Taal als scherm op de werkelijkheid In gesprek met LUDWIG WITTGENSTEIN Wovon man nicht sprechen kann, darüber muβ man schweigen1 Tractatus, 7 1. Inleiding: Taal, enkel een communicatiemiddel? Als men iemand voor de vuist weg vraagt waarvoor taal dient, mag men zich bijna zeker verwachten aan een voor de hand liggend antwoord: om te communiceren. Daaruit ontwikkelt men steevast het gekende schema van zender-ontvanger-boodschap met de bijhorende
codering
en
decodering.
Vraag
is
natuurlijk
of
taal
louter
als
een
communicatiemiddel kan worden aanzien. Indien men toch kiest om deze vraag positief te beantwoorden zal men erg veel aandacht moeten besteden aan de inhoud van de notie communicatie. Iedereen voelt aan dat taal op erg uiteenlopende wijzen kan worden gehanteerd: een kattebelletje met de boodschap om voor vier uur in de namiddag de broden bij de bakker af te halen staat mijlenver af van een sonnet van Shakespeare of de analyse van een historisch feit. Zeker wanneer men zich afvraagt op welke manier taal voor de eigen persoon kan functioneren. Is het geen open deur intrappen te stellen dat ons denken verloopt in taal. Het gaat dan niet alleen over het schrijven van een dagboek maar evengoed over het nadenken over de stappen die men al dan niet wenst te ondernemen in het leven. Het wordt nog interessanter wanneer men een tijdje in het buitenland verblijft en meer gebruik maakt van een vreemde taal dan van de moedertaal. Na een tijdje verloopt het denken meer in de vreemde taal en zal men bij terugkomst thuis moeilijkheden ondervinden om niet meer in de vreemde taal te denken. Men hoeft zelfs niet op reis te gaan om dit te ondervinden: hoe vaak hoor je niet dat mensen teruggrijpen naar het Engels wanneer ze liedjesteksten schrijven (alsof het eenvoudiger is te schrijven in het Engels) en hoe vaak ervaren we in het Engels gezongen muziek niet als juister dan wanneer dezelfde tekst in het Nederlands wordt gezongen. Een aankondigingsaffische van een fuif laat weten dat de deuren opengaan om 20.00u. door de boodschap ‘Doors: 20.00 h.’ te vermelden, etc. Bovenstaande voorbeelden tonen hopelijk overtuigend aan dat taal veel meer is dan een communicatiemiddel. Taal biedt de mens de mogelijkheid om de werkelijkheid te percipiëren (= vatten, begrijpen, verstaan, tot zich nemen). Meer nog, taal lijkt in staat te zijn de werkelijkheid ten dele te creëren. In dat opzicht spreekt de taalfilosofie van performatief taalgebruik (to preform): de voorzitter verklaart de vergadering voor geopend, de rechter spreekt een vonnis uit, de burgemeester verbindt mensen in de echt, de priester zegent de gelovigen. Door het spreken verandert er iets in de werkelijkheid op een subtiele manier. Het is uiteraard zo dat mensen die het 1
Van dat, waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen.
Taal als scherm op de werkelijkheid – pagina 1
gemeentehuis betreden om te huwen in de feiten al gehuwd zijn. Het is niet zo dat mensen elkaar helemaal anders gaan bekijken, nu een vreemde persoon hen in de echt heeft verbonden. Taal biedt een soort scherm op de werkelijkheid. Smartboards en beamers zijn dankbare voorbeelden om dit te illustreren. Ze kunnen beelden doen verschijnen van zaken die in de werkelijkheid totaal anders zijn maar die toch als een perfecte beschrijving voor die werkelijkheid kunnen doorgaan. Modellen in de wetenschap vertellen ons heel veel over hoe de werkelijkheid functioneert terwijl geen mens ooit een atoom heeft gezien zoals het op een tekening wordt voorgesteld. Nadenken over de manier waarop taal functioneert is essentieel voor iedereen die iets over deze werkelijkheid wenst te zeggen. Het gaat dus veel verder dan de religie, al is het zeker ook in dat domein relevant. In wat volgt duiken we onder in de wereld van de taalfilosofie en laten ons leiden door een van de meest excentrieke filosofen die de twintigste eeuw heeft gekend, nl. Ludwig Wittgenstein. Vooraleer we hem volgen staan we even stil bij een gedicht van Herman de Coninck om te laten aanvoelen hoe taal onze visie op de werkelijkheid kan bepalen. Vijfendertig Een happy end is er alleszins niet bij. Helemààl gelukkig kan natuurlijk nooit.
Ik leef nu al 35 jaar, maar het gaat
Gisteren nog droomde ik dat ik woonde
gewoon door, en als ik al eens vrij
in een kast van een huis met een riante
is er niemand die het beeld bevriest
vrouw.Toen ik ontwaakte
en daar 'the end' boven projecteert.
bleek het nog waar ook.Maar ik had wel tandpijn.
Alles is voorlopig.Zelfs als ik sterf zal je wel zien dat ik niet genoeg adem meer heb
Daar staat tegenover dat helemaal ongelukkig
voor mijn laatste woorden("Uber allenGipfeln
evenmin kan.Je kan maar met één Rolls Royce
ist Ruh")zodat iedereen het met mijn voorlaatste zal
tegelijk rijden, zei John Lennon al.Maar
moeten stellen
je kan normaal gezien ook maar één vrouw
("Geef me de bedpan eens, Marie").
tegelijk verliezen.Jou, bijvoorbeeld. Herman de Coninck 1944-1997
2. Ludwig Wittgenstein Wittgenstein werd geboren in Wenen in 1889 in een van de rijkste families van Oostenrijk. financiële
toestand
heeft
hem
niet
Zijn
kunnen
behoeden voor de nodige familiedrama’s: zijn drie broers leden erg onder depressies en pleegden zelfmoord. Aangenomen wordt dat ook Wittgenstein vaak te kampen had met depressies en overwoog om zijn broers in hun wanhoopsdaad te volgen.
Taal als scherm op de werkelijkheid – pagina 2
Gelukkig liep het anders en hij studeerde in Berlijn voor ingenieur om zo zijn vader te kunnen opvolgen als bedrijfsleider van een staalfabriek. Tijdens de eerste wereldoorlog werd Wittgenstein een vrijwilliger in het leger van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie. Tijdens deze oorlogsjaren werkte hij aan de Tractatus logico-philosophicus, het enige boek dat door hem ooit zelf werd uitgegeven. Het is een ingewikkeld boek dat heel wat wiskundige logica bevat en quasi geen enkel voorbeeld. De meest bekende zin uit dit werk – van dat, waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen – heb ik in de oorspronkelijke taal in het begin van deze tekst geciteerd. Het excentrieke karakter van Wittgenstein leidde ertoe dat hij na de oorlog financiële zelfmoord pleegde door zijn hele bezit weg te schenken. Zelf nu in de armoede bleef er niets meer over voor Wittgenstein om als onderwijzer in de basisschool aan het werk te gaan. Omwille van zijn hardhandige aanpak werd hij na enige tijd uit die functie ontslagen. Omdat zijn filosofisch talent niet onopgemerkt bleef, werd voornoemde Tractatus aanvaard als doctoraal proefschrift zodat Wittgenstein opnieuw aan de slag kon aan de universiteit van Cambridge.
Een nieuwe periode breekt nu aan: Wittgenstein
overziet zijn ideeën radicaal zodat men nu genoodzaakt is om te spreken van Wittgenstein 1 en Wittgenstein 2. Deze indeling is mijns inziens misleidend op twee manieren. Ten eerste mag men niet denken dat alle denkbeelden van Wittgenstein 1 voorbijgestreefd zijn en vervangen moeten worden door die van Wittgenstein 2. Ten tweede blijft de discussie of de opdeling in de twee perioden zo radicaal moet zijn. Omwille van de structuur van de uiteenzetting zal ik evenwel gebruik maken van deze indeling. Na de dood van Wittgenstein in 1951 verzamelde zijn entourage de letterlijke knipsels van zijn filosofische overpeinzingen en bundelde ze samen in een nieuw werk , de Philosophical Investigations. 3. Wittgenstein 1: de Tractatus en de afbeeldingstheorie Reeds in de inleiding van de Tractatus wordt het opzet van het werk duidelijk geformuleerd: ‘Was sich überhaupt sagen läβt, läβt sich klar sagen, und wovon man nicht reden kann, darüber muβ man schweigen2’ (Wittgenstein, 1976:8). De essentie van het boek kan gevat worden in de zogenaamde afbeeldingstheorie: zinvolle taal is taal die kan gekoppeld worden aan een stand van zaken in de werkelijkheid. Eenvoudig kan men dit voorstellen aan de hand van een bijectie tussen twee verschillende verzamelingen: de eerste verzameling is die van de talige uitdrukkingen en de tweede is die van de stand van zaken in de werkelijkheid. Een voorbeeld kan dit verduidelijken: ‘Het is koud buiten’ is een zinvolle taaluiting omdat er een stand van zaken in de werkelijkheid is die ondubbelzinnig
met
deze
taaluiting
kan
2
worden
in
overeenstemming
gebracht.
Wat gezegd kan worden, kan duidelijk worden gezegd; en van dat waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen Taal als scherm op de werkelijkheid – pagina 3
Liefdesverklaringen zijn heel wat minder evident te koppelen aan een stand van zaken in de werkelijkheid, i.e. een stand van zaken die door een onafhankelijke quasi wetenschappelijke bron kan worden bevestigd. Het vorige voorbeeld mag de belangrijkste moeilijkheid van deze opvatting aantonen. Intuïtief zouden we Wittgenstein gelijk geven in zijn opvatting maar al snel ontstaan discussies over wat nu bedoeld wordt met een stand van zaken in de werkelijkheid. Zoeken in de Tractatus heeft geen zin omdat onze filosoof geen voorbeelden geeft. Nochtans heeft deze theorie een erg interessante bijklank: er bestaan dus taaluitingen die niet zinvol zijn omdat ze niet overeenkomen met een stand van zaken in de werkelijkheid. Deze taaluitingen zijn niet per definitie onzinnig (er is dus een verschil tussen zinloos en onzin bij Wittgenstein). De liefde tussen twee mensen toont zich in de manier waarop ze met elkaar omgaan. De religieuze gevoelens worden ervaren, de poëzie en de ethiek gevoeld. Wittgenstein schrijft op het einde van zijn Tractatus: ‘Es gibt allerdings Unaussprechliches. Dies zeigt sich, es ist das Mystische 3’ (Wittgenstein, 1976:150). Commentatoren geloven zelfs dat Wittgenstein bewust gekozen heeft voor een strenge visie op zinvolle taal om domeinen zoals de liefde, de religie, de ethiek en de emoties te behoeden voor een overaanbod aan woorden. Denk maar aan mensen die een gelegenheidstoespraak houden maar daarbij veel te lang aan het woord zijn zodat het publiek bijna gek wordt van verveling. Het is een boeddhistische wijsheid (onderdeel van het achtvoudige pad) om de juiste (hoeveelheid) woorden te gebruiken wanneer men iets wil zeggen. In sommige gevallen betekent dat zelfs zwijgen. Nog
een
voorbeeld
ter
illustratie:
tijdens
een
huwelijksplechtigheid
wordt
een
huwelijkskaars aangestoken. Stel nu twee situaties voor en vraag u af welke het meest indruk zal maken: ofwel het aansteken van de kaars zonder een toespraak ofwel het aansteken van de kaars met een toespraak. 4. Wittgenstein 2: taalspel en familiegelijkenissen Zoals gezegd treedt er met Wittgenstein 2 een belangrijke verandering op in de taalfilosofie van Wittgenstein. Wittgenstein 1 stelt dat taaluitingen zinvol zijn wanneer ze overeenkomen met een stand van zaken in de werkelijkheid. Wittgenstein 2 meent dat zinvolle taal taal is die door mensen wordt gebruikt. Meer nog, de betekenis van een taaluiting kan niet eenduidig en ondubbelzinnig meer worden vastgelegd omdat deze betekenis afhangt van de situatie waarin de taaluiting wordt gebruikt. Hieruit volgt Wittgensteins bekende dictum: meaning is use. Taal is dus geen vastliggend domein van betekenissen meer die voor iedereen en altijd ondubbelzinnig vastliggen. Wittgenstein zal de taal vergelijken met spel. Een taalspel4 zou men kunnen omschrijven als een context5
3 4
Er bestaan stellig onuitsprekelijke zaken. Dit toont zich, het is het mystieke Wittgenstein geeft zelf geen sluitende definitie van een taalspel.
Taal als scherm op de werkelijkheid – pagina 4
waarin een woord een specifieke betekenis heeft. In wat volgt tracht ik dit te verduidelijken. Veronderstel dat men volgende tabel wenst aan te vullen: In ploeg
Individueel
Met regels
Zonder regels indoor
outdoor
…
Voetbal Schaken Karate Skiën Kaarten Kleuters op de speelplaats …
Bij het aanvullen en extrapoleren van deze tabel merkt men dat het erg moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk is om een ondubbelzinnige definitie van een spel op te stellen. Wittgenstein vergelijkt deze onmogelijkheid met de onmogelijkheid om ondubbelzinnig de betekenis van een taaluiting vast te leggen. Bekijken we het volgende voorbeeld dat uit de religie is genomen. Beschouw de uitdrukking: ‘God heeft de wereld geschapen’. De betekenis van deze taaluiting ligt dus niet meer ondubbelzinnig vast en is afhankelijk van het taalspel waarbinnen ze gebruikt wordt. Veronderstel dat deze uitdrukking zou gebruikt worden in een cursus fysica. Degene die in deze context deze uitspraak doet meent dat het resultaat van de theorieën die heden ten dagen worden gebruikt in de fysica zou kunnen zijn dat God de wereld heeft gemaakt of althans aan de basis ligt van het heelal (door een scheppingsact of een wilsact). Als we de taalfilosofie van Wittgenstein gebruiken merken we echter onmiddellijk dat deze uitspraak – God heeft de wereld geschapen - niet behoort tot het taalspel van de wetenschap. Het lijkt me triviaal dat een wiskundige of natuurkundige theorie nooit kan leiden tot de bevestiging of de ontkenning van een godsdienstige stelling. Nochtans kan men – spijtig genoeg – heel wat voorbeelden geven van fouten tegen deze triviale vaststelling. Zo gaf professor Stephen Hawking in 2011 een lezing aan de KU Leuven waarbij hij de theorieën van de fysica gebruikte om antwoorden te zoeken naar de zinvragen van het leven en naar de (on)mogelijkheid van het bestaan van God. Hoewel vriend en vijand de genialiteit van professor Hawking erkennen maakt hij hiermee een flagrante fout tegen het functioneren van taal. Een tweede voorbeeld vindt men in het opkomende creationisme. James R.Beebe vertrekt vanuit de zogenaamde fine-tuning of the universe. Hiermee wordt bedoeld dat het universum zodanig perfect in elkaar steekt, dat het menselijk leven op aarde mogelijk wordt. Een kleine verandering in de fysische constanten of in de natuurwetten zou enorme gevolgen hebben voor het leven op aarde of dat leven zelfs totaal onmogelijk maken.
Beebe
presenteert
een
indrukwekkende
5
lijst
van
tweeëntwintig
Het gebruik van het woordje ‘context’ is niet zonder gevaren. Hiermee bedoel ik de situatie waarin de taaluiting plaatsvindt. De context is dus veel meer dan omringende zinnetjes in een tekst. Taal als scherm op de werkelijkheid – pagina 5
wetenschappelijke feiten, met telkens dezelfde onderliggende boodschap. Als het net anders was geweest, zouden de gevolgen niet te overzien zijn. Ter illustratie geef ik een voorbeeld: Brennan toont aan dat de zon 1,99 calorieën energie levert per minuut en per vierkante centimeter. Indien de zon meer of minder energie zou leveren, zouden de oceanen verdampen of bevriezen. Er moet dus, althans volgens Beebe, een maker zijn geweest die het universum zodanig heeft afgeregeld dat menselijk leven mogelijk wordt. Ook nu wordt er een flagrante fout gemaakt tegen de theorie van de taalspelen. Keren we terug naar het zinnetje ‘God heeft de wereld geschapen’. Als men deze uitspraak doet in een christelijk gelovige context dan heeft het vooral te maken met zingeving. God heeft de wereld zin gegeven. Het is alsof het bestaan zonder God kleurloos en betekenisloos is. God kan het appèl zijn om meer mens te worden (Levinas). In deze context is de uitspraak zinvol. Uiteraard betekent dit niet dat iedereen akkoord zou gaan met deze uitspraak. Het gaat hier over de betekenis van de zin. Tenslotte staan we stil bij een tweede belangrijke notie van Wittgenstein 2, de familiegelijkenissen. Zoals gezegd kan het zinnetje ‘God heeft de wereld geschapen’, in verschillende taalspelen een volledig andere betekenis hebben. Men kan zich afvragen waarom er dan telkens dezelfde woorden worden gebruikt. Is het dan niet zinvoller om nieuwe woorden te gebruiken als men toch andere betekenissen wenst te geven? Opnieuw grijpt Wittgenstein terug naar het voorbeeld van een spel. We gebruik zowel voor voetbal als voor schaken het begrip spel omdat er, naast de overduidelijke verschillen, ook overeenkomsten te vinden zijn. Wittgenstein spreekt hier over de familiegelijkenissen tussen begrippen uit verschillende taalspelen. Een familiegelijkenis is de overeenkomst tussen begrippen uit verschillende taalspelen die vergelijkbaar is met de overeenkomst tussen leden van eenzelfde familie. ‘Scheppen’ wijst inderdaad naar maken, maar men kan iets fysiek maken (in elkaar steken) of men kan zin maken (sfeer scheppen). Vragen 1. Leg uit dat het schema zender-ontvanger-boodschap en de notie van taal als middel voor communicatie te kort schiet. 2. Toon aan, door middel van voorbeelden, dat het denken in taal verloopt. 3. Taal biedt de mogelijkheid om de werkelijkheid te percipiëren. Leg dit duidelijk uit en geef voorbeelden. 4. Leg uit wat performatief taalgebruik inhoudt en maak dit duidelijk aan de hand van voorbeelden. 5. Taal biedt een scherm op de werkelijkheid. Leg dit duidelijk uit en geef voorbeelden.
Taal als scherm op de werkelijkheid – pagina 6
6. Schets de levensloop van Wittgenstein. Behandel de volgende thema’s: financiële welstand versus depressies, studieverleden, werken als onderwijzer, financiële zelfmoord, Wittgenstein 1 en 2 7. Geef in een zin de essentie van de afbeeldingstheorie weer. 8. De notie ‘bijectie’ kan worden gebruikt om de afbeeldingstheorie uit te leggen. Doe dit en geef een duidelijk voorbeeld. 9. Wat bedoelt men met ‘een stand van zaken in de werkelijkheid’? 10. Schets uitgebreid de sterke en de zwakke kanten van de afbeeldingstheorie. 11. Sommige dingen tonen zich. Ze zijn niet met woorden te beschrijven. Leg uit en geef voorbeelden. 12. Verduidelijk (met vbn) de zin ‘Van dat, waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen’. 13. Leg een verband tussen het achtvoudige pad van het boeddhisme en de uitspraak ‘Van dat, waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen’. 14. Waarin bestaat de omkering van Wittgenstein 1 naar Wittgenstein 2? 15. Leg uit: ‘meaning is use’. 16. Geef een omschrijving van een taalspel. 17. Leg de betekenis uit van het zinnetje ‘God heeft de wereld geschapen’ in het taalspel van de wetenschap en leg uit wat de flagrante fout is tegen de taaltheorie van Wittgenstein. 18. Welke kritiek kan men geven – vanuit het oogpunt van de taalfilosofie – op de lezing van professor Hawking? 19. Wat bedoelt James R. Beebe met fine-tuning of the universe? 20. Formuleer een kritiek op de stelling van Beebe. 21. Leg de betekenis uit van het zinnetje ‘God heeft de wereld geschapen’ in het taalspel van de godsdienst. 22. Leg uit wat Wittgenstein bedoelt met een familiegelijkenis. 23. Pas de theorie van de familiegelijkenissen toe op het zinnetje ‘God heeft de wereld geschapen’.
Taal als scherm op de werkelijkheid – pagina 7
Bibliografie De Coninck, Herman, ‘Vijfendertig’, in: Met een klank van hobo, s.l., s.d. Leilich, Joachim 2008
‘Ludwig Wittgenstein’, syllabus bij het college Taalfilosofie, Antwerpen
Wittgenstein, Ludwig 1976
Tractatus logico-philosophicus, vertaald en van een nawoord en aantekeningen voorzien door W.F. Hermans, Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, tweede, herziene druk (eerste druk 1975) (oorspronkelijke uitgave: s.l., 1921).
Artikels op internet Beebe, James R. 2002
”The Design Argument for the Existence of God”, The Design Argument Existence of God, http://www.acsu.buffalo.edu/~jbeebe2/design.htm (geraadpleegd op 28/09/08)
De Coninck, Herman 1980
‘Sneeuwstorm’, in: Met een klank van hobo, Herman de Coninck, http://www.hermandeconinck.be (geraadpleegd op 18/12/2011)
Uitsmijter Sneeuwstorm In mijn streek zegt men 'ver' in de zin van 'bijna'. Het is al 'ver' winter. En zo ver is het inderdaad. Sneeuw is eeuwig leven op een wit blad zonder letters geschreven, niets is nog hier, alles is ginder. Zoals dat boerderijtje, tien vadem onder de sneeuw. Sneeuw doet het landschap wat longen doen bij het inhouden van adem, wat ik doe door niet te zeggen hoe ik me tastend op alle plaatsen en duizend keer per minuut en amechtig6 en toch zoekend en bijna plechtig, en lief en definitief, op jou wil neerleggen als sneeuw, van de eerste vlok tot de laatste. ~Herman de Coninck 6
kortademig
Taal als scherm op de werkelijkheid – pagina 8