Jan Neuvel & Anneke Westerhuis
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
Colofon Titel
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo.
Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
Auteurs
Jan Neuvel & Anneke Westerhuis
Datum
November 2013
Ontwerp
Design Crew
ISBN/EAN 978-94-6052-076-1 Bestellen
Via
[email protected] o.v.v. bestelnummer ecbo.13-186
Expertisecentrum Beroepsonderwijs
T 073 687 25 00
Postbus 1585
[email protected]
5200 BP ’s-Hertogenbosch
www.ecbo.nl
ecbo 2013 Gebruik en overname van teksten, ideeën en resultaten uit deze publicatie is vrijelijk toegstaan, mits met bronvermelding.
©
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
Inhoudsopgave
Woord vooraf
5
1
Onderzoek naar leerlingenstromen
7
1.1
Aanleiding en doel van het onderzoek
7
1.2
Gebruikte bronnen in het onderzoek
8
1.3 Leeswijzer
2
Ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs
11
2.1
Groei van havo en vwo ten koste van het vmbo
12
2.2
De opwaartse beweging onder druk?
16
3
Uitstroom naar vervolgonderwijs; versterking van de hoofdtrajecten?
21
4
Ontwikkelingen in het middelbaar beroepsonderwijs
27
4.1
Het mbo staat in de bbl een aanzienlijke krimp te wachten
27
4.2
De bol: groei door langere verblijfsduur
28
4.3
De bbl gevoelig voor de opwaartse beweging en conjuncturele invloeden
29
5
Ontwikkelingen in het hoger beroepsonderwijs
33
5.1
Het hbo blijft groeien
33
5.2
Groeiende instroom in Techniek en Gezondheidszorg
35
5.3
Teruglopende instroom en een toenemende verblijfsduur
35
6
Samenvatting en conclusies
8
37
Literatuur
41
43
ecbo
Lijst met afkortingen
03
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
Woord vooraf De belangrijkste taak van het onderwijs is recht doen aan al die verschillende talenten van leerlingen en ervoor te zorgen dat leerlingen het onderwijs krijgen dat bij hen past. Maar hoe bewegen jongeren en volwassenen zich nu door ons onderwijsstelsel? Wat zijn recente en te verwachten trends en ontwikkelingen in leerlingenaantallen en hoe aannemelijk is het dat deze trends zich in de toekomst doorzetten? Om hier zicht op te krijgen hebben VO-raad en MBO Raad aan ecbo gevraagd om een historische analyse te maken van de leerlingenstromen in het voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs. Met als doel niet alleen inzicht te krijgen in de trendmatige ontwikkelingen van de leerlingenstromen, maar ook in de onderstromen: wat is de invloed van zittenblijven, opstroom, afstroom en uitval op de leerlingenpopulatie in de schoolsoorten? Daarbij zijn de onderzoekers niet over één nacht ijs gegaan. In dit rapport is de instroom, doorstroom en uitstroom tussen 2003 en 2012 voor deze verschillende schooltypen in kaart gebracht en afgezet tegen de Referentieraming 2013. Ook kijkt het rapport vooruit en geeft het rapport inzicht in de verwachte deelname aan het onderwijs tot 2020. Zet de opwaartse beweging – waarbij steeds meer leerlingen instromen op de hogere onderwijsniveaus – ook in de toekomst door? Hoeveel tl-leerlingen kiezen voor een vervolgopleiding in het mbo? Welke factoren hebben in het verleden de groei in het mbo en hbo bepaald? En zullen deze factoren ook in de toekomst voor deze groei zorgen? Het antwoord op deze en vele andere vragen treft u aan in deze publicatie. De onderliggende feiten en cijfers zijn te vinden op de websites van ecbo, VO-raad en MBO Raad. We leven in een dynamische en ‘beleidsrijke’ tijd in het onderwijs, met maatregelen als aanscherping van de exameneisen, invoering van referentieniveaus taal en rekenen en de introductie van het Actieplan mbo Focus op Vakmanschap. Deze maatregelen werken op elkaar in en worden mogelijk nog versterkt doordat de arbeidsmarkt voor jongeren op dit moment sterk onder druk staat. Het staat buiten kijf dat al deze ontwikkelingen effect zullen hebben op leerlingenstromen in het vo, mbo en hbo, maar waar en in welke mate? Het in beeld brengen van de mogelijke effecten van deze maatregelen op de leerlingenstromen is een volgende stap die we gezamenlijk willen gaan zetten. Maar het begint zoals gezegd met zicht op de leerlingenstromen van jongeren en volwassenen in de beroepsopleidingskolom. Wij hopen van harte dat ook u uw voordeel doet met deze ‘rijke’ bron van feiten en cijfers.
Sjoerd Slagter Jan van Zijl Voorzitter VO-raad Voorzitter MBO Raad
ecbo
05
01 HOOFDSTUK
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
Onderzoek naar leerlingenstromen Leerlingenstromen in het Nederlandse onderwijsstelsel zijn dynamisch. Zo is er al lange tijd sprake van een opwaartse trend (Van Eck, Voncken e.a., 2013). Denk aan de toename van de deelname aan het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en voorgezet wetenschappelijk onderwijs (vwo) ten koste van de deelname aan het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Er zijn echter ook andere trends. Zo rekenen de Referentieramingen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) ons voor dat door de demografische ontwikkelingen over niet al te lange tijd de instroom in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs (mbo) zal dalen (zie bijvoorbeeld Min. OCW, 2013). Naast meerjarentrends kunnen ook beleidsinitiatieven van de overheid invloed hebben op leerlingenstromen. Het is heel goed mogelijk dat het verhogen van het prestatieniveau van bijvoorbeeld het havo, de schoolkeuze van leerlingen en hun ouders zal beïnvloeden. Hetzelfde geldt voor het streven naar grotere doelmatigheid. Dit kan scholen ervan weerhouden om leerlingen van wie ze niet zeker zijn dat ze het diploma zullen halen, een kans te geven. De VO-raad en de MBO Raad willen beter inzicht krijgen in de trendmatige ontwikkelingen van de leerlingenstromen in het voortgezet onderwijs, in het middelbaar beroepsonderwijs en tussen het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. In deze publicatie is daartoe naar ontwikkelingen gezocht op basis van historische trends in de in-, door- en uitstroom van verschillende schooltypen. De aandacht ging vooral uit naar leerlingenstromen tussen voortgezet onderwijs (vo), middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en hoger beroepsonderwijs (hbo) tot het laatste jaar waarvan de gegevens beschikbaar waren, schooljaar 2012-2013. Er is gekeken naar het volume en de samenstelling van leerlingengroepen – naar schooltype, leerjaar enzovoort – op basis van diverse onderstromen. Het uitgangspunt van de publicatie is dat vooral trends in de onderstromen aanknopingspunten bieden voor het voorspellen van deelnameontwikkeling, meer dan alleen trends in het uiteindelijke nettoresultaat. Een voorbeeld. De leerlingengroep van het vierde leerjaar van de kaderberoepsgerichte leerweg in het vmbo is samengesteld uit leerlingen die uit het derde leerjaar zijn overgegaan, aangevuld met zittenblijvers, leerlingen die zijn opgestroomd uit de basisberoepsgerichte leerweg en leerlingen die afstroomden uit de gemengde en theoretische leerweg. Tegenover de stijging door zittenblijven en op- en afstroom, kan een daling staan van leerlingen die het onderwijs hebben verlaten, zijn opgestroomd naar de gemengde leerweg of afgestroomd naar de basisberoepsgerichte leerweg. Anders gezegd, de trend in de deelname aan het vierde leerjaar van de kaderberoepsgerichte leerweg is het resultaat van trends in de onderstromen: zittenblijven, opstroom, afstroom en uitval. Mogelijk is dit de meest verrassende uitkomst van deze publicatie; de grote beweeglijkheid van de leerlingenstromen binnen en tussen schooltypen.
1.1 Aanleiding en doel van het onderzoek Het Nederlandse onderwijsstelsel kent drie hoofdtrajecten: 1) het vmbo gericht op doorstroom naar het mbo, 2) het havo gericht op doorstroom naar het hbo en 3) het vwo gericht op doorstroom naar het wo. Deze hoofdtrajecten zijn onderverdeeld naar meerdere niveaus, waarbij vooral het eerste traject de meeste differentiaties kent. Met deze indeling hoort ons land tot de groep landen waarin leerlingen al vroeg in hun schoolloopbaan worden ‘voorgesorteerd’. Daar staat tegenover dat in het stelsel correctiemogelijkheden zijn ingebouwd. Leerlingen kunnen wisselen van traject om eerdere keuzes te corrigeren of te compenseren. Aan het eind van een leerjaar of aan het eind van een opleiding kan een overstap naar
ecbo
07
Hoofdstuk 01 Onderzoek naar leerlingenstromen
een lager of naar een hoger niveau worden gemaakt. Binnen een hoofdtraject, maar ook tussen hoofdtrajecten. We spreken dan respectievelijk van afstroom en opstroom. In opdracht van de VO-raad en de MBO Raad en mede in het kader van het eigen onderzoeksprogramma van het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo), deed ecbo onderzoek naar de leerlingenstromen in het Nederlandse onderwijsstelsel. Het onderzoek moet inzicht geven in recente en te verwachten ontwikkelingen van leerlingenaantallen in de verschillende schooltypen en in de leerlingenstromen binnen en tussen de drie hoofdtrajecten. Een belangrijke vraag in dit verband is of de opwaartse trend in het Nederlandse onderwijs, waarbij steeds meer leerlingen instromen op de hogere niveaus, ook in de toekomst doorzet. Daartoe is de deelname per onderwijstype in kaart gebracht vanaf het schooljaar 2003-2004 tot 2012-2013, net als de te verwachten deelname in de periode 2013-2014 tot 2020-2021. De hoofdvragen in het onderzoek zijn: • Stagneert de opwaartse trend in de deelname aan het voortgezet onderwijs? Uit welke ontwikkelingen is dat af te leiden? • Welke trends zien we in de doorstroom van het vo naar het mbo, hbo en wo? Verloopt deze in steeds meerdere of steeds mindere mate volgens de indeling in de drie hoofdtrajecten? • Welke factoren bepaalden in het verleden de groei van de deelname aan het mbo? Blijven deze factoren ook in de nabije toekomst voor groei van het mbo zorgen? • Welke factoren bepaalden in het verleden de groei van de deelname aan het hbo? Blijven deze factoren ook in de nabije toekomst voor groei van het hbo zorgen?
1.2 Gebruikte bronnen in het onderzoek Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden, is gebruik gemaakt van bestaande bronnen die gebaseerd zijn op de BRON-bestanden – één-nummerbestanden – die door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) worden beheerd. De gebruikte bronnen zijn afkomstig van: • DUO, onderwijsdata, databestanden: http://www.duo.nl/organisatie/open_onderwijsdata/databestanden/default.asp; • CBS, StatLine, Onderwijs: http://statline.cbs.nl/statweb/dome/?TH=3430&LA=nl; • de Vereniging Hogescholen: http://www.vereniginghogescholen.nl/vereniging-hogescholen/feiten-en-cijfers. Gegevens over de te verwachten ontwikkelingen komen uit de bijlage van de Referentieraming 2013 van het ministerie van OCW: • Rijksoverheid. Referentieraming 2013 deelname onderwijs, Bijlage tabellen: http://www.rijksoverheid.nl/documentenen-publicaties.
1.3 Leeswijzer In deze publicatie is de in-, door- en uitstroom voor de verschillende schooltypen tussen het schooljaar 2003-2004 en 2012-2013 beschreven met aandacht voor de op- en afstroom tussen de schooltypen. Ook beschreven we voor elk schooltype de verwachte deelname tot het schooljaar 2020-2021 zoals in de Referentieraming 2013 is berekend. Aan elk van de schooltypen is een apart hoofdstuk gewijd. Hoofdstuk 2 gaat in op de ontwikkelingen in het vo met aandacht voor het vmbo, het havo en het vwo. In hoofdstuk 3 kijken we naar de uitstroom naar vervolgonderwijs. De vraag of leerlingen vanuit de drie schooltypen in het vo meer of minder binnen het ‘eigen’ hoofdtraject doorstromen, komt daarbij aan bod. Hoofdstuk 4 gaat in op de ontwikkelingen in het mbo en hoofdstuk 5 op de ontwikkelingen in het hbo. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, beantwoorden we de hoofdvragen.
08
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
Behalve naar de ontwikkeling van de leerlingenaantallen per schooltype, kijken we ook naar de leerlingenstromen tussen schooltypen. We kijken naar stromen binnen de drie hoofdtrajecten. Ook worden stromen tussen schooltypen beschreven die als correcties op de aanvankelijke selectie en plaatsing in het vo gezien kunnen worden. Van opstroom spreken we als leerlingen van een lager niveau naar een hoger niveau switchen. Bijvoorbeeld van vmbo theoretische leerweg naar havo 4. Van afstroom is sprake als de omgekeerde beweging wordt gemaakt, bijvoorbeeld vwo naar havo of van havo naar mbo. Voor de prognoses tot 2020-2021 zijn gegevens overgenomen uit de bijlage van de Referentieraming 2013. Die prognoses zijn gebaseerd op de feitelijke trends in leerlingenaantallen tot en met het schooljaar 2012-2013 en op de ontwikkeling van de leerlingenpopulatie na die periode. De feitelijke trends tot 2012-2013 worden geëxtrapoleerd naar de toekomst en vormen de basis van de prognoses voor de verschillende schooltypen. In de extrapolaties wordt gecorrigeerd voor ontwikkelingen in de leerlingenpopulatie. Zoals we weten, krimpt die populatie over enkele jaren. Die krimp heeft tot gevolg dat de te verdelen koek tussen de verschillende schooltypen kleiner wordt. Daar is in de prognoses in de Referentieraming rekening mee gehouden. In de Referentieraming 2013 zijn mogelijke effecten van recente beleidsontwikkelingen echter niet verwerkt. Dat geldt bijvoorbeeld voor de geplande maatregelen in het Actieplan mbo. De reden dat ze niet zijn verrekend is dat, hoewel de maatregelen van invloed kunnen zijn op keuzes van leerlingen en het selectie- en plaatsingsbeleid van scholen, het nog moeilijk is te zeggen hoe ze precies zullen uitpakken en welk effect ze op de feitelijke keuzes van ouders en leerlingen zullen hebben en op het toelatingsbeleid van scholen. Hetzelfde geldt voor al genomen maatregelen waarvan de effecten nog niet terug te vinden zijn in veranderingen in leerlingenaantallen. Denk aan de effecten van de invoering van streefniveaus voor rekenen en Nederlandse taal. De kentering in de opwaartse beweging die in de historische cijfers is te bespeuren, zien we ook terug in de prognoses van de Referentieraming 2013. Deze publicatie is een samenvatting op hoofdlijnen van een uitgebreider rapport waarin de ontwikkelingen binnen en tussen schooltypen op een gedetailleerd niveau zijn beschreven: Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo. Basisrapport (Neuvel & Westerhuis, 2013). Het rapport is te downloaden via www.ecbo.nl onder de knop ‘publicaties’ en daarnaast te vinden op de websites van de VO-raad en de MBO Raad.
ecbo
09
02 HOOFDSTUK
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
Ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs Het laatste decennium is sprake van een opwaartse beweging in de vorm van een grotere deelname aan de hogere niveaus van ons onderwijsstelsel ten koste van de deelname op de lagere niveaus. In het vo is deze beweging zichtbaar in de toename van het aantal leerlingen in het havo en vwo en een afname in het vmbo. Die opwaartse beweging zien we al als leerlingen van de basisschool naar het voortgezet onderwijs gaan. Maar ook daarna gaat het in het vo verder door opstroom van leerlingen van lagere naar hogere niveaus. De laatste paar jaar is er echter een kentering gaande. Het laatste jaar is er zelfs sprake van een lichte groei van het vmbo ten koste van het havo en het vwo. De Referentieraming 2013 van het ministerie van OCW voorziet de komende paar jaar weliswaar een verdere groei van het vmbo, maar die moet worden toegeschreven aan een toename van de totale populatie. De verhouding tussen vmbo enerzijds en havo en vwo anderzijds blijft de komende paar jaar naar verwachting gelijk. Daarna lijkt de opwaartse beweging zich weer te herstellen. Met andere woorden: zoals de Referentieraming 2013 dat nu voorziet, zal vanaf ongeveer 2015-2016 het vmbo toch weer leerlingen aan het havo en het vwo gaan verliezen. De terugloop komt dan extra hard aan, omdat ook de populatie krimpt vanaf die tijd. In deze publicatie brengen we de opwaartse beweging in het afgelopen decennium getalsmatig in beeld en wijzen we op een aantal ontwikkelingen in het vo die mogelijk leiden tot het afremmen van de opwaartse beweging. Vooral de toename van de afstroom en het doubleren in de bovenbouw van het vo en het dalen van de kans op het behalen van een diploma in het vo. De ontwikkelingen in het vo zijn in kaart gebracht vanaf leerjaar 3, omdat in de eerste twee jaar van het vo nog relatief veel leerlingen in samengestelde brugklassen zitten. Die leerlingen zijn niet eenduidig toe te wijzen aan een leerweg in het vmbo of aan het havo of vwo. Vanaf leerjaar 3 speelt dat probleem nauwelijks meer.
Figuur 2.1 Leerlingenaantallen in vmbo 3-4, havo 3-5 en vwo 3-6 tussen 2003-2004 en 2012-2013
240.000 220.000 vmbo 3-4
200.000 180.000
vwo 3-6
160.000
havo 3-5
140.000 120.000 100.000 03-04
ecbo
04-05
05-06
06-07
07-08
08-09
09-10
10-11
11-12
12-13
11
Hoofdstuk 02 Ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs
2.1 Groei van havo en vwo ten koste van het vmbo Tussen 2003-2004 en 2010-2011 is het aantal leerlingen in het vmbo gedaald en is het aantal leerlingen in het havo en het vwo gegroeid. Telde de bovenbouw van het vmbo in 2003-2004 nog 225.000 leerlingen, in 2010-2011 waren dat er ongeveer 204.000: een krimp van ruim 20.000 leerlingen. In 2012-2013 is deze trend omgebogen naar een lichte groei tot ruim 208.000 leerlingen. Deze trendbreuk is tegelijkertijd een trendbreuk in de opwaartse beweging. De groei van het vmbo ging in 2012-2013 namelijk ten koste van het leerlingenaantal in het havo en het vwo. Volgens de Referentieraming 2013 gaat de groei van het vmbo nog enkele jaren door, zodat het leerlingenaantal in de bovenbouw in 2015-2016 naar verwachting rond 216.000 leerlingen uitkomt. De komende jaren is de groei echter te danken aan de groei van de populatie en aan de stabilisatie van de opwaartse beweging. De verdeling van het aantal leerlingen tussen vmbo en havo/vwo verandert daarmee dus niet. Vanaf 2015-2016 treedt er in het vmbo echter opnieuw een daling op; volgens de Referentieraming 2013 meteen ook een vrij sterke daling. Naast een krimp van de totale leerlingenpopulatie voorziet de Referentieraming namelijk een herstel van de opwaartse beweging, waardoor het vmbo opnieuw leerlingen zal verliezen aan het havo en het vwo. In 2020-2021 zitten er naar verwachting dan nog circa 186.500 leerlingen in de bovenbouw van het vmbo. Het havo groeide juist tussen 2003-2004 en 2012-2013 en blijft dat volgens de Referentieraming 2013 ook de komende jaren doen. Het totaal aantal leerlingen in havo 3 tot en met 5 is sinds 2003-2004 systematisch toegenomen van 135.000 naar bijna 159.500 in 2012-2013, een groei van circa 23.500 leerlingen.1 Volgens de Referentieraming 2013 gaat het aantal naar ongeveer 179.000 à 180.000 leerlingen in 2017-2018, maar stabiliseert zich vervolgens op dat niveau. Ondanks de daling in de populatie vanaf ongeveer 2016-2017 blijft het aantal leerlingen in havo 3 tot en met 5 op het peil van 2017-2018. In het vwo – leerjaar 3 tot en met 6 – steeg het aantal leerlingen tussen 2003-2004 en 2010-2011 van ruim 136.000 naar ruim 164.000. De laatste paar jaar is er een lichte terugloop van ongeveer 2.500 leerlingen. Naar verwachting in de Referentieraming 2013 zal het volume van het vwo vanaf 2014-2015 weer toenemen en in 2019-2020 uitkomen op circa 177.000. Na een korte periode tussen 2011-2012 en 2014-2015 waarin het aandeel van het vmbo ten opzichte van het havo en het vwo gelijk bleef, herstelt de opwaartse trend zich erna weer volgens de Referentieraming 2013. Het vmbo levert dan niet alleen leerlingen in door een daling van de populatie, maar ook doordat weer meer leerlingen naar het havo en vwo gaan. Dat is althans de voorspelling in de Referentieraming 2013. De trends in de verschillende schooltypen zijn een optelsom van leerlingenstromen in de hoofdroutes en onderliggende leerlingenstromen binnen en tussen schooltypen, zoals op- en afstroom en doubleren. Die onderliggende stromen worden per schooltype op een rijtje gezet. Trends daarin kunnen helpen om de verwachte ontwikkelingen zoals die voor de komende jaren worden voorzien in de Referentieraming 2013, te begrijpen. Mogelijk dat die trends in de onderliggende stromen tot een andere interpretatie van de verdeling van leerlingen over de drie schooltypen kan leiden dan zoals verwacht in de Referentieraming 2013. Vmbo De geconstateerde krimp van het vmbo tot 2010-2011 deed zich vooral voor in de basisberoepsgerichte leerweg (bl) en in mindere mate in de kaderberoepsgerichte (kl) en de theoretische leerweg (tl). De gemengde leerweg (gl) groeide zelfs. In het schooljaar 2011-2012 daalde het totaal aantal leerlingen in de bovenbouw van het vmbo niet verder en zagen we zelfs een lichte stijging van het aantal leerlingen in de kaderberoepsgerichte leerweg en in de theoretische leerweg. Die 1 Voor havo 3 zijn de leerlingen meegerekend uit havo 3 zelf plus de leerlingen uit een gemengde havo-vwo-klas in leerjaar 3.
12
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
kentering hangt samen met een aantal onderliggende ontwikkelingen: • de totale leerlingenpopulatie is iets toegenomen; • de instroom in de bovenbouw van het vmbo is toegenomen, vooral door een grotere afstroom naar het vmbo van leerlingen uit havo- en vwo-brugklassen; • een verdere terugdringing van de schooluitval in leerjaar 3, waardoor meer leerlingen naar het vierde leerjaar doorstromen; • een toename van het doubleren in de afgelopen periode. Achter het overall beeld voor het vmbo gaan verschillende ontwikkelingen in de leerwegen schuil. In alle vmbo-leerwegen zijn er echter de laatste paar jaar tekenen dat de opwaartse beweging afvlakt. De Referentieraming 2013 voorziet een stabilisering van het leerlingenaantal in de basisberoepsgerichte en in de kaderberoepsgerichte leerweg tot 2015-2016. Daarna zet zich een daling in, als gevolg van de krimp in de populatie, maar ook vanwege een herstel van de opwaartse beweging van vmbo naar havo en vwo. Op korte termijn wordt een groei voorzien van het aantal leerlingen in de gemengde en de theoretische leerweg, maar door krimp van de populatie en ook door de opwaartse druk neemt het volume tussen 2015-2016 en 2020-2021 in beide leerwegen weer af. In de gemengde leerweg met zo’n 2.000 leerlingen en in de theoretische leerweg met circa 5.000 leerlingen.
Figuur 2.2 Leerlingenaantallen in bovenbouw van de vmbo-leerwegen tussen 2003-2004 en 2012-2013
100.000 80.000
tl 3-4
60.000
kl 3-4
40.000
bl 3-4
20.000
gl 3-4
0 03-04
04-05
05-06
06-07
07-08
08-09
09-10
10-11
11-12
12-13
Basisberoepsgerichte leerweg Het aantal leerlingen in leerjaar 3 en 4 van de basisberoepsgerichte leerweg is tussen 2003-2004 en 2012-2013 gedaald van ongeveer 72.500 naar bijna 44.000 leerlingen. De mate van terugloop is de laatste paar jaar echter aanmerkelijk kleiner dan in de jaren ervoor en lijkt zelfs tot staan te zijn gebracht. Aanwijzingen daarvoor zijn: • een lichte toename van de instroom in het derde leerjaar; • een lichte daling van de opstroom vanuit het derde leerjaar naar de kaderberoepsgerichte leerweg; • een licht toenemende afstroom naar leerjaar 4 van de basisberoepsgerichte leerweg uit de overige vmbo-leerwegen; • terugdringing van de schooluitval bij leerlingen uit het derde leerjaar van de basisberoepsgerichte leerweg. De Referentieraming 2013 voorziet een lichte groei tot stabilisering van het leerlingenaantal in de basisberoepsgerichte leerweg tot 2015-2016: circa 46.000 leerlingen. Daarna loopt het aantal leerlingen in leerjaar 3 en 4 gestaag terug en komt in 2020-2021 waarschijnlijk voor beide leerjaren samen uit op ongeveer 38.000.
ecbo
13
Hoofdstuk 02 Ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs
Kaderberoepsgerichte leerweg De ontwikkeling van het aantal leerlingen in de kaderberoepsgerichte leerweg kenmerkt zich door een golfbeweging. Tot 2006-2007 liep het aantal leerlingen op naar ruim 60.000, maar daalde daarna tot ongeveer 55.000 in 2010-2011. Het laatste jaar – 2012-2013 – is er weer een lichte groei: ruim 56.000 leerlingen. Die groei deed zich ook hier het eerst voor in leerjaar 3, mede door een geringere opstroom en een lichte toename van de afstroom. Ook een iets groter aantal zittenblijvers in leerjaar 3 en 4 droeg de laatste jaren bij aan de ombuiging van de dalende trend. Afgaande op de Referentieraming 2013 blijft het leerlingenaantal in de kaderberoepsgerichte leerweg de eerstkomende drie jaar op het peil van 2012-2013, maar loopt vanaf 2015-2016 – ook als gevolg van de krimp van de populatie – snel terug naar circa 41.000 leerlingen in 2020-2021. Dat komt neer op een verlies van circa 16.000 leerlingen ten opzichte van het schooljaar 2012-2013. Gemengde leerweg De gemengde leerweg is de enige leerweg die tussen 2003-2004 en 2012-2013 stelselmatig is gegroeid. Met 26.335 leerlingen in 2012-2013 telde de gemengde leerweg ruim 8.000 leerlingen meer dan in 2003-2004. De instroom in leerjaar 3 stijgt nog steeds. De laatste jaren neemt de opstroom uit de brugklassen weliswaar af, maar daar staat tegenover dat meer leerlingen van een hoger brugklasniveau afstromen naar het derde leerjaar van de gemengde leerweg. Beide ontwikkelingen houden elkaar in evenwicht. Een lichte bijdrage aan de groei levert de toename van het doubleren in leerjaar 3 en 4. Van grotere invloed op de groei is de terugloop in het aantal leerlingen dat van leerjaar 3 naar 4 overstapt naar de theoretische leerweg. Die opstroom is de laatste drie jaar met jaarlijks gemiddeld 750 leerlingen gedaald. De verwachting in de Referentieraming 2013 is een lichte groei van het leerlingenaantal naar bijna 28.000 in 2016-2017. Daarna is er een geleidelijke terugloop in 2020-2021 uitkomend op een vergelijkbaar aantal leerlingen als in 2012-2013, namelijk ongeveer 26.000. Theoretische leerweg Het beeld voor de theoretische leerweg is vergelijkbaar met dat van de kaderberoepsgerichte leerweg. Tussen de schooljaren 2007-2008 en 2010-2011 daalde het leerlingenaantal van 80.550 naar 77.000 om vervolgens weer te stijgen naar iets meer dan 81.600 in 2012-2013, het hoogste aantal in die leerweg in de afgelopen tien jaar. De laatste drie jaar is er een toename van de instroom in leerjaar 3, deels samenhangend met een toegenomen afstroom van leerlingen uit havo- en vwo-brugklassen. Ook de toename van het doubleren heeft bijgedragen aan de groei van de theoretische leerweg. In de Referentieraming 2013 wordt de opgaande lijn in de theoretische leerweg van de laatste jaren doorgetrokken tot 2016-2017. In dat schooljaar gaan er naar verwachting tussen 86.000 en 87.000 leerlingen naar deze leerweg. Als gevolg van de krimp van de populatie daalt het leerlingenaantal in de jaren erna naar verwachting tot ongeveer 81.500 in 2020-2021. Havo Het havo is tot nu toe alleen maar gegroeid, zo zagen we eerder en groeit in de prognoses van de Referentieraming 2013 de komende jaren verder door van circa 159.500 naar ruim 180.000 leerlingen in 2018-2019. Daarna treedt een stabilisering op. Naast de toegenomen instroom in havo-brugklassen hangt de groei van het leerlingenaantal in havo 3 tot en met 5 ook samen met ontwikkelingen in de leerjaren 3 tot en met 5 zelf.
14
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
Figuur 2.3 Leerlingenaantallen in havo 3-5 tussen 2003-2004 en 2012-2013
180.000 160.000 140.000 120.000 100.000 03-04
04-05
05-06
06-07
07-08
08-09
09-10
10-11
11-12
12-13
Een aantal van die ontwikkelingen leverde leerlingen op, maar een aantal kostte ook leerlingen. Het netto-effect is echter een toename van het volume in havo 3 tot en met 5. Ontwikkelingen die leidden tot meer leerlingen zijn: • Een toename van het doubleren. Het aantal zittenblijvers in havo 3 tot en met 5 is tussen 2003-2004 en 2012-2013 met 4.000 gestegen van 12.500 naar 16.500. Vooral vanaf 2009-2010 neemt het zittenblijven toe. • Een toegenomen afstroom uit het vwo: circa 1.600 leerlingen meer in 2011-2012 dan in 2008-2009. • Een geringere opstroom uit havo 3 en 4 naar het vwo: 1.200 leerlingen minder in 2012-2013 dan in 2008-2009. • Het terugdringen van de schooluitval in havo 3 en havo 4. Ontwikkelingen die een negatieve uitwerking hadden op het leerlingenaantal in havo 3 tot en met 5 zijn: • Een terugloop van de opstroom uit het vmbo (tl) vanaf 2009-2010. Nadat die stroom tot 2008-2009 sterk was toegenomen, is het aantal opstromers erna aanzienlijk gedaald en gingen er in 2012-2013 circa 2.000 leerlingen minder naar havo 4 dan in 2008-2009. • Een grotere afstroom van leerlingen uit havo 3 naar het vmbo – na leerjaar 3 – en uit havo 4 naar het mbo. In 20122013 stroomden ongeveer 2.500 leerlingen meer van havo 3 en havo 4 naar het vmbo en mbo dan in 2006-2007. Ondanks deze ‘weglekeffecten’ blijft er een batig saldo doordat de groei de weglek overstijgt. Vwo Het vwo groeide aanvankelijk sneller dan het havo. Tussen 2003-2004 en 2008-2009 nam het aantal leerlingen in het vwo toe met 21% tegenover 13% groei in het havo. Na het schooljaar 2008-2009 stagneerde de groei van het vwo en vanaf 2011-2012 is er sprake van een lichte daling.
ecbo
15
Hoofdstuk 02 Ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs
Figuur 2.4 Leerlingenaantallen in vwo 3-6 tussen 2003-2004 en 2012-2013
180.000 160.000 140.000 120.000 100.000 03-04
04-05
05-06
06-07
07-08
08-09
09-10
10-11
11-12
12-13
Die daling in het vwo wordt niet veroorzaakt door een terugloop van de instroom aan de onderkant. De toename van de instroom in leerjaar 3 stagneert weliswaar, uitkomend op bijna 42.000 instromers de laatste jaren, maar het aantal instromers loopt niet terug. De daling van het totaal aantal leerlingen in vwo 3 tot en met 6 moet dan ook worden gezocht in onderliggende leerlingenstromen in vwo 3 tot en met 6: • De afstroom vanuit vwo leerjaar 3 tot en met 5 naar vooral het havo is de laatste jaren sterk toegenomen, van circa 7.500 in 2007-2008 naar 11.800 leerlingen in 2011-2012. • De opstroom vanuit het havo naar het vwo daalde in diezelfde periode met 1.000 leerlingen, van bijna 3.000 naar iets minder dan 2.000 leerlingen. Dat die ontwikkelingen niet hebben geleid tot een daling van het aantal leerlingen in het vwo, hangt deels samen met een vrij sterke toename van het doubleren in het vwo. Het totaal aantal zittenblijvers in leerjaar 3 tot en met 6 liep op van 5.600 in 2003-2004 naar bijna 7.000 leerlingen in 2007-2008. De laatste paar jaar is het aantal zittenblijvers nog verder gestegen tot 8.400 in 2011-2012. In het vwo zien we nog meer dan in het havo een correctie op de opwaartse beweging door een toegenomen afstroom. Ook de toename van het doubleren is een vorm van bijstelling. Andere indicaties dat de grenzen van de opwaartse beweging mogelijk zijn bereikt, zijn de terugloop van de opstroom uit het havo en de daling van het percentage vwo’ers in leerjaar 6 dat het vwo-diploma haalt. Toch voorziet de Referentieraming 2013 vanaf 2014-2015 weer een opgaande lijn en stijgt het aantal leerlingen in vwo 3 tot en met 6 van ruim 162.000 leerlingen in 2013-2014 naar 177.000 in 2019-2020.
2.2 De opwaartse beweging onder druk? De opwaartse beweging is de afgelopen jaren afgezwakt. Dit zien we deels terug in de Referentieraming 2013. Deze voorziet nog een verdere groei van het havo en vwo, maar op korte termijn wordt wel een stabilisering tot lichte groei van het vmbo verwacht. De deelname aan de twee beroepsgerichte leerwegen, de basisberoepsgerichte en de kaderberoepsgerichte leerweg, loopt echter naar verwachting vanaf 2015-2016 sterk terug. Met enkele totaalcijfers brengen we de trends in beeld om de discussie over de waarschijnlijkheid van het al dan niet doorzetten, dan wel afvlakken van de opwaartse beweging te voeden.
16
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
Figuur 2.5 Op- en afstroom vanaf leerjaar 3 in vmbo, havo en vwo tussen 2003-2004 en 2012-2013
30.000 25.000
Afstroom
20.000 15.000 10.000
Opstroom
5.000 0 03-04
04-05
05-06
06-07
07-08
08-09
09-10
10-11
11-12
In het vo loopt de opstroom naar een hoger niveau terug. De opstroom uit leerjaar 2 van het vo naar het derde leerjaar van het vmbo en havo kwam in het schooljaar 2008-2009 uit op 6.500 leerlingen.2 In het schooljaar 2011-2012 ging het om minder dan 4.800 leerlingen. De opstroom vanaf leerjaar 3 is berekend voor de leerwegen in vmbo 3 en 4 en leerjaar 3 tot en met 5 van het havo. Opstroom vanuit het vwo is per definitie niet mogelijk. In het vmbo is sprake van opstroom bij switchen naar een leerweg op een hoger niveau – inclusief de doorstroom van de gemengde naar de theoretische leerweg – of bij doorstroom naar het havo of vwo. Voor havisten gaat het om doorstroom naar het vwo. In de periode 2006-2007 en 2007-2008 was de opstroom in het vo het grootst. Toen stroomden rond de 21.000 leerlingen het jaar erop door naar een hoger niveau. Dat is circa 5,7% van alle leerlingen. Daarna daalde de opstroom. Uit het schooljaar 2010-2011 gingen ruim 3.400 leerlingen minder door naar een hoger opleidingsniveau: in totaal 4,9%. De daling zien we vooral in de doorstroom van leerjaar 3 van de gemengde leerweg naar leerjaar 4 van de theoretische leerweg, de doorstroom van gediplomeerde leerlingen uit de theoretische leerweg naar havo 4 en de doorstroom van havo naar vwo. Daarentegen neemt de afstroom binnen het onderwijsstelsel de laatste jaren juist toe. Vanuit leerjaar 2 van het vo gingen in 2007-2008 circa 11.400 leerlingen door naar een lager niveau in het derde leerjaar: 5,9%. In het schooljaar 2012-2013 was het aantal dat van leerjaar 2 naar 3 afstroomde bijna 13.600: 6,9%. De afstroom vanuit leerjaar 3 en hoger was het laagst in 2006-2007: 17.300; 3,4%. In de jaren erna is de afstroom opgelopen naar bijna 25.000 leerlingen in het schooljaar 2011-2012: 4,7%. Vooral de afstroom van vwo naar havo – en lager – en de afstroom van havo naar (v)mbo zijn sterk toegenomen. Ook het doubleren is de laatste jaren toegenomen. Tussen 2003-2004 en 2008-2009 lag het percentage zittenblijvers in de bovenbouw van het vmbo, havo 3 tot en met 5 en vwo 3 tot en met 6 op circa 5,4%, qua aantal neerkomend op 27.000 tot 29.000 leerlingen. Vanaf 2009-2010 is het zittenblijven in de genoemde leerjaren van het vo opgelopen naar 6,6% van alle leerlingen. In aantallen gaat het om bijna 35.000 leerlingen.
2 Gegevens over de vooropleiding van vwo 3 ontbreken.
ecbo
17
Hoofdstuk 02 Ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs
Figuur 2.6 Zittenblijven vanaf leerjaar 3 in vmbo, havo en vwo tussen 2003-2004 en 2012-2013
40.000 35.000 30.000 25.000 20.000 03-04
04-05
05-06
06-07
07-08
08-09
09-10
10-11
11-12
12-13
Een belangrijk gegeven in de beoordeling van de prestaties van een onderwijsstelsel is het percentage leerlingen dat een diploma haalt (op een hoger niveau). Afgezien van verborgen talent, moet worden aangenomen dat in de opwaartse beweging de betere leerlingen uit de lagere naar de hogere niveaus gaan en dat er op de hogere niveaus relatief zwakkere leerlingen bijkomen. Plausibel is dat deze verschuiving op alle niveaus negatieve gevolgen heeft voor het percentage leerlingen dat het diploma haalt. Afstroom en doubleren kunnen dat effect afzwakken. Zowel de afstroom als het doubleren zijn de laatste jaren toegenomen, zo zagen we hiervoor. Het totale percentage leerlingen in examenklassen – leerjaar 4 vmbo, leerjaar 5 havo en leerjaar 6 vwo – dat een diploma haalde, is tussen de schooljaren 20052006 en 2007-2008 iets toegenomen van 89,8 naar 90,5%.3 Dus ondanks dat een groter aantal leerlingen naar het havo en vwo ging in die periode. Berekend op het totaal aantal leerlingen in examenjaren, daalde het aandeel van het vmbo namelijk van 58,9 naar 56,5% en steeg het aandeel van het havo en vwo van 41,1 naar 43,5%. In de periode daarna ging de opwaartse beweging door, maar daalde het percentage leerlingen dat een diploma haalde. Het aandeel van het vmbo in het aantal leerlingen in een examenjaar liep verder terug naar 52,5% in 2011-2012 en het aandeel van het havo en vwo steeg naar 47,5%. Het percentage leerlingen in de examenjaren dat een diploma haalde, daalde van 90,5 naar 87,2% in 2011-2012. De daling van het percentage gediplomeerden was het grootst in het vwo: -5,8 procentpunten. In het havo daalde het percentage met 2,9 procentpunten, wat net iets meer is dan in het vmbo als geheel: -2,3 procentpunten. Opvallend is dat in de basisberoepsgerichte leerweg het percentage gediplomeerden ondanks een verdere terugloop van het aantal leerlingen wel is toegenomen, namelijk met 1,6 procentpunt: 90,7% gediplomeerden in 2011-2012. De veronderstelde daling van de kans op een diploma is dus zichtbaar, maar of deze daling met zekerheid toegeschreven kan worden aan de opwaartse beweging of dat er ook nog andere factoren in het geding zijn, is zonder verder onderzoek niet met zekerheid te zeggen. In de beoordeling van de effecten van de opwaartse beweging moet het terugdringen van voortijdige schooluitval worden meegenomen. De uitval is op alle niveaus van het onderwijs aanzienlijk gedaald. Verlieten in het schooljaar 2003-2004 ruim 20.000 leerlingen uit het vmbo, havo of vwo het onderwijs voortijdig, zonder startkwalificatie, in het schooljaar 2010-2011 – 8.850 uitvallers – waren het er ruim 11.000 minder. Als percentage van het totaal aantal leerlingen vanaf leerjaar 3 in het vo is de uitval gedaald van 4,1 naar 1,7%. Of ook het terugdringen van de uitval er mede de oorzaak van is dat het percentage gediplomeerden is gedaald, is moeilijk te zeggen, maar niet uit te sluiten.
3 De jaren 2003-2004 en 2004-2005 zijn buiten beschouwing gelaten, omdat het percentage gediplomeerden in het vmbo in die twee schooljaren aanzienlijk lager was dan in de daarop volgende jaren; dus vanaf 2005-2006.
18
ecbo
03 HOOFDSTUK
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
Uitstroom naar vervolgonderwijs; versterking van de hoofdtrajecten? Gaan leerlingen die uitstromen door naar het vervolgonderwijs waar het vmbo, havo of vwo primair op zijn gericht? Het vmbo is vooral gericht op de doorstroom naar het mbo, maar zonder vmbo-diploma kunnen vmbo’ers ook naar het mbo. In dat geval is de kans groter dat ze op een lager niveau in het mbo worden geplaatst. Voor de toegang naar het hbo en het wetenschappelijk onderwijs (wo) is respectievelijk een havo- of een vwo-diploma vereist. Vmbo’ers hebben via het mbo – met een diploma niveau 4 – toegang tot het hbo.
Figuur 3.1 Doorstroom uit de vmbo-leerwegen − leerjaar 3 en 4; gediplomeerd en ongediplomeerd − naar het mbo tussen 2004-2005 en 2011-2012 40.000 35.000 30.000
tl 3-4
25.000
kl 3-4
20.000
bl 3-4
15.000 10.000
gl 3-4
5.000 0 04-05
05-06
06-07
07-08
08-09
09-10
10-11
11-12
Vmbo Na het vierde jaar van de bovenbouw stromen de meeste vmbo’ers door naar het mbo. Doorgaans met een diploma, maar een deel stapt ook zonder vmbo-diploma over. Daarnaast is er ook nog een kleine stroom derdejaars die de bovenbouw niet afmaakt, maar meteen naar het mbo gaat. Dat komt in alle vier de leerwegen voor, maar duidelijk het meest bij leerlingen uit de basisberoepsgerichte leerweg. Figuur 3.1 geeft de volledige doorstroom (leerjaar 3 en 4) vanuit de vier leerwegen naar het mbo weer. Het aantal leerlingen dat vanuit leerjaar 4 van de basisberoepsgerichte leerweg doorstroomt naar het mbo is de afgelopen jaren als gevolg van de krimp in die leerweg gedaald van bijna 28.600 leerlingen in 2004-2005 naar iets meer dan 20.000 leerlingen in 2011-2012. Mede door het terugdringen van de uitval steeg het percentage doorstromers naar het mbo in diezelfde periode van 81,0 naar 87,3%. Het aantal derdejaars dat – zonder diploma – naar het mbo ging, daalde van 2.170 in 2004-2005 naar 1.220 in 2011-2012, maar procentueel bleef die doorstroom met circa 5% gelijk. Bij elkaar genomen is de ongediplomeerde doorstroom uit leerjaar 3 en 4 en de gediplomeerde doorstroom uit leerjaar 4
ecbo
21
Hoofdstuk 03 Uitstroom naar vervolgonderwijs; versterking van de hoofdtrajecten?
tussen 2004-2005 en 2011-2012 gedaald van bijna 31.000 iets meer dan 21.000. De leerlingen die instromen in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo gaan dus vaker naar het mbo, maar gezien de daling van de instroom in de basisberoepsgerichte leerweg neemt het doorstroomvolume naar het mbo af. De doorstroom vanuit het vierde leerjaar van de kaderberoepsgerichte leerweg naar het mbo liep tot 2008-2009 op van 23.800 naar bijna 27.200 leerlingen – van 88,8 naar 93,2% – en daalde erna weer naar 25.300 leerlingen in 2011-2012: 92,5%. Gediplomeerden gaan bijna allemaal naar het mbo: 97,7% in 2011-2012. Daarnaast is er jaarlijks een doorstroom van 500 tot 600 derdejaars. Daarmee kwam de totale doorstroom van de kaderberoepsgerichte leerweg naar het mbo in 2011-2012 uit op circa 26.000 leerlingen. Samenhangend met de groei van de gemengde leerweg gaat een toenemend aantal vierdejaars door naar het mbo. Tussen 2004-2005 en 2011-2012 is die doorstroom gestegen van bijna 5.100 naar bijna 8.000 leerlingen. Procentueel gezien is de doorstroom echter zeer constant met fluctuaties tussen de 85,8 en 86,9%. Zo’n 150 derdejaars gaan zonder de gemengde leerweg verder af te maken rechtstreeks naar het mbo. Zij vormen niet meer dan 1% van de totale doorstroom vanuit die leerweg naar het mbo. De doorstroom vanuit de theoretische leerweg naar het mbo schommelt tussen de 30.000 en 31.000 leerlingen per jaar. Procentueel liep de doorstroom aanvankelijk terug naar 70 à 71%, maar vanaf 2008-2009 neemt het percentage verhoudingsgewijs weer toe, als gevolg van de verminderde opstroom vanuit de theoretische leerweg naar havo 4. In 2011-2012 ging bijna 74% van de leerlingen uit de theoretische leerweg naar het mbo. De doorstroom van tl’ers naar havo 4 was in 2008-2009 en 2009-2010 het grootst met bijna 20% opstromers, maar liep daarna weer terug en kwam in 2011-2012 uit op 16,0%. Het aandeel van derdejaars in de totale doorstroom van tl’ers naar het mbo schommelt in de hele periode rond de 2%. De omvang van de doorstroom vanuit het vmbo naar het mbo is dus vooral beïnvloed door een sterke terugloop van het aantal leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg. Dat heeft vooral gevolgen voor de instroom op niveau 2 van het mbo, waarop de basisberoepsgerichte leerweg is gericht. De doorstroom naar niveau 3 en niveau 4 van het mbo is door een min of meer gelijkblijvende uitstroom uit de andere leerwegen van het vmbo de afgelopen jaren niet of nauwelijks veranderd. Door het terugdringen van uitval in vooral de basisberoepsgerichte leerweg en de terugloop van de doorstroom uit de theoretische leerweg naar havo 4 is de route van vmbo naar mbo in zijn totaliteit versterkt: verhoudingsgewijs meer leerlingen die in de bovenbouw van het vmbo instromen, vervolgen hun opleiding in het mbo. Havo Het havo bereidt voor op het hbo. De doorstroom van het havo naar het hbo is tussen 2004-2005 en 2011-2012 stelselmatig toegenomen van bijna 28.000 naar ruim 33.500 leerlingen. Berekend als percentage van het aantal gediplomeerde havisten is er sprake van zeer constante doorstroom van 78 à 79%. Kijken we echter naar het totaal aantal leerlingen in havo 5, dan is de doorstroom procentueel gedaald van circa 68% in 2008-2009 naar 65% in 2011-2012.
22
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
Figuur 3.2 Doorstroom uit havo 5 (gediplomeerd) naar het hbo tussen 2004-2005 en 2011-2012
35.000 32.500 30.000 27.500 25.000 04-05
05-06
06-07
07-08
08-09
09-10
10-11
11-12
Er is een kleine en teruglopende afstroom van gediplomeerde havisten naar het mbo van circa 1.800 in 2004-2005 naar iets minder dan 1.400 in de laatste paar jaar: van 5,1 naar 3,3%. De ongediplomeerde doorstroom uit leerjaar 5 naar het mbo is de laatste jaren daarentegen sterk gegroeid van ongeveer 600 naar 1.550 leerlingen in 2011-2012. Ook de doorstroom van havo 4 naar het mbo is toegenomen van minder dan 3.000 leerlingen uit het schooljaar 20042005 naar ruim 4.000 uit het schooljaar 2010-2011. De opstroom van gediplomeerde havisten naar het vwo is in de periode 2003-2004 tot 2007-2008 toegenomen van 3,9 naar 4,9%, maar daalde vervolgens naar 3,7% in 2011-2012. In aantallen nam de doorstroom aanvankelijk toe van bijna 1.400 naar bijna 2.000, om vervolgens na 2007-2008 te dalen naar 1.500 leerlingen in 2011-2012. De hoofdroute havo-hbo is de laatste paar jaar iets verzwakt doordat procentueel iets minder havisten uit het vijfde leerjaar het diploma halen. Ook bij de keuze van een vervolgopleiding zien we een toename van de afstroom – stijging doorstroom naar mbo – en een afname van de opstroom; terugloop van de doorstroom naar het vwo. Vwo Voor gediplomeerde vwo’ers is het wo de geëigende vervolgopleiding. Het percentage dat die keuze maakt, is opgelopen van 77,5% in 2004-2005 naar 84,3% in 2011-2012. In aantallen nam de doorstroom toe van bijna 19.000 naar circa 23.000 leerlingen.
Figuur 3.3 Doorstroom uit vwo 6 (gediplomeerd) naar het wo tussen 2004-2005 en 2011-2012
25.000 22.500 20.000 17.500 15.000 04-05
ecbo
05-06
06-07
07-08
08-09
09-10
10-11
11-12
23
Hoofdstuk 03 Uitstroom naar vervolgonderwijs; versterking van de hoofdtrajecten?
Een substantieel, maar constant aantal gediplomeerden gaat naar het hbo. Die doorstroom schommelt rond de 4.000 leerlingen per jaar. Door de toename van het leerlingenaantal in het vwo is de doorstroom naar het hbo uitgedrukt in percentages langzaam gedaald van bijna 17% in 2004-2005 naar iets meer dan 13% in 2011-2012. Van de ongediplomeerde uitstroom uit het zesde jaar van het vwo gaan de laatste jaren rond de 200 leerlingen naar het wo en rond de 150 naar het hbo. Evenals het hoofdtraject vmbo-mbo is ook de doorstroom binnen de vwo-wo-kolom versterkt, zij het dat de laatste jaren sprake is van een afzwakking.
24
ecbo
04 HOOFDSTUK
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
Ontwikkelingen in het middelbaar beroepsonderwijs Het mbo is voor het vmbo het vervolgonderwijs, maar ook havo- en vwo-leerlingen die al dan niet hun school hebben afgerond, kunnen hun opleiding in het mbo voortzetten. Verder is het mbo een diplomaroute voor studenten die in het hbo zijn gestrand. Daarnaast nemen ook volwassenen deel aan het mbo om – alsnog – een kwalificatie te halen. De omvang en de trendmatige ontwikkeling van het aantal studerenden in het mbo wordt beïnvloed door een aantal factoren: de door- en afstroom uit andere onderwijsvormen, de instroom van volwassenen en de verblijfsduur in het mbo. De invloed van deze factoren is voor de twee leerwegen, de beroepsopleidende leerweg (bol) en de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), verschillend. Daarom besteden we aan de ontwikkelingen in de bol en de bbl apart aandacht. We beginnen echter met het overall beeld.
4.1 Het mbo staat in de bbl een aanzienlijke krimp te wachten Het totaal aantal studenten in het mbo is tussen 2006-2007 en 2012-2013 toegenomen van 495.500 naar circa 523.000. De Referentieraming 2013 voorziet een daling van het studentenaantal in de komende jaren. In 2018-2019 volgen naar verwachting nog ruim 513.000 studenten een mbo-opleiding, daarna daalt het aantal naar iets boven de 505.000.
Figuur 4.1 Studentenaantallen in het mbo − bol en bbl − tussen 2006-2007 en 2012-2013
550.000 530.000 510.000 490.000 470.000 450.000 06-07
07-08
08-09
09-10
10-11
11-12
12-13
De pijn van de krimp zal vooral worden gevoeld in de naar omvang kleinste leerweg, de bbl. Ongeveer een derde van de studenten volgt een opleiding in die leerweg. Tussen 2006-2007 en 2008-2009 nam het aantal bbl’ers nog toe van 140.500 naar ruim 171.000, maar daarna is een neerwaartse trend ingezet, die ook in de Referentieraming 2013 wordt doorgetrokken. Dat zou in 2020-2021 kunnen resulteren in circa 111.000 bbl-studenten in het mbo. Daarmee komt de daling van het leerlingenaantal in het mbo bijna volledig terecht bij de bbl.
ecbo
27
Hoofdstuk 04 Ontwikkelingen in het middelbaar beroepsonderwijs
Figuur 4.2 Studentenaantallen in de bbl tussen 2006-2007 en 2012-2013
200.000 180.000 160.000 140.000 120.000 06-07
07-08
08-09
09-10
10-11
11-12
12-13
Het beeld voor de bol is aanzienlijk rooskleuriger. De afgelopen jaren zat de bol al in de lift. Vanaf 2008-2009 is het aantal bol studenten voortdurend toegenomen van ruim 342.000 in 2008-2009 naar meer dan 363.000 in 2012-2013, een toename van 21.000 studenten. Die trend gaat naar verwachting nog een aantal jaren door en komt volgens de Referentieraming 2013 in het studiejaar 2018-2019 rond 400.000 bol-studenten uit. Na dat jaar treedt er een daling in, mede door een terugloop van de populatie, maar die daling blijft beperkt. In 2019-2020 kan het mbo volgens de Referentieraming 2013 nog rekenen op 398.000 tot 399.000 bol-studenten. Dat aantal loopt in 2020-2021 wel verder terug. Met een daling van naar verwachting zo’n 5.000 zouden dan circa 394.000 studenten een bol-opleiding volgen. Dat zijn er nog altijd ruim 30.000 meer dan in 2012-2013.
Figuur 4.3 Studentenaantallen in de bol tussen 2006-2007 en 2012-2013
400.000 380.000 360.000 340.000 320.000 300.000 06-07
07-08
08-09
09-10
10-11
11-12
12-13
4.2 De bol: groei door langere verblijfsduur4 De omvang van de bol wordt bepaald door de jaarlijkse instroom van studenten en door de verblijfsduur in het mbo. De instroom is de afgelopen jaren vrij stabiel, maar de gemiddelde verblijfsduur van studenten in de bol is toegenomen. De lichte groei van de bol is dus terug te voeren op de toename van het aantal studenten dat langer in de bol staat ingeschreven.
4 Hierbij is nog geen rekening gehouden met nieuw beleid.
28
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
Verschuivingen in de instroom De instroom ligt sinds 2008-2009 op een vrij constant niveau. Het aantal nieuwe instromers in het mbo dat naar de bol gaat, fluctueert tussen 102.000 en iets meer dan 104.000. Het aantal studenten dat van de bbl naar de bol overstapt, ligt de laatste jaren rond de 3.000. In de nieuwe instroom zien we wel verschuivingen optreden. Het aantal leerlingen dat uit het vmbo direct of indirect en al dan niet met een vmbo-diploma doorstroomt naar de bol, is tussen 2006-2007 en 2012-2013 teruggelopen van bijna 100.000 naar circa 88.000. Daar staat een toename tegenover uit het praktijkonderwijs (pro) en voortgezet speciaal onderwijs (vso) van ongeveer 4.500 leerlingen en vanuit het vo – vooral het havo – van 2.600 leerlingen.5 Daarnaast zijn er ongeveer 700 studenten meer vanuit het hbo afgestroomd en is ook het aantal volwassen studenten die meer dan drie jaar hun studie hebben onderbroken, toegenomen. De terugloop van de instroom uit het vmbo zien we vooral bij leerlingen uit de basisberoepsgerichte en de kaderberoepsgerichte leerweg en in mindere mate bij leerlingen uit de theoretische leerweg. De doorstroom vanuit de gemengde leerweg is daarentegen iets gegroeid. Langere verblijfsduur door instroom op een hoger niveau en meer gediplomeerden Een langere verblijfsduur kan verschillende oorzaken hebben: instroom op een hoger niveau, switchen van opleiding, stapelen naar een hoger niveau, studievertraging, meer studenten die hun studie afmaken enzovoort. Het zijn al met al loopbaankeuzes of switches die ertoe leidden dat het aantal studenten dat twee jaar of langer in het mbo staat ingeschreven tussen 2008-2009 en 2012-2013 is toegenomen van rond 241.000 naar 259.000. Wat betreft de instroom is er een verschuiving opgetreden naar een grotere instroom op de twee hoogste mbo-niveaus, samenhangend met de geringere instroom van leerlingen uit de basisberoepsgerichte leerweg – die veelal naar niveau 2 gaan – en een grotere instroom van leerlingen uit de gemengde leerweg, havisten en hbo-studenten, die veelal op niveau 3 of 4 instromen. Het aandeel van de opleidingen op niveau 1 en 2 in de instroom is gedaald van 35 naar 32%. Omgekeerd is het aandeel van de instroom op niveau 3 en 4 gestegen van 65 naar 68%. Naast de verschuiving in de instroom is ook het percentage studenten toegenomen dat een diploma op niveau 3 of 4 haalt. Dat percentage is tussen 2006-2007 en 2011-2012 gestegen van 42,6 naar 48,1%. Daar staat een duidelijke afname tegenover van de uitval in dezelfde periode: van 37,3 naar 31,6%. Ook deze ontwikkelingen droegen bij aan de toename van de gemiddelde studieduur en daarmee aan de omvang van de bol. Toename van gediplomeerden op niveau 4 leidt niet tot grotere doorstroom naar hbo Het aandeel van studenten met een diploma op niveau 4 is niet alleen procentueel toegenomen, ook in absolute zin is er een toename. In 2006-2007 studeerden circa 43.500 bol-studenten af op niveau 4, in 2011-2012 was dat aantal opgelopen naar bijna 46.200. De doorstroom naar het hbo hield tot 2008-2009 min of meer gelijke tred met de stijging van het aantal gediplomeerden op niveau 4. De doorstroom naar het hbo liep op van ruim 25.000 naar ruim 26.000 studenten. Vanaf 2009-2010 bevindt de doorstroom naar het hbo zich echter in een dalende lijn. Uit het studiejaar 2011-2012 gingen net iets meer dan 23.000 studenten naar het hbo. Waarom de interesse om de opleiding in het hbo voort te zetten afneemt, is niet precies te zeggen. Gedacht kan worden aan conjuncturele factoren of verscherpte toelating.
4.3 De bbl gevoelig voor de opwaartse beweging en conjuncturele invloeden Hiervoor zagen we dat de bbl na een aanvankelijke groei vanaf 2009-2010 in een dalende lijn is terechtgekomen. Het aantal studenten nam af van circa 171.000 naar bijna 160.000. De voorspelling is niet hoopgevend. De verwachting in de Referentieraming 2013 komt uit op circa 111.000 studenten in 2020-2021. 5 De instroom uit het vso is voor de studiejaren 2006-2007 tot en met 2008-2009 niet bekend en is gesteld op 0. Eventuele instroom uit het vso in die jaren is niet meegenomen in de totalen.
ecbo
29
Hoofdstuk 04 Ontwikkelingen in het middelbaar beroepsonderwijs
De terugloop is voornamelijk zichtbaar bij de opleidingen op niveau 2. De instroom op dat niveau komt met 27.800 studenten in 2012-2013 bijna 10.000 lager uit dan in 2008-2009. Voor een aanzienlijk deel hangt de daling op niveau 2 samen met de terugloop van leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg. Juist vanuit die leerweg gaan veel leerlingen naar de bbl en vooral naar niveau 2. In vergelijking met 2008-2009 zijn in 2012-2013 ruim 3.700 leerlingen minder uit de basisberoepsgerichte leerweg naar de bbl gegaan. Gezien de daling van het aantal leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg na 2015-2016, zoals de prognose in de Referentieraming 2013, zal de voorspelde terugloop in de bbl na dat schooljaar mede het gevolg zijn van het geringere aantal leerlingen dat in de basisberoepsgerichte leerweg wordt verwacht. De belangstelling voor de bbl neemt bij leerlingen uit de kaderberoepsgerichte leerweg af. Het aantal leerlingen uit die leerweg dat naar de bbl gaat, is tussen 2008-2009 en 2012-2013 gedaald met ruim 1.700. Veel leerlingen uit de kaderberoepsgerichte leerweg die naar de bbl gaan, stromen op niveau 2 in, vooral in de sector Techniek en deels in de sector Economie. De terugloop in de doorstroom van kl’ers naar de bbl drukt dus ook sterk op de instroom naar niveau 2. Conjuncturele factoren lijken ook de instroom van volwassenen te beïnvloeden, vooral voor opleidingen op niveau 2. Ongeveer de helft van de terugloop in de bbl, vooral de dalende instroom op niveau 2, moet worden toegeschreven aan een afnemende instroom van volwassenen. Het kan niet anders dan dat de verwachte verdere daling van de bbl in de komende jaren in nog grotere mate wordt toegeschreven aan de verwachting dat steeds minder volwassenen een opleiding in de bbl volgen. De daling van de instroom van volwassenen lijkt vooral samen te hangen met conjuncturele factoren. De bbl leidt vooral op voor de arbeidsmarkt Waar vanuit de bol veel studenten doorstromen naar het hbo, levert de bbl nauwelijks studenten die op het hbo verder leren. Allereerst is het aandeel van studenten op niveau 4 in de bbl veel geringer dan in de bol. In de bol stroomt bijna de helft van de studenten in op niveau 4, wat neerkomt op circa 50.000 studenten per jaar. In de bbl is dat 14 à 15%, wat neerkomt op circa 11.000 studenten per jaar. Omdat alleen niveau 4 toegang geeft tot het hbo, betekenen die verhoudingen sowieso al dat verreweg het grootste aantal bbl’ers hun loopbaan op de arbeidsmarkt probeert voort te zetten. Maar ook van de bbl’ers die het diploma op niveau 4 halen, gaan verreweg de meesten door naar de arbeidsmarkt. Een verhoudingsgewijs kleine en afnemende groep kiest voor het hbo. Uit het studiejaar 2009-2010 waren dat nog bijna 1.800 studenten: 15%. Dat aantal is teruggelopen naar iets meer dan 1.300 – 11% – uit het studiejaar 2011-2012. Niet alleen is de doorstroom naar het hbo dus gering, ook lijkt de animo om de opleiding in het hbo voort te zetten, bij bbl’ers – evenals bij studenten uit de bol – af te nemen.
30
ecbo
05 HOOFDSTUK
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
Ontwikkelingen in het hoger beroepsonderwijs Naast de vmbo-mbo-route is de havo-hbo-route de tweede hoofdroute die we in dit onderzoek verkennen. Leerlingen met een havo-diploma beschikken weliswaar over een startkwalificatie, maar hun kansen op de arbeidsmarkt nemen aanzienlijk toe als ze een beroepsopleiding hebben afgerond. Voor havisten is het hbo dan de aangewezen vervolgopleiding. Dat de meesten daar ook voor kiezen, zagen we hiervoor al. Bovendien neemt de doorstroom van havo naar hbo nog toe. De naar omvang tweede grootste groep studenten in het hbo komt uit het mbo. Het gaat om mbo’ers met een diploma niveau 4. De studentenpopulatie in het hbo is dan ook grotendeels een afgeleide van de doorstroom uit het havo en het mbo. Naast de instroom vanuit het havo en het mbo, ontvangt het hbo jaarlijks een substantieel aantal studenten uit het vwo en een klein aantal afgehaakte studenten uit het wetenschappelijk onderwijs. Volwassenen voor wie het hbo veelal postinitieel onderwijs is, complementeren de populatie van het hbo.
5.1 Het hbo blijft groeien Het aantal hbo-studenten nam tot 2011-2012 jaarlijks toe. Tussen 2005-2006 en 2011-2012 steeg het aantal ingeschreven studenten van bijna 357.000 naar iets meer dan 423.700. Het laatste jaar zien we echter een kentering: in 2012-2013 volgden circa 2.200 studenten minder een hbo-opleiding dan het jaar ervoor.
Figuur 5.1 Studentenaantallen in het hbo – voltijd, deeltijd en duaal – tussen 2005-2006 en 2012-2013
450.000 430.000 410.000 390.000 370.000 350.000 05-06
06-07
07-08
08-09
09-10
10-11
11-12
12-13
Voltijdse opleidingen blijven wel groeien Het beeld voor de voltijdse opleidingen enerzijds en de deeltijdopleidingen en duale opleidingen anderzijds is verschillend. De voltijdse opleidingen blijven groeien, maar het aantal studenten in de deeltijd en duale opleidingen daalt scherp. De voltijdse opleidingen groeiden tot 2011-2012 jaarlijks met ongeveer 9.000 studenten of meer. Die groei lijkt iets te temperen; in 2012-2013 was de toename ten opzichte van het jaar ervoor namelijk nog geen 6.000. Het totaal aantal studenten in een voltijdse opleiding kwam in 2012-2013 daarmee uit op 356.747. De Referentieraming 2013 voorspelt voor de komende jaren een blijvende opgaande lijn in de voltijdse opleidingen. Tot 2020-2021 is er een stelselmatige groei voorzien, naar verwachting uitkomend op rond de 397.000 studenten.
ecbo
33
Hoofdstuk 05 Ontwikkelingen in het hoger beroepsonderwijs
De deeltijdopleidingen en de duale opleidingen namen tot 2010-2011 nog wel in volume toe en telden in dat jaar in totaal 77.100 studenten. De laatste twee jaar is er een scherpe daling ingezet, waardoor het aantal studenten in 20122013 uitkwam op 64.770. De Referentieraming 2013 voorziet voor de komende jaren een verdere afname. De voorspelling is dat de deeltijd en duale opleidingen in 2020-2021 nog maar 37.000 studenten zullen tellen. Dat zou een halvering van het studentenaantal betekenen ten opzichte van 2005-2006.
Figuur 5.2 Studentenaantallen in het hbo − voltijd − tussen 2005-2006 en 2012-2013
380.000 360.000 340.000 320.000 300.000 280.000 260.000 05-06
06-07
07-08
08-09
09-10
10-11
11-12
12-13
Figuur 5.3 Studentenaantallen in het hbo − deeltijd en duaal − tussen 2005-2006 en 2012-2013
80.000 75.000 70.000 65.000 60.000 05-06
06-07
07-08
08-09
09-10
10-11
11-12
12-13
In het geheel van de hbo-populatie zijn de voltijdse opleidingen verreweg het grootst. Door de verschillende trends in de voltijdse opleidingen en de deeltijd en duale opleidingen is het aandeel van de voltijdse opleidingen tussen 20052006 en 2012-2013 toegenomen van 78,8 naar 84,6%. Het toenemende aandeel van de voltijdse opleidingen, mede door de blijvende groei, zorgt ervoor dat ondanks de krimp van de deeltijd en duale opleidingen het studentenaantal in het hbo als geheel blijft doorgroeien. In de Referentieraming 2013 wordt het aantal hbo-studenten in 2020-2021 dan ook geschat op circa 473.500. Dat is ten opzichte van het laatste jaar – 2012-2013 – een toename van ruim 50.000. Zoals ook bij de andere onderwijstypen, wordt het volume van het hbo bepaald door nieuwe instroom en door de verblijfsduur van studenten. Als studenten langer over hun studie doen, bijvoorbeeld als er meer studenten van opleiding switchen of als meer studenten hun opleiding afronden, zorgt dat ook voor een stijging van het aantal studenten.
34
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
5.2 Groeiende instroom in Techniek en Gezondheidszorg Het hbo kent zeven sectoren. De belangstelling voor de sectoren is verschillend, waardoor het aantal studenten sterk uiteen loopt tussen de sectoren. Maar ook in de ontwikkeling van de instroom zien we de laatste jaren verschillende trends. De instroom in de sector Techniek neemt nog steeds toe, zij het in lichte mate. Dat geldt ook voor de sector Gezondheidszorg. Daarentegen zien we de laatste jaren een sterke krimp van de instroom in de sector Pedagogiek: Pabo en lerarenopleidingen. Een krimp, zij het in mindere mate, komt eveneens voor in de sectoren Economie, de sociaal-agogische opleidingen en in de kunstopleidingen. Het beeld voor de sector Landbouw is vrij stabiel: die sector trekt jaarlijks ongeveer een gelijkblijvend aantal studenten.
5.3 Teruglopende instroom en een toenemende verblijfsduur De instroom in het hbo nam tot 2009-2010 toe tot 99.205 nieuw ingeschreven studenten. Daarna trad een lichte daling in en kwam de instroom van nieuwe studenten in 2012-2013 uit op iets meer dan 96.000. Als we naar de vooropleiding van de instromers kijken, zijn er duidelijk verschillende trends op te merken. De doorstroom uit het havo is nog steeds in opgaande lijn; tussen 2005-2006 en 2012-2013 steeg die instroom met 8.000 studenten, waardoor de totale instroom van havisten in het laatste jaar uitkomt op 44.135. De instroom van studenten met een mbo-opleiding groeide tot 2009-2010, maar is daarna iets teruggelopen tot 30.300 in 2012-2013. Het aandeel van deze twee grootste instroomgroepen is in het studiejaar 2012-2013 samen 77,5%. Apart voor het havo is het 45,9% en voor het mbo 31,5%. Een kleine 10% van de instroom komt uit het vwo. Het aandeel van die groep in de instroom is de laatste jaren gelijk gebleven, maar in omvang was er wel sprake van een toename, van ongeveer 8.400 naar 9.150 studenten. Naast studenten uit het vo en het mbo trekt het hbo een relatief kleine groep studenten uit het wetenschappelijk onderwijs. Dat aantal neemt bovendien af: in 2005-2006 ging het om 1.485 studenten, in 2012-2013 daalde het tot onder de 1.000. Ten slotte is er een grote groep studenten met een andere vooropleiding of een vooropleiding die niet bekend is. Veelal zijn dit volwassen studenten van wie de vooropleiding niet is vastgelegd in de BRON-bestanden. De instroom van de beide groepen samen is de laatste jaren gedaald van ruim 16.000 in 2010-2011 naar 11.500 in 2012-2013. Ondanks een dalende instroom in de afgelopen paar jaar, is het totaal aantal studenten in het hbo gegroeid, zoals we zagen. Dat is alleen mogelijk als er minder studenten het hbo verlaten dan er nieuwe studenten bijkomen; de uitstroom moet in omvang dus kleiner zijn dan de instroom. Dit hangt allereerst samen met de groei van de instroom in de laatste jaren. In 2006-2007 was de instroom minder dan 90.000 studenten, de laatste paar jaar lag het aantal tussen de 96.000 en 98.000. Bij een gemiddeld gelijkblijvende studieduur is de uitstroom aanvankelijk dus ongeveer gelijk aan het aantal studenten in de kleinere cohorten uit eerdere jaren. Ook als de instroom iets terugloopt, maar recentere cohorten toch meer studenten tellen dan cohorten van vijf à zes jaar eerder, zal het totale studentenaantal toenemen. Dat zagen we de afgelopen paar jaar gebeuren. Een tweede factor die van invloed is op de omvang van de studentenpopulatie, is de gemiddelde studieduur. Neemt die toe, dan stijgt ook het aantal ingeschreven studenten. Ook dat zien we de laatste jaren: meer studenten blijven langer in het hbo. Die langere verblijfsduur is te verklaren door het groeiende aandeel van havisten in de studentenpopulatie. Havisten blijken namelijk gemiddeld genomen meer tijd nodig te hebben dan mbo’ers en vwo’ers om het hbo-diploma te halen. Daar komt nog bij dat in vergelijking met een aantal jaren geleden minder mbo’ers en studenten met een onbekende vooropleiding of een andere vooropleiding dan havo, mbo, vwo of wo, erin slagen om het hbo in drie of vier jaar succesvol af te ronden. Deze drie factoren zorgden de afgelopen jaren ervoor dat de totale hbo-studentenpopulatie, ondanks een kentering in de instroom, toch nog tezamen groeit.
ecbo
35
06 HOOFDSTUK
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
Samenvatting en conclusies Stagneert de opwaartse trend in de deelname aan het voortgezet onderwijs? Uit welke ontwikkelingen is dat af te leiden? Uit de analyses blijkt dat de laatste jaren de opwaartse beweging in het vo wordt ‘gecorrigeerd’ door een dalende tussentijdse opstroom en een groeiende afstroom. Een andere indicatie voor het stagneren van de opwaartse beweging is de toename van het aantal zittenblijvers en de lichte daling van het aantal leerlingen dat een diploma haalt. Het lijkt wel of de rek eruit is. De opwaartse beweging zwakt af. Deze correctiebeweging is in alle schooltypen van het vo zichtbaar. De trends op een rij: • Het aantal leerlingen dat opstroomt van een lager naar een hoger niveau in het vo daalt. • Het aantal leerlingen dat afstroomt uit een hoger naar een lager niveau in het vo neemt toe. • Het aantal zittenblijvers neemt toe. Tussen 2008-2009 en 2009-2010 is het percentage zittenblijvers in de bovenbouw van het vmbo, havo en vwo gestegen van 5,4 tot 6,6%. Aannemelijk is dat in de opwaartse beweging de betere leerlingen uit de lagere naar de hogere niveaus gaan en dat op de hogere niveaus er relatief zwakkere leerlingen bijkomen. Desondanks is het percentage leerlingen in examenklassen dat een diploma haalde aanvankelijk toegenomen tot 90,5% om daarna te dalen tot 87,2% in 2012-2013. De daling is het grootst in het vwo met bijna 6 procentpunten. De veronderstelde daling van de kans op een diploma is dus zichtbaar, maar of deze daling met zekerheid toegeschreven kan worden aan de opwaartse beweging, is zonder verder onderzoek niet met zekerheid te zeggen. Mogelijk zijn ook andere factoren in het geding. Zo kan meespelen dat de voortijdige schooluitval is teruggedrongen, waardoor het mogelijk selecterend effect van deze uitval is weggevallen. Ook is het mogelijk dat het effect deels toegeschreven kan worden aan de aanscherping van de exameneisen in het voortgezet onderwijs vanaf examenjaar 2011-2012. Een andere vraag is of de afvlakking van de opwaartse beweging als gevolg van een toenemende afstroom uit de hogere niveaus invloed gaat hebben op het selectieproces aan het begin van het vo. Dat is nog onduidelijk. Als er strenger geselecteerd gaat worden en minder leerlingen de kans krijgen hoog in te zetten, zal dat de afvlakking verder versterken. Welke trends zien we in de doorstroom van het vo naar het mbo, hbo en wo? Verloopt deze in steeds meerdere of steeds mindere mate volgens de indeling in drie hoofdtrajecten? De omvang van de doorstroom uit het vmbo naar het mbo is vooral beïnvloed door een sterke terugloop van het aantal leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg. Deze terugloop heeft vooral gevolgen voor de instroom op niveau 2 van het mbo. De doorstroom naar niveau 3 en niveau 4 van het mbo is door een min of meer gelijkblijvende uitstroom uit de andere leerwegen van het vmbo de afgelopen jaren niet of nauwelijks veranderd: • In percentages is de doorstroom uit de basisberoepsgerichte leerweg naar het mbo gestegen tot 87,3% in 2011-2012. • De doorstroom uit de kaderberoepsgerichte leerweg naar het mbo liep op naar 97,7% in 2011-2012. • De doorstroom uit de gemengde leerweg blijft min of meer constant tussen de 85,8 en 86,9%. • De doorstroom naar het mbo uit de theoretische leerweg is gestegen tot bijna 74% in 2011-2012 vanwege de daling van de opstroom naar het havo: van 20% in 2009-2010 tot 16% in 2011-2012. Het percentage leerlingen dat vanuit het vmbo naar het mbo gaat, is dus gestegen, waarmee de positie van het hoofdtraject vmbo-mbo is versterkt.
ecbo
37
Hoofdstuk 06 Samenvatting en conclusies
In de doorstroom uit het havo naar het hbo is er, uitgaande van het totaal aantal leerlingen in havo 5, procentueel sprake van een daling van de hbo-doorstroom van circa 68% in 2008-2009 naar 65% in 2011-2012. Dat komt vooral doordat het aantal havisten in havo 5 dat geen diploma haalt, groeit en uitstroomt naar vooral het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) of het mbo. Berekend als percentage van het aantal gediplomeerde havisten is de doorstroom naar het hbo echter constant: 78 à 79%. Van de overige 21 à 22% van de gediplomeerde havisten verlaat ongeveer twee derde het – bekostigde – onderwijs. De rest stroomt door naar het mbo of het vwo. In de omvang van die groepen zien we wel kleine verschuivingen, maar het totaalpercentage verandert niet. De doorstroom in het hoofdtraject havo-hbo zwakt dus iets af doordat minder leerlingen in havo 5 slagen voor het examen. Mogelijk dat een klein deel via het vavo later alsnog naar het hbo gaat. Voor gediplomeerde vwo’ers is het wo de geëigende vervolgopleiding. Het percentage leerlingen uit vwo 6 dat naar het wo gaat, is de afgelopen jaren licht gedaald van 64,5 naar 61,2%. Evenals bij het havo is dat het gevolg van een daling van het aantal vwo’ers dat voor het examen slaagt. Als percentage van het aantal gediplomeerden is de doorstroom naar het wo echter toegenomen van 77,5% in 2004-2005 naar 84,3% in 2011-2012. Een substantieel maar stabiel aantal gediplomeerden gaat naar het hbo. Door de toename van het leerlingenaantal in het vwo is de hbo-doorstroom in percentages uitgedrukt echter langzaam gedaald tot iets boven de 13% in 2012-2013. Ook in het vwo-wo-traject is er procentueel dus sprake van een lichte verzwakking als gevolg van een terugloop van het percentage leerlingen in vwo 6 dat het vwo-diploma haalt. Welke factoren bepaalden in het verleden de groei van de deelname aan het mbo? Blijven deze factoren ook in de nabije toekomst voor groei van het mbo zorgen? De omvang en de trendmatige ontwikkeling van het aantal studerenden in het mbo wordt beïnvloed door een aantal factoren die voor de bol en de bbl verschillend uitwerken: • de door- en afstroom uit andere onderwijsvormen; • de instroom van volwassenen; • de verblijfsduur in het mbo. De omvang van de bol wordt bepaald door de instroom en de verblijfsduur in het mbo. De instroom is de afgelopen jaren vrij stabiel, maar de gemiddelde verblijfsduur van studenten is toegenomen. Daarmee is de groei van de bol van de laatste jaren terug te voeren op de toename van het aantal studenten dat langer staat ingeschreven. De instroom ligt sinds 2008-2009 op een vrij constant niveau. Dat geldt zowel voor de nieuwe instroom als voor de overstappers uit de bbl naar de bol. In de nieuwe instroom treden echter wel verschuivingen op: • het aantal leerlingen dat uit het vmbo direct of indirect en al dan niet met een vmbo-diploma doorstroomt naar de bol loopt terug; • het aantal leerlingen uit het pro, vso en havo en de instroom van volwassenen stijgen. De langere verblijfduur kan verschillende oorzaken hebben. Denk aan een grotere instroom op de hogere mbo-niveaus, studievertraging – al dan niet door het switchen van opleiding –, stapelen naar hogere niveaus en meer studenten die hun studie afmaken in plaats van uitvallen. Het blijkt dat vooral veranderingen in loopbaankeuzes en studieswitches ertoe hebben geleid dat het aantal studenten in de bol is toegenomen. Maar daarnaast ook: • meer instroom op de twee hoogste mbo niveaus; • de toename van het aantal studenten dat een diploma op niveau 3 of 4 haalt, dan wel de afname van de uitval. De afgelopen jaren zat de bol in de lift en is het aantal bol studenten voortdurend toegenomen. Volgens de referentie-
38
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
ramingen gaat deze stijging door tot 2015-2016. De daling daarna blijft beperkt en komt vooral op het conto van de terugloop van de populatie. Als we ervan uitgaan dat de deelname op de hogere mbo-niveaus – door afvlakking van de opwaartse beweging en een lager effect van de daling van de uitval – redelijk constant blijft, moet de groei van de verblijfsduur vooral voortkomen uit een toename van het stapelen en van studievertraging vanwege switchen. Het is de vraag of deze veronderstelling onder invloed van de beleidsmaatregelen die voortvloeien uit Focus op Vakmanschap stand kan houden. Mogelijk is er ook sprake van conjuncturele invloeden – een dalende instroom en een grotere doorstroom uit de bbl –, maar die invloed is te onzeker om daar voor de middellange termijn rekening mee te houden. De deelname aan de bbl is, na een aanvankelijke groei, vanaf 2009-2010 in een dalende lijn terechtgekomen. De terugloop is voornamelijk zichtbaar bij de opleidingen op niveau 2. Gezien de verdere daling van het aantal leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg na 2012-2013 zoals voorspeld in de Referentieraming 2013, zal de voorspelde terugloop in de bbl in de komende jaren mede het gevolg zijn van de verdere daling van het aantal leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg. Daarnaast hebben zeker op de korte termijn conjuncturele factoren invloed op de deelname aan de bbl: • ze kunnen meer vmbo’ers doen besluiten naar de bol in plaats van de bbl te gaan; • ze kunnen de instroom van volwassenen beïnvloeden. Ongeveer de helft van de terugloop in de bbl, vooral op niveau 2, moet nu al worden toegeschreven aan een afnemende instroom van volwassenen. Welke factoren bepaalden in het verleden de groei van de deelname aan het hbo? Blijven deze factoren ook in de nabije toekomst voor groei van het hbo zorgen? Het aantal studenten in het hbo is grotendeels een afgeleide van de doorstroom uit het havo en het mbo. Daarnaast is er een kleinere instroom van studenten die afhaken in het wetenschappelijk onderwijs en van volwassenen. De instroom in het hbo nam tot 2009-2010 toe om daarna licht te dalen. Ontwikkelingen in de belangrijkste leerlingenstromen naar het hbo zijn: • de instroom uit het havo is nog steeds in opgaande lijn; • de instroom uit het mbo loopt na een aanvankelijke groei iets terug; • het aandeel van het vwo in de instroom is de laatste jaren gelijk gebleven; • de afstroom uit het wetenschappelijk onderwijs daalt; • de instroom van studenten met een andere of onbekende vooropleiding – niet vastgelegd in de BRON-bestanden – daalt. Ondanks een licht dalende instroom in de laatste jaren, is het totaal aantal hbo-studenten toch gegroeid. De uitstroom moet dus kleiner zijn dan de instroom. Twee factoren spelen een rol: • Ondanks de lichte terugloop is de instroom de afgelopen jaren aanzienlijk groter dan vijf à zes jaar geleden. Bij een gemiddeld gelijkblijvende studieduur levert dat sowieso een positief verschil op tussen instroom en uitstroom. • De gemiddelde studieduur is toegenomen als gevolg van een groter aandeel havisten in de instroom. Havisten kost het gemiddeld meer tijd dan mbo’ers en vwo’ers om het hbo-diploma te halen. Als de instroom in het hbo niet toeneemt, zal het effect van de eerstgenoemde factor over enkele jaren zijn uitgewerkt en geen toename meer opleveren. Over de tweede factor, het aandeel van havisten en de langere studieduur van de havisten, valt momenteel nog niets te zeggen. Dat aandeel zal ook afhangen van de ontwikkelingen in het mbo. Vooral van het aantal studenten in het mbo dat op niveau 4 instroomt en/of het diploma van niveau 4 haalt: onder gelijkblijvende omstandigheden ‘drukt’ de kortere studieduur van de mbo’ers de gemiddelde studieduur.
ecbo
39
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
Literatuur Eck, E. van, Voncken, E., Glaudé, M. & Roeleveld, J. (2013). Opwaarts mars! Amsterdam: Kohnstamm Instituut. Min. OCW (2011). Actieplan mbo Focus op Vakmanschap 2011-2015. Den Haag: Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap.
Min. OCW (2013). Referentieraming 2013. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Neuvel, J. & Westerhuis, A. (2013). Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo. Basisrapport. ‘s-Hertogenbosch:
ecbo
Expertisecentrum Beroepsonderwijs.
41
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
Lijst met afkortingen Bbl
Beroepsbegeleidende leerweg
Bol
Beroepsopleidende leerweg
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
DUO
Dienst Uitvoering Onderwijs
Ecbo
Expertisecentrum Beroepsonderwijs
Gl
Gemengde leerweg
Havo
Hoger algemeen voortgezet onderwijs
Hbo
Hoger beroepsonderwijs
Kl
Kaderberoepsgerichte leerweg
Mbo
Middelbaar beroepsonderwijs
OCW
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Pro
Praktijkonderwijs
Tl
Theoretische leerweg
Vavo
Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs
Vmbo
Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
Vo
Voortgezet onderwijs
Vso
Voortgezet speciaal onderwijs
Vwo
Voortgezet wetenschappelijk onderwijs
Wo
Wetenschappelijk onderwijs
ecbo
43
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel
Voor scholen is groei van het aantal onderwijsdeelnemers niet langer vanzelfsprekend. Dat komt niet alleen doordat het aantal jongeren geleidelijk afneemt. Het komt ook door verschuivingen in de voorkeuren voor onderwijsroutes en door overheidsmaatregelen. Het antwoord op de vraag hoe dat uitpakt zou betrekkelijk simpel zijn als ons onderwijs een beperkt aantal standaardroutes zou kennen. De groeiende deelname aan hogere typen van onderwijs zou dan vooral een kwestie zijn van verschuivingen in de instroom. De praktijk is anders. Trends in de deelname aan een schooltype, of aan een leerweg binnen een schooltype, kunnen het resultaat zijn van vele factoren, die elkaar versterken of afzwakken. De deelname kan groeien door toename van het aantal zittenblijvers. Maar ook door meer afstroom uit een andere schooltype, of minder uitval. Een daling kan het gevolg zijn van lagere instroom, maar ook van meer tussentijdse opstroom naar een andere leerweg. De stelling van de auteurs is dat deze onderstromen moeten worden meegewogen om de ontwikkelingen in de onderwijsdeelname te begrijpen. Als signalen die kunnen duiden op een op handen zijnde ombuiging, op het afzwakken of versterken van trends. We komen dichter bij het antwoord op de vraag of factoren die afgelopen periode de ontwikkelingen hebben bepaald ook de leerlingenstromen in de komende jaren zullen bepalen. Het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo) is het onafhankelijk landelijk expertisecentrum van en voor de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. Doelstelling van ecbo is het ontsluiten, ontwikkelen en verspreiden van wetenschappelijke en praktijkgerichte kennis die relevant is voor de sector en voor de samenleving.
’s-Hertogenbosch | Postbus 1585 | 5200 BP ’s-Hertogenbosch | T 073 687 25 00 www.ecbo.nl