Systeem-Handboek 3060 Technische wijzigingen voorbehouden!
Version: Juni 2006
1
Inhoudsoverzicht
Stand: März 2005
Inhoudsoverzicht Pagina 2
1
Contactpersonen Verkoop Techniek Adres
A
Digitaal sluitsysteem 3060 Algemene werkwijze De componenten Toegangscontrole, tijdzonebeheer
B
Digitale cilinder 3061 Werkwijze Inbouwaanwijzing Inzetmogelijkheden
C
Digitale cilinder 3061 VDS Werkwijze Inbouwaanwijzing Batterijwaarschuwing, vervangen van batterijen
D
Digitale halve cilinder 3061 Werkwijze Inbouwaanwijzing Batterijwaarschuwing, vervangen van batterijen
E
Digitale Smart Relais 3063 Installatie Bezetting van de aansluitingen Programmering
F
Smart Output Module Installatie Bezetting van de aansluitingen Programmering
Inhoudsoverzicht Pagina 3
G
Transponder 3064 Werkwijze Verlies van een transponder Wachtwoordtransponder
H
Biometrietransponder Q 3007 Werkwijze Learn-toestand Recognice-toestand Deleate-toestand
Pincodetoetsenbord 3068 Werkwijze Installatie Programmering
I
Netwerk 3065
J
Blokslotfunctie 3066 Scherpstellingeenheid Deactiveringseenheid Installatie en aansluitschema
K+L
Blokslotfunctie 3066 VDS Master-scherpstellingeenheid, slavescherpstellingeenheid Deactiveringseenheid Montage volgens VDS, Gebruikersrichtlijn
M
Programmeertransponder 3067 Beveiligingskaart Foutmeldingen Programmering
N
PalmCD Ingebruikname Export en import Programmering
Opbouw van het netwerk Componenten Installatie
Inhoudsoverzicht Pagina 4
P
Legende Beschrijving van de vaktermen Speciale tekens
Contactpersonen
Stand: Juni 2006
Contactpersonen Pagina 2
VERKOOP Indien u vragen hebt, richt u dan tot onze gespecialiseerde handelaars of tot de verkoopsverantwoordelijke van uw regio. Informatie over de contactpersonen krijgt u op het telefoonnummer:
+49 89/9 92 28-180 Adres in Nederland Evert van de Beekstraat 310 1118 CX Schiphol Telefon 020/ 654 18 82 Fax 020/ 654 18 01 Adres in München: SimonsVoss Technologies AG Feringastraße 4 D-85774 Unterföhring Telefon 089/ 99 228-0 Fax 089/ 99 228-222 Internet www.simons-voss.com
2
Digitale sluitsysteem 3060
Stand: Januari 2004
Digitale sluitsysteem 3060 Inhoudsopgave
1.0
Algemeen werkingsprincipe ____________________________3
2.0
De componenten van het digitale sluit- en _________________ organisatiesysteem 3060_______________________________3
3.0
2.1
Software LDB ___________________________________________ 3
2.2
Programmering __________________________________________ 4
2.3
Digitale cilinder 3061 _____________________________________ 4
2.4
Digitaal Smart Relais 3063 _________________________________ 4
2.5
Transponder 3064 ________________________________________ 5
2.6
Netwerk 3065 ____________________________________________ 5
2.7
Blokslotfunctie 3066______________________________________ 5
Digitale componenten met toegangsprotocollering __________ en tijdzonesturing ____________________________________5 3.1
Toegangsprotocollering___________________________________ 5
3.2
Tijdzonesturing __________________________________________ 7
2
Digitale sluitsysteem 3060 Pagina 3
1.0
Algemeen werkingsprincipe Het digitale sluit- en organisatiesysteem 3060 is modulair opgebouwd en gaat van eenvoudige sluitsystemen voor afzonderlijke deuren tot complexe pc-gestuurde toegangscontrolesystemen. De gebruikelijke mechanische sleutel wordt vervangen door de programmeerbare transponder, die via een radiografisch signaal bv. deuren, poorten, slagbomen, meubels en liften aanstuurt. Elke transponder wordt individueel voor het sluitsysteem geprogrammeerd. De toegangsautorisaties worden via het sluitplan toegekend. Daarbij kan er voor elke medewerker een individueel sluitplan met toegangscontrole en tijdzonesturing opgemaakt worden. De identificatie in het systeem en de overdracht via radiografisch signaal gebeurt door het zenden en ontvangen van voortdurend wisselende cryptocodes, wat het misbruik technisch praktisch onmogelijk maakt. Wijzigingen achteraf of uitbreidingen van het systeem zijn op elk moment mogelijk.
2.0
De componenten van het digitale sluit- en organisatiesysteem 3060
2.1
Software LDB De sluitplan-software kan draaien onder Windows 95/98, Windows ME, Windows NT/2000 en Windows XP. Met de sluitplan-software kunnen alle componenten vrij geprogrammeerd worden. Een sluitsysteem kan maximum 16.000 sluitingen en 8000 transponders bevatten. Bij nog grotere sluitplannen worden de sluitingen en transponders verdeeld over meerdere sluitsystemen. De autorisaties worden eenvoudig met een muisklik toegekend. Wijzigingen achteraf kunnen daardoor zonder problemen uitgevoerd worden. ☺
Een uitvoerige beschrijving vindt u in onze software handleiding!
Digitale sluitsysteem 3060 Pagina 4
2.2
Programmering Voor het programmeren van de digitale componenten heeft men de PalmCD2 nodig. Hij wordt aan een vrije seriële poort (bv. COM1) van de pc resp. van een notebook aangesloten. De gegevensoverdracht naar de digitale componenten gebeurt versleuteld via radio transmissie. Een andere mogelijkheid om digitale sluitcilinders 3061 en transponders 3064 te programmeren wordt geboden met de programmeertransponder 3067. Zonder pc of speciale systeemsoftware, eenvoudig door drukken op de knop, wordt in kleine systemen bijvoorbeeld bij verlies van sleutel of wijziging van het sluitplan de toegangsbevoegdheid toegekend of gewijzigd.
2.3
Digitale cilinder 3061 De digitale cilinder 3061 is een compact, krachtig toegangscontrolesysteem, dat binnen een paar minuten in elke deur geïnstalleerd kan worden. Op vlak van afmetingen voldoet hij aan de normen van een gebruikelijke mechanische cilinder. Daar de digitale cilinder 3061 met batterijen (hoofd- en reservebatterij) uitgerust is, kan hij zonder gebruik van kabels in alle deuren met europrofiel ingebouwd worden en reeds bestaande mechanische cilinders vervangen. Voor een te lage spanning van de batterijen wordt tijdig gewaarschuwd door een waarschuwingssysteem met diverse trappen (levensduur ca. 60.000 bedieningen).
2.4
Digitaal Smart Relais 3063 De SimonsVoss Smart Relais is een elektronische schakelaar, die met een SimonsVoss transponder kan geschakeld worden. De toelating voor transponders, die de Smart Relais mogen bedienen, kan via de SimonsVoss software geconfigureerd worden. Daarmee biedt de Smart Relais de volledige functie van een toegangscontrolelezer.
Digitale sluitsysteem 3060 Pagina 5
2.5
Transponder 3064 De transponder 3064 is een digitale sleutel, die met de software van SimonsVoss geprogrammeerd kan worden en werkt contactloos via radiotransmissie. Hij vervangt niet alleen mechanische sleutels maar ook de functie van legitimatiekaarten. Eenvoudig met een druk op de knop wordt een versleutelde communicatie tussen transponder en cilinder, Smart relais of scherpstellingeenheid tot stand gebracht.
2.6
Netwerk 3065 Het kabelvrije netwerk 3065 is een on-line toegangscontrolesysteem, dat op een centrale plaats alle informatie van het systeem 3060 beheert, visualiseert en archiveert. Alles zonder ingrepen aan de deur, aan kozijnen of aan het beslag. Het is, in het bijzonder voor middelgrote en grote sluitinstallaties, aangeraden om vanuit een centrale pc het sluitsysteem te kunnen configureren en beheren. De gegevensoverdracht gebeurt via de LON-standaard van de pc, over de netwerkbekabeling (twisted pair) naar de netwerkknooppunten (Lock Nodes), die in de nabijheid van een digitale component geïnstalleerd worden. Vanuit de Lock Node worden de gegevens zonder kabels via radiotransmissie naar de digitale eenheid geleid. ☺
Bij het uitvallen van de stroom is er weliswaar geen toegang meer tot de netwerksoftware (tenzij het netwerk door een USV beveiligd is). Alle componenten van het sluitsysteem, die met een batterij uitgerust zijn, blijven functioneren.
Blokslotfunctie 3066 Als optie bij het digitale sluit- en organisatiesysteem heeft SimonsVoss de blokslotfunctie 3066 in zijn leveringsprogramma. Deze functie biedt de mogelijkheid om, vanuit een centraal punt, uw alarminstallatie te activeren en gelijktijdig te verhinderen, dat de bewaakte deuren in die tijd per vergissing ge-opend worden. Daardoor worden lastige en dure valse alarmen op voorhand uitgesloten. De blokslotfunctie 3066 is ook als VdS-versie verkrijgbaar
3.0
Digitale componenten met toegangsprotocollering en tijdzonesturing
3.1
Toegangsprotocollering De Plus-versies van de digitale cilinders, van de Smart relais en van de scherpstellingeenheid registreren de toegangspogingen van gerechtigde transponders. Het lezen van de toegangslijst uit de sluitingen gebeurt met de PalmCD2 of bij sluitsystemen met netwerk via de Lock Nodes.
Digitale sluitsysteem 3060 Pagina 6
In de toegangslijst van de afzonderlijke componenten kunnen in totaal 128 toegangen met datum, tijdstip en naam van de transponder opgeslagen worden. Daarna wordt niet het volledige bestand gewist, maar de oudste toegang wordt telkens door een nieuwe overschreven. Nadat de toegangslijst met de PalmCD2 resp. met de netwerkknooppunten uitgelezen is, wordt zij naar de pc verstuurd en daar door de sluitplansoftware beheerd. In het pc-bestand kunnen in totaal 10.000 toegangen opgeslagen worden. Bij het overnemen van de gegevens uit de PalmCD2 gebeurt er een afstemming, dat enkel de actuele, nieuwe toegangen in het pc-bestand overgenomen worden.
Digitale sluitsysteem 3060 Pagina 7
3.2
Tijdzonesturing U kunt sluitingen zó programmeren dat gerechtigde transponders enkel op bepaalde tijdstippen toegangsgerechtigd zijn. Transponders hebben normaal gezien geen tijdsbegrenzing, d.w.z. zij zijn 7 dagen in de week telkens 24 uur sluitingsgerechtigd. U kunt transponders echter in tijdsgroepen indelen, zó dat zij op vrij definieerbare tijden kunnen openen en sluiten. Daarvoor staan er vijf verschillende tijdsgroepen ter beschikking (nauwkeurige beschrijving: zie Softwarehandleiding). Voorbeeld: Geen tijdsbegrenzing Ma-Zo 24 uren Dhr.Meijer, Dhr.Bos, Mevr. Boogert Groep 1 Ma-Vr 7-17 uur Mevr. Vos, Dhr.Jansen
Groep 2 Ma-Vr 9-20 uur Mevr. Blom, Dhr.de Groot, Dhr.Pauw
U kunt voor elke sluiting een individueel tijdzoneplan ontwerpen. Het achteraf verder uitrusten van digitale componenten van de standaarduitvoering met de functies van de PLUS-versie (toegangsprotocollering en tijdzonesturing) is niet mogelijk!
Digitale sluitcilinder 3061
Stand: Februar 2004
Digitale sluitcilinder 3061 Inhoudsopgave
1.0
2.0
3.0
4.0
5.0
6.0
Werkingsprincipe _____________________________________4 1.1
Algemeen_______________________________________________ 4
1.2
Openen en sluiten aan de buitenkant ________________________ 4
1.3
Openen en sluiten aan de binnenkant _______________________ 4
Speciale uitvoeringen _________________________________5 2.1
PLUS-versie_____________________________________________ 5
2.2
FH-versie _______________________________________________ 5
2.3
FD-versie _______________________________________________ 5
2.4
Antipaniek-versie ________________________________________ 5
2.5
Overzicht _______________________________________________ 6
Bijkomende functies __________________________________7 3.1
OMRON ________________________________________________ 7
3.2
Verlenging van de schakeltijd ______________________________ 7
3.3
Ongerechtigde toegangspogingen protocolleren ______________ 7
3.4
Geen akoestische programmeerantwoorden__________________ 7
Batterijwaarschuwingen _______________________________7 4.1
Cilinder ________________________________________________ 7
4.2
Transponder ____________________________________________ 8
Vervangen van de batterij ______________________________8 5.1
Algemene richtlijnen _____________________________________ 8
5.2
Dubbelknop-cilinder (uitgezonderd type .AP en .FD) ___________ 9
5.3
Vrij draaiende cilinder (Type .FD) ___________________________ 9
Inbouwinstructie_____________________________________11 6.1
Algemene richtlijnen ____________________________________ 11
6.2
Cilinder programmeren __________________________________ 11
6.3
Dubbelknop-cilinder (uitgezonderd type .AP) ________________ 11
6.3.1 Buitenknop afnemen ____________________________________ 11
Digitale sluitcilinder 3061 Inhoudsopgave
6.3.2 Digitale cilinders in het slot steken_________________________ 11 6.3.3 Buitenknop opschroeven_________________________________ 12 6.3.4 Functietest uitvoeren ____________________________________ 12 6.4
Antipaniek-cilinder (type .AP) _____________________________ 12
6.4.1 Binnenknop afnemen ____________________________________ 12 6.4.2 Digitale cilinders in het slot steken_________________________ 12 6.4.3 Binnenknop opschroeven ________________________________ 12 6.5
7.0
8.0
Functietest uitvoeren ____________________________________ 13
Gebruiksmogelijkheden_______________________________14 7.1
Algemeen______________________________________________ 14
7.2
Brandwerende deuren ___________________________________ 14
7.3
Vluchtdeuren ___________________________________________ 14
Gegevensblad_______________________________________15
Digitale sluitcilinder 3061 Pagina 4
1.0
Werkingsprincipe
1.1
Algemeen Grotere veiligheid, betere flexibiliteit, lagere kosten, geschikt voor netwerk zonder bekabeling aan deur en ramen, geringe montagekosten – de digitale cilinder 3061 maakt het mogelijk. De digitale cilinder komt qua afmetingen exact overeen met een mechanische Din-normcilinder. Op elk moment ongecompliceerd en snel uitwisselbaar.
Buitenknop Boorbescherming Koppeling 1.2
Magneet Elektronica
Batterijen
Binnenknop
Openen en sluiten aan de buitenkant In niet geactiveerde toestand draait de knop vrij door. Het openen en sluiten van de deur is niet mogelijk. Houdt de transponder op een afstand van ca. 10 tot 40 cm van de digitale cilinder en bedien eenmaal kort de transponderknop. Voor zover het om een gerechtigde transponder gaat, weerklinkt een dubbele signaaltoon en de cilinder schakelt in. Draai de buitenknop in sluit-resp. openingsrichting. Voor deze handeling hebt u ca. vijf seconden tijd. De koppelingstijd kan via de software ingesteld worden. Een verlengde koppelingstijd verkort echter de levensduur van de batterij. Daarna weerklinkt een enkelvoudige signaaltoon en de buitenknop draait opnieuw vrij. Overtuig u ervan dat de buitenknop van de sluitcilinder na het koppelingsproces opnieuw vrij draait. &
1.3
Als het om een transponder gaat, die door het tijdzoneplan momenteel niet toegelaten is, dan weerklinkt een enkelvoudige signaaltoon, de cilinder schakelt echter niet in zodat de buitenknop vrij draait en de deur niet geopend kan worden. Dit geldt voor cilinders vanaf versie 8.15.
Openen en sluiten aan de binnenkant Het openen en sluiten van de deur aan de binnenkant is altijd zonder bediening van de transponder mogelijk. Een uitzondering vormt de aan beide zijden vrij draaiende cilinder type FD (zie Z3). In dit geval kan de deur aan de binnenkant enkel met de transponder ontsloten en gesloten worden. .
Digitale sluitcilinder 3061 Pagina 5
2.0
Speciale uitvoeringen De digitale cilinder 3061 bestaat optioneel ook in de volgende uitvoeringen:
2.1
PLUS–versie Uitvoering zoals standaardversie, echter met toegangsprotocollering en tijdzonesturing. Toegangsprotocollering De cilinder slaat de laatste 128 toegangen op met datum, tijdstip en de gebruikersnaam van de transponder. Met de PalmCD2 of via het netwerk kunnen de gegevens gelezen worden. Tijdzonesturing
2.2
U kunt de cilinder zó programmeren dat gerechtigde transponders enkel op bepaalde tijden toegangsgerechtigd zijn.
FH-versie Voor deuren met sterke metalen inzetstukken (brandwerende deuren) resp. met hoge afscherming. Bovendien wordt deze versie in zones met sterke storingsvelden, zoals bv. in serverruimten, ingezet.
2.3
FD-versie Bij het gebruik van een aan beide zijden vrij draaiende cilinder kan de deur zowel aan de buitenkant als ook aan de binnenkant met een gerechtigde transponder geopend resp. gesloten worden. In stroef lopende deuren (bv. bij meerpuntsvergrendelingen) mag enkel deze versie ingezet worden. In sluitingen, die een vrijdraaiende meenemer vereisen, mag enkel deze versie ingebouwd worden.
2.4
Antipaniek-versie Bij alle deuren, waarbij een paniekfunctie door de stand van de meenemer kan beïnvloed worden, moet een cilinder met antipaniek-functie ingebouwd worden. Deze cilinder type AP wordt in tegenstelling tot alle andere cilinders spiegelbeeldig geïnstalleerd, d.w.z. de knop met batterij en elektronica bevindt zich in de buitenzone (zie afbeelding).
Digitale sluitcilinder 3061 Pagina 6 Binnenknop
Meenemer
Buitenknop
Hoofdbatterij Reservebatterij
Afbeelding cilinder type AP Bij vluchtdeuren , die na 1 april 2003 ingebouwd werden (sluitingen volgens DIN EN 179 resp. DIN EN 1125), moet op volgende punten gelet worden:
2.5
•
Bij alle sluitingen waarvan in de vergunning staat, dat de cilinder geen effect heeft op de werking van het slot, mogen alle cilinders van de reeks 3061 ingezet worden.
•
Bij alle sluitingen, waarbij de stand van de meenemer van de cilinder effect heeft op de werking van het slot, moet de cilinder uit de reeks 3061 type AP (antipaniek-cilinder) in de vergunning van het slot staan.
Overzicht Cilinder (Plus) ¾ Entreedeuren ¾ Woningsdeuren ¾ Kantoordeuren ¾ Tussendeuren
Cilinder FH (Plus) ¾ Branddeuren ¾ Aluminiumdeuren
Cilinder FD Cilinder AP (Plus) (Plus) ¾ Tussendeuren, poorten ¾Antipanideuren *1 ¾ Buisframe-deuren ¾ Vluchtdeuren *1 ¾ Zelfvergrendelende deuren ¾ Houten deuren met glas ¾ Stroef lopende deuren
*1
Zie hiervoor hoofdstuk 2.4 en hoofdstuk 7.4, de normen EN 179 en EN 1125, alsook de gegevensbladen van de slotenfabrikant. De verschillende versies kunnen gecombineerd worden.
Digitale sluitcilinder 3061 Pagina 7
3.0
Bijkomende functies Deze functies worden via de software geactiveerd.
3.1
OMRON Alle productvarianten kunnen in de OMRON-modus werken. De beschrijving vindt u in het handboek „Smart Relais“.
3.2
Verlenging van de schakeltijd Normaal schakelt de cilinder gedurende ca. 5 sec. in. Via de software kan deze tijd verlengd worden tot ca. 10 sec. Dit leidt echter tot verkorting van de levensduur van de batterij.
3.3
Ongerechtigde toegangspogingen protocolleren Vanaf cilinderversie 10.2 en in combinatie met de LDB-versie 1.40 is het mogelijk om, naast de gerechtigde toegangen ook de ongerechtigde toegangspogingen te protocolleren. Hiertoe behoren toegangspogingen zonder toelating alsook toegangspogingen buiten de voorziene tijdszone. Hierbij worden echter enkel transponders uit het sluitplan geprotocolleerd, d.w.z. dat dezelfde sluitsysteem-ID (SID) aanwezig moet zijn.
3.4
Geen akoestische programmeerantwoorden Bij het programmeren via het netwerk kan het voordelig zijn om de akoestische programmeerantwoorden te deactiveren. Dit kan met deze functie gerealiseerd worden.
4.0
Batterijwaarschuwingen
4.1
Cilinder Waarschuwingstrap 1: hoofdbatterij Als de hoofdbatterij van de cilinder bijna leeg is, dan zijn er na het bedienen van de transponder vóór het schakelen van de cilinder acht korte, snel op elkaar volgende signaaltonen te horen. Beide batterijen moeten nu vervangen worden. Waarschuwingstrap 2: reservebatterij (SW-versie 10.0 & SW-versie 10.1) Naast de waarschuwing van de hoofdbatterij, volgen nu nog acht korte, snel op elkaar volgende signaaltonen van de reservebatterij. Pas daarna schakelt de cilinder in. Vanaf nu is de reservebatterij actief. Beide batterijen moeten nu zo snel mogelijk vervangen worden.
Digitale sluitcilinder 3061 Pagina 8
Waarschuwingstrap 2: reservebatterij (vanaf versie 10.2) Er komen nu enkel nog gedurende ca. 30 seconden de signaaltonen van de reservebatterij-waarschuwing (zonder waarschuwing van de hoofdbatterij). Pas daarna schakelt de cilinder in. Vanaf nu is de reservebatterij actief. Beide batterijen moeten nu zo snel mogelijk vervangen worden. Waarschuwingstrap 3: (vanaf SW-versie 10.2) Als de waarschuwing van de reservebatterij nog steeds genegeerd wordt, dan kan de cilinder ofwel nog 50 keer worden geschakeld ofwel schakelt de cilinder na 4-5 weken zonder verdere bediening af. In beide gevallen schakelt de cilinder in de zogenoemde bewaarmodus. Daarna kan de cilinder enkel nog met het programmeerapparaat geopend worden. 4.2
Transponder Wanneer de batterijspanning van de transponder op haar einde loopt, dan weerklinken na elke transponderbediening aan de cilinders na het inschakelen acht korte, snel op elkaar volgende signaaltonen. &
Opgelet: De batterij van de transponder mag niet uitgenomen worden, omdat dan met gegevensverlies gerekend moet worden.
5.0
Vervangen van de batterij
5.1
Algemene richtlijnen Het vervangen van de batterij mag enkel door geschoold personeel uitgevoerd worden. Verder mogen enkel batterijen ingezet worden die door SimonsVoss vrijgegeven zijn. Meer informatie hierover vindt u in het overeenkomstige gegevensblad. &
Het verwisselen van de polariteit kan beschadigingen aan de cilinder veroorzaken. De in de cilinder gebruikte batterijen kunnen bij een verkeerde behandeling brand- of verbrandingsgevaar veroorzaken. Niet herladen, openen, boven 100°C opwarmen of verbranden.
&
Ontladen lithiumbatterijen onmiddellijk weggooien. Niet in het bereik van kinderen bewaren, niet openen en niet in het vuur werpen.
Bij het vervangen van de batterijen moeten in de regel beide batterijen vervangen worden!
Digitale sluitcilinder 3061 Pagina 9
5.2
Dubbelknop-cilinder (uitgezonderd type .AP en .FD)
Fig. 1
Fig. 2
Fig. 3
1.
Los ca. een halve draai met het speciale gereedschap de contramoer (fig. 1) aan de binnenknop (enkel lichtjes losdraaien, niet volledig afdraaien).
2.
Duw de binnenknop voorzichtig heen en weer zodat de dichtingconus los komt en draai de binnenknop volledig af (fig. 2). Opgelet: de contramoer enkel lichtjes lossen zodat de knop in de schroefdraad gevangen blijft. De binnenknop slechts zeer lichtjes opzij duwen omdat anders de elektronica afgebroken kan worden!
5.3
3.
De hoofdbatterij wordt met de pluspool naar de deur in de houder gezet; de pluspool van de reservebatterij wijst weg van de deur (fig. 3).
&
De cilinder mag niet gebruikt worden zonder hoofdbatterij omdat anders het volledige energieverbruik van de cilinder langs de reservebatterij loopt.
4.
Fixeer de contramoer met het speciale gereedschap en druk die tegen de flens. Draai nu de binnenknop tot tegen aanslag op de schroefdraad.
5.
Knop vasthouden en met het speciale gereedschap de contramoer tegen de knop vast aandraaien.
6.
Gebruik nu een gerechtigde transponder en test de functie.
&
Na het vervangen van de batterij moet bij de PLUS-versie de klok opnieuw ingesteld worden omdat de klok niet functioneert zonder stroom (Softwarehandleiding: Programmering Æ Klok van de sluiting instellen).
Vrij draaiende cilinder (Type .FD)
Fig. 1
Fig. 2
Fig. 3
1.
Kleine schroef aan de buitenknop (korte knop) met de meegeleverde inbussleutel lossen (ca. 2 toeren) (fig. 1). Daarna de buitenknop (korte knop) afschroeven.
2.
Vastzetschroef verwijderen (fig. 2) en cilinder in de richting van de binnenkant minstens 2 cm uit de deur schuiven.
Digitale sluitcilinder 3061 Pagina 10
3.
Speciaal gereedschap voor FD-cilinders opzetten (fig. 3) en de stiften door de opening aan de binnenkant van de binnenknop (lange knop) schuiven.
4.
Binnenknop draaien tot de stiften volledig ingrijpen en het speciale gereedschap voor de FD-cilinder gelijkligt met de binnenknop.
5.
Los na ca. ½ toer (enkel lichtjes lossen, niet volledig afdraaien) de binnenknop met het speciale gereedschap voor FD-cilinders. Het speciale gereedschap vormt daarbij de tegenkracht.
6.
Duw de binnenknop voorzichtig heen en weer zodat de dichtingconus los komt en draai de binnenknop volledig af (fig. 4).
Fig. 4
Opgelet: de binnenknop enkel licht opzij duwen, omdat anders de elektronica beschadigd kan worden! 7.
De hoofdbatterij wordt met de pluspool naar de deur in de houder gezet; de pluspool van de reservebatterij wijst weg van de deur (fig. 5).
&
De cilinder mag niet gebruikt worden zonder hoofdbatterij omdat anders het volledige energieverbruik van de cilinder langs de reservebatterij loopt.
8.
Binnenknop over de batterijhouder schuiven. De stiften van het speciale gereedschap voor FD-cilinders opnieuw in de openingen schuiven en laten ingrijpen (zie boven) en binnenknop in de richting van de wijzers van de klok vastschroeven.
9.
Cilinder in deur in de juiste positie schuiven en de vastzetschroef goed aandraaien.
10.
Binnenknop vasthouden en buitenknop (korte knop) in de richting van de wijzer van de klok met de hand aandraaien. Kleine schroef met de meegeleverde inbussleutel aandraaien.
&
Na het vervangen van de batterij moet bij de PLUS-versie de klok opnieuw ingesteld worden omdat de klok niet functioneert zonder stroom (Softwarehandleiding: Programmering Æ Klok van de sluiting instellen).
Digitale sluitcilinder 3061 Pagina 11
6.0
Inbouwinstructie
6.1
Algemene richtlijnen Bij de installatie van digitale cilinders moet er op gelet worden dat er zich geen laagfrequente stoorbronnen van zenders in de omgeving bevinden. Cilinders moeten minstens op een afstand van 0,5 m van elkaar verwijderd gemonteerd worden, Smart relais resp. scherpstellingeenheden op een afstand van 1,5 m. De PC-behuizing van de cilinder mag in de buitenzone hoogstens 3 mm uitsteken, eventueel moet een profielcilinder-rozet aangebracht worden. Bovendien moet gegarandeerd worden dat er via de meenemerzone geen water in de cilinder kan binnendringen.
6.2
Cilinder programmeren Voor het installeren moeten de digitale cilinder en de bijhorende trans-ponders in het sluitplan geprogrammeerd worden. Nauwkeurigere richtlijnen kunt u vinden in de softwarehandleiding. &
De cilinders worden vanuit de fabriek in de zogenoemde bewaarmodus afgeleverd, waardoor er geen communicatie met de transponder mogelijk is (Uitzondering: programmeertransponder). U kunt de bewaarmodus ook met behulp van de software en het programmeerapparaat opheffen. Meer informatie vindt u in de softwarehandleiding.
6.3
Dubbelknop-cilinder (uitgezonderd type .AP)
6.3.1
Buitenknop afnemen De stifttap van de buitenknop (kleine knop) met een 1,5 mm inbussleutel lossen (niet volledig uitdraaien). Bedien een gerechtigde transponder en houdt de binnenknop vast. De cilinder schakelt en de buitenknop kan tegen de wijzers van de klok in afgedraaid worden.
6.3.2
Digitale cilinders in het slot steken Draai eerst de meenemer zodat die loodrecht naar onder staat. Steek dan de digitale cilinder zo door het slot, dat de binnenknop (lange knop) in de richting van de binnenkant van de deur wijst. Bevestig de cilinder met de meegeleverde vastzetschroef. &
Tijdens de montage in geen geval tegen de knoppen slaan. Cilinder niet met olie, verf of zuren in aanraking brengen.
Digitale sluitcilinder 3061 Pagina 12
6.3.3
Buitenknop opschroeven Draai de buitenknop op de schroefdraad, fixeer hem eventueel met de vingers. Bedien daarna de transponder. Houdt dan de binnenknop vast en draai de buitenknop met de hand aan. Bij aan beide zijden vrij draaiende cilinders kan van het bedienen van de transponder afgezien worden. Draai tenslotte de stifttap met de inbussleutel vast.
6.3.4
6.4
Functietest uitvoeren 1.
Draai met open deur de binnenknop in sluit- en openingsrichting. De knop moet zich lichtlopend laten draaien. Bij aan beide zijden vrij draaiende cilinders is het nodig de transponder te bedienen. De knop moet zich licht lopend laten draaien.
2.
Sluit de deur en herhaal het proces. Indien de cilinder stroef loopt, dan moet de deur uitgelijnd worden resp. moet het slot nabewerkt worden.
3.
Voer daarna dezelfde controle door aan de buitenknop. Bedien daarvoor een gerechtigde transponder in de omgeving van de cilinder.
Antipaniek-cilinder (type .AP) Zie hiervoor fig. cilinder .AP
6.4.1
Binnenknop afnemen De stifttap van de buitenknop (kleine knop) met een inbussleutel lossen (niet volledig uitdraaien). Houdt de meenemer vast en draai daarna de binnenknop tegen de wijzers van de klok los, resp. bij vrij draaiende AP-cilinders de knop na het lossen van de stifttap aftrekken.
6.4.2
Digitale cilinders in het slot steken Draai eerst de meenemer tot die loodrecht naar onder staat. Steek dan de digitale cilinder zo door het slot, dat de buitenknop (lange knop) in de richting van de buitenkant van de deur wijst. Bevestig de cilinder met de meegeleverde vastzetschroef.
6.4.3
Binnenknop opschroeven Draai de binnenknop op de schroefdraad, de tegenkracht wordt daarbij gevormd door de aanslag van de meenemer in het slot. Trek de binnenknop aan, resp. schuif bij vrij draaiende AP-cilinders de binnenknop tot tegen de aanslag. Draai de stifttap met de inbussleutel vast.
Digitale sluitcilinder 3061 Pagina 13
6.5
Functietest uitvoeren &
Bij niet vrij draaiende antipaniek-cilinders kan de test aan de binnenkant uitgevoerd worden, bij vrij draaiende antipaniek-cilinders moet dit met een toegelaten transponder aan de buitenzijde geschieden.
Knop Bereik U: onderste bereik zonder terugstelkracht Bereik L: lichte terugstelkracht Bereik S: sterke terugstelkracht Bereik O: bovenste bereik zonder terugstelkracht
Stand van de meenemer (verborgen)
&
Bij vrij draaiende AP-cilinders heeft de binnenknop geen enkele functie.
1.
Draai met open deur de binnenknop (kleine knop) in sluit- en openingsrichting binnen het bereik “U”. U bemerkt geen terugstelkracht. Draai de binnenknop tot aan het einde van het bereik “L”. U merkt een lichte terugstelkracht. Als u de knop in deze positie loslaat, dan moet hij zich vanzelf in het bereik “U” terug bewegen. Anders moet de cilinder samen met het beslag opnieuw uitgelijnd worden of het slot moet op defecten onderzocht worden.
2.
Draai de knop nu tot door het bereik “S” door (de terugstelkracht wordt merkbaar sterker) naar het bereik “O”. In dit bereik werkt geen terugstelkracht.
&
Dat de meenemer in de hoogste positie blijft staan, heeft geen enkele invloed op de functie van het slot.
3.
Als de knop een beetje over de overgang tussen de bereiken “O” en “S” verder bewogen wordt, dan moet hij vanuit dit punt uit vanzelf tot aan het bereik “U” verder draaien. Anders moet de cilinder samen met het beslag opnieuw uitgelijnd worden of het slot moet op defecten onderzocht worden.
4.
Sluit de deur en herhaal het proces. Indien de cilinder nu stroever loopt, dan moet de deur uitgelijnd worden resp. moet de sluitplaat nabewerkt worden.
Digitale sluitcilinder 3061 Pagina 14
5.
Controleer daarna dezelfde functie aan de buitenknop (grote knop) na het bedienen van een gerechtigde transponder.
De functietest moet voor beide draairichtingen uitgevoerd worden! Tip: In de Europese Norm EN 179 Aanhang C wordt in het kader van het onderhoud van nooduitgangsluitingen aangeraden, om in intervallen van niet meer dan één maand vast te stellen, of alle delen van de sluiting in een tevredenstellende bedrijfsklare toestand verkeren.
7.0
Gebruiksmogelijkheden
7.1
Algemeen De digitale cilinder past in sloten voor Europrofiel-cilinders volgens DIN 18254.
7.2
Brandwerende deuren Het inbouwen in brandwerende deuren is mogelijk. In dit geval moet de cilinder versie FH gebruikt worden. De functie van een brandwerende deur blijft principieel door de cilinder onaangeroerd.
7.3
Vluchtdeuren Voor het gebruik in deuren met antipaniek-functie, waarin de stand van de meenemer een invloed kan hebben op de functie van het slot, moet het type .AP geïnstalleerd worden. Die moet in de vergunning van de slotenfabrikant staan. Zie hiervoor hoofdstuk 2.4, de normen DIN EN 179 en DIN EN 1125 en de product-gegevensbladen van de verschillende slotenfabrikanten.
Digitale sluitcilinder 3061 Pagina 15
8.0
Gegevensblad Knoppen
Materiaal Kleuren Diameter
Knoppen FH-cilinders
Materiaal Kleur Diameter
Knoppen AP-cilinders
Materiaal Kleur
Roestvrij staal Roestvrij staal geborsteld Messing 30 mm Buitenknop: roestvrij staal Binnenknop: kunststof Zwart 30 mm Buitenknop: roestvrij staal Binnenknop: aluminium Buitenknop: roestvrij staal geborsteld Binnenknop: geëloxeerd
aluminium
Profielcilinder mm
Diameter
Buitenknop: 32 mm Binnenknop: 30 mm
Basislengte
buiten 30 mm, binnen 30 Bouwlengtes in 5 mm – Trappen (geen bouwset) tot 140 mm totale lengte, waarbij een kant van de cilinder een max. lengte kan hebben van 90 mm.
Batterij
Fabrikant / Type Spanning Levensduur
Sonnenschein / SL-750 3,6 Volt ca. 60.000 bedieningen of ca. 4 jaar
Digitale sluitcilinder 3061 VdS-Version Stand: Juni 2006
Digitale sluitcilinder 3061 VdS-Version Inhoudsopgave
1.0
2.0
3.0
4.0
Werkingsprincipe _____________________________________3 1.1
Algemeen_______________________________________________ 3
1.2
Openen en sluiten aan de buitenkant ________________________ 3
1.3
Openen en sluiten aan de binnenkant _______________________ 3
Speciale uitvoeringen _________________________________4 2.1
FH-versie _______________________________________________ 4
2.2
Overzicht _______________________________________________ 4
Extra functies ________________________________________4 3.1
OMRON ________________________________________________ 4
3.2
Verlenging van de schakeltijd ______________________________ 4
3.3
Ongerechtigde toegangspogingen protocolleren ______________ 5
3.4
Geen akoestische programmeerantwoorden__________________ 5
Batterijwaarschuwingen _______________________________5 4.1
Cilinder ________________________________________________ 5
4.2
Transponder ____________________________________________ 5
5.0
Vervangen van de batterijen ____________________________6
6.0
Inbouwaanwijzing_____________________________________7
7.0
8.0
6.1
Algemene richtlijnen _____________________________________ 7
6.2
Cilinder programmeren ___________________________________ 7
6.3
Buitenknop afnemen _____________________________________ 7
6.4
Digitale cilinder in het slot steken___________________________ 8
6.5
Buitenknop opschroeven__________________________________ 8
6.6
Functietest uitvoeren _____________________________________ 8
Gebruiksmogelijkheden________________________________8 7.1
Algemeen_______________________________________________ 8
7.2
Brandwerende deuren ____________________________________ 8
7.4
SVP-sloten ______________________________________________ 8
Gegevensblad________________________________________9
Digitale sluitcilinder 3061 VdS-Version Pagina 3
1.0
Werkingsprincipe
1.1
Algemeen De digitale cilinder 3061 VdS voldoet aan de eisen van VdS klasse B en komt qua buitenafmetingen exact overeen met een mechanische normcilinder. In vergelijking met mechanische systemen munt hij uit door geringe montagekosten, hoge veiligheid, grote flexibiliteit en kleine bedrijfskosten. In “oude sluitsystemen” kan hij de aanwezige mechanische cilinders op elk moment snel en eenvoudig vervangen.
Buitenknop
Binnenknop
Boorbescherming 1.2
Openen en sluiten aan de buitenkant
In niet geactiveerde toestand draait de buitenknop vrij door. Het openen en sluiten van de deur is niet mogelijk. Houdt de transponder op een afstand van ca. 10 tot 40 cm van de digitale cilinder en bedien eenmaal kort de transponderknop. Voor zover het om een gerechtigde transponder gaat, weerklinkt een dubbele signaaltoon en de cilinder schakelt in. Draai de buitenknop in sluit- resp. openingsrichting. Voor deze handeling hebt u ca. vijf seconden tijd. De koppelingstijd kan via de software ingesteld worden. Een verlengde koppelingstijd verkort echter de levensduur van de batterij. Daarna weerklinkt een enkelvoudige signaaltoon en de buitenknop draait opnieuw vrij door. Overtuig u ervan dat de buitenknop van de cilinder na het koppelingsproces opnieuw vrij draait. &
1.3
Als het om een transponder gaat, die door het tijdzoneplan momenteel niet toegelaten is, dan weerklinkt een enkelvoudige signaaltoon. De cilinder schakelt echter niet in en de deur kan niet geopend worden.
Openen en sluiten aan de binnenkant Aan de binnenkant kunnen deuren met digitale cilinders 3061 VdS te allen tijde zonder bedienen van de transponder geopend worden.
Digitale sluitcilinder 3061 VdS-Version Pagina 4
2.0
Speciale uitvoeringen De digitale cilinder 3061 VdS is normaal als PLUS-versie uitgerust, d.w.z. dat de volgende functies altijd geïntegreerd zijn: Toegangsprotocollering
Tijdzonesturing
De cilinder slaat de laatste 128 toegangen op met datum, tijdstip en de gebruikersnaam van de transponder. Met de PalmCD2 of via het netwerk kunnen de gegevens gelezen worden. U kunt de cilinder zó programmeren dat gerechtigde transponders enkel op bepaalde tijden toegangsgerechtigd zijn.
De digitale cilinders 3061 VdS bestaan optioneel ook in de volgende versies: 2.1
FH–versie Voor deuren met sterke metalen inzetstukken (bv. Brandwerende deuren) resp. met hoge afscherming. Bovendien wordt deze versie in zones met sterke storingsvelden, zoals bv. in serverruimten, ingezet.
2.2
Overzicht Cilinder (PLUS) ¾ Ingangsdeuren ¾ Woningdeuren ¾ Kantoordeuren ¾ Tussendeuren
3.0
Cilinder FH (PLUS) ¾ Brandwerende deuren ¾ Aluminiumdeuren
Extra functies Volgende functies kunnen via software-instellingen geactiveerd worden:
3.1
OMRON Alle productvarianten kunnen in de OMRON-modus werken. Een gedetailleerde beschrijving vindt u in het handboek Smart Relais.
3.2
Verlenging van de schakeltijd Normaal schakelt de cilinder gedurende ca. 5 sec. in. Vanuit de software kan deze tijdszone verlengd worden naar ca. 10 sec. Dit leidt evenwel tot een verkorting van de levensduur van de batterij.
Digitale sluitcilinder 3061 VdS-Version Pagina 5 3.3
Ongerechtigde toegangspogingen protocolleren Vanaf cilinderversie 10.2 en in combinatie met de LDB-versie 1.40 is het mogelijk om, naast de gerechtigde toegangen ook de ongerechtigde toegangspogingen te protocolleren. Hiertoe behoren toegangspogingen zonder toelating evenals toegangspogingen buiten de voorziene tijdszone. Hierbij worden echter enkel transponders uit de sluitsysteem geprotocolleerd, d.w.z. het moet over dezelfde sluitinstallatie-ID (SID) gaan.
3.4
Geen akoestische programmeerantwoorden Bij het programmeren via het netwerk kan het nodig zijn om de akoestische programmeerantwoorden te deactiveren. Dit kan met deze functie gerealiseerd worden.
4.0
Batterijwaarschuwingen
4.1
Cilinder Waarschuwingstrap 1: hoofdbatterij Als de hoofdbatterij van de cilinder bijna leeg is, dan zijn er na het bedienen van de transponder vóór het schakelen van de cilinder acht korte, snel op elkaar volgende signaaltonen te horen. Beide batterijen moeten nu vervangen worden. Waarschuwingstrap 2: reservebatterij (SW-versie 10.0 & SW-versie 10.1) Naast de waarschuwing van de hoofdbatterij, volgen nu nog acht korte, snel op elkaar volgende signaaltonen van de reservebatterij. Pas daarna schakel de cilinder in. Vanaf nu is de reservebatterij actief. Beide batterijen moeten nu zo snel mogelijk vervangen worden. Waarschuwingstrap 2: reservebatterij (vanaf SW-versie 10.2) Er komen nu enkel nog gedurende ca. 30 seconden de signaaltonen van de reservebatterij-waarschuwing (zonder waarschuwing van de hoofdbatterij). Pas daarna schakelt de cilinder in. Vanaf nu is de reservebatterij actief. Beide batterijen moeten nu zo snel mogelijk vervangen worden. Waarschuwingstrap 3: (vanaf SW-versie 10.2) Als de waarschuwing van de reservebatterij nog steeds genegeerd wordt, dan kan de cilinder ofwel nog 50 keer worden geschakeld ofwel schakelt de cilinder na 4-5 weken zonder verdere bediening af. In beide gevallen schakelt de cilinder in de zogenoemde bewaarmodus. Daarna kan de cilinder enkel nog met het programmeerapparaat geopend worden.
4.2
Transponder Wanneer de batterijspanning van de transponder op haar einde loopt, dan weerklinken na elke transponderbediening aan de cilinders na het schakelen acht korte, snel op elkaar volgende signaaltonen..
Digitale sluitcilinder 3061 VdS-Version Pagina 6
&
5.0
Opgelet: De batterij van de transponder mag niet uitgenomen worden, omdat dan met gegevensverlies gerekend moet worden. Zie handboek „Transponder 3064“.
Vervangen van de batterijen Het vervangen van de batterijen mag enkel door geschoold personeel uitgevoerd worden. Er mogen enkel batterijen gebruikt worden die geleverd werden door SimonsVoss.
Fig. 1
Fig. .2
Fig. 3
Los de contramoer (fig. 1) ca. een halve toer (enkel lichtjes losdraaien, niet volledig afdraaien) met het speciale gereedschap aan de binnenknop (lange knop). Duw de binnenknop voorzichtig heen en weer zodat de dichtingconus los komt en draai de binnenknop volledig los (fig. 2). Opgelet: de binnenknop enkel licht opzij duwen omdat anders de elektronica kan worden beschadigd. &
Bij het vervangen van de batterijen moeten in de regel beide batterijen vervangen worden.
De hoofdbatterij wordt met de pluspool naar de deur in de houder gezet, de reservebatterij tegengesteld (fig. 3). &
Het verwisselen van de polariteit kan beschadigingen aan de cilinder veroorzaken. De in de cilinder gebruikte batterijen kunnen bij een verkeerde behandeling brand- of verbrandingsgevaar veroorzaken. Niet herladen, openen, boven 100°C opwarmen of verbranden. Batterijen enkel vervangen door originele batterijen die door SimonsVoss geleverd werden.
&
Lege lithiumbatterijen onmiddellijk weggooien. Niet in het bereik van kinderen bewaren, niet openen en in het vuur werpen.
&
De cilinder mag niet gebruikt worden zonder hoofdbatterij omdat anders het volledige energieverbruik over de reservebatterij loopt.
Digitale sluitcilinder 3061 VdS-Version Pagina 7 Fixeer de contramoer met het speciale gereedschap en druk die tegen de flens. Draai nu de binnenknop tot tegen aanslag op de schroefdraad en draai de contramoer vast aan. Bedien nu een gerechtigde transponder en test de functie. &
Lege lithiumbatterijen onmiddellijk weggooien. Niet in het bereik van kinderen bewaren, niet openen en in het vuur werpen.
&
Na het vervangen van de batterijen moet de klok opnieuw ingesteld worden omdat de klok niet functioneert zonder stroom (Softwarehandleiding: Programmering Æ Klok van de sluiting instellen).
6.0
Inbouwaanwijzing
6.1
Algemene richtlijnen Bij de installatie van digitale cilinders moet er op gelet worden dat er zich geen stoorbronnen in de omgeving bevinden. Cilinders moeten minstens op een afstand van 0,5 m van elkaar verwijderd gemonteerd worden, Smart relais resp. scherpstellingeenheden op een afstand van 1,5 m. De PC-behuizing van de cilinder mag in de buitenzone hoogstens 3 mm uitsteken, eventueel moet een profielcilinderrozet aangebracht worden. Bovendien moet gegarandeerd worden dat er via de meenemerzone geen water in de cilinder kan binnendringen.
6.2
Cilinder programmeren Voor het installeren moeten de digitale cilinder en de bijhorende transponders in het sluitplan geprogrammeerd worden. Nauwkeurigere richtlijnen kunt u vinden in de softwarehandleiding. &
6.3
De cilinders worden vanuit de fabriek in de zogenoemde bewaarmodus afgeleverd, waardoor er geen communicatie met de transponder mogelijk is (Uitzondering: programmeertransponder). U kunt de bewaarmodus ook met behulp van de software en het programmeertoestel opheffen. Meer informatie vindt u in de softwarehandleiding.
Buitenknop afnemen De stifttap van de buitenknop (korte knop) met een 1,5 mm inbussleutel lossen (niet volledig uitdraaien). Bedien een gerechtigde transponder en houdt de binnenknop vast. De cilinder schakelt en de buitenknop kan tegen de wijzers van de klok in afgedraaid worden.
Digitale sluitcilinder 3061 VdS-Version Pagina 8 6.4
Digitale cilinder in het slot steken Draai eerst de meenemer tot die loodrecht naar onder staat. Steek dan de digitale cilinder zo door het slot, dat de binnenknop (lange knop) in de richting van de binnenkant van de deur wijst. Bevestig de cilinder met de meegeleverde vastzetschroef. &
6.5
Bij de montage in geen geval tegen de knoppen verf of zuur in aanraking brengen.
slaan. Cilinder niet met olie,
Buitenknop opschroeven Draai de buitenknop op de schroefdraad, fixeer hem eventueel met de vingers. Bedien daarna de transponder. Houdt dan de binnenknop vast en draai de buitenknop met de hand aan. Draai tenslotte de stifttap met de inbussleutel vast.
6.6
Functietest uitvoeren 1. Draai met open deur de binnenknop in sluit- en openingsrichting. De knop moet zich licht lopend laten draaien. 2. Sluit de deur en herhaal het proces. Indien de cilinder stroef loopt, dan moet de deur uitgelijnd worden resp. moet de sluitplaat nabewerkt worden. 3. Voer daarna dezelfde controle door aan de buitenknop. Bedien daarvoor een gerechtigde transponder in de omgeving van de cilinder.
7.0
Gebruiksmogelijkheden
7.1
Algemeen De digitale cilinder past in sloten voor Europrofiel-cilinders volgens DIN 18254.
7.2
Brandwerende deuren Het inbouwen in brandwerende deuren is mogelijk. In dit geval moet de cilinder versie FH gebruikt worden. De functie van een brandwerende deur blijft principieel van de cilinder onaangeroerd.
7.4
SVP-sloten De digitale cilinder 3061 VdS is momenteel niet toepasbaar voor SVP-sloten. Zie hiervoor handboek “Digitale cilinder 3061” Æ “Gebruiksmogelijkheden“.
Digitale sluitcilinder 3061 VdS-Version Pagina 9
8.0 Gegevensblad Knoppen
Materiaal Kleuren Diameter
Knoppen FHcilinders
Materiaal Kleur Diameter
Roestvrij staal Roestvrij staal geborsteld Messing 30 mm Buitenknop roestvrij staal Binnenknop kunststof zwart 30 mm
Profielcilinder
Basislengte Bouwlengten
buiten 30 mm, binnen 30 mm in 5 mm - trappen (geen bouwset) tot 140 mm totale lengte, waarbij een kant van de cilinder een max. lengte kan hebben van 90 mm
Batterij
Type
Lithium 3,6 V, 1/2 AA Lithium 3 V, CR1220 enkel originele batterijen van SimonsVoss gebruiken! ca. 60.000 bedieningen of ca. 4 jaar
Levensduur
Randvoorwaarde Bedrijfstemperatuur n Opslagtemperatuur Beschermingsniveau
-20 °C tot +50 °C -35 °C tot +50 °C IP54 (in ingebouwde toestand)
Digitale halve cilinder 3061
Stand: Juni 2006
Digitale halve cilinder 3061 Inhoudsopgave
1.0
2.0
Werkwijze ___________________________________________4 1.1
Algemeen_______________________________________________ 4
1.2
Openen en sluiten________________________________________ 4
Speciale uitvoeringen _________________________________4 2.1
3.0
4.0
5.0
PLUS-versie_____________________________________________ 4
Bijkomende functies __________________________________5 3.1
OMRON ________________________________________________ 5
3.2
Verlenging van de schakeltijd ______________________________ 5
3.3
Onrechtmatige toegangspogingen protocolleren ______________ 5
3.4
Geen akoestische programmeerantwoorden__________________ 5
Batterijwaarschuwingen _______________________________6 4.1
Halve cilinder ___________________________________________ 6
4.2
Transponder ____________________________________________ 6
Vervangen van de batterij ______________________________7
Digitale halve cilinder 3061 Inhoudsopgave
6.0
Inbouwinstructie______________________________________8 6.1
Algemene aanwijzingen ___________________________________ 8
6.2
Programmeren van de halfcilinder __________________________ 8
6.3
Inbouwen in deuren ______________________________________ 8
6.4
Het inbouwen achter afdekplaten bij halve cilinders met________ 9 3 stifttappen (nieuwe flensbevestiging) ______________________ 9
6.4.1 Het demonteren van knop en flens van de halfcilinder _________ 9 6.4.2 Het monteren van de knop en de flens van de halve cilinder ____ 9 6.5
Het inbouwen achter afdekplaten bij halve cilinders met_______ 10 2 stifttappen (oude flensbevestiging) _______________________ 10
6.5.1 Het demonteren van knop en flens van de halve cilinder_______ 10 6.5.2 Het monteren van de knop en de flens van de halve cilinder ___ 11 6.6
7.0
Functietest uitvoeren ____________________________________ 12
Gegevensblad_______________________________________12
Digitale halve cilinder 3061 Page 4
1.0
Werkwijze
1.1
Algemeen Op vlak van afmetingen komt de digitale halve cilinder precies overeen met een mechanische halve cilinder volgens DIN 18252. Toegelaten zelfvergrendelende en antipaniek-sloten* bij de fabrikant navragen. (* zie hierover hoofdstuk “Digitale cilinder 3061”)
1.2
Openen en sluiten In niet geactiveerde toestand draait de buitenknop los door. Het openen en sluiten van de deur is niet mogelijk. Houd de transponder op een afstand van ca. 10 tot 40 cm van de digitale halve cilinder en druk één keer kort op de transponderknop. Indien het om een gerechtigde transponder gaat, weerklinkt een dubbele signaaltoon en de cilinder schakelt in. Draai nu de buitenknop in sluit- resp. openingsrichting. Voor deze handeling hebt u ca. vijf seconden tijd. Daarna weerklinkt een enkelvoudige toon en de buitenknop draait opnieuw los door. Overtuigt u ervan dat de buitenknop van de halve cilinder na het koppelingsproces opnieuw vrij doordraait. &
2.0
Indien het om een transponder gaat, die op basis van het tijdzoneplan momenteel niet toegelaten is, dan weerklinkt een enkelvoudige signaaltoon. De cilinder schakelt echter niet in en de deur kan niet geopend worden.
Speciale uitvoeringen Optioneel is de halve cilinder 3061 ook nog in volgende versies verkrijgbaar.
2.1
PLUS-versie Uitvoering zoals standaardversie, echter met toegangsprotocollering en tijdzonesturing. Toegangsprotocollering
De cilinder slaat de laatste 128 toegangen op met datum, tijdstip en de gebruikersnaam van de transponder. De gegevens kunnen gelezen worden met de PalmCD2 of via het netwerk.
Tijdzonesturing
U kunt de cilinder zo programmeren dat gerechtigde transponders enkel op bepaalde tijdstippen toegang hebben.
Digitale halve cilinder 3061 Page 5
3.0
Bijkomende functies Volgende functies kunnen via software-instellingen geactiveerd worden.
3.1
OMRON Alle productvarianten kunnen in de OMRON-modus werken. Een gedetailleerde beschrijving vindt u in het handboek Smart Relais.
3.2
Verlenging van de schakeltijd Normaal schakelt de cilinder gedurende ca. 5 sec. Via de software kan deze tijd verlengd worden naar ca. 10 sec. Dit leidt evenwel tot een levensduurverkorting van de batterij.
3.3
Onrechtmatige toegangspogingen protocolleren Vanaf cilinderversie 10.2 en in combinatie met de LDB-versie 1.40 is het mogelijk om, naast de rechtmatige toegangen, ook de onrechtmatige toegangspogingen te protocolleren. Hiertoe behoren de toegangspogingen zonder bevoegdheid alsook toegangspogingen buiten de voorgegeven tijdzone. Hierbij worden echter enkel transponders uit het sluitsysteem geprotocolleerd d.w.z. dat dezelfde sluitinstallatie-ID (SID) beschikbaar moet zijn.
3.4
Geen akoestische programmeerantwoorden Bij het programmeren via het netwerk kan het nodig zijn om de akoestische programmeerantwoorden te deactiveren. Dit kan met deze functie gerealiseerd worden.
Digitale halve cilinder 3061 Page 6
4.0
Batterijwaarschuwingen
4.1
Halve cilinder Waarschuwingstrap 1: hoofdbatterij Als de hoofdbatterij van de halve cilinder bijna leeg is, dan zijn er na het bedienen van de transponder vóór het schakelen van de cilinder acht korte, snel op elkaar volgende signaaltonen te horen. Beide batterijen moeten nu vervangen worden. Waarschuwingstrap 2: reservebatterij (SW-versie 10.0 & SW-versie 10.1) Naast de waarschuwing van de hoofdbatterij, volgen nu nog zestien korte, snel op elkaar volgende signaaltonen van de reservebatterij. Pas daarna schakelt de cilinder in. Beide batterijen moeten nu zo snel mogelijk vervangen worden. Waarschuwingstrap 2: reservebatterij (vanaf SW-versie 10.2) Naast de waarschuwing van de hoofdbatterij, volgen nu nog gedurende ca. 30 seconden de signaaltonen van de reservebatterij-waarschuwing. Pas daarna schakelt de cilinder in. Vanaf nu is de reservebatterij actief. Beide batterijen moeten nu zo snel mogelijk vervangen worden. Waarschuwingstrap 3: (vanaf SW-versie 10.3) Als de waarschuwing van de reservebatterij nog steeds genegeerd wordt, dan kan de cilinder ofwel nog 50 keer geopend worden ofwel schakelt de cilinder na 4-5 weken zonder verdere bediening af. In beide gevallen schakelt de cilinder in de zogenoemde bewaarmodus. Daarna kan de cilinder enkel nog met het programmeerapparaat geopend worden.
4.2
Transponder Wanneer de batterijspanning van de transponder op haar einde loopt, dan weerklinken na elke transponderbediening aan de cilinders na het schakelen acht korte, snel op elkaar volgende signaaltonen. &
Opgelet: De batterij van de transponder mag niet uitgenomen worden, omdat dan met gegevensverlies gerekend moet worden. Zie hiervoor handboek “Transponder 3064“.
Digitale halve cilinder 3061 Page 7
5.0
Vervangen van de batterij Het vervangen van de batterij mag enkel uitgevoerd worden door geschoold personeel. Er mogen enkel batterijen gebruikt worden, die door SimonsVoss geleverd werden. Bij het vervangen van de batterijen moeten over het algemeen beide batterijen vervangen worden! 1. 2.
3. 4.
5. 6.
Knop vasthouden en met het speciale gereedschap voor halve cilinders de contramoer op de achterkant van de knop losdraaien. De cilinder laten ontkoppelen met behulp van een gerechtigde transponder en de knop tegen de richting van de wijzers van de klok in afschroeven. Bij niet ingebouwde toestand van de halve cilinder moet hierbij de meenemer met de hand vastgehouden worden. In ingebouwde toestand wordt de meenemer door de aanslag binnenin het slot vastgehouden. Hoofd- en noodbatterij vervangen. Daarbij letten op de juiste polarisering. Halve cilinder met behulp van een gerechtigde transponder laten koppelen en knop tot aan de aanslag vastschroeven. Overtuig u ervan dat de knop tot tegen de aanslag aangeschroefd is (relevant voor de functie). In niet ingebouwde toestand van de halve cilinder moet de meenemer met de hand vastgehouden worden. In ingebouwde toestand wordt de meenemer door de aanslag binnenin het slot vastgehouden. Knop vasthouden en de contramoer met het speciale gereedschap voor halve cilinders vastschroeven. Bedien nu een gerechtigde transponder en test de functie.
Versleten batterijen onmiddellijk weggooien, niet in het bereik van kinderen bewaren, niet openen en niet in het vuur werpen! Het verwisselen van de polariteit kan beschadigingen aan de cilinder veroorzaken. De in de cilinder gebruikte batterijen kunnen bij een verkeerde behandeling brand- of verbrandingsgevaar veroorzaken. Niet herladen, openen, boven 100 °C opwarmen of verbranden. &
De cilinder mag niet gebruikt worden zonder hoofdbatterij omdat anders het volledige energieverbruik van de cilinder langs de reservebatterij loopt.
&
Bij de PLUS-versie moet na het vervangen de batterijen de tijd opnieuw ingesteld worden omdat de klok zonder spanning niet functioneert (Softwarehandleiding: Programmering Æ Klok van de sluiting instellen).
Digitale halve cilinder 3061 Page 8
6.0
Inbouwinstructie
6.1
Algemene aanwijzingen Het inbouwen mag enkel door geschoold personeel uitgevoerd worden. De in de cilinder ingezette batterij kan bij verkeerde behandeling brand- en verbrandingsgevaar veroorzaken! Niet opladen, openen, boven 100°C opwarmen of verbranden! Niet kortsluiten! Bij de installatie van de digitale halve cilinder moet erop gelet worden dat er zich geen storingsbronnen in de omgeving bevinden. Halve cilinders moeten minstens op een afstand van 0,5 m van elkaar gemonteerd worden, Smart Relais resp. scherpstellingeenheden op een afstand van 1,5 m. De PC-behuizing van de halve cilinder mag aan de buitenkant hoogstens 3 mm uitsteken, eventueel moet een profielcilinder-rozet aangebracht worden. Bovendien moet gegarandeerd worden dat er via de meenemerzone geen water in de cilinder kan binnendringen.
6.2
Programmeren van de halfcilinder Voor het installeren moeten de digitale cilinder en de bijhorende transponders in het sluitplan geprogrammeerd worden. Nauwkeurigere richtlijnen kunt u vinden in de softwarehandleiding. &
6.3
De cilinders worden vanuit de fabriek in de zogenoemde bewaarmodus afgeleverd, waardoor er geen communicatie met de transponder mogelijk is (Uitzondering: programmeertransponder). U kunt de bewaarmodus ook met behulp van de software en het programmeertoestel opheffen. Meer informatie vindt u in de softwarehandleiding.
Inbouwen in deuren De cilinder vanaf de buitenkant van de deur in het slot steken en met de schroef vastzetten.
&
Tijdens de montage in geen enkel geval tegen de knop slaan. Cilinder niet in contact brengen met olie, verf of zuren.
Digitale halve cilinder 3061 Page 9
6.4
Het inbouwen achter afdekplaten bij halve cilinders met 3 stifttappen (nieuwe flensbevestiging)
6.4.1
Het demonteren van knop en flens van de halfcilinder Buis Contramoer
Groef
Kabel met stekker
Stifttap Hoofdbatterij
2.
3. 4. 5.
6. 7. 6.4.2
Knop
Flens Inbusschroef
1.
Noodbatterij
Elektronische module
Knop vasthouden; met het bijgeleverde speciale gereedschap voor halvecilinders de contramoer op de achterkant van de knop volledig van de knop losdraaien. (Indien de contramoer hierbij voortijdig tegen het profiel aanstoot, dan beginnen met het afdraaien van de knop (ca. één toer) zoals in het volgende punt beschreven en daarna doorgaan.) Cilinder met behulp van een toegelaten transponder laten koppelen; knop afschroeven. In niet ingebouwde toestand van de cilinder moet hierbij de meenemer met de hand vastgehouden worden. In ingebouwde toestand wordt de meenemer door de aanslag binnenin het slot gehouden. Kabel voorzichtig uit de bus van de elektronica trekken, isolatiekous niet verwijderen. De elektronica-afdekking is thermisch gelast en blijft eveneens aan het onderdeel. De beide met de batterij parallelle inbusschroeven met inbussleutel (1,5 mm) van de flens losschroeven; elektronicamodule verwijderen. De drie stifttappen aan de zijrand van de flens losschroeven (zelfde inbussleutel). Opm.: Indien er hier maar 2 stifttappen zichtbaar zijn, dan gaat het om een cilinder met oude flensbevestiging Æ zie dan bij punt 6.5! De flens en de contramoer wegnemen. Nu kan de afdekplaat gemonteerd worden.
Het monteren van de knop en de flens van de halve cilinder 1. 2.
Contramoer opsteken. De vlakke kant met de gaten wijst van de cilinder weg. Opm.: Indien er op het buis einde schroefdraad zichtbaar is, dan gaat het om een cilinder met oude flensbevestiging (zie dan bij punt 6.5) De flens op het buis einde steken, de flenskant met de schroefdraad wijst van de cilinder weg. De flens bevat een dwarse stift, die uit de binnendiameter uitsteekt. Deze dwarse stift moet in de langsgroef van de buis ingrijpen. Daarbij wordt de flens tot aan de aanslag op de buis geschoven.
Digitale halve cilinder 3061 Page 10
3. 4.
5. 6.
7. 6.5
In deze positie de drie stifttappen met de inbussleutel (1,5 mm) zeer vast aandraaien. Overtuig u ervan dat de stifttappen vast aangespannen zijn, omdat dit voor de functie relevant is. Elektronicamodule met de parallel aan de batterij liggende inbusschroeven op de flens bevestigen (zelfde inbussleutel als hierboven). De kabel wordt door de uitsparing naast de stekker geleid. Let er op dat de kabel niet gekneld wordt. Kabel op de bus van de elektronica steken en zo leggen, dat hij zich vlak op de elektronica-afdekking bevindt en niet stoort bij het opschroeven van de knop. Cilinder met behulp van een toegelaten transponder laten schakelen en knop tot tegen de aanslag vastschroeven. Overtuig u ervan dat de knop tot tegen de aanslag geschroefd is (relevant voor de functie). In niet ingebouwde toestand van de cilinder moet hierbij de meenemer met de hand vastgehouden worden. In ingebouwde toestand wordt de meenemer door de aanslag binnenin het slot gehouden. Knop vasthouden en contramoer met speciaal gereedschap voor halve cilinders vast tegen de knop aanschroeven.
Het inbouwen achter afdekplaten bij halve cilinders met 2 stifttappen (oude flensbevestiging) Contramoer Flens
Buis
Elektronische module Buis
Groef voor het ingrijpen van het werktuig Stifttap
6.5.1
Het demonteren van knop en flens van de halve cilinder 1. 2.
3. 4.
Knop vasthouden en de contramoer met het speciale gereedschap voor halve cilinders op de achterkant van de knop losdraaien. Cilinder met behulp van een toegelaten transponder laten schakelen en dan knop afschroeven. In niet ingebouwde toestand van de cilinder moet hierbij de meenemer met de hand vastgehouden worden. In ingebouwde toestand wordt de meenemer door de aanslag binnenin het slot gehouden. Kabel voorzichtig uit de bus van de elektronica trekken, isolatiekous niet verwijderen. De elektronica-afdekking is thermisch gelast en blijft eveneens aan het onderdeel. De beide met de batterij parallelle inbusschroeven met inbussleutel (1,5 mm) van de flens losschroeven; elektronicamodule verwijderen.
Digitale halve cilinder 3061 Page 11
5.
6.
7. 8. 9. 6.5.2
De beide stifttappen aan de zijrand van de flens losschroeven (zelfde inbussleutel). Opm.: Indien er hier 3 stifttappen zichtbaar zijn, dan gaat het om een cilinder met nieuwe flensbevestiging (zie dan bij punt 6.4!) Het kopvlak van de buis, dat uit het profiel steekt, heeft twee groeven waarop het speciale werktuig kan ingrijpen (90° verplaatst t.o.v. van de langsgroef die de kabel geleidt). Het smalle eind van het speciale werktuig kan in deze groef ingrijpen. De buis wordt daardoor tegen meedraaien gezekerd. Nu kan de flens afgedraaid worden, zonder dat de buis meedraait. Contramoer wegnemen. Nu kan de afdekplaat gemonteerd worden.
Het monteren van de knop en de flens van de halve cilinder 1. Contramoer opsteken. De vlakke kant met de gaten wijst van de deur weg. Opm.: Indien er op het buiseinde schroefdraad zichtbaar is, dan gaat het om een cilinder met nieuwe flensbevestiging (zie dan punt 6.4!) 2. Let op de beide tegenover elkaar liggende zijdelingse indrukkingen op de buis. Daarop moeten later de zijdelingse stifttappen van de flens ingrijpen om een goed houvast van de flens te garanderen. Voor het snel terugvinden van de juiste positie zijn er op de vlakke kant van de buis en de flens zwarte markeringen aangebracht die één lijn moeten vormen. 3. De flens op het buis einde steken, zonder die vast te schroeven. De kant met de kleine buitendiameter wijst daarbij naar de deur. Het kopvlak van de buis, die uit het profiel steekt, heeft twee groeven waarop het speciaal gereedschap kan ingrijpen (90° verdraaid t.o.v. de langsgroef, die de kabel geleidt). Het smalle einde van het speciale gereedschap kan in deze groef ingrijpen. De buis wordt daardoor tegen meedraaien gezekerd. 4. Bij de volgende stappen mag de buis niet meedraaien (zie punt 3). Flens tot tegen de aanslag en overeenkomstig de markeringen lichtjes aanschroeven. In deze positie beide stifttappen met de inbussleutel (1,5 mm) zó aanspannen dat die zich in de verdiepingen van de buis centreren. Daarna beide stifttappen vast aanschroeven. Overtuig u er van dat beide stifttappen goed aangespannen zijn omdat dat relevant is voor de functie! 5. Elektronicamodule met de parallel aan de batterij liggende inbusschroeven op de flens bevestigen (zelfde inbussleutel). Let er op dat de kabels niet gekneld worden. 6. Kabel op de bus van de elektronica steken en zo leggen, dat hij zich vlak op de elektronica-afdekking bevindt en niet stoort bij het opschroeven van de knop (gevaar voor knellen). 7. Halve cilinder met behulp van een toegelaten transponder laten schakelen en knop tot tegen de aanslag vastschroeven. In niet ingebouwde toestand van de cilinder moet hierbij de meenemer met de hand vastgehouden worden. In ingebouwde toestand wordt de meenemer door de aanslag binnenin het slot gehouden. 8. Knop vastzetten en de contramoer met het speciale gereedschap voor halve cilinders op de knop vast aanschroeven.
Digitale halve cilinder 3061 Page 12
6.6
Functietest uitvoeren 1. 2.
7.0
Bedien een gerechtigde transponder en draai bij geopende deur de knop in sluit- en openingsrichting. De knop moet lichtlopend gedraaid kunnen worden. Sluit de deur en herhaal het proces. Indien de cilinder stroef loopt, dan is het nodig dat de deur gericht wordt of dat de sluitplaat nabewerkt wordt.
Gegevensblad Afmetingen
Basislengte Max. profiellengte Knopdiameter Knoplengte Norm voor profielafmetingen
Batterij
Batterijen
Levensduur
Omgevingsvoorwaarden
30/10 mm 100 mm (in stappen van 5mm) 32 mm 51,5 mm (afstand knopeindekopvlak van profiel) DIN 18252 Lithium, 3,6V, 1/2 AA Lithium 3V, CR1220 Enkel originele batterijen van SimonsVoss gebruiken! ca. 50.000 bedieningen of ca. 4 jaar
Bedrijfstemperatuurbereik Temperatuurbereik voor stockeren
-20°C tot +50°C -35°C tot +50°C
Beschermingsgraad
IP 54 (in ingebouwde toestand)
Smart Relais 3063 SREL, SREL.ZK, SREL.ADV Stand: Juni 2006
Smart Relais
SREL, SREL.ZK, SREL.ADV
Inhoudsopgave
1.0
Belangrijke aanwijzingen..............................................................4
2.0
Productbeschrijving......................................................................4
3.0
Voor een bestelling .......................................................................5
4.0
3.1
Als de Plusversie, maar nu met de volgende extra functies: .......... 5
3.2
Men dient te bepalen welke accessoires benodigd zijn:.................. 5
3.3
Men dient netgedeeltes te beleggen en aan te schaffen.................. 5
3.4
De inbouwpositie moet bepaald worden ........................................... 6
3.5
Verdere informatie:.............................................................................. 6
Voor de installatie .........................................................................6 4.1
Inbouw van de backup batterij ........................................................... 7
5.0
Installatie........................................................................................8
6.0
Aansluitingen.................................................................................9
7.0
6.1
SREL en SREL.ZK ............................................................................... 9
6.2
SREL.ADV ............................................................................................ 9
6.3
Beschrijving van de aansluitingen SREL, SREL.ZK en SREL.ADV10
Programmering en configuratie.................................................11 7.1
Toegangscontrole ............................................................................. 12
7.2
Tijdzonesturing.................................................................................. 12
7.3
Overlay ............................................................................................... 12
7.4
Flip Flop ............................................................................................. 12
7.5
Repeater ............................................................................................. 12
7.6
Tijdomschakeling .............................................................................. 12
7.7
OMRON............................................................................................... 13
7.7.1 Het Smart Relais in OMRON modus ................................................ 14 7.7.2 Geen akoestische programmeersignalen ....................................... 15 7.7.3 Externe pieper/ externe LED............................................................. 15 7.7.4 Interne/ externe antenne ................................................................... 15 7.7.5 Aantal uitbreidingsmodules ............................................................. 15 7.7.6 Pulslengte .......................................................................................... 15 7.7.7 Poort ................................................................................................... 15
Smart Relais
SREL, SREL.ZK, SREL.ADV
Inhoudsopgave
7.7.8 Beperkte reikwijdte............................................................................ 16 7.7.9 Externe pieper/ externe LED............................................................. 16 7.7.10 Onbevoegde toegangen protocolleren............................................ 17
8.0
9.0
Het Smart Relais als seriële poort .............................................18 8.1
Functiebeschrijving........................................................................... 18
8.2
Wiegand poort (32 bit en 26 bit) ....................................................... 18
Onderhoud ...................................................................................19 9.1
Batterijwaarschuwing en batterijwissel bij gebruik van de batterij SREL.BAT.............................................................................. 19
9.2
Backup batterij................................................................................... 19
10.0 Technische gegevens .................................................................20
Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV Pagina 4
1.0
Belangrijke aanwijzingen !Veiligheidsaanwijzing: Voorzichtig! – De in dit product gebruikte batterijen kunnen bij foutieve omgang een brand- of verbrandingsgevaar inhouden. Deze batterijen niet opladen, openen, hoger dan 100°C verwarmen of verbranden. De installatie van een SimonsVoss Smart Relais vereist kennis in het vakgebied van de deurmechanica, deurtoelatingen, elektromontage en in de omgang met de SimonsVoss software. Daarom dient de montage uitsluitend door geschoold vakpersoneel uitgevoerd te worden. Voor schades door ontoereikende montage is de SimonsVoss Technologies AG niet aansprakelijk. Door een ontoereikend geïnstalleerd Smart Relais kan de toegang door een deur geblokkeerd worden. Voor gevolgen van ontoereikende installatie – zoals een geblokkeerde toegang tot gewonden of personen die in gevaar verkeren, schade aan onroerende goederen of andere schades – is de SimonsVoss AG niet aansprakelijk. Wanneer Smart Relais langer dan één week opgeslagen worden, dient de backup batterij verwijderd te worden. De installatie van het Smart Relais moet geschieden met in achtname van de ESD – Richtlijnen (elektrostatische oplading). Vooral aanrakingen van de printplaten met de daarop aanwezige, geïntegreerde schakelkringen dienen vermeden te worden.
2.0
Productbeschrijving Het SimonsVoss Smart Relais is een elektronische schakelaar, die met een SimonsVoss Transponder geschakeld kan worden. De bevoegdheid voor transponders die het Smart Relais mogen activeren, kan via de SimonsVoss software geconfigureerd worden. Daarmee biedt het Smart Relais de volledige functie van een toegangscontrolelezer.
Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV Pagina 5
3.0
Voor een bestelling 1.
Smart Relais Basisversie: Bestelcode SREL Dit relais maakt de pure ja/nee bevoegdheid voor maximaal 8184 verschillende transponders mogelijk.
2.
Smart Relais Plusversie met toegangsprotocollering en tijdzones: Bestelcode SREL.ZK Als de basisversie, maar nu met de mogelijkheid de gescheiden in te schakelen toegangsprotocollering van de laatste 1024 toegangen (vanaf versie 4.0.01.15) met datum en tijd, of dag – tijdzones voor tot maximaal vijf groepen van personen, evenals automatische ver- en ontgrendeling.
3. 3.1
Smart Relais Advanced Versie: Bestelcode SREL.ADV
Als de Plusversie, maar nu met de volgende extra functies: -
3.2
3.3
aansluiting voor een externe module via een drie-draads-bus aansluiting van een externe antenne aansluitingen voor seriële poorten naar externe tijdregistratieterminals of toegangscontrolelezers aansluiting voor een externe LED of buzzer
Men dient te bepalen welke accessoires benodigd zijn: 1.
Externe antenne bij ongunstige ontvangstomstandigheden. Bestelcode: SREL.AV
2.
Batterij alleen voor SREL, SREL.ZK en SREL.ADV voor het geval dat deze producten zonder extra spanningsverzorging gebruikt worden: Bestelcode SREL.BAT
3.
Optionele uitbreidingsmodule (bijv. Smart Output Module)
Men dient netgedeeltes te beleggen en aan te schaffen Deze netgedeeltes zijn nodig voor alle Smart Relais die zonder batterijen gebruikt moeten worden. Het netgedeelte dient in zijn output op maximaal 15 Watt begrensd te zijn en een spanning van 12 VAC of 5 tot 24 VDC bij een stroomsterkte van 100 mA te kunnen leveren. Pas op! Geen schakelnetgedeeltes in de buurt van het Smart Relais gebruiken. Alle netgedeeltes dient de afnemer zelf te bezorgen; ze kunnen niet via SimonsVoss geleverd worden.
Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV Pagina 6 3.4
De inbouwpositie moet bepaald worden De reikwijdte van een transponder naar het Smart Relais (leesreikwijdte) bedraagt max. 1,2 m, maar kan door een metalen omgeving (vooral door sterke magneetvelden of aluminium) onderdrukt worden. In een ideale situatie wordt een reikwijdtetest met een bevoegde transponder en een op batterijen werkend Smart Relais uitgevoerd.
3.5
Verdere informatie: Alle kabels ter aansluiting aan het Smart Relais dienen van het type IY(ST)Y ....x0,6 (gepaard geboorde (twisted pair), afgeschermde kabel) te zijn en mogen een maximale kabellengte van 100 m niet overschrijden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met prestatieverliezen bij de dimensionering van de spanningsverzorging. De technische gegevens van de in- en uitgangen dienen in acht genomen te worden (zie Technische Gegevens) Alle kabels dienen volgens de voorschriften van de VDE verlegd en aangesloten te worden.
4.0
Voor de installatie
Het Smart Relais uitpakken en op mogelijke beschadigingen controleren.
Het Smart Relais aan een spanningsverzorging of batterij aansluiten.
Bij gebruik met netgedeelte de meegeleverde backup batterij in de daarvoor voorgeziene houder doen (zie Inbouw van de Backup Batterij).
Het functioneren van het Smart Relais met een transponder in de uitlevertoestand af fabriek controleren.
Bij inbouw in een onder de stuc geplaatste kast dient de behuizing verwijderd te worden.
Bij montage op de stuc kan de bodemplaat als sjabloon voor de boorgaten (6 mm) gebruikt worden.
Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV Pagina 7 Inbouw van de backup batterij
Backup Batterie nur einsetzen, dashet Smart Backup batterij alleen gebruiken wenn wanneer SmartRelais Relaismit met netgedeelte aangedreven Bij aandrijving met SREL.BAT Netzteil betrieben wird,wordt. bei Betrieb mit SREL.BAT diese deze batterij niet einsetzen! gebruiken! Batterie nicht SREL und SREL.ZK
+/~ -/~
C A B +V F3 F2 F1
SREL.ADV
BN WH GN GY YL
+ Backup Batterie Backup batterij(im (in levering inbegrepen) in de houder doen Lieferumfang enthalten) PLUSPOOL NAAR BOVEN in die Halterung einführen PLUSPOL NACH OBEN SREL und SREL.ZK
SREL.ADV
+/~ -/~
C A B +V F3 F2 F1
4.1
+
BN WH GN GY YL
+
Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV Pagina 8
5.0
Installatie
De spanningsverzorging uitschakelen (eventueel stekker uit contact trekken of accu afklemmen).
Alle kabels aan de daarvoor bedoelde klemmen van het Smart Relais aansluiten (zie aansluitschema volgende pagina). Bij aansluiting van een gelijkspanningsnetgedeelte beslist op de juiste polariteit letten!
Bij de installatie wordt de grootste leesreikwijdte bereikt als de antennes van het Smart Relais parallel aan die van de transponders opgesteld worden.
De spanningsverzorging inschakelen (eventueel stekker in het contact steken of accu aanklemmen).
Het functioneren van het Smart Relais met een transponder in de uitlevertoestand af fabriek controleren.
Het Smart Relais met de SimonsVoss software programmeren (We bevelen software versies vanaf LDB.EXE 1.40 of nieuwer aan).
Nogmaals met een nu bevoegde transponder het functioneren controleren.
Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV Pagina 9
6.0
Aansluitingen
6.1
SREL en SREL.ZK
netgedeelte Netzteil
{ +- // ~~
Batterie SREL.BAT batterij SREL.BAT
relais Relais
SREL.ADV
ten
Externe Einund inExterne Ausgänge en uitgangen 1 RS 485-COM 2 RS 485-A 3 RS 485-B 4 + Vaux (3...5 V) 5 LED / Buzzer / Input 1 / CLS Seriell /1input / Input 6 6serieel1 2 2 Seriell2 2 7 7serieel
6.2
{
Anantenne
NC COM NO
+/~ netgedeelte Netzteil { -/~ batterij SREL.BAT Batterie SREL.BAT
relaise Relais
{
NC COM NO
Brown White Green Grey Yellow
}
externe antenne Externe Antenne SREL.AV SREL.AV
antenne
Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV Pagina 10 6.3
Beschrijving van de aansluitingen SREL, SREL.ZK en SREL.ADV Naam Netgedeelte
Symbool
Netgedeelte
-/~
+/~
Accu
Beschrijving Naar keuze pluspool bij aansluiting van een gelijkspanning (5 tot 24 VDC) of één van de beide wisselspannings-aansluitingen (12 VAC) Naar keuze minuspool bij aansluiting van een gelijkspanning (5 tot 24 VDC) of de tweede wisselspannings-aansluiting (12 VAC) Stekkeraansluiting voor een accu (bij gebruik zonder netgedeelte) Bestelcode van de batterij incl. stekker: SREL.BAT
Relais NC
Normally Closed contact van het wisselrelais. Dit contact is in niet geschakelde situatie gesloten tegen Relais COM
Relais COM
Common contact van het wisselrelais. Dit contact wordt dan wel tegen Relais NC verdraad (opener) of tegen Relais NO (sluiter)
Relais NO
Normally Open contact van het wisselrelais. Dit contact is in geschakelde situatie gesloten tegen Relais COM
Externe Antenne Brown White Green Grey Yellow
BN WH GN GY YL
Aansluiting voor de gekleurde kabels van een uitwendige antenne (Bestelcode SREL.AV) Brown Æ Bruin White Æ Wit Green Æ Groen Grey Æ Grijs Yellow Æ Geel
RS-485COM RS-485A RS-485B
C A B
Busaansluiting voor externe module
+ Vaux LED / Buzzer / Input 1 / CLS Serieel 1 / Input 2 Serieel 2
+V F3
Type. 3,0 - 5,0V +/- 0,5V voor externe LED of Buzzer max. 10mA
F2
Multifunctionele aansluiting
F1
Multifunctionele aansluiting
Multifunctionele aansluiting
Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV Pagina 11
7.0
Programmering en configuratie Wanneer als sluittype in de SimonsVoss software (vanaf versie 1.40) het Smart Relais gekozen wordt, staan ter configuratie de volgende opties ter beschikking:
Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV Pagina 12 7.1
Toegangscontrole Alleen bij SREL.ZK en SREL.ADV mogelijk. Telkens worden de laatste 1024 transponderactiveringen met datum en tijd opgeslagen.
7.2
Tijdzonesturing Alleen bij SREL.ZK en SREL.ADV mogelijk. Een tijdzoneplan kan geladen worden en de transponders worden dan conform hun tijdzonegroep toegelaten dan wel geblokkeerd.
7.3
Overlay Vervangende transponders kunnen hun originele transponder overschrijven. Na de eerste activering middels een vervangende transponder is de originele transponder geblokkeerd.
7.4
Flip Flop De impulsmodus (standaard instelling) wordt uitgeschakeld; de impulsduur is niet meer van belang. Het Smart Relais wisselt bij ingeschakelde Flip Flop Modus z'n status bij elke transponderactivering van AN (aan) naar AUS (uit) of andersom. Deze modus leent zich uitstekend voor de schakeling van licht of machines etc. Bij een dergelijke installatie dient men er in sommige gevallen op te letten dat de netgedeeltes en de deuropener geschikt zijn voor gebruik bij gelijkstroom.
7.5
Repeater Het Smart Relais ontvangt een transpondersignaal en zendt dit versterkt verder. In deze functie kan het Smart Relais gebruikt worden om grotere zendafstanden te overbruggen. De afstand naar een ander Smart Relais kan tot en met 2,0 m bedragen.
7.6
Tijdomschakeling Alleen voor SREL.ZK en SREL.ADV. Wanneer de tijdomschakeling geactiveerd wordt, moet een tijdzoneplan geladen worden, dat een algemene vrijschakeling van het Smart Relais tijdens de gemarkeerde tijden (in groep 5) mogelijk maakt. Zo kan een deur overdag vrij toegankelijk zijn en 's nachts alleen via de transponder geopend worden. Bij een dergelijke installatie dient men er op te letten dat de netgedeeltes en de deuropener geschikt zijn voor gebruik bij gelijkstroom. Wanneer de tijdomschakeling geselecteerd wordt, staan in het veld „tijdgestuurde relaisomschakeling“ de volgende opties (meervoudige selectie mogelijk) ter beschikking:
Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV Pagina 13 1.
Manuele vergrendeling De deur wordt niet automatisch na de ingestelde tijd vergrendeld, maar pas wanneer een bevoegde transponder na dit tijdstip boekt.
2.
Automatische vergrendeling (basisinstelling) De deur wordt exact op het in het tijdzoneplan vastgelegde tijdstip vergrendeld.
3.
Manuele ontgrendeling (basisinstelling) De deur wordt niet automatisch na het ingestelde tijdstip ontgrendeld, maar pas wanneer een bevoegde transponder na dit tijdstip boekt.
4.
Automatische ontgrendeling Gewoonlijk wordt de deur niet op de ingestelde tijd geopend, maar pas na activering door de eerste transponder. Indien gewenst is dat de deur zich in elk geval automatisch op de ingestelde tijd opent, wordt deze optie geselecteerd.
5.
Transponder actief - Altijd Gewoonlijk kan tijdens de vrijschakelperiode geen transponder gebruikt worden. Indien het toch gewenst is dat de deur ook dan bij behoefte wel eens gesloten kan worden (bijvoorbeeld wanneer alle personen het gebouw verlaten), wordt deze optie geselecteerd. - Alleen indien vergrendeld In deze functie heeft de transponder tijdens de vrijschakeltijd geen werking.
7.7
OMRON Alleen voor SREL.ADV. Vele toegangscontrole- en tijdregistratiesystemen beschikken over seriële poorten voor de aansluiting van kaartlezers. Via deze poorten is ook de aansluiting van een Smart Relais mogelijk. Daarmee kunt u de SimonsVoss transponder ook in andere systemen gebruiken. Indien u wenst dat het Smart Relais de transponderdata naar een ander systeem kopieert, en bij vrijschakeling door dat andere systeem vanuit het Smart Relais een openingsbevel op afstand naar een cilinder gezonden wordt, dan kiest u deze optie zowel bij het Smart Relais als bij de cilinder. Het type van het externe systeem kan onder „Interface“ (poorten) ingesteld worden. Ter beschikking staan.
Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV Pagina 14 7.7.1
Het Smart Relais in OMRON modus
bevoegd? toegangscontrolesysteem
Externes Zutrittskontroll- oder extern toegangscontrole- of Zeiterfassungssystem tijdregistratiesysteem GND
Freischalt VrijschakelRelais relais
+ 5..12VDC 1K
1K
1K
Pull Up Widerstände
CLS Clock / D1 Data / D0 Netzteil
{ +- // ~~
F3 F2 F1
Batterie SREL.BAT
Relais
{
NC COM NO
Brown White Green Grey Yellow
}
Externe Antenne SREL.AV
Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV Pagina 15 7.7.2
Geen akoestische programmeersignalen Alleen SREL.ADV Indien gewenst is dat bij een programmering van het Smart Relais geen programmeersignalen via een aangesloten buzzer / pieper gegeven mogen worden, dan dient dit veld aangekruist te worden.
7.7.3
Externe pieper/ externe LED Alleen SREL.ADV Hier wordt aangegeven welke externe constructiegroep aangesloten is. Het Smart Relais produceert in de Flip Flop modus op een externe LED een duursignaal in geschakelde toestand, terwijl bij een aangesloten pieper slechts elke statuswissel kort met een geluidssignaal weergegeven wordt.
7.7.4
Interne/ externe antenne Alleen SREL.ADV Autodetectie Is een externe antenne aangesloten, wordt die uitsluitend gebruikt. Het Smart Relais schakelt dan de interne antenne uit. Wanneer geen externe antenne aangesloten is (standaardsituatie), dan werkt het Smart Relais met de interne antenne. -
7.7.5
Beide actie Het Smart Relais kan boekingen van transponders via beide antennes interpreteren.
Aantal uitbreidingsmodules Alleen voor SREL.ADV Hier geeft u het aantal van de aan het Smart Relais aangesloten externe modules aan. Deze modules worden aan de klemmen RS-485 COM, RS-485 A en RS-485 B aangesloten. Meer hierover vindt u in de documentatie van de betreffende module.
7.7.6
Pulslengte Hier geeft u de waarde voor de impulsduur van de schakelimpuls in secondes aan. De waarde kan 0,1 tot 25,5 secondes bedragen. Wanneer u bijvoorbeeld 3 secondes invoert, dan wordt een deuropener voor 3 secondes vrijgeschakeld voordat hij opnieuw sluit.
7.7.7
Poort Alleen voor SREL.ADV Voor het functioneren als seriële poort kunt u hier het soort kaartlezer instellen, die het Smart Relais moet simuleren. Als optie staan ter beschikking:
Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV Pagina 16 Wiegand 32 bit Wiegand 26 bit Primion Siemens Kaba Benzing Gantner Legic Isgus Overeenstemmende aansluit aanwijzingen vindt u in het hoofdstuk „Het Smart Relais als seriële poort“. 7.7.8
Beperkte reikwijdte Bij selectie van deze optie wordt de leesreikwijdte transponder Æ Smart Relais van ca. 1,2 m tot ca. 0,4 m beperkt. Deze optie kan bijv. gebruikt worden, wanneer meerdere Smart Relais zich vlakbij elkaar bevinden en afzonderlijke transponders op diverse Smart Relais bevoegd zijn.
7.7.9
Externe pieper/ externe LED Alleen voor SREL.ADV Gewoonlijk is het Smart Relais voor de aansluiting van een LED geconfigureerd. Wanneer als externe signaalgever een pieper of buzzer aangesloten wordt, moet deze optie aangekruist worden. Daardoor kan de pieper/buzzer in plaats van de LED voor een akoestische signalering gebruikt worden. Voor het geval dat de aangesloten component een maximale stroom van minder dan 10 mA bij 3VDC nodig heeft, kan het aansluitschema er als volgt uitzien: Evtl.Weerstand Widerstandvoor zur Evt. Leistungsbegrenzung. prestatiebegrenzing. De Der Ausgang V+ liefert uitgang V+ levert max. max. bei 3VDC 10 10 mAmA bij 3 VD C
Hetzij buzzer LED Entweder Buzzerof oder LED
+/~ netgedeelte Netzteil
{ -/~
BatterieSREL.BAT SREL.BAT batterij
Relais relais
{
NC COM NO
V+ F3
Brown White Green Grey Yellow
}
externe antenne Externe Antenne SREL.AV SREL.AV
Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV Pagina 17 Wanneer de stroom voor de externe component groter is dan 10 mA, moet deze component via een externe spanningsverzorging gevoed worden. In dit geval dient de aansluiting als volgt uitgevoerd te worden: Ext. Netzteil Ext. netgedeelte
GND Evt. Weerstand voor Evtl. Widerstand zur prestatiebegrenzing. De uitgang Leistungsbegrenzung. F3 verdraagt max. 50 mA.
maximaal + 24 V Maximal + 24V
Der Ausgang F3 verträgt max. 50 mA
hetzij buzzer of LED
Entweder Buzzer oder LED
+/~ Netzteil { netgedeelte -/~
F3
batterij SREL.BAT Batterie SREL.BAT
relais Relais
{
Brown White Green Grey Yellow
}
externe antenne
Externe Antenne SREl.AV SREL.AV
NC COM NO
7.7.10 Onbevoegde toegangen protocolleren Alleen voor SREL.ZK en SREL.ADV Gewoonlijk worden alleen bevoegde transponderactiveringen geprotocolleerd. Indien gewenst is ook de poging tot opening van een deur via een onbevoegde transponder te registreren, moet deze optie geselecteerd worden.
Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV Pagina 18
8.0
Het Smart Relais als seriële poort
8.1
Functiebeschrijving Om een Smart Relais als een kaartlezer in een ander toegangscontrole- of tijd-registratiesystem in te zetten, dienen zowel de hardware (kabels en signaalpeil) als de gegevensformaten exact met die van de kaartlezer overeen te komen. Alleen dan kan het andere systeem de gegevens van de SimonsVoss transponder begrijpen en interpreteren. De transpondergegevens worden eerst door het Smart Relais gelezen. Wanneer de transponder in het Smart Relais bevoegd is, worden deze gegevens via de seriële poort naar het andere systeem geleid. Voor de afzonderlijke gegevensformaten ontvangt u van het SimonsVoss productmanagement gedetailleerde specificaties. De selectie van het juiste type lezer volgt in de configuratie van het Smart Relais met de SimonsVoss software vanaf versie 1.40. De aansluitingen voor de afzonderlijke lezervarianten worden vervolgens opgesomd
8.2
Wiegand poort (32 bit en 26 bit) Extern toegangscontroleof Externes Zutrittskontroll- oder tijdregistratiesysteem Zeiterfassungssystem GND + 5..12VDC 1K
1K
1K
Pull up Up weerstanden Widerstände pull
CLS D1 D0 netgeNetzteil
{ +- // ~~
F2 F1
Batterie SREL.BAT
relais Relais
{
NC COM NO
Brown White Green Grey Yellow
}
Externeantenne Antenne externe SREL.AV SREL.AV
Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV Pagina 19
9.0
Onderhoud
9.1
Batterijwaarschuwing en batterijwissel bij gebruik van de batterij SREL.BAT Voor het geval dat de batterijcapaciteit niet meer voldoet, kan een Smart Relais een batterijwaarschuwing als volgt aangeven: SREL, SREL.ZK, SREL.ADV Interne LED knippert 8 keer bij elke transponderactivering en voor het schakelen van het relais. Deze LED moet bij aandrijving met een batterij van buiten zichtbar zijn. Alleen SREL.ADV Externe LED knippert 8 keer of de externe buzzer piept 8 keer bij elke transponderactivering. Na een batterijwaarschuwing zijn nog ca. 100 activeringen mogelijk; de batterij moet dus zo snel mogelijk gewisseld worden.
9.2
Backup batterij Een lege backup batterij kan tot het stoppen van de interne klok leiden bij Smart Relais van het type SREL.ZK of SREL.ADV. Daarom wordt aanbevolen met regelmatige tussenpozen de tijdweergave te controleren. Een backup batterij blijft zonder stroomonderbreking van het Smart Relais ca. 10 jaar goed. Indien het Smart Relais ten gevolge van regelmatige stroomstoringen de backup batterij vaak nodig heeft, dient deze batterij regelmatig vervangen te worden. Wordt het Smart Relais met accu (SREL.BAT) aangedreven, mag de backup batterij niet ingezet worden.
Smart Relais SREL, SREL.ZK, SREL.ADV Pagina 20
10.0 Technische gegevens Behuizing van zwarte kunststof: Afmetingen [LxBxH] Wijze van bescherming Temperatuur
72 x 57 x 25,5 mm IP 20 niet voor buitengebruik getest
Luchtvochtigheid
Gebruik bij: -22°C tot 55°C Opslag: 0°C tot 40°C <95% zonder condensatie
Geleiderplaat afmetingen [LxBxH]
50 x 50 x 14 mm
Netspanning
12 VAC of 5-24VDC (geen verpolingsbescherming)
Outputbegrenzing
Netgedeelte moet op 15 VA begrensd zijn
Ruststroom
< 5 mA
Max. stroom
< 100 mA
Impulsduur programmeerbaar
0,1 tot 25,5 seconden
Uitgangrelais type
Wisselaar
Uitgangrelais duurstroom
Max. 1,0 A
Uitgangrelais inschakelstroom
Max. 2,0 A
Uitgangrelais schakelspanning
Max. 24 V
Uitgangrelais schakelprestatie
106 activeringen bij 30 VA
Multifunctionele aansluitingen F1, F2, F3 Vibraties
Max. 24 VDC, max. 50 mA 15G voor 11 ms, 6 schokken volgens IEC 68-2-27 niet voor duurgebruik onder vibraties vrijgegeven.
Smart Output Module
Stand: April 2004
Smart Output Module Inhoudsopgave
1.0
Belangrijke aanwijzingen_______________________________4
2.0
Productbeschrijving___________________________________4
3.0
Voor een bestelling ___________________________________5 3.1
Smart Relais ____________________________________________ 5
3.2
Aantal benodigde modules bepalen _________________________ 5
3.3
Netgedeeltes aanschaffen en beleggen ______________________ 5
3.4
Montagetechniek en montageplek bepalen ___________________ 5
3.5
Kabeltypes en verleggingen _______________________________ 5
3.6
Buitenmontage __________________________________________ 5
3.7
Richtlijnen ______________________________________________ 5
4.0
Voor de installatie ____________________________________6
5.0
Installatie____________________________________________6
6.0
Aansluitingen ________________________________________7
7.0
6.1
Klemmenbelegging_______________________________________ 7
6.2
Aansluitschema _________________________________________ 8
Aansluiting aan het Smart Relais ________________________9 7.1
Standaard aansluiting van het netgedeelte __________________ 10
7.2
Aansluiting van een noodvrijschakeling van een brandmeldsysteem __________________________________ 10
7.3
Aansluiting om bij uitval van de spanningsverzorging een opening te vermijden ________________________________ 11
7.4
Aansluiting van de uitgangen voor de optie signalering _______ 12
Smart Output Module Inhoudsopgave
8.0
9.0
Programmering en configuratie ________________________13 8.1
Algemeen______________________________________________ 13
8.2
Aantal modules invoeren _________________________________ 13
8.3
Adres van de module instellen ____________________________ 13
8.4
De pulslengte instellen___________________________________ 14
8.5
Signalering kiezen ______________________________________ 14
8.6
Automatische naamgeving in de software___________________ 14
8.7
Inverteren van de uitgangen ______________________________ 14
Betekenis van de LED’s_______________________________15 9.1
LED’s voor elke uitgang__________________________________ 15
9.2
Status LED_____________________________________________ 15
10.0 Technische gegevens ________________________________16
Smart Output Module Pagina 4
1.0
Belangrijke aanwijzingen De installatie van een SimonsVoss Smart Output Module vereist kennis in de vakgebieden van de toelatingen voor elektronica- en elektromontage en in de omgang met de SimonsVoss Software evenals het SimonsVoss System 3060. Daarom dient de montage uitsluitend uitgevoerd te worden door geschoold vakpersoneel.
Voor schade door ontoereikende montage is SimonsVoss Technologies AG niet aansprakelijk.
Door een ontoereikend geïnstalleerde Smart Output Module kan een toegang of een opening geblokkeerd worden. Voor gevolgen van ontoereikende installatie - zoals een geblokkeerde toegang tot gewonden of personen die in gevaar verkeren, schade aan onroerende goederen of andere schades - is de SimonsVoss AG niet aansprakelijk.
Voor het geval dat producten van derden met een Smart Output Module aangestuurd worden, moeten de garantie- en installatiebepalingen van de betreffende fabrikant van deze apparaten in acht genomen worden.
Overschrijdingen van de maximaal toelaatbare stroombelastingen (zie technische gegevens) aan de uitgangen, evenals de maximale spanningen aan de ingangen van de Smart Output Module kunnen leiden tot beschadiging van de module.
2.0
Productbeschrijving
De Smart Output Module is een product dat acht potentiaalvrije relaisuitgangen ter beschikking stelt, die via één enkel Smart Relais Type SREL.ADV aangestuurd kunnen worden. Afhankelijk van de transponder-id kunnen één of meer uitgangen voor een programmeerbare tijd geschakeld worden. Deze indeling (profiel) is vrij kiesbaar. Daarmee is de Smart Output Module geschikt om bijvoorbeeld een autoriserings afhankelijke liftsturing of een aansturing ter opening van kluizen te realiseren. Voor het geval dat meer dan acht uitgangen noodzakelijk zijn, kunnen tot en met 16 modules aan een Smart Relais Type SREL.ADV aangesloten worden. Module an ein Smart Relais Typ SREL.ADV angeschlossen werden.
Smart Output Module Pagina 5
3.0 3.1
Voor een bestelling
Smart Relais Voor het bedienen van een Smart Output Module is tenminste een Smart Relais Type SRELADV benodigd. Wat de bestelling van een Smart Relais betreft, leest u alstublieft het producthandboek Smart Relais.
3.2
Aantal benodigde modules bepalen Aan een Smart Relais Type SREL.ADV kunnen tot en met 16 externe modules aangesloten worden. Wanneer in de configuratie de optie „signalering“ gekozen wordt, reduceert dat het aantal uitgangen per Smart Output Module van acht tot vier uitgangen. Elke module heeft een eigen configuratie in de software.
3.3
Netgedeeltes aanschaffen en beleggen Het Smart Relais Type SREL.AV en tot en met acht externe modules type SOM8 kunnen met één netgedeelte (SREL.NT) bedreven worden. Wat de gegevens van de netgedeeltes betreft, dient u rekening met de technische gegevens (stroom, spanningen en output) van het Smart Relais en de module te houden.
3.4
Montagetechniek en montageplek bepalen De modules worden bevestigd op DIN hoedvormige montagerails. De lengte van deze montagerails is afhankelijk van het aantal modules dat naast elkaar bevestigd moet worden. De Smart Relais Advanced worden opmerkelijk genoeg niet op hoedvormige montagerails gemonteerd, maar daar, waar de transponders gelezen dienen te worden.
3.5
Kabeltypes en verleggingen Rondom een Smart Output Module dient zoveel plaats te zijn dat alle kabels verlegd kunnen worden, zonder ze te sterk te knikken. Als kabeltype wordt IY(ST)Y (gepaard geboorde (twisted pair), afgeschermde kabel) met een aderdoorsnede van 0,6 mm aanbevolen.
3.6
Buitenmontage Voor buitenmontage dient een geschikte IP 65 (SOM.IP65G) behuizing gebruikt te worden.
3.7
Richtlijnen De installatie dient door vakmensen die volgens DIN EN 18328 opgeleid zijn en conform de VDE richtlijnen uitgevoerd te worden.
Smart Output Module Pagina 6
4.0
Voor de installatie
De Smart Output Module uitpakken en op uitwendige beschadigingen controleren.
De Smart Output Module aan een Smart Relais Type SREL.ADV aansluiten (zie aansluiting aan het Smart Relais) en beide constructiegroepen via het netgedeelte van spanning voorzien.
Let op de polariteit!
Het Smart Relais met een transponder die in de staat van fabrieksuitlevering verkeert bedienen. Daardoor worden alle uitgangen van de Smart Output Module geactiveerd, wat te herkennen is aan het oplichten (groen) van alle LED’s van de Smart Output Module.
5.0
Installatie
De hoedvormige montagerails op maat snijden en vastschroeven.
De spanningsverzorging uitschakelen.
De constructiegroepen op de montagerails monteren (kliksluiting).
Alle kabels aansluiten (zie klemmenbelegging en aansluitvoorbeelden)
Bij het aansluiten van de spanningsverzorging goed op de polariteit letten!
Spanningsverzorging inschakelen.
Het Smart Relais en de Smart Output Module met de SimonsVoss Software programmeren (zie programmering en configuratie).
Aansluitend het functioneren met de toegelaten transponders testen.
Smart Output Module Pagina 7
6.0 6.1
Aansluitingen
Klemmenbelegging
Busanschluß Busaansluiti zum Smart ng Relais naar Typ SREL.ADV
uitgangen/outputs Ausgänge / Outputs
Smart Relais
/- / belegt I+ niet belegd I- / I+ Nicht Output -wenn die Versorgungsspannung unter als de verzorgingsspanning 10,5 V +/-0,5V absinkt schaltet dieser onder 10,5 V+ / -0,5 V valt Ausgang aus. schakelt deze uitgang zich uit.
Out| I-|I+| B | A | C |4a|4b|3a|3b|2a|2b|1a|1b
|A-|K1|A+| +|K2|8a|8b|7a|7b|6a|6b|5a|5b Masse
massa A- AUX Relais Spule neg. A-AUX A+ AUXRelais Relaisspoel Spuleneg. pos. A+ AUX pos. K- AUXRelais Relaisspoel Kontakt K-AUX Relais contact K- AUX Relais Kontakt K-AUX Relais contact + Pluspol der Spannungsversorgung + Pluspool van de spanningsverzorging
Ausgänge/ /outputs Outputs Uitgangen bzw. für voor Signalisierung dan welAnschlüsse aansluitingen signalering
Smart Output Module Pagina 8
6.2
Aansluitschema Naam Output
Symbool
Out
Geïsoleerde digitale ingang II+ Busaansluiting naar het A Smart Relais Type B SREL.ADV C Uitgangen 1a 1b 2a 2b 3a 3b 4a 4b Uitgangen, dan wel 5a aansluitingen voor de 5b signalering 6a 6b 7a 7b 8a 8b
Massa
Beschrijving De verzorgingsspanning onder 10,0VDC +/0,5V valt, schakelt deze uitgang zich uit. Opvallend genoeg wordt deze uitgang met A- verbonden, als het wenselijk is, het AUX Relais te schakelen, voordat de schakelfuncties uitvallen. Het gaat hierbij om een Open Collector uitgang. Momenteel niet in gebruik Deze klemmen worden met de gelijknamige klemmen van het Smart Relais Type SREL.ADV verbonden. Potentiaalvrije uitgangen (sluiters), die elk volgens transponderbevoegdheid geschakeld worden.
Elk volgens configuratie Hetzij: Potentiaalvrije uitgangen (sluiters), die elk volgens transponderbevoegdheid geschakeld worden. Of: Potentiaalvrije aansluitingen die bij activering van de toebedeelde uitgang een wisselsignaal voortbrengen. Toebedeling: 1 -> 5 2 -> 6 3 -> 7 4 -> 8 Aansluiting voor aarde van het netgedeelte
Plus Spoel van het AUX Relais
+ AA+
Aansluiting voor +12VDC Om het AUX Relais te schakelen, moet deze spoel met 12VDC verzorgd worden.
Contacten van het AUX Relais
K1 K2
Potentiaalvrije uitgangen (sluiters) van het AUX Relais.
Als kabeltype dient altijd IY(ST)Y of beter gekozen te worden.
Smart Output Module Pagina 9
|A-|K1|A+| +|K2|8a|8b|7a|7b|6a|6b|5a|5b
Out| I-|I+| A | B | C |4a|4b|3a|3b|2a|2b|1a|1b
Aansluiting aan het Smart Relais
Netgedeelte Netzteil
++ --
+/~ -/~
C A B +V F3 F2 F1
7.0
BN WH GN GY YL
Smart Output Module Pagina 10
Standaard aansluiting van het netgedeelte
7.2
|A-|K1|A+| +|K2|8a|8b|7a|7b|6a|6b|5a|5b
Out| I-|I+| B | A | C |4a|4b|3a|3b|2a|2b|1a|1b
7.1
Netzteil Netgedeelte ++ --
Aansluiting van een noodvrijschakeling van een brandmeldsysteem Als het relais van het brandmeldsysteem opengaat, wordt de verzorgingsspanning van de Smart Output Module geblokkeerd en daardoor sluiten de uitgangen 1 tot 8. Out| I-|I+| B | A | C |4a|4b|3a|3b|2a|2b|1a|1b
|A-|K1|A+| +|K2|8a|8b|7a|7b|6a|6b|5a|5b
Brandmeldeanlage brandmeldsysteem
Netgedeelte Netzteil +
+12 VDC + 12 VDC -
opener Öffner
-
Hier diede hierbitte s.v.p. mitgelieferten meegeleverde Brücken stecken bruggen steken
Smart Output Module Pagina 11
7.3
Aansluiting om bij uitval van de spanningsverzorging een opening te vermijden Bij een te laag bereik van de spanningsverzorging wordt de actorverzorging via het AUX Relais onderbroken. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de schakeluitgang (OUT). hier s.v.p. de meegeleverde bruggen steken
Out| I-|I+| B | A | C |4a|4b|3a|3b|2a|2b|1a|1b
Aktor
aandrijving
+ -
|A-|K1|A+| +|K2|8a|8b|7a|7b|6a|6b|5a|5b
Netzteil
Netgedeelte
+ 12 VDC -
Hier éénder van de Hier s.v.p. bitte eine meegeleverde mitgelieferten bruggen Brückensteken stecken
Smart Output Module Pagina 12
7.4
Aansluiting van de uitgangen voor de optie signalering Telkens de tegenover elkaar liggende uitgangen: 1 en 5, 2 en 6, 3 en 7, 4 en 8 werken samen. Wanneer in de module de lagere uitgang geschakeld wordt, knippert steeds de toebedeelde uitgang. Beleuchteter Taster belichte taster
Steuerung sturing
input a
Input a input b Input b Out| I-|I+| B | A | C |4a|4b|3a|3b|2a|2b|1a|1b
|A-|K1|A+| +|K2|8a|8b|7a|7b|6a|6b|5a|5b
Netgedeelte
Netzteil + -
+ - VDC + 12 VDC 12
Smart Output Module Pagina 13
8.0 8.1
Programmering en configuratie
Algemeen Om te programmeren eerst de Smart Output Module met een Smart Relais Type SREL.ADV verbinden. Zowel de Smart Relais als de Smart Output Module met spanning verzorgen en het programmeerapparaat in de buurt van het Smart Relais houden. De Smart Output Module zelf kan niet met het programmeerapparaat communiceren.
8.2
Aantal modules invoeren Onder de configuratie van het Smart Relais dient het aantal aangesloten Smart Output Modules ingevoerd te worden. De hoogst mogelijke waarde hiervoor bedraagt 16 modules. Automatisch worden dan voor elke uitgang van een module sluitingen in het sluitplan aangelegd.
8.3
Adres van de module instellen Elke aangesloten module wordt door het Smart Relais via zijn adres aangesproken. Dit adres wordt via de adresschakelaar in de Smart Output Module ingesteld. De volgende adressen zijn toegestaan: Module Module 1 Module 2 Module 3 Module 4 Module 5 Module 6 Module 7 Module 8 Module 9 Module 10 Module 11 Module 12 Module 13 Module 14 Module 15 Module 16
Adres 0 (basisinstelling af fabriek) 1 2 3 4 5 6 7 8 9 A B C D E F
Smart Output Module Pagina 14
8.4
De pulslengte instellen De modules verschijnen als sluitingstype „Uitbreidingsmodule“ in het sluitplan. Voor elke module kan in de configuratie een pulslengte van 0,1 tot 25,5 seconden ingesteld worden. Deze geldt dan voor alle uitgangen van de module.
8.5
Signalering kiezen De signalering is een speciale functie, waarbij telkens twee uitgangen van een module met elkaar samenwerken. De eerste uitgang reageert geheel normaal, afhankelijk van een transponderactivering, de toebedeelde uitgang produceert tegelijkertijd een wisselsignaal. Deze optie kan gekozen worden, wanneer bijvoorbeeld bij de aandrijving van een lift de vrijgeschakelde toetsen moeten knipperen. Pas op: Wanneer deze optie gekozen wordt, vermindert zich het aantal van de via een bevoegdheid te schakelen uitgangen van acht tot vier. Toebedeling van de uitgangen voor de signalering: 1J5 2J6 3J7 4J8
8.6
Automatische naamgeving in de software Bij het aanleggen van de module in de SimonsVoss Software vergeeft deze automatisch aanduidingen voor de module. Daarbij wordt de volgende conventie gebruikt: NAAM VAN HET SMART RELAIS
(bijv. Lift1-MOD0-OUT4)
8.7
– MOD0 – OUT1
Moduleadres: 0 tot F
Uitgangnummer: 1 tot 8
Inverteren van de uitgangen Met deze optie kan het schakelgedrag van de uitgangen geïnverteerd worden. Bij ontbrekende verzorgingsspanning zijn altijd alle uitgangsrelais gesloten.
Smart Output Module Pagina 15
9.0 9.1
Betekenis van de LED’s
LED’s voor elke uitgang Elk van de 8 uitgangen heeft een desbetreffende LED. Deze geeft de toestand van de uitgang aan. Groen J Uitgang gesloten Uit J Uitgang open
9.2
Status LED
Bovendien bestaat er een driekleurige LED, die de status van de Smart Output Module weergeeft:
Alle 5 sec. groen oplichtend J Communicatie met het Smart Relais OK
Alle 5 sec. rood oplichtend J Communicatie met het Smart Relais gestoord. (bijv.: de busleiding is door communicatie met andere modulen bezet)
Groen / Rood knipperend J Communicatie met het Smart Relais vindt momenteel plaats.
Rood knipperend J De verzorgingsspanning is te laag.
Smart Output Module Pagina 16
10.0 Technische gegevens Behuizing van kunststof met doorzichtige kap voor hoedrailsmontage. Gewicht Wijze van bescherming Omgevingstemperatuur
Afmetingen: lxbxh 75 x 75 x 53 mm Ca. 170 g (zonder verpakking) IP 20 (niet voor buitengebruik getest) In bedrijf: 0 – 60°C Op voorraad: 0 – 70°C Luchtvochtigheid <90% zonder condensatie Verzorgingsspanning 11,0 tot 15,0 VDC aanbevolen 12 VDC geregeld Prestatiebegrenzing De prestatie van de netgedeeltes moet tot maximaal 15 VA begrensd zijn Ruststroom <120 mA Max. stroom <150 mA Impulsduur programmeerbaar 0,1 tot 25,5 seconden Uitgangsrelais type Normaly closed Uitgangsrelais en AUX Relais duurstroom Max 1 A Uitgangsrelais en AUX Relais Max 2 A inschakelbare stroom Uitgangsrelais en AUX Relais Max. 24 V schakelspanning Uitgangsrelais en AUX Relais scha106 activeringen bij 24 VA kelprestatie Vibraties 15 G voor 11 ms, 6 schokken volgens IEC 68-2-27 niet voor duurgebruik bij vibraties getest Output 1 schakelstroom Max .1 A Output 1 schakelspanning Max. 24 V Output 1 schakelprestatie Max. 1 VA Output 1 schakelgedrag bij te lage Uv < 10,5 +/- 0,5 V komt overeen met spanning
Transponder 3064
Stand: Juni 2006
Transponder 3064 Inhoudsopgave
1.0
2.0
3.0
4.0
5.0
Werkingsprincipe _____________________________________3 1.1
Algemeen_______________________________________________ 3
1.2
Sluitniveau van hogere orde _______________________________ 4
Speciale uitvoeringen _________________________________5 2.1
Wachtwoordtransponder __________________________________ 5
2.2
Schakeltransponder ______________________________________ 5
2.3
Explosiebeveiligde transponder (EX-beveiliging) ______________ 5
Explosiebeveiligde transponder _________________________5 3.1
Algemeen_______________________________________________ 5
3.3
Normen ________________________________________________ 6
3.3
Rangschikking __________________________________________ 6
Bijkomende functies __________________________________6 4.1
Tijdzonesturing __________________________________________ 6
4.3
Geldigheidsdatum _______________________________________ 7
4.3
Activeringstransponder ___________________________________ 7
Batterijen vervangen __________________________________7 5.1
Vervangen van batterij explosiebeveiligde transponder ________ 7
6.0
Verlies van de transponder _____________________________8
7.0
Gegevensblad________________________________________8
Transponder 3064 Pagina 3
1.0
Werkingsprincipe
1.1
Algemeen De transponder 3064 is een digitale “sleutel”, die met de sluitplansoftware geprogrammeerd wordt en werkt zonder verbinding via radiotransmissie . Door een druk op de knop worden alle functies uitgevoerd, bv. openen en sluiten van deuren, poorten, slagbomen, meubelsloten enz. De communicatie met de digitale componenten (cilinder, Smart relais en scherpstellingeenheid) gebeurt door het zenden van voortdurend wisselende cryptocodes, waardoor misbruik praktisch onmogelijk wordt. Daar het systeem met actieve transpondertechnologie werkt, beschikt de transponder over een eigen spanningsbron (batterij). Het voordeel tegenover passieve technologie ligt in de geringere energiebehoefte van de cilinder en de grotere reikwijdte. Om een actie in werking te stellen, houdt u de transponder in de nabijheid van de digitale sluiting (max. reikwijdtes van de transponders vindt u in de afzonderlijke hoofdstukken) en drukt u dan op de transponderknop. Indien de transponder voor de digitale sluiting gerechtigd is, kan de gewenste actie, bv. openen of sluiten van de deur, uitgevoerd worden. &
De behuizing is tegen spatwater beschermd. Het is echter niet waterdicht!
Elke transponder kan ingezet worden in drie verschillende, van elkaar onafhankelijke sluitsystemen. (Op voorwaarde dat er geen geldigheidszones geprogrammeerd worden.) Elk sluitsysteem krijgt een eigen wachtwoord en wordt afzonderlijk beheerd. Voorbeeld:
Firma
Filiaal
Eigen woning
900 sluitingen
85 sluitingen
3 sluitingen
Transponder 3064 Pagina 4
1.2
Sluitniveau van hogere orde Als er transponders nodig zijn, die voor meer dan 3 van elkaar onafhankelijke sluitinstallaties gerechtigd zijn, dan moeten er in deze sluitinstallaties “sluitniveaus van hogere orde” ingericht worden. Alle transponders van een sluitniveau van hogere orde hebben dezelfde rechten. Een digitale sluiting onderscheidt maximaal drie niveaus van hogere orde. Voorbeeld:
Transponder van hogere orde
Centrale Toegang
In een kantoorgebouw met een centrale toegang, die door alle firma’s gebruikt wordt, zijn 4 ondernemingen ondergebracht. Elke firma beheert haar eigen sluitsysteem met eigen wachtwoord. Elke medewerker krijgt een transponder, die voor 2 sluitsystemen gerechtigd is, namelijk de centrale toegang en zijn eigen onderneming. De brandweer daarentegen bv. heeft een transponder nodig, die voor alle vijf de sluitsystemen van het gebouw gerechtigd is. Daarvoor moet in alle vijf de sluitsystemen een sluitniveau van hogere orde met hetzelfde afzonderlijke wachtwoord ingericht worden en moeten de rechten voor de transponder van hogere orde aangelegd worden. De in dit niveau aangelegde transponders hebben allemaal dezelfde rechten. Indien er transponders van hogere orde met andere rechten nodig zijn, dan moet een bijkomend sluitniveau van hogere orde ingericht worden (per sluiting max. 3 sluitniveaus van hogere orde!). De transponders van hogere orde moeten dan in alle 5 sluitinstallaties geprogrammeerd worden.
Transponder 3064 Pagina 5
2.0
Speciale uitvoeringen
2.1
Wachtwoordtransponder In plaats van het sluitsysteem-wachtwoord handmatig in te geven, kunt u dit met behulp van een speciale transponder via radiotransmissie overbrengen. Standaardtransponders kunnen niet als wachtwoordtransponders gebruikt worden.
2.2
Schakeltransponder Bij deze transponder is aan de schakelcontacten van de drukknop een kabel met 2 geleiders (ca. 1 m) aangesloten en naar buiten geleid. Bij het verbinden van de beide geleiders schakelt de transponder door. Toepassingsvoorbeelden: • • •
2.3
Verbinding met externe systemen Afstandsbediening van een digitale cilinder of Smart relais Blokslotfunctie 3066: scherpstellen vanuit meerdere plaatsen
Explosiebeveiligde transponder (EX-beveiliging) Het gaat hierbij om een transponder met dezelfde functies als de transponder 3064. Bovendien is deze transponder voor de explosiebeschermingszone 1 vrijgegeven. (Gelieve hoofdstuk 3 in acht te nemen.)
3.0
Explosiebeveiligde transponder
3.1
Algemeen Bij dit speciaal product gaat het om een transponder die in ruimten, die aan explosiegevaar van zone 1 blootgesteld zijn, mag gedragen en gebruikt worden. Als zone 1 beschouwt men een ruimte waarin ontplofbare atmosferen bij gewoon gebruik occasioneel voorkomen. Volgende zaken moeten daarbij strikt in acht genomen worden: • • •
De behuizing mag niet geopend worden. De batterij mag, in tegenstelling tot de standaard transponders 3064, enkel door de Firma SimonsVoss Technologies AG vervangen worden. Algemeen moeten voor het gebruik van het toestel in de zone.
Transponder 3064 Pagina 6
3.3
Normen De transponder werd getest volgens de geldende normen voor explosiebeveiliging. Zie hiervoor: • • •
3.3
Richtlijn 94/9/EG DIN EN 50014 (Elektrische productiemiddelen voor ruimten die blootgesteld zijn aan explosie) DIN EN 50020 (Eigen veiligheid „i“)
Rangschikking De transponder is als volgt gerangschikt: • • • • •
Explosiebeschermingszone 1 Eigen veiligheid ib Explosiegroep IIC Temperatuurklasse T3 Toestelgroep II2 G
Dit geldt voor ruimten waarin een ontplofbare atmosfeer kan optreden door gassen, dampen of nevel. De opgegeven gegevens hebben betrekking op de omgevingstemperatuur in een werkbereik van -20°C tot +40°C.
4.0
Bijkomende functies Volgende functies kunnen in de sluitplansoftware geactiveerd worden:
4.1
Tijdzonesturing U kunt voor digitale sluitingen van de PLUS-versie transponders programmeren, die enkel op bepaalde tijdstippen een sluitrecht bezitten. Die tijdzones worden in de sluitplansoftware gedeponeerd en de transponders worden dan aan een bepaalde tijdzonegroep toegewezen. Voorbeeld:
Dhr. Vos krijgt de volgende rechten: maandag tot vrijdag van 9:00 uur tot 18:30 uur zaterdag van 9:00 uur tot 12:45 uur zondag geen rechten
Transponder 3064 Pagina 7
4.3
Geldigheidsdatum Er kunnen transponders geprogrammeerd worden waarvan de rechten aan een geldigheidsdatum gebonden zijn (ook bij de niet-PLUS-versie mogelijk!): ¾ ¾ ¾ &
4.3
Transponders, die vanaf een bepaald tijdstip geldig zijn (bv. vanaf 13 juli 2004, 8.00 uur Transponders, die tot een bepaald tijdstip geldig zijn (bv. tot 12 juli 2004, 17.00 uur Transponders, die voor een bepaalde tijdsduur geldig zijn (bv. vanaf 1 juli 2004 tot 31 juli 2004) Voor de activering- resp. vervaldatum wordt er telkens een gegevensreeks belegd!
Activeringstransponder In het kader van de blokslotfunctie worden bij scherp geschakelde alarminstallatie alle gerechtigde transponders voor een digitale sluiting van de beveiligde zone geblokkeerd, om valse alarmen te vermijden. Voor het geval het nodig zou blijken, kunnen er transponders (bv. voor de brandweer) geprogrammeerd worden, die deze blokkade opheffen. Daarna kan met een gerechtigde transponder het openen uitgevoerd worden.
5.0
Batterijen vervangen Wanneer u een batterijwaarschuwing (zie Systeemhandboek “Digitale cilinder 3061”) krijgt, dan zendt u deze transponder voor het vervangen van de batterijen naar: SimonsVoss Technologies AG, Eichenweg 6, 07616 Petersberg. &
5.1
De batterij van de transponder mag niet uitgenomen worden, omdat er anders gegevens verloren gaan!
Vervangen van batterij explosiebeveiligde transponder Aandacht: De batterij van de transponder mag enkel door SimonsVoss Technologies AG vervangen worden!
Transponder 3064 Pagina 8
6.0
Verlies van de transponder
6.1
Noodopening Met de PalmCD2 + Palm en input van het wachtwoord van het sluitsysteem kan een noodopening uitgevoerd worden.
6.2
Vervangingstransponder Bij het verlies van een transponder kan die in het sluitplan geblokkeerd worden en kan er een vervangingstransponder aangelegd worden. Als het sluitsysteem in overlay-modus werkt, gebeurt het blokkeren van de verloren transponder automatisch, zodra de vervangingstransponder bij de digitale sluiting bediend wordt. (Programmering en handelswijze zie Softwarehandleiding pagina H3)
7.0
Gegevensblad Behuizing
Uit weerbestendige kunststof Kleur: zwart Beschermingsgraad: IP 65 Diameter: 42 mm
Batterij
Geïntegreerde lithiumbatterij Max. 1.000.000 bedieningen
Functionaliteit
Toegangsrechten voor max. 48.000 deuren Gebruik in 3 van elkaar onafhankelijke sluitinstallatie mogelijk
Handboek – Q 3007/2 Biometrietransponder Stand: oktober 2005
Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder Inhoudsopgave
1.0
2.0
Algemene aanwijzingen________________________________3 1.1
Veiligheidsadviezen ______________________________________ 3
1.2
Productbeschrijving ______________________________________ 3
Overzicht van de werking ______________________________4 2.1
Basisinformatie over de bediening __________________________ 4
2.2
Werktoestanden _________________________________________ 4
2.3
Overzicht van de functies _________________________________ 5
2.4
"Learn"-toestand: ingebruikneming, aanleren van vingers ______ 5
2.5
Opvragen van het aantal aangeleerde vingers ________________ 7
2.6
"Recognise"-toestand: eenmalig activeren van de transponder __ 8
3.0
"Delete"-toestand: wissen van vingers ___________________9
4.0
Transparantmodus____________________________________9
5.0
Programmeren van de transponder _____________________10 met de SimonsVoss software __________________________10
6.0
Batterij vervangen ___________________________________10
7.0
Technische gegevens ________________________________11
8.0
Samenvatting van de diodesignalen ____________________12
Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder Pagina 3
1.0
Algemene aanwijzingen Neem alstublieft 15 minuten tijd om met behulp van deze handleiding vertrouwd te raken met de werking van uw biometrietransponder Q 3007.
1.1
Veiligheidsadviezen Opgelet! – De batterijen, die in dit product gebruikt worden, kunnen bij foutieve omgang brand- of verbrandingsgevaar veroorzaken. U mag deze batterijen niet opladen, open maken, boven 100° C verhitten of verbranden. Let erop dat het oppervlak van de sensor niet vuil wordt of bekrast raakt. De Q 3007 mag niet op de grond vallen of blootgesteld worden aan andere hevige stoten. Verder dient u erop te letten dat het aanleren voor de eerste keer van vingerafdrukken niet door onbevoegde personen gebeurt. Wij adviseren u de Q 3007 zoveel mogelijk te beschermen tegen toegang door onbevoegden. De bediening van een Q 3007 veronderstelt ervaring met de SimonsVoss software. Daarom mag de programmering uitsluitend gebeuren door gekwalificeerde vakmensen. Voor schade als gevolg van foutieve programmering aanvaardt SimonsVoss Technologies AG geen aansprakelijkheid. Door een foutief geprogrammeerde of defecte Q 3007 kan de doorgang door een deur geblokkeerd worden. Voor de gevolgen – zoals de geblokkeerde toegang tot gewonden of personen in gevaar, schade aan goederen of andere schade – is SimonsVoss AG niet aansprakelijk.
1.2
Productbeschrijving De Q 3007 onderscheidt zich van gewone transponders doordat hij met een extra, bijzonder gevoelige Atmel Fingerprint streepsensor uitgerust is. Een in de transponder geïntegreerde processor met optimaal prestatievermogen vergelijkt binnen een halve seconde de aangeleerde vingers met de gelezen vingerafdrukken. Daardoor kan enkel een persoon, van wie de vingerafdruk aangeleerd is, gebruik maken van de transponder. Zo wordt optimale veiligheid tegen onbevoegd gebruik gegarandeerd, bijv. als de transponder onbewaakt achtergelaten wordt of in geval van verlies of diefstal. De Q 3007 is daarom vooral geschikt voor toepassingen waarbij een transponder met zeer veel of met zeer speciale autorisaties voorzien is, bijv. als een persoon een universele transponder voor alle deuren of toegang tot extra beveiligde zones heeft.
Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder Pagina 4
2.0
Overzicht van de werking
2.1
Basisinformatie over de bediening De biometrietransponder Q 3007 scant vingerafdrukken met behulp van een streepsensor. De vinger wordt dan ook niet op de sensor gelegd maar moet er overheen geschoven worden. Daarbij dient u op het volgende te letten: De aan te leren resp. de te herkennen vingerafdruk moet altijd op dezelfde manier over de sensor geschoven worden! Daarbij moet het voorste kootje van de aangeleerde resp. van de aan te leren vinger op de bovenrand van de biometrietransponder gelegd worden en met gelijkblijvende snelheid en lichte druk van boven naar beneden (naar de taster toe) over de streepsensor geschoven worden. De constructie van de behuizing zorgt ervoor dat de vinger, dankzij de zijdelings verhoogde randen, goed geleid wordt. Daardoor wordt een foutieve bediening van de transponder verregaand uitgesloten. De streepsensor kan op die manier de vinger lijnsgewijs aftasten en in de geïntegreerde processor weer tot een compleet beeld samenvoegen. Komt het samengevoegde beeld overeen met een opgeslagen beeld, dan treedt de transponder in werking..
2.2
Werktoestanden De Q 3007 kan zich in vier verschillende werktoestanden bevinden. De volgende toestanden zijn te onderscheiden: Toestand Functie Stand-by De Q 3007 is standaard in de "Stand-by"-toestand om de batterij te sparen. Na het uitvoeren van een functie (bijv. registreren) schakelt hij altijd terug in de standby-toestand. Learn
In de "Learn"-toestand kunnen nieuwe vingerafdrukken aangeleerd worden. Er kunnen maximaal 6 verschillende vingerafdrukken opgeslagen worden, waarvan twee zogenaamde administratorvingers zijn. Aanleren van nieuwe vingerafdrukken (gebruikervingers) is alleen mogelijk met behulp van een administrator. Uitzondering: aanleren van de eerste twee vingers (administratorvingers), zie verder.
Delete
In de "Delete"-toestand kunnen aangeleerde vingerafdrukken gewist worden. Doelgericht wissen van de afzonderlijke vingerpatronen is net zo goed mogelijk als het wissen van alle vingerafdrukken.
Recognise
De "Recognise“-toestand is de toestand vóór het openen van een deur. In deze toestand activeert de transponder één keer, wanneer een vingerafdruk correct herkend werd.
Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder Pagina 5
2.3
Overzicht van de functies Stand-by-toestand: LED brandt niet Toets 1 x kort indrukken, vervolgens loslaten
Recognise-toestand: LED knippert groen Toets indrukken en 3 sec. ingedrukt houden
Vinger over de sensor schuiven
Transponder activeert
Learn-toestand: LED knippert geel
Toets indrukken en 3 sec. ingedrukt houden
Administratorvinger 1x, nieuwe vinger (gebruikervinger) 3x over sensor schuiven
Nieuwe vinger is aangeleerd
Delete-toestand: LED knippert rood 1 x administratorvinger over sensor schuiven
1 x gebruikervinger over sensor schuiven
Alle vingers zijn gewist
Alleen gebruikervinger wordt gewist
De actie van elke toestand kunt u met een korte druk op de knop afbreken om naar de stand-by–toestand terug te keren. 2.4
"Learn"-toestand: ingebruikneming, aanleren van vingers Eerste ingebruikneming - Aanleren van de eerste 2 vingers (administratorvingers) Om de Q 3007 in gebruik te nemen, moeten eerst twee "administratorvingers" aangeleerd worden. Het is aan te bevelen, hiervoor één vinger van de rechter- en één van de linkerhand van één persoon, de administrator (bijv. degene die voor de veiligheid verantwoordelijk is) te gebruiken. Het is echter ook mogelijk telkens één vinger van twee verschillende personen te gebruiken.
Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder Pagina 6
Let er a.u.b. op het volgende: De eerste twee aangeleerde vingerafdrukken zijn automatisch (!) de administratorvingers. Zonder deze twee kunnen later geen andere vingers aangeleerd of gewist worden! Voor het aanleren van de eerste administratorvinger (bijv. linkerduim) gaat u als volgt te werk: 1. Transpondertoets kort indrukken, LED knippert groen. 2. Toets opnieuw indrukken en gedurende minstens 3 sec. ingedrukt houden (totdat LED geel knippert). 3. Toets loslaten. Nu wordt gedurende maximaal 30 seconden het klaarstaan voor registratie weergegeven door snel geel knipperen. 4. Vinger over sensor schuiven, de LED gaat uit, na ca. 1 sec. knippert de LED één keer groen en de vinger werd geaccepteerd. 5. Wanneer LED weer snel geel knippert, de aan te leren vinger opnieuw over de sensor schuiven. 6. Nu stap 4 tot 5 nog twee keer herhalen (totdat u in totaal drie keer uw vinger over de streepsensor heeft geschoven). Als een poging niet succesvol was (LED brandt rood),dan moet de vinger opnieuw over de sensor geschoven worden. Indien de vinger met succes aangeleerd werd, dan worden de gegevens opgeslagen. Dit duurt ongeveer 2-5 seconden en wordt aangegeven door geel knipperen met een interval van 2 seconden. Vervolgens brandt de diode kortstondig groen en de Q 3007 schakelt terug naar de stand-by–toestand. Nu kan de Q 3007 door de administrator gebruikt worden of er kunnen andere vingers aangeleerd worden. Let er a.u.b. op dat de tweede vinger die aangeleerd wordt ook administratorrechten heeft! Aanleren van andere vingers (gebruikervingers) Het aanleren van andere vingers (maximaal vier) geschiedt op dezelfde manier als het aanleren van de administratorvingers, met als enige verschil dat de Q 3007 eerst door een administratorvinger vrijgegeven moet worden. Dat voorkomt dat onbevoegden hun eigen vinger aanleren en op die manier ongeoorloofde toegangsbevoegdheden creëren. Wij adviseren dat elke persoon die de Q 3007 moet kunnen gebruiken zich eveneens met twee vingers – één per hand – inleest. In totaal kunnen dus drie personen à twee vingers aangeleerd worden. Voor het aanleren van andere vingers gaat u a.u.b. als volgt te werk: 1. Transpondertoets kort indrukken en wachten tot LED groen knippert. 2. Toets opnieuw indrukken en minstens 3 sec. ingedrukt houden tot LED geel knippert, vervolgens toets loslaten. 3. Administratorvinger over de sensor schuiven. De LED gaat uit. Na ca. 2 sec. knippert de LED één keer groen. Nu wordt gedurende maximaal 30 seconden het klaarstaan voor aanleren weergegeven door snel geel knipperen. Gebruikervinger over de sensor schuiven. De LED gaat uit. Na ca. 1 sec. knippert de LED één keer groen en de vinger werd geaccepteerd.
Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder Pagina 7
4. Wanneer LED weer geel knippert, de aan te leren vinger opnieuw over de sensor schuiven. 5. Nu stap 4 nog twee keer herhalen (totdat u de aan te leren vinger in totaal drie keer over de sensor geschoven heeft). Als een poging niet succesvol was (LED brandt rood), dan moet de vinger opnieuw over de sensor gehaald worden. Indien de vinger met succes aangeleerd werd, dan worden de gegevens opgeslagen. Dit duurt ongeveer 2-5 seconden en wordt door geel knipperen met een interval van 2 seconden aangegeven. Vervolgens brandt de diode kort groen en de Q 3007 schakelt terug naar de stand-by–toestand. Reeds bekende vingers kunnen steeds opnieuw aangeleerd worden, zelfs als al 6 vingers zijn opgeslagen. Onbekende vingers worden in dat geval door 2 keer rood knipperen afgewezen. Tips: • Nauwkeurigheid bij het aanleren wordt bij gebruik beloond door betere herkenning. • Door herhaald aanleren van dezelfde vinger wordt de kwaliteit van de aangeleerde kenmerken verbeterd, wat de herkenning van vingers verbetert. • Gebruik een vaste ondergrond bij het aanleren van vingers. Bij de duimen is de bediening met één hand meer aan te bevelen. • Let er bij de registratie vooral op dat u de vinger niet te snel en in een rechte beweging met constante snelheid en druk over de sensor schuift. • Let erop dat de sensor en uw handen schoon zijn. 2.5
Opvragen van het aantal aangeleerde vingers Het aantal reeds aangeleerde vingers kunt u op elk moment opvragen. Ga hiervoor a.u.b. als volgt te werk: 1. Toets één keer kort indrukken (de LED knippert groen) 2. Toets nog een keer gedurende ongeveer 1,5 - 2 seconden ingedrukt houden (maar korter dan 3 sec., omdat u anders in de "Learn"-toestand komt). 3. LED knippert rood. 4. Nu knippert de LED net zo vaak groen, als er vingers aangeleerd werden (max. 6). 5. LED knippert rood. (lang, als het maximum aantal aan te leren vingers bereikt is, anders kort) Indien er geen vinger aangeleerd is, dan knippert de LED twee keer rood en schakelt dan weer terug in de stand-by–toestand.
Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder Pagina 8
2.6
"Recognise"-toestand: eenmalig activeren van de transponder De zogenaamde recognise-toestand is de normale bedientoestand van de Q 3007. Dat houdt in dat een persoon, van wie de vingers aangeleerd zijn, een transpondersignaal kan activeren om bijv. een deur met een digitale sluitcilinder te openen of om de transponder binnen een sluitplan te programmeren. Hiertoe gaat u a.u.b. als volgt te werk: 1. Druk kortstondig (ca. 0,5 sec.) op de toets van de Q 3007. Vervolgens knippert de LED groen. 2. Schuif nu uw aangeleerde vinger over de sensor: let erop dat hij hierbij dezelfde positie heeft als tijdens het aanleren. 3. Als de poging tot succesvolle herkenning leidde, brandt de LED groen en de transponder wordt geactiveerd. Brandt de LED rood , dan was de poging tot herkenning zonder succes. U kunt nu nog drie nieuwe pogingen ondernemen. Als deze niet succesvol zijn, schakelt de Q 3007 automatisch terug in de stand-by–toestand. Let a.u.b. op het volgende: • Het kan af en toe voorkomen dat de Q 3007 uw vinger niet herkent, hoewel hij op de juiste manier aangeleerd werd. • Als de vinger door eenmalig rood knipperen afgewezen wordt, dan was de kwaliteit van het vingerspoorniet voldoende. Oorzaak kan bijv. zijn dat uw vinger niet op de juiste manier over de sensor werd geschoven (te snel, niet in een rechte lijn of niet gelijkmatig) of dat het oppervlak van de sensor vuil is. Als een vinger te droog is, kan het gebeuren dat hij over de sensor "hotst". Herhaal dan a.u.b. uw registratiepoging of maak de vinger eventueel vooraf vochtig door er op te blazen o.i.d. Met een beetje oefenen heeft u het "trucje" snel onder de knie. • Als de kenmerken van uw vinger met geen enkele van de aangeleerde vingers overeenkomen, licht de diode twee keer rood op. Dan heeft u misschien toch onopzettelijk een niet aangeleerde vinger gepresenteerd. Of u heeft deze vinger bij het aanleren volstrekt anders over de sensor geschoven (bijv. verdraaid of met meer of minder oppervlakte van de vingertop). Tip: Niet elke vinger van een persoon wordt even goed herkend. Als u met een bepaalde vinger vaak niet herkend wordt, dan leert u best een andere vinger aan.
Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder Pagina 9
3.0
"Delete"-toestand: wissen van vingers Zowel aparte, afzonderlijk geregistreerde vingers alsook alle vingers kunnen uit het geheugen gewist worden. Als gewone vingers (geen administratorvingers) gewist worden, dan worden de andere aangeleerde vingers niet gewist. Hiervoor is geen administratorvinger nodig (elke normale user kan zichzelf wissen). Als één van de twee administratorvingers gewist wordt, dan worden automatisch alle vingers gewist. De twee eerste vingers die vervolgens aangeleerd worden, zijn automatisch weer administratorvingers. Om te wissen gaat u als volgt te werk: 1. Transpondertoets kort indrukken en wachten tot LED groen knippert. 2. Toets opnieuw indrukken en minstens 3 sec. ingedrukt houden totdat LED geel knippert. Toets loslaten. 3. Toets opnieuw indrukken en minstens 3 sec. ingedrukt houden totdat LED rood knippert. Toets loslaten. U bent nu in de wistoestand ("delete”-toestand). 4. Vinger over de sensor schuiven. 5. Als de poging tot herkenning succesvol was, brandt de LED groen. Gaat het om een gewone vinger (gebruikervinger), dan wordt alleen deze gewist. Gaat het om één van de twee administratorvingers, dan worden alle vingers gewist. Het wissen van alle vingers kan tot 15 seconden duren. Ondertussen knippert de diode rood met een interval van 2 seconden. 6. Als de LED geel brandt, dan was de poging tot herkenning niet succesvol. U kunt nu nog drie pogingen ondernemen. Als deze zonder succes verlopen, dan schakelt de Q 3007 automatisch terug naar de stand-by–toestand.
4.0
Transparantmodus Het is mogelijk de biometrietransponder in een zogenaamde transparantmodus te zetten. In deze modus wordt het biometrisch afvragen gedurende 5 minuten onderbroken en kan de biometrietransponder als een normale transponder gebruikt worden (een gewone druk op de knop is voldoende om deuren te openen). Na verloop van ca. 5 minuten, schakelt de biometrietransponder weer terug in de standby–toestand. De transparantmodus dient bijv. om alarminstallaties op scherp/onscherp te zetten (bij geïnstalleerd SV blokslot VdS) of als men binnen een korte tijdspanne meerdere deuren wil passeren.
Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder Pagina 10
Om in de transparantmodus te komen gaat u als volgt te werk: 1. Transpondertoets lang indrukken (langer dan 1,5 sec. < 3 sec.). De LED knippert snel groen. De transponder reageert nu op een knopdruk net zoals in de recognise–toestand. 2. Vinger over sensor schuiven (LED brandt bij herkende vinger groen ). 3. De biometrietransponder activeert en schakelt over naar de transparantmodus. De LED flitst rood. 4. Bij het indrukken van de toets wordt geactiveerd en de LED brandt groen, vervolgens opnieuw rood flitsen. Na 5 minuten schakelt de transponder de transparantmodus uit en bevindt zich weer in de stand-by–toestand. De transparantmodus kan ook handmatig uitgeschakeld worden door vóór het automatisch uitschakelen de transpondertoets zolang in te drukken tot de groene LED uit gaat (ca. 1,5 sec.)
5.0
Programmeren van de transponder met de SimonsVoss software De functie "Geldigheid instellen“ evenals de "Quasiproximitymodus" zijn voor de Q 3007 niet beschikbaar!
6.0
Batterij vervangen Om de batterijen te vervangen, schuift u het batterijdeksel naar beneden en verwijdert u het dan. De oude batterij verwijderen en nieuwe inleggen. Daarbij moet u letten op de juiste polariteit (deze is in de bodem van het batterijvak gedrukt).
Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder Pagina 11
7.0
Technische gegevens Afmetingen h x b x d
65 x 32 x18 mm
Gewicht
22 g
Kleur
grijs, toets blauw
Activeringsafstand sluitcilinder
ca. 40 cm (als transponder (lengterichting van de transponder) parallel met de cilinderantenne gehouden wordt)
Activeringsafstand Smart Relais
ca. 120 cm (als transponder parallel met de antenne van het Smart Relais)
Beveiligingsklasse
IP 54
Gebruikstemperatuur
0° C tot 40° C zonder condensatie
Type batterij
3 V DC lithium batterij type CR-1/3N
Handboek – Q 3007/2- Biometrietransponder Pagina 12
8.0
Samenvatting van de diodesignalen Lichtdiode
Toestand
uit
stand-by
uit
bewegende vinger op de sensor en vervolgens vergelijk met aangeleerde vingerpatronen, wachten a.u.b. (max. 4 seconden)
langzaam groen knipperen snel groen knipperen 1x groen knipperen
recognise–toestand, wachten op vinger(s) (max. 30 seconden) vrijschakeling voor transparantmodus, wachten op vinger(s) (max. 30 seconden) succesvolle handeling (herkennen, aanleren, opslaan, wissen, activeren)
langzaam geel knipperen
vrijschakeling voor learn-toestand, wachten op administratorvinger (max. 30 seconden)
snel geel knipperen
learn–toestand, wachten op vinger(s) (max. 30 seconden)
geel flitsen
opslaan aangeleerde vinger(s), wachten a.u.b. (max. 5 seconden)
1x of 2x geel knipperen
foutmelding in de delete-toestand (verg. 1x of 2x rood knipperen)
langzaam rood knipperen
delete-toestand, wachten op vinger(s) (max. 30 seconden)
rood flitsen
wissen van aangeleerde vingers, wachten a.u.b. (max. 15 seconden)
rood flitsen
transparantmodus (max. 5 minuten)
1x rood knipperen
handeling was zonder succes
2x rood knipperen
vinger niet herkend
rood, 0 tot 6 keer groen, rood
afvragen van het aantal aangeleerde vingers
Pincodetoetsenbord Versie: september 2005
Handboek – Pincodetoetsenbord 3068 Seite 2
1.0
2.0
Algemeen ____________________________________________________ 3 1.1
Veiligheidsaanwijzingen ________________________________________________________ 3
1.2
Productbeschrijving ___________________________________________________________ 4
Overzicht van de werking _______________________________________ 4 2.1
Functieoverzicht ______________________________________________________________ 4
2.2
Operationele modi ____________________________________________________________ 5
2.3
Bediening ___________________________________________________________________ 5
3.0
Ingebruikneming ______________________________________________ 5
4.0
Programmering van de pins _____________________________________ 6
5.0
6.0
7.0
8.0
4.1
Eerste ingebruikneming ________________________________________________________ 6
4.2
Programmering van andere pins _________________________________________________ 7
4.3
Schema ____________________________________________________________________ 7
Wissen van pins ______________________________________________ 8 5.1
Beschrijving _________________________________________________________________ 8
5.2
Schema ____________________________________________________________________ 8
Programmering van de transpondergegevensrecords met de_________ 9 6.1
Toewijzing van de pins en transponders ___________________________________________ 9
6.2
Beschrijving _________________________________________________________________ 9
6.3
Schema ___________________________________________________________________ 10
Transponder uitlezen _________________________________________ 11 7.1
Beschrijving ________________________________________________________________ 11
7.2
Schema ___________________________________________________________________ 11
Terugzetten van de transponder ________________________________ 12 8.1
Beschrijving ________________________________________________________________ 12
8.2
Schema ___________________________________________________________________ 12
9.0
Openen _____________________________________________________ 13
10.0
Betekenis van de LED _________________________________________ 13
11.0
Batterijwaarschuwing _________________________________________ 14
12.0
Vervangen van batterij ________________________________________ 14
13.0
Speciale functies _____________________________________________ 16
14.0
13.1
Intelligente sluiting voor SimonsVoss VdS blokslot 3066______________________________ 16
13.2
Diversen ___________________________________________________________________ 17
Technische gegevens _________________________________________ 17
Handboek – Pincodetoetsenbord 3068 Seite 3
1.0
Algemeen Maak a.u.b. 15 minuten tijd vrij om aan de hand van deze handleiding vertrouwd te geraken met de werkwijze van uw pincodetoetsenbord.
1.1
Veiligheidsaanwijzingen Opgepast! – De batterijen, die in dit product gebruikt worden, kunnen bij een verkeerde behandeling aanleiding geven tot brand– of verbrandingsgevaar. Deze batterijen niet opladen, openen, verhitten boven 100°C of verbranden. Let er op, dat dit pincodetoetsenbord niet vuil of door krassen beschadigd wordt, dat het toetsenbord niet op de grond valt of aan andere zware stoten blootgesteld wordt. Gelieve er verder op te letten dat het toetsenbord na ingebruikname onmiddellijk met een pincode geprogrammeerd moet worden! Het gebruik van een SimonsVoss pincodetoetsenbord veronderstelt kennis van de omgang met het product en met de software van SimonsVoss. Daarom mag de programmering van het pincodetoetsenbord enkel door opgeleid vakpersoneel uitgevoerd worden. Voor schades die ontstaan door verkeerde programmering, kan SimonsVoss Technologies AG niet aansprakelijk gesteld worden. Door verkeerd geprogrammeerde of defecte pincodetoetsenborden kan de toegang door een deur versperd worden. Voor de gevolgen, zoals versperde toegang tot gewonde of in gevaar verkerende personen, voor materiële of andere schade is SimonsVoss AG niet aansprakelijk. Ter verhoging van de veiligheid zijn twee extra schroeven met Torx–aansluiting ingesloten. Die moeten gebruikt worden om de veiligheid tegen onbevoegd openen te verhogen.
Handboek – Pincodetoetsenbord 3068 Seite 4
1.2
Productbeschrijving Het pincodetoetsenbord 3068 is een digitale “sleutel” (transponder), die na het invoeren van een juiste getallencode sluitingen van SimonsVoss via zender contactloos opent . Voor de configuratie van het systeem moet tenminste één pin vooraf geconfigureerd worden en moet de bijhorende geïntegreerde transponder op de juiste manier voor de sluiting geprogrammeerd worden. Aansluitend wordt, na het invoeren van een juiste pin, de bijhorende sluiting vrijgegeven. Bij het hier verkregen pincodetoetsenbord gaat het om een product, dat zowel in binnenalsook buiten kan worden gebruikt. Het product bezit een eigen stroomvoorziening, en kan bijgevolg volledig zelfstandig gebruikt worden. De montage is zeer eenvoudig, omdat elke bekabeling wegvalt. Op basis van de moduleopbouw deze component volkomen in het SimonsVoss systeem 3060 geïntegreerd en kan zoals alle componenten van SimonsVoss (vanuit de transponder) met de sluitschema–software geprogrammeerd worden..
2.0
Overzicht van de werking
2.1
Functieoverzicht Het pincodetoetsenbord bestaat uit de componenten: •
pincode–invoer en verwerking
•
geïntegreerde digitale sleutel (transponder), die de bijhorende sluiting opent, als hij na succesvolle pincodeverwerking geactiveerd wordt.
Met het pincodetoetsenbord bent u op die manier steeds in staat om alle sluitingen van SimonsVoss (bv. cilinders, Smart Relais, zelfs fijnschakeling–units) door middel van een pincode aan te spreken. Er zijn 3 verschillende pins beschikbaar; op die manier kunnen aan maximaal 3 personen resp. personengroepen individuele pins toegekend worden. Bij het omprogrammeren van een pin moet enkel nog één tot maximaal 3 gebruikersgroepen daarvan op de hoogte gebracht worden. Bovendien is het mogelijk om in SimonsVoss sluitingen (met ZK–functie, d.w.z. toegangscontrole– en tijdzonesturing) aan een persoon resp. personengroep ook tijdelijke toegang tot het gebouw te verlenen en om te protocolleren welke pin wanneer toegang had.
Handboek – Pincodetoetsenbord 3068 Seite 5
2.2
Operationele modi Het pincodetoetsenbord onderscheidt vier operationele modi: Modus:
Toelichting:
Stand-by
Het pincodetoetsenbord bevindt zich in rustmodus en verbruikt slechts zeer weinig energie.
Openen
Na het invoeren van een juiste pin wordt de sluiting via zender aangesproken en kan bediend worden.
Programmering
In deze modus worden •
de afzonderlijke pins (max. 3) direct via het toetsenbord
•
resp. de bijhorende geïntegreerde transponders (max. 3) – door middel van de SimonsVoss software
geprogrammeerd resp. teruggezet. Batterijwaarschuwing
2.3
Een tweetraps batterijwaarschuwingssysteem kondigt tijdig aan als een batterij vervangen moet worden.
Bediening Na de ingebruikneming en de configuratie van het pincodetoetsenbord vormt deze binnen het systeem 3060 samen met een SimonsVoss sluiting een zogenaamde “intelligente sluiting”. De programmering van de pins kan direct via het toetsenbord gebeuren. De geïntegreerde transponders daarentegen worden via de SimonsVoss software geprogrammeerd en maken zo deel uit van de sluitinstallatie. De precieze handelwijze voor de programmering van de afzonderlijke pincodes resp. voor de programmering van de bijhorende recordgegevens van de transponder, evenals het gebruik van het pincodetoetsenbord wordt in de volgende hoofdstukken uitgebreid beschreven.
3.0
Ingebruikneming Bij de eerste ingebruikneming is het noodzakelijk om de vanuit fabriek ingestelde Masterpin:
12345678
door een eigen masterpin te vervangen. Voorwaarden: • •
8 cijfers mag niet met een „0“ beginnen
Uw persoonlijke masterpin heeft men als verificatie nodig voor alle programmeerprocessen. Bewaar die veilig en ontoegankelijk voor onbevoegden.
Handboek – Pincodetoetsenbord 3068 Seite 6
Invoer „0000“
Invoer „pin1 2 3 4 5 6 7 8“ Invoer „Masterpin“
Herhaling „Masterpin“
4.0
Programmering van de pins De benodigde masterpin, die men nodig heeft voor alle programmeerprocessen, vindt u onder het krasveld van de ingesloten veiligheidskaart. Berg die veilig en ontoegankelijk voor onbevoegden op.
4.1
Eerste ingebruikneming Voor de eerste ingebruikneming is het voor de veiligheid van uw sluitinstallatie noodzakelijk om minstens één pin te programmeren. Pas na de programmering van het pincodetoetsenbord is gegarandeerd dat enkel nog gemachtigde gebruikers toegang verkrijgen. Ga a.u.b. als volgt te werk: 1. Druk op de „0“ om over te gaan naar de programmeermodus. 2. Voer de „Masterpin“ in. 3. Selecteer de te programmeren pin, in dit geval voor „PIN 1“ op toets „1“ drukken. 4. Voer de lengte van de pin in (naar keuze een getal van 4 tot 8 cijfers). 5. Voer de „pin“ in. 6. Bij juiste input wordt die opgeslagen en bevestigd.
Handboek – Pincodetoetsenbord 3068 Seite 7
Een pin mag niet beginnen met een „0“ en men mag niet meermaals dezelfde pin toekennen. De masterpin wordt uitsluitend gebruikt om de pins om te programmeren. Het is niet mogelijk om met de masterpin de sluitingen te bedienen. 4.2
Programmering van andere pins 1. Om andere pins te programmeren, gaat u a.u.b. als volgt te werk: druk op de „0“ om over te gaan naar de programmeermodus. 2. Voer de „Masterpin“ in. 3. Druk voor •
„PIN 2“ op toets „2“ of voor
•
„PIN 3“ op toets „3“.
4. Voer de lengte van de pin in (naar keuze een getal van 4 tot 8 cijfers). 5. Voer de overeenkomstige „pin“ in. 6. Bij juiste input wordt die opgeslagen en bevestigd. Opgelet: Bij een batterijwaarschuwing is het niet mogelijk om in de programmeermodus te gaan. D.w.z. dat in geval van een zwakke batterij er geen pin gewijzigd of gewist kan worden. Pas na correcte vervanging van de batterij (zie hoofdstuk Vervangen van batterij) staat de programmeermodus weer ter beschikking. 4.3
Schema
Invoer „0“
Invoer „Masterpin“
Invoer “1“ (voor PIN 1)
Invoer “2“ (voor PIN 2)
Invoeren pinlengte 4, 5, 6, 7 of 8
Invoer „PIN“
Invoer “3“ (voor PIN 3)
Handboek – Pincodetoetsenbord 3068 Seite 8
5.0
Wissen van pins
5.1
Beschrijving Om pins te deactiveren, gaat u a.u.b. als volgt te werk: 1.
Druk op de „0“ om over te gaan naar de programmeermodus.
2.
Voer de „Masterpin“ in.
3.
Druk voor • „PIN 1“ op toets „1“ of voor • „PIN 2“ op toets „2“ of voor • „PIN 3“ op toets „3“.
4.
Voer voor de pinlengte „0“ in.
5.
Bij juiste input wordt die opgeslagen en bevestigd.
Daarmee is er één resp. zijn er meerdere pins opnieuw gedeactiveerd en kunnen pas door programmering opnieuw geactiveerd worden. Indien men niet alle pins nodig heeft, dan laat men die in ongeprogrammeerde toestand. Opgelet: Bij een batterijwaarschuwing is het niet mogelijk om in de programmeermodus te gaan. D.w.z. dat in geval van een zwakke batterij er geen pins gewijzigd of gewist kunnen worden. Pas na correcte vervanging van de batterij (zie hoofdstuk Vervangen van batterij) staat de programmeermodus weer ter beschikking. 5.2
Schema
Invoer „0“ Invoer „Masterpin“
Invoer „1“ (voor PIN 1)
Invoer „2“ (voor PIN 2)
Invoeren pinlengte „0“
Invoer „3“ (voor PIN 3)
Handboek – Pincodetoetsenbord 3068 Seite 9
6.0
Programmering van de transpondergegevensrecords met de SV software Aan de 3 verschillende pins zijn 3 verschillende transpondergegevensrecords toegewezen. Om de drie verschillende pins te kunnen gebruiken resp. onderscheiden, moeten zij ook afzonderlijk geprogrammeerd worden.
6.1
Toewijzing van de pins en transponders • • •
PIN1 ⇒ Transponder 1 PIN2 ⇒ Transponder 2 PIN3 ⇒ Transponder 3
Elke geïntegreerde transponder heeft een eigen transponder–ID (TID); die TID’s worden bij een toegang in de SimonsVoss sluitingen opgeslagen, als die over een ZK–functie (d.w.z. toegangscontrole) beschikken. Op die manier kan precies nagegaan worden wanneer welke pin toegang gekregen heeft. Derhalve moet men er absoluut op letten dat bij de programmering de toewijzing in acht wordt genomen. Anders kan geen toegang tot de sluiting verleend worden. 6.2
Beschrijving Ga a.u.b. als volgt te werk voor het programmeren van de verschillende transponders met behulp van de SimonsVoss software (zie ook “Softwarehandboek” van SimonsVoss): 1. Tweemaal op toets „0“ drukken om in de programmeermodus van de transponder te komen. 2. Voer de „Masterpin“ in. 3. Functie: Programmierung Transponder in de SV software starten 4. Telkens voor de overeenkomstige transponder: • • •
Transponder 1 = op toets „1“ drukken Transponder 2 = op toets „2“ drukken Transponder 3 = op toets „3“ drukken
5. Succesvolle programmering in het gebruikersniveau controleren (gele programmeerbliksem moet verwijderd zijn in het sluitschema.). Gelieve, opdat de programmering zonder problemen kan verlopen, eerst het programmeerbevel in de SV software te starten en pas dan de gewenste transponder met behulp van het pincodetoetsenbord te selecteren. Zoniet kan een succesvolle programmering niet gegarandeerd worden.
Handboek – Pincodetoetsenbord 3068 Seite 10
De 3 geïntegreerde transponders van het pincodetoetsenbord moeten in hetzelfde sluitschema van de aan te spreken sluiting aangelegd zijn. Opgelet: Bij een batterijwaarschuwing is het niet mogelijk om in de programmeermodus te gaan. D.w.z. dat in geval van een zwakke batterij er geen transponders gewijzigd of gewist kunnen worden. Pas na correcte vervanging van de batterij (zie hoofdstuk Vervangen van batterij) staat de programmeermodus weer ter beschikking. 6.3
Schema
Invoer van „00“
Invoer „Masterpin“
Functie: „Programmierung Transponder“ in de SV Software starten!!!
Transponder 1 = op toets „1“ drukken
Transponder 2 = op toets „2“ drukken
Transponder 3 = op toets „3“ drukken
Handboek – Pincodetoetsenbord 3068 Seite 11
7.0
Transponder uitlezen Het is steeds mogelijk om met behulp van de SimonsVoss sluitplan–software de geïntegreerde transponders uit te lezen (nadat deze zijn geprogrammeerd).
7.1
Beschrijving Gelieve als volgt te werk te gaan: 1. Functie: „Transponder auslesen“ in de SV Software starten 2. Voor de overeenkomstige transponder telkens: • • •
7.2
Transponder 1 = „PIN 1“ invoern Transponder 2 = „PIN 2“ invoeren Transponder 3 = „PIN 3“ invoeren
Schema
Functie: „Transponder auslesen“ in de SV software starten
Invoer „PIN 1“
Invoer „PIN 2“
Invoer „PIN 3“
Handboek – Pincodetoetsenbord 3068 Seite 12
8.0
Terugzetten van de transponder
8.1
Beschrijving Gelieve als volgt te werk te gaan voor het terugzetten van de verschillende transponders: 1. Tweemaal op toets „0“ drukken. 2. Voer de masterpin in. 3. Functie: „Transponder zurücksetzen“ starten in de SimonsVoss software. 4. Voor de overeenkomstige transponder telkens: • • •
Transponder 1 = op toets „1“, Transponder 2 = op toets „2“, Transponder 3 = op toets „3“ drukken
Opgelet: Bij een batterijwaarschuwing is het niet mogelijk om in de programmeermodus te gaan. D.w.z. dat in geval van een zwakke batterij er geen transponders gewijzigd of gewist kunnen worden. Pas na correcte vervanging van de batterij (zie hoofdstuk Vervangen van batterij) staat de programmeermodus weer ter beschikking. 8.2
Schema
Inoer van „00“ Eingabe von 00“ Invoer „Masterpin“ Funktion: „Transponder zurücksetzen“ in der SV LDB starten Functie: „Transponder zurücksetzen“ in de SV Software starten!!! TransponTransponder 2 = Tader 3 = TaTransponder 1 = toets „1“ drukken
Transponder 2 = toets „2“ drukken
Transponder 3 = toets „3“ drukken
Handboek – Pincodetoetsenbord 3068 Seite 13
9.0
Openen Gelieve als volgt te werk gaan om de bijhorende sluiting met behulp van het pincodetoetsenbord te openen: Een vooraf geprogrammeerde pin invoeren. Tussen het invoeren van de afzonderlijke getallen mag maximaal 5 seconden verlopen. In geval van juiste invoer en programmering van de geïntegreerde transponder gaat de LED GROEN branden en klinkt er een signaal. Daarna opent de geïntegreerde transponder de sluiting.
10.0 Betekenis van de LED De ingebouwde LED kan drie kleuren vertonen: groen, geel en rood. Die hebben de volgende betekenis: •
Groen
Invoer cijfer aanvaard Invoer pin o.k. wil zeggen: juiste pin herkend, openingssignaal wordt gezonden Pinlengte o.k. Programmeerproces pin was in orde
•
Geel
Batterijwaarschuwing
•
Rood
Pininvoer niet juist Invoer mastercode niet juist Herhaaldelijk verkeerde invoer van de pin (manipulatie) Invoer pinlengte niet juist
Handboek – Pincodetoetsenbord 3068 Seite 14
11.0 Batterijwaarschuwing Om een gedefinieerde modus van het pincodetoetsenbord te bereiken en om bedieningsfouten tot een minimum te beperken, werd een batterijwaarschuwingssysteem geïntegreerd dat uit 2 trappen bestaat. Een afnemende batterijcapaciteit wordt vroegtijdig kenbaar gemaakt zodat op tijd gestart kan worden met het vervangen van de batterij. Batterij–waarschuwingsniveau 1: Het openingsproces wordt tijdelijk uitgesteld. De diode knippert GEEL en de zoemer weerklinkt gedurende 10 seconden. Pas na verloop van de 10 seconden zendt het pincodetoetsenbord het bevel uit om te openen. Batterij–waarschuwingsniveau 2: Ook hier wordt het openingsproces tijdelijk uitgesteld. De diode knippert GEEL en de zoemer weerklinkt gedurende 20 seconden. Pas na verloop van de 20 seconden zendt het pincodetoetsenbord het bevel uit om te openen. Uiterlijk op dit tijdstip moet de batterij vervangen worden, anders verliest het systeem na korte tijd het vermogen om te functioneren.
12.0 Vervangen van batterij Principieel mag het vervangen van de batterij enkel door opgeleid personeel uitgevoerd worden. Ga a.u.b. als volgt te werk: 1. De beide schroeven in de bodem van de behuizing volledig uitdraaien. 2. De voorkant van de behuizing afnemen. 3. De batterijbeugel voorzichtig uit het plaatje losmaken (figuur 1). 4. Beide batterijen uitnemen (figuur 1). 5. De nieuwe batterijen inleggen; de pluspool moet hierbij naar boven wijzen (figuur 2). 6. De batterijbeugel opnieuw voorzichtig in het plaatje inhaken (figuur 3). 7. De behuizing tweer aanbrengen. 8. De beide schroeven van de behuizing aan de onderzijde opnieuw in de behuizing schroeven.
Handboek – Pincodetoetsenbord 3068 Seite 15
Na het vervangen van de batterij staan opnieuw alle functies ter beschikking. Steeds beide batterijen vernieuwen omdat die ongeveer even sterk ontladen zijn. Bij het vervangen van de batterijen dient er beslist op gelet te worden dat er geen water in de behuizing kan indringen resp. dat het elektronicagedeelte niet met water in aanraking komt. Indien noodzakelijk het aan de wand bevestigde deel van de behuizing zorgvuldig droogwrijven.
Handboek – Pincodetoetsenbord 3068 Seite 16
13.0 Speciale functies 13.1
Intelligente sluiting voor SimonsVoss VdS blokslot 3066 Het pincodetoetsenbord kan gebruikt worden voor het fijnschakelen van SimonsVoss fijnschakeling–units (VdS blokslot 3066). Men monteert hierbij het toetsenbord binnen het zendbereik van de fijnschakeling–unit. Na het invoeren van de juiste pin wordt de fijnschakeling–unit aangesproken en de alarminstallatie wordt op fijn of grof gezet via het blokslot. Door het inlassen van een intelligente sluiting kan op die manier aan de eisen voldaan worden van de VDS klasse C tot SG 6. De VdS gecertificeerde fijnschakeling–units van SimonsVoss hebben voor de fijnschakeling/grof–schakelingprocessen een dubbel openingsprotocol nodig (dubbelklik als fijn/grof gesteld moet worden via transponder). Hierna wordt de configuratie van het pincodetoetsenbord toegelicht, zodat deze de “dubbelklik” emuleert en daardoor geschikt is om fijn/grof–schakelingrocessen uit te voeren. Daarvoor gaat u als volgt te werk: 1. Driemaal op toets „0“ drukken. 2. Invoer van de masterpin. 3. Druk dan: • ofwel: „91“ voor de normale werking (defaultinstelling). • of: „92“ dubbelklik voor werking met blokslot.
Invoer „000“
Invoer „Masterpin“
Invoer „91“ (Normale werking
Invoer „92“ (Blokslotwerking)
Bij correcte invoer slaat het pincodetoetsenbord de omschakeling op en er komt een positief antwoord (LED en zoemer).
Handboek – Pincodetoetsenbord 3068 Seite 17
Belangrijk: Tweevoudig openingsprotocol (dubbelklik) enkel instellen bij het gebruik van een SimonsVoss VDS blokslot 3066. Anders kunnen foutieve functies resp. niet gewilde effecten optreden. Het is steeds mogelijk om tussen de beide configuraties om te schakelen. Opgelet: Bij een batterijwaarschuwing is het niet mogelijk om in de programmeermodus te gaan. D.w.z. dat in geval van een zwakke batterij er geen functies gewijzigd of gewist kunnen worden. Pas na correcte vervanging van de batterij (zie hoofdstuk Vervangen van batterij) staat de programmeermodus weer ter beschikking.. 13.2
Diversen De functies Quasiproximity, Validity- en Expiry–modus staan bij het pincodetoetsenbord niet ter beschikking.
14.0 Technische gegevens Afmetingen B x H x D Gewicht Materiaal Kleur Maximaal aantal bedieningen met een stel batterijen Bedieningsafstand sluitcilinder Bedieningsafstand Smart Relais Beschermingsklasse Werktemperatuurbereik Batterijtype Vervangen batterij
96 mm x 96 mm x 14 mm 102 g (incl. batterijen) kunststof grijs met transparante ring ca. 100.000 bedieningen resp. 10 jaar stand-by
tot max. 40 cm (wanneer transponderantenne parallel t.o.v. cilinderantenne) tot max. 120 cm (wanneer transponderantenne parallel t.o.v. antenne van Smart Relais) IP 65 -20°C tot +50°C zonder condensatieafzetting 2 x 3 V DC lithium batterij type CR2032 enkel door opgeleid vakpersoneel
LON – Netwerk 3065
Stand: Juni 2006
LON – Netwerk 3065 Pagina 2
1.0
Inleiding .........................................................................................4 1.1
Algemene richtlijnen ........................................................................... 4
1.1.1 Aansluiting met LPI-10 (Versie: open platine met externe netvoeding) ................................. 5 1.1.2 Aansluiting met LPI-10 Compact........................................................ 6
2.0
De software ....................................................................................7
3.0
CentralNode ...................................................................................8
4.0
5.0
3.1
Werkingsprincipe ................................................................................ 8
3.2
Aansluiting van de CentralNode ........................................................ 8
LockNode .......................................................................................9 4.1
Werkingsprincipe ................................................................................ 9
4.2
Inbouwaanwijzing................................................................................ 9
4.3
Antenneverlenging ............................................................................ 10
4.4
Ingangen en uitgangen van de LockNode....................................... 12
LPI-10 ...........................................................................................13 5.1
Algemene waarschuwingen ............................................................. 13
5.1.1. Gevaar voor elektrische schok ........................................................ 13 5.2
LPI-10 (Versie: open platine met externe netvoeding) ................... 13
5.2.1
Werkingsprincipe ............................................................................. 13
5.2.2 Inbouwrichtlijn ................................................................................... 14 5.3
LPI-10 Compact (Versie: compacte bouwwijze met plaatselijke 230V voeding) ...... 15
5.3.1 Installatie............................................................................................ 15 5.3.2 Werkingsprincipe .............................................................................. 16 5.3.3 Inbouwaanwijzing.............................................................................. 16
6.0
Router...........................................................................................17 6.1
Werkingsprincipe .............................................................................. 17
6.2
Inbouwrichtlijn ................................................................................... 18
6.3
Inbouwvoorbeeld............................................................................... 19
LON – Netwerk 3065 Pagina 3
7.0
Repeater .......................................................................................20 7.1
Werkingsprincipe .............................................................................. 20
7.2
Inbouwrichtlijn ................................................................................... 20
8.0
Terminatoren ...............................................................................20
9.0
Netwerkkabel ...............................................................................21 9.1
Algemeen ........................................................................................... 21
9.2
Het leggen van de kabel.................................................................... 21
9.3
Kabeltypes ......................................................................................... 21
9.4
Busvormige bekabeling (voorbeeld)................................................ 22
9.5
Stervormige bekabeling (voorbeeld) ............................................... 22
9.6
Topologieloze bekabeling (voorbeeld) ............................................ 23
10.0 Planningsvoorbeelden................................................................24 10.1
Aansluiting van externe gebouwen via twisted pair, modem & TCP/IP................................................................................ 24
10.2
Netwerk via modem........................................................................... 25
10.3
Netwerk via ethernet ......................................................................... 25
11.0 Veiligheid .....................................................................................26 11.1
Veilige communicatie tussen de netwerkknooppunten ................. 26
11.2
Automatische controle van de afzonderlijke systeemcomponenten....................................................................... 26
11.3
Alarm .................................................................................................. 26
12.0 Antwoorden op de meest gestelde vragen i.v.m. netwerk ......27 13.0 Gegevensblad..............................................................................29
LON – Netwerk 3065 Pagina 4
1.0
Inleiding Hierna wordt bij de componenten (cilinder, sturingseenheid, Smart Relais, blokslot) van het systeem 3060 steeds van sluiting(en) en deuren gesproken. Voor zover niet uitdrukkelijk vermeld, zijn deze termen echter geldig voor alle andere componenten van het systeem 3060. Het programmeren van het systeem 3060 met laptop en ConfigDevice (of PalmCD) is tot aan een zekere grootte van het gebouw, of voor klanten met een gering aantal deuren zinvol, omdat hier normaal zelden wijzigingen van de configuratie van de sluitingen moeten uitgevoerd worden. Bij middelmatige of grote gebouwen, waarbij verlies van sleutels, het toelaten van nieuwe transponders of organisatiewijzigingen frequenter optreden, komt het verzorgen en onderhouden van het sluitsysteem via het netwerk in aanmerking. Daarvoor hoeven echter niet alle deuren in het netwerk opgenomen te zijn. Het volledige systeem kan bovendien ook voor gemengd gebruik (netwerk / stand-alone) opgebouwd worden. In een netwerksysteem kunnen niet alleen alle onderhoud- en programmeringstaken vanuit een centrale pc afgehandeld worden, maar het is eveneens mogelijk om zich een overzicht over de actuele toestand van het volledige netwerk te verschaffen. Onder andere kunnen de sluiting- en deurtoestanden, zoals bv. deur open / deur dicht, deur vergrendeld, batterijwaarschuwing, toegangslijst, inbraakalarm opgevraagd worden. Daardoor is het mogelijk, direct vanuit de centrale, op een gebeurtenis te reageren. Samenvattend kan gesteld worden dat door de netwerkopbouw het volledige toegangscontrolesysteem vanuit een centrale pc geconfigureerd en bewaakt kan worden. Daardoor is het voor de gebruiker mogelijk om tijdig op kritische toestanden te reageren.
1.1
Algemene richtlijnen Naast de digitale sluiting wordt op een afstand van ca. 30 cm (afhankelijk van het betreffende ingebouwde component, zie pagina N7) een zogenoemde LockNode geplaatst, die het zendcontact met de sluiting onderhoudt. De digitale sluitingen hoeven daarvoor niet extra bekabeld worden. De interface tussen computer en netwerk wordt door de CentralNode gevormd.
LON – Netwerk 3065 Pagina 5
Vóór het begin van de montage van de componenten moet de kabel getest worden op doorgang en op kortsluiting om eventuele be-schadiging van de hardware te vermijden. CentralNode
V.24 interface
LON Twisted Pair
Digitale cilinder Blokslotfunctie bij scherpstelling van een alarminstallatie
1.1.1
LPI 10
Smart Relais Rolpoorten Elektrische deuropeners Liftsturing Slagboominstallatie Enz.
Externe systemen Bv. Aansluiting va de toegangscontrole via het Smart relais advanced met interface naar externe systemen
Aansluiting met LPI-10 (Versie: open platine met externe netvoeding) De verbinding van de LockNodes naar de CentralNode gebeurt met een tweedraadse leiding (twisted pair). Over diezelfde leiding voorziet de LPI-10 (Versie: open platine met externe netvoeding) de LockNodes van spanning. PC/Server met Windows NT of 2000 LockNode Communicatie via zender (25 kHz)
Digitale cilinder
LPI 10
48 V via netvoeding (voeding LPI-10)
LON – Netwerk 3065 Pagina 6
1.1.2
Aansluiting met LPI-10 Compact De verbinding van de LockNodes naar de CentralNode gebeurt met een tweedraadse leiding (twisted pair). Over diezelfde leiding voorziet de LPI-10 (Versie: compacte bouwwijze met plaatselijke 230V voeding) de LockNodes van spanning.
PC/Server met Windows NT of 2000 LockNode Communicatie via zender (25 kHz)
Digitale cilinder
230 VAC plaatselijke voeding van LPI-10
LPI 10 Compact
LON – Netwerk 3065 Pagina 7
2.0
De software Gebeurt het beheer van het sluitsysteem via een pc, dan heeft u alleen de sluitplansoftware LDB*1 resp. LSM*2 nodig. Voor toegang tot het sluitsysteem resp. tot het sluitplan vanuit meerdere bedieningsplaatsen is het nodig de LSM te installeren. Bij de netwerkwerking maakt de LDB*1-software het mogelijk om functies zoals visualiseren, filteren versleutelen, netwerk beheren en gegevens afstellen uit te voeren. Er kunnen verschillende netwerkcomponenten uitgelezen, gewijzigd en gecontroleerd worden. De installatie van het netwerk mag enkel door geschoold personeel uitgevoerd worden om een onberispelijke functie te garanderen. *1 *2
LDB = Lock Data Base LSM = Locking System Management
-
De systeemvereisten voor het sluitplan LDB vindt u in het hoofdstuk “Ingebruikneming” van de softwarehandleiding.
-
De systeemvereisten voor het LSM vindt u in het handboek LSM – LockingSystemManagement.
Voor het gebruik van het netwerk 3065 heeft men, afhankelijk van de grootte van het netwerk, een licentie nodig. Die bestaat in volgende onderverdelingen: voor netwerk met maximum voor netwerk met maximum voor netwerk met maximum voor netwerk met maximum voor netwerk met maximum voor netwerk met maximum
12 48 128 258 516 1032
LockNodes LockNodes LockNodes LockNodes LockNodes LockNodes
LON – Netwerk 3065 Pagina 8
3.0
CentralNode
3.1
Werkingsprincipe De CentralNode vormt de interface tussen pc en netwerk. Per netwerk heeft men een CentralNode nodig. ☺
3.2
Wendt u voor het gebruik van een CentralNode in combinatie met het LSM tot uw gespecialiseerde handelspartner.
Aansluiting van de CentralNode De CentralNode wordt aan een vrije seriële poort (bv. COM1) van de pc aangesloten. De voor het programmeren van de transponder benodigde ConfigDevice (of PalmCD) wordt aan een andere vrije poort van de pc (bv. COM2) aangesloten. Als er slechts één poort ter beschikking is, dan kan afwisselend het ConfigDevice (of PalmCD) en de CentralNode aangesloten worden, waarbij in de sluitplansoftware aangegeven moet worden welk toestel momenteel gebruikt wordt. Aan de RJ-45 bus van de CentralNode wordt de meegeleverde aansluitkabel aangesloten. De rode en blauwe ader van deze kabel staan ter beschikking voor de verbinding met de huisinterne netwerkkabel, de zwarte ader van de kabel voor de aarding. Om een perfect functioneren van het netwerk te garanderen moet de zwarte ader met de potentiaalcompensatie van de LPI-10 verbonden worden. Voor de aarding kan de afscherming van de kabel gebruikt worden.
☺
De CentralNode heeft geen aparte spanningsvoorziening nodig. Die wordt geleverd via de netwerkkabel van de LPI-10.
LON – Netwerk 3065 Pagina 9
4.0
LockNode
4.1
Werkingsprincipe De LockNode neemt talrijke programmataken in het netwerk op zich. De gegevensoverdracht naar de digitale componenten gebeurt via radiotransmissie.
4.2
Inbouwaanwijzing De LockNodes worden door SimonsVoss voorgeconfigureerd en voorzien van nummers (zie afbeelding pagina N6). Deze nummers (GID: GroupID; MID: MemberID) worden in het bouwplan van het met een netwerk te voorziene gebouw geregistreerd. Bij de installatie deelt u de LockNodes in de sofware aan de hand van dit bouwplan in. De LockNodes mogen niet verwisseld worden omdat er anders geen netwerkverbinding met de digitale componenten kan tot stand gebracht worden. Bakabeling langs plafond
Bakabeling langs de vloer
De LockNodes kunnen ingebouwd worden in de lichtgoot naast de deur in een in de handel gebruikelijke inbouw- of opbouwdoos (vanaf 40 mm diepte) met bijhorende blinde afdekking. De afscherming van de netwerkkabel moet in de inbouw- resp. opbouwdozen volledig verwijderd worden (enkel stervormige bekabeling). Bij de topologieloze netwerken en bij de BUS-bekabeling moeten de afschermingen van de desbetreffende netwerkkabels zo met elkaar verbonden worden (externe klem of soldering telkens met krimpkous), dat er een afscherming over het volledige netwerk gegarandeerd is. Aan de laatste LockNode van de BUS-bekabeling wordt dan de terminator ingezet en zijn massakabel (groen-geel) wordt met de afscherming of potentiaalcompensatie verbonden.
LON – Netwerk 3065 Pagina 10
Om een vlekkeloze functie te garanderen moeten volgende afstanden tussen LockNode en de digitale sluiting ingehouden worden: LockNode naar digitale cilinder LockNode naar digitale besturingseenheid LockNode naar Smart Relais LockNode naar scherpstellingeenheid
minimum 10 cm 20 cm 50 cm 20 cm
maximum 30 cm 100 cm 100 cm 100 cm
Bij afstanden kleiner dan 20 cm tussen LockNode en besturingseenheid resp. 50 cm naar het Smart Relais, verzoeken wij u contact op te nemen met uw gespecialiseerde handelaar of met de fabrikant De LockNodes moeten aan de hand van de plattegrond, die opgemaakt werd tijdens de planning, ingebouwd worden. Het plan duidt de ligging van de LockNodes aan door opgave van de group- en member-ID. Die zijn opgedrukt op de LockNode. Alle benodigde draden moeten aan de klemrail van de LockNode aangesloten worden. (Aansluiting netwerkkabel: klem 1 en 2. De polariteit is niet relevant.) 4.3
Antenneverlenging Omdat bij dubbele deuren de standaardreikwijdte van de LockNode ontoereikend is, moet in dit geval een LockNode met verlengde antenne gebruikt worden. De verlengde antenne wordt in de deur (in de onmiddellijke nabijheid van de cilinder) gemonteerd en via een kabelovergang aan de deur met de LockNode verbonden. Om een vlekkeloze zendoverdracht te garanderen, is het aangeraden om een inspectiedeksel uit kunststof ter hoogte van de antenne te voorzien. Kabeloverbrugging
LockNode Antenne
Digitale sluitcilinder
Bij gebruik van FH-versies, kunnen principieel grotere reikwijdtes behaald worden! Let er op dat de kabel van de verlengde antenne precies de nodige lengte heeft. De niet benodigde rest van de kabel moet daarom altijd afgesneden worden.
LON – Netwerk 3065 Pagina 11
Sluit de netwerkkabel aan op de klemmen 1 en 2 van de LockNode. Indien u omwille van een dubbele deur een antenneverlenging nodig hebt, dan sluit u de kabel van de antenneverlenging overeenkomstig de aderkleuren aan op de klemrail.
Verwijder bij het aansluiten van de verlengde antenne ook de vier soldeerbruggen (0Ω-weerstanden) op de platine van de LockNode. Anders is het functioneren van de LockNode met verlengde antenne onmogelijk.
soldeerbruggen (gesloten)
Gebruik bij het verwijderen van de soldeerbruggen een passend gereedschap (regelbare soldeerbout en zuigpomp voor het los solderen). Het plaatsen en wegnemen van de soldeerbruggen mag enkel door geschoold personeel gebeuren.
LON – Netwerk 3065 Pagina 12
4.4
Ingangen en uitgangen van de LockNode De klemmen 3 tot 8 staan ter beschikking voor spanningsvrije ingangen resp. uitgang. De ingangen geven bv. de toestand van het deur – of grendelcontact door. Er kunnen echter ook externe systemen, zoals bv. bewegingsmelder, lichtsloten, enz. aan het systeem aangesloten worden waardoor ook hun signalen aan de centrale computer gemeld worden. De uitgang dient voor het doorgeven van signalen aan vreemde systemen zoals bv. verwarming, licht, enz. Aanschakelen van contacten zonder eigen stroomvoorziening
Antenneverlenging
Aanschakelen van externe contacten met eigen stroomvoorziening
Antenneverlenging
Voor het aansluiten van schakelaars of contacten zonder eigen stroomverzorging en zonder massaverbinding kan de interne voeding van het knooppunt gebruikt worden. Let op de technische gegevens bij het aansluiten van de ingangen resp. uitgang. Die vindt u in het gegevensblad.
LON – Netwerk 3065 Pagina 13
5.0
LPI-10
5.1
Algemene waarschuwingen De LPI-10 is een geregelde stroomvoorziening, gebouwd voor het gebruik op een éénfase wisselstroomnet. Bovendien gaat het om een inbouwtoestel en moet daarom in een verdeelkast of schakelkast ingebouwd worden. Voor de installatie moeten de desbetreffende DIN/VDE-bepalingen of de specifieke voorschriften van het land in acht genomen worden. Het aansluiten van de voedingsspanning moet volgens VDE 0100 en VDE 0160 uitgevoerd worden. Een beveiligings-installatie (zekering) en scheidingsinstallatie van de stroomvoorziening moeten voorzien zijn. De vlekkeloze en veilige werking van dit toestel vereist juiste transport, vakkundige opslag, montage en installatie.
5.1.1. Gevaar voor elektrische schok Tijdens de werking van elektrische toestellen staan er onvermijdelijk bepaalde delen van deze toestellen onder gevaarlijke spanning. Ondeskundige omgang met deze toestellen kan derhalve tot de dood of zwaar lichamelijk letsel leiden evenals aanzienlijke zakelijke schade veroorzaken. 5.2
LPI-10 (Versie: open platine met externe netvoeding)
5.2.1
Werkingsprincipe Voor elk segment van het netwerk heeft men minimum één LPI-10 nodig voor het voeden van de LockNodes. De LPI-10 heeft derhalve een aparte voedingsspanning van 48 volt DC nodig. Daarom zijn er, afhankelijk van de grootte van het netwerk, twee varianten beschikbaar: LPI-10 met 48V netvoeding voor max. 40 LockNodes LPI-10 met 48V netvoeding voor max. 62 LockNodes Bij grotere netwerken worden evenredig meer LPI-10 gebruikt.
LON – Netwerk 3065 Pagina 14
5.2.2
Inbouwrichtlijn De LPI-10 is voorzien voor het inbouwen in verdeelkasten met draagrails. Bijkomend hebt u een stopcontact nodig voor de netvoeding van de LPI-10. Afhankelijk van de bouwplaats en van het aantal groepen kunnen ook meerdere stroomvoorzieningen en routers in één verdeelkast ondergebracht worden.
Hier sluit u de netwerkkabel (twisted pair) aan. U kunt ook een netwerkkabel naar de router (indien aanwezig) leggen. Daar sluit u de kabel aan op de klemmen 17 en 18. Vanaf de router vertrekt een andere netwerkkabel naar de LockNodes.
Aan deze klemmen sluit u de netvoeding aan. Let daarbij op de juiste polariteit (+/-). Die is op de aansluitklemmen gedrukt. Aardt de LPI-10 aan de middelste klem. De LPI-10 moet in de afzonderlijke segmenten zo ingebouwd worden, dat er minstens aan iedere LockNode een spanning van 35 V DC aanwezig is. De inbouwplaats moet dus gekozen worden in functie van het aantal en de betreffende verdeling van de LockNodes in het overeenkomstige segment. Indien de spanning van 35 V DC aan elke LockNode met één LPI-10 niet gegarandeerd is, dan moet in dat segment een repeater (inclusief netvoeding) alsook een andere LPI-10 (inclusief netvoeding) ingebouwd worden. De LPI-10 bevat vanuit fabriek geen enkele beveiliging tegen overspanning. Daarom moet die reeds plaatselijk aanwezig zijn. Bij de ingebruikneming van de LPI-10 en van het netwerk moet er op gelet worden dat de aangeschakelde netspanning een netspanning van 230 V~(± 10%) is. Hogere of lagere ingangsspanningen op de LPI-10 kunnen tot storing binnen het netwerk leiden.
LON – Netwerk 3065 Pagina 15
5.3
LPI-10 Compact (Versie: compacte bouwwijze met plaatselijke 230V voeding)
5.3.1
Installatie De LPI-10 mag enkel door een gekwalificeerd vakman, die de algemeen geldende technische regels en de geldende overeenkomstige voorschriften en normen kent en opvolgt, gemonteerd en bekabeld worden. Het toestel kan op normprofielen DIN EN 50022-35x15 en DIN 50022-35x7,5 opgehaakt worden. Voor het bevestigen, het toestel met de neus op het draagprofiel inhangen en aandrukken tot de veer | inspringt (zie navolgende tekening). Als het inhaken te stroef gaat, dan veer | iets lossen. Voor het demonteren van het profiel de veer | met schroevendraaier in de richting van de pijl losmaken en toestel afnemen.
Het toestel moet, met de bedoeling van een warmteafvoer zoals voorgeschreven, zo gemonteerd worden, dat de ingangs- en uitgangsklemmen bovenaan liggen. Boven en onder het toestel moet er een vrije ruimte zijn van minstens 5cm om de luchtcirculatie niet te belemmeren. a
Vóór het begin van de installatie- en onderhoudswerkzaamheden moet de hoofdschakelaar van de installatie uitgeschakeld worden en tegen terug inschakelen beveiligd worden. Voor onderhoudswerkzaamheden moet gezorgd worden voor een geschikte scheidingsinstallatie voor het scheiden van de voedingsspanning. Voor het bekabelen gebruikt u een schroevendraaier met een topbreedte van 3 mm. Voor de klemmen hebt u geen ader-eindhulzen nodig. U kunt draadsecties van 1 x 2,5 mm2 of 2 x 1,5 mm2 gebruiken.
LON – Netwerk 3065 Pagina 16
5.3.2
Werkingsprincipe Voor elk segment van het netwerk is voor de voeding van de LockNodes minstens één LPI-10 nodig. De LPI-10 (nieuwe bouwwijze) bezit voor het aansluiten van de voedingsspanning 3 klemmen: Klemmen: INPUT AC 230V: L1: aansluiting 230V~ N: aansluiting 230V~ PE: aansluiting potentiaalcompensatie OUTPUT BUS: NET+: aansluiting netwerkkabel NET-: aansluiting netwerkkabel BRIDGE 1 + 2: -
5.3.3
Bij topologieloze en stervormige netwerkopbouw moet de aansluiting „Bridge 1-2“ overbrugd worden. Bij bustopologie mag deze aansluiting niet overbrugd worden.
Inbouwaanwijzing De LPI-10 is voorzien voor het inbouwen in verdeelkasten met draagrails. De plaatselijke spanningsvoorziening moet aan de daarvoor gekenmerkte klemmen aangesloten worden. Afhankelijk van de bouwplaats en van het aantal groepen kunnen ook meerdere stroomvoorzieningen en routers in één verdeelkast ondergebracht worden.
Aan deze klemmen sluit u de plaatselijk spanningsvoorziening van 230V~ aan. Die is op de aansluitklemmen gedrukt. Aardt de LPI-10 aan de klem die met PE gekenmerkt is.
Hier sluit u de netwerkkabel aan (twisted pair). Bij BUSbekabeling blijft de verbinding tussen „Bridge 1-2“ open, in het andere geval moet hier een brug aange-bracht worden. U kunt ook een netwerkkabel naar de router (indien aanwezig) leggen. Daar sluit u de kabel aan op de klemmen 17 en 18. Vanaf de router vertrekt een andere netwerkkabel naar de LockNodes.
LON – Netwerk 3065 Pagina 17
De LPI-10 moet in de afzonderlijke segmenten zo ingebouwd worden, dat er minstens aan iedere LockNode een spanning van 35 V DC aanwezig is. De inbouwplaats is dus afhankelijk van het aantal en van de betreffende verdeling van de LockNodes in het overeenkomstige segment. Indien de spanning van 35 V DC aan elke LockNode met één LPI-10 niet gegarandeerd is, dan moet in dat segment een repeater (inclusief netvoeding) alsook een andere LPI-10 Compact ingebouwd worden. De LPI-10 bevat vanuit fabriek geen enkele beveiliging tegen overspanning. Daarom moet die reeds plaatselijk aanwezig zijn.
6.0
Router
6.1
Werkingsprincipe Routers heeft men nodig, om in grote netwerken aparte segmenten zoals bv. etages of gebouwen van elkaar te scheiden. Zij zijn in staat om uit de aan één zijde aankomende datastroom die date uit te filteren, die voor het daarachter liggende segment bedoeld is (datasegmentering). De routers krijgen een Group-ID en moeten daarom door SimonsVoss geconfigureerd worden. Voorbeeld:
Een segment kan maximaal uit 62 LockNodes bestaan. Zodra dit aantal overschreden wordt, moet er een nieuw segment met een router en een bijkomende LPI10 module + netvoeding geopend worden. Een netwerk kan maximaal uit 63 segmenten bestaan. In grote netwerken moeten de segmenten aangepast worden aan de gebouwomstandigheden, bv. één segment per gebouw of etage.
LON – Netwerk 3065 Pagina 18
Routers hebben ter plaatse een 230V AC stroomvoorziening (stopcontact) nodig Routers beschikken vanuit de fabriek over geen enkele bescherming tegen overspanning. Daarom moet deze beveiliging reeds plaatselijk voorzien zijn. Indien liften in de netwerkuitbouw ingebonden zijn, dan mogen die niet in Backbone geïnstalleerd zijn maar moeten door een router van Backbone gescheiden worden. 6.2
Inbouwrichtlijn Routers kunnen op een draagrail bevestigd worden. De bezetting van de aansluitingen vindt u in onderstaande afbeelding:
1+2 3+4 5 6+7 8+9
Ingang A van het netwerk Bijkomende ingang A (interne bruggen van 1-3 en van 2-4) Niet bezet Spanningsvoorziening van de netvoeding Bijkomende spanningsvoorziening (interne bruggen van 6-8 en van 7-9) 10-14 Niet bezet 15+16 Uitgang B van het netwerk 17+18 Bijkomende uitgang B (interne bruggen van 15-17 en van 16-18) Deze uitgang kan bv. gebruikt worden voor het aansluiten van de LPI-10. De ingangen van alle router worden parallel geschakeld. Ingang A en uitgang B mogen niet met elkaar verwisseld worden. Netwerk Segment 1
Netwerk Segment 2
Netvoeding
Netvoeding
LON – Netwerk 3065 Pagina 19
6.3
Inbouwvoorbeeld
LON – Netwerk 3065 Pagina 20
7.0
Repeater
7.1
Werkingsprincipe De repeater vergroot door het regenereren van de signalen de toegelaten communicatieafstand. Anders dan bij routers, krijgt de repeater geen Group-ID. Daarom moet hij niet door SimonsVoss geconfigureerd worden.
7.2
Inbouwrichtlijn Hij is in een klein, voor draagrails geschikte behuizing ondergebracht. De strengen van het (LON) netwerk worden aan beide zijden op schroefklemmen aangesloten. De spanningsvoorziening – willekeurig AC of DC – ligt op een zijde van de behuizing. De kabelafscherming is doorgeleid naar de tegenoverliggende kant. De repeater heeft telkens een afzonderlijke voeding nodig. Is geen deel van de leveringsomvang!!! Repeaters beschikken vanuit de fabriek over geen enkele bescherming tegen overspanning. Daarom moet deze beveiliging plaatselijk voorzien worden.
8.0
Terminatoren Om storingen te vermijden, moet er in het bussysteem een zogenoemde terminator (eindweerstand) als segmentafsluiting geplaatst worden. Deze eindweerstand wordt aan de klemmen 1 en 2 van de laatste LockNode en ook aan de potentiaalcompensatie aangesloten.
LON – Netwerk 3065 Pagina 21
9.0
Netwerkkabel
9.1
Algemeen Elke LockNode wordt met een uit twee gedraaide aders (twisted pair) bestaande leiding in het netwerk opgenomen. Via deze leiding worden zowel de gegevens als ook de voedingsspanning overgebracht (zie fig. op pagina N2 resp. N3). Een LPI-10 resp. LPI-10 compactmodule voedt de twisted pair leiding met de benodigde spanning (ca. 48 V DC).
9.2
Het leggen van de kabel Bij het leggen van de kabel zijn er, bij gebruik van de aangegeven kabeltypes, nauwelijks beperkingen. Principieel moet echter vermeden worden dat de kabel gelegd wordt parallel met kabels met sterk pulserende hoge stromen. Als het door bouwomstandigheden voorkomt dat er slechts een reeds gelegde kabel gebruikt kan worden, die aan de noodzakelijke eisen niet of slechts gedeeltelijk voldoet, dan kan er een vermindering door uitstraling van andere kabels of systemen bestaan. Dit kan de prestatie van het netwerk beïnvloeden of zelf leiden tot totale uitval. Daarom moet in deze gevallen bijzondere aandacht geschonken worden aan kabels of vreemde systemen die zich in de nabijheid van de overdrachtskabel bevinden. Dat zijn bv. Machine-installaties met groot vermogen, liften, magnetronsystemen of zendinstallaties. De afschermingen van alle netwerkkabels moeten met elkaar verbonden worden: gewoonlijk worden die aangesloten op de potentiaalcompensatie van de LPI-10.
9.3
Kabeltypes Het gebruikte kabeltype hangt van volgende factoren af: 1. 2. 3.
Totale lengte van de kabel (van de CentralNode tot aan de laatste LockNode). Kabellengte tussen de LockNodes. Topologie van het netwerk: schakelschema (ster-of bussysteem).
JY (ST) Y 2x2x0,8 Categorie 5
Topologievrij Totale lengte 500 m 450 m
Topologievrij Knoopafstand 320 m 250 m
Bustopologie met terminatoren Totale lengte 900 m 900 m
LON – Netwerk 3065 Pagina 22
9.4
Busvormige bekabeling (voorbeeld) Router Router Router Router
Terminador Terminador Terminador Terminador
1/3 1/3 1/3 1/3
LN LN LN LN
LN LN LN LN
LN LN LN LN
Zyl Zyl
Zyl Zyl
Zyl Zyl
LON LON
LPI 10 LPI LPI 10 LPI10 10
Router Router Router Router
max.aantal max.aantalLN LN==62 62
Terminador Terminador Terminador Terminador
1/2 1/2 1/2 1/2
LPI 10 LPI LPI 10 LPI10 10 Server Server Server Server met met met met LDB LDB LDB LDB
Terminador Terminador Terminador Terminador Segment Segment33/ /GID GID33 max. max.totale totalekabellengte kabellengte900m 900m
LN LN LN LN
LN LN LN LN
LN LN LN LN
Zyl Zyl
Zyl Zyl
Zyl Zyl
Central Central Central Central Node Node Node Node
Terminador Terminador Terminador Terminador Segment Segment22/ /GID GID22 max. max.totale totalekabellengte kabellengte900m 900m max.aantal max.aantalLN LN==62 62
Terminador Terminador Terminador Terminador
LPI 10 LPI LPI 10 LPI10 10
Terminador Terminador Terminador Terminador Segment Segment11/ /GID GID11 max. max.totale totalekabellengte kabellengte900m 900m
LN LN LN LN
LN LN LN LN
LN LN LN LN
Cil. Cil Cil. Cil..
Cil. Cil Cil. Cil..
Cil. Cil Cil. Cil..
max.aantal max.aantalLN LN==62 62 (na (naaftrek aftrekvan vanhet hetaantal aantalgebruikte gebruikte routers) routers)
Busvormige bekabeling (waareden voor Stervormige bekabeling (voorbeeld) Segment Segment22/ /GID GID22 max. max.totale totalekabellengte kabellengte450m 450m
LN LN LN LN
max. max.afstand afstandtussen tussende de knooppunten knooppunten 250m 250m
LON LON
9.5
max. max.aantal aantalLN LN==20 20
LN LN LN LN
Router Router Router Router
LN LN LN LN
1/2 1/2 1/2 1/2
Server Server Server Server met met met met LDB LDB LDB LDB
Cil. Cil Cil. Cil..
Cil. Cil Cil. Cil.. Cil. Cil Cil. Cil..
LPI 10 LPI LPI 10 LPI10 10
LN LN LN LN
Central Central Central Central Node Node Node Node
Segment Segment11/ /GID GID11 max. max.totale totalekabellengte kabellengte450m 450m
Cil. Cil Cil. Cil..
max. max.afstand afstandtussen tussende de knooppunten knooppunten 250m 250m
LN LN LN LN
Cil. Cil Cil. Cil..
LN LN LN LN
Cil. Cil Cil. Cil..
max. max.aantal aantalLN LN==20 20
LPI 10 LPI LPI 10 LPI10 10
Stervormige bekabeling (waareden voor
LON – Netwerk 3065 Pagina 23
9.6
Topologieloze bekabeling (voorbeeld) KlemmenKlemmen KlemmenKlemmen-verdeler verdeler
ElektroElektro ElektroElektro-verdeler verdeler met LPI metLPILPI10 LPI--10 &&router router
LN LN LN LN
LN LN LN LN
LN LN LN LN
LN LN LN LN
Cil. Cil Cil. Cil..
Cil. Cil Cil. Cil..
Cil. Cil Cil. Cil..
Cil. Cil Cil. Cil..
LN LN LN LN
LN LN LN LN
LN LN LN LN
LN LN LN LN
Segment Segment22/ /GID GID22 max. max.kabellengte kabellengte 450m 450m
Cil. Cil Cil. Cil..
Cil. Cil Cil. Cil..
Cil. Cil Cil. Cil..
Cil. Cil Cil. Cil..
max. max.afstand afstandtussen tussende deknooppunten knooppunten250m 250m max.aantal max.aantalLN LN==62 62
KlemmenKlemmen KlemmenKlemmen-verdeler verdeler
ElektroElektro ElektroElektro-verdeler verdeler met LPI metLPILPI10 LPI--10 Server Server Server Server met met met met LDB LDB LDB LDB
Central Central Central Central Node Node Node Node
LN LN LN LN
LN LN LN LN
LN LN LN LN
LN LN LN LN
Cil. Cil Cil. Cil..
Cil. Cil Cil. Cil..
Cil. Cil Cil. Cil..
Cil. Cil Cil. Cil..
LN LN LN LN
LN LN LN LN
LN LN LN LN
LN LN LN LN
Cil. Cil Cil. Cil..
Cil. Cil Cil. Cil..
Cil. Cil Cil. Cil..
Cil. Cil Cil. Cil..
Segment Segment11/ /GID GID11 max. max.kabellengte kabellengte 450m 450m max. max.afstand afstandtussen tussende deknooppunten knooppunten 250m 250m max.aantal max.aantalLN LN==62 62(na (naaftrek aftrekvan vanaantal aantal gebuikte gebuikterouters) routers)
Topologieloze bekabeling (waareden voor kabel
LON – Netwerk 3065 Pagina 24
10.0 Planningsvoorbeelden Aansluiting van externe gebouwen via twisted pair, modem & TCP/IP Opmerking: de planning en uitvoering van de volgende planningsvoorbeelden gebeurt uitsluitend door SimonsVoss. Daarom in dit hoofdstuk enkel een korte beschrijving van de netwerkuitbouw via modem en TCP/IP-router.
Administratiegebouw *1
Server met LDBLDB-software
Gebouw Gebouw 11 Aansluiting Aansluiting met met Kat5–bekabeling Kat5–bekabeling
Componenten: Central Node, LPI-10
Aansluiting aan gebouw 2: Via de RS–232 interface van de server wordt de analoge modem (master–configuratie) aan de server aangesloten en vormt daardoor de verbinding naar het externe gebouw via een telefoonlijn.Gebouw 2 ontvangt via een analoge modem (slave–configuratie) de gegevens en vormt de verbinding met het SV–netwerk. Componenten: analoge SV-modem (master-configuratie)
Via de interface van de aan de server aangesloten Central Node worden de gegevens aan de LON/IP– router doorgegeven. Die zet de gegevens om, zodat zij via een bestaand ethernet aan externe gebouwen verder geleid kunnen worden. De LON/IP–router (slave–configuratie) in gebouw 3 maakt dan de verbinding naar het SV–netwerk. Componenten: LON/IP-router (master-configuratie), CentralNode, LPI-10
Gebouw Gebouw 22 Aansluiting Aansluiting met met analoge analoge modem modem
Telefonleiding Nodige Nodige componenten: componenten: Analoge Analoge SV–modem SV–modem (slave–configuratie), (slave–configuratie), Central Central Node, Node, LPI-10, LPI-10, Lock Lock Node(s), Node(s), digitale digitale component(en) component(en) et rn he Et
Aansluiting aan gebouw 3:
Nodige Nodige componenten: componenten: Router, Router, LPI-10, LPI-10, Lock Lock Node(s), Node(s), digitale digitale component(en) component(en)
ed Pa ir (
Via de RS–232 interface van de server wordt de Central Node aan de server aangesloten en vormt daardoor de verbinding met het SV–netwerk. Externe gebouwen kunnen op die manier via een twisted pair kabel (900m als bus) in gebruik genomen worden.
Ka t5 )
Aansluiting aan gebouw 1:
Tw ist
10.1
Gebouw Gebouw 33 Aansluiting Aansluiting met met LON/IP–router LON/IP–router Nodige Nodige componenten: componenten: LON/IP–Router 10, LON/IP–Router (slave–configuratie), (slave–configuratie), LPILPI-10, Lock Lock Node(s), Node(s), digitale digitale component(en) component(en)
*1 Het administratiegebouw kan natuurlijk steeds een eigen SV–netwerk bezitten.
Aansluiting van externe gebouwen via twisted pair, modem & TCP/IP
LON – Netwerk 3065 Pagina 25
10.2
Netwerk via modem Filiaal )) ((Netwerk Filiaal11 (Netwerk Netwerk) (Netwerk) Modem Modem Modem Modem (Tel ↔ RS232) (Tel (Tel ↔ RS232) (Tel↔ ↔RS232) RS232)
Hoofdkantoor Hoofdkantoor
Central Central Central Central Node Node Node Node
Server Server met metLDB LDB
LON LON
Filiaal )) ((Netwerk Filiaal22 (Netwerk Netwerk) (Netwerk)
(via (viaCOM) COM)
Modem Modem Modem Modem (Tel ↔ RS232) (Tel (Tel ↔ RS232) (Tel↔ ↔RS232) RS232)
Modem Modem Modem Modem (RS232↔ ↔ (RS232 (RS232↔ ↔Tel) Tel) (RS232 (RS232↔ Tel) (RS232↔ Tel)
Central Central Central Central Node Node Node Node
LON LON
LN LN LN LN
Cil. Cil Cil. Cil..
LN LN LN LN
Cil. Cil Cil. Cil..
LPI 10 LPI LPI 10 LPI10 10 LN LN LN LN
Cil. Cil Cil. Cil..
LN LN LN LN
Cil. Cil Cil. Cil..
LPI 10 LPI LPI 10 LPI10 10
Filiaal ((enkel cilinder relais Filiaal33 (enkel enkel11cilinder/ cilinder/ smartrelais) relais) (enkel cilinder//smart relais)) Modem Modem Modem Modem (Tel ↔ RS232) (Tel (Tel ↔ RS232) (Tel↔ ↔RS232) RS232)
Config Config Config Config Device Device Device Device
Cil Cil
Toepassing: Toepassing Toepassing: Administratie van van veel veelfilialen filialen via viaeen eenserver/pc server/pc(over (overhet het normale normale Toepassing:: Administratie telefoonet) telefoonet telefoonet) telefoonet))
10.3
Netwerk via ethernet Gebouw Gebouw 1: 1:
AdministratieAdministratie AdministratieAdministratie-gebouw gebouw
Convertor Convertor Convertor Convertor IP ↔ LON IP IP ↔ LON IP↔ ↔LON LON LON LON
Server Server met metLDB LDB Central Central Central Central Node Node Node Node LPI 10 LPI LPI 10 LPI10 10
LON LON Convertor Convertor Convertor Convertor LON ↔ IP LON LON ↔ IP LON↔ ↔IP IP
LN LN LN LN
Cil. Cil Cil. Cil..
LN LN LN LN
Cil. Cil Cil. Cil..
LPI 10 LPI LPI 10 LPI10 10
Hal Hal 1: 1: IPIP IPprotocolop op IP--protocol bestaande bestaande ethernet ethernet (intranet) (intranet)
Convertor Convertor Convertor Convertor IP ↔ LON IP IP ↔ LON IP↔ ↔LON LON LON LON
LN LN LN LN
Cil. Cil Cil. Cil..
LN LN LN LN
Cil. Cil Cil. Cil..
LPI 10 LPI LPI 10 LPI10 10
Hal Hal 2: 2: Convertor Convertor Convertor Convertor IP ↔ LON IP IP ↔ LON IP↔ ↔LON LON LON LON
LN LN LN LN
Cil. Cil Cil. Cil..
LN LN LN LN
Cil. Cil Cil. Cil..
LPI 10 LPI LPI 10 LPI10 10 Toepassing: Toepassing gebouwen Toepassing: Administratievan vanverschillende verschillendegebouwen/ gebouwen/ /hallenvia viabestaand bestaandethernet ethernet Toepassing::Administratie gebouwen/hallen
LON – Netwerk 3065 Pagina 26
11.0 Veiligheid Omdat het netwerk 3065 belangrijke gegevens registreert en protocolleert, moet het betrouwbaar beschermd worden tegen onrechtmatige toegang. Dit stelt op vlak van informatie- en manipulatieveiligheid de hoogste eisen aan het systeem. 11.1
Veilige communicatie tussen de netwerkknooppunten De netwerkcommunicatie wordt tegen afluisteren van gegevens als volgt beschermd: -
11.2
om het monitoren van de gegevensstroom te verhinderen, worden de data versleuteld verzonden de versleuteling biedt voldoende bescherming, ook bij professionele aanvallen d.m.v. cryptoanalyse.
Automatische controle van de afzonderlijke systeemcomponenten Daar de componenten over afgelegen delen van een gebouw verdeeld geïnstalleerd kunnen zijn, moet een functiestoring, manipulatie en inbraak aan deur automatisch herkend en aan de centrale pc gemeld worden. Belangrijk: Indien de deur met een inbraak-alarmfunctie uitgerust moet worden, dan moet die met een grendelcontact uitgerust worden! Alle knooppunten melden zich op configureerbare tijdsintervallen bij de centrale pc. Deze tijdszones kunnen ook voor bepaalde tijdszones variabel ingesteld worden, zodat zich bv. kritische deuren in de nacht frequenter melden dan overdag.
11.3
Alarm Alarm is de melding waarop onmiddellijk gereageerd moet worden (bv. inbraak, brand). Een zich herhalend, zelfde alarm wordt slechts éénmaal gemeld, om een beter overzicht te bewaren en de alarmcentrales te ontlasten.
LON – Netwerk 3065 Pagina 27
12.0 Antwoorden op de meest gestelde vragen i.v.m. netwerk -
Kan een reeds bestaande kabel als twisted pair gebruikt worden?
Ja, men kan een reeds bestaande kabel gebruiken als hij nog twee ongebruikte adres bevat. Die met deze kabel bereikbare maximale reikwijdte ligt echter, afhankelijk van de kwaliteit van de kabel, beduidend lager dan bij de speciale twisted pair kabels. -
Hoe groot zijn de met twisted pair bereikbare lengten van de leiding?
Onder optimale omstandigheden ligt de maximale afstand bij ca. 900 m. Door het gebruik van routers en repeaters kan die afstand bijna willekeurig verlengd worden. -
Zijn er beperkingen aan de leidingtopologie?
Principieel is het netwerk voor gemengde topologie uitgerust, d.w.z. er kunnen steren rij-aansluitingen willekeurig gemengd en aan de plaatselijke omstandigheden aangepast worden. In de praktijk ontstaan er afhankelijk van de gebruikte opbouw en van de leidinglengte beperkingen i.v.m. reikwijdte en reactietijd. Als er daarom een gestructureerde bekabeling mogelijk is, speciaal in nieuwe gebouwen, dan kiest men beter voor een topologie, normaal de BUS-bekabeling. -
Na welke leidinglengte moet er een router of repeater voorzien worden?
Het aantal en de positie van de gebruikte routers / repeaters hangen sterk af van de structuur van het geplande net. Als er verschillende gebouwen met elkaar verbonden worden, dan moet er in elk geval een router voorzien worden. -
Wat is een router?
Een router heeft men nodig om in grote netwerken aparte segmenten (bv. etages, gebouwen) van elkaar te scheiden. Hij is in staat om uit de volledige, aan één kant toekomende gegevensstroom, die gegevens uit te filteren die voor het daarachter liggende segment bestemd zijn (datasegmentering). De routers moeten vóór de installatie door SimonsVoss geconfigureerd worden. Routers hebben voor de eigen spanningsvoorziening via een aparte voeding een 230V~ aansluiting nodig (stopcontact). -
Wat is een LPI-10?
De LPI-10 is een stroomvoorziening voor de twisted pair LockNodes. Hij bestaat uit een interfacemodule en een voeding. De interfacemodule verhindert een demping van de datapakketten door het nettoestel en een defect van de stroomvoorziening in geval van een kortsluiting op het netwerk. De nodige ingangsspanning van 48V gelijkspanning wordt geleverd door ofwel een netvoeding, die max. 40 LockNodes kan voeden, ofwel een grotere netvoeding, die voor max. 62 LockNodes voorzien is.
LON – Netwerk 3065 Pagina 28
-
Wat is een LPI-10 Compact?
Een LPI-10 Compact komt in principe overeen met de LPI-10, enkel met het verschil dat de LPI-10 Compact altijd voorzien is voor 62 LockNodes en dat hij geen aparte netvoeding nodig heeft. Hij wordt plaatselijk direct op 230V~ aangesloten. -
Hoeveel LPI-10 resp. LPI-10 Compact heeft men nodig?
Voor elk segment (door routers opgedeeld) moet er minstens één LPI-10 resp. LPI-10 Compact ingezet worden. Het aantal hangt van de betreffende segmentstructuur af. Principieel geldt echter, dat elke LockNode in het segment minstens met 35 V DC gevoed moet worden om een onberispelijke werking te garanderen. -
Waar in het segment moet de LPI-10 resp. LPI-10 Compact geplaatst worden?
Voor elk segment (door routers opgedeeld) moet er minstens één LPI-10 resp. LPI-10 Compact ingezet worden. De positie van de LPI-10 hangt af van de betreffende segmentstructuur. Principieel geldt echter, dat een positionering in het midden van het segment als meest zinvol aanzien kan worden. Gelieve U voor verdere vragen te richten tot uw gespecialiseerde handelspartner of tot de fabrikant.
LON – Netwerk 3065 Pagina 29
13.0 Gegevensblad CentralNode Afmetingen Aansluitkabel netwerk Aansluitkabel RS232
100 x 54 x 30 mm [L/B/H] 200 cm 300 cm
LockNode
Afmetingen Ingang: Uitgang: Maximale schakelstroom Inwendige weerstand (AN)
53 x 40 x 20 mm [L/B/H] Bereik ingangsspanning 5-24 V Maximale schakelspanning 24 V 300mA 1,5Ω
Router
Afmetingen Ingangsspanning
120 x 100 x 40 mm [L/B/H] 24 V DC
Netvoeding router Afmetingen Uitgangsspanning
90 x 56 x 81 mm [L/B/H] 24 V DC
LPI-10 (Versie: open platine met externe netvoeding) Afmetingen 135 x 80 x 60 mm [L/B/H] Ingangsspanning 48 V DC Uitgangsspanning ca. 41-42 V DC Netvoeding 40 Afmetingen Ingangsspanning Uitgangsspanning
60 mm x 80 mm [B/H] 230 V AC 48 V DC
Netvoeding 64 Afmetingen Ingangsspanning Uitgangsspanning
107 x 45 x 25 mm [L/B/H] 230 V AC 48 V DC
LON – Netwerk 3065 Pagina 30
LPI-10 (Versie: Compact) Ingangsgrootheden Nominale ingangspanning UE Bereik ingangspanning Frequentie nominaal -bereik Overbrugging bij uitvallen van het net Nom. ingangsstroom IE Stroomstoot bij inschakelen Rendement η Aanbevolen LS-schakelaar (IEC898) in de nettoevoer
Uitgangsgrootheden Nominale uitgangspanning UA Restrimpel Spikes (Schakelpieken) Nom. uitgangsstroom IA
Overlastbeveiliging typisch bij overspanningbeveiliging: typisch bij aan- en her-aanlooptijd:
AC 120 / 230V AC 85 tot 264V 50/60Hz 47 bis 63Hz > 50 ms bij UE=195V 0,8 / 0,5A ≤ 30mA ≥ 75% bij nom. werking bij 230V AC vanaf 6A Char. D vanaf 10A Char. C vanaf 16A Char. B
DC 41,5V ±2% < 100mVss bij 10kHz < f < 200KHz < 200mVss bei 200KHz < f < 1MHz 1A bij UE 85 tot 195V 1,3A (1,5A max. toegel. continue stroom vanaf UE 195V 1,6A; duurzaam kortsluitvast met pulserend poging tot terug aanlopen 54V 5s < t < 10s
LON – Netwerk 3065 Pagina 31
Randvoorwaarden bij : Transport/opslag in werking Rel. luchtvochtigheid Veiligheid Beschermingsgraad volgens EN 60529 IP20 Beschermingsgraad volgens VDE 0106 deel 1 Potentiaalscheiding primaire / secundaire
-40°C bis +70°C 0°C bis +40°C 5 tot 95%, zonder dauw
I (met beschermingsgeleider aansluiting) SELV volgens EN 60950
Elektromagnetische compatibiliteit Stoorsignaal (EN 500081-1) Klasse B volgens EN 60950 Storingsweerstand (EN 50082-2) EN 61000-4-2/3/4/5/6, level 3 Gewicht Gewicht
ca. 0,5kg
Vergunningen Vergunningen
CE (98/336 EWG, 73/23 EWG)
Verlengde antenne Afmetingen (mm) Kabellengte
64 x 18 x M18*1 [L/∅/schroefdr.] 5m
Terminator Afmetingen Aansluitkabel Aansluiting
107 x 45 x 25 mm [L/B/H] 10 cm moet aan potentiaalcompensatie
aangelegd worden
LON – Netwerk 3065 Pagina 32
Repeater Afmetingen en werkingsvoorwaarden Afmetingen 95 x 45 x 38 mm [L/B/H] Montage Draagrail (EN 50022, 35x15) Temperatuur Werking: 0°C tot +60°C Opslag: -20°C tot +85°C Vochtigheid volgens DIN 40 040, Klasse F Spanningsvoorziening Ingangsspanning Opgenomen vermogen Aansluiting Transmissie max. kabellengte Knooppunten in het segment
24 V AC ± 20% 12 - 28 V DC 1W 2 schroefklemmen aan beide zijden afgesloten bus 900 m, free topology 450 m maximaal 62
Blokslotfunctie 3066
Stand: Januari 2004
Blokslotfunctie 3066 Inhoudsopgave
Alarminstalatie
1.0
2.0
3.0
Scherpstellingeenheid
Deactiverings-
Digitale sluiting (slot of cilinder)
Werkingsprincipe ..........................................................................3 1.1
Algemeen .........................................................................................................3
1.2
Inschakelen van de alarminstallatie ..............................................................3
1.3
Uitschakelen van de alarminstallatie ............................................................3
1.4
Activeringstransponder..................................................................................4
Speciale uitvoering .......................................................................4 2.1
Scherpstellingeenheid PLUS .........................................................................4
2.2
Overzicht van de uitvoeringen.......................................................................4
Inbouwrichtlijn...............................................................................5 3.1
Algemeen .........................................................................................................5
3.2
Cilinder / Smart Relais ....................................................................................6
3.3
Deactiveringseenheid (DA) ............................................................................6
3.4
Scherpstellingeenheid (SE)............................................................................6
3.5
Grendelcontact-evaluatie (optioneel)............................................................7
3.6
Scherpstellingonderdrukking (optioneel).....................................................7
3.7
De verbindingen met de inbraak-meldingsinstallatie ..................................7
4.0
Anschlussplan (Beispiel)..............................................................8
5.0
Aansluitmogelijkheden .................................................................9 5.1
Standaard blokslotfunctie ..............................................................................9
5.2
Scherpstelling van de alarminstallatie vanuit meerdere standplaatsen...............................................................................10
5.3
6.0
Speciale versies van de blokslotfunctie 3066 ............................................11
Gegevensblad..............................................................................12
Blokslotfunctie 3066 Pagina 3
1.0
Werkingsprincipe
1.1
Algemeen Als het digitale sluitsysteem 3060 in een gebouw ingezet wordt dat met alarm beeiligd is, dan moet worden verhinderd, dat de beveiligde zone bij scherp geschakelde alarminstallatie per vergissing betreden wordt en daardoor een vals alarm in werking gezet wordt. Dit kan met de functie 3066 gerealiseerd worden. Daarvoor zijn de volgende componenten nodig: 1. Scherpstellingeenheid Zij dient voor het schakelen van de alarminstallatie. De bevoegdheden voor het in- en uitschakelen van de alarminstallatie worden met een muisklik gegeven in het sluitplan. 2. Deactiveringseenheden Zij worden aan de deuren van de beveiligde zone geïnstalleerd en verhinderen dat, bij scherp gestelde alarminstallatie, deze deuren met een gerechtigde transponder per vergissing geopend worden. Zo worden valse alarmen vermeden.
1.2
Inschakelen van de alarminstallatie De schakelgerechtigde bedient zijn transponder in de nabijheid van de scherpstellingeenheid. Die zendt een signaal naar alle deactiveringseenheden. Als de deuren met grendelcontacten uitgerust zijn, dan controleren de deactiveringseenheden of de deuren correct vergrendeld zijn. Pas als dit het geval is worden de digitale cilinders resp. Smart Relais gedeactiveerd, zodat het betreden van de beveiligde zone niet meer mogelijk is. De LED van de deactiveringseenheid dooft. Na succesvolle deactivering van de cilinders resp. Smart Relais schakelt de scherpstellingeenheid via een spanningsvrij contact de alarminstallatie op scherp.
1.3
Uitschakelen van de alarminstallatie De schakelgerechtigde bedient opnieuw zijn transponder in het zendbereik van de scherpstellingeenheid. De deactiveringseenheden signaleren dit aan de digitale cilinders resp. aan de digitale Smart Relais. De deuren kunnen nu met alle gerechtigde transponders opnieuw betreden worden. De LED van de deactiveringseenheid brandt opnieuw.
Blokslotfunctie 3066 Pagina 4
1.4
Activeringstransponder Voor het geval het nodig zou blijken, kunt u met de sluitplansoftware een transponder programmeren, die de deactivering van de cilinders opheft, zodat de deuren met een gerechtigde transponder geopend kunnen worden. De alarminstallatie blijft echter op scherp en het alarm wordt in werking gezet.
2.0
Speciale uitvoering Indien geprotocolleerd moet worden, wanneer en wie de alarminstallatie geschakeld heeft, dan heeft men een scherpstellingeenheid met toegansprotocollering (PLUSversie) nodig.
2.1
Scherpstellingeenheid PLUS Uitvoering zoals de standaardversie, maar met toegangsprotocollering en tijdzonesturing.
2.2
Toegangsprotocollering
De scherpstellingeenheid slaat de laatste 128 toegangen op met datum, tijdstip en de gebruikersnaam van de transponder. Met de Config-device, PalmCD of via het netwerk kunnen de gegevens gelezen worden.
Tijdzonesturing
U kunt scherpstellingeenheden zo programmeren, dat gerechtigde transponders de alarminstallatie enkel op bepaalde tijdstippen kunnen schakelen.
Overzicht van de uitvoeringen Scherpstellingeenheid Scherp en onscherp schakelen van de alarminstallatie Schakelt de deactiveringseenheid (optioneel)
Scherpstellingeenheid PLUS Scherp en onscherp schakelen van de alarminstallatie Schakelt de deactiveringseenheid (optioneel) Toegangsprotocollering Tijdzonesturing
Blokslotfunctie 3066 Pagina 5
3.0
Inbouwrichtlijn
3.1
Algemeen Het inbouwen gebeurt altijd in de beveiligde zone, bv. in de binnenzone achter de deur, achter metselwerk, enz. Er bestaan echter materialen, zoals bv. aluminium en roestvrij staal, die de reikwijdte beduidend kunnen verminderen. Ook kunnen magnetische storingsbronnen, die zich in de nabijheid van de scherpstellingeenheid of de deactiveringseenheid bevinden, de reikwijdte zeer sterk reduceren. Let bij het aansluiten op de technische gegevens van de scherpstellingeenheid en van het relais. Het onder- resp. overschrijden van deze waarden kan leiden tot functievermindering en/of tot beschadiging van componenten. Bij het aansluiten van de voedingsspanning is de polarisatie niet relevant. De componenten (deactiverings- en scherpstellingeenheid) kunnen in opbouw met twee schroeven met verzonken kop 4mm x 30mm en twee pluggen S5 op de wand bevestigd worden. Daarvoor moet de elektronica voorzichtig uit de snapsluiting van de behuizingbodem uitgenomen worden. U kunt de componenten ook in een inbouwbakje, dat minstens 70 mm diep is, installeren. Gebruik geen metalen inbouwbakjes. Indien de behuizingen niet in het inbouwbakje kunnen worden geïntegreerd, dan moeten de scherpstellingeenheden en de deactiveringseenheden zorgvuldig geïsoleerd worden (bv. met krimpkous).
Vóór de installatie worden de blokslotcomponenten en de bijhorende sluitingen geprogrammeerd. Daarbij moet op het volgende gelet worden: Scherpstellingeenheid, deactiveringseenheid en cilinder/Smart Relais moeten in hetzelfde sluitplan geprogrammeerd worden. Bij de blokslotcomponenten moet als type Stuureenheid gekozen worden. Tijdens het programmeren telkens slechts één component met spanning voorzien, kabels niet met elkaar verbinden. Na het programmeren moeten de componenten uitgelezen worden en gecontroleerd worden of zij zich juist melden. Meer informatie vindt u in de softwarehandleiding in het hoofdstuk I Blokslot.
Blokslotfunctie 3066 Pagina 6
3.2
Cilinder / Smart Relais Installeer de digitale sluiting (Smart Relais of cilinder), die met de blokslotfunctie moet gedeactiveerd worden.
3.3
Deactiveringseenheid (DA) Vóór de vaste installatie van het component moet de zendoverdracht naar de digitale sluiting gecontroleerd worden. Sluit daarvoor de deactiveringseenheid aan de voedingsspanning (9 volt batterij) aan en positioneer de eenheid in het zendbereik van de digitale sluiting: Desactiveringseenheid Desactiveringseenheid
digitale cilinder digitaal Smart Relais
20 cm tot 40 cm 50 cm tot 1 m
De reikwijdten zijn afhankelijk van de bouwomstandigheden en variëren overeenkomstig. Verbindt de rode met de blauwe leiding. De cilinder resp. het Smart Relais wordt gedeactiveerd (signaaltoon bij de cilinder) en de LED van de deactiveringseenheid dooft. Bij het losmaken van de verbinding verbreekt de deactivering van de cilinder resp. van het Smart Relais. De LED brandt opnieuw. Herhaal de test meerdere keren, tot een vlekkeloze zendverbinding aanwezig is. Installeer daarna de deactiveringseenheid. ☺
Door het gebruik van sluitcilinders FH-versie kan de reikwijdte tussen cilinder en deactiveringseenheid vergroot worden.
Indien beschikbaar, dan installeert u de andere deactiveringseenheden en voert u bij alle deactiveringseenheden een testreeks uit. 3.4
Scherpstellingeenheid (SE) Leg voor de installatie een spanning aan de scherpstellingeenheid en test of het relais ervan schakelt. Installeer de component in de deurzone en let er op dat de afstand tot de digitale sluiting minstens 1 m bedraagt. Bij kleinere afstanden moet de scherpstellingeenheid over 90 graden gedraaid worden, zodat de antennes van de SE horizontaal uitgelijnd zijn. Bij behoefte kunt u de lichtdiode van de scherpstellingeenheid naar de buitenzone verplaatsen, om ook van buitenaf te herkennen of de alarminstallatie in- of uitgeschakeld is. Scherpstellingeenheden, die niet direct met een deactiveringseenheid verbonden zijn, maar in hetzelfde sluitplan aangelegd zijn, moeten minstens 3 m verwijderd van de andere deactiveringseenheden geïnstalleerd worden. Verbindt de witte, blauwe, rode en groene kabel van de scherpstellingeenheid en de deactiveringseenhe(i)d(en) met elkaar (zie aansluitschema op pagina B7). De gele leidingen mogen niet met elkaar verbonden worden. De blauwe leiding mag in geen geval met een van de witte leidingen verbonden worden omdat anders de elektronica
Blokslotfunctie 3066 Pagina 7
beschadigd wordt. Indien de lengte van de leiding niet volstaat, kunt u die natuurlijk verlengen. Aanbevolen kabeltype: J-Y(ST)Y 6polig Ø 0,6mm. Leg de voedingsspanning aan de klemmen 1 en 2 van de scherpstellingeenheid. De polariteit van de voedingsspanning speelt daarbij geen rol Controleer of aan de deactiveringseenheden een minimum spanning van 9 volt (spanningsverlies van de kabel) aanwezig is. Voer een functietest uit door met een gerechtigde transponder de scherpstellingeenheid te bedienen. De lichtdiodes van de scherpstellingeenheid en de deactiveringseenhe(i)d(en) gaan uit en de cilinder(s) resp. Smart Relais moeten gedeactiveerd zijn. Bij het activeren van de componenten branden de LED’s opnieuw. Test de blokslotfunctie meermaals. 3.5
Grendelcontact-evaluatie (optioneel) Indien de alarminstallatie pas scherp geschakeld mag worden als alle deuren van de beveiligde zone gesloten zijn, d.w.z. schoten van de sloten uitgeschoven, dan moet de gele kabel van de deactiveringseenheid aan het grendelcontact aangesloten worden. De andere aansluiting van het grendelcontact verbindt u met de blauwe kabel. Het grendelcontact moet een spanningsvrije opener zijn. ☺
Als er geen grendelcontact aanwezig is, kan niet gecontroleerd worden of alle deuren gesloten zijn, d.w.z. de alarminstallatie kan dan ook scherp geschakeld worden als er per vergissing nog een deur open staat. De gele kabel wordt in dit geval niet aangesloten.
Test opnieuw de blokslotfunctie. 3.6
Scherpstellingonderdrukking (optioneel) Als er een scherpstellingonderdrukking gewenst wordt, dan wordt die geschakeld tussen de gele en de blauwe leiding. Die heeft de taak het scherpstellingproces onder bepaalde voorwaarden, bv. openstaand venster enz., te onderdrukken. De scherpstellingonderdrukking moet een spanningsvrije opener zijn. Test de blokslotfunctie opnieuw.
3.7
De verbindingen met de inbraak-meldingsinstallatie Verwijder de voedingsspanning van de blokslotcomponenten en verbindt de contacten 3 en 4 resp. 3 en 5 met de alarminstallatie. Daarna kan op de klemaansluitingen 1 en 2 van de scherpstellingeenheid de voedingsspanning opnieuw aangesloten worden. Wij raden aan om de blokslotcomponenten altijd aan een aparte voeding aan te sluiten. Stoorsignalen en spanningspieken worden zo uitgesloten. De klemaansluitingen van de deactiveringseenheid worden niet aangesloten. Test nu de blokslotfunctie.
Blokslotfunctie 3066 Pagina 8
4.0
Anschlussplan (Beispiel) Alarminstallatie
Desactiveringseenheid
Grendelcontactevalualie (opti-
wit wit rood groen blauw
Scherpstellingeenheid
Scherpstellingonderdrukking
Betekenis van de kleurcode: Wit Voedingsspanning Blauw Signaalreferentiepunt Groen Deactiveringsantwoord Rood Deactiveringsaanvraag Geel Scherpstellingonderdrukking bij SE (optioneel) Grendelcontact-evaluatie bij DA (optioneel)
naar keuze opener of sluiter
Voorbeeld:
Ist der Riegel ausgefahren, öffnet sich der Riegelkontakt. Ansonsten bleibt er geschlossen.
Aansluitklemmen worden niet gebruikt
Bij ontbrekend grendelcontact wordt de gele kabel niet aangesloten. Hetzelfde geldt voor de scherpstellingonderdrukking bij de scherpstellingeenheid. De blauwe kabel mag niet met een witte kabel verbonden worden omdat anders de elektronica beschadigd kan worden. .
Blokslotfunctie 3066 Pagina 9
5.0
Aansluitmogelijkheden
5.1
Standaard blokslotfunctie a)
Bij alarminstallaties met één beveiligde zone worden een willekeurig aantal deactiveringseenheden (DA) aangestuurd.
Voorbeeld:
☺
Als de deactiveringseenheid niet antwoord, bv. omdat een deur nog open staat, dan krijgt de scherpstellingeenheid van de overeenkomstige deactiveringseenheid een signaal, dat verhindert dat de alarminstallatie scherp geschakeld wordt.
Aansluitschema zie pagina B7. b)
Bij alarminstallaties met meerdere beveiligde zones: per beveiligde zone heeft men een scherpstellingeenheid nodig. Aan elke scherpstellingeenheid kunnen een willekeurig aantal deactiveringseenheden aangesloten worden.
Voorbeeld:
Aansluitschema zie pagina B7
Blokslotfunctie 3066 Pagina 10
5.2
5.2
Scherpstelling van de alarminstallatie vanuit meerdere standplaatsen
Indien de alarminstallatie vanuit meerdere plaatsen scherp en onscherp geschakeld moet worden, dan heeft men bijkomende digitale Smart Relais 3063 nodig. Schakel hun schakelcontacten parallel en sluit deze aan een schakeltransponder aan. De schakeltransponder installeert u in de onmiddellijke nabijheid van de scherpstellingeenheid. De Smart Relais moeten ingesteld worden op impulssturing (basisinstelling). Voorbeeld: Schakeltransponder
Aansluitschema zie pagina B7. Aansluiting Smart Relais
Netzteil Batterie
{ +- // ~~
SREL.BAT
Relais
{
NC COM NO
Blokslotfunctie 3066 Pagina 11
5.3
Speciale versies van de blokslotfunctie 3066 A
Werking van de scherpstellingeenheid zonder deactiveringseenheid
Indien enkel de alarminstallatie i.p.v. van met een sleutel, met de transponder extern scherp en onscherp geschakeld worden, dan heeft men enkel een Smart Relais nodig. In dit geval ziet men echter af van de eigenlijke zin van de blokslotfunctie.. Als bijkomend de functie van de scherpstellingonderdrukking gewenst is, dan moet een scherpstellingeenheid gebruikt worden. Bezetting van de aansluitingen: Verbindt de contacten 3 en 4 resp. 3 en 5 met de alarminstallatie. Op de klemaansluitingen 1 en 2 van het Smart Relais resp. van de scherpstellingeenheid sluit u de voedingsspanning (aparte voeding) aan. Als er een scherpstellingonderdrukking gewenst wordt, dan wordt die tussen de gele en de blauwe leiding geschakeld. Die heeft de taak om het scherpstellingproces bij speciale voorwaarden, bv. openstaand venster enz., te onderdrukken. De andere leidingen van de scherpstellingeenheid worden niet aangesloten. B
Werking van de deactiveringseenheid zonder scherpstellingeenheid
Als de alarminstallatie verder met een gebruikelijke sleutel bediend wordt, dan kan van de scherpstellingeenheid afgezien worden. Bezetting van de aansluitingen: De voedingsspanning (aparte voeding) wordt aangesloten op de beide witte leidingen of op de klemaansluitingen 1 en 2. De rode en de blauwe leiding worden over een Relaiscontact van de alarminstallatie (spanningsvrij sluitcontact) verbonden. Indien er een grendelcontact aanwezig is, dan wordt dit tussen de gele en de blauwe leiding geschakeld. ☺
Zolang de rode en de blauwe kabel met elkaar verbonden zijn, bv. door een relaiscontact van de alarminstallatie, zijn alle digitale cilinders, die met een deactiveringseenheid uitgerust zijn, gedeactiveerd, d.w.z. het per vergissing betreden van deze deuren bij scherpe alarminstallatie is niet mogelijk. De groene kabel wordt niet aangesloten.
Blokslotfunctie 3066 Pagina 12
6.0
Gegevensblad Behuizing
Materiaal Kleur Afmetingen [L/B/H]
Kunststof Zwart 72 x 57 x 25,5 mm
Printplaat
Afmetingen [L/B/H]
62 x 47 x 17 mm
Smart Relais
Netspanning Ruststroom Stroomverbruik bij aangetrokken relais Impulsduur
12 V AC (geregeld) of 5-24 V DC < 5 mA
max. aanhoudende stroom max. inschakelstroom max. schakelspanning
1A
Gebruikte relais
Kabel van de deactiveringseenheid
Type Lengte
Kabel van de Type scherpstellingeenheid Lengte
< 100 mA 0,24 -10 sec.
2A 24 V AC J-Y(ST) Y 6 polig ∅ 0,6mm ca. 2m J-Y(ST) Y 6 polig ∅ 0,6mm ca. 1m
Werking van het VdS-blokslot 3066 Gebruikersrichtlijn Stand: Janurari 2004
Werking van het VdS-blokslot 3066 Gebruikersrichtlijn Inhoudsopgave Desactiveringseenheid
Desactiveringseenheid
Desactiveringseenheid
Scherpstellingeenheid (masterconfiguratie)
Alarminstallatie
1.0
Systeemcomponenten van de blokslotfunctie 3066 ..................3 1.2
2.0
3.0
Veiligheidsrichtlijnen .......................................................................... 5
Speciale versies van de blokslotfunctie 3066 ............................6 2.1
Werking van de scherpstellingeenheid zonder deactiveringseenheid.......................................................................... 6
2.2
Werking van de deactiveringseenheid zonder scherpstellingeenheid......................................................................... 6
2.3
Blokslotfunctie ingezet in een netwerk (niet VdS)............................ 6
Gegevensblad................................................................................7
Werking van het VdS-blokslot 3066 Gebruikersrichtlijn Pagina 3
1.0
Systeemcomponenten van de blokslotfunctie 3066 Onder alarm beveiligde voorwerpen moet verhinderen dat, bij extern scherpgestelde alarminstallatie (inbraak-meldingsinstallatie, EMA) de beveiligde zone per vergissing betreden wordt en dat er daardoor een vals alarm in werking gezet wordt. Dit kan met de blokslotfunctie gerealiseerd worden zonder grote werken aan deur of deurkozijn. Daarvoor zijn de volgende componenten nodig: 1.
Scherpstellingeenheid/eenheden (SSM en SSS) Zij dient/dienen voor het schakelen van de alarminstallatie. Voor het extern scherp stellen en terug afzetten is er tenminste één scherpstellingeenheid (SE) nodig. Indien er vanuit meerdere plaatsen moet kunnen aangezet/ afgezet worden, dan heeft men overeenkomstig meer scherpstellingeenheden nodig. De bevoegdheden voor het in- en uitschakelen van de alarminstallatie worden met een muisklik gegeven in het sluitplan. Principieel maakt men onderscheid tussen de master-scherpstellingeenheid (SSM) en de slave-scherpstellingeenheden (SSS). De SSS’en heeft men enkel nodig wanneer vanuit meerdere plaatsen moet scherpgesteld/uitgeschakeld worden. In principe is het de SSM die de alarminstallatie met een spanningsvrij contact extern op scherp zet of afzet. SSS’en zenden enkel overeenkomstige aanvragen naar de SSM. Met de SSS’en, die apart aangesloten zijn op de intern-scherp-aansluiting van de inbraakalarmcentrale (EMZ), kan ook intern op scherp gesteld worden.
2.
Deactiveringseenheid (DA) Zij worden geïnstalleerd naast de deuren van de beveiligingszone (namelijk zo dicht mogelijk bij de digitale cilinder) en bewerkstelligen dat, bij extern op scherp geschakelde alarminstallatie, deze deuren ook met een gerechtigde transponder niet per vergissing geopend kunnen worden. Op die manier wordt vals alarm zeker vermeden.
Werking van het VdS-blokslot 3066 Gebruikersrichtlijn Pagina 4 Werking van de blokslotfunctie 3066 Aanzetten van de alarminstallatie (inbraak-meldingsinstallatie, EMA) De schakelgerechtigde bedient tweemaal kort na elkaar (binnen de 2 sec.) zijn transponder in de nabijheid van een scherpstellingeenheid. Die zendt een signaal naar alle beschikbare deactiveringseenheden. Indien er vergrendelcontacten aan de deactiveringseenheden aangesloten zijn, dan controleert de DA eerst of de deuren correct vergrendeld zijn. Pas als dit het geval is, worden de digitale cilinders resp. Smart Relais gedeactiveerd, zodat het niet meer mogelijk is om de veiligheidszone te betreden. Pas na succesvolle deactivering van alle sluitingen krijgt de scherpstellingeenheid een positief antwoord en schakelt via een spanningsvrij contact de alarminstallatie extern op scherp (automatisme). De lichtdiodes van de schakeleenheid geven dit aan door gedurende 2,5 seconden te branden. De lichtdiode(s) van de deactiveringseenhe(i)d(en) doven. De uitgevoerde scherpstelling wordt door de EMA akoestisch – bv. bij de scherpstellingeenheid – aangegeven. Afzetten van de alarminstallatie De schakelgerechtigde bedient opnieuw tweemaal kort na elkaar zijn transponder binnen het zendbereik van de scherpstellingeenheid. De deactiveringseenheden signaleren dit aan de digitale cilinders resp. aan de digitale Smart Relais. Het succesvol afzetten wordt door de EMA akoestisch aangegeven. De LED’s van de scherpstellingeenheid signaleren de uitgevoerde activering door 1 x kort-lang knipperen. De LED’s van de deactiveringseenhe(i)d(en) branden opnieuw. (De LED’s van de deactiveringseenheden dienen enkel als controle, zij mogen niet naar buiten gebracht worden). De deuren kunnen nu met alle gerechtigde transponders opnieuw geopend worden. ☺
Bij werking in een netwerk (niet VdS) kan van de deactiveringseenheden afgezien worden. Daar neemt het netwerkknooppunt het activeren en deactiveren van de sluiting over.
☺
Door eenvoudig klikken van de transpondertoets binnen het zendbereik van de scherpstellingeenheden kan de schakeltoestand van de alarminstallatie opgevraagd worden, als de LED’s van de scherpstellingeenheden naar buiten gebracht worden. 1x kort-lang knipperen betekent “niet op scherp gesteld”, 1 x lang (2,5 sec.) knipperen betekent “op scherp gesteld”.
Activeringstransponder Voor het geval het nodig zou blijken, kunt u met de sluitplan-software een transponder programmeren, die de deactivering van de cilinders opheft, zodat de deuren geopend kunnen worden met een gerechtigde transponder. De alarminstallatie blijft echter extern op scherp staan en het alarm wordt in werking gezet.
Werking van het VdS-blokslot 3066 Gebruikersrichtlijn Pagina 5 Speciale uitvoering Indien er geprotocolleerd moet worden wanneer en wie de alarminstallatie ingesteld heeft, dan heeft men een scherpstellingeenheid met toegangsprotocollering (PLUSversie) nodig. •
Scherpstellingeenheid PLUS: Uitvoering zoals de standaardversie maar met toegangsprotocollering en tijdzonesturing.
Toegangsprotocollering
Tijdzonesturing
1.2
De scherpstellingeenheid slaat de laatste 128 toegangen op met datum, tijdstip en de gebruikersnaam van de transponder. De gegevens kunnen met het programmeertoestel of via het netwerk gelezen worden. U kunt de scherpstellingeenheden zó programmeren dat gerechtigde transponders de alarminstallatie enkel op bepaalde tijdstippen kunnen instellen.
Veiligheidsrichtlijnen Lees de gebruiksaanwijzing aandachtig en volledig door voordat u de blokslotcomponenten in gebruik neemt. U vindt er belangrijke informatie over de bediening en de programmering. De componenten zijn gebouwd volgens de laatste technische kennis. Gebruik die enkel conform de bepalingen en in een technisch correcte en reglementair ingebouwde toestand volgens de technische gegevens. De producent is niet aansprakelijk voor schade, die door een onreglementair gebruik veroorzaakt werd. Bewaar de productbegeleidende documentatie en de installatiespecifieke notities op een veilige plaats. De installatie, programmering en reparatiewerkzaamheden mogen enkel door geschoold personeel worden uitgevoerd. Soldeer- en aansluitingswerkzaamheden binnen de volledige installatie mogen enkel in spanningsvrije toestand uitgevoerd worden. Soldeerwerkzaamheden mogen enkel met een temperatuurgeregelde, van het net galvanisch gescheiden soldeerbout uitgevoerd worden. VDE-veiligheidsvoorschriften alsook plaatselijke EVU-veiligheidsvoorschriften opvolgen. De componenten niet plaatsen in ruimten die aan explosiegevaar blootstaan of die dampen bevatten die metaal of kunststof aangrijpen. De DIN-normen alsook de richtlijnen van de VdS-klasse moeten ingehouden worden.
Werking van het VdS-blokslot 3066 Gebruikersrichtlijn Pagina 6
2.0
Speciale versies van de blokslotfunctie 3066
2.1
Werking van de scherpstellingeenheid zonder deactiveringseenheid Indien enkel de inbraak-meldingsinstallatie in plaats van met een sleutel met de transponder extern in- en uitgeschakeld moet worden, dan heeft men enkel een master-scherpstellingeenheid (SSM) nodig. In dit geval doet men echter afstand van de eigenlijke zin van de blokslotfunctie.
2.2
Werking van de deactiveringseenheid zonder scherpstellingeenheid Als de alarminstallatie verder met een gebruikelijke sleutel bediend wordt, dan kan van de scherpstellingeenheid afgezien worden. De deactiveringseenheden worden dan door de EMA gestuurd.
2.3
Blokslotfunctie ingezet in een netwerk (niet VdS) Bij werking in een netwerk kan men afzien van de deactiveringseenhe(i)d(en). Het activeren en deactiveren wordt overgenomen door de Lock Node, die geïnstalleerd wordt in de onmiddellijke nabijheid van de digitale sluiting. Het instellen van de alarminstallatie gebeurt verder via een master-scherpstellingeenheid (SSM). Naast het Smart Relais resp. de scherpstellingeenheid wordt een netwerkknooppunt geplaatst. Deze wordt met behulp van de voorvalmanager zo geconfigureerd, dat zijn schakelingangen voortdurend gecontroleerd worden (zie softwarehandleiding). Voorbeeld:
Lock-Node
Central-Node
Werking van het VdS-blokslot 3066 Gebruikersrichtlijn Pagina 7
3.0
Gegevensblad SSM, SSS en DE
Bedrijfsspanning Stroomverbruik
8 tot 16 Volt DC < 30 mA
Ingezet relais max. permanente stroom voor schakeluitgang max. inschakelstroom max. schakelspanning max. schakelvermogen
1A 1A 40 V AC 30 W / 60 VA
Dekselcontact Sluiter
1 A / 30 V DC
Zendbereik van de transponder met uitwendige antenne
1 - 3 cm
Temperatuurbereik Beschermingsklasse Behuizing
-10°C tot +55°C VdS milieuklasse II Materiaal Kleur wit Afmetingen
S-B of A-B-S 85 x 85 x 26 mm [L/B/H]
Artikel-ben.
_________________
Artikel-nr.
_________________
VdS-nr.
G 101 160
Werking van het VdS–3066 Richtlijn voor het opbouwen Stand: December 2003
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Inhoudsopgave Desactiveringseenheid
Desactiveringseenheid
Desactiveringseenheid
Scherpstellingeenheid (masterconfiguratie)
Alarminstallatie
1.0
2.0
Functiebeschrijving ......................................................................4 1.1
Algemeen ............................................................................................. 4
1.2
Veiligheidsrichtlijnen .......................................................................... 6
Inbouwrichtlijn...............................................................................7 2.1
Algemene richtlijnen voor het installeren van de componenten..... 7
2.2
Installatie van de deactiveringseenheid (DA) ................................... 8
2.2.1 Testen van de deactiveringseenheid (DA): ....................................... 9 2.2.2 Aansluiten van de stroomvoorziening, grendelcontact-evaluatie .................................................................... 9 en sabotagecontacten: .................................................................................. 9 2.2.3 Aansluiten van deactiveringsaanvraag en deactiveringsantwoord ..................................................................... 10 2.3
Installatie van de master-scherpstellingeenheid (SSM)................. 10
2.3.1 Testen van de master-scherpstellingeenheid (SSM):..................... 11 2.3.2 Anschluss von Stromversorgung, Schaltkontakten und Sabotagekontakten: .......................................................................... 12 2.2.3 Aansluiten van deactiveringsaanvraag, deactiveringsantwoord en scherpstellingaanvraag ....................... 13
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Inhoudsopgave
2.4
Installatie van de slave-scherpstellingeenheid (SSS) .................... 13
2.4.1 Testen van de slave-scherpstellingeenheid (SSS): ........................ 14 2.4.2 Aansluiten van de stroomvoorziening, sabotagecontacten en lokale scherpstellingonderdrukking:.......................................... 15 2.4.3 Aansluiten van deactiveringsantwoord en scherpstellingaanvraag .................................................................... 15
3.0
4.0
2.5
Bekabeling van de blokslotcomponenten....................................... 15
2.6
Functieprincipes................................................................................ 16
Programmering ...........................................................................20 0.1.
Programmering van de scherpstellingeenheden (SSM en SSS) ... 20
3.2
Programmering van de deactiveringseenheden (DA) .................... 22
Montage .......................................................................................24 4.1
Montage van de deactiveringseenheid............................................ 24
4.2
Montage van de scherpstellingeenheid (SSM en SSS) .................. 25
4.3
Montage van de scherpstellingeenheid (SSM en SSS) conform VdS ...................................................................................... 26
5.0
6.0
Speciale versies van de blokslotfunctie 3066 ..........................28 5.1
Werking van de scherpstellingeenheid zonder deactiveringseenheid........................................................................ 28
5.2
Werking van de deactiveringseenheid zonder scherpstellingeenheid....................................................................... 28
Gegevensblad..............................................................................29
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 4
1.0
Functiebeschrijving
1.1
Algemeen Onder alarm beveiligde voorwerpen moet verhinderen dat, bij extern scherpgestelde alarminstallatie (inbraak-meldingsinstallatie, EMA) de beveiligde zone per vergissing betreden wordt en dat er daardoor een vals alarm in werking gezet wordt. Dit kan met de blokslotfunctie 3066 gerealiseerd worden zonder hak- en breekwerkzaamheden aan deur of deurkozijn. Daarvoor zijn de volgende componenten nodig: 1.
2.
Scherpstellingeenheid/eenheden (SSM en SSS) Zij dient/dienen voor het schakelen van de alarminstallatie. Voor het extern scherp stellen en terug zetten is er tenminste één scherpstellingeenheid (SE) nodig. Indien er vanuit meerdere plaatsen moet kunnen aangezet/afgezet worden, dan heeft men overeenkomstig meer scherpstelling eenheden nodig. De bevoegdheden voor het in- en uitschakelen van de alarminstallatie worden met een muisklik gegeven in het sluitplan. Principieel maakt men onderscheid tussen de master-scherpstellingeenheid (SSM) en de slave-scherpstellingeenheden (SSS). De SSS’en heeft men enkel nodig wanneer vanuit meerdere plaatsen moet scherpgesteld/uitgeschakeld worden. In principe is het de SSM die de alarminstallatie met een spanningsvrij contact extern op scherp zet of afzet. SSS’en zenden enkel overeenkomstige aanvragen naar de SSM. Met de SSS’en, die apart aangesloten zijn op de intern-scherp-aansluiting van de inbraakalarmcentrale (EMZ), kan ook intern op scherp gesteld worden. Deactiveringseenheid (DA) Zij worden geïnstalleerd naast de deuren van de beveiligingszone (namelijk zo dicht mogelijk bij de digitale cilinder) en bewerkstelligen dat, bij extern op scherp geschakelde alarminstallatie, deze deuren ook met een gerechtigde transponder niet per vergissing geopend kunnen worden. Op die manier wordt vals alarm zeker vermeden.
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 5 Inschakelen van de alarminstallatie (Inbraak-meldingsinstallatie, EMA) De schakelgerechtigde bedient tweemaal kort na elkaar (binnen de 2 sec.) zijn transponder in de nabijheid van een scherpstellingeenheid . Die zendt een signaal naar alle beschikbare deactiveringseenheden. Indien er vergrendelcontacten aan de deactiveringseenheden aangesloten zijn, dan controleert de DA eerst of de deuren correct vergrendeld zijn. Pas als dit het geval is, worden de digitale cilinders resp. Smart–relais gedeactiveerd, zodat het niet meer mogelijk is om de veiligheidszone te betreden. Pas na succesvolle deactivering van alle sluitingen krijgt de scherpstellingeenheid een positief antwoord en schakelt via een spanningsvrij contact de alarminstallatie extern op scherp (automatisme). De lichtdiodes van de schakeleenheid geven dit aan door gedurende 2,5 seconden te branden. De lichtdiode(s) van de deactiveringseenhe(i)d(en) doven. De uitgevoerde scherpstelling wordt door de EMA akoestisch – bv. bij de scherpstellingeenheid – aangegeven. Afzetten van de alarminstallatie De schakelgerechtigde bedient opnieuw tweemaal kort na elkaar zijn transponder binnen het zendbereik van de scherpstellingeenheid. De deactiveringseenheden signaleren dit aan de digitale cilinders resp. aan de digitale Smart Relais. Het succesvol afzetten wordt optisch door de LED’s van de scherpstellingeenheden aangegeven – door 1x kort-lang te knipperen. De LED’s van de scherpstellingeenheid signaleren de uitgevoerde activering door 1 x kort-lang te knipperen. De LED’s van de deactiveringseenhe(i)d(en) branden opnieuw. (De LED’s van de deactiveringseenheden dienen enkel als controle, zij mogen niet naar buiten gebracht worden). De deuren kunnen nu met alle gerechtigde transponders opnieuw geopend worden. ☺
Door eenvoudig klikken van de transpondertoets binnen het zendbereik van de scherpstellingeenheden kan de schakeltoestand van de alarminstallatie opgevraagd worden, als de LED’s van de scherpstellingeenheden naar buiten gebracht worden. 1x kort-lang knipperen betekent “niet op scherp gesteld”, 1 x lang (2,5 sec.) knipperen betekent “op scherp gesteld”.
Activeringstransponder Voor het geval het nodig zou blijken, kunt u met de sluitplansoftware een transponder programmeren, die de deactivering van de cilinders opheft, zodat de deuren geopend kunnen worden met een gerechtigde transponder. De alarminstallatie blijft echter extern op scherp staan en het alarm wordt in werking gezet.
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 6 Tijdzonesturing en toegangsprotocollering De scherpstellingeenheden (master en slaves) kunnen aan/uitschakelingen protocolleren (toegangsprotocollering), verder kunnen tijdzones gedefinieerd worden waarin aan/uitschakelingen toegelaten zijn (tijdzonesturing): Toegangsprotocollering
Tijdzonesturing
De scherpstellingeenheid slaat de laatste 128 in/uitschakelingen op met datum, tijdstip en de gebruikersnaam van de transponder. De gegevens kunnen met het programmeerapparaat of via het netwerk gelezen worden. U kunt de scherpstellingeenheden zó programmeren dat gerechtigde transponders de alarminstallatie enkel op bepaalde tijdstippen kunnen instellen.
Zie hiervoor ook de gebruiksaanwijzing Software Hoofdstuk C 1.2
Veiligheidsrichtlijnen Lees de gebruiksaanwijzing aandachtig en volledig door voordat u de blokslotcomponenten installeert en in gebruik neemt. U vindt er belangrijke informatie over de montage, programmering en bediening. De componenten zijn gebouwd volgens de laatste technische kennis. Gebruik die enkel conform de bepalingen en in een technisch correcte en reglementair ingebouwde toestand volgens de technische gegevens. De producent is niet aansprakelijk voor schade, die door een onreglementair gebruik veroorzaakt werd. Bewaar de productbegeleidende documentatie en de installatiespecifieke notities op een veilige plaats. De installatie, programmering en reparatiewerkzaamheden mogen enkel door geschoold personeel worden uitgevoerd. Soldeer- en aansluitingswerkzaamheden binnen de volledige installatie mogen enkel in spanningsvrije toestand uitgevoerd worden. Soldeerwerkzaamheden mogen enkel met een temperatuurgeregelde, van het net galvanisch gescheiden soldeerbout uitgevoerd worden. VDE-veiligheidsvoorschriften alsook plaatselijke EVU-veiligheidsvoorschriften opvolgen. De componenten niet plaatsen in ruimten die aan explosiegevaar blootstaan of die dampen bevatten die metaal of kunststof aangrijpen. De DIN-normen alsook de richtlijnen van de VDS-klasse moeten ingehouden worden.
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 7
2.0
Inbouwrichtlijn
2.1
Algemene richtlijnen voor het installeren van de componenten Het inbouwen gebeurt steeds in beschutte zones, bv. in de binnenzone achter de deur, achter metselwerk, enz. Er bestaan echter materialen, zoals bv. roestvrij staal of aluminium, die de reikwijdte beduidend kunnen verminderen. Ook kunnen magnetische storingsbronnen, die zich in de nabijheid van de scherpstellingeenheid of de deactiveringseenheid bevinden, de reikwijdte zeer sterk verminderen. Let bij het aansluiten op de technische gegevens van de scherpstellingeenheid en van het relais (cf. Hfdstk. 6). Het onder- of overschrijden van deze waarden kan tot functievermindering of beschadiging van de componenten leiden. Let alleszins op de juiste polarisatie. De componenten (deactiverings- en scherpstellingeenheid) kunnen in opbouw met twee schroeven met verzonken kop 3,5 mm x 30 mm en twee pluggen S5 (niet meegeleverd) aan de wand bevestigd worden. De twee meegeleverde VdS-stickers verzekeren een blijvend kenteken bij onbevoegd openen van de behuizing (plombering van de dekselschroeven). Programmering van de componenten Vóór de installatie worden de blokslotcomponenten en de bijhorende sluitingen geprogrammeerd. Gelieve daarbij op volgende punten te letten: • • • •
Scherpstellingeenheden, deactiveringseenheden en cilinders moeten in hetzelfde sluitplan geprogrammeerd worden. Bij de blokslotcomponenten moet als type Stuureenheid gekozen worden. Tijdens het programmeren telkens slechts één component van spanning voorzien, leidingen niet met elkaar verbinden. Na het programmeren moeten de componenten uitgelezen worden om na te gaan of zij zich juist melden.
Meer informatie vindt u in hoofdstuk 3. Installatie van de sluiting, die d.m.v. blokslot gedeactiveerd moet worden Installeer de digitale sluiting (Smart Relais of cilinder) die d.m.v. de blokslotfunctie gedeactiveerd moet worden. Let op de inbouwrichtlijnen. Die vindt u in de overeenkomstige rubrieken van het systeemhandboek.
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 8 2.2
Installatie van de deactiveringseenheid (DA) + 8...16V Masse +LED - LED C NC N0
SAB0 SAB0 SAB0 SAB0
Bezetting van de soldeerlippen: 1 2 3+4 5–7 8 – 11 12 13 14 15 29 30
Voedingsspanning pluspool Voedingsspanning minuspool (massa) Aansluiting voor LED (5 volt) in de buitenzone vallen weg Sabotagecontacten Optioneel grendel-bewakingscontact voor scherpstellingonderdrukking Deactiveringsaanvraag (Input) Deactiveringsantwoord (Output) Massa (identiek aan soldeerlip 2) Akoestisch antwoord EMZ (niet voor DA) Soldeersteunpunt voor kabelafscherming
Zetten van de jumpers: Jumper B1 kan willekeurig steken. Jumper B2 is gestoken voor max. zendbereik Jumper B3 is niet gestoken
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 9 2.2.1
Testen van de deactiveringseenheid (DA):
Sluit hiervoor de deactiveringseenheid aan op een 9 volt batterij. Let op de juiste polarisatie. Plaats de deactiveringseenheid in het zendbereik van de digitale sluiting: Deactiveringseenheid Deactiveringseenheid L
digitale cilinder digitale Smart Relais
max. 40 cm min. 20 cm, max. 1 m
De reikwijdtes zijn afhankelijk van de gebouwomstandigheden en variëren overeenkomstig.
Overtuig u ervan dat zowel de deactiveringseenheid als ook de cilinder juist geprogrammeerd zijn (zie hfdstk. 3). Verbind dan de soldeerlippen 13 en 15 (massa) met elkaar. De cilinder resp. het Smart Relais wordt gedeactiveerd (signaaltoon bij de cilinder) en de LED van de deactiveringseenheid dooft, de cilinder reageert niet meer op de transponder. Bij het losmaken van de verbinding wordt de cilinder resp. het Smart Relais geactiveerd. De LED brandt opnieuw. Herhaal de test meerdere keren, tot een correcte zendverbinding beschikbaar is. ☺
Door het gebruik van cilinders FH-versie (met kunststof-binnenknop) kan de reikwijdte tussen cilinder en deactiveringseenheid vergroot worden.
Na de succesvolle test van de deactiveringseenheid kunt u beginnen met de eigenlijke vaste installatie. 2.2.2
Aansluiten van de stroomvoorziening, grendelcontact-evaluatie en sabotagecontacten: •
Stroomvoorziening
Sluit op de soldeerlip 1 de pluspool van een gelijkspanning tussen +8 .. +16V (aanbevolen: +12V) aan. Let er op dat spanning een waarde van +16V in geen geval overschrijdt. Sluit de soldeerlip 2 aan de massa aan. •
Optionele grendelcontact-evaluatie (globale onderdrukking van de scherpstelling)
Indien de alarminstallatie pas scherp geschakeld mag worden, wanneer alle deuren van de beveiligde zone gesloten zijn, d.w.z. als de schoten van de sloten uitgeschoven zijn, dan kan het grendel-schakelcontact aan de soldeerlippen 12 en 15 aangesloten worden. Het grendelcontact moet een spanningsvrije opener zijn. ☺
Indien het grendelcontact ontbreekt (niet VdS) dan kan natuurlijk niet gecontroleerd worden of alle deuren vergrendeld zijn, d.w.z. de alarm-installatie kan ook op scherp gezet worden als niet alle deuren vergrendeld zijn, in elk geval moeten alle cilinders echter met succes gedeactiveerd zijn. De soldeerlippen 12,15 worden eenvoudig niet aangesloten als het grendel-contact ontbreekt.
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 10
Test na het aansluiten van het grendelcontact opnieuw de blokslotfunctie. Probeer, ook bij niet uitgeschoven schoot, om de cilinder resp. het Smart Relais te deactiveren. •
Externe lichtdiode
Aan de soldeerlippen 3 en 4 kunt u de externe lichtdiode aansluiten, zodat u in de buitenzone een optisch signaal krijgt of de cilinder resp. het Smart Relais zich in geactiveerde of gedeactiveerde toestand bevinden. Max. lengte van de leiding: 10 m. •
Schakelcontacten (vallen weg)
De soldeerlippen 5 tot 7 worden niet gebruikt bij de deactiveringseenheid. •
Sabotagecontacten
Die sluit u aan op de soldeerlippen 8 tot 11. Op de soldeerstiften X27 en X28 (cf. tekening) wordt de weerstand Rs (afsluitweerstand of kortsluiting) gesoldeerd. Indien aanwezig, installeert u de andere deactiveringseenheden volgens hetzelfde schema. 2.2.3
Aansluiten van deactiveringsaanvraag en deactiveringsantwoord Cf. hoofdstuk 2.5
2.3
Installatie van de master-scherpstellingeenheid (SSM)
+ 8..16 V Masse +LED - LED C NC N0
SAB0 SAB0 SAB0 SAB0
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 11 Bezetting van de soldeerlippen
1 2 3+4 5–7 8 - 11 12 13 14 15 29 30
Voedingsspanning pluspool Voedingsspanning minuspool (massa) Aansluiting voor LED (5 volt) in de buitenzone Spanningsvrij wisselcontact voor het schakelen van de alarminstallatie Sabotagecontacten Scherpstellingaanvraag van slave-scherpstellingeenheden SSS’en (optioneel) scherpstellingonderdrukking bij het Deactiveringsantwoord (input) aanleggen van massa Deactiveringsantwoord (output) Massa (identiek aan soldeerlip 2) Akoestisch scherpstellingantwoord door EMZ (niet voor DA) Soldeersteunpunt voor kabelafscherming
Zetten van de jumpers:
Jumper verbindt rechtse en middelste contact van B1: ⇒ Akoestisch antwoord na scherpstellingvrijgave door scherpstellingeenheid. Jumper verbindt linkse en middelste contact van B1: ⇒ Akoestisch antwoord na definitieve scherpstelling gebeurt door de EMZ (dit is de configuratie conform VdS). Voor het akoestisch antwoord moet de EMZ pin 29 naar massa verbinden. Jumper B2 is gestoken: ⇒ Zendbereik is maximaal. Voor montage volgens VdS moet dan echter voor het onderscheid binnen/buiten met externe toetsen gewerkt worden. (cf.: 4.3 Montage van de scherpstellingeenheid conform VdS). ⇒ Bij de montage conform VdS wordt de reikwijdte van de antenneverlenging alleen door het gebruik van de aluminiumhuls op een correcte manier gereduceerd. (cf.: 4.3 Montage van de scherpstellingeenheid conform VdS).
De scherpstellingeenheid moet zo geïnstalleerd worden, dat de afstand van haar antenne tot andere digitale componenten minstens 1 m bedraagt. 2.3.1
Testen van de master-scherpstellingeenheid (SSM):
Leg voor de vaste installatie een spanning aan de contacten 1 en 2 van de scherpstellingeenheid (bv. 9V batterij). Let daarbij op de juiste polariteit. Alle overige contacten blijven voor deze test nog onbezet. Transponder L
master-scherpstellingeenheid
1 cm tot max. 3 cm
Dat is de sterk gereduceerde reikwijdte via de antenneverlenging van de opgestoken afschermhuls (cf. hfdstk 4.3).
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 12
Garandeer dat alle componenten juist geprogrammeerd zijn (zie hfdstk 3). Jumper B1 wordt rechts gestoken. Test daarna of het relais van de scherpstellingeenheid schakelt (soldeerlippen 5 en 7). Bedien hiervoor de transponder tweemaal kort na elkaar (in een afstand van 0,5 ... 2 sec.). Een akoestisch signaal geeft uitsluitsel over de schakeltoestand van de alarminstallatie. Een 2,5 sec. lang durende toon signaleert dat het scherpstelling-schakelcontact gesloten werd, een tweevoudige signaaltoon (kort-lang) betekent dat het scherpstelling-schakelcontact terug open is (niet op scherp). Daarna moet het akoestische scherpstellingantwoord op EMZ-werking omgesteld (jumper B1 links gestoken) en d.m.v. een scherpstellingpoging getest worden. Na succesvolle test van de master-scherpstellingeenheid kunt u de eigenlijke vaste installatie uitvoeren. 2.3.2
Anschluss von Stromversorgung, Schaltkontakten und Sabotagekontakten:
Aansluiten van de stroomvoorziening, schakelcontacten en sabotagecontacten: •
Stroomvoorziening
Sluit op de soldeerlip 1 de pluspool van een gelijkspanning tussen +8 .. +16V (aanbevolen: +12V) aan. Let er op dat spanning een waarde van +16V in geen geval overschrijdt. Sluit de soldeerlip 2 aan de massa aan. •
Externe lichtdiode
Aan de soldeerlippen 3 en 4 kunt u voor de optische terugmeldingen een externe lichtdiode aansluiten. Bij succesvolle transponderbediening knippert de LED. Maximale lengte van de leiding: 10 m. •
Schakelcontacten
Sluit die aan op de alarminstallatie. De soldeerlip 5 is het gemeenschappelijke contact (C – common), 6 de opener (NC – normally close) en 7 de sluiter (NO – normally open). De bedrading en de waarden voor de afsluitweerstand(en) vindt u in de Richtlijn voor het opbouwen van de EMA. Rx : Draadbrug; Ry : Draadbrug; Rz : Afsluitweerstand •
Sabotagecontacten
Die sluit u aan op de soldeerlippen 8 tot 11. Aan de soldeerstiften X27 en X28 (cf. tekening) wordt de weerstand Rs (afsluitweerstand of kortsluiting) gesoldeerd. •
Globale scherpstellingonderdrukking (optioneel)
Als er via een spanningsvrij contact massa (bv. pin 15 of pin2) aan pin 13 ligt, dan kan er geen scherpstelling gebeuren.
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 13 2.2.3
Aansluiten van deactiveringsaanvraag, deactiveringsantwoord en scherpstellingaanvraag cf. hoofdstuk 2.5
2.4
Installatie van de slave-scherpstellingeenheid (SSS) + 8..16 V Masse +LED - LED C NC N0
SAB0 SAB0 SAB0 SAB0
Bezetting van de soldeerlippen:
1 2 3+4 5–7 8 - 11 12 13 14 15 29 30
Voedingsspanning pluspool Voedingsspanning minuspool (massa) Aansluiting voor LED (5 volt) in de buitenzone vallen weg Sabotagecontacten Optionele scherpstellingonderdrukking bij aanleggen van massa (bv. grendelcontact-evaluatie) Deactiveringsantwoord (input) Scherpstellingaanvraag aan de master-scherpstellingeenheid SSM (output) Massa (identiek met soldeerlip 2) Akoestisch scherpstellingantwoord door EMZ (niet voor DA) Soldeersteunpunt voor kabelafscherming
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 14 Zetten van de jumpers:
Jumper verbindt rechtse en middelste contact van B1: ⇒ Akoestisch antwoord na scherpstellingvrijgave door scherpstellingeenheid. Jumper verbindt linkse en middelste contact van B1: ⇒ Akoestisch antwoord na definitieve scherpstelling gebeurt door de EMZ. Hiervoor moet EMZ pin 29 naar massa verbinden (configuratie conform VdS). Jumper B2 is gestoken: ⇒ Zendbereik is maximaal. Voor montage conform VdS moet dan echter voor het onderscheid buiten/binnen met externe toetsen gewerkt worden. (cf.: 4.3 Montage van de scherpstellingeenheid conform VdS). ⇒ Bij de montage conform VdS wordt de reikwijdte van de antenneverlenging alleen door het gebruik van de aluminiumhuls op een correcte manier gereduceerd. (cf.: 4.3 Montage van de scherpstellingeenheid conform VdS).
De scherpstellingeenheid moet zo geïnstalleerd worden, dat de afstand van haar antenne tot andere digitale componenten minstens 1 m bedraagt. 2.4.1
Testen van de slave-scherpstellingeenheid (SSS):
Leg voor de vaste installatie een spanning aan de contacten 1 en 2 van de scherpstellingeenheid (bv. 9V batterij). Let daarbij op de juiste polariteit. Alle overige contacten blijven voor deze test nog onbezet. Transponder L
slave-scherpstellingeenheid
1 cm tot max. 3 cm
Dat is de sterk gereduceerde reikwijdte via de antenneverlenging van de opgestoken afschermhuls (cf. hfdstk 4.3).
Garandeer dat alle componenten juist geprogrammeerd zijn (zie hfdstk 3). Jumper B1 wordt rechts gestoken. Test daarna of het relais van de scherpstellingeenheid schakelt (soldeerlippen 5 en 7). Bedien hiervoor de transponder tweemaal kort na elkaar (in een afstand van 0,5 ... 2 sec.). Daarna moet het akoestische scherpstellingantwoord op EMZ-werking omgesteld (jumper B1 links gestoken) en d.m.v. een scherpstellingpoging getest worden. Na succesvolle test van de slave-scherpstellingeenheid kunt u de eigenlijke vaste installatie uitvoeren.
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 15 2.4.2
Aansluiten van de stroomvoorziening, sabotagecontacten en lokale scherpstellingonderdrukking: •
Stroomvoorziening
Sluit op de soldeerlip 1 de pluspool van een gelijkspanning tussen +8 .. +16V (aanbevolen: +12V) aan. Let er op dat spanning een waarde van +16V in geen geval overschrijdt. Sluit de soldeerlip 2 aan de massa aan. •
Externe lichtdiode
Aan de soldeerlippen 3 en 4 kunt u voor de optische terugmeldingen een externe lichtdiode aansluiten. Bij succesvolle transponderbediening knippert de LED. Maximale lengte van de leiding: 10 m. •
Schakelcontacten
De soldeerlippen 5 en 7 worden bij de slave-scherpstellingeenheid niet gebruikt, tenzij de SSS gebruikt wordt voor intern op scherp zetten. Hiervoor wordt de SSS gescheiden van de andere scherpstellingeenheden bekabeld. De soldeerlippen 5 tot 7 worden aangesloten op de interne scherpstellingaansluiting van de EMZ. De bekabeling vindt u in de Richtlijn voor het opbouwen van de EMA. •
Sabotagecontacten
Die sluit u aan op de soldeerlippen 8 tot 11. Aan de soldeerstiften X27 en X28 (cf. tekening) wordt de weerstand Rs (afsluitweerstand of kortsluiting) gesoldeerd. •
Optionele lokale scherpstellingonderdrukking
Als er een scherpstellingonderdrukking gewenst is, dan wordt een spanningsvrij contact tussen de soldeerlippen 12 en 15 geschakeld. Als het contact gesloten is, dan kan lokaal (vanuit deze SSS) niet aan/uitgeschakeld worden. Het scherpstellinggedrag van andere scherpstellingeenheden blijft onaangeroerd. 2.4.3
Aansluiten van deactiveringsantwoord en scherpstellingaanvraag cf. hoofdstuk 2.5
2.5
Bekabeling van de blokslotcomponenten Wij raden aan om volgende kabeltypes te gebruiken: J-Y(ST)Y 6- of 8-polig Ø 0,6mm. De diameter moet aan de leidinglengte aangepast worden, zodat de minimum spanning van +8 volt aan de componenten nooit onderschreden wordt (spanningsverlies in de leiding). OPGELET: Lange leidingen moeten steeds afgeschermd zijn.
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 16
Verbindt de deactiveringsaanvraag, deactiveringsantwoord en de scherpstellingaanvraag met elkaar volgens onderstaande tekening. Sluit bovendien overal de spanningsvoorziening aan (pinnen 1 en 2, waarbij 1 aan plus en 2 aan massa ligt). Let op de juiste polariteit. Meet daarna de spanning aan alle eenheden en overtuig u ervan dat de spanning nergens een waarde van + 8V onderschrijdt of +16V overschrijdt.
EMZ Deactiveringsantwoord
DA = Deactiveringseenheid SSM = Masterscherpstellingeenheid SSS = Slavescherpstellingeenheid Scherpstellingaanvraag
Pin 14
DA Pin 13
Pin 14
Pin 14
DA Pin 13
Pin 14
Pins 5,7
Pin 14
SSM
DA Pin 13
SSS
Pin 13
Pin 13
Pin 14
SSS Pin 13
Deactiveringsaanvraag
DA
2.6
SSM
SSS
Deactiveringsaanvraag
Soldeerpin 13 Soldeerpin 14 -
Deactiveringsantwoord
Soldeerpin 14 Soldeerpin 13 Soldeerpin 13
Scherpstellingaanvraag
-
Scherpstellingonderdrukking
Soldeerpin 12 -
Soldeerpin 12
Spanningsvoorziening plus
Soldeerpin 1
Soldeerpin 1
Soldeerpin 1
Spanningsvoorziening massa
Soldeerpin 2
Soldeerpin 2
Soldeerpin 2
Soldeerpin 12 Soldeerpin 14
Functieprincipes
1. Een DA deactiveert een naburige cilinder, als de leiding van de deactiveringsaanvraag (pin13) door de SSM of door de EMZ naar massapotentiaal verbonden wordt. 2. Een DA reactiveert een naburige cilinder, zodra de leiding van de deactiveringsaanvraag (pin 13) hoog ohmig is, d.w.z. zowel de uitgang van SSM (pin 14) als ook de overeenkomstige uitgang van de EMZ moeten beiden hoog ohmig zijn. 3. Een DA verbindt de leiding van het deactiveringsantwoord (pin 14) naar massa, zolang haar naburige cilinder geactiveerd is, of zolang de ingang van de schootbewaking (pin 12) aan de massa ligt. Daarom moet een grendelcontact een opener zijn tussen massa en pin 12, die dan opent, wanneer de schoot uitgeschoven wordt.
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 17
4. De leiding van het deactiveringsantwoord gaat dus pas dan op hoog ohmig wanneer alle deactiveringseenheden hun naburige cilinder met succes gedeactiveerd hebben en bij de grendelcontact-evaluatie alle schoten uitgeschoven zijn. 5. Een SSM zet na bediening van de transponder door scherpstellinggerechtigden de leiding van de deactiveringsaanvraag (pin 14) op massapotentiaal. Daardoor beginnen alle DA’s met het deactiveren van hun cilinder. Krijgt de SSM na ten laatste 10 sec; een positief deactiveringsantwoord (leiding van de deactiveringsaanvraag wordt hoog ohmig), dan wordt een spanningsvrij contact tussen pin 5 en pin 7 gesloten. Daardoor kan de EMZ verzocht worden om op scherp te schakelen.
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 18
Aansluitschema (voorbeeld met een SSM en 2 DA’s) EMZ SSM
1
DA1
DA2
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 19
Voer na het afsluiten van de installatiewerkzaamheden een functietest uit: Bedien hiervoor tweemaal kort na elkaar een gerechtigde transponder in de nabijheid van een scherpstellingeenheid. De lichtdiodes van de scherpstellingeenheid en van de deactiveringseenhe(i)d(en) doven uit en u krijgt een akoestisch antwoordsignaal van de EMZ of (indien de jumper B1 rechts gestoken is) het 2,5 sec. aanhoudende signaal van de scherpstellingeenheid, dat de alarminstallatie op scherp geschakeld is. Controleer of de cilinders resp. de Smart Relais gedeactiveerd zijn. Bedien de transponder opnieuw tweemaal in de nabijheid van de scherpstellingeenheid. Die signaleert het activeren van de sluitingen alleen optisch d.m.v. LED – door 1x kort-lang knipperen of (indien de jumper B1 rechts gestoken is) door tweevoudige signaaltoon van de scherpstellingeenheid. De LED’s van de blokslotcomponenten branden weer. De cilinder resp. het Smart Relais is nu geactiveerd en kan door eenmalige bediening van een gerechtigde transponder geschakeld worden. Stel het akoestische scherpstellingantwoord om naar EMZ-werking (jumper B1 links gestoken), indien dit al niet gebeurd is. Test de blokslotfunctie meerdere keren.
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 20
3.0
Programmering
0.1.
Programmering van de scherpstellingeenheden (SSM en SSS)
Indien het zo zou zijn dat u de blokslotcomponenten achteraf wilt toevoegen, dan opent u uw sluitplan met het paswoord. In het andere geval legt u een nieuw sluitplan aan. Klik op de sluiting waarover u een scherpstellingeenheid wenst in te voegen. Druk op Nieuw Sluiting. Geef aansluitend een benaming voor de scherpstellingeenheid: bv. alarminstallatie Kies in het veld Type Stuureenheid. Klik op OK & Beëindigen of OK & Verder als u nog andere scherpstellingeenheden (slaves) wenst aan te leggen.
Kruis in het sluitplan aan welke medewerker gerechtigd is om de alarminstallatie aan resp. uit te schakelen. ☺
Die transponders hebben in dit geval geen nieuwe programmering nodig.
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 21
Vergrendel uw sluitsysteem en programmeer de scherpstellingeenheid onder Programmering Sluiting. De scherpstellingeenheid heeft bij het programmeren een voedingsspanning nodig. Die kan bv. geleverd worden door een 9 volt batterij. Scherpstellingeenhe(i)d(en) en deactiveringseenheden worden bij het programmeren van elkaar gescheiden. De bekabeling van de beide componenten gebeurt pas na succesvolle programmering.
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 22 3.2
Programmering van de deactiveringseenheden (DA) Klik op de regel in het sluitplan waarover u een deactiveringseenheid wenst in te Sluiting. Geef aansluitend een benaming aan de deacvoegen. Druk op Nieuw tiveringseenheid: bv. deactiveringseenheid hoofdingang Kies in het veld Type Stuureenheid. Klik op OK & Beëindigen. Als u nog andere deactiveringseenheden wenst aan te leggen, dan herhaalt u deze stappen. ☺
Om een beter overzicht over de deactiveringseenheden te behouden, is het aangeraden die telkens vóór de bijhorende digitale cilinder in te voegen.
Deactiveringseenheden hebben geen bevoegdheden, d.w.z. dat u geen kruizen moet zetten. Vergrendel uw sluitsysteem en programmeer de deactiveringseenheden onSluiting. der Programmering
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 23
De deactiveringseenheid heeft bij het programmeren een voedingsspanning nodig. Die kan bv. geleverd worden door een 9 volt batterij. Scherpstellingeenhe(i)d(en) en deactiveringseenheden worden bij het programmeren van elkaar gescheiden. De bekabeling van de beide componenten gebeurt pas na succesvolle programmering. onbekende sluiting uitlezen. Lees de blokslotcomponenten uit: Programmering Daarbij wordt het type van de component (deactiveringseenheid of scherpstellingeenheid) weergegeven.
Opgelet: slave-scherpstellingeenheden worden bij de weergave als normale Smart Relais behandeld.
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 24
4.0
Montage
4.1
Montage van de deactiveringseenheid
De deactiveringseenheid DA wordt onmiddellijk naast de digitale cilinder (max. afstand ca. 30 cm) geplaatst. Daardoor is een optimaal zendverkeer gegarandeerd. De deactiveringseenheid moet zo uitgelijnd worden, dat de beide bevestigingsschroeven in een horizontale lijn liggen (dan zijn de antennes direct op de sluitcilinders gericht; cf. tekening hieronder). ☺
Principieel worden er bij het gebruik van FH-cilinders (kunststofknop i.p.v. knop uit roestvrij stalen) betere reikwijdtes bereikt.
Maximal 30 cm
DA Digitalecilinder
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 25 4.2
Montage van de scherpstellingeenheid (SSM en SSS)
De scherpstellingeenheid (SE), of het nu gaat om een master-scherpstellingeenheid SSM of om een slave-scherpstellingeenheid (SSS), moet boven het deurkozijn en boven de cilinder aangebracht worden; in elk geval moet de afstand naar andere componenten van SimonsVoss minstens 1 m bedragen (cf. tekening). Enkel zo kunnen wederzijdse stoorinvloeden uitgesloten worden. Bij de montage boven het deurkozijn moet de scherpstellingeenheid zo uitgelijnd worden, dat beide bevestigingsschroeven op een horizontale lijn liggen (dan zijn storingen bij het normaal openen van de deur uitgesloten). Zie tekening heironder De montage gebeurt zonder antenneverlenging, jumper 2 is gestoken (max. Reikwijdte). Omdat bij deze (eenvoudige) manier van monteren een scherpstelling zowel van binnen als van buiten mogelijk is, is zij niet conform VdS. SE Minimal 100 cm
Maximal 30 cm
DA Digitalecilinder
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 26 4.3
Montage van de scherpstellingeenheid (SSM en SSS) conform VdS
Een montage conform VdS moet garanderen dat een scherpstelling enkel van buiten, maar niet van binnenuit kan gebeuren. Daarvoor zijn volgende maatregelen nodig: 1. Scherpstellingeenheden met antenneverlenging gebruiken. De met kleuren gecodeerde kabel van de antenneverlenging inkorten op de benodigde lengte, kabel door de opening in de aluminium afschermhuls doortrekken en als volgt aan de soldeeraansluitingen 16 tot 20 aansluiten: 16 – groen, 17 – blauw, 18 – afscherming, 19 – rood, 20 – geel. 2. Jumper B2 steken! De reikwijdte van de antennes wordt door het gebruik van de aluminium huls op correcte wijze gereduceerd. Blinde gat ( ∅ 23 mm ) in de buitenwand boren, antenneverlenging in het blinde gat steken en fixeren. (Zie tekening hieronder). Daarbij moet gegarandeerd worden, dat men van buiten minstens tot op 2 cm aan de voorzijde van de antenneverlenging kan naderen en van binnen altijd een minimum afstand van 12 cm tot de voorzijde van de antenneverlenging verzekerd is. Het gaat hierbij praktisch over de wandsterkte. De afstand tussen antenne en scherpstellingeenheid moet minstens 30 cm bedragen, de afstand tussen sluitcilinder en antenne moet minstens 1 m bedragen. 3. Het is aangeraden om de positie van het blinde gat aan de buitenwand bv. met een rode stipt of iets dergelijks te markeren. De transponder van de gerechtigde moet bij dat punt gehouden worden om met de antenneverlenging te kunnen communiceren.
Buitenwand
Binnenwand
Antenneverlenging
Scherpstellingeenheid
4. De montage van de deactiveringseenheden gebeurt zoals beschreven in hfdstk 4.1.
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 27
5. Als alternatief kan ook een scherpstellingeenheid zonder antenneverlenging gebruikt worden. Ze wordt gemonteerd zoals beschreven onder hfdstk 4.2. Om te garanderen dat enkel van buiten extern scherp geschakeld kan worden, moet dan weliswaar een toets in de buitenzone geïnstalleerd worden. Pas als deze toets ingedrukt wordt, kan een transponderbediening een externe scherp/onscherp schakeling bewerkstelligen. Bij master-scherpstellingeenheden (SSM) wordt de input van het deactiveringsantwoord (pin 13) onderdrukt, zolang hij aan de massa ligt (opengaande toets in de buitenzone). Een shotkydiode ontkoppelt de leiding van het deactiveringsantwoord (zie onderaan). Deze diode is echter pas dan nodig als er slave-scherpstellingeenheden bestaan. Bij slave-scherpstellingeenheden (SSS) kan de scherpstellingonderdrukking (pin 12) via een opengaande toets, die zich in de buitenzone bevindt, aan massa gelegd worden. Als er ook aan de master een scherpstelling onderdrukkende toets is, dan moet de schakeling volgens onderstaande voorstelling gebruikt worden. EMZ Desactiveringsantwoord Scherpstellingaanvr Pin 14
DA Pin 13
Pin 14
DA Pin 13
Pin 14
Pin 14
Pins 5,7
SSM
DA
Pin 12
Pin 13
Pin 14
Pin 14
SSS
Pin 13
SSS
12
Pin 13
Shottkydiode 1N5817
Deactiveringsaanvraag
Opener in buitenzone
Opener in buitenzo ne
Pin 12
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 28
5.0
Speciale versie van de blokslotfunctie 3066
5.1
Werking van de scherpstellingeenheid zonder deactiveringseenheid
Indien enkel de inbraak-meldingsinstallatie i.p.v. van met een sleutel, met de transponder extern scherp en onscherp geschakeld worden, dan heeft men enkel een master-scherpstellingeenheid (SSM) nodig. In dit geval ziet men echter af van de eigenlijke zin van de blokslotfunctie. Hier moeten enkel de pinnen 1 en 2 van de stroomvoorziening aangesloten worden, het spanningsvrije schakelcontact (pinnen 5, 6, 7) en de sabotagecontacten (pinnen 8 tot 11). De anderen pinnen van de scherpstellingeenheid worden niet aangesloten (cf. hfdstk 2.3). 5.2
Werking van de deactiveringseenheid zonder scherpstellingeenheid
Als de alarminstallatie verder met een gebruikelijke sleutel bediend wordt, dan kan men afzien van de scherpstellingeenheid. Bezetting van de aansluitingen De spanningsvoorziening (aparte voeding) wordt aan de soldeerlippen 1 en 2 aangesloten. De lippen 13 en 15 worden via een relaiscontact van de alarminstallatie (spanningsvrije sluiter) verbonden. Indien er een grendel-schakelcontact aanwezig is, dan wordt dit aan de soldeerlip 12 en 15 geschakeld (cf. hfdstk 2.2). ☺
Zolang de soldeerlippen 13 en 15 met elkaar verbonden zijn, bv. door een relaiscontact van de alarminstallatie, zijn alle digitale cilinders, die met een deactiveringseenheid uitgerust zijn, gedeactiveerd, d.w.z. het per vergissing betreden van deze deuren bij scherpe alarminstallatie is niet mogelijk.
Werking van het VdS-blokslot 3066 Richtlijn voor het opbouwen Pagina 29
6.0
Gegevensblad SSM, SSS en DE
Bedrijfsspanning Stroomverbruik
8 tot 16 Volt DC < 30 mA
Gebruikt Relais
1A
voor schakeluitgang
max. aanhoudende stroom max. inschakelstroom max. schakelspanning max. schakelvermogen
1A 40 V AC 30 W / 60 VA
Dekselcontact
Sluiter
1 A / 30 V DC
Reikwijdte van de transponder bij verlengde antenne
1 - 3 cm
Temperatuurbereik Beschermingsgraad
0°C bis +55°C VdS milieuklasse II
Behuizing
Materiaal Kleur Afmetingen
S-B of A-B-S wit 85 x 85 x 26 mm [L/B/H]
Artikel-ben.
_________________
Artikel-nr.
_________________
VdS-nr.
G 101 160
Programmeertransponder 3067
Stand:Februari 2004
Programmeertransponder 3067 Inhoudsopgave
1.0
Inleiding ____________________________________________3
2.0
Beveiligingskaart _____________________________________3
3.0
Programmeeraanwijzingen _____________________________4 3.1
Foutmeldingen __________________________________________ 4
3.2
Eerste programmering ____________________________________ 4
3.3
Transponder lezen _______________________________________ 5
3.4
Nieuwe transponder toevoegen ____________________________ 5
3.5
Noodopening____________________________________________ 6
3.6
Verloren transponders blokkeren ___________________________ 6
4.0
Verlies van de programmeertransponder _________________7
5.0
Gegevensblad________________________________________7
Programmeertransponder 3067 Pagina 3
1.0
Inleiding Met de programmeertransponder 3067 kunnen digitale cilinders 3061 en transponders 3064 geprogrammeerd worden. U kunt ermee volgende acties uitvoeren: • • • •
Eerste programmering van de installatie Wijzigen van de bevoegdheden Verloren transponders blokkeren Ident-nummer van een transponder bepalen
Het lezen van de cilinder is met de programmeertransponder niet mogelijk. Opdat de cilinders de verschillende transponders zouden kunnen onderscheiden, krijgt elke transponder bij de eerste programmering een individueel ident-nummer en een geheim wachtwoord. Deze taak neemt de programmeertransponder over. Hij geeft aan de transponders een doorlopend ident-nummer, beginnend met 1. De volgende transponder krijgt 2, enz. Met een programmeertransponder kunnen maximum 99 transponders en maximum 250 sluitingen geprogrammeerd worden. De cilinders leren bij de programmering door de programmeertransponder ook het geheime wachtwoord en ook welke transponders voortaan gerechtigd zijn.
2.0
Beveiligingskaart Het volledige systeem is door een geheim wachtwoord beschermd, dat vanuit de fabriek reeds in de programmeertransponder 3067 opgeslagen werd. Het wachtwoord van het sluitsysteem is op de beveiligingskaart gedeponeerd. Het wachtwoord is met een krasvelletje bedekt en moet niet vrij gekrast worden voor de programmering. Bewaar deze beveiligingskaart op een veilige plaats en maak ze ontoegankelijk voor derden. Het verlies van de beveiligingskaart kan het vervangen van het volledige sluitsysteem tot gevolg hebben!
Programmeertransponder 3067 Pagina 4
3.0
Programmeeraanwijzingen Bij de programmering mag er steeds maar één cilinder in de onmiddellijke nabijheid van de programmeertransponder gepositioneerd worden. Alle andere componenten moeten zich minstens op een afstand van 1 m bevinden.
3.1
Foutmeldingen Indien u tijdens het programmeren volgende signalen krijgt uit de reeks, dan worden daarmee fouten gesignaleerd:
3.2
•
Lichtdiode (LED) knippert 1x rood: Maatregel: afstand tot de cilinder resp. transponder corrigeren en nog eens proberen.
•
Of: toets werd te lang ingedrukt.
•
Maatregel: toets slechts kort drukken
•
LED flikkert en knippert dan 2x rood: u hebt geprobeerd om een transponder toegang te verlenen tot meer dan 3 verschillende sluitsystemen. (Een transponder kan hoogstens voor 3 verschillende sluitsystemen gerechtigd worden.)
•
LED flikkert en knippert dan 3x rood: u hebt geprobeerd meer dan het max. mogelijke aantal transponders of cilinders te programmeren.
•
LED flikkert en knippert dan 4x rood: u hebt geprobeerd een transponder toegang te verlenen tot een cilinder die niet tot uw sluitsysteem behoort!
•
Of: de toets van de programmeertransponder werd te lang gedrukt.
Eerste programmering De volgende programmeerstappen moeten kort na elkaar uitgevoerd worden omdat de programmeertransponder anders automatisch uitschakelt waardoor de programmering onderbroken wordt. Let er zeker op dat de minimumafstand van 1 m van de cilinder naar de programmeertransponder ingehouden is bij het uitvoeren van de stappen 1 en 2. 1.
Druk eenmaal kort op de toets van de programmeertransponder. Daarna knippert de lichtdiode groen.
2.
Bedien de te programmeren transponder op een afstand van 10 tot 20 cm van de programmeertransponder en wacht tot de lichtdiode van de programmeer-
Programmeertransponder 3067 Pagina 5
transponder drie seconden lang groen oplicht. Indien u nog een andere transponder toegang wil geven, dan herhaalt u stap 2.
3.3
3.
Als u alle transponders toegang hebt verleend, dan houdt u de programmeertransponder in de nabijheid van de cilinder-binnenknop (lange knop) en bedient u eenmaal kort zijn toets. Opgelet: de toetsdruk moet nog tijdens de knipperfase van de LED gebeuren! Nu worden de gegevens overgedragen. Tijdens het programmeerproces geeft de cilinder meerdere signaaltonen af. Als het programmeerproces met succes verlopen is, dan koppelt de cilinder en de LED van de programmeertransponder brandt groen.
4.
Controleer of alle door u geprogrammeerde transponders foutloos functioneren.
5.
Programmeer de andere cilinders zoals hiervoor beschreven.
Transponder lezen Om een verloren transponder gericht voor een cilinder te kunnen blokkeren, heeft u zijn ident-nummer nodig. Wij raden u daarom aan om een lijst aan te leggen waarin de naam van de bezitter en het bijhorende ident-nummer van de transponder genoteerd zijn. Die kunt u bepalen met de programmeertransponder: 1.
Bedien kort de programmeertransponder tot die groen knippert.
2.
Houdt de transponder, waarvan u het ident-nummer wenst te lezen, in de nabijheid van de programmeertransponder. Bedien kort de transponder. De LED van de programmeertransponder licht ca. 3 seconden groen op.
3.
Bedien opnieuw de toets van de transponder. De LED brandt ca. 2 seconden gelig.
4.
Het ident-nummer van de transponder wordt in verschillende kleuren knipperend door de LED aangegeven: rood knipperen staat voor tientallen, groen knipperen geeft eenheden aan. Voorbeeld: als de transponder het ident-nummer 25 heeft, dan knippert de LED 2x rood en daarna 5x groen. Bij een ident-nummer van één cijfer, knippert alleen de groene LED. Na het bepalen van het ident-nummer programmeertransponder opnieuw gelig.
3.4
brandt
de
LED
van
de
Nieuwe transponder toevoegen Wanneer u een nieuwe transponder toegang wilt verlenen, dan gaat u op dezelfde manier te werk zoals bij de eerste programmering. Transponders die reeds gerechtigd waren, moeten niet opnieuw gelezen worden.
Programmeertransponder 3067 Pagina 6
3.5
Noodopening Met de programmeertransponder is het mogelijk om een noodopening uit te voeren. Ga hiervoor als volgt te werk:
3.6
1.
Druk eenmaal kort op de toets van de programmeertransponder. Daarna knippert de lichtdiode groen.
2.
Houdt de programmeertransponder op een afstand van ca. 10 tot 20 cm van de cilinder en druk kort op de toets. Opgelet: de druk op de toets moet nog tijdens de knipperfase van de LED gebeuren!
Verloren transponders blokkeren De handelwijze hangt ervan af of u al dan niet het ident-nummer van de verloren transponder kent. Kent u die niet, dan handelt u als volgt: 1.
Druk zo lang op de toets van de programmeertransponder tot de lichtdiode rood knippert.
2.
Houdt de programmeertransponder in de nabijheid van de cilinderknop (lange knop) tot de LED ca. 3 seconden lang groen oplicht en de cilinder ontkoppelt.
3.
Alle gerechtigde transponders zijn nu gewist en moeten opnieuw geprogrammeerd worden zoals beschreven in hoofdstuk 3.2.
Als u het ident-nummer kent, kunt u deze transponder gericht blokkeren met volgende stappen: Aanwijzing: Ook hier is het belangrijk dat de stappen aansluitend uitgevoerd worden. Onthoudt daarom goed het ident-nummer zodat u het in de navolgende stappen onmiddellijk kunt ingeven. Het ingeven gebeurt zoals bij het lezen in tientallen (rood) en eenheden (groen). 1.
Bedien de toets van de programmeertransponder zo lang, tot de lichtdiode rood knippert. Dan laat u de toets los.
2.
Herhaal aansluitend het proces en wacht tot de LED rood brandt. Geef onmiddellijk (rode LED moet nog branden) het aantal der tientallen in door drukken van de toets van de programmeertransponder (enkel indien er meer dan negen transponders zijn).
3.
De LED begint nu groen te branden. Nu geeft u op dezelfde manier het aantal eenheden in (groene LED moet eveneens nog branden).
4.
Bij wijze van controle, herhaalt de programmeertransponder het door u ingegeven ident-nummer, d.w.z. de LED licht kort geel op. Aansluitend volgt het uitgeven van het ident-nummer door rood en groen oplichten. De
Programmeertransponder 3067 Pagina 7
kleurmodus verandert daarna terug naar geel en daarna knippert de LED groen.
4.0
5.
Is het aangegeven ident-nummer juist, dan houdt u de programmeertransponder in de nabijheid van de cilinder-binnenknop (lange knop) en drukt u op zijn toets.
6.
Vervolgens gebeurt de gegevensoverdracht (signaaltonen aan de cilinder). Wacht tot de LED 3 seconden groen brandt en de cilinder gekoppeld heeft. Pas dan is de gegevensoverdracht volledig afgesloten.
Verlies van de programmeertransponder Wendt u met uw beveiligingskaart tor uw handelaar. U koopt een nieuwe programmeertransponder, waarvoor u uw cilinders eerst opnieuw toegang moet verlenen. Ga hierbij als volgt te werk:
5.0
1.
Houdt uw nieuwe programmeertransponder voor een cilinder en bedien tweemaal zijn toets. De LED brandt gedurende ca. 3 seconden lang groen en de cilinder koppelt.
2.
Aansluitend houdt u uw nieuwe programmeertransponder voor dezelfde cilinder, waarbij u deze keer slechts eenmaal op zijn toets drukt.
3.
De lichtdiode knippert geel en dooft. De cilinder koppelt en de LED brandt gedurende ca. 3 seconden groen.
4.
Herhaal stap 2 en 3 voor alle andere cilinders van uw sluitsysteem.
5.
Als bij alle cilinders voor de nieuwe programmeertransponder toegang verleent is, dan drukt u zo lang op zijn toets tot de LED ophoudt met knipperen.
6.
De nieuwe programmeertransponder is nu gebruiksklaar.
Gegevensblad Behuizing
Materiaal Kleur
Kunststof grijs
Afmetingen [LxBxH]
58 x 38 x 12,3 mm
PalmCD2-Programmeerapparaatl
Stand: Juni 2006
PalmCD2 Programmeerapparaatl Inhoudsopgave
1.0
Inleiding ____________________________________________3
2.0
Ingebruikneming _____________________________________3
3.0
Programmeren met pc of laptop _________________________4
4.0
Programmeren met de Palm Organizer ___________________4
5.0
PalmCD2 inrichten met transponderfuncties ______________4
6.0
Gegevensblad________________________________________5
PalmCD2 Programmeerapparaatl Pagina 3
1.0
Inleiding De PalmCD2 is een programmeerapparaatl dat speciaal ontwikkeld werd voor het gebruik met een pc/laptop resp. in combinatie met een Palm m5xx of Palm Tungsten W Organizer. U kunt op een zeer comfortabele manier alle digitale componenten van het systeem 3060 programmeren en lezen. Bovendien kunt u uw persoonlijke gegevens (adressen, agenda, enz.) met de PalmCD2 afstemmen.
2.0
Ingebruikneming Zet beide batterijen in het batterijvak in. Let daarbij op de juiste polariteit. Zet geen accu’s in: OPGELET: De in dit toestel gebruikte batterijen kunnen bij verkeerde behandeling brand- of verbrandingsgevaar opleveren. Niet opladen, openen, boven 100 °C verwarmen of verbranden. Batterijen enkel vervangen door batterijen van het type AAA 1,5 V. Het gebruik van andere batterijen kan brand- of explosiegevaar opleveren. Installeer de PalmLDB op de Palm m 5xx resp. op Palm Tungsten W Organizer en zet de sluitplangegevens van de pc over op de Palm (zie handleiding PalmLDB). Steek uw Palm Organizer schuin op de PalmCD2 en laat hen voorzichtig in elkaar sluiten. Start de PalmLDB en test de PalmCD2. (Config-Device Æ Test) De PalmCD2 is nu bedrijfsklaar. Om de Palm Organizer terug van de PalmCD2 af te nemen moeten de beide toetsen op de rechter en linkerkant van de PalmCD2 ingedrukt worden. Daarna de Palm Organizer voorzichtig uitklikken en naar boven schuiven. &
De PalmCD2 tot versie 9.1 beschikt niet over een batterijwaarschuwing. Indien hij soms niet reageert, of als er problemen optreden met de zendverbinding, test dan de batterijen of vervang die. Gebruikte batterijen wegdoen, niet in het bereik van kinderen bewaren, niet openen en niet in het vuur werpen.
&
Vanaf versie 9.3 en PalmLDB 1.26 is een batterijwaarschuwing ingebouwd. Bij het voorkomen van een batterijwaarschuwing, dan zo snel mogelijk de batterijen vervangen.
&
Vermijdt directe zonnestraling en houdt de PalmCD2 weg van magnetische storingsbronnen.
PalmCD2 Programmeerapparaatl Pagina 4
3.0
Programmeren met pc of laptop De PalmCD2 kan met de bijgeleverde kabel via een vrije COM-interface direct aan een pc of laptop aangesloten worden. Indien er geen COM-interface beschikbaar is, kan optioneel een speciale seriële USB-convertorkabel bij SimonsVoss verkregen worden. (Enkel die kabel is door SimonsVoss getest en vrijgegeven). In deze configuratie kunnen alle digitale componenten direct vanuit de pc geprogrammeerd worden. Als u voor het docking-station van de Palm PDA en voor de PalmCD2 dezelfde interface gebruikt (bv. COM1), dan moet u eerst de HotSync Manager voltooien zodat de seriële interface ter beschikking staat voor de PalmCD2. Dit kan ofwel automatisch gebeuren, als u in de Palm gebruiker-dialoogbox de passende instelling uitvoert ofwel klikt u op het symbool Beëindigen.
4.0
rechts onderaan in de taakbalk van Windows en daarna op
&
U kunt met de PalmCD2 ook uw persoonlijke gegevens afstemmen, door uw Palm op de PalmCD2 op te zetten, de PalmCD2 met de pc/laptop te verbinden en daarna het HotSync-proces uit te voeren.
&
Zie af van het eigenlijke docking-station van de Palm m5xx resp. van de Palm Tungsten W Organizer; zo kunt u de voeding ervan aansluiten op de meegeleverde kabel van de PalmCD2. De Palm Organizer wordt dan bij het inpluggen van de voeding opgeladen.
Programmeren met de Palm Organizer Het sluitplan wordt opgemaakt met de sluitplansoftware LDB. De componenten worden via de pc of laptop geprogrammeerd. Bij wijzigingen in het sluitplan worden de gegevens door middel van het docking-station (of PalmCD2) op de Palm Organizer overgezet, zodat beide computers over hetzelfde gegevensbestand beschikken. Daarna worden alle betroffen sluitingen bezocht en ter plaatse door de Palm Organizer met aangelegde PalmCD2 gelezen resp. omgeprogrammeerd. Tenslotte wordt de nieuwe status van het sluitsysteem door een nieuw synchronisatieproces terug in de pc overgezet. Meer informatie hierover vindt u in de handleiding van de PalmLDB.
5.0
PalmCD2 inrichten met transponderfuncties U kunt in uw sluitsysteem de PalmCD2 ook als transponder gebruiken, waarbij de HotSync-toets dient als druktoets. Meer informatie hierover vindt u in het hoofdstuk “Speciale transponders” in de softwarehandleiding.
PalmCD2 Programmeerapparaatl Pagina 5
6.0
Gegevensblad Batterijtype
AAA 1,5 V (2x)
Afmetingen
120 x 70 x 20 mm
Beschermingsgraad
IP 20
Handleiding– SmartCD
Stand: januari 2006
Handleiding – SmartCD Inhoudsopgave
1.0
Veiligheidsvoorschriften _______________________________3
2.0
Inleiding ____________________________________________3
3.0
Aansluiting aan een pc/laptop __________________________3 3.1
4.0
Laden van de accu's______________________________________ 4
Configuratie van de Bluetooth-verbinding ________________4 4.1
Eerste installatie _________________________________________ 4
4.2
Wijziging van de verbinding _______________________________ 4
5.0
Configuratie van de USB-verbinding _____________________5
6.0
Ingebruikneming _____________________________________5
7.0
Programmering met de SmartCD… ______________________5 7.1
... in combinatie met een pc/laptop __________________________ 5
7.2
... in combinatie met een PDA ______________________________ 6
8.0
Afstelling antennes ___________________________________6
9.0
Plaatsen van de accu's ________________________________7
10.0 Betekenis van de LED's ________________________________8 11.0 Omvang van de levering _______________________________9 12.0 Gegevensblad________________________________________9
2
Handleiding – SmartCD Pagina 3
1.0
Veiligheidsvoorschriften • • • • • • • • •
2.0
Direct zonlicht vermijden. Uit de buurt van magnetische storingsbronnen houden. Zorg ervoor dat het toestel niet op de grond valt of aan andere krachtige stoten blootgesteld wordt. De in het programmeertoestel ingebouwde lithium-accu's kunnen bij een foute behandeling brand- of verbrandingsgevaar veroorzaken. Niet openen, niet boven 70 °C opwarmen of verbranden. Accu's alleen door door SimonsVoss vrijgegeven accumulatoren (momenteel BMZ Li-Ion-mangaan type US14500V) vervangen. Verbruikte of niet meer functionerende accu's onmiddellijk volgens de voorschriften afvoeren en niet binnen het bereik van kinderen bewaren. Het foutloos functioneren bij de programmering in combinatie met een Windows Mobile 5.x PDA kan alleen voor door SimonsVoss vrijgegeven toestellen gegarandeerd worden. Technische wijzigingen zijn door de fabrikant voorbehouden. In geval van twijfel geldt de Duitse originele handleiding.
Inleiding De SmartCD is een programmeertoestel dat speciaal voor het gebruik aan een pc/laptop resp. in combinatie met een Windows Mobile 5.x PDA (Personal Digital Assistant) ontwikkeld werd. U kunt hiermee op een heel comfortabele manier alle digitale componenten van het SimonsVoss systeem 3060 programmeren en uitlezen. Bovendien kunnen persoonlijke gegevens (b.v. adressen, kalenders etc.) met de PDA beheerd worden.
3.0
Aansluiting aan een pc/laptop De SmartCD kan met de bijgeleverde kabel via een vrije USB-poort direct aan een pc of laptop aangesloten worden. In combinatie met een pc/laptop en een SmartCD kunnen alle digitale componenten van het SimonsVoss-systeem 3060 geprogrammeerd worden. Attentie: Wordt met PDA en SmartCD geprogrammeerd, dan moet de verbindingskabel van de SmartCD naar de pc/laptop opnieuw losgekoppeld worden. Een Bluetoothcombinatie tussen SmartCD en pc/laptop is niet mogelijk. Transponders kunnen alleen geprogrammeerd worden als de SmartCD direct (via USB-kabel) aan een pc/laptop aangesloten is en het softwareprogramma Locking Data Base (LDB) resp. Locking System Management (LSM) geïnstalleerd is.
Handleiding – SmartCD Pagina 4
3.1
Laden van de accu's Voor het laden van de ingebouwde accu's gelieve SmartCD via USB-kabel aan de pc/laptop aan te sluiten. De accu's van de SmartCD worden dan via de USB-interface opgeladen. Attentie: Bij laptops wordt evt. in uitgeschakelde toestand de USB-poort uitgeschakeld! Tip: Als u de SmartCD gedurende langere tijd niet wilt gebruiken, sluit dan de SmartCD aan de USB-poort aan. Zo wordt de zelfontlading van de accu's vermeden en het toestel is altijd gebruiksklaar. Bij het gebruik van een passieve externe USB-hub (zonder eigen stroomtoevoer) kan het gebruik van meerdere toestellen problematisch zijn, omdat de USB-poort niet genoeg stroom kan leveren. De SmartCD daarom om te laden direct aan een vrije USB-poort van de pc/laptop aansluiten of een actieve USB-hub (met eigen stroomtoevoer) gebruiken.
4.0
Configuratie van de Bluetooth-verbinding
4.1
Eerste installatie Bij de koppeling van de SmartCD met de PDA, gelieve ervoor te zorgen dat beide toestellen: • ingeschakeld en met Bluetooth herkenbaar zijn. • zich in de directe omgeving van elkaar bevinden. Voor de verdere werkwijze voor de koppeling van SmartCD en PDA gelieve de softwarehandleiding "SmartLSM" en evt. in de gebruiksaanwijzing van de PDA-fabrikant te lezen. Als SimonsVoss-toestel kiest u "SV [serienummer van uw toestel]“. Bij de eerste koppeling van PDA en SmartCD dient u erop te letten dat er zich niet meerdere verschillende SmartCD's met ingeschakelde Bluetooth binnen ontvangstreikwijdte bevinden.
4.2
Wijziging van de verbinding Als de ingestelde Bluetooth-verbinding veranderd moet worden, om b.v. met een andere SmartCD te programmeren, is dit altijd mogelijk. Voor de werkwijze, zie de softwarehandleiding "SmartLSM".
Handleiding – SmartCD Pagina 5
5.0
Configuratie van de USB-verbinding Nadat u de SmartCD met de USB-kabel met de pc/laptop voor de eerste keer aangesloten hebt, wordt een nieuwe USB-hardware door het Windows-besturingssysteem ontdekt. Volg de instructies van het installatiemenu en installeer de op de bijgeleverde CD voorhanden driver op uw desktopcomputer. (gelieve de directory "SmartCD_USB" te kiezen.) Gelieve er rekening mee te houden dat de nieuwe hardware op één van de COMpoorten 1-4 geïnstalleerd wordt als u met de LDB 1.40a of ouder resp. de LSM 2.1 of ouder werkt.
6.0
Ingebruikneming De ingebouwde accu's zijn voorgeladen en dus is het toestel direct gebruiksklaar. (We raden u aan om voor het eerste gebruik van de SmartCD het toestel gedurende ca. 1 uur aan de USB-poort op te laden.) Voor het gebruik van het programmeertoestel gelieve de volgende stappen uit te voeren: • •
SmartCD via USB met de pc/laptop verbinden. USB-driver voor de SmartCD op de pc/laptop installeren (zie bijgeleverde cd)
Voor het gebruik van de SmartCD met een PDA de volgende bijkomende stappen uitvoeren: • • •
7.0
Sluitplansoftware SmartLSM via de ActiveSync op de PDA installeren. SmartCD en PDA via Bluetooth koppelen (uitvoering via de SmartLSM). COM-poort op de PDA voor de SmartCD instellen (uitvoering via de SmartLSM)
Programmering met de SmartCD… De minimale afstand bij de programmering tussen SmartCD en sluiting moet ca. 10 cm bedragen, bij Smart Relais ca. 30 cm en bij het blokslot ca. 40 cm.
7.1
... in combinatie met een pc/laptop Op de pc/laptop moet de actuele versie van de software Locking Data Base (LDB) geïnstalleerd zijn. Voor de nieuwe installatie of de update van de software moet een programmeertoestel aan de pc/laptop aangesloten worden. Attentie: Voor de installatie van de software onder Windows NT/2000/XP hebt u administratorrechten nodig! Vóór een update absoluut een back-up maken.
Handleiding – SmartCD Pagina 6
7.2
... in combinatie met een PDA Op de pc/laptop moet de actuele versie van de LDB geïnstalleerd zijn. Bovendien moet de PDA-desktopsoftware op de pc/laptop geïnstalleerd worden. Bij de eerste installatie op de PDA moet een ActiveSync uitgevoerd worden. Op de PDA moet de actuele versie van de SmartLSM met ActiveSync geïnstalleerd worden. U kunt nu een op de pc/laptop opgesteld sluitplan door een ActiveSync op de PDA overbrengen. Meer informatie vindt u in de PDA-gebruiksaanwijzing.
8.0
Afstelling antennes Om een probleemloze programmering te garanderen, is hierna de antenneafstelling van de gekozen componenten weergegeven. De grootst mogelijke reikwijdte bereikt u bij het programmeren als de antennes van SmartCD en sluiting parallel t.o.v. elkaar gericht zijn. Over het algemeen moet de afstand van de antennes echter minstens 10 cm bedragen om het oversturen te vermijden. SmartCD
Cilinder
Antenne
In dit voorbeeld zijn alle antennes parallel t.o.v. elkaar afgesteld!
Smart Relais
Handleiding – SmartCD Pagina 7
9.0
Plaatsen van de accu's Als het nodig mocht zijn om de accu's te vervangen, gelieve dan als volgt te werk te gaan: • • • • • •
Riemclip aftrekken (of kleine kruiskopschroevendraaier gebruiken, dan kan van het aftrekken van de riemclip afgezien worden). Schroef van de achterkant van het toestel losschroeven. Onderste helft van de behuizing afnemen. Accu's uitnemen en nieuwe accu's met de pluspool naar boven inleggen (zie afbeelding, absoluut op de juiste polariteit en het juiste batterijtype letten). Onderste helft van de behuizing erop zetten en de schroef handvast aandraaien. Riemclip opnieuw aanbrengen.
+
+ Accu's
-
-
Antenne
Handleiding – SmartCD Pagina 8
10.0 Betekenis van de LED's 1. LED (groen) aan Æ toestel bedrijfsklaar 1. LED (groen) knipperend Æ stand-by 2. LED (geel) knipperen Æ accu's worden geladen 2. LED (geel) uit Æ accu's zijn opgeladen 3. LED (groen) snel knipperend Æ toestel communiceert met een SimonsVoss-sluiting 3. LED (groen) langzaam knipperend Æ geen verbinding met de sluiting 4. LED (blauw) brandend Æ Bluetooth actief
De 1e LED (groen) brandt bij aansluiting via USB aan de pc/laptop resp. zonder USBverbinding pas na het inschakelen van de SmartCD door het indrukken van de knop. Het toestel kan door het nogmaals indrukken van de knop opnieuw uitgeschakeld worden om stroom te sparen. De 2e LED (geel) brandt alleen als de SmartCD voor het laden via USB met de computer verbonden is en minstens één van de accu's geladen moet worden. De 3e LED (groen) signaleert alleen bij uitvoering van een radiogestuurde communicatie (b.v. programmering, uitlezing) tussen SmartCD en een betreffende sluiting. De 4e LED (blauw) brandt bij het gebruik van de Bluetooth-interface voor de duur van de programmeer-, uitlees- of resetprocedure en gaat daarna opnieuw uit.
Handleiding – SmartCD Pagina 9
11.0 Omvang van de levering • • • •
SmartCD Twee accu's type US14500V (ingebouwd) Kabel voor het aansluiten aan een USB-interface Cd-rom met USB-drivers
Voor het gebruik van de SmartCD is nog de SimonsVoss-software LDB resp. voor de mobiele programmering ter plaatse de SmartLSM nodig. Die zijn niet bijgeleverd en moeten extra aangekocht worden. Gelieve voor de ingebruikneming de handleiding van de PDA-fabrikant te lezen!
12.0 Gegevensblad Afmetingen behuizing [HxB xD]
112 x 63 x 22 mm
Gewicht (incl. accu's)
95 g
Materiaal behuizing
Kunststof
Kleur behuizing
Grijs
Aantal LED's
4
Batterijtype
Accu's (heroplaadbaar) Li-Ion-mangaan
Spanning
4,2 V
Fabrikant
BMZ
Type
US14500V
Aantal accu's
2
Veiligheidstype
IP20
Werktemperatuurbereik
-5°C tot +40°C
Opslagtemperatuurbereik
-20°C tot +60°C
Bluetooth-verbinding
Zendvermogen klasse 2 (Class 2): 2,5 mW
Ondersteunde profielen
SPP Serial Port Profile, seriële gegevensoverdracht
Legende Handboek
Stand: Juni 2006
Legende Pagina 2
Beschrijving van de vaktermen Activeringstran sponder
Kan in het kader van de blokslotfunctie ingezet worden om desnoods bij geactiveerde alarminstallatie de deactivering van de sluitingen op te heffen. De deur kan dan met een gerechtigde transponder geopend worden.
Blokslotfunctie
Zij dient voor de integratie van een alarminstallatie in het systeem 3060. Bij elke deur, die naar de beveiligde zone leidt, moet een deactiveringseenheid geïnstalleerd worden. De scherpstellingeenheid wordt op een centraal punt geïn-stalleerd en met de deactiveringseenheden verbonden. De alarminstallatie kan dan via de scherpstellingeenheid met een gerechtigde transponder op scherp gezet of afgezet worden. De signalen worden aan de deactiveringseenheden doorgestuurd, die verhinderen dat een deur bij scherp-gestelde alarminstallatie per vergissing kan worden geopend.
CentralNode
Component van de netwerkinstallatie: wordt via de RS232– interface op de pc aangesloten en vormt de centrale eenheid van het netwerk.
Deactiveringsee Zie bij Blokslotfunctie nheid Component van de netwerkinstallatie: de Lock Nodes worden in LockNode de nabijheid van een digitale sluiting geïnstalleerd en zijn via de netwerkbekabeling verbonden met de Central Node. De gegevensoverdracht van Lock Node naar de digitale sluiting gebeurt zonder kabels via radiotransmissie. De sluitingen kunnen via de sluitplansoftware geprogrammeerd resp. gelezen worden. Netwerk
Alle digitale componenten kunnen in een netwerk verbonden worden en vanuit een centrale pc geconfigureerd en beheerd worden. Een doorlopen van de sluitingen met de PalmCD2 is dan niet meer nodig.
Lock Node
Component van de netwerkinstallatie: de Lock Nodes worden in de nabijheid van een digitale sluiting geïnstalleerd en zijn via de netwerkbekabeling verbonden met de Central Node. De gegevensoverdracht van Lock Node naar de digitale sluiting gebeurt zonder kabels via radiotransmissie. De sluitingen kunnen via de sluitplansoftware geprogrammeerd resp. gelezen worden.
Netwerk
Alle digitale componenten kunnen in een netwerk verbonden worden en vanuit een centrale pc geconfigureerd en beheerd worden. Een doorlopen van de sluitingen met de PalmCD2 is dan niet meer nodig.
2
Legende Pagina 3
Beschrijving van de vaktermen Router (LON)
Router (LON) gebruikt men om in grote netwerken afzonder-lijke segmenten, zoals bv. etages of gebouwen, van elkaar te scheiden. Bij lange netwerkleidingen schakelt men ook routers tussen.
Repeater (LON)
Repeater (LON) gebruikt men om de aangegeven kabellengte van 900m (BUS) in een segment te verlengen. Dit maakt het bijkomend gebruik van een LP110 noodzakelijk.
Overlay-modus
Sluitsystemen met max. 1000 transponders kunnen in zogen-oemde overlay-modus gebruikt worden. Als er in dit geval en transponder verloren raakt, dan legt u gewoon een vervang-transponder aan en programmeert u die. Ga dan naar alle sluitingen waarvoor deze transponder gerechtigd is. Na het bedienen van de transponder herkent de sluiting dat het hier om een vervangtransponder gaat. De verloren transponder wordt automatisch geblokkeerd.
PalmCD2
De PalmCD2 is een programmeerapparaat dat speciaal voor het gebruik met een Palm m5xx of Tungsten W ontwikkeld werd. U kunt op een zeer comfortabele manier alle digitale componenten van het systeem 3060 programmeren en lezen. Bovendien kunt u uw persoonlijke gegevens (adressen, agenda, enz.) met de PalmCD2 afstemmen.
Wachtwoordtrans ponder
In plaats van het wachtwoord voor de sluitplansoftware manueel in te geven, kunt u het ook met de wachtwoordtransponder draadloos doorzenden.
3
Legende Pagina 4
Programmeertran sponder
Met de programmeertransponder worden digitale cilinders 3061 en transponders 3064 geprogrammeerd. Zonder pc of speciale software, zeer eenvoudig met een druk op de knop, wordt bij sleutelverlies of sluitplanwijziging de toegangsbevoegdheid in kleine installaties verleend of gewijzigd.
Schakeltranspon der
Bij deze transponder is aan de schakelcontacten van de toetsen een kabel met twee geleiders aangesloten en naar buiten gebracht.
Scherpstellingeen heid Sluiting
Zie bij Blokslotfunctie Overkoepelende term voor digitale cilinders, digitale besturingseenheden, Smart Relais en blokslotcomponenten.
Twisted-Pair
Kabel met 2 getwiste geleiders, die gebruikt wordt voor de bekabeling van het netwerk.
Sluitniveau van hogere orde
Indien een transponder in meer dan drie verschillende sluitsystemen moet sluiten, dan legt men een transponder van hogere orde aan.
Tijdzonesturing
Bijkomende functie van de digitale componenten in PLUSversie: er kunnen transponders geprogrammeerd worden die enkel op vastgelegde tijdstippen toegang hebben tot de sluitingen.
Toegangsprotoco llering
Bijkomende functie van de digitale componenten in PLUSversie: de digitale sluitingen slaan de laatste 128 toegangen op met datum, tijdstip en gebruikersnaam. Met behulp van de PalmCD2 of via het netwerk kunnen de opgeslagen gegevens gelezen worden.
Speciale tekens die in de tekst gebruikt worden: ☺
Aanwijzing, tip Voorbeeld Opgelet
Technische wijzigingen voorbehouden.
4