(Sub)litoraal zeegras: evaluatie en vooruitblik Stand van zaken voor zeegrasherstel
Augustus 2015
(Sub)litoraal zeegras: evaluatie en vooruitblik 20 maart 2015
Opdrachtgever
Dit rapport is opgesteld door
Titian Oterdoom |
[email protected] |www.elzinga-oterdoom.nl
1
INHOUD
1 2
Inleiding .......................................................................................................................... 3 Belangrijkste conclusies ................................................................................................. 4 2.1 Het verschil tussen litoraal en sublitoraal zeegras ................................................... 4 2.2 Litoraal zeegras....................................................................................................... 4 2.3 Sublitoraal zeegras.................................................................................................. 5 BIJLAGE 1: Verslag werksessie litoraal zeegras ................................................................... 7 BIJLAGE 2: Verslag werksessie sublitoraal zeegras ............................................................16
2
1 Inleiding Zeegras kwam begin 20e eeuw nog algemeen voor in de Nederlandse Waddenzee. De zeegrasvelden bestonden toen grotendeels uit het ondergedoken, sublitorale zeegras. Het areaal is sterk achter uit gegaan door de wierziekte en de effecten van de aanleg van de Afsluitdijk. Het ondergedoken zeegras is tussen 1930 en 1933 verdwenen. Het droogvallend, litorale zeegras had ook te lijden onder de wierziekte maar handhaafde zich op een stabiel niveau tussen de 30er en 60er jaren. Vanaf de jaren 70 in de vorige eeuw is ook het litorale zeegras vrijwel geheel verdwenen in de Nederlandse Waddenzee. De oorzaken worden gezocht in eutrofiering en verstoring van de zeegrasvelden door menselijk handelen (bodem beroerende visserij). In de afgelopen jaren zijn diverse inspanningen geleverd om het zeegras in de Nederlandse Waddenzee te herstellen. Op dit moment worden nieuwe maatregelen voorbereid. Tegen deze achtergrond heeft het Programma naar een Rijke Waddenzee opdracht gegeven aan Elzinga & Oterdoom Procesmanagement om een meerjarig programma voor zeegrasherstel op te stellen. In het kader van deze opdracht hebben twee werksessies plaatsgevonden met diverse deskundigen op het gebied van zeegras. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen litoraal en sublitoraal zeegras. De verslagen van beide bijeenkomsten zijn integraal opgenomen in deze rapportage, zie de bijlagen. Deze werksessies hebben veel opgeleverd: de inspanningen tot dusver zijn geëvalueerd, de huidige stand van zaken is met elkaar gedeeld en de deelnemers zijn samen tot voorstellen gekomen voor het vervolg. Een belangrijke conclusie is dat de herstelpogingen tot dusver weinig succesvol zijn gebleken: de doelstelling van zichzelf onderhoudende zeegrasvelden is nog niet behaald. Tegelijkertijd zou er wel degelijk potentie zijn voor zeegras in de Nederlandse Waddenzee. Er is geconstateerd dat er sprake is van belangrijke kennislacunes: bepalende factoren voor de ontwikkeling van zeegras zijn onvoldoende bekend. Het is dus zaak om hier meer grip op te krijgen en dat vraagt nader onderzoek. Door gebrek aan kennis en inzicht hebben herstel-maatregelen in deze fase weinig zin, behalve wanneer de inspanningen gecombineerd worden met / gebruikt worden voor kennisopbouw door middel van monitoring en onderzoek. Voor zowel litoraal als sublitoraal zeegras zijn voorstellen gedaan voor een vervolgaanpak. Hoewel het kennisniveau van litoraal en sublitoraal zeegras duidelijk verschilt, vormt voor beiden het opvullen van kennislacunes de kern voor het vervolg (zie bijlagen 1 en 2). Door de nadruk op monitoring en nader onderzoek is in deze fase geen vertaling gemaakt naar uit te voeren herstelprojecten als basis voor een meerjarig programma. Door de kennis-lacunes ontbreekt het nu aan inzicht om kennis gestuurde herstelmaatregelen voor de komende jaren te definiëren. Deze rapportage bestaat uit een beschrijving van de belangrijkste conclusies op basis van de werksessies voor litoraal en sublitoraal zeegras (hoofdstuk 2). De verslagen van de beide werksessies zijn integraal opgenomen, zie bijlage 1 en bijlage 2.
3
2 Belangrijkste conclusies In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste conclusies van de werksessies beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen litoraal zeegras (paragraaf 2.2) en sublitoraal zeegras (paragraaf 2.3).
2.1 Het verschil tussen litoraal en sublitoraal zeegras Litoraal zeegras bestaat uit klein zeegras en eenjarig, flexibel groot zeegras. Litoraal zeegras bevindt zich rond NAP en zal, afhankelijk van het getij, boven of onder de waterspiegel te vinden zijn. Het wordt daarom ook wel droogvallend zeegras genoemd. Sublitoraal zeegras daarentegen bevindt zich onder de laagwaterlijn. Deze ondergedoken variant bestaat uit robuust, meerjarig groot zeegras, zie onderstaande figuur.
Litoraal (droogvallend) zeegras bevindt zich rond NAP en bestaat uit klein zeegras en eenjarig, flexibel groot zeegras. Sublitoraal (ondergedoken) zeegras bevindt zich onder de laagwaterlijn en bestaat uit robuust, meerjarig zeegras. Bron: Marieke van Katwijk, zeegras in de Waddenzee, De levende natuur, mei 2012.
2.2 Litoraal zeegras Monitoring laat op basis van de laatste integrale survey uit 2011 zien dat het areaal zeegras in het Nederlandse deel van de Waddenzee slechts 5,8 ha bedraagt. Herstelmaatregelen leveren tot dusver povere resultaten op. Dit staat in schril contrast met de ontwikkelingen in het Duitse Wad. Weliswaar zijn ook hier gebieden waar het minder gaat, maar litoraal zeegras doet het hier in grote lijnen weer goed (oppervlakte ca. 13.000 ha). Van Duitse zijde wordt de afgenomen eutrofiëring als belangrijkste oorzaak van het herstel genoemd. Op dit moment wordt slechts op een beperkt aantal locaties zeegras aangetroffen, zie bijlage 1. Op basis van fysische modellen is de verwachting dat een veel groter deel van het Nederlandse Waddengebied geschikt is voor zeegras. Het gaat dan om factoren als golfwerking, stroming, droogvalduur en zoutgehalte. Dat de zeegrasvelden zich tot dusver niet of nauwelijks herstellen ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren, betekent dat er
4
sprake is van beperkende factoren die de ontwikkeling van zeegrasvelden in de weg staan. Het ontbreekt op dit moment aan inzicht in deze factoren. De kennislacunes maken het lastig om uitspraken te doen over de potentie van litoraal zeegras in de Nederlandse Waddenzee of een daarvan afgeleide realistische doelstelling voor zeegrasherstel. Een conservatieve inschatting op basis van het Ecoshape model komt op een areaal van 10 tot 250 hectare, voornamelijk in het oostelijk deel van het Nederlandse Wad. Als geheel zijn de pogingen tot zeegrasherstel in de Nederlandse Waddenzee weinig succesvol gebleken, ondanks dat uit de historie, de vergelijking met de Duitse Waddenzee en de tot dusverre met fysische modellen geanalyseerde factoren afgeleid kan worden dat er wel degelijk potentie moet zijn.
In bijlage 1 zijn de factoren benoemd die van invloed zijn op groei en voortplanting van litoraal zeegras. Voor zover van toepassing is lopend onderzoek weergegeven. Inzicht in de sturende factoren is noodzakelijk om tot gerichte, kosteneffectieve inspanningen te komen. Nietkennis gestuurde maatregelen vormen geen gedegen basis voor toekomstige herstelpogingen. Daarom wordt er vanuit de deelnemers aan de werksessies voor gepleit om herstelmaatregelen te combineren met monitoring en onderzoek. In bijlage 1 zijn de beoogde inspanningen op het gebied van monitoring en onderzoek beschreven.
Voortzetting van herstelpogingen heeft alleen zin als deze begeleid gaan worden door nader onderzoek naar faal- en succesfactoren achter zeegrasherstel in de Nederlandse Waddenzee.
Pogingen om zeegras in de Nederlandse Waddenzee te herstellen moeten wel zinvol zijn. Daarom wordt voorgesteld een go/no go moment in te bouwen nadat aanvullend inzicht is verkregen op basis van genoemde inspanningen op het gebied van monitoring / onderzoek. Krijgen we geen grip op de sturende factoren in de opeenvolgende ontwikkelingsstadia van zeegras, dan heeft voortzetting van maatregelen ten behoeve van zeegrasherstel in de Nederlandse Waddenzee geen zin. Wordt er wel perspectief gezien, dan is het van belang om de opgedane inzichten te vertalen in de uit te voeren maatregelen, inclusief (her)evaluatie van de locatiekeuze. Een punt van aandacht betreft de samenwerking met de Duitsers. De afgelopen jaren is zaad geoogst in het Duitse Wad en vervolgens uitgezaaid op een aantal locaties in de Nederlandse Waddenzee. Het is echter niet vanzelfsprekend dat Duitsland bereid blijft om donorzaad te leveren. Goede donorlocaties zijn voorwaarde voor het opzetten van toekomstige herstelmaatregelen in combinatie met monitoring en onderzoek. Dit vraagt dus overleg en afstemming met de Duitse partners!
2.3 Sublitoraal zeegras Sublitorale zeegrasvelden hebben een groot effect op het leefklimaat onder water door demping van stroming en turbulentie, het invangen van slib en algen en stabilisatie van de bodem. Hierdoor wordt het water helderder en dat is weer van belang voor de verdere ontwikkeling van zeegras waarbij het lichtklimaat van groot belang is. Zoals beschreven in de inleiding kwam zeegras begin 20e eeuw nog op grote schaal voor in de Nederlandse Waddenzee. Het zeegras bestond voor het overgrote deel uit ondergedoken zeegras: naar schatting 90% van het oppervlak van de zeegrasvelden was sublitoraal. Van de toenmalige grote arealen zeegras is nauwelijks iets overgebleven. Als oorzaken worden de wierziekte en de aanleg van de Afsluitdijk genoemd. De Afsluitdijk heeft op verschillende manieren negatieve invloed gehad op het zeegras. In dit verband worden genoemd a) het verleggen van geulen en platen, b) de toegenomen
5
getijdeslag waardoor sublitoraal zeegras in ondiepe gedeelten vaker droog viel en c) het troebeler worden van het water. Waarschijnlijk hebben deze 3 factoren tezamen een negatieve invloed op de zeegraspopulatie gehad. Welke de belangrijkste factor is geweest is niet duidelijk. In de huidige situatie is niet duidelijk of er nog sprake is van sublitoraal zeegras in de Nederlandse Waddenzee. Mogelijk is er sublitoraal zeegras te vinden ten oosten van Rottum, in het verlengde van het litorale zeegrasveld dat daar voorkomt. Ook zijn er onbevestigde berichten dat er recent wortelstokken en bladeren van ondergedoken zeegras zijn opgevist nabij de Afsluitdijk tussen het monument en Breezand. Er zijn echter geen goede gegevens van het voorkomen van ondergedoken zeegras in de huidige situatie. Ook is niet duidelijk hoeveel ondergedoken zeegras te vinden is in het Duitse en Deense deel van de Waddenzee. Naar verwachting zijn dat geen grote oppervlakten. Nu ondergedoken zeegras niet / nauwelijks meer voor komt ontbreken de effecten van ondergedoken zeegras op het onderwatermilieu. Voor sublitoraal zeegras lijkt vooral het lichtklimaat de beperkende factor. Er is dus sprake van een vicieuze cirkel en dat is mogelijk een belangrijke drempel voor het opnieuw ontwikkelen van ondergedoken zeegrasvelden. Sublitoraal zeegras komt momenteel nauwelijks voor in de Nederlandse Waddenzee. Het is niet duidelijk of de condities in de Nederlandse Waddenzee toereikend zijn voor herintroductie van ondergedoken zeegras. Een lastig element is de invloed die sublitoraal zeegras zelf uitoefent op het onderwater-milieu en daarmee op de groeicondities: bestaande zeegrasvelden faciliteren zichzelf maar door gebrek aan zeegras is daar nu geen sprake van.
Voordat er sprake kan zijn van herstelmaatregelen is meer inzicht nodig in de vereiste groeicondities voor sublitoraal zeegras: wat houden gunstige groeicondities in en waar zijn die omstandigheden te vinden? Is er inderdaad sprake van locaties in de Nederlandse Waddenzee waar de condities voldoende gunstig zijn, dan is het vervolgens zaak om de krachten te bundelen en tot financiering en invulling van herstelmaatregelen te komen. In bijlage 2 is aangegeven welke aanpak wordt voorgesteld om eerst de benodigde kennis op te doen. Op basis van de opgedane inzichten kan vervolgens tijdens een go / no go moment bepaald worden of ingezet wordt op de uitvoering van herstelmaatregelen.
6
BIJLAGE 1: Verslag werksessie litoraal zeegras Verslag van de werksessies over litoraal zeegras, d.d. 27-01-2015 en 17-02-2015 Aanwezigen: Jeroen Bergwerff (Rijkswaterstaat), Luca van Duren (Deltares), Eelke Folmer (Ecospace/NIOZ), Laura Govers (Universiteit Nijmegen), Tjisse van der Heide (Universiteit Nijmegen), Sander Holthuijsen (NIOZ), Jannes Heusinkveld (Fieldwork Company), Martijn de Jong (PRW), Arie Naber (Rijkswaterstaat), Titian Oterdoom (Elzinga & Oterdoom Procesmanagement, voorzitter), Hein Sas (PRW, verslag), Quirin Smeele (Natuur-monumenten), Roelant Snoek (Rijkswaterstaat)
1.
Doel van de werksessies
Het doel van de werksessie is om de ervaringen te evalueren van 3 jaar uitzaaien van groot zeegras in de Nederlandse Waddenzee en op basis daarvan een advies te formuleren voor een vervolgaanpak. Het advies is gericht aan alle partijen die zich met het Nederlandse zeegrasherstel bezig houden: uitvoerders, financiers en andere betrokken organisaties, zoals Programma Naar een Rijke Waddenzee en De Waddenacademie. 2.
Algemene bevindingen
Op basis van de inleidende presentaties en de daarop volgende discussie kwamen de volgende algemene bevindingen naar voren: Situatie litoraal zeegras in de Waddenzee: • Begin 20e eeuw kwam zeegras in de Waddenzee nog algemeen voor, overwegend in het sublitoraal. Zeegras heeft vervolgens sterk te lijden gehad van de ‘wierziekte’. In de Nederlandse Waddenzee, vooral in het westelijke deel, hebben de gelijktijdige effecten van de wierziekte en de aanleg van de Afsluitdijk – die zorgde voor een toegenomen getijslag, verandering van stromingspatronen en het verplaatsen van geulen – gezorgd voor de volledige verdwijning van ondergedoken zeegras tussen 1930 en 1933. Droogvallend zeegras had ook te lijden onder de wierziekte, maar handhaafde zich op stabiel niveau tussen de 30er en 60er jaren. Vanaf de 70er jaren nam ook het droogvallend zeegras weer verder af en verdween daarmee ook bijna geheel, waarschijnlijk door de eutrofiering (lichtbeperking door macro-algen en epifyten aangroei) en mogelijk ook door verstoring (kokkelvisserij?). • In het Duitse deel (vooral in het noorden van Schleswig-Holstein) nam het droogvallend zeegras ook af tijdens de eutrofiëringspiek, maar doet litoraal zeegras het inmiddels in grote lijnen weer goed. Het oppervlak is groot (ca. 13.000 ha) en heeft zich de afgelopen jaren nog uitgebreid, zij het dat er ook subgebieden zijn waar het minder gaat1. Vlak over de grens met Nederland doet het zeegras het inmiddels goed (ten zuiden van Borkum: in 2002 vrijwel geen zeegras, gegroeid
1
Zie mail van Wifried Heiber, NLWKN Niederschasen d.d. 19-02-2015: Was den Zustand des Seegrases im deutschen Wattenmeer anbelangt, muss man übrigens deutlich differenzieren. Während sich das Seegras im nördlichen Teil des schleswig-holsteinischen Wattenmeeres (Nordfriesland) anhaltend in einem - in der Tat - guten Zustand befindet, sieht es im südlichen schleswig-holsteinischen Watt (Dithmarschen) gar nicht gut aus. Auch in Niedersachsen ist das Bild nach den letzten Kartierungen sowohl bezüglich der räumlichen als auch der zeitlichen Trends uneinheitlich. Während die Flächenausdehnung in den letzten Jahren in der Mehrzahl der Wasserkörper weiter zugenommen hat, ist die Siedlungsdichte von 2008 auf 2013 (letzte Gesamterfassungen) durchweg erheblich zurückgegangen. Infolgedessen befindet sich das Seegras auf Datenbasis 2013 derzeit in keinem Wasserkörper im deutschen Wattenmeer sieht man von Nordfriesland ab - im guten Zustand.
7
• •
• •
naar ca. 150 ha in 2008 en ca. 500 ha in 20132). In Duitsland wordt ervan uitgegaan dat de afgenomen eutrofiëring de hoofdoorzaak is voor de globale toename. De Duitse trend staat in schril contrast met de situatie in het Nederlandse deel van de Waddenzee: bij de laatste integrale survey, in 2011, werd slechts 5,8 ha gevonden (waarvan 4,8 ha op het Uithuizerwad)3. Op basis van diverse fysische modellen (golfwerking, stroming, droogvalduur, zoutgehalte) zou men verwachten dat een veel groter deel van de Nederlandse Waddenzee geschikt is dan de locaties waar tegenwoordig nog zeegras te vinden is. Conservatieve schatting op basis van het model van Ecospace: 10 tot 250 ha, voor het merendeel op het oostelijke wad. Potentieel geschikte locaties op basis van dit model zijn onder andere Balgzand, Texel, Uithuizen, Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog, Rottum, Rottumeroog en enkele andere plekken langs het Groningse en Friese vasteland. Door het model kan ook worden aangegeven wat, fysisch gezien, de locaties zijn met de grootste kansen op herstel. Het gebrek aan spontane vestiging en succes van actief herstel suggereren dat – los van fysische omstandigheden – andere beperkende factoren momenteel een doorslaggevende rol spelen, maar inzicht hierin ontbreekt op dit moment.
Herstelpogingen in Nederland • Er is een lange geschiedenis van herstelpogingen van zeegras in de Nederlandse Waddenzee; de eerste gedocumenteerde poging dateert van 1950 (Korringa). • De meest recente en grootschalige poging is het uitzaaien van in Schleswig-Holstein gewonnen zaad op 3 locaties (Balgzand, Schier, Uithuizen). Dit heeft plaatsgevonden in 2011, 2012 en 2014. In 2014 is bovendien bij Texel (Vlakte van Kerke) gezaaid. De resultaten zijn gemonitord. De voortplantingen van 2011 en 2012 waren redelijk veelbelovend, maar er zijn geen groot zeegrasvelden met bedekkingen boven de 5% ontstaan. De verspreiding/het aantal opgekomen planten op de uitzetlocaties is afgenomen van 2013 naar 2014 (waarschijnlijk door een koud voorjaar), echter er kwam in 2014 nog steeds groot zeegras voor op locaties waar zonder uitzaaiing (2011 en 2012) waarschijnlijk helemaal geen grootzeegras had gestaan. De dichtheid van het uitzaaiveld bij Schiermonnikoog in 2014 is vergelijkbaar met de dichtheid zoals het groot zeegras sinds 2006 op de Paap voorkomt. Het verspreidingsgebied op de Paap is wel groter dan bij Schiermonnikoog. Of het uitzaaien in 2014 succesvol is, blijkt pas na de monitoring van 2015; deze wordt in de zomer afgerond. • Al met al is de doelstelling van het bereiken van ‘een of meer zichzelf onderhoudende zeegrasvelden’ nog niet behaald. 3.
Tussenconclusie en nadere diagnose
De hierboven weergegeven bevindingen leiden tot de volgende tussenconclusie: als geheel zijn de pogingen tot zeegrasherstel in de Nederlandse Waddenzee weinig succesvol gebleken, ondanks dat uit de historie, de vergelijking met de Duitse Waddenzee en de tot dusverre met fysische modellen geanalyseerde factoren afgeleid kan worden dat er wel degelijk potentie moet zijn.
In de discussie die zich op basis hiervan ontspint blijkt dat vele factoren groei en voortplanting van zeegras kunnen beïnvloeden. Er zijn daardoor ook veel mogelijke verklaringen voor het achterwege blijven van succesvol
2
Zie Heiber et al., Eulitorale Seegrasbestände im niedersächsischen Wattenmeer 2013, NLWKN, 2014 De laatste integrale survey van RWS was is 2014 (zie voor een overzicht van de gevonden arealen http://publicaties.minienm.nl/documenten/zeegraskartering-mwtl-waddenzee-en-eems-dollard-2014, pag. 70) 3
8
herstel in de Nederlandse Waddenzee. Maar het is momenteel niet duidelijk waar het aan ligt. Een realistische ambitie (oppervlak zeegras) voor de Nederlandse Waddenzee kan daarom op dit moment niet worden geschat, al is dit zeker lager dan de 10.000 ha waar in het beleid nu veelal van uit wordt gegaan. De invloedfactoren die in de werksessie werden geïdentificeerd worden in de tabel hieronder weergegeven, naar de plaats waar ze aangrijpen in de groei- en voortplantingsketen van litoraal zeegras. Voor de tabel zijn herstelpogingen als uitgangspunt genomen, vandaar dat ook oogst en transport van het zaad zijn meegenomen. Aanwijzingen voor de rol van bepaalde invloedfactoren zijn kort genoemd, evenals onderzoek dat wordt verricht. Oogst-, zaai-, groei- en voortplantingsketen van litoraal zeegras met de factoren die hierop van invloed zijn
Schakel in de keten
Invloedsfactor
Rol invloedsfactor
Aanwijzingen & lopend onderzoek
Oogst
Ziekte van donorplanten (phytophthora?)
Effect op kiemkracht (onderzoek Govers)
UN, Laura Govers (phytophthora: komt ook in Duitsland voor, toch doet zeegras het er goed)
Moment in het seizoen bij verzamelen
Is het zaad al goed ontwikkeld?
UN, Laura Govers
Bewaartemperatuur
Effect op kiemkracht
UN, Laura Govers
Overige factoren bij transport en/of opslag
Mede i.v.m. ziekte?
UN, Laura Govers
Bodemsamenstelling uitzaailocatie (mede i.r.t. bodem samenstelling donorlocatie)
Eerste resultaten duiden op lagere overleving van zaden in slib tijdens warmere winters. Nadere analyse vereist (komt in april/mei).
UN, Laura Govers
Weer tijdens/na zaaien
?
?
Eutrofiëring
Invloed op vitaliteit (verstikking door macroalgen en lichtreductie door epifyten). Misschien ook door een scheve N/P ratio?
Hypothese Duitsland: verminderde eutrofiering is grote factor achter herstel
Verontreinigingen
Invloed van herbiciden op vitaliteit
Hypothese Duitsland: verminderde verontreiniging kan ook rol gespeeld hebben bij herstel
Transport / opslag
Uitzaaien / ontkieme n
Groei/ overlevin g plant
9
Zaadproductie
Zaadzetting/
Ziekten
Invloed op vitaliteit
Luwte, door dichtheid zeegrasveld zelf en/of door aanwezigheid mossel/ oesterbanken
Vermindering verstoring door golfwerking e.d. Dichtheid zeegras bij herstelpogingen in Nederland te laag?
Predatie (ganzen e.d.)
Wederom afhankelijk van hoeveelheid/dichtheid? (een paar plantjes zijn zo weg)
Mechanische verstoring (door de mens)
Mogelijke factor in Nederland, misschien nog tot heden doorwerkend: mechanische kokkelvisserij?
Weer tijdens de groeifase
Heeft het aantal zonuren effect op vitaliteit? (plausibel voor ondergedoken zeegras, voor litoraal zeegras onwaarschijnlijk)
Vitaliteit plant (i.r.t. ziekte, locatie, temperatuur e.d.)
Bij weinig vitaliteit, weinig zaad?
Weer tijdens zaadvorming
Groot effect?
Aanwezigheid sublitoraal groot zeegras (meerjarig)
Zaadbuffer, vooral voor slechte jaren
Vitaliteit plant (i.r.t. ziekte)
Effect op kiemkracht zaden
Weer tijdens ontkieming
Effect op kiemkracht zaden (in 2013: koud voorjaar)
Zaadverlies (door stroming e.d.)
Groot effect? Verlies op de ene plek kan winst op andere plek zijn (kleine fracties weliswaar maar kan van belang zijn voor locatiekeuze uitzaaien).
Stromingsmodel nodig
Invloed omgeving (ook: klein en sublitoraal zeegras)
Beperking wegstromen zaad (in winter)
Stromingsmodel nodig + invloed aanwezig klein & sublitoraal zeegras
ontkieming
In Duitsland: dichtheid ligt boven de kritische grens (50 planten/ m2) waarbij de planten elkaar beschermen. N.B. Alleen op plekken die ook zonder zeegras rustig zouden zijn.
Opvallende patronen: verhindering zeegras door bevissing? Kijk ook naar invloed handkokkelvisserij/garnalenvisserij/pierenvissers en wadlopen.
10
In de tweede sessie is ook het verband gelegd met klein zeegras: Groot zeegras komt op Sylt niet in grote dichtheden voor, maar doet het goed tussen hoge dichtheden klein zeegras. Tjisse van der Heide heeft na afloop van de 1e werksessie de invloed van diverse factoren wat uitvoeriger beschreven; zijn notitie is toegevoegd als bijlage bij dit verslag. Ook hij concludeert dat er nog essentiële kennislacunes zijn. 4.
Hoe verder?
Door het geringe succes van de herstelpogingen in de Nederlandse Waddenzee en het gebrek aan kennis over de rol van de diverse invloedfactoren, concluderen aanwezigen dat voortzetting van de herstelpogingen alleen zin heeft als deze begeleid gaan worden door nader onderzoek naar faal- en succesfactoren achter zeegrasherstel in de Nederlandse Waddenzee. Bij voortzetting van de herstelpogingen verdient het aanbeveling om verschillende locaties te blijven uitproberen, om meer grip te krijgen op de variatie in groeiomstandigheden per locatie. Maar de keuze van de locaties dient opnieuw te worden gemaakt op basis van het fysisch model van Ecospace; dat geeft weliswaar geen volledige zekerheid over kansrijke locaties, maar het bundelt wel de best beschikbare kennis. Vanaf 2016 kan ook de macro-algendichtheid aan deze kaart worden toegevoegd, op basis van SIBES-data. Belangrijke elementen van noodzakelijke monitoring en onderzoek zijn, in volgorde van prioriteit:
1. Monitoring: a. Ook lage bedekkingen goed in kaart brengen (opgekomen zeegraspollen tellen per m2 en per pol het aantal zaadstengels en het aantal zaden per stengel), in relatie tot het aantal zaden dat per m2 is uitgezaaid: dat geeft een beeld van het succespercentage. Dit ook op de donorlocaties doen. Moderne technieken inzetten t.b.v. efficiency van de uitvoering (drones e.d.). b. Mogelijk levert ook een meer gedetailleerde monitoring van "natuurlijk voorkomende populaties" (Voolhok, Schier havenkom) dichterbij de uitzetlocaties nog aanvullende relevante informatie op, naast de monitoring in de donor gebieden. c. Basisgegevens bij zaaien en opkomen/groeien registreren (zoveel mogelijk in zowel donorals herstellocaties): bodemsamenstelling, oogsttemperatuur, zaaitemperatuur, stroming, zoutgehalte, turbulentie, bodembeweging en nutriëntengehalten / invloed macro-algen. Dit alles om deze factoren aan het geregistreerde succespercentage te kunnen relateren en ook de omstandigheden op de herstel- en donorlocaties beter te kunnen vergelijken. d. Menselijke verstoringsfactoren op de herstel- en donorlocaties registreren (menselijke toegang is nu niet toegestaan, maar waarnemingen blijven nodig). 2. Onderzoek: a. Verliesfactoren van zaad in de oogst-zaaiketen in kaart brengen, in relatie tot ziekten, transportwijze/temperatuur e.d. b. Verliesfactoren in latere ontwikkelingsstadia in kaart brengen, zoals het wegstromen van (in jaar 2) gevormd zaad op de herstellocaties, en als referentie ook op de donorlocaties. c. De invloed van zeegrasplanten op elkaar (litoraal-sublitoraal, groot-klein) en van andere biobouwers: hoe belangrijk is het dat de planten elkaar beschermen tegen golfwerking e.d.? Indien belangrijk, welke dichtheid is optimaal (geen onderlinge concurrentie, wel goede bescherming)? Wat is de rol van andere biobouwers? Ook hierbij is onderzoek aan bestaande zeegrasvelden elders nuttig. Mogelijk kan bij herstelproeven ook gebruik gemaakt worden van beschermingsconstructies (rijshouten dammen, kunstmatig zeegras e.d.). Op basis van het principe ‘leren door doen’ verdient het aanbeveling om bovenstaande zaken met betrekking tot monitoring en onderzoek - voor zover mogelijk - in de beoogde proef van 2015 op te nemen en dit dus ook bij het Waddenfonds aan te kaarten. Het belangrijkste argument voor de extra monitoring en onderzoek is dat het
11
uiteindelijk duurder zal blijken om niet-kennis gestuurd te blijven doorgaan. Het verdient tevens aanbeveling om 2015 het begin van een meerjarenprogramma (4-5 jaar) te laten zijn. Een meerjarig programma is belangrijk om greep te krijgen op variatie in omstandigheden (weerpatronen e.d.). Pogingen om zeegras in de Nederlandse Waddenzee te herstellen moeten echter wel zinvol zijn. Daarom wordt voorgesteld een go/no go moment in te bouwen nadat aanvullend inzicht is verkregen op basis van bovenstaande inspanningen op het gebied van monitoring en onderzoek. Lukt het niet om populaties te herstellen en krijgen we geen grip op de sturende factoren in de opeenvolgende ontwikkelingsstadia van zeegras, dan heeft voortzetting van maatregelen ten behoeve van zeegrasherstel in de Nederlandse Waddenzee geen zin. Wordt er wel perspectief gezien, dan is het van belang om de opgedane inzichten te vertalen in de uit te voeren maatregelen, inclusief (her)evaluatie van de locatiekeuze. Idealiter wordt het programma dan gaandeweg uitgebreid met meer fundamenteel onderzoek; dat vergt dat naar andere financieringsbronnen dan het Waddenfonds gezocht wordt (NWO e.d.).
12
Bijlage 2: Notitie van Tjisse van der Heide Belangrijkste kennishiaten – geordend van korte naar lange termijn: 1 Eerder onderzoek heeft aangetoond dat de overleving van droogvallend groot zeegras sterk omhoog gaat met toenemende dichtheid tot een optimum van ~50 planten per m2 (Bos & van Katwijk 2007). Monitoring toont dat deze dichtheden bij lange na niet worden gehaald bij de meest recente herstelprojecten – hoewel de zaaidichtheid in het laatste project flink is verhoogd en we daarvan de uitkomsten nog moeten afwachten. Belangrijk is echter ook om de monitoring zo in te richten dat getoetst kan worden of een target van b.v. 25-50 planten per m2 kan worden gehaald. De huidige schatting m.b.v. bedekkingen in cellen lijkt hiervoor echter niet toereikend. Immers, welke bedekking komt overeen met welke dichtheden en aantallen (totale populatieomvang) planten? Er zijn verschillende methoden denkbaar die, naast de ‘bedekking in cellen’ methode zouden kunnen worden gecombineerd. Veelbelovend is wat mij betreft met name het gebruik van drones, ondersteund met ‘ground thruthing’ (b.v. door nearest neighbour methode). Kan de huidige monitoringsmethodiek op een slimme manier worden uitgebreid/aangepast zodat er meer informatie over dichtheid en populatiedynamica uit kan worden gehaald? 2 Groot zeegras is eenjarig en is voor de volgende generatie zo goed als volledig afhankelijk van zaad wat slechts één jaar kiemkrachtig is. Om tot een goede inschatting te komen over korte en lange termijn potentie van herstelprojecten is het cruciaal om te weten: Wat zijn de werkelijke verliesposten bij kieming, overleving en groei van droogvallend Groot zeegras – zowel natuurlijk als bij herstelprojecten (transport, wintertemperatuur, sedimenttype, stroming/golven, …)? 3 Eerdere onderzoeken (o.a. van Eelke en Tjisse) tonen dat de Waddenzee nutriëntenrijker is dan bijvoorbeeld de Noord-Duitse Waddenzee, en de Deense en Franse estuaria waar (droogvallend) zeegras voorkomt. Daarnaast lijkt de ratio tussen stikstof (N) en fosfaat (P) in NL afwijkend van de meeste andere estuaria (opm. Luca). Vergelijkende observaties uit het veld (NL-locaties en Schleswig-Holstein) suggereren dat verstikking van (klein en groot) zeegras door macroalgen (epitphyten en drijvende algen) in de periode juli-september mogelijk een belangrijke verliespost is. Maar wat zijn de werkelijke verliezen door macroalgenbloei en (hoe) hangen dit samen met de nutriëntenrijkdom en/of N:P verhoudingen in de Waddenzee? 4 Uit observaties in zowel NL als Schleswig-Holstein blijkt dat droogvallend groot zeegras meestal in nauwe associatie met klein zeegras voorkomt. Klein zeegras overwintert, in tegenstelling tot droogvallend groot zeegras als wortelstokken. Daarnaast produceert klein zeegras zaad, wat lokaal wordt ingevangen/vastgelegd en als ‘insurance’ na een slechte periode kan dienen (b.v. strenge winter, droogte in de zomer; proefschrift
13
Zipperle 2012). Echter, als klein zeegras zijn eigen zaad vastlegt, geldt dit hoogstwaarschijnlijk ook voor de zaden van groot zeegras. Is er een facilitatie-effect van klein zeegras op droogvallend groot zeegras en hoe groot is dit effect? Daaraan gekoppeld zit meteen de toegepaste versie van deze vraag:
Kunnen we gebruik maken van hulpmiddelen en/of gecombineerde restoratie van klein en groot zeegras om dit soort biologische effecten (tijdelijk) te simuleren? 5 In Frankrijk is een aantal locaties te vinden waar ondergedoken groot zeegrasvelden naadloos overgaan in droogvallende velden van gemengd groot en klein zeegras – zeer vergelijkbaar met de beschrijvingen in de Westelijke Waddenzee uit de periode vóór de Afsluitdijk. Aangezien ondergedoken groot zeegras, net als klein zeegras meerjarig is, ligt het voor de hand dat zaadproductie in deze ondergedoken velden een continue aanvoer van zaad en daarmee een buffer (‘insurance-effect’ vergelijkbaar met klein zeegras) vormt voor de eenjarige droogvallende groot zeegraspopulatie. Is dit daadwerkelijk zo en kan herstel van ondergedoken zeegras (buitendijks of b.v. eerst binnendijks in De Zwinnen, Texel) daardoor leiden tot een stabiele lange termijn zaaddonor voor droogvallend zeegras? 6 Martijn toonde een opvallend sterke correlatie tussen mechanische verstoring door kokkelvisserij en de achteruitgang van droogvallend zeegras in de NL-Waddenzee. Daarnaast lijkt de bodemverstoring in de Duitse Waddenzee, waar het zeegras in tegenstelling tot tot Nederland sterk toeneemt, minimaal. Speelt mechanische verstoring momenteel nog steeds een rol (handkokkelaars, garnalenvisserij) en hoe kunnen dit soort mogelijke interferenties worden geminimaliseerd (b.v. ‘veilige gebieden’ selecteren, grote(re) gebieden sluiten)? 7 Er worden al sinds 1950 zeegrasherstelprojecten uitgevoerd (eerste van P. Korringa, zie Den Hartog 1975). Ondanks alle pogingen is er echter relatief weinig mechanistisch inzicht in wat (natuurlijk) herstel van droogvallend zeegras belemmert. De belangrijkste randvoorwaarden – die ‘het speelveld’ maken – lijken vooral de combinatie droogvalduur en hydrodynamica (stroming/golven). Maar welke factoren binnen dit speelveld bepalend zijn is onduidelijk. Algenproblematiek door overmatige nutriëntenbeschikbaarheid en meerdere biologische factoren (gebrek aan facilitatie tussen zeegrasvormen/soorten en mosselbanken) lijken belangrijke kandidaten. Het heeft prioriteit om deze factoren eerst te identificeren. Echter, als dit allemaal op een rijtje staat is het ook belangrijk om uit te rekenen wat, gegeven deze kennis, qua herstelmogelijkheden haalbaar is. Wat is, wanneer het ‘herstelpotentieel’ eenmaal is gemaximaliseerd, de minimale benodigde omvang om een stabiele (klein en/of groot) zeegraspopulatie te creëren en is dit een haalbare doelstelling? Kunnen we wel een realistische ambitie stellen?
14
Tot slot Mijn bovenstaande uiteenzetting is geen betoog om nu ‘terug te vallen’ in kleinschalig fundamenteel onderzoek. Relatief groot opgezette praktijkexperimenten zijn zelfs noodzakelijk om zowel fundamentele als toegepaste bottlenecks te identificeren. Ik zou daarom willen pleiten voor een aanpak/programma waarin praktijkproeven daar waar nodig worden gecombineerd met: (1) basale voorbereidende modelberekeningen (denk aan stromingsmodellen Deltares, statistische modellen Eelke), (2) hypothese-gedreven voorbereidende en/of aanvullende lab- en veldexperimenten (denk aan Phytophthora en veldexperimenten met algen) en (3) gedegen monitoring van uitzaaiproeven (hoeveel zaaien we uit, hoeveel planten komen er op, hoeveel zaad wordt geproduceerd etc.). Het is dus heel goed om te leren door doen, zolang er wel daadwerkelijk geleerd kan worden!
= = =
15
BIJLAGE 3: Verslag werksessie sublitoraal zeegras Verslag van de werksessie over sublitoraal zeegras, 17-02-2015 Aanwezigen: Jeroen Bergwerff (Rijkswaterstaat), Luca van Duren (Deltares), Eelke Folmer (Ecospace/NIOZ), Laura Govers (Universiteit Nijmegen), Tjisse van der Heide (Universiteit Nijmegen), Sander Holthuijsen (NIOZ), Jannes Heusinkveld (Fieldwork Company), Martijn de Jong (PRW), Titian Oterdoom (Elzinga & Oterdoom Procesmanagement, voorzitter), Hein Sas (PRW, verslag), Quirin Smeele (Natuurmonumenten), Roelant Snoek (Rijkswaterstaat)
1.
Doel van de werksessie
Het doel van deze werksessie is om te onderzoeken of er kansen zijn om sublitoraal groot zeegras in de Nederlandse Waddenzee terug te krijgen en zo ja, hoe een efficiënt herstelproject kan worden voorbereid, c.q. opgezet. Op basis daarvan wordt een advies geformuleerd aan alle betrokken partijen: natuurbeschermings- en beheersorganisaties, overheden, het Waddenfonds, het Programma Naar een Rijke Waddenzee en De Waddenacademie.
2.
Algemene bevindingen
Op basis van de inleidende presentaties en de daarop volgende discussie kwamen de volgende algemene bevindingen naar voren:
• • •
Begin 20e eeuw kwam sublitoraal zeegras algemeen voor in de Westelijke Nederlandse Waddenzee. Het was ook veel algemener dan litoraal zeegras; naar schatting 90% van het oppervlak van het zeegras in de Nederlandse Waddenzee was sublitoraal. De wierziekte van begin 20e eeuw heeft waarschijnlijk -net als bij het litorale zeegras- tot een grote afname van de populatie geleid. Deze afname werd versterkt door de aanleg van de Afsluitdijk. De aanleg van de Afsluitdijk heeft op verschillende manieren invloed uitgeoefend op het sublitoraal zeegras in de westelijke Waddenzee. Mogelijke mechanismen zijn: o Het verleggen van geulen en platen. Hierdoor zijn waterdiepten, stromingspatronen en snelheden veranderd zodat sommige locaties (met name dicht bij de Afsluitdijk) ongeschikt zullen zijn geworden. o De (goed gedocumenteerde) toegenomen getijslag. Deze zorgt ervoor dat het zeegras in ondiepe gedeelten vaker droogvalt. Observaties aan bestaande sublitorale zeegrasvelden (bijvoorbeeld aan de Franse kust) leren dat het daar wel tegen moet kunnen, maar mogelijk is het toch een stressfactor geweest. o Het water is mogelijk troebeler geworden. In eerste instantie door de aanlegwerkzaamheden zelf, later ook doordat de slibvangfunctie van de Zuiderzee en de groot zeegrasvelden zelf wegvielen. Waarschijnlijk hebben deze drie factoren tezamen een negatieve invloed op de zeegraspopulatie gehad; welke de belangrijkste factor is geweest, is niet duidelijk.
•
Voor sublitoraal zeegras lijkt het lichtklimaat in de Waddenzee vooral de beperkende factor. Dat is hoogstwaarschijnlijk altijd al zo geweest: 95% van de ondergedoken populatie kwam voor
16
•
•
3.
tussen 0.5 en 2.5 meter onder NAP, met een gemiddelde van ongeveer 1 m onder NAP. Vergeleken met de meeste sublitorale zeegrassystemen is dit relatief ondiep. Langs de Franse Atlantische kust en in de Oostzee komt het zeegras vaak op veel grotere dieptes voor (vanaf ~1.5 m tot dieper dan 10 m). Sublitorale zeegrasvelden hebben een groot effect op het leefklimaat onder water, vooral doordat ze stroming en turbulentie dempen, zwevend slib en algen invangen en de bodem stabiliseren. Al deze mechanismen maken het water helderder. Als het sublitoraal zeegras weg is, verslechteren dus daardoor de groeicondities voor het zeegras zelf. Deze vicieuze cirkel is mogelijk een belangrijke reden waarom het (tot dusver) niet terugkomt. Er zijn geen goede gegevens van de huidige sublitorale zeegrasvoorkomens in de Nederlandse Waddenzee. Mogelijk staat er wat ten oosten van Rottum (als verlengde van het litorale zeegrasveld dat daar voorkomt), maar dat is niet zeker4. Overigens is ook niet geheel duidelijk hoeveel sublitoraal zeegras in de Duitse en Deense Waddenzee voor komt, maar naar verwachting is het geen groot oppervlak5.
Mogelijke aanpak
Op dit moment is niet duidelijk of de condities (hydro-dynamisch / morfologisch en het lichtklimaat) in de Nederlandse Waddenzee zodanig zijn dat sublitoraal zeegras zich kan ontwikkelen. De eutrofiëring is weliswaar afgenomen, maar is dat in voldoende mate? En is de Waddenzee niet slibbiger geworden dan vroeger? Aanwezigen komen tot de volgende aanpak om hierover uitsluitsel te krijgen: a. Op basis van oude kaarten bepalen waar het sublitoraal zeegras ooit massaal voorkwam, waar veranderingen als gevolg van de aanleg van de Afsluitdijk het kleinst zijn, en waar de troebelheid -gebaseerd op het Deltares-model- het geringst is. De troebelheids-voorspellingen van het model dienen wel eerst gekalibreerd te worden op basis van metingen uit het veld. Mogelijk geschikte metingen hiervoor worden momenteel uitgevoerd binnen het zeegrasherstelproject (door de Universiteit Nijmegen; Tjisse van der Heide). b. Op deze meest kansrijke plaatsen waarnemingen doen aan diepte, bodemsamenstelling en sedimentmobiliteit. c. Op basis van metingen aan sublitoraal zeegras in de Duitse/Deens Waddenzee, de Oostzee en/of de Franse Atlantische kust bepalen welke lichtcondities en waterbeweging (c.q. luwte) nodig zijn, en wat de rol is van het zelf-facilitatie-effect van zeegras (het verschijnsel dat zeegras zijn eigen leefcondities beïnvloedt). Mogelijk zijn ook metingen aan de binnendijkse zeegraspopulatie op Texel nuttig, d. Met de gegevens uit stap b en c bepalen of er plaatsen in de Nederlandse Waddenzee zijn (liefst: de oude vestigingsplaatsen) waar het lichtklimaat en andere vestigings-factoren (waterbeweging, bodemsamenstelling e.d.) perspectief bieden voor sublitoraal zeegras en wat de minimale omvang van een veld moet zijn voor een afdoende zelf-facilitatie-effect. e. Zo ja, dan kan geprobeerd worden een herstelproject op te zetten. Op voorhand meest kansrijke plekken: bij Griend en in het Eierlandse Gat, in geulen waar niet wordt gevist door de garnalenvissers (kans: het binnenkort af te sluiten Viswad-convenant). Mogelijk kunnen kunstmatige structuren of aan te leggen schelpenbanken ingezet worden ter bescherming van de beginpopulatie, om de hierboven beschreven vicieuze cirkel te doorbreken.
4
Doorgaans staat ondergedoken zeegras niet in het verlengde van mid-intertidaal zeegras, vanwege de waterdynamiek en is er een onbegroeide zone tussen ca. -0,20 cm NAP en de laagwaterlijn. Echter op heel beschutte plekken kan het wel in elkaar overlopen (diverse publicaties) 5 Eventueel navraag doen bij de karteerder in Duitsland (Tobias Dolch).
17
De voorbereidende werkzaamheden tot en met stap d. kunnen door de Universiteit van Nijmegen en Deltares worden uitgevoerd. Als er locaties in de Nederlandse Waddenzee blijken te zijn waar de condities voldoende gunstig zijn, kan door deze partijen een herstelproject worden voorbereid, in samenwerking met andere partijen, vertegenwoordigd door diverse aanwezigen bij de werksessie. Natuurmonumenten en Rijkswaterstaat en mogelijk ook Programma Naar een Rijke Waddenzee, zouden dit kunnen ondersteunen.
18
vv
Zuidersingel 3 8911 AV Leeuwarden
[email protected] www.rijkewaddenzee.nl
19