STUDEREN FACILITEREN
BELANGRIJKSTE BEVINDINGEN
Dit onderzoek geeft antwoord op de vraag welke voorkeuren hogeschoolstudenten hebben voor de plek waar zijn studeren en met welke factoren die voorkeur samenhangt. Het onderzoek richtte zich specifiek op twee soorten studieactiviteiten, namelijk individuele activiteiten waarvoor concentratie nodig is en activiteiten waarbij samengewerkt wordt met andere studenten. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van een schriftelijke vragenlijst met gesloten vragen waarbij de voorkeur van studenten op een schaal van 1 tot 5 gemeten is. Totaal hebben 697 studenten de vragenlijst ingevuld (respons van 71%). Al deze studenten deden een bedrijfskundige opleiding aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. De meerderheid van de studenten (66%) vindt hun studieplek belangrijk (26% is neutraal en 8% vindt de studieplek niet belangrijk). In hun beleving draagt de plek waar ze een bepaalde studieactiviteit uitvoeren bij aan het resultaat van die activiteit. Voor individuele activiteiten vindt 67% van de studenten dat, voor groepsactiviteiten is dat 60%. Studenten hebben
2
derhalve een uitgesproken voorkeur voor bepaalde plekken bij individuele activiteiten of groepsactiviteiten. Studenten doen individuele activiteiten bij voorkeur thuis. Als ze op school alleen werken hebben ze voorkeur voor een rustige plek. Drukke plekken, zowel op school als buiten school hebben geen voorkeur. Samenwerken doen studenten het liefste face-to-face op school, waarbij hun voorkeur uitgaat naar een plek waar ze rustig met een groepje kunnen zitten, bijvoorbeeld een afgesloten projectruimte. Samenwerken via digitale platforms is niet populair bij studenten. Het belangrijkste aan hun studieomgeving op school is volgens studenten de aanwezigheid van Wi-Fi. Ook vinden studenten functionele aspecten van hun fysieke studieomgeving belangrijk, zoals stoelen die goed zitten, voldoende werkruimte, goede temperatuur, daglicht en computerfaciliteiten. Esthetische aspecten vinden studenten nauwelijks van belang voor hun studieplek op school. Er blijken diverse significante correlaties te bestaan tussen de persoonlijke eigenschappen van studenten, zoals geslacht, woonsituatie, leerstrategie of voorkeuren voor de fysieke studieomgeving. Die correlaties zijn echter zwak. Wel is statistisch aangetoond dat er een verschil bestaat tussen de studieplekvoorkeur voor individuele activiteiten of voor groepsactiviteiten. De studieplekvoorkeur hangt dus vooral samen met de activiteiten waarvoor studenten op dat moment een plek nodig hebben. R. (Ronald) Beckers, september 2015
3
INHOUD 5
Inleiding
8
Over het onderzoek
9
Dé student bestaat niet
12
Waar zitten studenten het liefst?
16
Wat vinden studenten belangrijk aan de fysieke leeromgeving op school?
19
Wat beïnvloedt de voorkeur voor de studieplek?
22
Conclusies en implicaties
24
Gebruikte bronnen
26
Colofon 4
INLEIDING In deze rapportage krijgt u inzicht in de resultaten van een onderzoek naar de voorkeuren van hogeschoolstudenten voor hun studieplek, alsmede naar de factoren die deze voorkeur bepalen. De verwachting is dat het hoger onderwijs in de komende jaren flinke veranderingen zal ondergaan1 die een trendbreuk betekenen met het onderwijs zoals we dat al vanaf de invoering kennen. Voor facility managers en vastgoedmanagers van hogescholen is het de vraag wat ontwikkelingen voor hen betekenen en in hoeverre zij rekening moeten houden met een veranderende vraag naar huisvesting. Met een schriftelijk onderzoek onder bijna 1000 bedrijfskundestudenten van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen sluit deze studie derhalve aan op een behoefte van facilitaire professionals in het hoger beroepsonderwijs (hbo). 1. Commissie Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel (2010)
5
AANTAL STUDENTEN VAN HOGESCHOLEN IN NEDERLAND
In Nederland zijn er 37 door de overheid bekostigde
500,000
instellingen in het hoger beroepsonderwijs (hbo).
450,000
Onder invloed van de Beleidsnota Schaalvergroting,
400,000
Taakverdeling en Concentratie uit 1983 zijn kleine hoge-
350,000
scholen gefuseerd en opgegaan in grote onderwijs-
300,000
instellingen met studentenaantallen vergelijkbaar met
250,000
het inwonersaantal van een middelgrote gemeente
200,000
als Wassenaar6. Totaal studeren aan die instellingen
150,000
446 duizend studenten en zijn er meer dan 43 duizend
100,000
mensen werkzaam in het hbo7. Het aantal vierkante
50,000 0
meters dat deze instellingen in gebruik hebben omvat 2010
2011
2012
2013
circa 4,4 miljoen m2 bruto vloer oppervlak8 en de to-
2014
tale huisvestingskosten van hogescholen bedroegen
voltijd
HE T NIEUWE LEREN Sinds mensenheugenis is ons onderwijs vormgegeven rondom groepen van 30 leerlingen en een docent, waarbij deze laatste bepaalt wat er geleerd moet worden, waar, en op welk moment dat gebeurt. Ook het hoger onderwijs is nog steeds een soort industrieel systeem dat leerlingen bewerkt alsof ze op een lopende band voorbij gaan. Ze komen in het eerste jaar de ‘leerfabriek’ binnen en rollen er na een gestandaardiseerd proces met een diploma na vier jaar weer uit. De opkomst van de computer en al haar afgeleiden verandert inmiddels veel in het onderwijs. De huidige generatie leerlingen die de klaslokalen bevolken staat bekend als digital natives2 die niet beter weten dan dat zij altijd en overal online kunnen zijn. De hedendaagse school moet die leerlingen voorbereiden op een toekomst in een kennismaatschappij waarbij studenten beschikken over zogenaamde 21st century skills. Dat vraagt om een wezenlijk andere benadering van het
in 2012 naar schatting circa 222 miljoen euro9.
deeltijd
onderwijs. Naast de opkomst van de sociale media3 in het dagelijkse leven van studenten en de spin-off die dat heeft op de inzet van ICT in het onderwijs4, is de toepassing van meer sociaal-constructivistische leermethoden een andere ontwikkeling5. Daarbij leren studenten van elkaar door samen te werken aan onderwijsvraagstukken in realistische leeromgevingen. Dit gaat leiden tot een omslag van een aanbod gedreven onderwijsbenadering naar een meer vraag gestuurde aanpak. Deze omslag wordt ook wel aangeduid als het Nieuwe Leren. Daarin hebben studenten veel meer autonomie om hun eigen leerproces vorm te geven en leren ze hoe ze moeten samenwerken met anderen in netwerken om toegang te krijgen tot de informatie die ze nodig hebben om hun leerdoelen te verwezenlijken. De student is dus veel meer zelfsturend en de taak van de docent verschuift van het overdragen van kennis naar het begeleiden van het leerproces van
de student. Met het oog op het Nieuwe Leren pleiten onderwijsvernieuwers er steeds meer voor om af te stappen van de standaardisatie en de mogelijkheden te vergroten om individuele leerroutes aan te bieden. Dit vergt een andere kijk op het concept ‘school’. Het Nieuwe Leren vraagt om een school die lijkt op een dienstverlenend bedrijf, waarbij leren gefaciliteerd wordt10. Dat impliceert tevens een herontwerp van het fysieke uiterlijk van het schoolgebouw. 2. Prensky (2001) 3. Veen & Vrakking (2006); Boschma & Groen (2007) 4. Collis & Van der Wende (2002) 5. Foster (2008) 6. 25.675 inwoners (CBS, referentiedatum 2015) 7. In 2014 (Vereniging Hogescholen, z.d.) 8. Van Elp & Zuidema (2013) 9. Vereniging Hogescholen (z.d.) 10. Gerrits (2004)
6
HOGESCHOOLHUISVESTING In 2007 wees onderzoek nog uit dat hogescholen met hun toenmalige gebouwenbestand en hun nieuwbouwplannen onvoldoende aansloten op huisvestingseisen van de toekomst11. Toch blijkt uit diverse recentere onderzoeken dat hoger onderwijsgebouwen in zowel Nederland als in andere Westerse landen zichtbaar aan het veranderen zijn12. Deze studies tonen aan dat met name traditionele klaslokalen in toenemende mate vervangen worden door zogenaamde informele leerruimte. De verwachting is tevens dat hogeschoolgebouwen steeds meer van die informele leerruimte moeten gaan bieden aan studenten en dat studenten als de belangrijkste gebruikers steeds hogere eisen gaan stellen aan deze informele leerruimte. Vastgoedmanagers van Nederlandse hogescholen geven ook aan dat zij met hun vastgoedstrategie steeds meer proberen aan te sluiten op de drie k’s van kosten, klant (gebruiker) en (onderwijs)kwaliteit13. Daarbij blijken met name die laatste twee k’s in de toekomst een steeds belangrijkere rol gaan spelen in het onderscheidende vermogen van hogescholen. Voor Hogescholen blijkt het in praktijk echter lastig om de mening van de studenten in hun besluitvorming over huisvesting mee te nemen14. Ook in de literatuur is te zien dat onderzoeken over gebouwen en faciliteiten in het hoger onderwijs zich vooral richten op het perspectief van onderwijsmanagers, docenten of ondersteunend
personeel15. Slechts weinig studies richten zich op de student. Gelukkig wordt in zowel literatuur als praktijk in toenemende mate onderkend dat het betrekken van studenten bij het onderzoeken van de leeromgeving nodig is16. Daarom is het relevant om onderzoek te doen naar de behoeften van studenten met het oog op het zo goed mogelijk faciliteren van hun behoeften en het vormgeven van de onderwijsruimte die daarvoor nodig is.
11. De Vries (2007) 12. Beckers, Van der Voordt & Dewulf (2015a); Fisher & Newton (2014); Souter et al. (2011) 13. Beckers, Van der Voordt & Dewulf (2015c) 14. Beckers & Van der Voordt (2013); Beckers, Van der Voordt & Dewulf (2015b) 15. Kok, Mobach & Omta (2013) 16. Fisher & Newton (2014
7
OVER HET ONDERZOEK
De studie heeft in de maand maart van 2015 plaatsgevonden binnen de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN). De totale studentenpopulatie van de HAN was in 2014 totaal 26.149 studenten verdeeld over Arnhem en Nijmegen. De Faculteit Economie en Management (FEM) is naast het Servicebedrijf van de HAN een van de vier faculteiten. Deze faculteit had in 2014 totaal 7.507 ingeschreven studenten17. De doelgroep van het onderzoek betrof voltijdstudenten van het Instituut Bedrijfskunde en Rechten van de FEM in de vestiging Nijmegen. De deelnemende studenten waren afkomstig van vier opleidingen te weten: Facility Management, Bedrijfskunde/MER, HRM en Logistiek & Economie.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van een anonieme schriftelijke vragenlijst met gesloten vragen. De vragenlijst is handmatig door studenten in de klas ingevuld. De totale operationele populatie omvatte 985 studenten. Bij het afnemen van de vragenlijsten in de klassen zijn er 697 vragenlijsten ingevuld (71% respons). De ingevulde vragenlijsten zijn vervolgens handmatig verwerkt in SPSS.
Faculteit Economie en Management Instituut Bedrijfskunde en Rechten Facility Management
Bedrijfskunde/ MER
Human Resources Management
Logistiek en Economie
8
17. voor 15 opleidingen in onderwijsvarianten voltijd, deeltijd en duaal onderwijs
DÉ STUDENT BESTAAT NIET Net als dat mensen verschillen, zijn ook studenten niet allemaal hetzelfde. Zo is een deeltijdstudent anders dan een voltijdstudent en een student techniek is anders dan die bij economie. Ondanks dat zijn studenten jarenlang beschouwd als een homogene groep met allemaal dezelfde behoeften. Een kwalitatief onderzoek onder 14 vastgoed/facility managers van grote Nederlandse hogescholen wees uit dat ook zij aangeven dat dé student niet bestaat en dat ze in het faciliteren van het onderwijs graag rekening willen houden met de verschillen binnen de studentpopulatie18. Vastgoed/ facility managers weten op basis van interne klantonderzoeken vaak wel waar de knelpunten liggen in hun eigen gebouwen als het gaat over de tevredenheid over faciliteiten en gebouwen. Het analyseren van de invloed van de studentverschillen op de behoeften aan onderwijsfaciliteiten wordt echter niet gedaan. 18. Beckers & Van der Voordt (2013)
9
DE STEEKPROEF Het is natuurlijk ondoenlijk om de invloed van alle verschillen tussen studenten mee te nemen in een onderzoek. Het accent ligt daarbij op aspecten waarvan in de literatuur eerder relaties zijn onderzocht en benoemd, zoals verschillen tussen mannen en vrouwen, verschillen in studiejaar, thuissituatie en verschillen in leerstrategie. Omdat is gewerkt met een homogene studentpopulatie van bedrijfskundestudenten zijn geen verschillen onderzocht die voortkomen uit de studierichting. Als het gaat over de verhouding tussen mannen en vrouwen in hogescholen, dan is die over de gehele studentenpopulatie bezien in het hbo ongeveer gelijk (48% is man en 52% is vrouw)19. Voor studies in het economische domein is dat net andersom (53% is man en 47% is vrouw). Desondanks is de verhouding man-vrouw voor het onderzoek dat is uitgevoerd onder de bedrijfskundestudenten van de HAN gelijk aan die van de hele hbo populatie (48% is man en 52% is vrouw). De leeftijd van de studenten in het onderzoek varieerde van 17 tot en met 28 jaar met het zwaartepunt in de categorieën 18, 19, 20 en 21. De gemiddelde leeftijd was 19,9 jaar.
GESLACHT man vrouw
18 jr
9%
9%
9%
%
16%
21 jr
21%
22 jr >22 jr
22%
12%
FM
20%
16%
22%
OPLEIDING BKM
De studenten studeerden vooral in het eerste en tweede jaar. Ook hier is de verhouding van de respondenten vergelijkbaar met de verdeling binnen de populatie.
14%
19 jr 20 jr
De verdeling van de deelnemende studenten over de vier bedrijfskundige opleidingen was in lijn met de totale omvang van de opleidingen ten opzichte van elkaar. Het grootste deel was afkomstig van de grootste opleiding Facility Management en de minste studenten kwamen van de kleinste opleiding Logistiek en Economie.
52%
LEEFTIJD 17 jr
48%
%
STUDIEJAAR
%
%
HRM LE
38% 46%
19. Vereniging Hogescholen (2015)
10
46%
eerste jaar tweede jaar derde jaar
BEREKENENDE STUDENTEN De literatuur wijst uit dat studenten over het algemeen in toenemende mate zogenaamd ‘cost-benefit’ gedrag vertonen20. Ze willen best naar school komen voor onderwijs, maar dan moet het ze ook wel wat opleveren. Een lange reistijd (grote inspanning) kan de keuze voor het wel of niet naar school gaan, en dus de voorkeur die de student heeft voor zijn of haar studieplek beïnvloeden. Dat zou kunnen betekenen dat studenten die thuis wonen meer voorkeur hebben om studieactiviteiten thuis uitvoeren en niet op school. Studenten die dichterbij school op kamers wonen zouden die voorkeur wellicht minder hebben. Van de 697 onderzochte studenten woont meer dan de helft nog thuis bij (een van) de ouders. Iets meer dan een kwart woont met andere studenten op kamers in een studentenhuis. Een klein percentage heeft een eigen huishouden of woont bijvoorbeeld samen met een partner. Studenten in het hbo komen over het algemeen direct van de middelbare school. Landelijk is dat percentage 59%, waarvan 50% havist is en 9% afkomstig van het vwo. Een andere instroom loopt via het mbo (34%) of komt via andere wegen op het hbo (7%)21. In ons onderzoek heeft driekwart van de respondenten een havo achtergrond. De rest is verdeeld over vwo en mbo. 20. Sawon, Pembroke & Wille (2012) 21. Vereniging Hogescholen (2015) 22. Sawon, Pembroke & Wille (2012) 23. Coffield, Moseley, Hall & Ecclestone (2004)
ZESJESMENTALITEIT Los van deze achtergrond van studenten is er ook een verschil in de studiehouding. Een getalenteerde student is niet altijd ook een gemotiveerde student. Ook in de literatuur wordt veelvuldig aandacht besteed aan dit fenomeen. Het is niet vreemd dat uit onderzoek blijkt dat studiemotivatie gerelateerd is aan de keuze van studenten om naar lessen te komen en hun schoolwerk op school te doen. Minder gemotiveerde studenten zijn ook significant minder op school om lessen te volgen22. Een veelgebruikte driedeling om de studiehouding aan te duiden maakt onderscheid tussen: strategic learning, deep learning en surface learning23.
1% 13%
20%
VOOROPLEIDING MBO
%
HAVO VWO anders
66% 1%
− De strategic learner gaat over studenten die graag goede cijfers willen halen en daarom de opgegeven tentamenstof zo goed mogelijk leren. Deze studen ten besteden veel tijd aan hun studie, maar doen niet meer dan dat van ze gevraagd wordt. − Deep learning daarentegen past bij intrinsiek ge- motiveerde studenten met de wil om te leren. Ook zij leren goed voor hun tentamens, maar verdiepen zich daarnaast in onderwerpen die met hun studie te maken hebben ook al behoren die niet tot de tentamenstof. Ze willen nou eenmaal weten hoe het zit. − Surface learning tenslotte hoort bij de oppervlakkige student die met minimale inspanningen zijn of haar tentamens probeert te halen. Dit wordt ook wel aan- geduid met de populaire term ‘zesjesmentaliteit’.
8%
WOONSITUATIE thuiswonend in studentenhuis
26%
%
eigen huishouden
65%
anders
LEERSTRATEGIE strategic learning
32%
%
deep learning
Onder de respondenten van het onderzoek zijn niet veel zogenaamde deep learners. De meeste studenten vinden van zichzelf dat strategic learning het beste bij ze past. Een derde van de respondenten ziet zichzelf toch vooral als surface learner.
surface learning
11
61% 7%
WAAR ZITTEN STUDENTEN HET LIEFST? De voorkeur voor een fysieke plek hangt vaak samen met dat wat je op dat moment aan het doen bent of wilt gaan doen. Ook met betrekking tot de schoolgebouwen wordt er in de literatuur een link gelegd tussen onderwijsprocessen of studentactiviteiten en de fysieke onderwijsomgeving. PROCESS-PL ACE MODEL Net als bij activiteit gerelateerde kantoorwerkplekken is het ook bij onderwijsomgevingen van belang om vanuit het perspectief van de student enerzijds activiteiten gericht op sociale interactie en anderzijds activiteiten op zelfregulatie en concentratie zo goed mogelijk te ondersteunen. Op basis van de literatuur zijn er op dat gebied in het economische onderwijsdomein vier onderwijsprocessen/activiteiten te onderscheiden24, namelijk: 1. kennisoverdracht van de docent naar de student; 2. zelfstudieactiviteiten van de student; 3. samenwerkend leren van studenten (face-to-face); 4. netwerkactiviteiten via digitale platforms. 24. Beckers, Van der Voordt & Dewulf (2015a)
12
learner-learner
learner-interface
instructor-learner
learner-content
SELF-REGULATION IN LEARNING
PLACE SOCIAL INTERACTION IN LEARNING
m
SOCIAL INTERACTION IN LEARNING
sm
PROCESS
collaborative setting
informal learning setting
class room setting
individual student workspace setting
SELF-REGULATION IN LEARNING
Bij elk van deze activiteiten en onderliggende behoeften aan samenwerken of concentreren past een fysieke onderwijssetting, te weten25: 1. een setting voor samenkomst van grotere groepen; 2. een individuele setting voor zelfstudie; 3. een setting voor groepswerk en/of overleg; 4. informele settings, vaak in combinatie met catering- voorzieningen.
THIRD PL ACES De voorkeur voor de studieplek is met name van belang daar waar een plek niet is voorgeschreven (zoals een klaslokaal in het rooster), maar waar een student zelf de plek kan kiezen. En die plek beperkt zich al lang niet meer tot het schoolgebouw alleen. Daar waar leren voorheen vooral plaats vond in schoolgebouwen biedt het plaats- en tijdongebonden karakter van het Nieuwe Leren de mogelijkheid om ook op andere plaatsen aan studieactiviteiten te werken. Analoog aan het idee van third work places kan in principe elke vierkante meter die een student tegenkomt tussen z’n thuis en het schoolgebouw in potentie gebruikt worden om studieactiviteiten te ondersteunen26. Van de openbare weg, parken, de bus, de trein, cafés, restaurants, maar ook bibliotheken, winkelcentra, musea. Je kunt het zo gek niet bedenken of je kunt er gebruik van maken om zelf te studeren of om samen te komen voor gemeenschappelijke studieactiviteiten.
Voor het onderzoek is aan studenten in de vragenlijst een aantal mogelijke studieplekken voorgelegd in de drie dimensies: thuis, school en elders. De studieplekken op school sluiten aan bij de settings uit het eerder beschreven proces-place model27, te weten individuele settings, groepsettings en informele settings. Klaslokalen zijn niet meegenomen in het onderzoek. De studenten werd gevraagd om specifiek voor twee studieprocessen per studieplek aan te geven of daar hun voorkeur wel of niet naar uitging, namelijk voor activiteiten die de student zelfstandig en geconcentreerd doet, en activiteiten waarbij de student samenwerkt met andere studenten. De aangegeven voorkeur bevindt zich tussen de waarden -2 (absoluut geen voorkeur) en +2 (daar zit ik heel graag voor die activiteit). 25. Beckers, Van der Voordt & Dewulf (2015a) 26 Oldenburg (2001) 27. Beckers, Van der Voordt & Dewulf (2015a)
13
INDIVIDUELE ACTIVITEITEN De resultaten laten zien dat individuele activiteiten die concentratie behoeven door studenten bij voorkeur thuis worden gedaan. Open, drukke settings zoals een atrium in het entreegebied, gangzones of studentwerkplekken waar gepraat wordt genieten voor individuele activiteiten geen voorkeur bij studenten. Ook restauratieve zones zoals bij het restaurant of grand café worden liever niet gebruikt voor die activiteit. Als studenten op school aan individuele activiteiten werken doen ze dat bij voorkeur in afsluitbare en dus rustige ruimtes zoals projectruimtes of individuele concentratieruimtes. Echter ook een open leer/studiegebied geniet voorkeur, mits het er absoluut stil is. Als het weer het toelaat is ook buitenruimte een optie om te gaan zitten. Andere plekken dan thuis of school zijn voor individuele studieactiviteiten niet populair of worden zelfs liever niet gekozen. Ook niet als het plekken betreft die juist bedoeld zijn om in stilte te werken, zoals een openbare bibliotheek of de universiteitsbibliotheek. Plekken in het openbare domein zoals een café in de stad, een park of de stationsrestauratie zijn helemaal niet populair voor het doen van individuele activiteiten.
STUDIEPLEK VOORKEUR BIJ ZELFSTANDIGE GECONCENTREERDE ACTIVITEITEN Bij jou THUIS OP SCHOOL: een plek in het entreegebied/centrale hal OP SCHOOL: een plek in een gangzone
1,26 -1,20 -0,95 -0,60
OP SCHOOL: een studentwerkplek waar gepraat wordt
1,04
OP SCHOOL: een studentwerkplek in een stiltegebied
-0,76
OP SCHOOL: een plek in of bij het restaurant
-0,83
OP SCHOOL: een plek in of bij het café
0,69
OP SCHOOL: een éénpersoons afgesloten werkruimte
1,11
OP SCHOOL: een afgesloten projectruimte OP SCHOOL: buiten (als het weer het toelaat) ELDERS: in een bibliotheek waar het stil is ELDERS: een publieke plek bijvoorbeeld een café in de stad
-2,00 -1,50 absoluut niet
0,13 0,36 -1,06 -1,00
-0,50
0,00 neutraal
0,50
1,00
1,50
2,00 heel graag
STUDIEPLEK VOORKEUR BIJ GROEPSACTIVITEITEN Bij jou THUIS
0,16 -0,66
OP SCHOOL: een plek in het entreegebied/centrale hal
-0,43
OP SCHOOL: een plek in een gangzone OP SCHOOL: een studentwerkplek waar gepraat wordt
0,15 -0,43
OP SCHOOL: een plek in of bij het restaurant
1,30
OP SCHOOL: een afgesloten projectruimte
0,38
OP SCHOOL: buiten (als het weer het toelaat) ELDERS: een publieke plek bijvoorbeeld een café in de stad
-2,00 -1,50 absoluut niet
SAMENWERKEN Studieactiviteiten die gericht zijn op samenwerken doen studenten verreweg het liefst op school in een afsluitbare, rustige projectruimte. In het onderzoek is specifiek aan studenten gevraagd hoe ze het liefste samenwerken: face-to-face of via online contact. Gemiddeld genomen hebben de studenten meer voorkeur om echt bij elkaar te komen, dan om via de computer in contact met elkaar te staan.
-0,43
OP SCHOOL: een plek in of bij het café
-0,72 -1,00
-0,50
0,00 neutraal
0,50
1,00
1,50
2,00 heel graag
14
STUDIEPLEK VOORKEUR BIJ GROEPS- EN INDIVIDUELE ACTIVITEITEN 0,16
Bij jou THUIS OP SCHOOL: een plek in het entreegebied/centrale hal
individuele acitviteiten
-0,66
-1,20
OP SCHOOL: een plek in een gangzone
groepsactiviteiten
1,26
-0,43
-0,95
OP SCHOOL: een studentwerkplek waar gepraat wordt
0,15
-0,60
OP SCHOOL: een studentwerkplek in een stiltegebied
1,04
OP SCHOOL: een plek in of bij het restaurant
-0,76
OP SCHOOL: een plek in of bij het café
-0,43
Eerder onderzoek wees al uit dat studenten die vorm van contact vooral ondersteunend vinden aan faceto-face contact28. Het resultaat van de samenwerking is in de ogen van studenten aanzienlijk groter bij face-to-face contact. Digitale media zoals Whatsapp worden gebruikt om onderling afspraken te maken. Applicaties als FaceTime, Google hangouts of Skype zijn anno 2015 niet populair bij studenten voor onderlinge communicatie over schoolopdrachten.
-0,43
-0,83
OP SCHOOL: een éénpersoons afgesloten werkruimte
0,69 1,30 1,11
OP SCHOOL: een afgesloten projectruimte 0,38 0,13
OP SCHOOL: buiten (als het weer het toelaat) ELDERS: in een bibliotheek waar het stil is
0,36
ELDERS: een publieke plek bijvoorbeeld een café in de stad
-1,06
-2,00 -1,50 absoluut niet
-1,00
CATCHY MEUBIL AIR Hogeschoolgebouwen worden in toenemende mate ingericht met catchy interieur en meubilair. Daarmee wordt beantwoord aan de relevantie van de factor beleving in de schoolomgeving. School moet leuk zijn en ook het schoolgebouw mag zeker niet saai zijn. Toch blijkt dat als studenten voor groepswerk bijeen komen ze het liefste actief meubilair gebruiken zoals een traditionele vergadersetting. Een zogenaamde loungeplek met zachte bankjes is ook nog gewenst, maar een bartafel met krukken of fauteuils en zitzakken gebruiken studenten liever niet als setting voor hun studiewerkzaamheden.
-0,72
-0,50
0,00 neutraal
0,50
1,00
1,50
2,00 heel graag
MEUBILAIR BIJ GROEPSACTIVITEITEN 1,24
Een overlegtafel met stoelen
0,45
Een tafel met loungebankjes
-0,49
Een hoge tafel met krukken Luie stoelen of zitzakken
-0,62 -1,50
-1,00 niet
-0,50
0,00 neutraal
0,50
1,00 wel
1,50
28. Beckers, Van der Voordt & Dewulf (nog te verschijnen)
15
WAT VINDEN STUDENTEN BELANGRIJK AAN DE FYSIEKE LEEROMGEVING OP SCHOOL? Uit het onderzoek blijkt dat studenten zich bewust zijn over de toegevoegde waarde van de plek waar ze zitten voor hun studie. 66% van de studenten vindt hun studieplek belangrijk, 26% is daar neutraal over en slechts 8% van de studenten vindt de studieplek niet belangrijk. Zowel in algemene zin als ook voor specifieke activiteiten als zelfstudie of groepswerk geven studenten aan dat de plek waar ze die activiteiten uitvoeren in hun beleving van invloed is op het resultaat van de activiteiten. Zo vindt 67% van de studenten dat de plek waar ze hun tentamen leren van invloed is op 16
het cijfer (18% is neutraal en 15% vindt niet dat er een relatie is). Voor groepswerk vindt 60% van de studenten dat de plek het resultaat van de samenwerking beïnvloedt (23% is neutraal en 17% ziet geen relatie).
RELEVANTIE VAN DE STUDIEPLEK 0,67
Mijn studieplek is belangrijk voor mij
0,71
De plek waar ik studeer voor een tentamen is van invloed op mijn cijfer
0,52
De plek waar we samenwerken is van invloed op het resultaat van die samenwerking -1,00 nee
-0,50
0,00 neutraal
0,50
LEERPRESTATIES In het verleden zijn er tal van studies uitgevoerd die de relatie leggen tussen de fysieke leeromgeving in scholen en al dan niet gepercipieerde leerprestaties van scholieren en studenten29. Dat betreft bijvoorbeeld gebouwaspecten die samenhangen met comfort en vormgeving, zoals verlichting, kleurgebruik, luchtkwaliteit, ventilatie, temperatuur, akoestiek en meubilair. Maar ook de omvang en de lay-out van het schoolgebouw blijken studieresultaten te beïnvloeden. Het gaat er dan bijvoorbeeld om welk type onderwijsruimtes aanwezig zijn, hoe die ruimtes ten opzichte van elkaar zijn gesitueerd in het gebouw, alsmede onderlinge afstanden tussen de diverse onderwijsruimtes. Tot slot blijkt uit diverse onderzoeken dat met name met betrekking tot informele leerruimtes de mogelijkheid om te eten en te drinken van invloed is op de beoordeling van de ruimte door studenten30.
1,00 ja
RELEVANTE ASPECTEN VAN DE STUDIEPLEK OP SCHOOL 1,60
De beschikbaarheid van Wi-Fi
1,15
De aanwezigheid van daglicht
1,15
Het zitcomfort van het meubilair
1,08
De mogelijkheid om iets te eten of te drinken
1,07
De temperatuur van de omgeving
1,03
De grootte van het werkblad van de studieplek
0,93
De diversiteit aan studieplekken
0,89
De aanwezigheid van printvoorzieningen
0,74
Dat je elkaar makkelijk kunt ontmoeten in het gebouw
0,66
De aanwezigheid van een PC
0,34
Centrale ligging van studieplekken in het gebouw
0,29
Transparantie/openheid van de omgeving
-0,14
Kleurgebruik in de omgeving
-0,23
Aanwezigheid van planten
-0,23
Overige aankleding en decoratie van de omgeving Materiaal voor de vloerafwerking
-2,00 -1,50 heel erg onbelangrijk
Vaak echter is een directe relatie tussen de fysieke omgevingscomponenten en leerprestaties ingewikkeld aan te tonen en werkt de omgeving indirect door op studieresultaten in de vorm van de beleving en tevredenheid31.
0,30
Geborgenheid/beslotenheid van de omgeving
-0,55 -1,00
-0,50
0,00 neutraal
0,50
1,00
1,50
2,00 heel erg belangrijk
29. o.a. Earthman (1998); Schneider (2002); Woolner et al. (2007); Walden (red.) (2009) 30. Harrop & Turpin (2013) 31. Walden (red.) (2009)
17
TE VREDENHEID Hogescholen onderzoeken zelf ook regelmatig de tevredenheid van hun studenten over onderwijsgebouwen en faciliteiten. In de vragenlijst van ons onderzoek is niet onderzocht hoe tevreden studenten zijn met hun omgeving, maar wat ze belangrijk vinden aan die omgeving. Pas als je dat weet, kan je de tevredenheid over onderwijsgebouwen op waarde schatten. In onze studie is voor vier aspecten het belang dat studenten daaraan hechten onderzocht, te weten voor comfort aspecten van de omgeving, esthetische aspecten, layout en services als ICT en catering. WI-FI De resultaten laten zien dat er één item absoluut uitspringt als het gaat om dat wat studenten belangrijk vinden aan hun studieplek op school. Er moet in ieder geval een draadloze internetverbinding aanwezig zijn. Los daarvan worden ICT-voorzieningen als de aanwezigheid van vaste computers en printvoorzieningen wel belangrijk geacht, maar andere aspecten zijn belangrijker. Zo zijn in de perceptie van studenten comfortaspecten relevanter, zoals aanwezigheid van daglicht, de omgevingstemperatuur, zitcomfort van meubilair en de grootte van het werkblad. Daartussenin staat ook de mogelijkheid om iets te eten of te drinken als belangrijk aspect van de studieplek. De diversiteit aan studieplekken wordt ook relevant gevonden. Daarentegen wordt aan lay-out aspecten zoals de ligging van de studieplek in het gebouw en beslotenheid of juist openheid van de omgeving veel minder belang gehecht door studenten. Esthetische aspecten van de studieplek worden door studenten nauwelijks relevant gevonden.
18
WAT BEÏNVLOEDT DE VOORKEUR VOOR DE STUDIEPLEK? De resultaten van het onderzoek wijzen uit dat studenten duidelijke voorkeuren hebben voor studieplekken op basis van de activiteiten die ze individueel of samen doen. De vraag is nu in hoeverre die voorkeuren gerelateerd zijn aan persoonlijke kenmerken van studenten zoals hun geslacht, woonsituatie, leerstrategie of bijvoorbeeld de behoefte aan comfort. Er is daarvoor specifiek gekeken naar vier categorieën studieplekken, te weten: thuis, drukke/open plekken op school, rustige/gesloten plekken op school en (drukke) plekken in het openbare domein. Door de persoonlijke profielen van de deelnemende studenten statistisch te relateren aan de voorkeuren die deze studenten hebben voor studieplekken uit die vier categorieën worden mogelijke verbanden zichtbaar. 19
Die verbanden blijken echter niet heel sterk te zijn. De berekende significante correlatiecoëfficiënten r32 zijn (in absolute zin) maximaal 0,30. Soms zijn correlaties zelfs lager dan 0,10 of zijn correlaties met persoonlijke kenmerken niet significant33.
n.s.
vooropleiding
n.s.
r= .1 r=. 16 5* * **
drukke plek op school
r=. 16 **
*
r=.11*
r=.13*
r=.16 * r=.13* * 11* r=.
11* r=.
r= .12 *
**
33. r<0,10* betekent dat er wel significante correlaties zijn, maar die zijn kleiner dan 0,10 en zijn daarom niet aangegeven. Niet significante correlaties zijn aangegeven met n.s.
n.s.
* 16 r=.
32. r varieert theoretisch van -1,00 tot +1,00. Pas als een correlatie coëfficiënt een waarde heeft >0,50 of <-0,50 dan kan worden gesteld dat er sprake is van een sterke relatie. Het significantieniveau is met sterretjes aangegeven *p<0,05; **p<0,01 en ***p<0,001. Hoe kleiner de p-waarde des te betrouwbaarder de aangetoonde correlatie.
thuis
openbare plek (druk)
studiejaar
** .14 = r
ZELFSTUDIE
rustige plek op school
n.s.
woonsituatie
r=.14* *
r<0.10*
r= .15 *
leerstrategie
behoefte aan comfort
** .11 r=
INDIVIDUELE ACTIVITEITEN Voor zelfstudieactiviteiten houden de hoogste correlaties (≥0,15) verband met: − Een significant verschil tussen mannen en vrouwen als het gaat over de voorkeursplek op school voor zelfstudieactiviteiten. Vrouwen hebben een gemid deld hogere voorkeur voor rustige/gesloten plekken dan mannen en andersom hebben vrouwen meer aversie tegen het doen van zelfstudie op drukke/ open plekken in school. − Als het gaat om de leerstrategie van studenten dan hebben strategic learners en deep learners gemid deld meer voorkeur om zelfstudieactiviteiten op school op rustige/gesloten plekken te doen dan surface learners. − De behoefte aan comfort die een student heeft voor de studieplek hangt samen met de voorkeur voor een rustige/gesloten studieplekken op school.
geslacht
behoefte aan vormgevingsaspecten
r=. 13 * r=.3 0 * *
r=.11* *
behoefte aan r<0.10* lay-out aspecten behoefte aan ICT services
20
r<0.10*
r=.14* r=.12 *
SAMENWERKEN thuis
drukke plek op school rustige plek op school openbare plek (druk)
SAMENWERKEN Met betrekking tot samenwerken zijn de hoogste correlaties (≥0.15) gerelateerd aan: − De voorkeur van vrouwen is gemiddeld iets sterker om samen te werken in rustige/gesloten ruimtes op school dan bij mannen. − Thuiswonende studenten hebben de meeste aversie om voor samenwerken gebruik te maken van plekken in het openbare domein zoals een café in de stad, een park of bijvoorbeeld een station. De andere groepen hebben ook geen voorkeur voor dergelijke plekken, maar zijn daarin minder uitgesproken. − Studenten die comfort van de studieplek belangrijk vinden hebben voor groepswerk meer voorkeur voor rustige/gesloten ruimtes op school. ACTIVITEIT IS RICHTINGGE VEND Uit de bovengenoemde correlaties blijkt dat de studieplekvoorkeur maar heel beperkt gerelateerd is aan persoonlijke kenmerken van studenten. Een logische vraag is derhalve waaraan de studieplekvoorkeur dan wel gerelateerd is en in hoeverre die dan samenhangt met de activiteit waaraan de student op dat moment werkt of wil werken? Omdat in de vragenlijst geen activiteitenanalyse was opgenomen is het lastig om die relatie op basis van het onderzoek te kunnen leggen. Wel kan statistisch worden vastgesteld dat er voor alle onderzochte studieplekken in de vragenlijst een significant verschil bestaat tussen de gemiddelde plekvoorkeur bij individuele studieactiviteiten en activiteiten waar studenten samenwerken34. 34. op basis van een t-toets met een significantieniveau (2-tailed) p<0,001.
21
CONCLUSIES EN IMPLICATIES A ANLEIDING Het hoger onderwijs bevindt zich op een kantelpunt als gevolg van een aantal relevante veranderingen. De belangrijkste zijn de razendsnelle ICT-ontwikkelingen en de toepassing van sociaal-constructivistische leermethoden. Studenten werken meer samen in groepjes en hebben online toegang tot kennis over de hele wereld. Daardoor verandert de docentrol van een primaire kennisbron voor de student, in een begeleider van het zoekproces van de student naar de juiste informatie om vraagstukken aan te pakken. Studenten zelf zijn autonomer en hebben in toenemende mate de mogelijkheid om hun leerproces zelf te sturen. Daarnaast is de studentenpopulatie minder homogeen en vragen studenten om een meer individuele benadering. PR AK TIJK VR A AG Voor facility managers en vastgoedmanagers van hogescholen is het de vraag wat deze ontwikkelingen voor hen betekenen en in hoeverre zij rekening moeten houden met een veranderende vraag naar huisvesting. 22
DOEL Het doel van deze studie was derhalve om te onderzoeken of er verschillen zijn in de studieplekvoorkeur bij individuele activiteiten en bij activiteiten waarbij studenten samenwerken, en in hoeverre individuele kenmerken van studenten in het hbo gerelateerd zijn aan hun studieplekvoorkeur. RESULTATEN Uit het onderzoek blijkt dat studenten voor hun studieactiviteiten eigenlijk altijd op zoek zijn naar een plek waar ze rustig kunnen zitten. Individuele zelfstudieactiviteiten doen ze bij voorkeur thuis, of op school in rustige ruimtes zoals afsluitbare projectruimtes, individuele cockpits of een open studiegebied waar niet gesproken wordt. Ook als studenten moeten samenwerken zoeken ze rust. Er is eigenlijk maar één plek waar ze bij voorkeur samenwerken, te weten in een gesloten ruimte waar ze met hun groep rustig kunnen zitten. Traditioneel vergadermeubilair voor een ‘actieve zit’ geniet daarbij de voorkeur boven luie stoelen of zitzakken. Studenten hechten voor de fysieke studieomgeving op school vooral aan functionaliteit zoals voldoende daglicht, prettige temperatuur, grootte van het werkblad en voldoende voorzieningen. Ook omgevingsaspecten die samenwerking bevorderen zoals dat je elkaar makkelijk ontmoet worden belangrijk gevonden. De vormgeving van de leeromgeving is in de ogen van de studenten niet relevant.
IMPLICATIES Er zijn op basis van het onderzoek wel significante verbanden aangetoond tussen persoonlijke studentkenmerken en de voorkeur voor de studieplek. Deze zijn echter slechts zwak en vormen onvoldoende bewijs om facility managers en vastgoedmanagers te adviseren daarmee rekening te houden. De voorkeur voor een studieplek lijkt eerder ingegeven te worden door de activiteit waarvoor de student een studieplek nodig heeft. Deze bevinding sluit aan bij het proces-place model uit de literatuur dat veronderstelt dat er een verband is tussen het onderwijsproces en de plek waar dat proces plaatsvindt. De verwachting is dat het onderwijsproces gaat verschuiven van de traditionele klassikale onderwijsvormen naar onderwijs waarbij de student zelfsturend is en studenten leren van elkaar en van kennisbronnen die ze op elk moment vanuit elke plek kunnen raadplegen. Dat heeft consequenties voor de huisvestingsvraag van opleidingen in het hbo en van hun studenten. Nader onderzoek naar de relatie tussen onderwijshuisvesting en de ruimtebehoefte die voortkomt uit de veranderende studieactiviteiten is derhalve nodig zodat we de studieactiviteiten van morgen niet hoeven te faciliteren met onderwijsgebouwen van gisteren of vandaag.
23
GEBRUIKTE BRONNEN Beckers, R., & Van der Voordt, Th. (2013). Facilitating New Ways of Learning in Dutch Higher Education. In International Journal of Facilities Management, EuroFM Journal. Conference papers 12th EuroFM Research Symposium. Prague, Czech Republic, 22-24 May (pp. 25-35).
Beckers, R., Van der Voordt, T., & Dewulf, G. (nog te verschijnen). Why do they study there? Diary research into students’ learning space choices in higher education. Boschma, J., & I. Groen (2007). Generatie Einstein. Amsterdam: Pearson Education.
Beckers, R., Van der Voordt, T., & Dewulf, G. (2015a). A conceptual framework to identify spatial implications of new ways of learning in higher education. Facilities, 33(1/2), 2-19.
Centraal Bureau voor de Statistiek [CBS] (z.d.). Bevolking; geslacht, leeftijd, burgerlijke staat en regio, 1 januari. Geraadpleegd op 24 juni 2015, van: http:// statline.cbs.nl/
Beckers, R., Van der Voordt, D., & Dewulf, G. (2015b). Management strategies for aligning higher education accommodation with the user needs. Journal of Corporate Real Estate, 17(2), pp. 80-97.
Coffield, F., Moseley, D., Hall, E., & Ecclestone, K. (2004). Learning styles and pedagogy in post-16 learning. A systematic and critical review. London: Learning and Skills Research Centre.
Beckers, R., Van der Voordt, T., & Dewulf, G. (2015c). Aligning corporate real estate with the strategies of higher education institutions. Facilities, 33(13/14).
Collis, B., & Van der Wende, M. (2002). Models of Technology and Change in Higher Education. Enschede: CHEPS.
24
Commissie Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel (2010). Definiëren in drievoud. Den Haag: Ministerie OC&W. De Vries, J. (2007). Presteren door vastgoed. Delft: Eburon. Earthman, G.I. (1998). The Impact of School Building Condition and Student Achievement, and Behavior. Paper presented at the European Investment Bank / Organization for Economic Coordination and Development International Conference. Luxembourg, 16-17 November (pp. 2-26). Fisher, K., & Newton, C. (2014). Transforming the twenty-first-century campus to enhance the netgeneration student learning experience: using evidence-based design to determine what works and why in virtual/physical teaching spaces. Higher Education Research & Development, 33(5), 903-920. Foster, C. (2008). Learning for understanding: Engaging and Interactive Knowledge Visualization. Technology Enhanced Learning Research Group, Durham University. Gerrits, J. (2004). De school op de schop. Den Bosch: KPC Groep. Harrop, D., & Turpin, B. (2013). A study exploring learners’ informal learning space behaviors, attitudes, and preferences. New Review of Academic Librarianship, 19(1), 58-77.
Kok, H.B., Mobach, M.P., & Omta, S.W.F. (2013). Can Facility management contribute to study success? In International Journal of Facilities Management, EuroFM Journal. Conference papers 12th EuroFM Research Symposium. Prague, Czech Republic, 22-24 May (pp. 36-43).
Vereniging Hogescholen (2015). Feiten en cijfers. Studentenaantallen HBO 2014. Gedownload op 25 juni 2015, van: http://www.vereniginghogescholen.nl/ vereniging-hogescholen/feiten-en-cijfers. Vereniging Hogescholen (z.d.). Feiten en cijfers. Geraadpleegd op 23 juni 2015, van: http://www. vereniginghogescholen.nl/vereniging-hogescholen/ feiten-en-cijfers.
Oldenburg, R. (2001). Celebrating the third place: inspiring stories about the ’great good places’ at the heart of our communities. New York: Marlowe and Company.
Walden, R. (Red.). (2009). Schools for the future. Design proposals from architectural psychology. Germany: Hogrefe & Huber Publishers.
Prensky, M. (2001). Teaching digital natives. London: Sage Ltd.
Woolner, P., Hall, E., Higgins, S., McCaughey, C., & Wall, K. (2007). A sound foundation? What we know about the impact of environments on learning and the implications for Building Schools for the Future. Oxford Review of Education, 1, 47-70.
Sawon, K., Pembroke, M., & Wille, P. (2012). An analysis of student characteristics and behaviour in relation to absence from lectures. Journal of Higher Education Policy and Management, 34(6), 575-586. Schneider, M. (2002). Do School Facilities Affect Academic Outcomes? Washington: National Institute of Building Sciences. Souter, K., Riddle, M., Sellers, W., & Keppel, M. (2011). Spaces for Knowledge Generation, final report. Sydney: Australian Learning &Teaching Council. Van Elp, M. & Zuidema, M.V. (2013). Bouwen voor het onderwijs. Amsterdam: Economisch Instituut voor de Bouw [EIB]. Veen, W. & Vrakking, B. (2006). Homo Zappiens. Londen: Continuum International Publishing Group Ltd.
25
COLOFON Deze studie maakt deel uit van mijn promotieonderzoek dat ik in februari 2011 ben gestart en verwacht medio 2016 af te ronden. Bij de totstandkoming van de studie en deze rapportage zijn diverse mensen betrokken geweest die ik bedank door ze hieronder te noemen: − Prof. dr. Geert Dewulf en dr. ir. Theo van der Voordt als de supervisors van mijn promotieonderzoek. − Karin Janssen voor de opmaak en de illustraties. − Jill Koetsier en Aniek Valk voor de dataverzameling en het verwerken van de vragenlijsten. − FMN voor de onderzoeksubsidie die de inzet van Jill en Aniek mogelijk gemaakt heeft. − De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen voor het beschikbaar stellen van de benodigde tijd om het onderzoek uit te voeren. − En uiteraard alle studenten die de vragenlijst hebben ingevuld.
Alles uit deze uitgave is vrij te gebruiken, mits voorzien van de juiste bronvermelding*. Kennis is er om te delen, niet om te bezitten.
Nijmegen, september 2015 Ir. R. (Ronald) Beckers,
[email protected]
* Beckers, R. (2015). Studeren Faciliteren. Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
Alle beeldmateriaal en grafieken: R. Beckers.
26