Studenten maken de stad? De impact van Nederlandse en buitenlandse studenten op hun gaststad – lessen voor Den Haag
Sharon van Ede Iris Blankers René Goudriaan
Een onderzoek in opdracht van de gemeente Den Haag
© Aarts De Jong Wilms Goudriaan Public Economics BV (APE) Den Haag, september 2010
Studenten maken de stad? De impact van buitenlandse studenten op hun gaststad – lessen voor Den Haag. Iris Blankers, Sharon van Ede en René Goudriaan rapport nr. 785
© 2010 Aarts De Jong Wilms Goudriaan Public Economics bv (APE) Website: www.ape.nl Omslag: Brordus Bunder, Amsterdam
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.
INHOUD SAMENVATTING
3
SUMMARY
5
1
AANLEIDING EN ONDERZOEKSOPZET
7
1.1 Aanleiding 1.2 Vraagstelling 1.3 Aanpak 1.3.1 Literatuuronderzoek 1.3.2 Case studies 1.3.3 Empirische analyse
7 8 9 10 10 11
DE IMPACT VAN STUDENTEN
13
2.1 Introductie 2.2 Economische effecten 2.2.1 Hoger onderwijs, productiviteit en groei 2.2.2 Monetair-economische effecten 2.2.3 Overheidskosten 2.2.4 Innovatie en diversiteit 2.2.5 Vestigingsklimaat 2.2.6 Toerisme
13 14 14 17 19 20 23 26
2.3 Culturele effecten 2.4 Maatschappelijke effecten
30 32
3
BETEKENIS VOOR DEN HAAG
35
4
CONCLUSIES
41
2
BIJLAGE 1: LITERATUURLIJST
43
BIJLAGE 2: TOELICHTING EMPIRISCHE ANALYSE
48
BIJLAGE 3: LIJST MET GEÏNTERVIEWDEN
51
1
SAMENVATTING De gemeente Den Haag heeft APE gevraagd de economische, culturele en maatschappelijke effecten van Nederlandse en buitenlandse studenten (HBO en WO) op hun gaststad te onderzoeken, omdat de gemeente op korte termijn een aanzienlijke groei van deze groepen verwacht. Het onderzoek bestaat uit een literatuurstudie, vier case studies in Nederland en het Verenigd Koninkrijk en een empirische analyse van vijf steden in Nederland. Hierna volgen de belangrijkste resultaten per thema. Economische effecten Een hoger opgeleide bevolking heeft, volgens de wetenschappelijke literatuur, een hogere arbeidsproductiviteit, wat tot uiting komt in hogere lonen en meer belastingopbrengsten. Een hoger opgeleide bevolking is tevens goedkoper voor de overheid, vanwege lagere werkloosheid, betere gezondheid en minder crimineel gedrag. Verder vertonen gebieden met een hoger opgeleide bevolking meer innovatie en economische groei. Dit hangt mogelijk samen met een verbetering van het vestigingsklimaat. In de case studies bleek echter dat de economische impact van studenten op de locale horeca minder groot was dan verwacht. De
monetair-economische
effecten
van
studenten
zijn
veelvuldig
onderzocht. Voor zowel reguliere als buitenlandse studenten zijn de resultaten
positief.
Buitenlandse
studenten
blijken
daarbij
een
verhoudingsgewijs grote bijdrage te leveren aan het bruto nationaal product. Ze reizen ook veel en krijgen behoorlijk wat vrienden en familie op bezoek. De uitgaven van buitenlandse studenten en hun bezoekers aan toeristische doeleinden zijn substantieel. Ook de respondenten van de case studies
zijn
ervan
overtuigd
dat
buitenlandse
studenten
toeristen
aantrekken. Tenslotte blijkt ook uit onze eigen analyse dat het aantal buitenlandse studenten in een Nederlandse stad positief samenhangt met het aantal hotelovernachtingen in die stad.
3
Culturele effecten De
heersende
theorie
is
dat
studenten
en
studentencampussen
broedplaatsen zijn van creativiteit en een bloeiend cultureel leven. Helaas is hier nog geen empirisch bewijs voor gevonden. De respondenten in de case studies vonden wel dat met name buitenlandse studenten bijdragen aan een grotere culturele diversiteit. Ook vonden zij dat buitenlandse studenten goed integreerden met de rest van de bevolking. Maatschappelijke effecten In verschillende empirische onderzoeken is een positief verband gevonden tussen aantal jaren genoten onderwijs en sociale cohesie. Tegelijkertijd wordt
in
de
literatuur
gewaarschuwd
voor
studentification,
een
verpaupering van woonwijken en daarmee geassocieerde vermindering van sociale cohesie als gevolg van grote aantallen studenten(huizen). Men denkt dat deze negatieve effecten zich voornamelijk voordoen in wijken waar het gemiddelde opleidingsniveau beduidend lager is dan het opleidingsniveau van de studenten. In de case studies hebben we zowel verhalen gehoord over studenten die voor overlast zorgen als over de bevolking die blij is met de studenten. Conclusies Zowel uit de literatuurstudie als uit de case studies en de eigen analyse volgt dat het aantrekken van nieuwe studenten vooral positieve effecten zal hebben voor een stad. Dat geldt voor zowel Nederlandse als buitenlandse studenten. Desondanks zijn er enkele risico’s, zoals het verdringingseffect op de arbeidsmarkt en het ontstaan van frictie met de locale bevolking. Stadsbesturen zijn dan ook aangeraden om een snelle stijging van het aantal (of aandeel) studenten gepaard te laten gaan met het benodigde huisvestings- en communicatiebeleid.
4
SUMMARY As a considerable increase in the number of Dutch and foreign students in higher education is foreseen in the near future, the Municipality of The Hague asked APE to investigate the economic, cultural and societal effects of these students on their host city. Our research consists of a summary of scientific publications, four case studies in the Netherlands and the United Kingdom and an empirical analysis for the Netherlands. In this summary, we shall discuss our most relevant findings. Economic effects According to the literature, a higher educated population has a higher labour productivity. In turn, this will result in higher wages and, as a consequence, higher tax revenues. In addition, a higher educated population generates less public expenditure, because unemployment will be lower and people will be healthier and less likely to be involved in criminal activities. Furthermore, innovation and economic growth will increase. A higher educated population may even enhance the business climate’s attractiveness. However, in the case studies the economic impact seemed to be smaller than expected. The students’ effect on the catering industry, in particular, was overestimated. The
financial
consequences
of
students
have
been
extensively
investigated, with a special focus on foreign students. Taking into account the relatively small group size, the latter appear to have contributed substantially to the Gross National Product of their host countries. Foreign students travel around a lot within their host countries and their friends and family often come to visit them. The expenditure of foreign students and their visitors when traveling around is substantial. The case studies’ respondents confirm that foreign students are important to tourism in their cities. Our empirical analysis did indeed show statistical relation between the number of foreign students in a (Dutch) city and the number of overnight stays in hotels in that same city.
5
Cultural effects Most people believe that the presence of students stimulates creativity and a thriving cultural life. Unfortunately this has not yet been proven empirically. However, the case studies’ respondents found that there is a greater cultural diversity in their city due to presence of the foreign students. In most cases the students also mingled well with the local population. Societal effects In numerous empirical research papers a positive connection between education and social trust and social participation is found. However, other literature strikes a note of warning against studentification: students and the way they are housed (houses in multiple occupation, HMOs) may impoverish
the
area,
leading
to
a
reduction
in
social
capital.
Studentification seems to occur mostly in neighbourhoods where the average level of education is considerably lower than the students’. In the interviews for the case studies, we heard stories of both positive and negative experiences. Conclusions The existing literature, as well as the case studies and our own empirical research show that students have various effects on a city, most of which are positive. This equally holds for both Dutch and foreign students. Nevertheless, there are certain risks, such as ousting of lower educated people from the labour market as well as friction with the local population. In the case of a rapidly increasing number of students, it is recommended that municipalities pay special attention to housing and communication policy.
6
1
AANLEIDING EN ONDERZOEKSOPZET
1.1
Aanleiding
Den Haag profileert zich als de Internationale Stad van Vrede en Recht en is,
vanwege
het
grote
aantal
gevestigde
organisaties,
zoals
het
Internationaal Strafhof en het Joegoslaviëtribunaal een belangrijke VNstad. Naast de vele internationale NGO’s en bedrijven, huisvest Den Haag twee van de tien meest geïnternationaliseerde hoger onderwijsinstellingen van Nederland: de Hotelschool (met 20% buitenlandse studenten) en het Koninklijk Conservatorium (35%) (Nuffic, 2009) 1 . Ook het internationaal georiënteerde Institute of Social Studies (ISS) is in Den Haag gevestigd. Jaarlijks doen naar schatting 6.000 buitenlanders een studie, cursus of summer course in Den Haag. En daar blijft het niet bij, als het aan de gemeente ligt. Den Haag promoot actief haar eigen stad als internationale studentenstad. In de toekomst wil Den Haag haar naam verder vestigen als een internationale onderwijs- en studentenstad. In een recent rapport van DBMI (2009) wordt erop gerekend dat de totale studentenpopulatie in vijf jaar met 20% toeneemt en de buitenlandse studentenpopulatie met 55% (op basis van schattingen van vijf Haagse onderwijsinstellingen). Dat betekent dat er druk op de gemeente zal komen om deze groei te accommoderen;
bijvoorbeeld
door
extra
te
investeren
in
studentenhuisvesting. Alhoewel verondersteld wordt dat de toestroom van studenten per saldo een positief effect zal hebben op de stad, is het niet duidelijk welke effecten precies te verwachten zijn. Daarom heeft de gemeente APE 1
Nuffic telt alleen de centraal geregistreerde studenten mee en geeft aan dat de daadwerkelijke percentages waarschijnlijk hoger ligger. Dat blijkt ook uit DMBI (2009) waarin de Hogere Hotelschool heeft aangegeven 48% buitenlandse studenten te hebben en het Koninklijk Conservatorium 67%.
7
gevraagd de impact van Nederlandse en buitenlandse studenten op hun gaststad te onderzoeken.
1.2
Vraagstelling
De vraag die de gemeente Den Haag ons heeft gesteld, luidt: Wat is de impact van de huidige (buitenlandse) studentenpopulatie in de gemeente Den Haag in economische, culturele en maatschappelijke zin, en hoe verandert de impact wanneer de populatie groeit? Het gaat hier niet zozeer om de historische impact, in de zin dat we willen weten welke invloed studenten tot nu toe op Den Haag hebben gehad. De hoger onderwijssector in Den Haag is nog van zeer beperkte omvang in vergelijking met die van andere studentensteden in Nederland (TNO, 2009). Interessanter is het om te onderzoeken welke impact een groei van de studentenpopulatie op andere steden heeft gehad, met name wanneer het aantal buitenlandse studenten sterk is gegroeid. Daarom vertalen wij de probleemstelling in de volgende zes onderzoeksvragen: 1. Welke economische, culturele en maatschappelijke effecten van de aanwezigheid van (buitenlandse) studenten op een stedelijk gebied zijn bekend vanuit de wetenschappelijke literatuur? 2. Welke economische, culturele en maatschappelijke effecten van de aanwezigheid van (buitenlandse) studenten op een stedelijk gebied zijn bekend vanuit de praktijk? 3. Voor zover over de hierboven genoemde effecten nog geen consensus bestaat, zijn deze dan terug te vinden wanneer men de prestaties van steden met studentenpopulaties van verschillende omvang met elkaar vergelijkt? 4. Maakt
het
aandeel
buitenlandse
studenten
binnen
studentenpopulatie een verschil bij bovenstaande vergelijking?
8
de
5. Op welke manier ontwikkelen de (aangetoonde) effecten zich over de tijd, wanneer het aandeel van een (buitenlandse) studentenpopulatie in een stedelijk gebied toeneemt? 6. Zijn
de
antwoorden
op
bovenstaande
vragen
verschillend
voor
verschillende groepen studenten? Bijvoorbeeld: studenten die een volledige bachelor- of masteropleiding volgen (degree-seeking) versus studenten die voor kortere duur in Den Haag zijn (stage, uitwisseling of summer course); HBO-studenten versus WO-studenten; studenten van verschillende disciplines. Met ‘studenten’ doelen wij binnen het kader van dit onderzoek alleen op deelnemers aan het hoger onderwijs, dat wil zeggen onderwijs op HBO- of universitair niveau. In het bijzonder zijn wij geïnteresseerd in de vraag of buitenlandse studenten (buitenlanders die voor hun studie naar Nederland zijn gekomen) een andere of extra impact hebben ten opzichte van Nederlandse studenten. Echter, aangezien wij uit eerder onderzoek (Tier en APE, 2009) weten dat in de wetenschappelijke literatuur niet altijd onderscheid
wordt
gemaakt
tussen
binnenlandse
en
buitenlandse
studenten, beperken wij ons in dit onderzoek niet tot deze laatste categorie. Uit de antwoorden op bovenstaande onderzoeksvragen leiden wij enkele conclusies
af
over
de
potentiële
impact
van
de
buitenlandse
en
Nederlandse studenten, die Den Haag de komende jaren beoogt aan te trekken.
1.3
Aanpak
We maken in dit onderzoek gebruik van drie verschillende methoden: literatuuronderzoek,
case
studies
en
een
secundaire
Hieronder
deze
afzonderlijk
kort
beschreven.
worden
data-analyse. Omdat
de
onderzoeksactiviteiten elkaar nauw aanvullen, worden de resultaten gerangschikt naar thema gerapporteerd, niet naar methode.
9
De focus van het onderzoek ligt op de effecten van buitenlandse studenten, omdat Den Haag op dat punt de meest uitgesproken ambities heeft. Echter, aangezien bij aanvang van het onderzoek bekend was dat veel wetenschappelijk onderzoek zich niet specifiek richt op buitenlandse studenten, is in het literatuuronderzoek en de case studies ook gekeken naar de effecten van studenten in het algemeen.
1.3.1 Literatuuronderzoek Als
eerste
stap
wetenschappelijke
zijn
wij
literatuur
systematisch over
de
op
zoek
economische,
gegaan culturele
naar en
maatschappelijke effecten van de aanwezigheid van een (buitenlandse) studentenpopulatie in een stad. In de literatuur zijn met name tal van economische effecten van studentenpopulaties terug te vinden, waarover een behoorlijke consensus bestaat onder wetenschappers. De culturele en maatschappelijke impact staat duidelijk minder in de belangstelling van wetenschappers, alhoewel er wel enkele publicaties over zijn verschenen. In
hoofdstuk
2
vatten
wij
de
belangrijkste
resultaten
van
het
literatuuronderzoek samen. Soms worden er in de literatuur effecten genoemd, die nog niet zo grondig zijn onderzocht dat er zekerheid of consensus over bestaat. Aan die ‘potentiële effecten’ hebben wij in de case studies extra aandacht besteed (zie volgende paragraaf). Een aantal ervan hebben we bovendien zelf onderzocht (zie paragraaf 1.3.3). Ook hier komen wij in hoofdstuk 2 op terug.
1.3.2 Case studies In aanvulling op de literatuurstudie hebben wij interviews gehouden met vertegenwoordigers van gemeenten en universiteiten in steden die recentelijk een grote toestroom van studenten hebben meegemaakt. De ontwikkelingen die deze steden hebben meegemaakt, geven een indruk van wat Den Haag te wachten staat als de voorziene toestroom van studenten werkelijkheid wordt. Bovendien krijgen we met deze interviews
10
beter zicht op de culturele en de maatschappelijke impact van studenten, die in de wetenschappelijke literatuur nogal onderbelicht blijven. We hebben gekozen om ons te richten op vier steden die zeer geïnternationaliseerde hoger onderwijsinstellingen herbergen: Maastricht (44% fulltime buitenlandse studenten aan de Universiteit Maastricht), Middelburg (Roosevelt Academy: 30-40%), York (University of York: 20%; St. John University: 5%) en Norwich (University of East Anglia: 17%). Voor
alle
steden
behalve
Middelburg
geldt
bovendien
dat
de
studentenpopulatie een goed zichtbaar aandeel uitmaakt van de totale populatie (York: 6%, Norwich en Maastricht: 11%). In Middelburg maken de studenten slechts 1% uit van de totale bevolking, maar deze is geselecteerd omdat daar in 2004 een internationaal ‘university college’ is gestart, de Roosevelt Academy. Daarvoor was in Middelburg geen enkele hoger onderwijsinstelling gehuisvest. De unieke positie van de Roosevelt Academy in de stad, en het feit dat de eventuele veranderingen nog vers in het collectieve geheugen liggen, maken Middelburg tot een bijzondere gelegenheid om te onderzoeken wat de komst van studenten, waarvan een belangrijk deel niet-Nederlands is, betekent voor de gaststad. De reden om ook twee steden in Engeland te selecteren is dat dit land, onder andere vanwege de lage taalbarrière, veel buitenlandse studenten trekt en – in verhouding tot de Verenigde Staten, de populairste bestemming voor internationale studenten – cultureel en economisch gezien niet zo ver van Nederland afstaat. De resultaten van de case studies zijn te vinden in hoofdstuk 2.
1.3.3 Empirische analyse Enkele van de ‘potentiële’ effecten van buitenlandse studenten hebben wij aan een nader onderzoek onderworpen. We hebben daarvoor gegevens uit verschillende bronnen gebruikt: CBS, Nuffic en het Ministerie van VROM.
11
Een beschrijving van de gebruikte gegevens en de bewerkingen die we hebben gedaan, is te vinden in de bijlage 2. We voeren onze analyse uit voor de steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Maastricht. We doen dit voor de jaren 1994 - 2010, voor zover we daar gegevens van hebben. De jaren waarvan de gegevens niet beschikbaar zijn, zijn weggelaten uit de analyse. We willen weten of het aantal studenten 2 in een stad invloed heeft op: -
het aantal bedrijfsvestigingen,
-
het aantal hotelovernachtingen,
-
de werkgelegenheid,
-
de sociale cohesie (volgens de Leefbaarometer).
We hebben deze invloeden met verschillende methodes onderzocht, meer hierover is te lezen in de technische bijlage. In hoofdstuk 2 worden de gevonden correlatiecoëfficiënten 3 , die de mate van statistische samenhang aangeven, per thema genoemd. Een overzicht van alle correlatiecoëfficiënten is te vinden in bijlage 2. Wegens het beperkte aantal waarnemingen kunnen we geen harde uitspraak doen over de omvang van de effecten die we gevonden hebben. Voor sociale cohesie geldt helaas dat wij het, vanwege de zeer beperkte hoeveelheid data en de grilligheid van de waarnemingen, niet verantwoord achten om conclusies te trekken over de effecten.
2
3
12
Zowel het aantal in de stad wonende studenten als het aantal daar studerende studenten en daarnaast het aantal buitenlandse studerende studenten. Er waren geen gegevens beschikbaar over het aantal in een stad wonende, buitenlandse studenten. De correlatiecoëfficiënt is een maatstaf voor de (lineaire) samenhang tussen twee sets factoren. Bij een perfecte samenhang heeft de correlatiecoëfficiënt de waarde 1 of -1, terwijl bij afwezigheid van samenhang de correlatiecoëfficiënt gelijk is aan 0.
2
DE IMPACT VAN STUDENTEN
2.1
Introductie
“Student is goed voor de stad” kopte het Dagblad van het Noorden onlangs 4 , naar aanleiding van een onderzoek naar de economische waarde van studenten in Groningen. In hetzelfde artikel wordt echter ook gerefereerd aan de wrijving die de komst van studenten ‘van buiten’ naar een stad veroorzaakt bij de lokale bevolking. Ook buiten Nederland klinken dergelijke geluiden. Collins (2010) meldt dat de media in Nieuw Zeeland doorgaans erg ongefundeerd schrijven over studenten en vooral over buitenlandse
studenten.
De
berichtgeving
is
ofwel
erg
romantisch
(“fashion-concious Asian youth”) of juist erg negatief (“tendencies to ‘crowd’ in streets”). Verschillende onderzoekers merken op dat er een groot gebrek is aan gedegen, wetenschappelijk onderzoek naar de werkelijke processen die plaatsvinden wanneer grote groepen studenten van buitenaf in een stad komen wonen (Russo & Sans, 2009; Collins, 2010). Toch lijkt de interesse te groeien voor het fenomeen ‘studenten in een stad’. Er zijn de laatste tijd verschillende grote onderzoeken verschenen naar de economische impact van studenten, waarbij vaak ook wordt ingezoomd op de bijzondere bijdrage van buitenlandse studenten 5 (o.a. TNO, 2009; NAFSA, 2009; Roslyn Kunin & Associates, 2009; Davidson et al., 2010). Alhoewel het onderwerp dus nog relatief kort in de belangstelling staat, valt er veel te zeggen over de impact van studenten op hun gaststad. In de volgende parafen geven wij een overzicht van de meest interessante publicaties op dit terrein. Waar relevant, vullen wij die aan met onze eigen bevindingen uit de case studies en de empirische analyse.
4 5
Student is goed voor de stad, Dagblad van het Noorden, 14 augustus 2010. Op het moment van schrijven werkt NICIS Institute aan een nieuw onderzoek naar de impact van studenten in Nederland.
13
Voor het overgrote deel van de in dit hoofdstuk genoemde effecten geldt dat wij geen aanwijzingen hebben gevonden dat het iets uitmaakt wat voor soort studie een student volgt en – voor buitenlandse studenten – wat het land van herkomst is. In de wetenschappelijke literatuur is er nauwelijks aandacht voor dit soort verschillen. Bij de gegevensverzameling voor de empirische analyse bleek ook dat er weinig gegevens beschikbaar zijn die het mogelijk maken om op dit niveau uitspraken te doen. In de case studies werd een aantal duidelijke verschillen tussen Nederlandse en buitenlandse studenten geschetst en tussen shortstayers (studenten die alleen een zomer- of talencursus doen) en degree-seekers, maar verder onderscheid werd niet gemaakt.
2.2
Economische effecten
2.2.1 Hoger onderwijs, productiviteit en groei Om de effecten van de aanwezigheid van studenten in een stad te kunnen duiden, is het eerst nodig een aantal gevolgen van hoger onderwijs in het algemeen te kennen. Deelname aan hoger onderwijs heeft namelijk grote, positieve gevolgen voor zowel de deelnemer zelf als voor de maatschappij als geheel. Allereerst zorgt het volgen van onderwijs dat iemand productiever is, wat tot uitdrukking komt in een hoger loon. Een jaar onderwijs levert over de gehele arbeidsloopbaan gerekend ongeveer 5% tot 15% meer inkomsten op
(Ashenfelter
et
al.
1999;
Card
1999;
Harmon
et
al.
2003;
Psacharopoulos & Patrinos 2004; Hanushek & Woessmann, 2007). Echter, hoger opgeleiden zijn niet alleen zelf productiever, de aanwezigheid van hoger opgeleiden maakt ook lager opgeleiden productiever (Moretti 1998, 2002).
De
hogere
persoonlijke
inkomsten
doen
bovendien
de
belastingeninkomsten toenemen, waardoor de samenleving als geheel profiteert. OECD-onderzoek laat zien dat in westerse landen hoger onderwijs gemiddeld twee keer zoveel aan belastinginkomsten opbrengt
14
als overheden erin investeren (OECD, 2009). In Nederland zou een hoogopgeleide man, na aftrek van studiekosten, ruim 80.000 euro aan belastingen en sociale premies bijdragen tijdens zijn werkzame leven. Een hoogopgeleide vrouw zorgt voor 43.000 euro extra inkomsten aan belastingen en sociale premies (OECD, 2010). Naast de extra belastinginkomsten zit er voor een samenleving nog een aantal andere voordelen aan hoger onderwijs. Door te investeren in hoger onderwijs kan een overheid aanzienlijke besparingen realiseren. Deze besparingen worden wel inverdieneffecten genoemd (Groot & Maassen van den Brink, 2003). Uit verscheidene onderzoeken van Groot en Maassen van den Brink in Nederland (2002, 2003) blijkt dat een algemeen hoger opleidingsniveau leidt tot een geringere werkloosheid, een gezondere bevolking en minder crimineel gedrag (alhoewel belastingfraude vaker voorkomt). Als het gemiddelde aantal jaren genoten onderwijs van de bevolking met één jaar toeneemt 6 , dan bedraagt de gezondheidswinst 1,3-5,8% van het BNP. Op criminaliteit zou dan 578 miljoen euro worden bespaard en op sociale zekerheid (arbeidsongeschiktheids- werkloosheidsuitkeringen en bijstand) ongeveer 492 miljoen euro per jaar. Het gebruik van sociale zekerheid zou met 0,3-0,4 procentpunt dalen. Op bijstandsuitkeringen na, slaan deze besparingen op macroniveau neer, dus bij de rijksoverheid. De besparing op de bijstand zou binnen de Nederlandse situatie ten gunste komen aan gemeenten. Moretti (2004), die onderzoek deed naar inverdieneffecten, merkt bij zijn onderzoek op dat een vermindering van criminaliteit voornamelijk op lokaal niveau zichtbaar zou worden. Afgezien van de vraag of de besparingen op criminaliteitskosten in Nederland ook ten goede 6
zouden
komen
aan
een
gemeente,
een
hoger
gemiddeld
Onder ‘toename van het opleidingsniveau’ wordt verstaan een stijging het gemiddelde aantal jaren genoten onderwijs van alle inwoners samen. Dat wil zeggen dat ‘één jaar extra onderwijs’ kan betekenen dat iedere inwoner een jaar extra onderwijs volgt. Maar het kan ook betekenen dat de gemiddelde stijging van een jaar wordt veroorzaakt doordat een deel van de bevolking heel veel extra onderwijs geniet, terwijl de rest (de lager opgeleiden) géén extra onderwijs geniet. In dit tweede geval kan er misschien zelfs een negatief effect optreden: sommige wetenschappers menen dat ‘overeducatie’ kan ontstaan, wat volgens hen zal leiden tot meer werkloosheid (Kettunen, 1997). Deze gedachte is nog volop onderwerp van discussie onder wetenschappers en wij durven er nog geen conclusies aan te verbinden.
15
opleidingsniveau kan wel een verbetering van leefomgeving en een groter gevoel van veiligheid opleveren. In de case studies zijn deze inverdieneffecten niet teruggevonden: respondenten hadden het gevoel dat de studenten in hun stad geen invloed hebben gehad op overheidsuitgaven of op de veiligheid op straat. Dat hoeft echter niet te betekenen dat er in de onderzochte steden geen inverdieneffecten zijn opgetreden – bij een graduele toename van het aantal studenten zullen veranderingen in het publieke uitgavenpatroon niet snel zichtbaar zijn. De wetenschappelijke literatuur is op dit punt waarschijnlijk betrouwbaarder. In onze empirische analyse hebben we, gebruikmakend van Nederlandse gegevens, het effect van studenten op de werkgelegenheid in een studentenstad onderzocht. Het blijkt dat het aantal studenten dat studeert in een stad enigszins positief samenhangt met de werkgelegenheid in een stad. Dat wil zeggen dat de werkgelegenheid toeneemt als er meer studenten studeren in een stad. Wij hebben geen samenhang kunnen vinden tussen het aantal in een stad wonende studenten of het aantal buitenlandse studenten en de werkgelegenheid. Het is niet duidelijk waarom dit verschil bestaat tussen het aantal studerende en het aantal inwonende studenten. Dit heeft vermoedelijk vooral te maken met beperkingen in de gegevens (in het bijzonder het beperkte aantal waarnemingen).
Maar
mogelijk
duidt
het
erop
dat
het
werkgelegenheidseffect van studenten niet zozeer samenhangt met hun woonplaats (en bijvoorbeeld uitgaven aan huisvesting), maar vooral met andere zaken (bijvoorbeeld de indirecte werkgelegenheid die gecreëerd wordt door de onderwijsfunctie van de HBO’s en universiteiten). Het vergt een diepgravender onderzoek om hier uitsluitsel over te geven. In het algemeen kunnen we dus stellen dat een hoger onderwijsniveau zowel voor mens als maatschappij een aanzienlijk rendement oplevert. Waarschijnlijk is dat de reden dat landen met een hoger gemiddeld opleidingsniveau een hogere economische groei en meer technologische vooruitgang kennen (Groot & Maassen van den Brink, 2002, 2003). Ook
16
op het niveau van een stad hangt de aanwezigheid van meer hoger opgeleiden positief samen met economische groei (Lever, 2002).
2.2.2 Monetair-economische effecten Als er meer studenten in een stad komen wonen, heeft dat – los van andere ontwikkelingen – een positieve invloed op het gemiddelde onderwijsniveau. Daaruit volgt dat de positieve gevolgen uit de vorige paragraaf ook te merken zouden moeten zijn als er meer studenten in een stad (komen) wonen. Op het niveau van een stad (of een gemeente) is daar echter nog nauwelijks onderzoek naar gedaan. Wel is er steeds meer belangstelling
voor
de
directe
monetair-economische
impact
van
studenten. Anders gezegd: het geld dat studenten binnenbrengen. Uit
verschillende
recente
onderzoeken
blijkt
dat
studenten
een
economische factor van belang zijn. Daarbij gaat de aandacht vooral uit naar buitenlandse studenten. Hieronder wordt een aantal conclusies uit deze onderzoeken uitgelicht. -
In 2008 leverden de buitenlandse studenten 7 in Canada (0,5% van alle Canadezen) met hun uitgaven een bijdrage van 0,26% aan het Canadese bruto nationaal product. De studenten creëerden door hun aanwezigheid meer dan 83.000 fulltime banen en genereerden meer dan 291 miljoen CAN$ 8 aan overheidsinkomsten (Roslyn Kunin & Associates, 2009).
-
Buitenlandse
studenten
in
de
Verenigde
Staten
(0,2%
van de
Amerikaanse bevolking) leverden in 2008 een bijdrage aan de Amerikaanse economie ter grootte van ongeveer 0,11% van BNP (NAFSA, 2009).
7
8
Tenzij anders vermeld, zijn in deze onderzoeken alleen de buitenlandse studenten betrokken. Het gaat dan om studenten die voor een complete bachelor- of masterstudie kwamen, en niet alleen voor een taalcursus of summer school. In 2008 was dit ongeveer gelijk aan 168 miljoen euro.
17
-
Uit een Australisch onderzoek volgt dat elke buitenlandse student (inclusief bezoekers) gemiddeld 28.921 AUS$ 9 bijdraagt aan de Australische economie en 0.29 FTE aan banen creëert (Access economics, 2009).
-
In Nederland is recent de toegevoegde waarde van kennissector als geheel onderzocht. De kennissector wordt hier breder opgevat dan het HBO en WO alleen – ook zelfstandige kenniscentra zoals TNO zijn inbegrepen.
De
banen
in
de
sector
onderwijs
en
onderzoek
vertegenwoordigen volgens de onderzoekers een waarde van 14,5 miljard euro (in 2005). De onderzoekers rekenen dit om naar een bijdrage van 25.000 euro per student (TNO, 2009), maar daarbij moet worden
aangetekend
dat
niet
alle
werkgelegenheid
binnen
de
kennissector samenhangt met het onderwijs aan studenten. De werkelijke bijdrage per student ligt daarom waarschijnlijk lager. Een deel van de economische waarde wordt veroorzaakt door het feit dat veel
studenten
naast
hun
studie
een
(bij)baan
hebben.
Van
de
buitenlandse studenten in Melbourne, Australië, had 55% een parttime baan; 45% werkte niet (Michael et al., 2004). In de steekproef van Davidson et al. (2010) werkten studenten gemiddeld 6,4 uur per week. In Nederland heeft 73% van de studenten een bijbaan, met een totale omvang van 83.500 FTE (Steijn & Hofman, 1999). Een mogelijk neveneffect daarvan is volgens Steijn en Hofman overigens dat studenten lager opgeleiden van de arbeidsmarkt verdringen. Van de ruim 300 buitenlandse studenten in Nederland die Blauw (2009, in opdracht van Nuffic) heeft geïnterviewd, heeft 25% een bijbaantje. In de case studies merken sommige respondenten op dat de economische impact enigszins kleiner was dan verwacht. Zo had de Middelburgse horeca verwacht dat de komst van de Roosevelt Academy tot een omzetstijging zou leiden. Dat bleek in de praktijk tegen te vallen, omdat de studenten zo hard studeren dat zij nauwelijks in de kroegen zijn te vinden. Ook in Maastricht zijn de buitenlandse studenten minder in de
9
Begin 2009 was dit ongeveer 15.000 euro.
18
horeca te vinden dan verwacht. De gemeente heeft geluiden gehoord dat deze groep geen ‘eigen plek’ heeft binnen het uitgaansleven en daarom vaak eigen feestjes organiseert. Bovendien valt in Maastricht op dat de buitenlandse studenten minder koopkrachtig zijn dan algemeen van hen gedacht wordt. Veel van deze studenten blijven met Kerstmis alleen achter, zonder geld om naar familie te reizen of iets leuks te doen. De Britse respondenten zien hun studenten daarentegen wel als een bron van inkomsten voor winkels en horeca, alhoewel daar in geen van de gevallen specifiek onderzoek naar is verricht. Als
het werkelijk zo is
dat
buitenlandse studenten in het Verenigd Koninkrijk koopkrachtiger zijn dan die in Nederland, dan zijn daar verschillende redenen voor te bedenken. Zo komt het in het Verenigd Koninkrijk vaker voor dat studenten een studiebeurs krijgen en mogen studenten van buiten de EU, in tegenstelling tot in Nederland, wel werken (tot 20 uur per week).. Bovendien liggen de collegegelden
in
het
Verenigd
Koninkrijk
aanzienlijk
hoger
dan
in
Nederland (althans voor Europese studenten), waardoor het land minder aantrekkelijk
is
voor
koopkrachtigere
studenten
wellicht
worden
afgestoten.
2.2.3 Overheidskosten Studenten
leveren
niet
alleen
iets
op,
ze
kosten
ook
wat.
De
maatschappelijke baten van (hoger) onderwijs maken het logisch dat de overheid hierin investeert. In welke mate overheden dit doen en hoe die investering zich verhoudt tot particuliere onderwijsinvesteringen, verschilt sterk 10 . In dit kader is het interessant te weten dat overheidsinvesteringen in onderwijs niet alleen positieve, maar ook negatieve effecten kunnen hebben. Als er zoveel overheidsgeld naar onderwijs gaat dat andere economische activiteiten uit de markt worden gedrukt (‘crowding out'), kan dat de economische groei op de lange termijn remmen. De mate waarin crowding out optreedt, hangt onder meer samen met de omvang van de overheidsinvesteringen en van de belastingstructuur (Blankenau & Simpson, 2004). Angelopoulos et al. (2007) stellen dat overheden, om
19
crowding out te voorkomen, minder aan andere zaken zouden moeten uitgeven maar juist meer aan onderwijs 11 . Dat zou het collectieve welzijn maximaliseren. Uit de case studies blijkt overigens dat de ondervraagde gemeenten geen grote bedragen uitgetrokken hebben om buitenlandse studenten naar hun stad te trekken 12 . Gemeenten spelen vooral een bemiddelende rol bij de zoektocht naar passende huisvesting voor onderwijsinstellingen en soms stimuleren zij de ontwikkeling van studentenhuisvesting. De Engelse steden
zijn
terughoudender
met
het
faciliteren
van
studentenhuisvestiging: studentenhuisvesting wordt daar overgelaten aan de universiteiten en de markt. Wel verstrekken veel gemeenten informatie voor studenten die voor het eerst in de stad komen wonen. Maastricht heeft bovendien een speciaal loket voor buitenlandse studenten en medewerkers geopend, vergelijkbaar met de Xpat Desk in Den Haag.
2.2.4 Innovatie en diversiteit Uit paragraaf 2.2.1 bleek al dat onderwijs economische groei stimuleert. Dit verband is grotendeels direct, doordat onderwijs de arbeidproductiviteit vergroot. Voor een deel heeft dit echter te maken met innovatie. Volgens Hanushek en Woessmann (2007) versterkt onderwijs de capaciteit van een economie om nieuwe technologieën en producten voort te brengen (innovatie) en versnelt tegelijkertijd de adoptie en transmissie van nieuwe kennis en technologieën. Dit effect treedt zowel nationaal als lokaal op. Ook
10 11
12
20
Agénor
en
Neanidis
(2010)
stellen
dat
het
effect
van
De OECD publiceert jaarlijks hoe groot de investeringen in onderwijs per land zijn en welke partijen daarvoor betalen: http://stats.oecd.org/. Overigens leidt een plotselinge toename in onderwijsinvesteringen door de overheid in het model van Angelopoulos en Philippopoulos (2007) niet tot duurzame groei. Na een initiële toename valt het groeipercentage terug tot onder het oorspronkelijke niveau. Dit heeft ermee te maken dat overheidsinvesteringen in onderwijs meestal gepaard gaan met aanvullende investeringen in de overheid zelf (bijv. meer ambtenaren op het ministerie van Onderwijs) of in infrastructuur, wat resulteert in hogere belastingen. Overigens is niet uit te sluiten dat er sprake is geweest van indirecte subsidiering, bijvoorbeeld via korting op de grondprijs. Dergelijke constructies zijn mogelijk, maar zijn in de gesprekken met de respondenten niet aan de orde geweest.
overheidsinvesteringen op economische groei voor een belangrijk deel veroorzaakt wordt door een grotere capaciteit om te innoveren. Of
de
aanwezigheid
van
een
hoger
onderwijsinstelling
–
of
van
(buitenlandse) studenten op zich – de innovatie in een stad stimuleert, is nog weinig onderzocht. Uit de literatuur volgt wel dat op plaatsen waar veel hoger opgeleiden te vinden zijn, de kans op innovatie groter is (Ozgen et al., 2010; Hanushek & Woessmann, 2007), dus dat zou ook voor een stad gelden. En studenten zijn ook vóór hun afstuderen relatief hoog opgeleid. Buitenlandse studenten lijken boven ‘gewone’ studenten een extra meerwaarde te hebben: buitenlandse disproportioneel
groot
aandeel
in
studenten
wetenschappelijke
hebben
publicaties
een en
patentaanvragen (Chellaraj et al., 2008). In de case studies wordt dit beeld af en toe bevestigd: buitenlandse studenten zouden kritischer zijn, dus in potentie extra meerwaarde leveren in wetenschappelijk onderzoek. Deze hypothese is echter nauwelijks onderzocht. Wel is er onderzoek gedaan naar de effecten van (culturele) diversiteit op een economie. Daar kunnen we uit putten, om de vraag te beantwoorden of er verschil is tussen de bijdrage van binnenlandse en die van buitenlandse studenten. Ottaviano en Peri (2005, 2006) hebben de effecten van culturele diversiteit in de Verenigde Staten op verschillende manieren onderzocht. Zij tonen een
positief
verband
aan
tussen
diversiteit
(gemeten
als
de
verscheidenheid aan moedertalen of geboortelanden van de inwoners) en de lonen en huurprijzen in een stad. De onderzoekers gebruiken de ontwikkeling van lonen en huurprijzen als indicator voor de collectieve productiviteit en de economische ontwikkeling van de V.S. Hun redenering is dat hogere huurprijzen betekent dat inwoners meer geld te besteden hebben en luxer wonen. Hierbij merken ze op dat Saiz (2003a, 2003b) ook al bewijs vond van een positief verband tussen immigratie en huurprijzen, maar dit gegeven op een andere manier interpreteerde: als een verhoogde vraag naar huurhuizen door het grotere aantal inwoners. Het is hiermee
21
dus nog niet helder of immigratie een samenleving werkelijk productiever maakt. In een recent, nog niet gepubliceerd onderzoek tonen Ozgen et al. (2010) aan dat een toename van het aantal de octrooiaanvragen in Europese regio’s positief samenhangt met (i) de netto immigratie; (ii) het percentage buitenlandse inwoners; (iii) het gemiddelde opleidingsniveau van de immigranten en (iv) de culturele diversiteit van de immigranten. Zij achten het hiermee bewezen dat in een omgeving met meer diversiteit (van inwoners) er een kruisbestuiving van ideeën ontstaat, die vruchtbare bodem schept voor nieuwe ideeën en daarmee de productiviteit verhoogt. Er is volgens de onderzoekers wel een plafond aan de voordelen van immigratie – op een zeker punt neemt de toegevoegde waarde af. Ook de Nederlandse onderzoeker Hospers (2003, 2004) ziet diversiteit als een stimulans voor economische ontwikkeling, maar om een andere reden. Hij is ervan overtuigd dat een diversere bevolking een stad aantrekkelijker maakt voor hoger opgeleiden. Omdat grote steden in de wereld qua voorzieningenniveau steeds meer op elkaar gaan lijken, wordt volgens Hospers dit soort soft location factors steeds belangrijker. Steden met meer diversiteit hebben dus een streepje voor op de concurrentie. Als een stad meer buitenlandse studenten trekt, zou je dus ook enkele positieve effecten van diversiteit mogen verwachten. Maar dan moet de toename van buitenlandse studenten ook werkelijk bijdragen aan de diversiteit in de stad. In de case studies is onderzocht of de (buitenlandse) studenten in positieve zin bijdragen aan de culturele diversiteit. Meer hierover vindt u in paragraaf 2.3. Of de toename van het aantal studenten, of het aantal buitenlandse studenten, ook heeft geleid tot meer innovatie, is op basis van de case studies niet te zeggen.
22
2.2.5 Vestigingsklimaat De toegevoegde waarde van universiteiten voor een locale economie ligt volgens Kitagawa (2004) niet alleen in technologieoverdracht, maar ook in hun bijdrage aan ‘zachte’ zaken zoals collectieve leerprocessen, netwerken en vertrouwen in de maatschappij (social trust). Daarmee raakt hij aan het begrip vestigingsklimaat. Vestigingsklimaat,
investeringsklimaat,
ondernemingsklimaat,
business
climate en regional competitiveness zijn allemaal termen die gebruikt worden om uit te drukken hoezeer een locatie (land, regio of stad) erin slaagt om bedrijvigheid aan te trekken. Het kan dan gaan om nieuwe, ter plaatse opgerichte bedrijven of om bedrijven die elders begonnen waren, maar (een gedeelte van) hun productie verhuizen naar desbetreffende locatie. Het is duidelijk dat het vestigingsklimaat een samengesteld begrip is: meerdere factoren zijn erop van invloed. En over wélke factoren dit precies zijn, bestaat nog veel onduidelijkheid. Het
CBS
gebruikt,
om
het
ondernemingsklimaat
in
Nederland
te
beschrijven, de volgende indicatoren: -
menselijk kapitaal & arbeidsaanbod,
-
innovatie,
-
kapitaal,
-
ondernemerschap,
-
macro-economische condities,
-
functioneren van de overheid,
-
infrastructuur,
-
maatschappij.
In een recente publicatie stelt het CBS (2009) dat deze indicatoren met elkaar samenhangen, alleen dat niet alle oorzaak-gevolgrelaties duidelijk zijn. CBS gebruikt een model dat oorspronkelijk door Ierland is ontwikkeld voor hun ‘National Competitiveness Report’.
23
Figuur 1: Model van economische groei. (Bron: CBS, 2009)
De belangrijkste factoren voor het ondernemingsklimaat bevinden zich in de onderste twee lagen. Human capital (het collectieve opleidingsniveau en de vaardigheden van inwoners) en innovatie staan hier gezamenlijk op de tweede trede. Dit impliceert dat beide factoren evenzeer bijdragen aan productiviteit en daarmee aan economische groei (zie ook paragraaf 2.2.4 over de interactie tussen opleidingsniveau en innovatie). Op basis van dit model kunnen we dus concluderen dat een toename van het aantal hoger opgeleiden of studenten in een stad (i.e. een groei van human capital), een verbetering betekent voor het vestigingsklimaat. Dit lijkt echter een te snelle conclusie. Bartelsman et al. (2010) benadrukken
dat
het
onderzoek
naar
investeringsklimaat
veel
genuanceerder moet, omdat beleid in de praktijk verschillende effecten blijkt te hebben op verschillende soorten bedrijven. Bewust stimuleren van het aantal (buitenlandse) studenten in een stad kan, als we de redenering van deze onderzoekers volgen, voor sommige bedrijven aantrekkelijk zijn en voor andere niet. Het is dan niet gezegd dat het investeringsklimaat overall verbetert. In ons empirische onderzoek vinden we wel een positieve samenhang tussen het aantal bedrijfsvestigingen in een stad en het aantal studenten
24
dat er woont. De correlatiecoëfficiënt van 0,3 geeft zwakke positieve samenhang aan. Ook is er een positieve samenhang tussen het aantal bedrijfsvestigingen en het aantal in een stad studerende studenten (in tegenstelling tot in de stad wonende studenten; correlatiecoëfficiënt: 0,4). Echter, het aantal buitenlandse studenten hangt volgens onze analyse negatief samen met het aantal bedrijfsvestigingen in een stad. Aangezien we voor wat betreft de buitenlandse studenten maar weinig waarnemingen hebben,
moeten
we
dit
resultaat
met
de
nodige
voorzichtigheid
interpreteren. Uit de case studies volgt inderdaad geen eenduidig beeld over de gevolgen van de aanwezigheid van studenten voor het vestigingsklimaat. De conclusie is dat veranderingen in het aantal studenten (Nederlands of buitenlands) op dit punt geen grote veranderingen teweeg brengt. Desgevraagd geeft een aantal respondenten van verschillende steden aan dat zij niet de indruk hebben dat studenten tot de vestiging van nieuwe bedrijven hebben geleid – alhoewel hier in geen van de steden systematisch onderzoek naar is gedaan. Alleen in Maastricht bestaat het vermoeden dat sinds de komst van Chinese studenten ook meer Chinese bedrijven zich in de stad hebben gevestigd. Een respondent uit York denkt dat de buitenlandse studenten uitsluitend aantrekkingskracht zullen hebben op bedrijven die afhankelijk zijn van andere talen dan Engels. Aangezien de Engelse taal ook in Nederland relatief gangbaar is (in het hoger onderwijs wordt nu al veel in het Engels gedoceerd), zou dit ook voor Nederland op kunnen gaan. Niettemin worden universiteiten en hogescholen door beleidsmakers vaak gezien als van aanzienlijk belang voor het vestigingsklimaat, vanwege de uitstraling die zulke instituten hebben. Universiteiten worden zo op het zelfde niveau gesteld als theaters en conferentiecentra – die nodig zijn om een stad aantrekkelijk te maken voor hoogopgeleide inwoners (Veltz, 2001). Een aangenaam klimaat om te wonen en leven zou zo automatisch leiden tot meer bedrijvigheid. Ischinger en Puukka (2009) sluiten hierbij aan. Op basis van OECD-onderzoek stellen zij dat ‘hoogwaardige’, technologische
bedrijven
(die
geschoolde
en
dus
goedbetaalde
25
werkgelegenheid bieden) zich vestigen op plaatsen waar kennis, kunde en infrastructuur samenkomen. Met andere woorden: banen volgen mensen. Dus wie goede mensen kan aantrekken, wordt beloond met economische vooruitgang. Zo bezien, is het altijd verstandig om HBO- en WO-studenten naar de stad te halen en bovendien te proberen hen na het afstuderen vast te houden. Hierbij passen echter wel enige kanttekeningen. De strijd om het ‘beste vestigingsklimaat’, die steden en regio’s wereldwijd met elkaar voeren bedrijvigheid aan te trekken en die aangeduid wordt met het begrip regional competitiveness, is volgens Kitson et al. (2004) helemaal niet zinnig. De theoretische onderbouwing van het idee is, volgens deze economen, te zwak 13 . Bovendien signaleren zij dat regio’s met zeer uiteenlopende kenmerken precies dezelfde groeistrategieën inzetten. Dit zien ook Ischinger en Puukka (2009) als onverstandig. Zij adviseren om economisch stimuleringsbeleid toe te spitsen op de unieke omstandigheden in elke specifieke regio. Juist doordat iedereen de nieuwe Silicon Valley wil worden, zijn, zo vindt ook Hospers (2004) stedelijke regio’s alleen maar meer op elkaar gaan lijken. En daardoor verschillen de concurrerende vermogens van regio’s nauwelijks van elkaar. Afgezien hiervan is er nog heel weinig onderzoek gedaan naar wat het juiste niveau van interventie zou moeten zijn (Kitson et al., 2004).
2.2.6 Toerisme Een van de effecten van buitenlandse studenten die intuïtief sterk aanspreken en die ook in de meeste case studies is bevestigd, is dat zij meer toerisme aantrekken. De gedachte is dat studenten tijdens hun verblijf in hun gaststad verhalen verspreiden onder familie en vrienden
13
26
Zij wijzen erop dat ‘competitiveness’ relevant is voor individuele bedrijven, maar niet zomaar vertaald kan worden naar het niveau van steden, regio's of zelfs landen. Dat is volgens deze auteurs een fundamentele denkfout. Verschillen tussen landen leiden bijvoorbeeld niet tot het failliet van het ene land en winst van het andere – zoals in het bedrijfsleven wel kan. Daarnaast is er nog veel te weinig onderzoek gedaan naar de verschillende mogelijke niveaus van interventie en de effectiviteit daarvan. En zelfs al zou daar meer over bekend zijn, dan nog is regionaal economisch beleid lastig, omdat de afbakening van een administratieve regio lang niet altijd overeenkomt met de meest relevante economische regio.
thuis, die vervolgens op bezoek komen. Na thuiskomst fungeren de studenten als ambassadeurs van hun vroegere studiestad. Uit onderzoek blijkt inderdaad dat er een sterke relatie is de tussen buitenlandse studenten en toerisme. Met name uit Australië komt veel informatie, doordat men daar regelmatig op vliegvelden enquêtes houdt onder vertrekkende
buitenlanders.
Hieronder
volgen
enkele
interessante
resultaten uit Australisch onderzoek: -
In 2007-2008 bezocht voor elke twee buitenlandse studenten één vriend of familielid Australië. Hun bezoekers gaven, omgerekend per student, AUS$ 864,50 14 uit, wat 0.0077 FTE aan werkgelegenheid genereerde. Dit is dus exclusief de student zelf (Access Economics, 2009).
-
Ook een groot gedeelte van de studenten zelf wordt toerist: 82% van de
buitenlandse
studenten
in
Australië
reist
gedurende
hun
studieperiode binnen Australië voor recreatieve of sociale doeleinden. Van de studenten ontving 78% bezoek uit hun eigen land tijdens de studie. De gemiddelde buitenlandse student in Australië geeft AUS$ 12000,- 15 uit aan toerisme gerelateerde activiteiten (Weaver, 2003). -
Buitenlanders die in Melbourne, Australië, studeren schijnen iets minder rond te reizen dan de studenten in het vorige onderzoek: 64,4%. Daarnaast gaf 64% aan de intentie te hebben om na hun studie nog een keer terug te komen naar Australië en 75% zou Australië aanbevelen als toeristische bestemming bij hun vrienden thuis. De meeste studenten ontvingen tijdens hun verblijf in Australië ook bezoek: 15% ontving één maal bezoek, 40% tweemaal of vaker en dit bezoek bleef vaak minimaal een week in Australië (Michael et al., 2004). Ook deze percentages liggen iets lager dan in het onderzoek van Weaver.
-
Meer recent is er door Davidson et al. (2010) een grootschalig onderzoek gedaan onder buitenlandse studenten in Australië. Zij hebben de antwoorden op de enquête van bijna 6000 studenten op het
14 15
In 2007-2008 was dit ongeveer gelijk aan 450 euro. In 2002 was dit ongeveer gelijk aan 7000 euro, wat vandaag de dag bijna 8000 euro zou zijn (vanwege inflatie).
27
hoger onderwijs geïnterpreteerd, waarvan de meeste respondenten (89%) een universitaire opleiding volgden. De resultaten hiervan zijn nog optimistischer dan voorgenoemde onderzoeken. Ongeveer 85% van de buitenlandse studenten reist tijdens hun studietijd, waarvan de meeste (62%) van de trips maximaal drie dagen duren. Helaas wordt er niet onderzocht of de studenten binnen of buiten Australië reizen, maar bij de kortere trips ligt dit voor de hand. Van de studenten verwacht 83% bezoek van ten minste één vriend en 85% van ten minste één familielid, waarvan 40% een tot twee weken zal blijven, 24% twee tot vier weken en 20% langer dan een maand. De meeste studenten verwachten drie of meer familieleden én drie of meer vrienden op bezoek. Deze cijfers, zo geven de auteurs aan, zijn een stuk hoger dan waarmee in Australië wordt gerekend (zie het eerste punt:
op
iedere
twee
studenten
één
bezoeker).
Echter, slechts 36% van deze bezoekende vrienden of familieleden zal verblijven in een commerciële accommodatie, zoals een hotel. Het ambassadeurseffect lijkt zeker van toepassing: bijna alle (93%) van de studenten geven aan hun vrienden en familie aan te moedigen om Australië te bezoeken. De meeste studenten (63%) hebben ook het gevoel dat hun verhalen over Australië hun vrienden en familie motiveert om Australië te gaan bezoeken. De meeste studenten (80%) dachten erover na om een permanente verblijfsvergunning aan te vragen voor Australië. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat het relatief makkelijk is om na een studie in Australië te blijven werken. Dit is ook een belangrijke reden waarom studenten ervoor kiezen om in Australië te studeren 16 . Ook in Canada is onderzoek gedaan naar de effecten van buitenlandse studenten in het land (Roslyn Kunin & Associates, 2009). De ruim 178.000 buitenlandse studenten die in 2008 voor de langere termijn (langer dan zes maanden) in Canada studeerden, leverden een extra toerisme op ter waarde van CAN$285 miljoen 17 (ongeveer 0,02% van BNP in 2008).
16 17
Bron: mondelinge informatie Nuffic In 2008 was dit ongeveer gelijk aan 180 miljoen euro.
28
Het is dus aantoonbaar dat buitenlandse studenten een stimulans betekenen voor het toerisme, alleen al door het feit dat zij zelf bezoeken uitlokken.
Daarnaast
is
het
mogelijk
dat
de
verhalen
van
uitwisselingsstudenten bijdragen aan het imago of de reputatie van hun gaststad. Daar is echter in wetenschappelijke publicaties nauwelijks iets over terug te vinden. Er is nog een manier waarop studenten bij kunnen dragen aan toerisme: door de stad een interessantere plek te maken. Volgens Maitland (2007) zijn toeristen steeds minder geïnteresseerd in specifieke attracties, zoals de Eiffeltoren of het Mauritshuis, en steeds meer in de cultuur van een stad.
Bovendien
blijft
het
type
toeristen,
dat
een
levendige
studentencultuur kan waarderen, doorgaans langer in een stad en geeft ook meer geld uit aan culturele activiteiten (Russo & Sans, 2009). De respondenten van de case studies zijn allemaal vrij stellig over de positieve invloed van hun buitenlandse studenten op het toerisme. Meestal wordt gesteld dat studenten vaak familiebezoek krijgen, alhoewel geen van allen beschikte over bewijsmateriaal. Dat is jammer, aangezien de gevolgen voor het toerisme in een groot land als Australië best kunnen afwijken van die in andere gastlanden. Het is bijvoorbeeld niet zeker dat de familie van een buitenlandse student in Nederland naast de ‘thuisstad’ van de student zelf nog andere plaatsen in Nederland zal bezoeken. Een bezoek aan relatief nabij gelegen trekpleisters als Parijs ligt voor de hand. In onze empirische analyse vinden we een zeer bescheiden, maar positieve samenhang tussen het aantal buitenlandse studenten in een (Nederlandse) stad en het aantal hotelovernachtingen in dezelfde stad. Voor de Nederlandse studenten zien we geen significant effect op het aantal hotelovernachtingen. Ook hier geldt weer dat voorzichtigheid geboden is bij de interpretatie. Overigens blijkt het omgekeerd ook zo te zijn dat toerisme een belangrijk middel is om buitenlandse studenten aan te trekken. Studenten kiezen er
29
vaker voor om in Nederland te komen studeren als ze hier al eens zijn geweest (Blauw, 2007, in opdracht van Nuffic).
2.3
Culturele effecten
‘Studentenleven’ en ‘studentenstad’ zijn, althans binnen Nederland, begrippen die meteen tot de verbeelding spreken. Het is dan ook opmerkelijk dat er in Nederland zo weinig wetenschappelijk onderzoek naar deze fenomenen is gedaan. Toch ligt het voor de hand om te veronderstellen dat de aanwezigheid van (grote aantallen) studenten iets uitmaakt voor de locale cultuur van een stad. In de spaarzame literatuur die hierover te vinden is, wordt steden of buurten met hoge concentraties studenten inderdaad iets ‘eigens’ of karakteristieks toegedicht, zonder veel toelichting wat dit speciale dan precies is. Vaak wordt gerefereerd aan het andere leefritme van studenten en een vermeende voorliefde voor alcohol. Nergens worden deze kwalitatieve – en soms zelfs clichématige – beschrijvingen
echter
ondersteund
door
representatief
onderzoek.
Wetenschappelijke aandacht is er wel voor de gevolgen van studenten voor de sociale cohesie. Hier komen we in paragraaf 2.4 op terug. Hieronder volgen enkele bevindingen met betrekking tot cultuur. In een case study van Weller (1998) worden diverse sociale en culturele effecten genoemd van het bouwen van een nieuwe universiteit in het afgelegen noorden van Canada. Zo zou de universiteit bijdragen aan het zelfvertrouwen van bewoners, de lange-termijn investeringen in de regio stimuleren en de regio op de kaart zetten. In de case studie wordt echter niet getoetst of deze effecten ook daadwerkelijk plaatsvinden. Russo en Sans (2009) vinden dat het meest innovatieve culturele aanbod te vinden is in gebieden met hoge concentraties studenten. Uit hun case studie van de relatief recent ontstane studentencultuur in Venetië, Italië, blijkt dat studenten zelf nieuwe culturele initiatieven nemen en dat zij als bezoekers een nieuwe markt vormen voor cultuur. De toename van het aantal studenten in het centrum van Venetië, dat last had van vergrijzing en leegloop, heeft zo een impuls gegeven aan het culturele leven. Daarmee is
30
de stad ook interessanter geworden voor toeristen die meer willen zien dan alleen Venetiaanse maskers en gondels (zie ook paragraaf 2.2.6). Uit Gumprecht (2003) blijkt dat residentiele colleges (‘campussen’), die in de regel nogal geïsoleerd zijn van de rest van de stad, vaak uitgroeien tot een bron van economische creativiteit en culturele activiteit, waar de samenleving als geheel van profiteert. Aangezien een groter aantal buitenlandse studenten zorgt voor een grotere diversiteit in culturen in de stad, is het ook interessant om te kijken naar de effecten van diversiteit. Richard Florida (2002a) heeft veel geschreven over de effecten tussen creativiteit in steden en diversiteit. Hij meent dat steden met een hoge culturele diversiteit (tolerance) en een hoog opgeleide of getalenteerde bevolking (talent) meer creatieve mensen aantrekken en daardoor (Florida, 2002b) ook meer hightech en R&D industrie. Deze creatieve klasse van mensen zorgt ook voor een uitgebreid aanbod aan cultuur. De theorieën van Florida hebben ervoor gezorgd dat veel steden (o.a. Rotterdam en Amsterdam) aandacht schenken aan de diversiteit van hun stad (Hodes, 2005). Er is echter ook veel kritiek op deze theorie, voornamelijk op de aanname van Florida dat een creatieve stad maakbaar is (Hodes, 2005). De creativiteit van een stad hangt, volgens critici, af van veel factoren die nauwelijks te beïnvloeden zijn. Bovendien zijn Florida’s analyses gebaseerd op Amerikaanse steden, die veelal groter zijn dan Nederlandse steden. Hodes (2005) noemt ook een aantal onderzoeken onder Amsterdammers die aantonen dat zij daar vooral zijn gaan wonen vanwege persoonlijke omstandigheden (zoals werk), maar dat zij ook hebben gelet op het aanbod van kunst en cultuur in de stad, het imago en de sfeer. Mocht een creatieve stad maakbaar zijn, dan zou dit wel inwoners aantrekken. Ook in onze eigen case studies is de vraag aan de orde gekomen of de komst van de (buitenlandse) studenten iets betekend heeft voor de culturele diversiteit in de stad. Het antwoord hierop is ‘ja’, alhoewel de mate waarin verschilt. In York vallen de buitenlandse studenten erg op,
31
omdat de stad van oudsher nogal blank is. In een internationaal georiënteerde grensstad als Maastricht is de verandering veel minder te zien. Maar ook daar is de invloed van de buitenlandse studenten merkbaar in het dagelijks leven, bijvoorbeeld omdat er meer Engels wordt gesproken op straat en in de supermarkt. Omdat Maastricht snel vergrijst wordt de komst van studenten bovendien gezien als een welkome verjonging van de bevolking, een geluid dat ook in Middelburg te horen is. Afgezien hiervan melden verschillende respondenten dat studenten actief zijn in het organiseren van culturele of inhoudelijke evenementen (bijvoorbeeld debatten). In hoeverre buitenlandse studenten hierbij een sleutelrol spelen, wordt uit de genoemde voorbeelden onvoldoende duidelijk. Een respondent meldt juist dat met name het buitenlandse onderwijzend personeel op dit vlak veel initiatief neemt.
2.4 De
Maatschappelijke effecten belangrijkste
maatschappelijke
veranderingen
die
studenten
(vermoedelijk) teweeg brengen, is de verandering op het gebied van sociale cohesie 18 , in zowel positieve als negatieve zin. In verschillende empirische onderzoeken is een positief verband gevonden tussen onderwijs en sociale cohesie (Huang et al., 2009; Groot & Maassen van den Brink, 2003; Glaeser et al. 2000a, 2000b; La Porte et al., 1997; Helliwell & Putnam, 1999). Hoe hoger het opleidingsniveau van een bevolking, des te groter de sociale cohesie. Huang et al. (2009) ontdekte overigens dat dit effect in de Verenigde Staten sterker is dan gemiddeld. Hij wijt dit aan de specifieke vorm van het onderwijs daar. De sociale cohesie is het grootst wanneer men een college degree of hoger heeft
18
32
Onder sociale cohesie verstaan wij de mate waarin individuele burgers door hun gedrag bijdragen aan cultuur, maatschappelijke normen en sociale structuren. Sociale cohesie valt uiteen in twee elementen: vertrouwen in de medemens en maatschappelijke participatie (meestal afgemeten aan het aantal mensen dat lid is van sport/- muziekclubs of vrijwillligersorganisaties). Een grotere sociale cohesie wordt verondersteld o.a. misbruik van publieke voorzieningen te voorkomen en een democratische samenleving te ondersteunen (Huang et al., 2009).
behaald – wat in Nederland vertaald kan worden naar hoger onderwijs (HBO of Universiteit). Alhoewel het verband tussen onderwijsniveau en sociale cohesie sterk is, zijn er vraagtekens te stellen bij de causaliteit. Het is niet uitgesloten dat mensen met bepaalde karaktereigenschappen langer doorstuderen en dat dit dezelfde karaktereigenschappen zijn als die ervoor zorgen dat je meer vertrouwen hebt in de medemens en vaker actief bent als burger. In dat geval wordt sociale cohesie dus niet veroorzaakt door onderwijs, maar hebben onderwijs en sociale cohesie een gemeenschappelijke oorsprong. Vanuit het perspectief van een stad die nieuwe studenten wil aantrekken maakt dit echter niet veel uit. Immers, de nieuwe studenten hebben waarschijnlijk zowel de eigenschappen die nodig zijn voor zowel het volgen van hoger onderwijs als voor actief burgerschap. Ook in negatieve zin kunnen studenten van invloed zijn op sociale cohesie. Begin deze eeuw is in het Verenigd Koninkrijk onder wetenschappers en in de media een levendige discussie ontstaan over studentification 19 . Hiermee wordt gedoeld op de verandering die een wijk doormaakt als er grote aantallen studenten in komen wonen, doorgaans in studentenhuizen (Hubbard,
2008,
2009).
In
de
media
wordt
verslag
gedaan
van
geluidsoverlast, rommelige voor- en achtertuinen en onmin tussen buren – hetgeen uiteindelijk zou resulteren in dalende huizenprijzen en een afkalvende sociale cohesie. Hubbard (2008) zet hiernaast de kanttekening dat dit soort negatieve verhalen overwegend afkomstig is uit wijken waar het gemiddelde opleidingsniveau aanzienlijk lager is dan dat van de studenten, waarmee hij insinueert dat de problemen wellicht al bestonden voordat de nieuwe bewoners hun kamers betrokken. Uit een vergelijking van de student-inwonerratio’s in een groot aantal Britse wijken blijkt bovendien dat uit lang niet alle wijken met veel studenten klachten komen. Hubbard concludeert dan ook dat hier nader onderzoek naar moet worden gedaan. 19
Het woord is afgeleid van ‘gentrification’, een term die duidt op de opwaardering van een buurt wanneer mensen uit de hogere sociale klassen zich er vestigen – meestal gepaard gaande met een stijging van de huizenprijzen.
33
Ook
in
de
case
studies
zijn
wel
enige
ervaringen
met
overlast
teruggevonden. In Maastricht bestaat op sommige punten wrijving tussen de studenten en de lokale bevolking. Het feit dat forenzende, Duitse studenten parkeerplaatsen in de stad bezet houden, leidt tot klachten van de bewoners. Een van de respondenten vermoedt dat er bovendien soms sprake is van afgunst, omdat er zo’n grote kloof is tussen het opleidingsen inkomensniveau van de studenten en van de plaatselijke bevolking. Dat is goed te rijmen met de conclusies van Hubbard, zoals hierboven beschreven. In Middelburg liep het echter anders. Daar hielden sommige inwoners hun hart vast toen de komst van de Roosevelt Academy werd aangekondigd, waarschijnlijk omdat het stadhuis werd ‘opgeofferd’ en ouderenwoningen omgebouwd werden tot studentenhuisvesting. Maar toen de studenten zich werkelijk in de stad vestigden, nam de onvrede geleidelijk af en nu is de bevolking naar verluidt juist positief is over de studenten.
34
3
BETEKENIS VOOR DEN HAAG
Uit hoofdstuk 2 wordt duidelijk dat de groei van het aantal studenten in een stad niet ongemerkt zal blijven. Dat zal ook het geval zijn voor Den Haag, wanneer de plannen voor de uitbreiding van het aantal opleidingen en studenten in de stad worden gerealiseerd en de studentenpopulatie in 2014 met 20% en de buitenlandse studentenpopulatie met 55% is gegroeid (ten opzichte van 2009). Om een voorstelling te kunnen maken van de aard en omvang van de gevolgen, is het eerst nodig te weten welke uitgangspositie Den Haag op het moment heeft. Hieronder volgt daarom een korte kenschets, alvorens we ingaan op de toekomst van Den Haag als studentenstad. Tenzij anders vermeld, zijn alle hieronder genoemde cijfers afkomstig uit het eerder genoemde TNO-rapport over de toegevoegde waarde van de kennissector in Nederland (TNO, 2009) Zoals in de introductie vermeld, doen jaarlijks rond 6.000 buitenlanders een studie, cursus of summer course in Den Haag 20 . Iets minder dan de helft daarvan, 2.535 in collegejaar 2009/10 21 , is degree-seeking, wat wil zeggen dat zij in principe blijven tot zij een bachelor- of mastertitel hebben behaald. Aangezien zeer weinig buitenlandse studenten een OVjaarkaart hebben en forenzen voor hen dus duur is, woont het merendeel naar alle waarschijnlijkheid ook in (of dicht in de buurt van) de stad. In totaal wonen er rond 19.800 HBO- en WO-studenten in de gemeente Den Haag 22 . Dat is 87% van het totale aantal dat een studie volgt aan een Haags instituut voor hoger onderwijs – op Wageningen na het hoogste percentage van alle studentensteden. In relatie hiermee is het opmerkelijk dat het aanbod aan niet-particuliere studentenhuisvesting in Den Haag relatief laag is: er is ruimte voor slechts 6% van de Haagse studenten (t.o.v. 11,6% gemiddeld in Nederland). Dat moet betekenen dat het overgrote
20 21 22
deel
van
de
in
Den
Haag
woonachtige
studenten
een
Bron: mondelinge informatie gemeente Den Haag. Bron: Nuffic database (niet gepubliceerd). Bron: Leerlingen en studenten naar woongemeente vanaf 2000/'01, CBS 2010. Het genoemde aantal heeft betrekking op collegejaar 2008/09.
35
woonruimte op de particuliere markt gevonden heeft of nog bij de ouders thuis woont. De studentenpopulatie maakt 4,8% uit van de totale Haagse bevolking. Dat is weinig in verhouding tot de Nederlandse studentensteden 23 , maar meer dan het aandeel studenten op de totale bevolking van Nederland (3,5%). Desalniettemin heeft Den Haag een groter percentage hoger opgeleiden
(35,7%)
opleidingsinstituten
24
dan
andere
steden
met
alleen
HBO-
(31,5%). Het aantal banen dat gerelateerd is aan
hoger onderwijs en R&D in Den Haag bedraagt echter slechts 2,9% van het totaal, terwijl het gemiddelde voor Nederland 4,8% is. Uit bovenstaande kengetallen blijkt dat Den Haag weliswaar nog geen typische studentenstad is, maar dat een aanzienlijk deel van de bevolking wel hoog opgeleid is. Een stijging van het aantal studenten in Den Haag zal daarom wellicht niet zo snel leiden tot een zichtbare loonstijging (als gevolg van een hogere arbeidsproductiviteit). Ook andere gevolgen van een stijging van het gemiddelde opleidingsniveau (zoals een betere volksgezondheid) zullen in Den Haag minder duidelijk zichtbaar zijn dan in een stad met een overwegend laag opgeleide bevolking. Het is echter wel aannemelijk dat een stijging van het aantal studenten de werkgelegenheid aantoonbaar zal doen stijgen. Uit onze empirische analyse volgt dat het studentenaantal in een stad positief samenhangt met het aantal bedrijfsvestigingen en de werkgelegenheid in een stad. Wij hebben te weinig gegevens om de steden onderling goed te vergelijken, maar zien in onze analyse geen tekenen dat deze effecten voor de vijf bekeken steden erg verschillen. Een belangrijke voorwaarde voor dit effect is wel, dat de komst van de studenten er niet toe leidt dat andere mensen uit Den Haag vertrekken. Dat zou bijvoorbeeld kunnen gebeuren als de hogere vraag naar studentenwoningen tot hogere huizenprijzen leidt, 23
24
36
In het betreffende onderzoek zijn de volgende steden betrokken: Amsterdam, Delft, Den Haag, Eindhoven, Enschede, Groningen, Leiden, Maastricht, Nijmegen, Rotterdam, Tilburg, Utrecht en Wageningen. Dit zijn alle Nederlandse universitaire steden (m.u.v. Breukelen, i.v.m. Nyenrode) plus Den Haag. Toen TNO dit onderzoek uitvoerde, was de universitaire bacheloropleiding Leiden University College nog niet gestart.
waardoor de stad minder aantrekkelijk wordt voor andere inwoners. Dit is bij de steden in de case studies overigens niet gebeurd. Gezien het huidige beleid van het Haagse gemeentebestuur, dat heeft beloofd om de komende vier jaar 1.500 nieuwe studentenkamers te realiseren, zal de druk op de woningmarkt ten minste ten dele worden opgevangen (in 2014 wordt een behoefte van 3.500 kamers verwacht; DMBI, 2009). De economische impact van grote aantallen nieuwe studenten zal dus merkbaar zijn. Desalniettemin kunnen we uit de case studies concluderen dat de extra inkomsten voor de horeca waarschijnlijk bescheiden zullen zijn. Dit zal des te meer het geval zijn als het Den Haag lukt om het percentage degree-seeking buitenlandse studenten te vergroten: het is niet te verwachten dat al deze buitenlandse studenten zullen participeren in de Nederlandse studentencultuur. Hiernaast mogen we, zowel op basis van buitenlandse onderzoeken als onze eigen analyse, een positief effect verwachten op het aantal toeristische bezoeken aan Den Haag, wanneer het aantal (buitenlandse) studenten groeit. Een deel van dit effect is mogelijk te verklaren door een verandering op cultureel gebied – aangezien Den Haag zoals gezegd nu nog weinig profiel heeft als studentenstad, kan een toename van het aantal studenten daadwerkelijk tot een grotere culturele diversiteit leiden. En uit onderzoek blijkt dat dit type diversiteit aantrekkelijk is voor toeristen. Overigens volgt zowel uit de literatuur als uit de case studies dat de toegevoegde waarde van studenten voor culturele diversiteit niet onbeperkt is. Op een zeker punt is er sprake van verzadiging. Dan zal een groei van het aantal studenten niet leiden tot een nóg rijker lokaal cultureel leven. En als de aantallen studenten in sommige buurten de overhand krijgen, groeit tegelijkertijd het risico dat de oorspronkelijke bewoners overlast ervaren. Het positieve effect op diversiteit en toerisme kan dan – in theorie - teniet gedaan worden door de negatieve bijeffecten van onrust in studentenbuurten. Gezien het lage percentage studenten dat vooralsnog in Den Haag woont, is het onwaarschijnlijk dat de stad dit omslagpunt op korte termijn zal bereiken.
37
Gezien het grote aantal internationale instellingen en scholen herbergt Den Haag al een grote internationale gemeenschap. Dat zou enerzijds kunnen betekenen dat de toegevoegde waarde van buitenlandse studenten voor de culturele diversiteit niet zo groot zal zijn. De buitenlandse studenten zullen in Den Haag niet zo snel opvallen. Anderzijds is het zo dat de huidige internationale gemeenschap bestaat vooral uit volwassenen en hun (jonge)
gezinnen.
Buitenlandse
studenten
vormen
daarom
qua
leeftijdscategorie en bezigheid wel degelijk een aanvulling op het bestaande ‘assortiment’ aan inwoners. Echter, of het ook te merken zal zijn dat Den Haag een nog internationalere stad wordt, zoals bijvoorbeeld in York en Middelburg werd ervaren, valt te bezien. Een punt van aandacht is dat de studenten, vanwege de bijbanen die zij zullen aannemen, tot verandering van de locale economische én sociale verhoudingen kunnen leiden. Het risico bestaat dat studenten lager opgeleiden uit de markt drukken. En wanneer de oorspronkelijke bevolking het gevoel krijgt dat ‘hun’ banen ingepikt worden, zal dit de sociale cohesie ondermijnen. Ook als studenten in te hoge concentraties bij elkaar wonen, met name in wijken met veel laagopgeleiden, kan de plaatselijke bevolking zich bedreigd voelen door de hoogopgeleide nieuwkomers. Uit de Britse voorbeelden, beschreven in de artikelen van Hubbard (2008 & 2009, en zie paragraaf 2.4), leren we echter dat dit soort situaties niet altijd tot problemen hoeft te leiden. De lokale overheid en de hoger onderwijsinstellingen kunnen helpen om het ontstaan van onmin tussen buren
te
voorkomen,
bijvoorbeeld
door
slim
huisvestingsbeleid
en
flankerend beleid, waaronder publiekscommunicatie (zie ook de Britse gids ’Studentification’: a guide to opportunities, challenges and practice 25 , bedoeld voor universiteiten maar ook interessant voor overheden). Al met al kunnen we echter concluderen dat de stad Den Haag in positieve zin zal veranderen als er meer studenten komen wonen en studeren. Dat geldt voor zowel Nederlandse als buitenlandse studenten. Afgezien van de 25
38
Deze gids is te downloaden via de website van de vereniging van Britse universiteiten, Universities UK: http://www.universitiesuk.ac.uk/Publications/Documents/studentification_guide.pdf
diverse economische baten die geassocieerd worden met hoger opgeleiden (o.a. extra uitgaven in de stad, innovatie, laag gebruik van publieke voorzieningen) zullen de studenten de culturele diversiteit van de stad doen groeien, wat de stad waarschijnlijk aantrekkelijker zal maken voor toeristen. De gemeente zal er tegelijkertijd voor moeten waken dat een snelle groei de sociale cohesie niet ondermijnt, vooral wanneer deze groei geconcentreerd is in bepaalde wijken.
39
4
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Studenten
maken
de
stad?
Die
vraag
kunnen
wij
nu
positief
beantwoorden. Zowel de wetenschappelijke literatuur als de vijf case studies en het empirische werk laten zien dat het wat uitmaakt hoeveel studenten er in een stad wonen en studeren. Meer studenten betekent doorgaans meer werkgelegenheid en algehele economische groei, waarvan een deel mogelijk samenhangt met een sterkere aantrekkingskracht op zowel bedrijven als toeristen. Op maatschappelijk gebied kan de groei van het aandeel studenten tot aanzienlijke veranderingen leiden in de sociale samenhang – zowel in positieve als in negatieve zin. Enerzijds kan een groter aantal studenten een
boost
geven
aan
het
maatschappelijk
vertrouwen
en
aan
vrijwilligerswerk – twee componenten van sociale cohesie – maar anderzijds
kunnen
conflicten
tussen
studenten
en
oorspronkelijke
bewoners de sociale cohesie ondermijnen. De mate waarin studenten de stad ‘maken’, hangt daarom ook samen met de vraag of de stad de studenten accepteert. De lokale overheid kan hier een rol in spelen, bijvoorbeeld door de dialoog tussen studenten en andere bewoners op gang te brengen, of door studenten te stimuleren een positieve bijdrage te leveren aan hun omgeving, bijvoorbeeld door middel van vrijwilligerswerk in de buurt. De betekenis van studenten op cultureel gebied blijft nog altijd een onderbelicht onderwerp. Er zijn echter verschillende aanwijzingen dat een ‘studentenstad’
voor
wat
betreft
de
lokale
cultuur
duidelijk
te
onderscheiden is van andere steden en dat dit verschil bovendien door potentiële toeristen wordt gewaardeerd. Het aanprijzen van een stad als ‘studentenstad’ biedt daarom een kans om meer toeristen aan te trekken. Belangrijker nog is het directe effect dat uitgaat van buitenlandse studenten: het feit dat zij in een stad studeren is voor familie en vrienden kennelijk een directe aanleiding om die stad op enig moment te bezoeken. Mogelijk kan dit effect nog versterkt worden door het de
41
potentiële bezoekers extra aantrekkelijk te maken om daadwerkelijk in de stad zelf te verblijven (en bijvoorbeeld niet meteen door te reizen naar andere toeristische bestemmingen). Het moment van afstuderen (diplomauitreiking) kan daarvoor een goed aanknopingspunt bieden. Afgezien van de effecten op toerisme, is het nog de vraag of de – doorgaans
positieve
–invloed
van
studenten
sterker
geldt
voor
buitenlandse studenten, of bijvoorbeeld voor studenten van specifieke studierichtingen
of
landen
van
herkomst,
is
niet
eenduidig
te
beantwoorden. Ten aanzien van de culturele diversiteit is het bijvoorbeeld duidelijk dat die sterker beïnvloed wordt door buitenlandse studenten dan Nederlandse. Maar zoals in hoofdstuk 3 besproken is, hangt die invloed ook af van de uitgangspositie van een stad (buitenlanders vallen minder op in een stad die al sterk geïnternationaliseerd is). Of er ook verschil is op het gebied van sociale cohesie of innovatie (en dus economische groei) is minder zeker. Voor wat betreft verschillen in studierichting, duur of afkomst is deze vraag nog niet te beantwoorden. Daar is nog veel te weinig over bekend. Onzekerheid is er ook nog over de omvang van de verschillende effecten, die wij met het empirisch werk in dit rapport hebben gevonden. De bedoeling daarvan was om een aantal (veronderstelde) effecten van studenten op een stad te toetsen binnen de Nederlandse context. De analyse is erg belemmerd door een gebrek aan bruikbare gegevens over met name de culturele en maatschappelijke kenmerken van Nederlandse gemeenten. Daardoor is het moeilijk geweest om de invloed van studentenaantallen
op
andere
variabelen
(zoals
aantallen
hotelovernachtingen en sociale cohesie) in beeld te krijgen. Diepgravender onderzoek is nodig om de omvang van de verschillende effecten in Nederland te kunnen vaststellen.
42
BIJLAGE 1: LITERATUURLIJST Access Economics Pty Limited, in opdracht van Australian Council for Private Education and Training (2009). The Australian education sector and the economic contribution of international students. Verkregen op 10 september 2010 van: http://globalhighered.files.wordpress.com/2009/04/theaustralianeduca tionsectorandtheeconomiccontributionofinternationalstudents-2461.pdf. Agénor, P. R., & Neanidis, K. C. (2010). Innovation, public capital, and growth. Centre for Growth and Business Cycle Research Discussion Paper Series, Economics, The Univeristy of Manchester, http://econpapers.repec.org/RePEc:man:cgbcrp:135. Angelopoulos, K., Malley, J., Philippopoulos, A., Str, P., Park, W., & Building, A. S. (2007). Public education expenditure, growth and welfare. CESifo Working Paper No. 2037. Ashenfelter, O., C. Harmon, & H. Oosterbeek (1999). Economic returns to schooling: new evidence, Labour Economics 6(4), pp. 453-470. Bartelsman, E., Haltiwanger, J., & Scarpetta, S. (2010). Cross-country and within-country differences in the business climate. International Journal of Industrial Organization, 28(4), pp. 368-371. Blankenau, W. F., & Simpson, N. B. (2004). Public education expenditures and growth. Journal of Development Economics, 73(2), 583-605. Blauw Research, in opdracht van Nuffic (2007). Follow up Student Panel. Keuzeproces, waar staan we nu? Verkregen op 10 september 2010 van: www.nuffic.nl/nederlandse.../docs/.../KeuzeprocesStudentenpanel2007.pdf. Blauw Research in opdracht van Nuffic (2009). The best time of my life. Onderzoek naar de ervaringen van buitenlandse studenten in Nederland. Niet gepubliceerd. Card, D. (1999) The causal effect of education on earnings, in: O. Ashenfelter & D. Card, Handbook of Labour Economics, 3, pp. 18011863, Elsevier. CBS (2009). Figures on the investment climate in the Netherlands 2009. The Hague: Statitics Netherlands. ISBN 978-90-357-1985-3. Chellaraj, G., Maskus, K. E., & Mattoo, A. (2008). The contribution of international graduate students to US innovation. Review of International Economics, 16(3), pp. 444-462.
43
Collins, F. L. (2010). International students as urban agents: International education and urban transformation in Auckland, New Zealand. Geoforum, In Press, Corrected Proof, Available online 12 August 2010, ISSN 0016-7185, DOI: 10.1016/j.geoforum.2010.06.009. Dagblad van het Noorden, 14 augustus 2010. Student is goed voor de stad. Davidson, M., Wilkins, H., King, B., Hobson, P., Craig-Smith, S., & Gardiner, S. (2010). International Education Visitation – Tourism Opportunities. For Sustainable Tourism. ISBN: 9781921658396 (pbk.) 9781921658884 (pdf.). Verkregen op 7 september van http://www.crctourism.com.au/. DBMI (2009). Verkenning studentenhuisvestiging Den Haag. Rapport in opdracht van gemeente Den Haag. Florida, R. (2002a). The rise of the creative class Basic Books New York. Florida, R. (2002b). Bohemia and economic geography. Journal of Economic Geography, 2(1), pp. 55-71. Glaeser, E., Laibson, D., Scheinkman, J. & Soutter, C. (2000a). Measuring trust. in: Quaterly Journal of Economics 115, pp. 811-846. Glaeser, E., Laibson, D., Sacerdore, B. (2000b). The economic approach to social capital. NBER Working Paper No. 7728. Groot, W., & van den Brink, H. M. (2002). Investeren en terugverdienen: Kosten en baten van onderwijsinvesteringen. Rapport voor het Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt. Groot, W., & Maassen van den Brink, H. (2003). Investeren en terugverdienen: Inverdien- en welvaartseffecten van onderwijsinvesteringen. Rapport voor het Sectorbestuur Onderwijsmarkt. Gumprecht, B. (2003). The American College Town, Geographical Review, 93(1), pp. 51-80. Harmon, C., Oosterbeek, H. & Walker, I. (2003) The Returns to Education: Microeconomics. Journal of Economic Surveys, 17, pp. 115-155. Hanushek, E. A. & Wößmann, L. (2007). The role of education quality for economic growth. World Bank Policy Research Working Paper No. 4122. Available at SSRN: http://ssrn.com/abstract=960379. Heliwell, J. & Putnam, R. (1999). Education and social capital. NBER Working Paper No. 7121. Hodes, S.J. (2005). De creatieve stad en leisure – Amsterdam een case study. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt als lector
44
Leisure Management aan Hogeschool INHOLLAND te Diemen op 1 februari 2005. ISBN: 90-77812-03-2. Hospers, G. J. (2003). Creative cities in Europe. Intereconomics, 38(5), pp. 260-269. Hospers, G. (2004). Place marketing in Europe. the branding of the öresund region. Intereconomics, 39(5), pp. 271-279. Hubbard, P. (2008). Regulating the social impactst of studentification: A Loughborough case study. Environment and Planning A, 40, pp. 323341. Hubbard, P. (2009). Geographies of studentification and purpose-built student accommodation: leading separate lives? Environment and Planning A, 41, pp. 1903-1923. Huang, J., Maassen van den Brink, H., & Groot, W. (2009). A metaanalysis of the effect of education on social capital. Economics of Education Review, 28(4), pp. 454-464. Ischinger, B. & Puukka, J. (2009). Universities for cities and regions: Lessons from the OECD reviews. Change: The Magazine of Higher Learning, 41(3), pp. 8-13. Kettunen, J. (1997). Education and unemployment duration. Economics of Education Review, 16(2), pp. 163-170. Kitagawa, F. (2004). Universities and regional advantage: Higher education and innovation policies in English regions. European Planning Studies, 12(6), pp. 835-852. Kitson, M., Martin, R., & Tyler, P. (2004). Regional competitiveness: An elusive yet key concept? Regional Studies, 38(9), pp. 991-999. La Porta, R., Lopez-de-Silanes, F., Schleifer, A. & Vishny, R. (1997). “Trust in large organization”. In: American Economic Review 87. pp. 333-338. Maitland, R. (2007). Cultural Tourism and the Development of New Tourist Areas in London, in G. Richards (ed.) Cultural Tourism: Global and Local Perspectives, pp. 113–30. New York, NY: Haworth Press. Michael, I., Armstrong, A., & King, B. (2004). The travel behaviour of international students: The relationship between studying abroad and their choice of tourist destinations. Journal of Vacation Marketing, 10(1), pp. 57-66. Moretti, E. (1998). Social returns to education and human capital externalities: evidence from cities. Working paper, Department of Economics. UC Berkely.
45
Moretti, E. (2002). Estimating the social return to higher education: evidence from longitudinal and repeated cross-sectional data. NBER Working Paper No. 9108. Moretti, E. (2004). “Human capital externalities in cities," Handbook of Regional and Urban Economics, in: J. V. Henderson & J. F. Thisse (ed.), Handbook of Regional and Urban Economics, 4(1), chapter 51, pp. 2243-2291, Elsevier. NAFSA (2009). The Economic Benefits of International Education to the United Stated for the 2007-2008 Acedemic Year: A Statistical Analysis. www.nafsa.org. Nuffic (2009). Internationalization in Higher Education in the Netherlands. Key figures 2009. Verkregen op 7 september 2010 van: www.nuffic.nl/mobility. OECD (2009), Education at a Glance, Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, Parijs. OECD (2010), Education at a Glance, Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, Parijs. Ottaviano, G. I. P., & Peri, G. (2006). The economic value of cultural diversity: Evidence from US cities. Journal of Economic Geography, 6(1), pp. 9-44. Ottaviano, G. I. P., & Peri, G. (2005). Cities and cultures. Journal of Urban Economics, 58(2), pp. 304-337. Ozgen, C., & Nijkamp, P. & Poot, J. (2010). Immigration and innovation in European regions. Paper presented at the University of Otago, Department of Economics Seminar Series. Russo, A.P., & Sans, A. A. (2009). Student communities and landscapes of creativity: How Venice - the world's most touristed city' - is changing. European Urban and Regional Studies, 16(2), pp. 161-185. Psacharopoulos, G. and Patrinos H.A. (2004). Returns to investment in education: a further update, Education Economics, 12(2), pp. 111–134. Roslyn Kunin & Associates, Inc. (2009). Economic Impact of International Education in Canada. Presented to: Foreign Affairs and International Trade Canada. www.rkunin.com. Saiz, A. (2003a). Room in the kitchen for the melting pot: immigration and rental prices, Review of Economics and Statistics, 85(3): pp. 502-521. Saiz, A. (2003b). Immigration and housing rents in American cities. Working Paper No. 03-12, Federal Reserve Bank of Philadelphia.
46
Steijn, B., & Hofman, A. (1999). Zijn lager opgeleiden de dupe van de toestroom van studenten op de arbeidsmarkt? Over verdringing aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Tijdschrift Voor Arbeidsvraagstukken, 15(2), pp. 149–161. Tier & APE (2009). Kosten- en batenanalyse van de komst van het Leiden University College naar Den Haag. Verkregen op 10 september 2010 van: www.ape.nl/include/downloadFile.asp?id=152. TNO (2009). Kennis als economische motor. Onderzoek naar het ruimtelijk-economisch effect van hoger onderwijs. Verkregen op 7 september 2010 van: http://www.tno.nl/downloads/TNOrapport%20Kennis%20als%20economische%20motor.pdf. Veltz, P. (2001). City and university in the knowledge age. European Journal of Engineering Education, 26(1), pp. 53-62. Weaver, D.B. (2003). The contribution of international students to tourism beyong the core educational experience: evidence from Australia. Tourism Review International, 7(11) pp. 95-105. Weller, G. R. (1998). The impact of a new university in a developing region: The case of the university of northern British Columbia. Higher Education Policy, 11(4), pp. 281-290.
47
BIJLAGE 2: TOELICHTING EMPIRISCHE ANALYSE Omschrijving van de gebruikte gegevens Het CBS publiceert jaarlijks het aantal inwoners dat in een stad woont, de leeftijdsopbouw van deze inwoners en het aantal bezette banen 26 in een stad. Daarnaast heeft het CBS het aantal bedrijfsvestigingen in een stad tot het jaar 2006 gepubliceerd, voor de jaren 2000-2008 het aantal studenten dat in een stad woont en voor de jaren 2000-2005 en 2007 ook het aantal vacatures in een stad. Voor de G4 en Maastricht geeft het CBS ook het aantal hotelovernachtingen. Daarnaast hebben we van Nuffic voor de collegejaren die gestart zijn in de jaren 2004-2009 het aantal buitenlandse studenten per stad gekregen en het aantal studerende studenten in een stad. Helaas is niet iedere onderwijsinstelling hierbij meegenomen. Om hiervoor te corrigeren, hebben we de studentenaantallen van Hogeschool Zuyd en InHolland meegenomen in onze analyse. Deze twee hogescholen zijn de grootste, niet in de gegevens van Nuffic opgenomen, hogescholen in de steden die wij onderzoeken. Omdat deze data van Nuffic betrekking hebben collegejaren en we zo veel mogelijk data willen behouden 27 , hebben we de data van collegejaar 20042005 gezien als data van kalenderjaar 2004. We hebben hierbij bewust gekozen voor 2004 en niet 2005 omdat te verwachten is dat eventuele effecten die studenten hebben op een stad, niet onmiddellijk zullen optreden.
26
27
48
CBS heeft de manier van meten van het aantal banen van werknemers in 2007 aangepast. Dit hebben we opgelost door het terug te rekenen naar de oude definitie, gebruikmakend van percentuele aandelen van steden en de schatting van het CBS dat bij de nieuwe definitie de werkgelegenheid met 450,000 banen was bijgesteld. Indien we de collegejaren naar kalenderjaren zouden omrekenen, zouden we een meetjaar kwijtraken.
Ten slotte heeft het ministerie van VROM informatie verstrekt over de scores van de Leefbaarometer 28 op gemeenteniveau voor de jaren 1998, 2002, 2006 en 2008. We hebben data voor vijf verschillende steden en voor verschillende jaren (panel
data).
We
hebben
twee
definities
voor
werkgelegenheid
gehanteerd: het aantal vervulde banen van het CBS en het aantal vervulde banen plus het aantal vacatures. Deze laatste definitie neemt ook de niet vervulde banen mee en corrigeert dus voor de situatie waarbij er sprake is van krapte op de arbeidsmarkt. Echter, bij het gebruiken van deze definitie is de hoeveelheid jaren waarover we gegevens hebben erg klein. Vandaar dat we ook met de eerste definitie rekenen.
Gebruikte methoden We meten voor het aantal bedrijfsvestigingen, de werkgelegenheid, het aantal hotelovernachtingen en de sociale cohesie welke invloed het aantal wonende studenten, het aantal studerende studenten en het aantal buitenlandse studenten in een stad hebben op deze vier variabelen. De effecten van Nederlandse en buitenlandse studenten worden dus apart bekeken. We hebben analyses uitgevoerd voor de procentuele veranderingen in de tijd. We proberen de procentuele veranderingen in de afhankelijke variabelen (bedrijfsvestigingen, werkgelegenheid, hotelovernachtingen en sociale cohesie) te verklaren uit de procentuele veranderingen in de verklarende variabelen (wonende studenten, studerende studenten en buitenlandse studenten). We willen nadrukkelijk wijzen op het beperkte aantal gegevens dat we tot onze beschikking hebben. Dat maakt het lastig om harde conclusies te trekken. Daarom beperken we ons in de presentatie van de resultaten tot correlatiecoëfficiënten. In de analyses hanteren we in verband met het beperkte aantal waarnemingen een significantieniveau van 10%.
28
Zie ook: http://www.vrom.nl/leefbaarometer.
49
De correlatiecoëfficiënten en onderstaande tabel te vinden.
bijgaande
significantieniveaus
zijn
in
Tabel 1 Gevonden correlaties Wonende
Studerende
Buitenlandse
studenten
studenten
studenten
0,26**
0,42**
-0,41*
Werkgelegenheid
0,03*
0,19**
-0,34
Hotelovernachtingen
-0,10
-0,48
0,05*
-
-
-
Bedrijfsvestigingen
Sociale cohesie
*: significant op 10%-niveau **: significant op 5%-niveau
50
BIJLAGE 3: LIJST MET GEÏNTERVIEWDEN
Naam
Functie
Organisatie
Sharon Quantrell
Economic Development Officer
City of Norwich
Ian Tempest
External Relations Manager
City of York
Andre Postema
vicevoorzitter College van Bestuur
Universiteit Maastricht
Simone van der Steen
beleidsmedewerker onderwijs
Gemeente Maastricht
Jorrit Snijder
directeur
Roosevelt Academy
Jos Kouwer
beleidsmedewerker onderwijs
Gemeente Middelburg
51