20
Teus van Zoest
STUDIE-DRIE-DAAGSE 1991 Op 14-15-16 januari jongstleden vond de jaarlijkse traditionele studie-drie-daagse voor 4e-jaars CALO-studenten plaats in vakantiecentrum IJsselstein te Hattem. Deze dagen zijn bedoeld om de studenten hun theoretische kennis en inzicht, opgedaan in de jaren, te gebruiken/samen te laten komen in discussies n.a.v. referetaten over verschillende onderwerpen uit ons vakgebied en/of de sportwereld. Het programma was zodanig opgesteld, dat er 's morgens enkele referaten werden gehouden door meer of minder bekende personen uit ons vakgebied en/of de sportwereld. 's Middags vond dan een forum diskussie plaats die middels door de studenten opgestelde vragen een kritische beschouwing moesten opleveren van het door de sprekers vertelde verhaal. 's Avonds was er dan de brood(?)-nodige ontspanning om de geest ietwat te verlichten. Elke dag stond in het teken van een thema. Als afsluiting hield Bram Donkers de (belangrijke) nabeschouwing over de sprekers, de thema's en de diskussies ..Door de beknopte weergave zijn bepaalde referaten en/of citaten zeer verkort en/of aangepast. Hopende hierdoor aan de kern van de referaten geen afbreuk te doen, volgt hier het verslag. De eerste dag Deze dag ging over pedagogische, didaktische en methodische aspekten van turnen binnen het bewegingsonderwijs of de lichamelijke opvoeding. Sprekers waren : Dick Sol : verbonden aan de turnbond , afgestudeerd aan de ALO-Amsterdam en schreef veel publikaties over turnen . Jan Mol : ex-keurturner, afgestudeerd aan de ALO-Amsterdam. Jaap Bakker : afgestudeerd HALO, ex-docent turnen aan het CIOS en de HALO, verschillende (technische) funkties binnen de turnbond . Oick Sol - Ta.v. de zin van het turnen : Vooral turnen heeft de mogelijkheid om vermogens vanuit het pedagogisch en fysiologisch oogpunt te scholen/trainen . Daarbij leer je door turnen leereffekten te transfereren/over te dragen op andere bewegingssituaties. Daarom is turnen later in de sportkultuur uitstekend te gebruiken . De vraag is wel wat de grenzen en mogelijkheden van de transfer zijn . - Ta.v. de struktuur van de stof: Hierbij moeten we indelen naar overeenkomst in biomechanische bewegingskenmerken met een gelijksoortig effekt of verwantschap. Dit heeft konsekwenties voor de technische uitvoering en de mehtodiek. Bij het turnen maak ik dan onderscheid in het hindernisturnen en het toestelturnen waarbij ik bij kinderen dan rits loos overga van hindernis- (eerder) naar toestelturnen (later) . Het model wat ik hierbij steeds hanteer bestaat uit drie fasen , te weten : de fysieke voorbereiding , de leerfase en de prestatiefase. Binnen de leerfase (bestaande uit een drietraps-theorie) zie je dan in de tweede trap, het bewust instuderen, de kwaliteit van de lesgever naar voren komen aan de hand van zijn of haar trukendoos. Het gaat erom dat leerlingen in staat worden intern terug te koppelen op een referentiekader. - Ta .v. de methodiek van het turnen ; het profielelement: vroeger werd er vooral turnen geleerd m.b.v. de toestellen: het kunstje. Later (vanaf ong . 1920) ging men zoeken naar families en werd er geleerd naar sportmotorische grondvorm . Nu dienen we te leren naar profielelement. Het volgen van de leerweg die bij het allermakkelijkste begint en streeft naar steeds moelijker vormen , kan ontzettend remmend werken . Men moet dié beweging kiezen met de grootste gemene deler van de 'familie'.
Een profielelement: - ligt in het midden van de moeilijkheidsgraad van de grondvorm voor het betreffende individu (kernelement). - bezit de dominante motorische kenmerken van de betreffende struktuur in de hoogste mate (profilerend). - is niet wat, maar hoe. Het accentueren van kwaliteit van profielkenmerken van de betreffende beweging. Men heeft met een profielelement veel meer geleerd dan een geïsoleerd kunstje. Je beheerst een aantal bewegingskenmerken waarmee je andere bewegingsproblemen sneller kunt oplossen . Profielelementen zijn dus ge-
21 richt op transfer, op overdracht van leereffekten. Heb je een leerling een hurksprong geleerd, dan kun je daarna hurken , wenden etc. dwars door elkaar heen aanbieden . Hierdoor kunnen leerlingen sneller leren en worden bewegingen breder toepasbaar (wendbaarder). De motorische adaptatie wordt beter. Juist op de minder begaafden zijn de profielelementen gunstig van toepassing. Turnen is net als snoepen . Turnen is beperken tot zinvol bewegen wat ook nog lekker is. Jan Mol Wat is turnen? N.a.v. een anekdote: 'Dat is 's avonds stappen in een nachtclub en na een striptease turnkunsten vertonen als handstanden op tafels, flikflakken, salto's etc., 't was een feest '. Turnen is niet het uitvoeren van vaste vormen . De turner, de kunstenaar gaat gericht in op de bewegingswereld om zich heen en vertoont zijn kunsten (waarbij je een zeker risiko van mislukken aangaat). Aldus kom ik tot de volgende inhouden: - springen en geworpen worden - zwaaien en gezwaaid worden - balanceren en in evenwicht gehouden worden - over de kop gaan en de zaak op zijn kop zetten - dragen en gedragen worden . Daarnaast hecht ik veel waarde aan het 'sociale'. Bij bewegen , bij turnen is men betrokken op de wereld , op de ander. Bij hulpverlenen is de ander altijd nadrukkelijk aanwezig . Samen moet iets lukken . We dienen daarom vormen te kiezen waarbij dit het kriterium is. We moeten de noodzaak van de vanger op de voorgrond houden , waardoor je samen iets laat lukken . Je krijgt zicht op de ander. Gevoeligheid tussen de beweger en de hulpverlener is belangrijk. Leerlingen dienen vertrouwen te krijgen in hun handelingsruimte, waar de ander aanwezig is. Jaap Bakker Turnen is het slachtoffer van systeemdenkers die denken dat hun eigen systeem hèt is. Systemen moet je steeds weer op de kop zetten . Turnen moet succesvol zijn . Bij turnen ben je als individu (lichamelijk) ontzettend zichtbaar en daarom moet turnen resultaat bewerkstelligen. Leerlingen moeten de zaal uit met stralende ogen . Turnen kan leiden tot hele eigen wijze van bewegen (er wordt een video getoond van twee totaal verschillendein tempo-bewegende turners) . In het turnen is er een enorme rijkdom aan mogelijkheden binnen de aangegeven kaders. Konklusies m.b.1. het onderwijs: Kinderen zelf bewegingen te laten ontdekken is onzin. Zoals het al eeuwen in de turnwereld en op de speelplaats gaat, dienen we het de gymzaal binnen te halen. Kinderen laten aanmodderen , zelfontdekkend , alsof er geen beeld bestaat is slecht , past niet bij het turnen. Turnen kent vanuit verschillende kulturen verschillende gezichten: 1. op de speelplaats (oud domein) 2. in het circus (chinezen) 3. in de turnsport (waaronder ook niet-olympische onderdelen) Met rages zoals breakdance, skate-boarding etc. ben ik heel voorzichtig . Je moet niet introduceren in rages, dingen die kort duren . Pas als iets vaste voeten heeft gekregen moet je als school daarnaar op weg . Wedstrijdsport is mooi maar de vrije ruimte bij turnen (zoals bij de gymnastraeda fantanstisch is te zien) is ook prachtig.
22
De tweede dag Deze dag stond in tie (bols) . Sprekers waren : Oene Loopstra Kees Faber Chris Hazelebach Marco v. Berkel
het kader van het leren àver bewegen en het reguleren van de bewegingsonderwijsleersitua: rector HALO, voorzitter KVLO, schrijver, publicist. : afgestudeerd ALO-Groningen en onderwijskunde, schrijver, opleider, houdt veel lezingen . : afgestudeerd CALO, meegewerkt aan het werkboek 'Bewegingsonderwijs aan de basisschool '. : afgestudeerd CALO, sociologie, lid van bestuur van de werkgroep bewegingsonderwijs.
Oe ne Loopstra Leren over bewegen is reëel en betekent intensief onderwijzen over bewegen. Dit moet dan ook in het leerplan worden opgenomen. Vanuit de bewegingssituatie ontstaan vanzelf al kognitieve leereffekten , maar de vraag is: in welke mate treden ze op, en hoe dienen we erin te onderwijzen? Bij het leren over bewegen gaat het over bewegingskennis, kennis i.v.m. gezondheid, regelveranderingen en het beoordelen van bewegingssituaties. Het centrale doel van ons vak blijft echter het bewegen en een succesvolle bewegingsdeelname. Bewegingskennis is dan van belang voor de kwaliteit van de bewegingsdeelname. Bewegingskennis gaat over de situatie waar leerlingen bewegend in zitten en is sterk bevorderend voor latere deelname aan bewegingssituaties. Leren bewegen begint niet bij 16 jaar en ouder maar al bij 4/5-jarige kinderen . Het leren over bewegen is wel per leeftijd verschillend. Bij leren over bewegen gaat het in de les om: expliciteren van gemaakte keuzes door de leerkracht (arr. en Ivst) terugvragen aan de leerlingen van argumenten van de leerkracht vragen van argumenten van de leerlingen keuzes van leerlingen en argumenten (arr. en Ivst) Bij leren over bewegen gaat het er ook om dat leerlingen leren beoordelen . Hierbij komen aspekten naar voren als: leerlingen laten terugvertellen en evalueren leerlingen laten afvragen of er voldaan is aan voorafgestelde kriteria welke kriteria gebruiken we? verband(en) aantonen tussen kriteria en gevolgen zelfreguleren (t.a.v. regels, hulpverlenen e.d.). Verschillen in inbreng, in relatie tot de kwaliteit van de bewegingssituatie, moeten tot hun recht kunnen komen . Konflikten drenen besproken en mogelijk opgelost te worden . Tenslotte: is leren over bewegen haalbaar? Dat is afhankelijk van: - het schooltype - leerlingen ong . 5 jaar en ouder - beschikbare tijd (krap maar mogelijk). Haalbaarheid van leren over bewegen daalt naarmate je het meer verzelfstandigt in je leerplan . Leren over bewegen moet dus in de bewegingsituatie zelf naar voren gebracht/behandeld worden . Kees Faber Stelling: bewegingsonderwijs dat zich beperkt tot het leren bewegen schiet tekort in het vervullen van haar centrale taak. Vraag: Wat moeten leerlingen kunnen en weten om bevredigend deel te nemen en wat moet er dan op school geleerd worden? Naast leren bewegen is er: - nadenken over (Ieren) bewegen - leren omgaan met elkaar - nadenken over het omgaan met elkaar - doen en nadenken in andere rollen. Deze punten dienen alle vier aan de orde te komen maar zijn niet even belangrijk. Juist de school als pedagogisch instituut dient in deze facetten te onderwjzen. Kinderen kunnen dat specifieke niet ergens anders leren .
23 Meervoudige Deelname Bekwaamheid:
cl Oe..\l\
~êde.\I\~
...
be.w~e..If\ O\N\j~1t\..
I
w.~vouWe. bc.k..w~IM",~J
.
Vijf invalshoeken voor het geven van bewegingsonderwijs: - bewegingsaktiviteit - deelname-motieven (gezondheid) - interakties (leiding geven) - bewegingsomgeving (materiële omgeving) - bewegings-kontext (doping. agressie). Faktoren die van invloed zijn : mogelijkheden van de school , kenmerken van de leerlingen, maatschappelijke ontwikkelingen , vaksektie-bekwaamheid, visie. Marco van Berkel/Chris Hazelebach M.b.t. het reguleren van bewegingsituaties en sociaal leren zijn er 3 knelpunten in de geschiedenis aan te wijzen : 1. Paradigma kwestie (dual isme: technisch t.o. sociaal) 2. Middel/doel diskussie (bewegen is middel tot kommunikatie) 3. Speeltuin-idee; wat en hoe stuurt de leerkracht, en leren de leerlingen er nog wat van? Het werkboek geeft niet echt een antwoord op deze knelpunten ondanks de bekendheid ervan.
Ad 1.) Het bewegen gebeurt niet alleen, het vindt altijd plaats in een ruimte met anderen. We moeten geen dualisme creëren . Ad 2.) We moeten interessante bewegingssituaties creëren en geen situatie àmdat ze zo lekker bespreekbaar zijn. Leerlingen hebben met elkaar te maken en leren van elkaar over bewegen . Ad 3.) De leerkracht kiest en bepaalt arrangement en leervoorstel zo dat alle leerlingen kunnen deelnemen . Aan de hand van het basistikspel werden door Chris de volgende zelf-regulerende faktoren genoemd : 1. één spel voor onder/midden/bovenbouw 2. onderkenning van de regels 3. kleine groepjes 4. afhaak-mogelijkheid 5. heterogene groepen 6. vrijplaatsen 7. wachtplaatsen 8. konkreet wisselsysteem 9. funktiewisselingen 10. stop-pion. Moeilijkheden hierbij kunnen ontstaan t.a.v.: - verdelen van de funkt ies - spannend houden van het spel - nivo-verschillen .
24
spreker en publiek
De derde dag Deze dag werd besteed aan mentale begeleiding en de invloed van psychologische factoren op bewegingsaktiviteiten in lichamelijke opvoeding en sport. Sprekers waren: Peter Blitz : sportpsycholoog , directeur van het instituut voor prestatiebevordering , schrijver. Jan Reker : (nog) trainer/coach van RODA JG, voormalig docent aan het GlOS. Deze dag bleek vooral relaties te leggen naar de wedstrijd - prestatie - topsport. Peter Blitz Had een helder referaat over prestatie= presentatie, discipline, zelfvertrouwen= zelfkennis etc. Jan Reker Had een hele vermakelijke aaneenschakeling van anekdotes uit de praktijk. Ik vond het zeer interessant maar het is m.i. niet nodig deze dag uitvoerig samen te vatten .
De nabeschouwing Bram Donkers: Afgestudeerd GALO en did. lich . opvoeding , directeur van een sektie van het SLO. Na de bedan kjes, complimenten aan de commissie en andere voor-opmerkingen , liet Bram zijn licht schijnen over de verschillende onderwerpen , sprekers en discussies. T.a .v. topsport signaleerde hij twee systemen , t.w. het gesloten systeem (met vaste regels) en het open systeem . Verder bleek dat de interventiestrategie die Jan Reker naar voren bracht, veel weg had van de directief therapeut waarbij met behulp van omkeergedrag gewerkt/beïnvloed wordt. Het verhaal van Peter B~itz stond als een huis, ware het niet dat het uitsluitend betrekking had op de topsportsituatie/topsportprestatie. Voor de school en het bewegingsonderwijs bl~ek zijn theorie niet of nauwelijks uitgewerkt. T.a.v. theorievorming zit er iets niet goed in het bewegingsonderwijs. Bij Jan Mol zie je tweezaamheid van de mens (bewegingskunsten t.o.v. hulpverlenen) maar heeft hij verder geen invulling m.b.t. zijn uitgangspunten . Jaap Bakker selekteert zonder expliciete kriteria uit kultuurhistorische bronnen . Dick Sol haalt zijn doelen van de 'huisschilder', d.w.z. niet specifiek voor het bewegen . Beschrijvingen van biomechamische wetmatigheden geven nog niet je doelstell ingen. Zijn beschrijvingskader wordt zijn doelstellingskatalogus. Oene Loopstra brengt reflektie in het verwerven van bewegingskennis en gaat in op doelstellingen nivo, geeft een volgorde maar perkt 'het wat ' (thema's m.b.t. bewegingskennis) niet in. Kees Faber is vooral gericht op de basisvormi ng maar thematiseert zonder sturing van de bewegi ngsbetekenissen.
25 Marco v. Berkel heeft geen algemene theorievorming maar dat komt volgens zijn zeggen misschien omdat hij in het basisonderwijs werkt. Chris Hazelebach vult de agenda van de ander door problemen àf vakimmanent op te lossen àf te verwijzen naar andere vakken. Kortom er zijn 2 mogelijkheden;
I
r--------, I I I
1 1
J
:
I
I I
I
àf je weet dat er leemtes zij n en doet daar wat aan, àf je zit op het verkeerde model en moet overstag ('blikwisselen/andere bril') . Onderwijsconcept en vakconcept zij n onderdeel van elkaar met een open verbinding .
'
I
&... _____
.... 1I
Ta.v. reguleren: het zelf reguleren van bewegingssituaties is een afgeleid doel: kinderen zelfstandig laten spelen ongeacht nivo-verschillen: ritualisering van regels (b.v. in verband met voorkomen van tijdverlies) blijven accentueren en aanpassen van het hoofdprobleem door taakdifferentiatie het in stand houden van een goede machtsbalans. het reflecteren komt in de laatste twee maatregelen naar voren en dat is impliciet leren over bewegen vanuit initiatief van de leerling (werkwijze). Marco v. Berkel geeft aan dat in het werkboek het doel is kinderen te 'Ieren deelnemen aan bewegingssituaties'. Dit is een grote verandering van kernaanduiding aangezien nu de ik-wereld relatie waarin de ander/het andere altijd aanwezig is (Jan Mol) meer naar voren komt dan bij 'Ieren bewegen'. Daar hebben we dan 15 jaar overgedaan. Het startpunt moet echter altijd in 't bewegen, in een interessant bewegingsprobleem liggen . Men moet vrijwel direkt kunnen deelnemen (verschil met Dick Sol). Ta.v. het leren àver bewegen: - Het leren over bewegen is voor het bewegingsonderwijs niet uniek want andere vakken doen dat allang . - We moeten niet vergeten dat het leren over bewegen opgesloten zit in onze algemene integrale onderwijsdoelen . Bewegingsonderwijs is op de eerste plaats onderwijs en er moet dan ook een transaktionele integratie plaatsvinden van doelen als roldoorbre ki ng , interkultureel onderwijs, zelfstandigheidsonderwijs, kreativiteitsonderwijs en emotionele ontwikkeling. Er zit wel een gevaar in het eindtermen ontwerp m.b.t. Ieren over bewegen . Er zal duidelijk een keuze van wel of niet opnemen gemaakt moeten worden. - Ta .v. de ontplooiings- en toerustingsfunktie gaat het om: inleiden in konfronteren met, toerusten tot, vernieuwen van . In relatie tot het vernieuwen van .... bleek Jaap Bakker met zijn rages wel erg maatschappij bevestigend . Leren over bewegen moet volgens Kees Faber gepland worden . De school en de bewegingskultuur moeten we analyseren en het leren over bewegen dient dan als middel voor het bewegen . Loopstra ziet de noodzaak van het leren over bewegen en heeft het over expliciteren en fase ren (vanaf 4-5 jaar en per leeftijd veranderend). Marco van Berkel ziet leren over bewegen vooral binnen de konfkikt-hantering . Chris Hazelebach 'ziet' hier ruimte bij andere vakken . Tamboer tenslotte wees een ieder er terecht op dat het primair gaat om het verwerven van bewegingskennis. Ta.v. profielelementen : Het is een veredelde grondvorm van bewegen waarbij de leerlingen wendbaar gemaakt worden en de motorische adaptie wordt vergroot. Er ontstaat transfer door bewustwording. Het tegelijkertijd optimaal profilere n (van mot. kernelementen) van de 'familie' en de per kind bestaande individuele verschillen is onmogelijk en niet overtuigend .
26
Ta.v. turnen: Donkers; Dat was voor mij een kleine teleurstelling omdat ik niets gehoord heb over eindtermen , over de terugloop van 14/15-jarigen en over turnen op latere leeftijd. De vakmodellen die werden voorgestaan waren de biomechanica van Dick Sol met zijn middel-doel omkering (de huisschilder), de kultuurhistorishe school van Jaap Bakker en de kunstenmaker en het elkaar helpen van Jan Mol. Alle drie spreken ze over het inleiden in de bewegingskultuur maar niet duidelijk was welk criterium er gekozen werd . Jan Mol had een pedagogisch uitgangspunt (leerlingen vertrouwen laten krijgen in hun handelingsruimte), een inhoudsanalyse als op de GALO en een humanistisch mensbeeld (zelf doen en samen doen). Jaap Bakker is wars van systemen . Kinderkultuur, bewegingsbeelden , speelplaats, turnsport, circus; zijn het nou inhouden of is het· een didaktiek? Bram Donkers besloot zijn nabeschouwing met ons te wijzen op het blijven streven naar onderwijsverbeteringen en onderwijsvernieuwing . We moeten volgens Donkers niet steeds bij hetzelfde blijven (retoriek). Hiermee was de driedaagse afgelopen . Zichtbaar geestelijk en lichamel ijk vermoeid ging iedereen weer naar huis. Het was m.i. zeer leerzaam en bovendien ook nog gezellig waardoor het 4e jaar op een zinnige wijze (i.p.v. een zomerkamp) werd besloten . Met dank aan : Corina van Dodewaard en Carla Aalbers voor informatie.