omringende samenleving zijn afgesneden, samen wonen, werken en een formeel geregeld leven leiden (Goffman, 1993, p. 11).4 Als centrale kenmerk van totale instituties noemt Goffman dat de scheiding tussen de drie levenssferen van slapen, werken en recree¨ren is opgeheven. Al deze aspecten van het dagelijkse leven vinden op e´e´n plaats en onder toezicht
179
MIGRANTENSTUDIES, 2003, NR. 3
plaats. Verder vindt elk onderdeel van de dagelijkse activiteiten plaats in het gezelschap van een grote groep anderen die allemaal op dezelfde manier worden behandeld en geacht worden gezamenlijk ook allemaal hetzelfde te doen. Ten derde zijn alle dagelijkse activiteiten onderworpen aan een strak schema waarin de ene activiteit op een vast tijdstip overgaat in de volgende activiteit. Dit verloopt volgens een van bovenaf opgelegd systeem van uitgesproken formele regelingen. Ten slotte worden de diverse gedwongen activiteiten samengevoegd tot een rationeel plan om deeltaken uit te voeren en de doelstellingen van de instelling te bereiken (ibid., p. 17). Alles bij elkaar genomen, is een totale institutie een sociaal hybride combinatie van een residentie¨le (woon)gemeenschap en een formele organisatie (ibid., p. 22). Om problemen met het gedrag van bewoners van zulke instellingen te verklaren, wordt uitgegaan van een zogenaamd ‘deprivatiemodel’ (Sykes & Messinger, 1960). Een dergelijk model zoekt de oorzaken van problematisch gedrag van bewoners niet primair in kenmerken van die bewoners, maar eerder in kenmerken van de instellingen waar zij zijn ondergebracht. Volgens dit model kan problematisch gedrag van bewoners worden verklaard uit de door hen ondervonden beperkingen (deprivatie) van persoonlijke vrijheid en autonomie door ontneming van privacy en andere restricties waaraan zij zijn onderworpen (King & Mc Dermott, 1989). De algemene stresstheorie voorspelt dat spanningen onder dergelijke omstandigheden gemakkelijk aanleiding kunnen geven tot woede en agressie en ‘zinloze’ vormen van criminaliteit zoals vernielingen, waardoor de spanningen eerder toenemen dan afnemen (Agnew, 1992). Stress en woede kunnen onder omstandigheden ook leiden tot andere vormen van problematisch en deviant gedrag. Ervaren problemen kunnen behalve in gee¨xternaliseerde vorm ook in geı¨ nternaliseerde vorm worden opgelost. Bewoners vervallen dan bijvoorbeeld in apathie en depressiviteit. Al naargelang bewoners meer geneigd zijn aansluiting te zoeken bij lotgenoten met vergelijkbare ervaringen, soortgelijke waarden, normen en toekomstverwachtingen, krijgt dat gedrag een collectief karakter. Voorzover zulke reacties van bewoners als overtredingen of misdrijven worden beschouwd en intern op grond van huisregels en/of strafrechtelijk worden gesanctioneerd, is er sprake van vormen van stille sabotage, ordeverstoringen, overlast en (gewelds)criminaliteit.
Model Met behulp van een geı¨ ntegreerd import- en deprivatiemodel kan problematisch en/of crimineel gedrag van asielzoekers uit een wisselwerking van deze factoren worden verklaard. Problematisch of crimineel gedrag wordt dan gezien als een manier om het hoofd te kunnen bieden aan chronische stress als gevolg van de verschillende spanningen die het leven in een sociaal gedepriveerde positie meebrengt. De individuele bewoners staan onder stress doordat ze langdurig en onder beperkende omstandigheden met anderen ruimte en voorzieningen moeten delen. De manier waarop ze met de stress omgaan hangt echter mede af van persoonsgebonden factoren zoals hun
180
WILLEM DE HAAN EN MARTINA ALTHOF: Taboe of stok om een hond te slaan?
gewoonten en opvattingen over normen en waarden, victimisering en traumatisering of ervaringen met criminaliteit.
Kansenstructuur Naast factoren die verband houden met de problemen die asielzoekers veroorzaken omdat zij zijn ondergebracht in een speciaal type instelling, moet er ook een verklaring zijn voor criminaliteit die asielzoekers die in een centrum wonen, buiten de centra plegen. Om daarvoor een verklaring te vinden wordt ten slotte ingegaan op factoren die aangeven waarom asielzoekers in de gelegenheid zijn tot het plegen van criminaliteit in en om asielzoekerscentra. Een verklaring voor problemen die asielzoekers buiten asielzoekerscentra veroorzaken, kan worden gevonden in wat Engbersen en Van der Leun (1995) – in navolging van de criminologen Cloward en Ohlin (1960) – hebben omschreven als een ‘differentie¨le kansenstructuur’. Bij hun onderzoek naar criminaliteit onder illegalen (onder wie uitgeprocedeerde asielzoekers) is dit begrip gedefinieerd als de mate van toegang tot de formele, overheidsgereguleerde instituties van de verzorgingsstaat: arbeidsmarkt, onderwijs, huisvesting en gezondheidszorg; verder de mate van toegang tot de informele economie, zoals de mate waarin men profiteert van informele uitvoeringspraktijken die een rol spelen bij het passief en actief gedogen van illegalen; en tot slot de toegang tot ‘criminele circuits’ (Engbersen & Van der Leun, 1995, p. 5l). De differentie¨le kansenstructuur biedt behalve mogelijkheden tot maatschappelijk functioneren ook gelegenheid om – uitgedrukt in een eufemisme ontleend aan de relatieve deprivatietheorie – op ‘innovatieve wijze’ (illegaal) te voorzien in elementaire behoeften aan status, consumptie, recreatie, communicatie en mobiliteit. Engbersen en Van der Leun hebben geprobeerd aan de hand van de kansenstructuren een verklaring te geven voor verschillen in percentages aanhoudingen van illegalen onder wie uitgeprocedeerde asielzoekers behorend tot enkele grotere etnische minderheden. Om criminaliteit in en om asielzoekerscentra te verklaren zal het begrip differentie¨le kansenstructuur moeten worden aangepast aan de positie van asielzoekers die in die asielzoekerscentra verblijven.
Veldonderzoek5 Om een nauwkeurig beeld te krijgen van de aard en de achtergronden van de betrokkenheid van asielzoekers bij criminaliteit, hebben we de criminaliteit onderzocht die over een periode van e´e´n jaar plaatsvond in en om e´e´n asielzoekerscentrum. Dit was een centrum met een doorsnee capaciteit maar een hoog niveau van geregistreerde criminaliteit. Om binnen de mogelijkheden van dit onderzoek de gegevens, verzameld uit de veelheid van bronnen, in e´e´n analyse met elkaar te combineren, hebben we besloten dit ene asielzoekerscentrum helemaal ‘door te lichten’. De keuze van dit centrum dat we een ‘doorsnee asielzoekerscentrum’ hebben genoemd, is gebaseerd op de bevindingen van een veldonderzoek dat we in vijf asielzoekerscentra hebben gedaan. In
181
MIGRANTENSTUDIES, 2003, NR. 3
alle gevallen zijn de centra uitgebreid bezichtigd en is uitvoerig gesproken met coo¨rdinatoren en medewerkers van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Bij gelegenheid, maar niet in alle gevallen, is ook met bewoners gesproken.
Ligging Het asielzoekerscentrum ligt buiten een dorp en op loopafstand van de dorpskern. Een bewoonster legt uit dat de bewoners van het centrum veel behoefte hebben aan contact en activiteiten buiten het centrum en benadrukt dat de situatie en omstandigheden in het centrum dit bemoeilijken: ‘Ons AZC zit in een klein dorp en wij krijgen elke week ook geld maar dat geld is alleen genoeg voor eten. Wij sparen een klein beetje om iets te kopen, bijvoorbeeld shampoo of die soort dingen. Maar het is niet genoeg als we willen gaan om boodschappen te doen of te gaan winkelen.’ Omdat er in het dorp weinig te beleven is, zijn bewoners voor vertier aangewezen op een grotere plaats in de omgeving of de stad Groningen. Strippenkaarten voorzien in een dringende behoefte en worden volgens een medewerker van het COA ‘fel begeerd’.
Type gebouw Op het terrein van het asielzoekerscentrum staan verschillende gebouwen. In het hoofdgebouw bevindt zich de receptie, een ruimte afgescheiden door een glazen loket, waar de medewerkers van een particuliere beveiligingsfirma hun werk doen. Hier staan de beeldschermen van de beveiligingscamera’s en worden de portofoons beheerd. Bezoekers moeten zich hier melden en identificeren. Bewoners komen er met uiteenlopende vragen en verzoeken. In hetzelfde gebouw bevinden zich ook de werkruimten van de COA-medewerkers die voor bewoners niet vrij toegankelijk zijn. Volgens afspraak worden zij bij de receptie opgehaald of onder begeleiding van een beveiligingsmedewerker naar hun gesprekspartner gebracht. Op het terrein bevindt zich de medische opvang en een dependance van VluchtelingenWerk. De woningen zijn zogenaamde ‘portocabines’ met units van twee- tot vierpersoonskamers, gemeenschappelijke keukens en washokken. De woningen liggen in een wooncomplex achter het administratiegebouw. De alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s) zijn in een afzonderlijk woongebouw ondergebracht. De bewoners ervaren het samenleven in de units niet alleen als beperking van hun persoonlijke ruimte maar ook als reden voor conflicten. Zo vertelt een bewoonster waarom er heel veel problemen zijn in het gewone leven van elke dag: ‘het is heel moeilijk om samen in kleine units te wonen met twee kleine koelkasten voor acht mensen... acht mensen met verschillende culturen en verschillende nationaliteiten, verschillende karakters, oude mensen met jonge mensen en mensen met kinderen.
Bezigheden en dagindeling Als gemeenschappelijke ruimte en recreatieve voorzieningen beschikt het centrum over een zaal met biljarttafel, televisietoestel, muziekinstallatie, een huis-
182
WILLEM DE HAAN EN MARTINA ALTHOF: Taboe of stok om een hond te slaan?
bar die door een team van bewoners wordt beheerd, een fitnessruimte en een kledingwinkel die ook door bewoners wordt gedreven. Verder is er een werkplaats voor houtbewerking en fietsenreparatie waar bewoners kunnen werken, een kindercre`che, een school met een gymlokaal waar de ongeveer veertig kinderen les krijgen en waar aerobiclessen worden aangeboden, en een open leercentrum waar taal-, computer- en naaicursussen worden gegeven. In de open lucht bevinden zich nog twee speelplaatsen en een voetbalveldje. Desondanks is er volgens een bewoonster niet veel te doen en zitten bewoners ‘de hele dag op hun kamer, met name als ze taalproblemen hebben en niet goed met andere mensen kunnen praten’.
Samenstelling van de bewonersbevolking Per 1 januari 2002 bestaat de bevolking van dit centrum uit 56% mannen, 44 % uit vrouwen, 55% (strafrechtelijk) meerderjarigen van 18 jaar en ouder en 44% strafrechtelijk minderjarigen beneden de 18 jaar. Daarmee kan dit als een doorsnee centrum worden beschouwd. Ook een percentage van 10% AMA’s valt binnen de bandbreedte van 1% tot 22% AMA’s in andere centra. Wat de nationaliteiten van de bewoners betreft, is het ook een doorsnee centrum. De verdeling over verschillende nationaliteiten komt in het onderzochte centrum ruwweg6 overeen met die van alle asielzoekers in de provincie Groningen. De sterkst vertegenwoordigde nationaliteiten in het centrum zijn: Afghanistan (40), Sierra Leone (30), Angola (25) en Azerbeidzjan (20). In verhouding zijn alleen asielzoekers uit Irak (20), Joegoslavie¨ (15), Rusland (15) en Turkije (15) enigszins oververtegenwoordigd. Van de nationaliteiten met op provinciaal niveau relatief hoge percentages aanhoudingen, zijn in het centrum alleen Georgie¨rs met negen bewoners licht oververtegenwoordigd. Voor een goede analyse van eventuele relaties tussen de in een asielzoekerscentrum dominant aanwezige nationaliteiten en de door bewoners in en om het centrum gepleegde criminaliteit, zouden deze gegevens moeten worden verfijnd. Zo zou enerzijds per nationaliteit rekening moeten worden gehouden met leeftijd, geslacht en burgerlijke staat van de bewoners en anderzijds met de aard van de delicten waarvoor bewoners met de betreffende nationaliteit zijn aangehouden. In het kader van dit verkennende onderzoek blijkt dit niet mogelijk en het is zelfs de vraag of bij een eventueel vervolgonderzoek alle daarvoor benodigde gegevens beschikbaar zullen komen.
Regime, sfeer, organisatie en houding van uitvoerend personeel Over het regime, de organisatie en de houding van het uitvoerend personeel in het centrum valt op te merken dat dit door een reorganisatie in belangrijke mate is geu¨niformeerd. Zo worden huisregels in principe op dezelfde wijze toegepast en volgens de richtlijnen wordt van ernstige feiten als geweldgebruik of bedreiging van personeel in principe altijd aangifte gedaan. Of dat laatste ook altijd gebeurt, hebben we tot op zekere hoogte kunnen verifie¨ren. Maar er zou een uitvoeriger veldonderzoek op locatie nodig zijn om de meer subtiele
183
MIGRANTENSTUDIES, 2003, NR. 3
afwijkingen in de organisatie en de eventuele doorwerking daarvan in het regime in detail te kunnen bestuderen. Hetzelfde geldt voor het bepalen van de sfeer. Ook hier hebben we te weinig met eigen ogen kunnen observeren om daarover uitspraken te kunnen doen. In vergelijking met de vier andere centra die we hebben bezocht, kunnen we stellen dat er een centrum is waar de sfeer duidelijk beter is en ook een centrum waar de sfeer duidelijk minder goed is. Belangrijker is echter hoe bewoners zelf die sfeer ervaren. Een van de bewoonsters van het onderzochte centrum zegt zich ondanks alle spanningen in haar unit in het AZC veilig te voelen. Er zijn veel mensen die heel veel problemen hebben en sommige mensen zijn ‘niet goed’ en moeten gecontroleerd worden. Maar het goede contact met de medewerkers van het COA en de beveiliging geven haar een gevoel van veiligheid. Wat het wonen betreft, zitten de bewoners wel altijd angstig in spanning te wachten op een brief. Volgens de bewoonster zijn ze allemaal erg bang dat ze worden ‘uitgeproceduurd’. Ook zijn bewoners elke keer weer ‘heel verdrietig mensen te zien gaan die geen plaats hebben’. Volgens haar is dat elke keer weer ‘dodelijk voor ons’.
Criminaliteit in en om een doorsnee centrum Als we het over een ‘doorsnee’ centrum hebben, heeft dat betrekking op de capaciteit en de bezetting van het centrum evenals de kwaliteit van de huisvesting en de verdere voorzieningen, maar niet op de geregistreerde criminaliteit in en om het centrum. Om voor de hand liggende redenen hebben we een centrum gekozen met een hoog niveau van geregistreerde criminaliteit. Het centrum behoort tot de drie asielzoekerscentra in de provincie Groningen met in de periode van 1 maart 2001 tot 1 maart 2002 het hoogste percentage aangehouden bewoners. Bovendien laat dit centrum vanaf 1998-1999 van alle centra de grootste toename zien in de geregistreerde criminaliteit in en om het asielzoekerscentrum. Aan de hand van een gedetailleerde beschrijving van alle incidenten waarvoor e´e´n of meer asielzoekers door de politie zijn aangehouden, is nagegaan wat de aard is van de door asielzoekers in en om asielzoekerscentra gepleegde misdrijven. Daarnaast zijn ook incidenten onderzocht die binnen het centrum hebben plaatsgevonden, maar waarvan geen aangifte is gedaan en die ook niet door de politie zijn geregistreerd. Door vergelijking van registraties, documenten en interviews met sleutelrespondenten (onder wie bewoners) is getracht tot een beeld van de criminaliteit in en om het centrum te komen. Door incidenten per geval te analyseren, probeerden we tevens na te gaan in hoeverre de genoemde factoren een verklaring kunnen geven voor de door asielzoekers gepleegde criminaliteit. In de periode van 1 maart 2001 tot 1 maart 2002 zijn in het Bedrijf Processen Systeem van de politie 38 aanhoudingen geregistreerd van inwoners van dit asielzoekerscentrum. Bij deze 38 aanhoudingen gaat het om 30 personen7 die betrokken waren bij 32 incidenten. Van de 32 incidenten vonden er 7 binnen het asielzoekerscentrum plaats en 25 daarbuiten op diverse plaatsen in de provincie en de stad Groningen. Van de 32 incidenten waarbij asielzoekers als verdachten zijn aangehouden, is in 22 gevallen aangifte gedaan: 18 van
184
WILLEM DE HAAN EN MARTINA ALTHOF: Taboe of stok om een hond te slaan?
de 25 incidenten die buiten het centrum plaatsvonden en 4 van de 7 incidenten binnen het centrum. Om een scherper beeld te krijgen van de criminaliteit in en om asielzoekerscentra hebben we alle incidenten onderzocht waarvoor de bewoners van dit centrum in de periode 2001-2002 zijn aangehouden. We maakten daarbij onderscheid tussen incidenten die binnen het centrum en die buiten het centrum hebben plaatsgevonden. Hierna hebben we onderzocht wat de aanleiding voor deze incidenten is geweest en wat de gevolgen waren, wie erbij betrokken waren en hoe op deze incidenten is gereageerd door slachtoffers, omstanders, getuigen en de politie of – bij incidenten binnen een asielzoekerscentrum – door medewerkers van Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) of van het beveiligingsbedrijf.
Incidenten buiten het asielzoekerscentrum Bij de incidenten die buiten het asielzoekerscentrum plaatsvonden en waarbij een of meer bewoners zijn aangehouden, gaat het hoofdzakelijk om winkeldiefstal en zwart- of grijsrijden in het openbaar vervoer. Niet alleen de gelegenheid maar ook persoonsgebonden en instellingsgebonden factoren kunnen motiveren tot het plegen van winkeldiefstal. Hier komen de drie elementen van het model bij elkaar. Het plegen van winkeldiefstal kan worden verklaard uit de kansen- en gelegenheidsstructuur die inherent is aan de bijzondere sociale en economische positie van asielzoekers. Het kan worden begrepen als een manier om op illegale wijze inkomen te verwerven of direct te voorzien in consumptieve en recreatieve behoeften. Asielzoekers kunnen echter ook tot winkeldiefstal komen doordat zij in een crisis verkeren die door hun omstandigheden wordt veroorzaakt. In de literatuur wordt weinig aandacht besteed aan dit soort ‘compensatiediefstallen’, waarbij de oorzaak samenvalt met de directe aanleiding. Angenent (1980; 1986) vraagt dan ook in zijn boeken over winkeldiefstal extra aandacht voor het feit dat mensen die chronisch last hebben van problemen en spanningen, eerder geneigd zijn diefstallen te plegen uit onvrede met hun levenssituatie. Strippenkaarten en telefoonkaarten zijn onder asielzoekers fel begeerd. Zij voorzien in dringende behoeften en vervalste kaarten die goedkoper worden aangeboden, vinden gretig aftrek. Gegeven de beperkte financie¨le mogelijkheden van asielzoekers kan zwart- of grijsrijden in het openbaar vervoer worden gezien als een aantrekkelijke manier om tegen lagere kosten te voorzien in elementaire behoeften aan recreatie, communicatie en mobiliteit.
Geweld buiten de centra Geweld buiten de asielzoekerscentra doet zich slechts zelden voor en wanneer het voorkomt is het vrijwel uitsluitend als reactie bij betrappen op winkeldiefstal en zwart- of grijsrijden in het openbaar vervoer. Bij dergelijke geweldsincidenten die buiten de centra hebben plaatsgevonden, is in bijna alle gevallen aangifte gedaan. Een reden voor slachtoffers om aangifte te doen is de vaak opmerkelijk snelle escalatie van een conflict waarin asielzoekers agressief
185
MIGRANTENSTUDIES, 2003, NR. 3
overreageren. Ook als gevolg van weerspannigheid bij aanhouding lopen incidenten soms uit op (bedreiging met) geweld. Voor een deel is dit te verklaren uit spanningen tussen asielzoekers en de lokale bevolking. Angst voor afwijzing en uitzetting kan verklaren waarom in geval van betrappen bij het plegen van bijvoorbeeld winkeldiefstal, er van de kant van de asielzoeker heftig wordt gereageerd. Maar ook ervaringen met afwijzing, uitsluiting en discriminatie spelen daarbij mogelijk een rol. In navolging van Schuyt (1993) kan worden gewezen op het belang van gevoelens van onverschilligheid die crimineel gedrag verklaren. In het geval van de asielzoekers zouden enerzijds de zwakke binding met de Nederlandse samenleving en anderzijds de onverschillige wijze waarop de samenleving en het overheidsapparaat met hen omgaat, een verklaring kunnen geven voor de buiten de asielzoekerscentra gepleegde geweldscriminaliteit. Uit het onderzoek komt naar voren dat asielzoekers in hun beleving vaak met vooroordelen en discriminatie worden geconfronteerd en dan vooral in winkels en in het openbaar vervoer.
Incidenten binnen het asielzoekerscentrum De zeven incidenten die binnen het asielzoekerscentrum plaatsvonden, worden geclassificeerd als ernstig geweld met wapen, ernstig geweld zonder wapen, mishandeling, overige (bedreiging), overige (overlast door dronkenschap), vernieling en diefstal. Alle zeven incidenten die binnen het AZC plaatsvinden en waarbij de politie wordt ingeschakeld, zijn nader onderzocht. Het gaat om vijf incidenten waarbij geweld of bedreiging met geweld een rol speelt – twee gevallen van ernstig geweld en twee gevallen van mishandeling –, verder is er een geval van bedreiging, van overlast, van vernieling en van diefstal en/of heling. In twee van de vier gevallen waarbij sprake is van geweld, blijft het bij bedreigingen met geweld zonder letsel. Bij twee van de geweldsincidenten is sprake van alcoholgebruik. Naar aanleiding van deze zeven incidenten worden negen mannelijke verdachten aangehouden van wie de helft nog minderjarig is. De specifieke rapporten van de beveiliging geven inzicht in de aanleiding en achtergronden van incidenten die door de politie als ernstige geweld- of overige misdrijven zijn gekwalificeerd. De specifieke rapporten laten zien dat het geweld doorgaans het gevolg is van een ruzie tussen bewoners die zo escaleert dat de beveiliging zich niet meer in staat acht het conflict zelf nog te beteugelen en de politie om assistentie vraagt. Specifieke rapporten van incidenten die niet ter kennis van de politie zijn gekomen, laten zien dat bewoners in conflicten zonder duidelijke aanleiding doordraaien en geweld gebruiken, vooral als ze onder invloed van alcohol zijn. In het door ons onderzochte centrum zien we dat in het algemeen naar aanleiding van geweldsincidenten vrij snel de hulp van de politie wordt ingeroepen.8 In de gevallen waarin medewerkers van de beveiliging aangifte hebben gedaan, is er duidelijk overeenstemming tussen de verklaringen die in de bedrijfsadministratie van de politie zijn opgenomen en de specifieke rapporten die door de beveiligingsmedewerkers zijn opgemaakt. In gevallen dat van incidenten geen aangifte is gedaan, levert een analyse van de specifieke rap-
186
WILLEM DE HAAN EN MARTINA ALTHOF: Taboe of stok om een hond te slaan?
porten aanvullende informatie op en ook mogelijke verklaringen voor gebeurtenissen die binnen het asielzoekerscentrum plaatsvonden.9 Zo wordt bijvoorbeeld duidelijk dat er ook incidenten zijn die zonder tussenkomst van de politie worden opgelost. Uit de bestudering van specifieke rapporten blijkt dat een aantal van die incidenten zijn vermoedelijke oorzaak vindt in psychische problemen van bewoners. Het gaat dan bijvoorbeeld om incidenten waarbij individuele bewoners die problemen veroorzaken niet meer voor rede vatbaar zijn en nog slechts met behulp van medicamenten tot rust zijn te brengen. We kunnen dit gedrag – net als het al of niet bij wijze van suı¨ cidepoging innemen van een overdosis medicamenten – zien als een indicatie voor de psychische belasting waaraan asielzoekers in een centrum blootstaan.10
Geweld binnen asielzoekerscentra Het onderzoek heeft laten zien dat bewoners van asielzoekerscentra zelf hoogst zelden aangifte doen. Soms gaat het in hun ogen om een ‘gering feit’ dat de volgende dag weer vergeven en vergeten is. Soms zien zij er tegenop naar een politiebureau te gaan en soms lijkt het niet doen van aangifte verklaarbaar uit angst voor mogelijke represailles van medebewoners. Hoewel we het dark figure van deze ‘verborgen criminaliteit’ niet kunnen becijferen, is wel duidelijk dat omvang en ernst van onderling geweld in asielzoekerscentra op basis van aanhoudingen door de politie wordt onderschat. Uit de gesprekken met medewerkers en bewoners komt naar voren dat de oorzaken van criminaliteit binnen de centra vooral in problemen rond de leefbaarheid moeten worden gezocht. Steeds wordt benadrukt dat incidenten binnen de centra bijna altijd een aanleiding vinden in conflicten tussen de bewoners onderling over het delen van voorzieningen of het ondervinden van overlast. Voor het grootste deel hangen conflicten in de ogen van de medewerkers samen met de aanwezigheid van voorzieningen en de wijze van huisvesting. Over het gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen als keukens en wasmachines blijken regelmatig conflicten te ontstaan. Verder blijkt dat conflicten vaker voorkomen in centra met voornamelijk grotere units. Hier houden zich veel meer bewoners op de gangen op en in de gemeenschappelijke ruimten, dan in centra die over e´e´n- of tweepersoonskamers beschikken. In de kleinere centra en kunnen bewoners zich gemakkelijker terugtrekken en meer privacy hebben. Ook de manier waarop leidinggevenden hun taken opvatten en de wijze waarop medewerkers bewoners bejegenen, is een factor die van invloed kan zijn op het gedrag van de bewoners.
Discussie De vraag of asielzoekers crimineler zijn dan niet-asielzoekers kan op basis van dit onderzoek niet worden beantwoord. Ons kwalitatieve onderzoek maakt duidelijk waarom een eenvoudige vergelijking van de aanhoudingspercentages van asielzoekers en niet-asielzoekers moeilijk, zo niet onmogelijk is. Zo heeft kwalitatief onderzoek van incidenten in en om asielzoekerscentra delictpatro-
187
MIGRANTENSTUDIES, 2003, NR. 3
nen laten zien die aan de hand van cijfers niet te herkennen zouden zijn. Bovendien blijkt dat het criminaliteitsprofiel van aangehouden asielzoekers opvallend eenvormig is en eigenlijk alleen uit de specifieke omstandigheden van asielzoekers kan worden verklaard. Door de uitzonderlijke situatie en omstandigheden waaronder asielzoekers vaak langdurig in opvangcentra verblijven, is een op relevante kenmerken vergelijkbare groep binnen de Nederlandse samenleving niet te vinden en gaat iedere vergelijking tussen asielzoekers en niet-asielzoekers bij voorbaat mank. Ook is de bevolking van een asielzoekerscentrum in etnisch en cultureel opzicht zo divers dat geen generaliserende uitspraak over het crimineler zijn van bewoners van asielzoekerscentra kan worden gedaan. Toezicht en controle binnen en buiten is groter dan voor een doorsnee bewoner van Nederland en sociaal-structurele kenmerken hebben een vergelijkbaar grote invloed. Stellige uitspraken over verschillen in percentages aangehouden asielzoekers en nietasielzoekers moeten daarom in ieder geval gedifferentieerd en genuanceerd worden. Voor sommigen is die conclusie teleurstellend, voor anderen niet overtuigend. ‘Waarom zou wij in Nederland geen controlegroep kunnen samenstellen die op relevante kenmerken (sekse, leeftijd, opleiding, beroep van de ouders, afkomstig uit de stad of van het platteland) vergelijkbaar is met de groep asielzoekers die men wil onderzoeken?’ (Fennema, 2002).11 Zo’n vergelijking is wetenschappelijk slechts te verdedigen indien we het er volledig over eens zouden zijn welke factoren eventueel een verschil in criminaliteitsniveau kunnen verklaren en derhalve bij een vergelijking als relevant moeten worden beschouwd. Aangezien het aantal te controleren variabelen bij zo’n vergelijking om praktische redenen altijd moet worden beperkt, zal steeds weer de vraag rijzen of wel voor alle relevante factoren afdoende is gecontroleerd (Bovenkerk, 2002). Slordige discussies over cijfers leiden tot ‘spookverhalen’ en stigmatisering van alle allochtonen, ook al is – louter op theoretische gronden – een relatief hoog niveau van criminaliteit te voorspellen en ‘is ook nauwelijks anders te verwachten van mensen die langdurig tot jarenlang toe dicht opeen gedwongen in de centra in een onzekere situatie verkeren’ (ibid., noot 8).
Conclusie Voorlopig kan worden geconcludeerd dat de criminaliteit in en om asielzoekerscentra voor een belangrijk deel een gevolg is van de leefsituatie waarin asielzoekers verkeren die in opvangcentra verblijven. In asielzoekerscentra wordt – in een wisselwerking met de bejegening door het personeel – door bewoners individueel en/of groepsgewijs op een aantal depriverende factoren gereageerd. Vooral de stress van het langdurig en onder beperkende omstandigheden met anderen moeten delen van ruimte en voorzieningen speelt daarbij een grote rol. Individuele strain (het niet kunnen oplossen van negatieve condities dan wel het niet kunnen behouden van positieve condities) kan gerelateerd zijn aan institutionele kenmerken. Maar de manier waarop asielzoekers met stress omgaan, kan mede afhangen van
188
WILLEM DE HAAN EN MARTINA ALTHOF: Taboe of stok om een hond te slaan?
persoonsgebonden eigenschappen zoals meegebrachte gewoonten en opvattingen over normen en waarden, victimisering en traumatisering of criminele carrie`re. Net als bij de kenmerken van de instelling zal ook hier een wisselwerking optreden tussen persoons- en instellingsgebonden factoren. Afhankelijk van eerdere ervaringen in het land van herkomst in combinatie met deprivatie en stress kunnen individuele en/of groepsgewijze reacties ontstaan. De mogelijkheden en beperkingen hangen samen met de – wellicht ook lokaal of regionaal verschillende en veranderende – ‘differentie¨le kansenstructuur’. Een beperking van ons onderzoek was dat een systematische analyse van wat individuele bewoners van een centrum aan problemen in de instelling importeren, slechts in zeer beperkte mate mogelijk is gebleken. De belangrijkste redenen hiervoor zijn dat door asielzoekers gegeven informatie hierover schaars en niet altijd betrouwbaar is, terwijl mogelijkheden tot verificatie uiterst beperkt zijn of geheel ontbreken. Zelfs bij ordeverstoringen, bedreigingen en geweldsmisdrijven die onmiskenbaar gepaard gaan met vormen van psychisch gestoord gedrag is vaak niet duidelijk wat oorzaak en gevolg is. Een bijkomende tekortkoming van het onderzoek is dat ook gender-aspecten van de wijze van omgaan met de beperkingen en mogelijkheden van de situatie daardoor onderbelicht zijn gebleven. Ook hebben wij nog geen specifieke instellingskenmerken kunnen aanwijzen die aantoonbaar direct verband houden met de – op basis van aanhoudingen geregistreerde – criminaliteit in en om een asielzoekerscentrum. Een uitvoeriger en meer systematisch vergelijkend onderzoek in een aantal asielzoekerscentra zou meer inzicht kunnen geven hoe deze persoonsgebonden factoren zich verhouden tot de institutionele (deprivatie-) en gelegenheidsfactoren, dat wil zeggen in hoeverre institutionele factoren een verklaring geven voor handelings- en oplossingsstrategiee¨n (‘coping’) op individueel en sociaal niveau (netwerken).12 De criminaliteitsbelasting van een asielzoekerscentrum voor zijn directe omgeving wordt gemakkelijk overschat als daarbij geen rekening wordt gehouden met onze bevinding dat de werkelijkheid die achter de aanhoudingscijfers schuilgaat heel wat minder dreigend is dan een strafrechtelijke classificatie van gebeurtenissen zou doen vermoeden. Het beeld van aard, ernst, omvang en ontwikkeling van de door asielzoekers gepleegde criminaliteit wordt medebepaald door de aangifte-geneigdheid van slachtoffers en/of toezichthouders en door de reactie- en registratiebereidheid van de politie. In dit onderzoek zijn aanwijzingen gevonden dat de aangiftebereidheid van slachtoffers en de opsporings- en registratiebereidheid van de politie tegenover asielzoekers groter is dan tegenover niet-asielzoekers. Het beeld dat naar voren komt uit de analyse van alle incidenten in en om een (doorsnee) asielzoekerscentrum met een relatief hoog en toegenomen niveau van geregistreerde criminaliteit is, dat van de ongeveer vier honderd bewoners jaarlijks tien tot vijftien bewoners incidenteel, vijf bewoners meer dan eens en e´e´n bewoner diverse malen door de politie worden aangehouden voor winkeldiefstal, zwartrijden, weerspannigheid of onderlinge geweldpleging binnen het centrum.
189
MIGRANTENSTUDIES, 2003, NR. 3
Afgezien van medewerkers van instellingen en bedrijven (bijvoorbeeld winkelpersoneel of buschauffeurs) die in hun functie met (pogingen tot het plegen van) misdrijven door asielzoekers te maken hebben gekregen en waarvan er e´e´n een gebarsten lip en een paar schaafwonden heeft opgelopen, zijn er slechts twee gewone burgers slachtoffer geworden van een poging tot diefstal door een bewoner van het centrum dat wij hebben onderzocht. Van letsel of schade is in beide gevallen geen sprake geweest. Concrete gevallen van ‘bovenindividuele criminaliteit’ die door asielzoekers vanuit opvangcentra georganiseerd zou worden, zoals door sleutelinformanten gesuggereerd, blijken vooralsnog niet empirisch te onderbouwen. De bij de onderzochte gevallen van winkeldiefstal aangetroffen buit (tubes tandpasta, onderbroeken, over elkaar aangetrokken jasje en broek) wijzen daar in elk geval niet direct op. Het spreekt vanzelf dat op lokaal niveau winkeldiefstal door asielzoekers uit een nabij gelegen centrum voor een winkelier een probleem kan zijn dat in die context ook volledig serieus moet worden genomen. Wij stellen echter vast dat medewerkers van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en de politie dat ook zeker doen, zelfs als daarmee veel tijd en inspanning gemoeid zijn die ten koste gaan van andere taken. Asielzoekers die veelpleger zijn van dit soort delicten lopen het risico om met voorrang te worden uitgezet. Om echter criminaliteit van asielzoekers in het kader van de maatschappelijke discussie over het asiel- en vreemdelingenbeleid als een nationaal probleem te presenteren waarover we ons ernstig zorgen zouden moeten maken, lijkt schromelijk overdreven. Uit ons onderzoek blijkt dat door asielzoekers geı¨ mporteerde ernstige en gewelddadige criminaliteit in de regio Groningen in de onderzochte periode zeer uitzonderlijk is. Aanhoudingen naar aanleiding van moord en doodslag of ernstig publiek geweld in de vorm van beroving en/of zware mishandeling van voorbijgangers hebben wij niet aangetroffen. In welke mate zulke zeer ernstige geweldsmisdrijven elders in Nederland door asielzoekers zijn gepleegd, zal een uitgebreider onderzoek moeten uitwijzen. Uit dit verkennende onderzoek in de provincie Groningen blijkt echter dat het bij zulke ernstige geweldsmisdrijven om zeer uitzonderlijke incidenten moet gaan. Deze vinden in de meeste gevallen naar aanleiding van snel escalerende onderlinge conflicten binnen de centra plaats en asielzoekers kunnen hiervan zowel daders als slachtoffers zijn.
Noten * Wim de Haan en Martina Althoff zijn als hoogleraar, resp. universitair docent werkzaam bij de Vakgroep Strafrecht en Criminologie van de Rijksuniversiteit Groningen. 1. 2.
190
Voor een kritiek op de onverantwoorde werkwijze die tot deze gevolgtrekkingen heeft geleid, zie De Haan (2002a). Asielzoekers moeten hun asielaanvraag in Nederland indienen in een Aanmeldcentrum (AC), waar zij maximaal vijf dagen blijven en waar een eerste beoordeling van hun aanvraag plaatsvindt. Als de asiel nader onderzoek vergt, worden asielzoekers gehuisvest in een On-
WILLEM DE HAAN EN MARTINA ALTHOF: Taboe of stok om een hond te slaan?
3. 4.
5.
6. 7.
8.
9.
derzoeks- en opvangcentrum (OC). Hier wordt de asielaanvraag met behulp van een zogenaamd Nader gehoor (dit is een uitvoerig interview) verder onderzocht en beoordeeld. Na enige tijd worden asielzoekers geherhuisvest in een asielzoekerscentrum (AZC), waar de meeste gedurende de gehele verdere afhandeling van de asielprocedure verblijven. Bijna e´e´n op de vijf asielzoekers in de centrale opvang verblijft langer dan drie jaar in Nederland. Dit percentage is recent sterk opgelopen tot meer dan 30 procent per 1 juli 2002. Het merendeel van hen valt binnen de categorie asielzoekers (dus met een nog lopende asielprocedure of een negatief bee¨indigde procedure). Een klein deel van de bewoners heeft een verblijfsstatus en is in afwachting van, of op zoek naar zelfstandige huisvesting. Niet alle bewoners van asielzoekerscentra verblijven er in afwachting van een beslissing in hun procedure. Ook vluchtelingen en afgewezen asielzoekers kunnen nog enige tijd in een asielzoekerscentrum verblijven. Een erkend vluchteling kan – als statushouder – tijdelijk in een of andere vorm van opvang wonen totdat zelfstandige huisvesting beschikbaar komt. Hetzelfde geldt voor uitgeprocedeerde (ex-)asielzoekers die soms nog enige tijd in de centrale opvang zitten totdat zij worden uitgezet of met onbekende bestemming vertrekken om daarna mogelijk illegaal toch nog in Nederland te blijven. Gegevens zijn ontleend aan het geautomatiseerde Bedrijfs Processen Systeem en het Recherche Basissysteem waarin alle activiteiten van de politie worden beschreven. Ruwweg kunnen vijf categoriee¨n totale instituties worden onderscheiden: de eerste categorie dient voor mensen die gehandicapt en hulpbehoevend zijn, dan zijn er instellingen van hulpbehoevenden die een bedreiging vormen voor de gemeenschap. Verder zijn er instellingen zoals gevangenissen en huizen van bewaring om de samenleving te beschermen tegen bewust kwaadwillenden. Ook zijn er instellingen om bepaalde werkzaamheden beter te kunnen verrichten en ten slotte zijn er instellingen waar mensen zich kunnen terugtrekken om zich te bezinnen. Over het onderzoek waarop dit artikel is gebaseerd, wordt meer uitvoerig gerapporteerd in: Willem de Haan & Martina Althoff (2002). Vreemd en verdacht. Een verkennend onderzoek naar criminaliteit in en om asielzoekerscentra. Groningen. Vakgroep Strafrecht en Criminologie. ISBN 90-367-1733-7 (88 pag.) Telefonisch te bestellen 050 363 56 30. Omdat de peildatum van 1 augustus 2002 van de ter beschikking gestelde gegevens ruim na afloop van de onderzoeksperiode valt, gaan we uit van ‘ronde’ getallen. Van hen zijn er op dat moment nog twaalf strafrechtelijk minderjarig (en voor een deel alleenstaand minderjarig asielzoeker (AMA)). De belangrijkste herkomstgebieden van de bewoners zijn: de voormalige Sovjet-Unie (Azerbeidjan, Georgie¨, Tsjetsjenie¨), het voormalige Joegoslavie¨ en het Midden-Oosten (Armenie¨, Afghanistan en Irak). De meeste AMA’s komen echter uit Afrikaanse landen als Angola, Guinee, Sierra Leone en Somalie¨. Een indicatie voor de ernst van het geweld is dat volgens de dagrapporten van de beveiliging slechts e´e´n keer een ambulance op het centrum is geweest om een slachtoffer van geweld met letsel af te voeren. In de bedrijfsadministratie van de politie was geen geval van zodanig ernstig letsel te vinden dat er een ambulance aan te pas moest komen. De indruk dat de hulp van de politie vrij snel wordt ingeroepen, ook in gevallen waarin er sprake is van een onderlinge ruzie tussen twee of drie bewoners, wordt gesteund door de specifieke rapporten van incidenten in de vier andere centra. Meer in het algemeen hebben we opvallende verschillen tussen de vijf centra geconstateerd. In het ene geval is er sprake van geregeld intensief werkoverleg met de wijkagent (in het kader van het pilotproject gebiedsgebonden politiezorg) en terwijl er in het andere geval nauwelijks contacten zijn. Verder blijkt in e´e´n centrum voor medewerkers een verplichting te bestaan om van alle gevallen waarin daartoe aanleiding is, aangifte bij de politie te doen, terwijl in een ander centrum het doen van aangifte wel wordt geadviseerd, maar niet verplicht is. Intern wordt wel melding gemaakt van bijzondere voorvallen. Wanneer en hoe snel de politie wordt ingeschakeld, beslist de medewerker zelf. Vaak hangt het ook af van het optreden van de medewerkers van de beveiligingsdienst. Zo hebben wij de indruk gekregen dat medewerkers van de beveiligingsdienst verschillend met overtredingen en conflicten binnen de centra omgaan wat weer van invloed kan zijn op hoe snel en hoe vaak en bij welke aanleidingen de politie wordt ingeschakeld. Naast verschillen in beleid met betrekking tot inschakeling van de politie hebben we ook verschillen tussen centra geconstateerd bij het opleggen van interne strafmaatregelen. In e´e´n centrum wordt bij nagenoeg elke overtreding van huisregels overgegaan tot reglementaire
191
MIGRANTENSTUDIES, 2003, NR. 3
10.
11. 12.
onthouding van verstrekkingen (ROV), terwijl er in een ander centrum slechts bij herhaalde en ernstige gevallen een ROV-maatregel wordt opgelegd. Wanneer we het aantal van dit soort incidenten in dit doorsnee centrum vergelijken met dat van een ander centrum dat gelet op de leefbaarheid door COA-medewerkers als minder gunstig wordt bestempeld, dan blijkt het aantal van dit soort incidenten nog veel hoger. Hier worden in 2001-2002 acht gevallen van zelfmoordpoging en/of overdosis van medicamenten geregistreerd. Voor een reactie, zie De Haan (2002b). Inmiddels heeft de Stichting Politie en Wetenschap ons opdracht gegeven tot een vervolgonderzoek dat met name gericht zal zijn op carrie`res van asielzoekers (m/v) die met politie en justitie in aanraking zijn geweest.
Literatuur Agnew, R. (1992). Foundation for a general strain theory of crime and delinquency. Criminology 30, 47-87. Angenent, H. (1980). Winkeldiefstal. ’s-Gravenhage: Vuga-Uitgeverij. Angenent, H.(1986). Over lange vingers en ladenlichters. Alles over winkeldiefstal. Groningen: Wolters-Noordhoff. Bovenkerk, F. (2002). Essay over de oorzaken van allochtone misdaad. In: Jan Lucassen & Arie de Ruiter (Red.), Nederland multicultureel en pluriform: een aantal conceptuele studies (pp. 209246). Amsterdam: Aksant. Cloward, R.A. & Ohlin, L.E. (1960). Delinquency and opportunity: a theory of delinquent gangs. New York: The Free Press. Engbersen, G. & Leun, J. van der (1995). Illegaliteit en criminaliteit. Over de differentie¨le kansenstructuur van illegalen. Tijdschrift voor Criminologie 37, 238-256. Fennema, M. (2002). Een correcte criminoloog. Contrast 33, 25. Goffman, E. (1968). Asylums. Harmondsworth: Penguin. Haan, W. de (2002a). Criminaliteit onder asielzoekers wordt slecht gemeten. De Volkskrant, 25 oktober 2002, p. 7. Haan, W. de (2002b). Perverse projecties. Contrast 33, [pag.nrs?] King R.D. & Mc Dermott, K. (1989). British Prisons 1970-1987. The ever-deepening crisis. British Journal of Criminology 29, 107-28. Schuyt, C.J.M. (1993). De omweg van de onverschilligheid. In: J.A. Nijboer, et al. (Red.), Criminaliteit als politiek probleem (pp. 29-34) Arnhem: Gouda Quint. Sykes, G.M. & Messinger, S.L. (1960). Inmate social system. In: R.A. Cloward, et al. (Red.), Theoretical studies in social organization of the prison. New York: Social Science Research Council. Willemse, H. (2002). Asielzoekers, appels, peren, moord en doodslag. SEC. Tijdschrift voor samenleving en criminaliteitspreventie 16(4),6-8.
192