http://www.interferenceslitteraires.be
ISSN : 2031 - 2790
Sven Vitse “Een door nieuwe gebeurtenissen overweldigde chroniqueur” Over tijdsaanduidingen in het proza van Daniël Robberechts Abstract Dit artikel behandelt de functie van de dagboekvorm en van tijdsaanduidingen in het proza van de Vlaamse auteur Daniël Robberechts. De verhouding van Robberechts tot de dagboekvorm is complex. Enerzijds publiceerde hij dagboekdelen die niet met het oog op publicatie waren geschreven. Anderzijds beoefende hij in De grote schaamlippen (1969) de dagboekvorm als een experimenteel literair genre dat toelaat om de ontwikkeling van de schrijver tijdens het schrijfproces te volgen. Bovendien maakte Robberechts in zijn experimentele stadsproject Praag schrijven (1975) gebruik van tijdsaanduidingen die verwijzen naar de maand waarin elke passage zou zijn geschreven. Dit artikel focust op de functie van deze tijdsaanduidingen in Praag schrijven. Aan de hand van de poëtica van Robberechts en een structuuranalyse van Praag schrijven tracht het te verklaren waarom Robberechts een element van de dagboekvorm introduceerde in zijn literaire reconstructie van de stad Praag. De conclusie luidt dat deze tijdsaanduidingen toelaten het schrijfproces en de ontwikkeling van de schrijver tijdens dat proces zichtbaar te maken in de tekst.
Abstract This article discusses the function of the diary form and of time indications in the work of Flemish writer Daniël Robberechts. Robberechts’ relation to the diary form is complex. On the one hand he published parts of his diary which were not written with a view to being published. On the other hand in De grote schaamlippen (1969) [The Labia] he used the diary form as an experimental literary genre allowing to trace the writer’s development during the process of writing. Moreover, in his experimental city project Praag schrijven (1975) [Writing Prague] Robberechts used time indications referring to the month in which each fragment was supposedly written. This article focuses on the function of these time indications in Praag schrijven. Relying on both Robberechts’ poetics and a structural analysis of Praag schrijven it tries to explain why Robberechts introduced an element taken from the diary form in his literary reconstruction of the city of Prague. The conclusion is that these time indications allow the process of writing and the development of the writer during that process to be made visible in the text. Om deze bron te vermelden: Sven Vitse, “‘Een door nieuwe gebeurtenissen overweldigde chroniqueur’ Over tijdsaanduidingen in het proza van Daniël Robberechts”, in: Interférences littéraires/Literaire interferenties, November 2012, 9, “Het schrijversdagboek. De generische vrijheid van een schrijfpraktijk”, Matthieu Sergier & Sonja Vanderlinden (red.), 99-113.
Comité de direction - Directiecomité David Martens (KULeuven & UCL) – Rédacteur en chef - Hoofdredacteur Matthieu Sergier (UCL & Facultés Universitaires Saint-Louis), Guillaume Willem (KULeuven) & Laurence van Nuijs (FWO – KULeuven) – Secrétaires de rédaction - Redactiesecretarissen Elke D’hoker (KULeuven) Lieven D’hulst (KULeuven – Kortrijk) Hubert Roland (FNRS – UCL) Myriam Watthee-Delmotte (FNRS – UCL)
Conseil de rédaction - Redactieraad Geneviève Fabry (UCL) Anke Gilleir (KULeuven) Gian Paolo Giudiccetti (UCL) Agnès Guiderdoni (FNRS – UCL) Ortwin de Graef (KULeuven) Ben de Bruyn (FWO - KULeuven) Jan Herman (KULeuven) Marie Holdsworth (UCL) Guido Latré (UCL)
Nadia Lie (KULeuven) Michel Lisse (FNRS – UCL) Anneleen Masschelein (FWO – KULeuven) Christophe Meurée (FNRS – UCL) Reine Meylaerts (KULeuven) Stéphanie Vanasten (FNRS – UCL) Bart Van den Bosche (KULeuven) Marc van Vaeck (KULeuven) Pieter Verstraeten (KULeuven)
Comité scientifique - Wetenschappelijk comité Olivier Ammour-Mayeur (Monash University - Merbourne) Ingo Berensmeyer (Universität Giessen) Lars Bernaerts (Universiteit Gent & Vrije Universiteit Brussel) Faith Binckes (Worcester College - Oxford) Philiep Bossier (Rijksuniversiteit Groningen) Franca Bruera (Università di Torino) Àlvaro Ceballos Viro (Université de Liège) Christian Chelebourg (Université de Nancy II) Edoardo Costadura (Friedrich Schiller Universität Jena) Nicola Creighton (Queen’s University Belfast) William M. Decker (Oklahoma State University) Dirk Delabastita (Facultés Universitaires Notre-Dame de la Paix - Namur) Michel Delville (Université de Liège) César Dominguez (Universidad de Santiago de Compostella & King’s College) Gillis Dorleijn (Rijksuniversiteit Groningen)
Ute Heidmann (Université de Lausanne) Klaus H. Kiefer (Ludwig Maxilimians Universität München) Michael Kohlhauer (Université de Savoie) Isabelle Krzywkowski (Université de Grenoble) Sofiane Laghouati (Musée Royal de Mariemont) François Lecercle (Université de Paris IV - Sorbonne) Ilse Logie (Universiteit Gent) Marc Maufort (Université Libre de Bruxelles) Isabelle Meuret (Université Libre de Bruxelles) Christina Morin (Queen’s University Belfast) Miguel Norbartubarri (Universiteit Antwerpen) Olivier Odaert (Université de Limoges) Andréa Oberhuber (Université de Montréal) Jan Oosterholt (Carl von Ossietzky Universität Oldenburg) Maïté Snauwaert (University of Alberta - Edmonton)
Interférences littéraires / Literaire interferenties KULeuven – Faculteit Letteren Blijde-Inkomststraat 21 – Bus 3331 B 3000 Leuven (Belgium) Contact :
[email protected] &
[email protected]
Interférences littéraires/Literaire interferenties, 9, november 2012
‘‘Een door nieuwe gebeurtenissen overweldigde chroniqueur’’ Over tijdsaanduidingen in het proza van Daniël Robberechts Onlangs werd ik door Utrechtse studenten Nederlands gevraagd naar de boeken die de meeste indruk op me hadden gemaakt. Overvallen door de vraag kon ik slechts één titel noemen: Praag schrijven van Daniël Robberechts, gepubliceerd in 1975. Van Robberechts hadden de studenten nooit gehoord, en de taalpositie van deze auteur – een zoon van verfranste Brusselaars die in het Nederlands studeerde en op het Vlaamse platteland aan een Nederlandstalig oeuvre werkte – zouden ze wellicht moeilijk hebben kunnen begrijpen. Een substantieel deel van Robberechts’ oeuvre bestaat uit dagboekdelen uit de jaren 1960. Twee delen daarvan – ’64-’65 en ’66-’68 – verschenen in de jaren 1980, nog tijdens het leven van de auteur. Een derde deel – ’68-’69 – verscheen onlangs pas, achttien jaar na zijn dood. Deze drie boeken dragen de titel Dagboek. Een vierde deel – ’65-’66 – werd met het oog op publicatie geschreven en verscheen in 1969 als De grote schaamlippen. Een dynamische zelfbeschrijving. Het romanexperiment Praag schrijven is strikt genomen geen dagboek. En toch zijn de fragmenten uit dit montageboek gedateerd, van november 1967 tot februari 1971. Over de rol van de dagboekvorm, en over de functie van dag- en maandtekeningen in het proza van Daniël Robberechts wil ik het hier hebben. De dagtekening is in het dagboekgenre een vanzelfsprekend gegeven. De term dagboek of journaal, zo merken Philippe Lejeune en Catherine Bogaert op, “nous dit d’abord que c’est une écriture au jour le jour: une série de traces datées”.1 De datum boven elke entry verwijst naar het schrijfmoment en niet noodzakelijk naar het moment waarop het beschrevene – indien dat een gebeurtenis is – zich heeft voorgedaan. De datum fixeert in de eerste plaats het schrijven in de tijd: “Une entrée de journal, c’est ce qui a été écrit à tel moment”.2 Enkel in het dagboek wordt het moment van schrijven zo precies gemarkeerd. De auteur van een roman of een autobiografie kan aan zijn werk een indicatie toevoegen van de periode waarin het is geschreven. Zo vermeldt de slotpagina van Willy Roggemans roman Catch as catch can de jaartallen ‘1959-1963’.3 Wanneer precies en in welke volgorde de onderdelen van het boek geschreven zijn, wordt echter niet aangegeven. Kenmerkend voor het dagboek is daarnaast de discontinuïteit: Lejeune typeert dagboeken als discontinu, fragmentarisch, repetitief en niet-narratief.4 Het 1. Philippe Lejeune & Catherine Bogaert, Le journal intime. Histoire et anthologie, Paris, Textuel, 2006, 22. 2. Ibid., 23. 3. Willy Roggeman, Catch as catch can, Den Haag, Nijgh & Van Ditmar, 1968, 153. 4. Philippe Lejeune, On diary, Manoa, University of Hawai’i Press, 2009, 170.
99
‘Een door nieuwe gebeurtenissen overweldigde chroniqueur’ discontinue karakter onderscheidt het dagboek volgens Béatrice Didier van de autobiografie en de memoires, die vanuit de terugblik een zinvolle ontwikkeling of een narratieve lijn uittekenen. In het dagboek, aldus Didier, speelt het geheugen niet “ce rôle organique, organisateur qui caractérise le rythme de l’aubiographie”5. In het dagboek kunnen bespiegeling, herinnering en relaas in principe elke dag opnieuw beginnen, met tal van breuken en herhalingen tot gevolg. Bovendien zijn lang niet alle dagboeken gewijd aan het documenteren of traceren van een levensverhaal. Hoewel het dagboek doorgaans als een vorm van life-writing wordt beschouwd, hoeft het niet per se het leven, de handel en wandel van de auteur te beschrijven. In nogal wat dagboeken “(l)a vie événementielle se trouv[e] réduite le plus possible”6, aangezien de dagboekschrijver een voorkeur heeft voor introspectie en reflectie op allerhande gegevens en projecten, waaronder het dagboek zelf. Eigen aan veel dagboekschrijvers is dan ook “une tendance à la réflexion sur l’œuvre”7. De mogelijkheden die het dagboek biedt tot creatieve reflectie en intellectuele springerigheid verklaren volgens Lejeune en Bogaert mede “la progressive intégration du journal, depuis le xixe siècle, dans le canon des genres littéraires”.8 Het zijn al deze eigenschappen die het dagboek als een literair genre voor Daniël Robberechts aantrekkelijk maken. Hans Vandevoorde merkt op dat Robberechts in zijn dagboek “de identiteitsproblematiek”9 centraal stelt, zoals in vele literaire dagboeken het geval is. De tijd speelt ook in deze identiteitsproblematiek een cruciale rol: “Hij wilde het ik dat al schrijvend verandert, vastleggen”.10 Voor het dag aan dag registreren van een veranderende realiteit, zonder kennis van verdere ontwikkelingen, biedt het dagboek de aangewezen vorm. Het dagboek, immers, “foregrounds its connections with temporality, its status as a discursive event rooted in a specific time and place”.11 In het werk van Robberechts bleek de dagboekvorm echter ook buiten het reguliere, al dan niet voor publicatie geschreven dagboek productief. Robberechts wijdde twee van zijn boeken aan de (re)constructie van een stad in woorden: het tweeluik Aankomen in Avignon (1970) en Praag schrijven (1975). Het dagboek figureert in beide romans, zij het op totaal verschillende manieren. In het boek over Avignon verschijnt het dagboek als geheugensteun: in zijn poging om zijn herinneringen en de structuur van de stad zo nauwkeurig mogelijk voor de geest te halen, grijpt het hoofdpersonage terug naar het dagboek waarin hij zijn ervaringen in de stad noteerde. Helaas blijkt ook het dagboek geregeld gecorrigeerd te moeten worden: “zijn dagboek vermeldt Rue de la petite Saunerie, maar dat zal wel een vergissing zijn”12. Praag schrijven, daarentegen, heeft van het dagboek veeleer de 5. Béatrice Didier, Le journal intime, Paris, Presses Universitaires de France, 1976, 9. 6. Ibid., 162. 7. Ibid., 17. 8. Philippe Lejeune & Catherine Bogaert, Le journal intime. Histoire et anthologie, 31. 9. Hans Vandevoorde, “‘Het leven is niet goed’. Jan Biorix als exponent van ‘Le nouveau journal’”, in: Lars Bernaerts, Hans Vandevoorde & Bart Vervaeck (red.), Jan Walravens en het experiment, Gent, Academia Press, 2011, 206. 10. �Ibidem. 11. ��������� Rachael Langford & Russel West, “Introduction: diaries and margins”, in: Rachael Langford & Russel West (red.), Marginal voices, marginal forms: diaries in European literature and history, Amsterdam/Atlanta, Rodopi, 1999, 7. 12. �������� Daniël Robberechts, Aankomen in Avignon, Antwerpen, Manteau, 1970, 66.
100
Sven Vitse vorm overgenomen. Van een verhaal over een personage dat een dagboek bijhoudt, is hier geen sprake. Van “une série de traces datées” des te meer. Aan de hand van een analyse van Robberechts’ poëtica en van opzet en structuur van Praag schrijven tracht ik te verklaren hoe en waarom de auteur dit “eigenaardig menggenre tussen roman, essay en dagboek” heeft ontwikkeld13. Ik wil nagaan hoe de dagboekvorm past in de poëtica van Robberechts en welke functie ze in zijn werk vervult. Aan de hand van Dagboek ’64-’65 (1984) en De grote schaamlippen (1969) tracht ik deze poëtica te reconstrueren. Daarna zoom ik in op de rol van tijdsaanduidingen in Praag schrijven, onder meer door het boek te vergelijken met het manuscript.
1. Doppler-effecten Op 16 januari 1964 beschrijft Daniël Robberechts in zijn dagboek een wat hij noemt “misschien-geniale inval”, namelijk “een vorm voor een soort van totaal boek”.14 Robberechts onderscheidt drie belangrijke eigenschappen van het totaalboek. Ten eerste “wordt de schrijver hoe langer hoe explicieter bij zijn boek betrokken”.15 Ten tweede wijst hij op “de drang naar een meer directe mededeling tot de lezer”.16 En ten derde “zijn er alle problemen die de factor tijd oproept (de tijd, essentieel in de schrijfkunst)”.17 Hij concludeert: Uit al die bedenkingen ontstaat het ideaalbeeld van een boek dat organisch zou zijn t.o.v. de schrijver, waaruit het leven van de schrijver niet angstvallig (desnoods naar een dagboek) verbannen zou zijn, dat o.a. het ritme zou hebben van de schrijver zijn leven, waarvan elk fragment geschreven zou zijn op het ogenblik dat de schrijver het voor zichzelf voelde.18
Dat idee van het totaalproza zal Robberechts niet meer loslaten,19 al houdt hij zich in die vroege jaren als onuitgegeven schrijver ook intensief bezig met een soort proza dat hij ‘pseudoproza’ noemt. Net zoals het totaalboek wijst het pseudoproza de narratieve anekdote, de romaneske intrige af, maar het doet dit veeleer ten gunste van een autonome taalcreatie. Op 13 februari 1964 stelt Robberechts zichzelf voor de keuze “tussen een gebalde poëzie en een uitvoerige belijdenis. Pseudoproza of totaalboek”.20 In november van datzelfde jaar werkt hij nog “dagenlang” aan “een plan voor het pseudoproza”21 dat als een algoritme het schrijven zal sturen. Als uitgangspunt 13. ������ Hans Vandevoorde, “‘Het leven is niet goed’. Jan Biorix als exponent van ‘Le nouveau journal’”, 206. 14. �������� Daniël Robberechts, Dagboek ’64-’65, Antwerpen, Manteau, 1984, 14. 15. �Ibidem. 16. �Ibid., 15. 17. �Ibidem. 18. �Ibidem. 19. ����������������������������������������������������������������������������������������� In een brief aan G. Adé (dagboeknotitie van 4 januari 1967) omschrijft Robberechts zijn schrijverschap als “schrijven omdat ik het toch niet laten kan: een enkel, integraal, continu dag- en allesboek”. (Daniël Robberechts, Dagboek ’66-’68, Leuven, Kritak, 1987, 16). Op 30 december 1966 omschreef hij “[z]ijn manier van schrijven” al als “een continu dagboek waaruit ik daarna de te publiceren boeken zou samenstellen”. (Ibid., 12) 20. �Ibid., 39. 21. �Ibid., 147.
101
‘Een door nieuwe gebeurtenissen overweldigde chroniqueur’ neemt hij drie elementen – kei, vogel en mens – waarmee hij “permutaties”22 vormt die op strikt geordende wijze de acht hoofdstukken van het boek zullen vullen. Dit algoritmische, procedurele schrijven werkt blijkbaar aanstekelijk, want in december 1964 begint de auteur aan “een nieuw verhaal”,23 getiteld “’s Morgens”, waarin hij werkt “met frequenties van woorden: de kleine treedt aanvankelijk om de ± 5 regels op, maar minder en minder, en op het einde slechts om de ± 22 regels”24. In de versie van dit verhaal die in 1966, in de tweede jaargang van het tijdschrift Komma is gepubliceerd, blijkt deze procedure trouwens slechts bij benadering te zijn gevolgd.25 Ik zal in deze bijdrage over de rol van de tijd in het proza van Daniël Robberechts niet langer stilstaan bij dit planmatige schrijven, en het dagboek suggereert dat ook de auteur zelf deze planmatige aanpak al snel ging relativeren. Op 13 mei 1965 noteert hij: “Essentieel in een geschrift is de tijd, de beweging van het begin naar het einde. Daarom is een plan zinloos: het plan ontstaat uit een toestand die vreemd is aan het schrijven”.26 In de daaropvolgende jaren zal Robberechts dan ook op zoek gaan naar een literaire vorm die de tijd alle ruimte geeft om zich te ontwikkelen. De dagboek- of journaalvorm lijkt een oplossing te bieden voor dit poëticale probleem. In november 1965 staat Robberechts al te popelen om aan zijn nieuwe project te beginnen, dat De grote schaamlippen moet heten. Hij weerhoudt zich ervan allerlei losse gedachten neer te pennen die in dat nieuwe boek, “in een breder verband” een plaats zullen krijgen.27 Nu al gedachten noteren gaat tegen de geest van dat nieuwe project in, “want D.g.s. moet dag aan dag worden geschreven, zonder vooropgezette plannen of schetsen”.28 Op 10 december 1965 schrijft Robberechts dan uiteindelijk de openingsregels van De grote schaamlippen: “Dit wordt de 1109e bladzijde van mijn dagboek, maar ik wou het – al is het maar voorlopig – een andere vorm geven”.29 Meteen verandert de status van het dagboek: De grote schaamlippen heeft níet als ondertitel ‘‘dagboek ’65-’66’’, maar bevat wel een inhoudsopgave waarin de tekstdelen niet met nummers maar met data zijn aangeduid. Hoewel een latere editie van De grote schaamlippen de ondertitel “dagboek ’65-’66” heeft gekregen, is deze aanduiding althans volgens de auteur zelf niet helemaal nauwkeurig. Robberechts maakt in de openingspagina’s namelijk een onderscheid tussen enerzijds “een echt dagboek, waarvan de inderhaaste, fragmentarische nota’s noodzakelijk een slordige, onvolledige weergave worden van volle, niet noodzakelijk slordige dagen”30, en anderzijds dit geschrift, dat het resultaat is van revisie en aanvulling, en van een zelfbewuster schrijfproces. Bovendien bestaat De grote schaamlippen grotendeels uit teksten die niet specifiek “daggebonden” zijn: bespiegelingen over taal en literatuur, jeugdherinneringen, 22. �Ibid., 145. 23. �Ibid., 152. 24. �Ibid., 153. 25. �������� Daniël Robberechts, “’s Morgens”, in Komma, 1966, 2, 2, 41-56. 26. �������� Daniël Robberechts, Dagboek ’64-’65, 199. 27. �Ibid., 244. 28. �Ibidem. 29. �������� Daniël Robberechts, De grote schaamlippen. Een dynamische zelfbeschrijving, Den Haag, Nijgh & Van Ditmar, 1969, 7. 30. �Ibid., 15-16.
102
Sven Vitse verhalen. Dat De grote schaamlippen van een andere orde is dan het dagboek blijkt ook uit het fragment “Het geval met Kene”. In dat stuk recapituleert de auteur een buitenechtelijke affaire, en dat doet hij nota bene op basis van citaten uit zijn eigen dagboek (na te lezen in Dagboek ’64-’65). De poëticale status van die geciteer de dagboekfragmenten is ambigu. Enerzijds wijzen ze op authenticiteit: de citaten suggereren dat de lezer inzage krijgt in de oorspronkelijke dagboekaantekeningen. Anderzijds ondergraven ze de authenticiteit van de herinnering: ze geven aan dat het verslag van de affaire steunt op wat in het dagboek is vastgelegd en dus veeleer teruggaat op een andere tekst dan op de oorspronkelijke ervaring. De indruk van authenticiteit wordt in de verf gezet door de bedenking waarmee Robberechts dit stuk afsluit: “omwille van Cee [zijn vrouw] zal ik deze tekst verborgen moeten houden, terwijl hij voor De grote schaamlippen als het ware geknipt is”.31 In het hoofd van de auteur bestaat De grote schaamlippen als project, wat aangeeft dat het niet zomaar een journaal is. Dat Robberechts het stuk toch opneemt, toont dan weer aan hoeveel hem gelegen is aan het zogenaamde compromitterende schrijven. Dat laatste blijkt ook uit de opname van een passage waarin Robberechts uitvoerig uitlegt waarom hij zijn schoonmoeder dood wenst, en zich erover beklaagt dat het “zo vreselijk moeilijk [is] om dit op waarheidsgetrouwe wijze aannemelijk te maken”.32 Zoals gezegd: grote stukken uit De grote schaamlippen zijn niet daggebonden. Waarom blijft Robberechts dan toch vasthouden aan de dagboekvorm, aan dagtekeningen? De verklaring hiervoor moet wellicht gezocht worden in Robberechts’ visie op tijd en werkelijkheid. Tijd beschouwt Robberechts als de meest fundamentele dimensie: Een geschrift is onherroepelijk unidimensionaal. En zoals al het (menselijk?) unidimensionale dringt zich als die enige dimensie op: de tijd. Niet onmogelijk dat dit een stringente wet is. Een statisch bedoeld geschrift wordt èn door het schrijven èn door het lezen dynamisch. Hoe kan een geschrift zijn dat niet met de tijd is verzoend?33
Later zal Robberechts zich vanuit een ander, veeleer ideologisch gemotiveerd, poëticaal uitgangspunt verzetten tegen het eendimensionale karakter van conventionele teksten, waarmee hij vooral de lineaire ontwikkeling van het verhaal of het betoog bedoelt. Die eendimensionaliteit kan onder meer doorbroken worden door “de tijdsdimensie” te expliciteren, met andere woorden door duidelijk te maken dat op verschillende momenten aan een tekst is gewerkt34. De dagtekening is uiteraard een techniek die deze tijdsdimensie expliciteert. In De grote schaamlippen houdt de tijdsdimensie voornamelijk verband met het probleem van de authenticiteit. Robberechts verwijst een paar keer naar het zogeheten Doppler-effect, een natuurkundig verschijnsel waarbij de waarneming van een object verandert onder invloed van de beweging van het object. De duidelijkst waarneembare Doppler-effecten zijn auditief, zoals de vervorming van een brandweersirene. In tegenstelling tot de verhaalvorm houdt de 31. �Ibid., 70. 32. �Ibid., 28. 33. �Ibid., 36. 34. �������� Daniël Robberechts, Bezwarende geschriften 1967-1977, Antwerpen, Manteau, 1984, 64.
103
‘Een door nieuwe gebeurtenissen overweldigde chroniqueur’ dagboekvorm, aldus Robberechts, rekening “met alle Doppler-effecten, veroorzaakt door het feit dat ik al schrijvende evengoed verander als de wereld om me heen”.35 In De grote schaamlippen speelt de wereld om zich heen nog geen doorslaggevende rol,36 maar de evolutie van het schrijvende ik des te meer. Die evolutie heeft consequenties voor de status van het geschrevene, met name wanneer dat geschrevene herinneringen aan de voorbije jaren betreft. Op 23 mei 1966 stelt de auteur een prangende vraag: “Bestaat er geen gevaar dat de evolutie die ik de laatste maanden onderga de uitdrukking van de evolutie der laatste jaren verwart, als een Doppler-effect vervalst?”37 Een week later formuleert hij dezelfde twijfel in andere natuurkundige termen: “Heisenbergs onzekerheidsprincipe impliceert de onmogelijkheid om het wetenschappelijk waargenomene geheel onafhankelijk te maken van de waarnemer’’.38 De dagtekeningen geven rekenschap van die potentieel vervormende effecten. De klassieke verhaalanalyse behandelt weliswaar de temporele structuur in het verhaal en de verhouding tussen vertelde tijd en verteltijd, maar heeft weinig aandacht voor zoiets als schrijftijd. Een verhaal waaraan twintig jaar gewerkt is, wordt in principe op dezelfde manier ontleed als een verhaal dat in enkele weken tot stand is gekomen, en de volgorde waarin de onderdelen van een verhaal zijn geconcipieerd en geschreven speelt bij de analyse van de tijd in het verhaal geen enkele rol. Robberechts expliciteert het temporele karakter van het schrijven door ook in een narratieve tekst – het verhaal “De straf ” – dagtekeningen op te nemen. Het nuldeel van “De straf ” is niet gedateerd, omdat dat deel al eerder geschreven is, maar in de volgende delen zijn in de marge data toegevoegd, zodat de lezer kan volgen wanneer aan de tekst gewerkt is. Tussen het derde en het vierde deel meldt een dagboeknotitie: “Verleden dinsdag mijn vader geopereerd, nu schijnt het hem goed te gaan. Zaterdag bezoek van Cees ouders, en dadelijk na hun vertrek zijn we alle drie ziek.”39 Ook deze omstandigheden zijn van invloed op het schrijfproces. De tijd van de auteur fascineert Robberechts ook als lezer, bijvoorbeeld in het proza van Michel Leiris: “in La règle du jeu stelt men ergens vast dat sinds de drie of vier laatste alinea’s een dertigtal dagen van het leven van de auteur zijn verlopen: dit gaf mij een SCHOK)”.40 Enkele maanden na de voltooiing van het manuscript constateert Robberechts tevreden dat hij er in De grote schaamlippen in geslaagd is “[z]ijn concrete leven tot de compositie van een geschrift aan te wenden”.41 Dit is voor Robberechts ongeveer het ideaal: een concreet mensenleven met al zijn sleur 35. �������� Daniël Robberechts, De grote schaamlippen. Een dynamische zelfbeschrijving, 16. 36. ������������������������ Een voorpublicatie uit De grote schaamlippen verscheen in het eerste nummer van de vierde jaargang van Komma. Daarin is een fragment opgenomen dat niet in De grote schaamlippen staat. Is het toevallig dat dit stuk de Belgische cultuurpolitiek betreft? “Veel meer beschamend dan om het even welke cultuurloosheid acht ik de dubbelhartigheid waarmee men beweert een cultuur met starfighters te beveiligen terwijl men de cultuurdragers zelf als ongeorganiseerde subproleten laat lopen.” (Komma, 4, 1, 1968, p. 60) 37. �������� Daniël Robberechts, De grote schaamlippen. Een dynamische zelfbeschrijving, 139. 38. �Ibid., 163. 39. �Ibid., 106. 40. �������� Daniël Robberechts, Dagboek ’66-’68, Leuven, Kritak, 1987, 16. 41. �Ibid., 15.
104
Sven Vitse en redundantie stuurt het schrijven, veeleer dan een volstrekt onwerkelijk verhaal met onwaarschijnlijke personages. Daarmee behoort De grote schaamlippen wellicht tot het type proza dat Robberechts in 1964 het etiket “totaalboek” meegaf, en dat hij in februari 1966 nog steeds als een van de twee mogelijkheden voor de hedendaagse prozaschrijver ziet. Het is het type geschrift dat geen (fictionele) afbeelding van de werkelijkheid meer wil zijn, maar als het ware de werkelijkheid zelf, “een haast documentaire voorstelling ervan”.42 In dit soort proza vallen auteur en verteller samen en is literaire vormgeving, hoewel onontkoombaar, veeleer vijand dan bondgenoot. Bovendien “[deelt] de schrijver aan de lezer ook zijn werkwijze mee […] zodat de lezer hem voortdurend op de vingers kan zien”.43 Tegenover dit type proza staat het “drastisch autonome geschrift”, dat Robberechts nu zowel “pseudoproza”, “absoluut proza” als “totaalproza” noemt.44
2. Praag: dagboek en Praagboek Is De grote schaamlippen al niet echt meer een dagboek, in Praag schrijven gaat Robberechts nog een stuk verder in zijn experimenten met de dagboek- of journaalvorm. Het uitgangspunt van het Praagboek en van de andere stadsprojecten is de afwijzing van het personage, een categorie die volgens Robberechts morsdood is. In de stadsboeken zijn “de personages voorwerpen […]: evengoed een hele stad als het geringste stedelijke voorwerp”45. Voor hij aan de stadsboeken begint, eerst Avignon en daarna Praag, ziet hij “de tijdsdimensie” als het belangrijkste probleem in dit proza.46 Hij wist toen nog niet dat de geschiedenis zelf zijn probleem zou oplossen. Geschreven tussen november 1967 en februari 1971 omvat dit boek de periode van de Praagse Lente en de onderdrukking daarvan door Moskou. Aanvankelijk verrast door deze politieke ontwikkelingen begint Robberechts in het voorjaar van 1968 de gebeurtenissen in Tsjecho-Slowakije van dag tot dag te volgen en in een soort nieuwsband in zijn boek te verwerken. Het eerste bericht gaat terug tot januari 1967. Die precieze dateringen weerspiegelen echter niet het moment van schrijven. De schrijftijd is in Praag schrijven minder nauwkeurig aangeduid dan in De grote schaamlippen: de enige tijdsaanduidingen zijn maandtekeningen, en die gaan enkel vooraf aan de passages die níet de Tsjecho-Slowaakse actualiteit betreffen. Het ‘echte’ dagboek loopt tijdens het schrijven van het Praagboek gewoon door; het totaalboek waarin het dagboek zou geïntegreerd zijn, blijkt dus niet haalbaar te zijn. In het dagboek schrijft Robberechts hierover: Het was mijn bedoeling dat het dagboek volkomen zou opgaan in Praag schrijven. De moeilijkheid zat hem hierin dat een heleboel toevallige gebeurtenissen ofwel verzwegen ofwel in Praag ingepast moesten worden. […] Er zijn gebeurtenissen en reacties erop waarvan ik onmogelijk kan weten of ze in Praag zullen passen, en dan is de memorialist in mij, en de lezer van documenten, 42. �������� Daniël Robberechts, De grote schaamlippen. Een dynamische zelfbeschrijving, 56. 43. �Ibidem. 44. �Ibidem. 45. �Ibid., 6. 46. �Ibidem.
105
‘Een door nieuwe gebeurtenissen overweldigde chroniqueur’ doodsbang dat ze volledig zouden verdwijnen in de vergetelheid, alsof er niets was gebeurd.47
Het dagboek uit deze periode is veel meer een ‘gewoon’ dagboek dan De grote schaamlippen. Praag schrijven heeft dan weer een uitgesproken topicaal karakter, ook buiten de Praagse nieuwsberichten. In een passage gedateerd april 1968 vermeldt Robberechts dat “nu dan” Martin Luther King vermoord is, “de man die geweldloos de ellende van zijn medekleurlingen wilde keren”48. In dezelfde aantekening vermeldt hij ook de moord op “een duitse student”, Rudi Dutschke.49 In het dagboek noteert hij deze voorvallen op respectievelijk 5 en 12 april 1968. Waar deze gebeurtenissen in het dagboek louter feitelijk vermeld worden, maken ze in Praag schrijven deel uit van een brief waarin Robberechts de inwoners van Praag moed inspreekt. Het is “nog veel te vroeg […] om te juichen”50, maar werkelijk alles lijkt vandaag mogelijk te zijn. Dit is de tijd van “de voortdurende verandering”, die de schrijver omvormt tot “een door nieuwe gebeurtenissen over weldigde chroniqueur”.51 In het dagboek, op 6 april 1968, trekt Robberechts de poëticale consequentie uit dit inzicht: Actueel schrijven is nu niet meer mogelijk dan prospectief, dag aan dag, de dagelijkse wijzigingen in het schrijven betrekkend. Gewoon omdat verandering een wezenskenmerk wordt van elke dagelijkse werkelijkheid. Het is zelfs de vraag of er retrospectief kan geschreven worden, of het verleden daartoe voldoende kan stollen […].52
En zo lijken de journaalvorm en de tijdsaanduidingen ten dele door de geschiedenis zelf te worden gedicteerd. Een nadere studie van het manuscript van Robberechts’ dagboek verschaft meer inzicht in dit “prospectieve” schrijven.53 Een opmerkelijke constatering is dat het dagboek uit de periode november 1967 tot eind 1969 het manuscript van Praag schrijven omvat: Robberechts schreef Praag schrijven in zijn dagboek, in gedateerde fragmenten die afgewisseld worden met entries die later in het gepubliceerde dagboek zijn opgenomen. Hierbij valt op dat de Praag-passages in het dagboek in dezelfde volgorde geschreven zijn als die waarin ze later in Praag schrijven zijn gepubliceerd. Het manuscript laat dus toe om de maandtekeningen uit Praag schrijven te verfijnen. Een aantekening van 6 november 1967 in het manuscript begint bijvoorbeeld zo: “November. Men betreedt de ernstige maanden, of: men wordt erdoor betreden?” Dit zijn, na een minimale herschrijving, de openingswoorden van Praag schrijven geworden: “1967, november. Je betreedt de ernstige maanden – of: je wordt erdoor betreden?”.54 De indruk van het dagboekschrijven wordt in de openingspagina’s van het boek versterkt door een duidelijk gesignaleerde onderbreking en herneming van het schrijven. Een passage gedateerd “1968, januari” (23 januari 47. �Ibid., 153. 48. ��������������������� Daniël Robberechts, Praag schrijven, Amsterdam, De Bezige Bij, 1975, 26. 49. �Ibid., 27. 50. �Ibid., 25. 51. �Ibidem. 52. �������� Daniël Robberechts, Dagboek ’66-’68, 165. 53. �������������������������������������������������������������������������������� Mijn dank gaat uit naar de erven Robberechts, voor de inzage in het manuscript. 54. �������� Daniël Robberechts, Praag schrijven, 5.
106
Sven Vitse 1968 in het manuscript) eindigt met de woorden: “Een donderdag dan vielen dikke, vette vlokken.”55 In de volgende passage, gedateerd “1968, februari” (13 februari 1968 in het manuscript), legt de auteur uit dat hij het schrijven drie weken heeft moeten onderbreken vanwege hersenvliesontsteking. Daarna (14 februari 1968 in het manuscript) volgt de herneming: “Een donderdag dan – Cee’s vrije dag – vielen dikke, vette vlokken.”56 Het schrijfproces wordt met andere woorden nadrukkelijk geëtaleerd. De maandtekening draagt bij aan de authenticiteit van het geschrevene, doordat ze het wortels geeft in het hier en nu, in de geleefde realiteit van de auteur. De indruk ontstaat dat het schrijfproces en het schrijfproduct samenvallen, dat de gepubliceerde tekst de directe, onbemiddelde weergave is van de oorspronkelijk geschreven tekst. Die indruk wordt bevestigd in het fragment ‘‘1968, april’’, waarvan de tweede alinea als volgt begint: ‘‘April. Zo onbekend als je toekomst, deze stad.’’57 De herhaling van de maand suggereert dat het schrijven hier na een korte onderbreking is hernomen. Vergelijking met het manuscript bevestigt die suggestie: de eerste alinea is geschreven op 2 april 1968, de tweede een dag later. Hetzelfde geldt voor het tweede fragment ‘‘1968, april’’, dat begint met de woorden: ‘‘Jan-Emmanuel glimlachte toen je hem vroeg […]’’.58 Een nieuwe alinea in het boek correspondeert met een nieuwe entry in het manuscript van het dagboek. In het licht van dat proces van authentificatie valt het op dat in andere gevallen de breuken, haperingen en hiaten in het schrijfproces dan weer enigszins zijn weggemoffeld. Zo is het hierboven geciteerde fragment dat begint met “April” geschreven op 3 en 4 april 1968 – het stuk vanaf “En dan word je een archeoloog” is de tweede dag geschreven – terwijl de gepubliceerde tekst uit één doorlopende alinea bestaat. (Niettemin valt op dat de passage van 4 april naadloos aansluit op die van 3 april, waaruit de continuïteit van het schrijfproces blijkt.) Een ander voorbeeld: in het fragment “1968, februari” van Praag schrijven lezen we de volgende passage: “We stapten alle drie in – en dat was heel zeker fout (…)”.59 In het manuscript van het dagboek echter is het deel vóór het koppelteken gedateerd 14 februari 1968 en het deel erna 16 februari 1968. De tijdsaanduidingen in het boek reflecteren dus slechts tot op zekere hoogte het schrijfproces. Bepaalde passages uit het boek reflecteren bovendien niet hoe moeizaam het schrijven ervan is verlopen. De brief aan Rainer Maria Rilke, in Praag schrijven gedateerd “1969, augustus”, is hiervan een mooi voorbeeld. De eerste aanzetten (“Beste Rainer”) zijn in het manuscript op 15 en 18 juli 1969 te vinden en de laatste regels worden uiteindelijk pas op 3 september 1969 neergepend. In het boek vormen de opeenvolgende aantekeningen uit het manuscript een door geen enkele indeling onderbroken tekstblok van iets meer dan zeven pagina’s.60 Hieruit blijkt dat de tijdsaanduidingen in het boek misleidend zijn: ze suggereren dat het 55. �Ibid., 14. 56. �Ibid., 16. 57. �Ibid., 21. 58. �Ibid., 22. 59. �Ibid., 14. 60. �Ibid., 158-165.
107
‘Een door nieuwe gebeurtenissen overweldigde chroniqueur’ product – de gepubliceerde tekst – samenvalt met het proces, terwijl dat niet in alle gevallen klopt. Aan de passage uit Praag schrijven over de opstandige geestelijke Jan Hus,61 gedateerd ‘‘1969, september’’, heeft Robberechts blijkens het manuscript tussen 8 september en 22 november 1969 gewerkt, met geregeld dagenlange onderbrekingen. In Dagboek ’68-’69 zijn al aantekeningen over Jan Hus te vinden uit april 1969, waaronder een Frans citaat uit een studie van Jean Boulier, overgenomen op 16 april 1969. De auteur kiest er echter niet voor om deze temporele dimensie van het schrijven te belichten aan de hand van dagtekeningen in de marge, zoals dat in De grote schaamlippen gebeurt. Niettemin thematiseert Robberechts het schrijfproces op een andere manier: ‘‘Even dacht je de nu bekende feiten van een 550 jaar geleden [over Jan Hus, S.V.] gewoon op te sommen als zeer nuchtere persberichten’’.62 Uiteindelijk doet de auteur dit niet, omdat een dergelijke vormgeving te veel overeenkomsten zou vertonen met de nieuwsberichten over de Praagse Lente. Bovenstaande overweging suggereert dat deze Praagse nieuwsberichten in dezelfde periode worden geschreven als de andere stukken uit Praag schrijven, hoewel dat niet expliciet blijkt uit dag- of maandtekeningen. Het manuscript van het dagboek zorgt voor (gedeeltelijke) opheldering: de eerste delen van deze berichtgeving zijn in het manuscript terug te vinden en kunnen zo worden gedateerd. Zo bevat een entry van 23 maart 1968 berichten uit de periode juni 1967/februari 1968. De eerste zin luidt: “Van 28 tot 30 juni ’67 wordt te Praag het 4e schrijverscongres gehouden.” In Praag schrijven wordt dit bericht enigszins herschreven: “Van achtentwintig tot dertig juni heeft in Praag een vierde congres van tsjechoslovaakse schrijvers plaats.”63 Bovendien wordt het voorafgegaan door twee mededelingen over eerdere gebeurtenissen. Het laatste bericht in deze entry gaat over 27 februari 1968. Op 25 maart 1968 begint Robberechts (in het manuscript van het dagboek) een entry met de volgende zin: “En dan de vraag, hoe de ramen in de Praagse huizen open- en dichtgaan.” Zo begint ook in Praag schrijven, na de maandtekening maart 1968, de passage die op het bericht over 27 februari 1968 volgt. In entries van 23 april en 16, 18 en 20 juli 1968 (in het manuscript) wordt de berichtgeving over Praag vervolgd. De genoemde entries in juli zijn in Praag schrijven in een doorlopend tekstblok terechtgekomen en bevatten de berichtgeving uit Praag tussen 22 maart en 22 juni 1968. De verdere berichtgeving, die wel in het boek is opgenomen, heb ik in het manuscript van het dagboek niet aangetroffen. Het opmerkelijke aan deze berichten over Praag is dat zij in het boek geen dagtekening dragen. Precies de passages die verwijzen naar specifieke data in de geschiedenis zijn in Praag schrijven niet gedateerd. Ik wil deze vergelijking tussen Praag schrijven en het manuscript van het dagboek afsluiten met twee opvallende passages die níet in Praag schrijven zijn opgenomen. Op 14 januari 1969 noteert Robberechts het volgende in zijn dagboek (ik citeer uit het gepubliceerde Dagboek ’68-’69): “In trouble omtrent Praag. Het ogenblik is gekomen om te schrijven over de ‘biografie’ van Kafka en Jan-Emmanuel. Benedictijnenwerk waarvoor ik nu echt niet de fysieke kracht voel.”64 Hoewel Praag 61. �Ibid., 170-176. 62. �Ibid., 170-171. 63. �Ibid., 16. 64. �������� Daniël Robberechts, Daboek ’68-’69, Aalst, Het balanseer, 2010, 51.
108
Sven Vitse schrijven poëticale bespiegeling bevat over het schrijfproces van het boek komt deze passage niet in het boek voor. Twijfels over het Praagproject komen in de volgende passage wél aan bod: “Gister dacht ik dat ik Praag beter kon opgeven”.65 Hier is deze twijfel poëticaal gemotiveerd: ze komt voort uit een beschouwing over informatieverwerking en continuïteit in het schrijfproces – de poëticale kern van het project. De twijfel in januari 1969 betreft echter de persoon van de auteur zelf. In de hierboven geciteerde poëticale passage is dan weer een ander stuk weggelaten. In zijn bespiegeling over continuïteit verwijst Robberechts naar “bekommernissen […] die niet onmiddellijk en uitsluitend op het schrijven betrekking hebben”, waarna hij zich in de volgende zin afvraagt of “het eigenlijke, continue schrijven zo’n dispersie wel [kan] overleven”66. Tussen beide zinnen staat in het manuscript van het dagboek een passage over het tijdschrift Komma: “Het redacteurschap van Komma (met zijn 200 lezers) is me in de eerste plaats een middel om de zaken zuiver te houden”. (25 maart 1969) Op 14 maart 1969 had Robberechts genoteerd dat Julien Weverbergh hem had voorgesteld “om René Gysen in de redactie van Komma te vervangen”.67 In Praag schrijven blijft deze verwijzing naar Komma achterwege. De passages die niet in het boek opgenomen zijn, suggereren dat de dagelijkse realiteit van het schrijfproces slechts tot op zekere hoogte in het boek gereflecteerd wordt.
3. Tekst en werkelijkheid Hoewel in het manuscript de stukken over Praag opgenomen zijn in het dagboek, staan in de gepubliceerde teksten dagboek en Praagboek naast elkaar. Het manuscript is als het ware in twee teksten gescheiden, op een enkele uitzonderlijke overlapping na. Op woensdag 21 augustus 1968, de dag na de militaire interventie, vallen Dagboek ’66-’68 en Praag schrijven samen. “Ik denk: laten er vooral geen doden vallen”,68 zo staat in beide boeken te lezen. Wanneer Robberechts echter op 16 april 1969 in zijn dagboek een poëticale bedenking formuleert die duidelijk geïnspireerd is door het Praagboek, zwijgt hij over Praag. In die dagboeknotitie beschrijft Robberechts het “(s)chrijven als achtervolging”: Het is niet helemaal waar dat je volledig in den blinde schrijft, zonder te weten waar je naartoe gaat. Maar dat een duidelijk opzet of plan volstaat om het schrijven te stremmen betekent waarschijnlijk: dat je je al schrijvend begeeft naar iets wat zelf in beweging moet zijn.69
Robberechts gebruikt de term hier niet, maar hij beschrijft opnieuw het Dopplereffect: niet alleen het waarnemende subject, maar ook het object van waarneming is in beweging, zodat er onvermijdelijk vervormingen in de waarneming optreden. In Praag schrijven, in een aantekening gedateerd maart 1969, maakt Robberechts een tussentijdse balans op van zijn Praagproject. Hij merkt op dat het helemaal niet vol65. �������� Daniël Robberechts, Praag schrijven, 115. 66. �Ibid., 116. 67. �������� Daniël Robberechts, Daboek ’68-’69, 86. 68. �������� Daniël Robberechts, Praag schrijven, 59; Daniël Robberechts, Dagboek ’66-’68, 218. 69. �������� Daniël Robberechts, Daboek ’68-’69, 105.
109
‘Een door nieuwe gebeurtenissen overweldigde chroniqueur’ gens plan is verlopen: hij had Praag willen benaderen via de Praagse ervaringen van Rilke, Kafka en zijn vader, maar in de lente van 1968 “ging alles bewegen”: het waarnemingsstation én het verschijnsel, de kranten hadden het over Praag, het journaal bracht je in praagse woningen en paleizen (…). Het bleek dat Praag in de maak is. Van toen af kon de aanvankelijke opzet niets meer opleveren dan een achtervolging van Praag (…) Registreren. Erkenning van de tijd is ook voeging naar voorlopigheid. Praag nu is Praag is wat Praag wordt mét wat Praag is geweest.70
In Praag schrijven is het Doppler-effect geregistreerd door de tekst. Men kan het bijvoorbeeld afmeten aan de verhouding tussen het aantal pagina’s dat gewijd is aan, enerzijds, de berichtgeving dag na dag over de gebeurtenissen in Praag, en, ander zijds, de stukken ingeleid door een maandtekening: persoonlijke beschouwingen, beschrijvingen van prentbriefkaarten of aantekeningen over Rilke, Kafka et cetera. In de periode juli 1968 – maart 1969 is die verhouding grosso modo vier op één; in de periode augustus 1969 – april 1970 is die verhouding, op een vergelijkbaar aantal pagina’s, grosso modo één op vier. Als lezer zie je en voel je de Praagse Lente uitdoven in de tekst. Vooral de aanloop naar de Russische interventie en de zuivering van het partijapparaat na de interventie krijgen veel aandacht. De eerste verjaardag van de interventie doet die aandacht nog even oplaaien, maar daarna verschijnt de Praagse actualiteit nog slechts sporadisch in het geschrift. Het valt op dat in de tweede helft van het boek lange beschouwingen gewijd zijn aan kwesties die niet aan de actualiteit gebonden zijn: een afrekening met Rilke, de geschiedenis van Jan Hus, of de professionele beslommeringen van vader Robberechts. Vanaf de herfst van 1969 komt de reflectie op de gebeurtenissen op gang. In oktober 1970 laat Robberechts zich opvallend kritisch uit over de kunstenaars en intellectuelen die het democratiseringsproces vanaf 1967 aanstuurden.71 In eerste instantie neemt die reflectie echter de gedaante aan van een reflectie op de taal: Robberechts citeert meer dan zes pagina’s Praagse taal- en literatuurtheorie. Hier convergeren dag- en Praagboek weer even: op 4 november 1969 citeert Robberechts in zijn dagboek de “Stellingen van 1929” van de Praagse kring.72 Dit citaat is ook te lezen in Praag schrijven: In zijn sociale functie moet men het taalgebruik onderscheiden naar zijn verhouding tot de niet-linguïstische werkelijkheid. Het heeft ofwel een functie van communicatie, d.w.z. dat het afgestemd is op het betekende, ofwel een poëtische functie, d.w.z. dat het gericht is naar het teken zelf.73
Uit het onlangs verschenen Dagboek ’68-’69 blijkt dat de belangstelling voor het Praagse structuralisme niet uit de lucht komt vallen. Op zaterdag 18 oktober 1969 70. �������� Daniël Robberechts, Praag schrijven, 117. 71. ��������������������������������������������������������������������������������� Bepaalde aspecten van het op 27 juni 1968 gepubliceerde manifest “2000 woorden” noemt Robberechts “gratuit” en “kleinburgerlijk” (Ibid., 237) en hij toont dan ook begrip voor de veroordeling van dat manifest door de toenmalige partijleiding. Robberechts concludeert dat de Praagse lente van bij het begin “voor een deel gekleurd” werd door mensen met mogelijk de beste bedoelingen, maar die door gunstige uitzonderingsposities, door eigen contact met informatiebronnen, door buitenlandse ervaringen, feitelijk afgezonderd waren van het “klootjesvolk”. (Ibid., 239) 72. ������������������������������������������������������������������ Hij citeert uit het Franse radicaal-linkse literaire tijdschrift Change, opgericht door JeanBaptiste Faye. 73. �������� Daniël Robberechts, Praag schrijven, 184.
110
Sven Vitse wijdt Robberechts een beschouwing aan “de spanning tussen functioneel en afunctioneel schrift”74. De tendens naar meer openheid en gerichtheid op de werkelijkheid waarvan al in De grote schaamlippen sporen zichtbaar waren, heeft zich in de periode 1968-1969 sterk doorgezet: Robberechts raakt betrokken bij het kunstenaarsprotest in het Paleis voor Schone Kunsten, bij studentenprotesten aan de Gentse universiteit en bij tal van maatschappelijk betrokken publicaties. De eenzaat Robberechts wordt in deze periode een druk gesolliciteerde schrijver. Dat zorgt voor grote spanningen: “Zo komt het dat je nu dringend een 5-tal betogende teksten zou moeten schrijven […] en doordat de grote Praagtekst dwingend blijkt, word je verlamd.”75 Hij maakt een onderscheid tussen functionele teksten, die reageren op de actualiteit, en afunctionele teksten, die autonoom creatief zijn. Wellicht is dit verlangen naar een heldere tweedeling ingegeven door de ervaring met het Praagproject, waarin actuele gebeurtenissen het autonoom of afunctioneel schrijven onmogelijk maken. Zoals Robberechts zelf beseft: “En is er in de cascadische versnelling nog tijd en ruimte voor het afstandelijke schrijven? […] Vandaar de moeilijkheid in Praag?”76 Het lijkt erop dat in de loop van Praag schrijven niet alleen de wereld een kwartslag draait, maar ook het probleem van tekst en werkelijkheid. In zijn beginmaanden ligt het project in het verlengde van het Avignonproject dat eraan voorafging, met dat verschil dat Praag de auteur slechts uit teksten bekend is. Het geschreven Praag zal dus “een loutere constructie, woord voor woord, zin voor zin” zijn.77 Poëticaal speelt echter hetzelfde probleem van de verbeelding en de getrouwheid aan de werkelijkheid. Typerend is een passage uit maart 1968 waarin de auteur zich afvraagt “hoe de ramen van de praagse huizen open- en dichtgaan”.78 Volgens Robberechts is het van groot belang “het bewustzijn van die onwetendheid zo gaaf mogelijk te handhaven […] opdat je fantasie geen van die blanco-ruimten zou camoufleren”.79 Aan het einde van Praag schrijven, in november 1970, klinkt dat enigszins anders. Het politieke activisme van de voorbije maanden heeft het probleem van het schrijversengagement hoog op de agenda geplaatst. Dat engagement bestaat voor Robberechts onder meer uit het “leesbaar-maken” van de werkelijkheid: “Want eens moeten gebeurtenissen, omwentelingen, repressies en bevrijdingen gelezen worden, mét de nieuwe verbeeldingen en latente betekenissen die ondertussen zijn ontstaan.”80 Enkele maanden daarvoor, in mei 1970, beschreef Robberechts zijn Praagproject nog veeleer als een topografische taalconstructie: “het is de vraag […] of het mogelijk is tekstueel de stad Praag zo neer te schrijven dat ze als ruimte leesbaar zou zijn”.81 Op een lezer die net twee-en-een-half jaar contemporaine geschiedenis heeft meebeleefd, komt deze fixatie op het topografische bevreemdend over. 74. �������� Daniël Robberechts, Dagboek ’68-’69, 205. 75. �Ibid., 204. 76. �Ibid., 206. 77. �������� Daniël Robberechts, Praag schrijven, 22. 78. �Ibid., 19. 79. �Ibid., 20. 80. �Ibid., 243. 81. �Ibid., 214.
111
‘Een door nieuwe gebeurtenissen overweldigde chroniqueur’ Robberechts lijkt vast te houden aan het poëticale probleem van het Avignonboek, terwijl hij ondertussen in ander vaarwater is terecht gekomen. In mei 1970 schrijft hij de programmatische tekst “Naar een theoretische praktijk”, over de functie van de schrijver. Opnieuw citeert hij daarin de stellingen van de Praagse kring over communicatief en poëtisch taalgebruik, of in zijn eigen termen transmissief geschrift en tekengericht geschrift oftewel schriftuur. Vooral die laatste term weerspiegelt Robberechts’ toegenomen belangstelling voor taal als teken, en voor de mogelijkheden tot manipulatie die het teken biedt. De schrijver mag dus niet vies zijn van functionele geschriften82. Daarmee is de rol van schriftuur echter niet uitgespeeld, met dien verstande dat “de politiek relevante invloed van een tekengericht geschrift […] uiterst secundair, zo niet tertiair [is]”.83 Deze invloed bestaat vooral hierin: “de uitoefening van de lectuur van het geschrift (ontcijfering, reflexie, interpretatie…) vergroot waarschijnlijk het vermogen tot lectuur van de ‘tekst’ die de socio-politieke wereld is”.84 Schriftuur kan de werkelijkheid leesbaar maken, maar dit progressieve effect is afhankelijk van een kritische, creatieve en actieve lectuur – een lectuur die noch door het onderwijs noch door de literaire kritiek gestimuleerd wordt. In deze opvatting is duidelijk de adem te horen van Tel quel en van Roland Barthes. Draagt Praag schrijven effectief bij tot de leesbaarheid van dit stukje geschiedenis? Wie aan de neiging weerstaat om te gaan bladeren, ziet hoe in de periode na de interventie de politieke status van Alexander Dubcek, de bezieler van de Praagse Lente, stelselmatig afneemt, en hoe de Tsjecho-Slowaakse veroordeling van de inval geleidelijk omgebogen wordt tot een dankbare aanvaarding.85 Robberechts’ minutieuze sorteer- en filtreerwerk gedurende meer dan twee jaar legt de mechanismen en de obsessies van de macht bloot, precies doordat de behandeling dag na dag níet kiest voor een samenvatting vanuit de terugblik, níet kiest voor de grote lijnen, en precies doordat het de redundantie in de informatie stroom niet schuwt. Door zijn dubbele tijdscodering maakt Praag schrijven een stuk twintigste-eeuwse geschiedenis tot op heden niet alleen inzichtelijk maar bovendien 82. ������������������������������������������������������������������������������������� Hij hekelt de onwil van veel geëngageerde schrijvers om zich de ‘technologie van de doelmatige transmissie’ eigen te maken, en zo een literair tegenwicht te bieden tegen ‘‘copywriting en reclame’’ (Daniël Robberechts, Bezwarende geschriften 1967-1977, 48). Robberechts geeft zelf het goede voorbeeld: in het septembernummer 1971 van het Vlaams Marxistisch Tijdschrift analyseert hij nauwgezet het cultuur- en censuurbeleid van minister Vranckx. In het juninummer had hij al de montagetechniek toegepast op geschriften van Henrik de Man, om zo diens discours bloot te leggen. 83. �������� Daniël Robberechts, Bezwarend geschriften 1967-1977, 47. 84. �Ibidem. 85. ������������������������������������������������������������������������������������������� In de eerste maanden na de interventie doet partijleider Dubcek zijn best om zijn progressieve politiek van het voorbije jaar te verzoenen met de de facto politieke heerschappij van Moskou in zijn land. In de lente van 1969 is zijn rol uitgespeeld. Een greep uit de rijke oogst. Op 17 april 1969 volgt Gustav Husak Dubcek op als “eerste secretaris van de communistische partij”. (Daniël Robberechts, Praag schrijven, 123) Op 20 mei 1969 volgt Husak Dubcek op als voorzitter van de defensieraad. (Ibid., 145-6) Op 30 mei 1969 wordt Frantisek Kriegel, “die in oktober ’68 tegen het akkoord i.v.m. troepenlegering heeft gestemd […] uit het centrale comité en uit de partij gestoten” (Ibid., 147) Op 11 juni 1969 levert Husak “kritiek op de partijleiders die de interventie in zijn land veroordeeld hebben”. (Ibid., 150) Op 27 september 1969 wordt Dubcek uit het presidium van de partij ontslagen en bevestigt het centraal comité “dat de interventie noodzakelijk was ter verdediging van het socialisme in Tsjechoslowakije”. (Ibid., 179) Op 15 oktober 1969 wordt Dubcek “ontheven uit zijn functie van parlementsvoorzitter”. (Ibid., 180) Op 30 januari 1970 bevestigt het centrale comité “het ontslag van Dubcek uit het comité”. (Ibid., 197) Op 26 juni 1970 “wordt Dubcek uit de partij gestoten”. (Ibid., 224)
112
Svan Vitse invoelbaar. En daarom, had ik mijn studenten willen uitleggen, heeft Praag schrijven zo’n verpletterende indruk op mij gemaakt. * *
*
Concluderend kan ik stellen dat tijdsaanduidingen in het werk van Daniël Robberechts een cruciale rol spelen omdat ze toelaten om het schrijfproces zichtbaar te maken en te thematiseren in het literaire werk. De schrijver evolueert in de loop van het schrijfproces en de wisselwerking tussen de ontwikkeling van de tekst en de ontwikkeling van de schrijver (en zijn omgeving) moet in de tekst zelf voelbaar gemaakt worden. Tijdsaanduidingen kunnen het geschreven product wortelen in het hier en nu van de schrijver en zijn schrijfactiviteit en doorbreken op die manier het in zichzelf besloten karakter van de autonome tekst. Idealiter suggereren tijdsaanduidingen dat het schrijfproduct samenvalt met het schrijfproces. Op die manier dragen ze sterk bij aan de indruk van authenticiteit. Uit de vergelijking van Praag schrijven met het manuscript van Robberechts’ dagboek blijkt dat de auteur de tekst in grote mate dag aan dag geschreven heeft zoals hij uiteindelijk in het gepubliceerde boek is terechtgekomen. Niettemin weerspiegelt het boek niet volledig het (vaak moeizame) schrijfproces. De indruk van authenticiteit is dus slechts ten dele correct.
Sven Vitse Universiteit Utrecht
[email protected]
© Interférences littéraires/Literaire interferenties 2012