Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Basisrapport
Colofon
Titel
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo. Basisrapport
Auteurs
Jan Neuvel & Anneke Westerhuis
Datum
November 2013
Projectnummer
ecbo.13-187
Expertisecentrum Beroepsonderwijs Postbus 1585 5200 BP ’s-Hertogenbosch T 073 687 25 00
[email protected] www.ecbo.nl
© ecbo 2013 Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, op welke andere wijze dan ook, zonder vooraf schriftelijke toestemming van de uitgever.
2
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Inhoudsopgave Inleiding ................................................................................................................................5 1 Achtergronden, doel en opzet van het onderzoek ............................................................7 1.1 Achtergrond van het onderzoek ....................................................................................... 7 1.2
Doel van het onderzoek .................................................................................................. 7
1.3
Opzet van het onderzoek ................................................................................................ 8
1.4
Leeswijzer ...................................................................................................................... 8
2 Het praktijkonderwijs .....................................................................................................11 2.1 Overzicht ......................................................................................................................11 2.2
Trends in de verblijfsjaren ..............................................................................................12
2.3
Uitstroom ......................................................................................................................12
3 Het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) .............................................15 3.1 Overzicht ......................................................................................................................16 3.2
De basisberoepsgerichte leerweg ....................................................................................17
3.3
De kaderberoepsgerichte leerweg ...................................................................................28
3.4
De gemengde leerweg ...................................................................................................38
3.5
De theoretische leerweg.................................................................................................49
4 Het hoger algemeen vormend onderwijs (havo) ............................................................61 4.1 Overzicht ......................................................................................................................62 4.2
Havo 3 ..........................................................................................................................64
4.3
Havo 4 ..........................................................................................................................68
4.4
Havo 5 ..........................................................................................................................71
5 Het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) ..................................................77 5.1 Overzicht ......................................................................................................................78 5.2
Vwo 3 ...........................................................................................................................79
5.3
Vwo 4 ...........................................................................................................................83
5.4
Vwo 5 ...........................................................................................................................84
5.5
Vwo 6 ...........................................................................................................................86
6 Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) .......................................................................91 6.1 Overzicht ......................................................................................................................92 6.2
Ontwikkelingen in de bol ................................................................................................94
6.3
Ontwikkelingen in de bbl .............................................................................................. 102
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
3
7 Het hoger beroepsonderwijs (hbo) ...............................................................................111 7.1 Overzicht .................................................................................................................... 111 7.2
Ontwikkelingen in de instroom...................................................................................... 112
7.3
Het studiesucces in het hbo .......................................................................................... 115
Literatuur ...........................................................................................................................119 Lijst met afkortingen .........................................................................................................121
4
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Inleiding Leerlingenstromen in het Nederlandse onderwijsstelsel zijn dynamisch. Zo is er al lange tijd sprake van een opwaartse trend (zie o.a. Van Eck, Voncken e.a, 2013). Denk aan de toename van de deelname aan het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en voorgezet wetenschappelijk onderwijs (vwo) ten koste van de deelname aan het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Er zijn echter ook andere trends. Zo rekenen de Referentieramingen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) ons voor dat door de demografische ontwikkelingen over niet al te lange tijd de instroom in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs (mbo) zal dalen (zie bijvoorbeeld Min. OCW, 2013). Naast meerjarentrends kunnen ook beleidsinitiatieven van de overheid invloed hebben op leerlingenstromen. Het is heel goed mogelijk dat het verhogen van het prestatieniveau van bijvoorbeeld het havo, de schoolkeuze van leerlingen en hun ouders zal beïnvloeden. Hetzelfde geldt voor het streven naar grotere doelmatigheid. Dit kan scholen ervan weerhouden om leerlingen van wie ze niet zeker zijn dat ze het diploma zullen halen, een kans te geven. De VO-raad en de MBO Raad willen beter inzicht krijgen in de trendmatige ontwikkelingen van de leerlingenstromen in het voortgezet onderwijs, in het middelbaar beroepsonderwijs en tussen het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. In deze publicatie is daartoe naar ontwikkelingen gezocht op basis van historische trends in de in-, door- en uitstroom van verschillende schooltypen. De aandacht ging vooral uit naar leerlingenstromen tussen voortgezet onderwijs (vo), mbo en hoger beroepsonderwijs (hbo) tot het laatste jaar waarvan de gegevens beschikbaar waren, schooljaar 2012-2013. Er is gekeken naar het volume en de samenstelling van leerlingengroepen – naar schooltype, leerjaar enzovoort – op basis van diverse onderstromen. Het uitgangspunt van de publicatie is dat vooral trends in de onderstromen aanknopingspunten bieden voor het voorspellen van deelnameontwikkeling, meer dan alleen trends in het uiteindelijke nettoresultaat. Een voorbeeld. De leerlingengroep van het vierde leerjaar van de kaderberoepsgerichte leerweg in het vmbo is samengesteld uit leerlingen die uit het derde leerjaar zijn overgegaan, aangevuld met zittenblijvers, leerlingen die zijn opgestroomd uit de basisberoepsgerichte leerweg en leerlingen die afstroomden uit de gemengde en theoretische leerweg. Tegenover de stijging door zittenblijven en op- en afstroom, kan een daling staan van leerlingen die het onderwijs hebben verlaten, zijn opgestroomd naar de gemengde leerweg of afgestroomd naar de basisberoepsgerichte leerweg. Anders gezegd, de trend in de deelname aan het vierde leerjaar van de kaderberoepsgerichte leerweg is het resultaat van trends in de onderstromen: zittenblijven, opstroom, afstroom en uitval. Mogelijk is dit de meest verrassende uitkomst van deze publicatie; de grote beweeglijkheid van de leerlingenstromen binnen en tussen schooltypen. Marc van der Meer Directeur Expertisecentrum Beroepsonderwijs
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
5
6
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
1
Achtergronden, doel en opzet van het onderzoek
1.1
Achtergrond van het onderzoek Leerlingenstromen in het Nederlandse onderwijsstelsel zijn onderhevig aan vele invloeden. Van sommige ontwikkelingen zijn de effecten op zich voorspelbaar. Denk aan de effecten van demografische trends, maar van andere ontwikkelingen is het altijd weer de vraag of er een moment komt dat het effect is uitgewerkt. De voorkeur voor hogere leerwegen of schooltypes is daar een goed voorbeeld van. Is een afvlakking van de stijging van de deelname aan hogere niveaus de voorbode van de uitwerking van deze trend of alleen een tijdelijk fenomeen? Dit geldt voor langere termijn trends, zoals deze, maar ook voor de effecten van beleidswijzigingen. Hebben veranderingen in de voorwaarden voor toelating van vmbo’ers tot het havo een tijdelijk of een blijvend effect op deze doorstroom? Inzicht in de ontwikkelingen in leerlingenstromen zijn niet alleen van belang voor het maken van kostenramingen voor de Rijksonderwijsbegroting. Ze zijn ook van belang voor bestuurders van onderwijsinstellingen. Zij kunnen op basis van de getalsmatige ontwikkeling van leerlingenstromen inzicht verwerven in de herkomst, samenstelling en omvang van de leerlingenpopulaties in ‘hun’ schooltypen. Het uiteindelijke doel van de studie waar dit rapport uit is voortgekomen is inzicht te krijgen in de middellange termijn effecten – binnen de komende vijf jaar – van een aantal ontwikkelingen op leerlingenstromen binnen en tussen het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. Deze trends worden in twee stappen in beeld gebracht. De grondslag van de berekeningen zijn prognoses van leerlingenstromen uitgaande van demografische ontwikkelingen en het doortrekken van enkele trends (‘leerlingenstromen bij ongewijzigd beleid’). Deze prognoses worden vervolgens ‘gecorrigeerd’ aan de hand van door deskundigen ingeschatte effecten van een aantal (voorgenomen) beleidsmaatregelen. Deze publicatie beschrijft de resultaten van de eerste stap in de vorm van prognoses van leerlingenstromen uitgaande van demografische ontwikkelingen en het doortrekken van enkele trends. Zoals in het woord vooraf is aangegeven zijn volume en samenstelling van leerlingengroepen het resultaat van onderstromen in het zittenblijven, opstroom, afstroom en uitval. Door het analyseren van deze onderstromen in de afgelopen periode – historische analyses – wordt zichtbaar of zich in deze onderstromen trendmatige ontwikkelingen hebben voorgedaan. Vooral in deze trends zullen de effecten van nieuw beleid zichtbaar worden. Daarmee bieden met name trends in de onderstromen de grondslag voor het uitvoeren van de tweede stap.
1.2
Doel van het onderzoek Dankzij de leerlingnummerbestanden weten we hoe leerlingenstromen zich de afgelopen jaren hebben ontwikkeld en welke trends zich daarin voordeden. Met behulp van deze gegevens brengen wij in deze publicatie de historische ontwikkeling en de prognoses van de deelname aan het praktijkonderwijs, het vmbo, het havo, vwo, mbo en hbo in kaart. Daarnaast beschrijven we de historische ontwikkeling van: 1 De instroom in het praktijkonderwijs, de onderbouw en de bovenbouw van het vmbo – naar leerweg, sector en lwoo-indicatie1 en vakcollege – en van het havo en het vwo. 1
Lwoo: leerwegondersteunend onderwijs.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
7
2 3 4
5 6
1.3
De op- en afstroom tussen het praktijkonderwijs, vmbo, havo en vwo voordat een diploma is gehaald. Het studiesucces – slaagkans, verblijfsduur – in het vmbo naar leerweg, sector en lwoo-indicatie, het havo en vwo. De doorstroom uit het praktijkonderwijs en het vmbo en vavo naar mbo en havo, uit het havo en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) naar mbo, vwo en hbo en uit het vwo en vavo naar hbo, wo en ten slotte de doorstroom van mbo niveau 4 naar het hbo; De doorstroom binnen het mbo, inclusief switchen naar sector en niveau). Het studiesucces in het mbo – uitval, slaagkans – van vmbo-leerlingen.
Opzet van het onderzoek Deze publicatie beschrijft de ontwikkeling van leerlingenaantallen per schooltype over een reeks van jaren: het praktijkonderwijs, de bovenbouw van het vmbo, havo en vwo – beide laatste schooltypen inclusief leerjaar 3 –, het mbo en het hbo. Voor de analyses en beschrijvingen zijn databestanden gebruikt, die zijn gebaseerd op de 1 oktobertellingen van de deelname aan het bekostigde onderwijs door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De databestanden zijn openbaar en te vinden op de websites van: Rijksoverheid: Referentieraming 2013 deelname onderwijs, bijlage tabellen http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties; DUO: onderwijsdata, databestanden: http://www.duo.nl/organisatie/open_onderwijsdata/databestanden/default.asp; CBS: StatLine, onderwijs: http://statline.cbs.nl/statweb/dome/?TH=3430&LA=nl; de HBO-raad: http://cijfers.hbo-raad.nl. Per schoolsoort is per schooljaar steeds de stand van zaken opgemaakt. Voor zover data beschikbaar zijn, gaat het om de totale deelname, de instroom – in vo en vmbo uitgesplitst naar leerjaren –, doubleren – vo en vmbo – of verblijfsjaren – mbo en hbo –, uitstroom binnen een schooltype, naar andere schooltypen of het verlaten van het bekostigde onderwijs en diplomering. Op basis van de gegevens kunnen stromen in en tussen schooltypen in kaart worden gebracht en wordt ook de opstroom naar een hoger niveau, of de afstroom naar een lager niveau van ons onderwijsstelsel zichtbaar gemaakt. Het gebruikte bronnenmateriaal is voor deze publicatie deels verder bewerkt.
1.4
Leeswijzer Deze publicatie beschrijft de ontwikkeling van leerlingenaantallen per schooltype over een reeks van jaren. Aan iedere schooltype is een hoofdstuk gewijd. De beschrijvingen zijn niet gebaseerd op cohortanalyses waarin een zelfde groep – cohort – gedurende een periode wordt gevolgd. Per schoolsoort wordt per schooljaar steeds de stand van zaken opgemaakt. Trends worden zichtbaar door het in volgorde zetten van de stand van zaken van een aantal opeenvolgende jaren. Elk hoofdstuk begint met een globaal overzicht in grafiekvorm van de historische trends in het betreffende schooltype, aangevuld met een prognose van verwachte ontwikkelingen in de leerlingenaantallen tussen 2013 en 2020. Die prognoses zijn overgenomen uit de Referentieraming 2013 van het ministerie van OCW, te downloaden bijlage met tabellen. Naast die ramingen is er een tweede trendlijn die eveneens de leerlingenaantallen tussen 2013 en 2020 in kaart brengt. De tweede
8
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
lijn is niet als een prognose bedoeld, maar laat het effect van de populatieontwikkeling zien. Daartoe is de verhouding vastgezet tussen het leerlingenaantal in een schoolsoort en de bijbehorende populatie voor het schooljaar 2012-2013. Die verhouding is vervolgens doorgetrokken naar 2020 en uitgedrukt in absolute aantallen. De lijn maakt het effect van trends in de populatie voor het betreffende schooltype zichtbaar. Door het presenteren van twee lijnen, kan in de interpretatie van de prognoses uit de Referentieraming rekening worden gehouden met de populatieontwikkeling. Afhankelijk van de groeperingsvormen van leerlingen in een schooltype, wordt in elk hoofdstuk voor de hoofdgroeperingen ingezoomd op instroom, doubleren, vooropleiding, doorstroom naar een vervolgopleiding, uitstroom en studiesucces: behaald diploma. Voor het havo en vwo is de hoofdgroepering de leerjaren, voor het vmbo de leerwegen in combinatie met de leerjaren en voor het mbo de leerwegen. Het praktijkonderwijs (pro) is niet verder onderverdeeld. Voor het leerlingenaantal per hoofdgroepering brachten we de historische en toekomstige trends in beeld. Voor de verdere onderscheidingen naar vooropleiding, doubleren, vervolgopleiding en eventuele subgroeperingen beschrijven we alleen de historische trends. Voor het vo en het vmbo lopen de meeste historische trends van 2003 tot 2012, voor het mbo van 2006 tot 2012 en voor het hbo van 2005 tot 2012, deels van 2001 tot 2011.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
9
10
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
2
Het praktijkonderwijs
2.1
Overzicht Het praktijkonderwijs (pro) kent geen leerjaren zoals het vo, maar verblijfsjaren. Er zijn maximaal 6 verblijfsjaren. Leerlingen doubleren niet, maar schuiven in het pro steeds een verblijfsjaar op. In de data op de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zijn verblijfsjaren te onderscheiden, maar is de uitstroom steeds voor alle verblijfsjaren tezamen getotaliseerd. Ook in de tabellen bij de Referentieraming 2013 staan uitsluitend getotaliseerde aantallen. Figuur 2.1 toont de ontwikkelingen in het pro voor alle verblijfsjaren tezamen. De historische reeks met de feitelijke ontwikkelingen tussen 2003-2004 en 2011-2012 staat links, de prognose uit de Referentieraming 2013 van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap rechts.
Figuur 2.1 Trends in deelname pro: feitelijke en voorspelde leerlingenaantallen
Tussen 2003-2004 en 2006-2007 is het pro gegroeid. Het aantal leerlingen is in die periode met circa 3.000 toegenomen, van ongeveer 24.500 naar circa 27.500. Het schooljaar 2007-2008 is een omslagpunt. Vanaf dat jaar daalt het leerlingenaantal en valt terug naar circa 26.600 in 2010-2011 om vervolgens opnieuw te stijgen. Die laatste stijging hangt echter deels samen met de groei van de populatie. Omdat de trendlijn de deelname in alle verblijfsjaren tezamen weergeeft, wordt niet duidelijk of de trends zijn toe te schrijven aan de instroom van nieuwe leerlingen of aan een langere verblijfsduur. Waarschijnlijk spelen beide factoren een rol, zoals we in de volgende paragraaf zullen zien. De Referentieraming 2013 voorziet tot 2014-2015 nog een lichte groei van het pro, voor een belangrijk deel samenhangend met de toename van de populatie. Vanaf 2015-2016 gaat de populatie echter krimpen en dat vertaalt zich in de voorspellingen van de Referentieraming 2013 in een geleidelijke daling van het leerlingenaantal in het pro. Zoals het er nu naar uitziet komt het aantal leerlingen in 2020-2021 op vrijwel hetzelfde niveau uit als in 2003-2004, namelijk rond de 24.000 leerlingen.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
11
2.2
Trends in de verblijfsjaren De ontwikkeling van leerlingenaantallen in de afzonderlijke verblijfsjaren hoeven niet hetzelfde patroon te volgen als de trends van het pro als geheel. Dat blijkt ook niet het geval, zoals we in figuur 2.2 kunnen zien. Daarin is de deelname per verblijfsjaar weergegeven voor de periode 2003-2004 tot en met 2012-2013.
Figuur 2.2 Trends in het aantal leerlingen per verblijfsjaar in het pro
In de beginperiode loopt het aantal leerlingen in de zes verblijfsjaren sterk uiteen. In de periode 2003-2004 en 2004-2005 telt het eerste verblijfsjaar circa 7.000 leerlingen, het tweede iets minder dan 6.500 en het vijfde rond de 2.000. Tegengestelde bewegingen brengen de leerlingenaantallen in de verschillende verblijfsjaren dichter bij elkaar. Vanaf het schooljaar 2005-2006 daalt de deelname in de twee eerste verblijfsjaren vanwege een terugloop van de instroom. Deze trend loopt door tot 2010-2011, waarna - samenhangend met de toename van de populatie - er weer sprake is van een lichte groei. Tegenover de daling in de eerste verblijfsjaren staat een toename van het leerlingenaantal in het derde en latere verblijfsjaren. Deels werkt de toename van het aantal leerlingen in de eerste verblijfsjaren in schooljaren 2003-2004 en 2004-2005 nog door. Deels is die groei in de latere verblijfsjaren het gevolg van een langere verblijfsduur. Ondanks de afname van het aantal leerlingen in het eerste en tweede verblijfsjaar van 2005-2006 blijven de trendlijnen voor de overige verblijfsjaren oplopen. Het langst voor het vijfde en zesde verblijfsjaar. Dat kan alleen als steeds meer leerlingen langer dan een of twee jaar in het pro verblijven.
2.3
Uitstroom In de beschikbare databronnen is, zoals aangegeven, de uitstroom uit het pro niet per verblijfsjaar gespecificeerd. We kunnen de uitstroom daarom alleen voor het pro als geheel in beeld brengen, zie figuur 2.3. Het aantal leerlingen dat het pro verlaat is opgelopen van ruim 5.100 in het schooljaar 2003-2004 naar ongeveer 6.500 in 2008-2009. Vanaf 2005-2006 is er in feite sprake van een fluctuerend aantal uitstromers, variërend tussen circa 6.000 en circa 6.500. 12
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Figuur 2.3 Trends in het aantal leerlingen dat het pro verlaat tussen 2003-2004 en 2011-2012
Door de afname van de instroom en de toename van de uitstroom is er vanaf 2007-2008 sprake van een negatief saldo: vanaf dat schooljaar stromen meer leerlingen uit het pro dan er jaarlijks bijkomen. Het merendeel van de uitstromers verlaat het (bekostigde) onderwijs. Tot 2007-2008 was dat ruim 60% van de totale uitstroom, na dat jaar is dat een paar procentpunten onder de 60% gezakt. De uitstroom naar het mbo is spectaculair toegenomen, van minder dan 10% van de totale uitstroom in de periode 2003-2004 tot 2005-2006 naar 43% in het schooljaar 2010-2011. Het laatste jaar (20112012) is er een terugval in de doorstroom naar het mbo (34 à 35%). De overige leerlingen gaan naar het vso of het vmbo. Hoewel we hier ook fluctuaties zien, is de verhouding in de doorstroom naar het vso en het vmbo ongeveer 2:1. Dus twee derde gaat naar het vso en een derde naar het vmbo. Degenen die naar het vmbo gaan hebben veelal ook een indicatie voor leerwegondersteunend onderwijs (lwoo).
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
13
14
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
3
Het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) Het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) is, zoals de naam al aangeeft, een voorbereidende fase op het middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Deze twee schooltypen vormen tezamen de onderwijsberoepskolom, een van de drie hoofdroutes in ons onderwijsstelsel waarlangs jongeren voorbereid worden op de samenleving en de arbeidsmarkt. Het havo vormt tezamen met het hoger beroepsonderwijs (hbo) de tweede hoofdroute. Omdat via het hoogste niveau van he mbo leerlingen ook naar het hbo kunnen doorstromen, wordt het hbo ook geplaatst binnen de onderwijsberoepskolom. Die bestaat dus uit: vmbo, mbo en hbo. Het vwo en het wetenschappelijk onderwijs (wo) vormen de derde hoofdroute. Toelating tot een hoofdroute hangt af van de schoolprestaties aan het eind van het basisonderwijs, zoals met name gemeten met de Cito-toets, vaak in combinatie met een advies van de basisschool. Het vmbo is in dat stelsel het laagste niveau. Anders dan de twee andere hoofdroutes kent het vmbo (en ook het mbo) een verdere onderverdeling in leerwegen, die zijn onderscheiden naar niveau en aard van het onderwijsaanbod, dat meer praktijkgericht of meer theoretisch/algemeen vormend ingericht kan zijn: de basisberoepsgerichte leerweg; de kaderberoepsgerichte leerweg; de gemengde leerweg; de theoretische leerweg. De eerste twee leerwegen hebben, zoals hun namen al aangeven, een meer praktijkgerichte inhoud, in de andere twee staan algemeen vormende vakken meer centraal. De gemengde leerweg is eigenlijk een tussen- of mengvorm, zij het dat het accent toch sterker op het algemeen vormende aanbod ligt; van de zes vakken behoren er vijf tot de algemeen vormende. Leerlingen kunnen voor een extra zesde theorievak kiezen, het aantal dat standaard in de theoretische leerweg wordt aangeboden. Leerlingen die daar voor kiezen, kunnen in de bovenbouw eventueel overstappen naar de theoretische leerweg. Veel leerlingen doen dat ook. De vier leerwegen kunnen dan ook in twee groepen worden ingedeeld: twee meer beroepsgerichte leerwegen en twee theoretisch gerichte leerwegen. De tweedeling in meer praktijk- of beroepsgerichte en meer theoretisch gerichte leerwegen is in de discussie over leerlingenstromen nuttig. Uit het oogpunt van de opwaartse druk lijkt (langzamerhand) een scheidslijn te ontstaan tussen de twee typen leerwegen. Vooral de beroepsgerichte leerwegen staan onder druk, zoals we zullen zien. Daarmee wordt uit ook organisatorisch oogpunt deze indeling interessant en zinvol. Juist door de terugloop van leerlingen in de beroepsgerichte leerwegen gaan vmbo’s er (noodgedwongen) toe over het onderwijs aan leerlingen uit de basisberoepsgerichte en kaderberoepsgerichte leerweg gezamenlijk aan te bieden met aandacht voor niveaudifferentiatie. Gegeven de beschreven indeling van het vmbo beginnen we dit hoofdstuk met een globaal overzicht van de historische en de te verwachten trends in leerlingenaantallen in de beroepsgerichte en de theoretische leerwegen (paragraaf 3.1). Daarna beschrijven we de leerlingenstromen voor de afzonderlijke leerwegen op hoofdlijnen en in meer detail de onderliggende stromen (paragraaf 3.2 tot en met 3.5). Bij onderliggende stromen valt te denken aan de relatie tussen instroom en zittenblijven, de doorstroom van leerjaar 3 naar 4 in de bovenbouw, de op- en afstroom tussen leerwegen en tussen leerwegen en andere schooltypen, uitval en de uitstroom na de bovenbouw.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
15
3.1
Overzicht Voor de periode 2003-2004 tot en met 2012-2013 zijn de feitelijke aantallen leerlingen in de bovenbouw (leerjaar 3 en 4) van de twee beroepsgerichte leerwegen en de twee theoretisch gerichte leerwegen in figuur 3.1 weergeven. Voor de periode 2013-2014 zijn de te verwachten ontwikkelingen in bewerkte vorm overgenomen uit de Referentieraming 2013.
Figuur 3.1 Trends leerlingenaantallen in de meer beroepsgerichte en de meer theoretische leerwegen
De gevolgen van de opwaartse druk in ons onderwijsstelsel, waarbij de afgelopen jaren steeds meer leerlingen -in plaats van in te stromen in het vmbo- naar het havo of vwo zijn gegaan, zien we terug in de feitelijke trends. Als we de trends voor de beroepsgerichte en de theoretisch gerichte leerwegen bij elkaar nemen, dan blijkt het aantal leerlingen in de bovenbouw van het vmbo vanaf schooljaar 2003-2004 tot schooljaar 2012-2013 te zijn afgenomen van ruim 225.000 naar ongeveer 208.000. Die ontwikkeling zet de komende jaren naar verwachting door. Weliswaar speelt de krimp in de populatie vanaf ongeveer 2015 ook een rol, maar het weglekken door opwaartse druk blijft doorgaan. In 2020-2021 zullen volgens de prognoses in de Referentieraming 2013 circa 186.500 leerlingen in de bovenbouw van het vmbo zitten. Dat zijn er dan bijna 40.000 minder dan in het schooljaar 2003-2004 en zo’n 21.500 minder dan in 2012-2013. De pijn wordt in het vmbo echter niet gelijk verdeeld. De weglek van leerlingen komt volledig bij de beroepsgerichte leerwegen terecht. Die leerwegen zagen tussen 2003-2004 en 2012-2013 het aantal leerlingen met bijna 28.000 afnemen. Na een korte periode van stabilisering (2011 tot 2014-2015) gaat de neerwaartse beweging in de beroepsgerichte leerwegen volgens de prognoses versterkt verder. De krimp van de populatie valt dan samen met de gevolgen van opwaartse druk. Dat betekent dat de beide beroepsgerichte leerwegen ten opzichte van 2012-2013 nog eens 21.000 leerlingen kwijt raken. Het leerlingenaantal in de bovenbouw van de twee beroepsgerichte leerwegen komt volgens de Referentieraming 2013 in het schooljaar 2020-2021 namelijk uit op iets meer dan 79.000. In de twee theoretisch gerichte leerwegen is het leerlingenaantal tussen 2003-2004 en 2012-2013 juist toegenomen, van 97.500 naar bijna 108.000. Dat is een toename van ruim 10.000. De groei in de laatste paar jaar valt weliswaar samen met een toename van de populatie, maar kan daar niet alleen door worden verklaard. De groei van de theoretische leerwegen loopt naar verwachting door tot 2016-2017. Daarna krijgen die leerwegen ook te maken met de krimp van de populatie. Daardoor 16
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
zal in de prognoses van de Referentieraming 2013 het aantal leerlingen in 2020-2021 rond 107.500 uitkomen. Dat zijn er nauwelijks minder dan in 2012-2013.
3.2
De basisberoepsgerichte leerweg Figuur 3.2 toont de feitelijke en de te verwachten ontwikkeling in het derde en vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte leerweg.
Figuur 3.2 Trends leerlingenaantallen in leerjaar 3 en 4 van de basisberoepsgerichte leerweg (bl)
In de basisberoepsgerichte leerweg is het aantal leerlingen tussen schooljaar 2003-2004 en schooljaar 2011-2012 sterk gedaald; veel sterker dan op grond van de populatieontwikkeling kon worden verwacht. Het aantal leerlingen in leerjaar 3 is in die periode teruggelopen van ruim 37.000 naar bijna 23.000, een daling van ongeveer 14.300 leerlingen. Het laatste schooljaar (2012-2013) is er sprake van een kentering. Ten opzichte van het voorafgaande schooljaar is het leerlingenaantal nagenoeg gelijk gebleven. Die kentering hangt samen met een lichte groei van de populatie. Het beeld voor het vierde leerjaar is vrijwel identiek aan dat voor het derde. De trendlijn loopt iets onder die van leerjaar 3. Dat wijst er al op, zoals we verderop zullen zien, dat niet alle derdejaars binnen de basisberoepsgerichte leerweg doorstromen naar leerjaar 4. De daling van het leerlingenaantal is vergelijkbaar met de daling in het derde jaar: er is een terugval van ongeveer 35.000 in 2003-2004 naar iets meer dan 21.000 in 2012-2013. Gezien de parallelle ontwikkelingen in beide leerjaren zal de kentering die in leerjaar 3 is geconstateerd met een vertraging van een jaar doorwerken in leerjaar 4. Als we de ontwikkelingen in beide leerjaren bij elkaar nemen, dan blijkt in minder dan 10 jaar het aantal leerlingen in de bovenbouw van de basisberoepsgerichte leerweg (leerjaar 3 en 4 bij elkaar) met bijna 29.000 leerlingen te zijn teruggelopen. De populatieontwikkeling die bijgedragen heeft aan stabilisering van het leerlingenaantal in leerjaar 3 werkt naar verwachting de komende jaren door. Dat valt uit de Referentieraming 2013 op te maken. De raming voorziet namelijk voor de eerstkomende paar jaar een lichte groei van het aantal leerlingen in leerjaar 3 en 4. Vanaf 2015-2016 krimpt de populatie weer. Dat zien we terug in de voorspellingen in de Referentieraming 2013. Het aantal leerlingen in zowel het derde als het vierde leerjaar zakt dan onder de 20.000. Als we dat vergelijken met het aantal bovenbouwers in 2003-2004, hebben we het Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
17
over een aderlating van ruim 34.000 leerlingen. Ten opzichte van het laatste schooljaar (2012-2013) is het verlies in 2020-2021 eveneens substantieel: als de voorspellingen uitkomen telt de bovenbouw van de basisberoepsgerichte leerweg in 2020-2021 bijna 6.000 leerlingen minder dan in 2012-2013. In het vervolg van deze paragraaf besteden we aandacht aan de onderliggende stromen in het derde en vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte leerweg.
Ontwikkelingen in leerjaar 3 van de basisberoepsgerichte leerweg In figuur 3.2 is de feitelijke ontwikkeling in de omvang van de basisberoepsgerichte leerweg en de door de Referentieraming 2013 voorspelde ontwikkeling tot 2020-2021 weergegeven. De hoofdtrends zijn in dat kader ook beschreven. We gaan hier in op de onderliggende leerlingenstromen.
Instroom en doubleren De instroom van nieuwe leerlingen en zittenblijvers bepalen het aantal leerlingen in een leerjaar. Het aandeel van beide factoren is in figuur 3.3 in beeld gebracht. Voor het schooljaar 2012-2013 is een schatting gemaakt op basis van de totale instroom en de verhoudingen in het jaar ervoor.
Figuur 3.3 Trends leerjaar 3 basisberoepsgerichte leerweg: instroom en doubleren*
* Voor 2012-2013 is alleen de totale deelname bekend, instroom en zittenblijven zijn geschat.
Het aantal leerlingen in het derde leerjaar is, zoals te verwachten, vooral het resultaat van nieuwe instroom. De verhouding tussen instromers en zittenblijvers is ongeveer 95:5. In die verhouding is wel een lichte trend op te merken. Tussen 2003-2004 en 2008-2009 daalde het aandeel van de zittenblijvers van 4,9 naar 4,4% om in de periode daarna weer te stijgen naar 5,7% in 2011-2012. Dat het aandeel van zittenblijvers aanvankelijk is afgenomen, valt te verklaren door een procentueel sterkere daling van het aantal zittenblijvers dan van het aantal instromers. Het aantal zittenblijvers is tussen 2003-2004 en 2008-2009 met een derde afgenomen van ruim 1.800 naar 1.172, een daling van circa 600. Weliswaar is de terugloop van de instroom in absolute aantallen veel groter (circa 10.000), maar procentueel gezien is die daling ten opzichte van 2003 ongeveer een kwart. Dat is dus minder dan de procentuele daling van zittenblijvers. 18
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
De (lichte) stijging van het aandeel doubleerders in de laatste jaren hangt samen met een lichte toename van het aantal zittenblijvers (in 2011-2012 ongeveer 125 meer dan in 2008-2009) in combinatie met een verdere daling van het aantal leerlingen dat nieuw instroomt in het derde jaar. De nieuwe instroom is tussen 2003-2004 en 2011-2012 continu gedaald, waardoor er in het schooljaar 2011-2012 zo’n 13.750 leerlingen minder zijn binnen gekomen dan in 2003-2004. De scherpte van de daling zwakt wel af. Of dat alleen is toe te schrijven aan de toename van de populatie of dat er ook andere factoren meespelen, gaan we hieronder na.
Instroom en vooropleiding van leerlingen in leerjaar 3 basisberoepsgerichte leerweg De vooropleiding van de bl’ers is in tabel 3.1a te vinden. Vanwege verschillen in de organisatie van de brugklassen vóór en na 2005-2006 is dat schooljaar als begin voor leerjaar 2 en het schooljaar 2006-2007 als begin voor leerjaar 3 (doorstroom) genomen. Voor elk brugklastype toont de eerste regel het totaal aantal leerlingen in leerjaar 2 en de tweede regel (‘naar bl 3’) het aantal dat is doorgestroomd naar leerjaar 3 van de basisberoepsgerichte leerweg. Voor de doorstroom naar de basisberoepsgerichte leerweg is de vooropleiding in vier 4 categorieën ingedeeld: doorstroom: onderwijstypen bl2 en bl/kl2; brede voorbereiding: onderwijstypen brugklas/avo 2, vmbo breed 2; opstroom: onderwijstype pro; afstroom: onderwijstypen, alle overige onderwijstypen leerjaar vo 2.
Tabel 3.1a Vooropleiding basisberoepsgerichte leerweg leerjaar 3: aantallen
* Alleen leerlingen die naar het vmbo, mbo of havo zijn gegaan ** Zowel havo 2 als havo-vwo 2. Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
19
Tabel 3.1b toont voor de vier onderscheiden vooropleidingscategorieën steeds per schooljaar twee percentages. De eerste regel geeft het aandeel (in procenten) van die categorie in de totale populatie van tweedejaars in het vo. De regel eronder toont het aandeel van die categorie in de instroom in het derde leerjaar van de basisberoepsgerichte leerweg.
Tabel 3.1b Vooropleiding basisberoepsgerichte leerweg leerjaar 3
Categorie doorstroom. De onderbouw van het vo telt steeds minder leerlingen in de categorie doorstroom, dus in onderwijstypen die als directe voorbereiding op de basisberoepsgerichte leerweg zijn te beschouwen (bl2 en bl/kl2). Het aandeel van deze categorie in de populatie van alle tweedejaars is gedaald van bijna 16% in 2005-2006 naar 12,6% in 2011-2012 (tabel 3.1a), in absolute aantallen van 31.699 naar 24.583 leerlingen. De daling vinden we terug in de doorstroom van de brugklastypen bl2 en bl/kl2 naar het derde jaar van de basisberoepsgerichte leerweg. De instroom is gedaald van 18.964 naar 14.456 leerlingen. Wel neemt het tempo van de daling de laatste jaren af. Vanuit het perspectief van de instroom in het derde jaar van de basisberoepsgerichte komt ruim twee derde van de leerlingen uit deze doorstroomcategorie. Over de jaren heen is dat aandeel licht gestegen van 67,2% tot 69,3%, zoals in tabel 3.1b is te zien.
Categorie brede voorbereiding. Ook de twee brede onderwijstypen in de onderbouw (brugklas/avo en vmbo breed) trekken steeds minder leerlingen. Het aandeel in de totale populatie tweedejaars vo is teruggelopen van 16,4 naar 13,1% in 2011-2012. In aantallen een daling van circa 7.000 leerlingen. Bekijken we het weer vanuit het perspectief van het derde leerjaar basisberoepsgerichte leerweg, dan is er eveneens sprake van terugloop. Het aandeel in de instroom uit deze categorie is systematisch gedaald van 26,5 naar 22,3%. Het komt erop neer dat uit de categorie brede voorbereiding in 2012-2013 ruim 2.800 leerlingen minder naar de basisberoepsgerichte leerweg gingen dan in het schooljaar 2006-2007.
Categorie opstroom. Voor de basisberoepsgerichte leerweg bestaat de categorie opstroom alleen uit leerlingen van het praktijkonderwijs (pro). Zoals in hoofdstuk 2 over het pro al bleek, stromen maar weinig leerlingen door naar het vmbo. Dat zien we ook in de doorstroom naar basisberoepsgerichte leerweg terug. Die varieert van bijna 100 tot minder dan 200 per jaar, zonder dat er een duidelijke tendens is op te merken. Vanuit de basisberoepsgerichte leerweg gezien gaat het om niet meer dan circa 0,6% van de totale instroom. 20
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Categorie afstroom. In tegenstelling tot de terugloop van het aantal leerlingen in de twee belangrijkste categorieën voor doorstroom naar leerjaar 3 van de basisberoepsgerichte leerweg -de categorieën doorstroom en brede opleiding-, is er een toename van het aantal leerlingen in de categorie afstroom. Vanuit het oogpunt van de basisberoepsgerichte leerweg wordt die categorie gevormd door de onderwijstypen kl2, brede brugklassen gl/tl/havo2, havo2 en vwo2. Het aandeel van die onderwijstypen in het totaal van tweedejaars is de afgelopen jaren opgelopen van 67,6% naar 74,4%. Vanuit die categorie bedraagt de afstroom naar leerjaar 3 van de basisberoepsgerichte leerweg niet meer dan circa 1,1%. In aantallen ruim 1.300 tot 1.650 leerlingen. De laatste jaren is de afstroom wel licht toegenomen, vooral vanuit kl2 (866 in 2009 naar 1.291 in 2012). Ook vanuit het perspectief van bl3 loopt het aandeel afstromers licht op van circa 5,8% in de eerste jaren naar bijna 8% in 2012-2013.
Concluderend: zoals hiervoor bleek, lijkt in 2012-2013 de daling in het derde leerjaar van de basisberoepsgerichte leerweg te af te vlakken. De populatieontwikkeling speelt een rol en ook de onderliggende stromen. Zo loopt de doorstroom uit de brede onderwijstypen terug, maar terwijl de afstroom juist toeneemt, vooral vanuit het tweede leerjaar van de kaderberoepsgerichte leerweg (kl2) en ook, maar in mindere mate vanuit het tweede leerjaar van de gemengde en de theoretische leerweg. De aanvankelijk daling van de doorstroom uit de onderwijstypen bl2 en bl/kl2 lijkt tot stilstand te komen. Die ontwikkelingen in combinatie met de toename van de populatie dragen het laatste schooljaar (2012-2013) bij aan de afvlakking van de daling van de instroom in het derde leerjaar van de basisberoepsgerichte leerweg.
Leerlingen met een lwoo-indicatie Veel leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg hebben een lwoo-indicatie. Aanvankelijk waren dat er minder dan de helft (45%), maar de laatste paar jaar is hun aandeel in leerjaar 3 toegenomen tot 61 à 62%. Die verschuiving hangt samen met een sterkere daling van het aantal leerlingen zonder lwoo-indicatie, zie figuur 3.4. Het aantal leerlingen zonder indicatie is tussen 2003-2004 en 2010-2011 met bijna 11.500 gedaald. In diezelfde periode is het aantal lwoo-leerlingen met nog geen 3.000 afgenomen. In beide groepen vinden we de effecten van de opwaartse druk. Voor leerlingen zonder lwoo-indicatie krijgt deze trend zijn beslag al grotendeels in de onderbouw. Tussen 2005-2006 en 2009-2010 is in de onderbouw van de schooltypen bl, kl en bl/kl het aantal leerlingen zonder lwoo-indicatie namelijk met ongeveer 5.000 afgenomen en in het schooltype vmbo breed met bijna 3.000. Voor leerlingen met een lwoo-indicatie zijn de gevolgen van de opwaartse druk vooral te merken in de overgang van de onder- naar de bovenbouw. In de onderbouw (leerjaar 2) van de schooltypen bl, kl en bl/kl is in dezelfde periode het aantal leerlingen met een indicatie gedaald met circa 700. In ‘vmbo breed’ is de daling nog iets groter (1.000), maar daar staat een bijna vergelijkbare toename in de onderwijstypen gl, tl en gl/tl van de onderbouw tegenover. Belangrijk in het kader van de duiding van de overall cijfers is dat in de onderbouw van de schooltypen bl, kl, bl/kl en vmbo breed het aantal leerlingen in leerjaar 2 de laatste jaren niet verder is afgenomen. Dat geldt ook voor het aantal lwoo-leerlingen. We zien dat terug in figuur 3.4: het aantal leerlingen dat zonder lwoo-indicatie instroomt in leerjaar 3 van de basisberoepsgerichte leerweg ligt de laatste drie jaar rond 8.900. Het aantal leerlingen met een indicatie daalt nog wel, maar minder snel dan de periode ervoor.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
21
Figuur 3.4 Trends leerjaar 3 basisberoepsgerichte leerweg: leerlingen met een lwoo-indicatie
Ook deze gegevens kunnen erop duiden dat het laagste punt in de instroom in leerjaar 3 van de basisberoepsgerichte leerweg mogelijk is bereikt en dat de kans op een verdere daling van de instroom kleiner wordt.
Ontwikkelingen in de sectoren Naast de vier traditionele sectoren, Economie (EC), Techniek (TE), Zorg & welzijn (ZW) en Landbouw (LB) kent het vmbo sinds het schooljaar 2007-2008 intersectorale programma’s (IS). Het onderwijsaanbod in intersectorale programma’s bestaat uit onderdelen van twee of meer sectoren. Figuur 3.5 toont de ontwikkeling in de sectoren.
Figuur 3.5 Trends leerjaar 3 basisberoepsgerichte leerweg: aantal leerlingen in de sectoren
22
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
In de traditionele sectoren is tussen 2003-2004 en 2012-2013 een systematische daling van het aantal leerlingen waar te nemen. Het verlies aan leerlingen is verreweg het grootst in de sector Techniek: 7.100 leerlingen. De sectoren Economie en Zorg & welzijn verliezen in die periode elk ruim 4.800 leerlingen. Ondanks de verschillende aantallen is het tempo van de terugloop, procentueel gezien, in die drie sectoren vrijwel gelijk. Dat is op te maken uit de bijna parallelle trendlijnen. Met een terugloop van ongeveer 1.150 leerlingen krimpt de sector Landbouw het minst. Maar ook in deze sector is sprake van een continue daling van het leerlingenaantal. Vanaf de start in het schooljaar 2007-2008 is er een grote toeloop naar intersectorale programma’s. Met bijna 3.600 leerlingen in 2012-2013 is het aandeel van die programma’s opgelopen naar 16% van alle derdejaars. Die groei gaat ten koste van het aantal leerlingen in de sectoren. De groei van de intersectorale programma’s kan echter het totale verlies aan leerlingen in de sectoren niet volledig compenseren. Alleen in het laatste schooljaar (2012-2013) vangt de instroom in de intersectorale programma’s het verlies in de vier sectoren wel vrijwel volledig op. Voor de komst van de intersectorale programma’s daalde het leerlingenaantal in het derde leerjaar van de basisberoepsgerichte leerweg met bijna 2.400 per jaar. Vanaf de start van de intersectorale programma’s beloopt de daling met gemiddeld 1.440 per jaar. Bovendien neemt het tempo van de daling af, van 1.850 in het eerste jaar van de intersectorale programma’s naar 75 in 2012-2013. Of het tot staan brengen van de terugloop mede toe te schrijven is aan de invoering van de intersectorale programma’s is nog moeilijk te zeggen. Zoals we eerder zagen, speelt ook de populatieontwikkeling een rol.
Uitstroom uit de basisberoepsgerichte leerweg na leerjaar 3 Dat leerlingen na het derde leerjaar doorgaan naar leerjaar 4 van de basisberoepsgerichte leerweg ligt voor de hand. Maar niet iedereen blijkt dat te doen. Afgezien van leerlingen die doubleren, stappen sommige leerlingen over naar een andere leerweg of ze verlaten het vmbo. Die laatste categorie bestaat uit uitvallers, leerlingen die (tijdelijk) het onderwijs verlaten en leerlingen die naar het mbo gaan. De uitstroom kan de trends in de leerlingenaantallen in leerjaar 3 niet helpen verklaren, maar de uitstroomcijfers zijn wel nodig om de trends in het vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte leerweg goed in kaart te kunnen brengen. De uitstroom uit leerjaar 3 is weergegeven in figuur 3.6. Het aantal leerlingen dat na het derde leerjaar de basisberoepsgerichte leerweg verlaat, is tussen 2003-2004 en 2008-2009 met ongeveer 2.000 gedaald. Vanaf dat schooljaar blijft het aantal leerlingen dat de leerweg verlaat steken op 3.300 tot 3.400 per jaar. De daling is vooral te danken aan het terugdringen van het voortijdig schoolverlaten. In het schooljaar 2009-2010 zijn er circa 1.250 leerlingen minder uitgevallen dan aan het eind van het schooljaar 2003-2004. De laatste paar jaar neemt de uitval niet verder af. Het aantal leerlingen dat na het derde jaar doorstroomt naar het mbo is tussen 2003-2004 en 2008-2009 eveneens fors teruggedrongen. Het aantal leerlingen dat het jaar daarna in het mbo begint, komt in schooljaar 2008-2009 namelijk 900 lager uit dan in het schooljaar 2003-2004. Verder valt op dat de opstroom binnen het vmbo, vooral die naar de kaderberoepsgerichte leerweg, vanaf 2008-2009 afneemt van circa 1.600 naar geschat ongeveer 1.200 leerlingen in 2011-2012. Dit kan er op wijzen dat de ‘afroming’ van de betere bl-leerlingen in de onderbouw afneemt, of dat steeds minder potentiële kl-leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg beginnen. Het eerste wijst op een afname van de opwaartse druk, het tweede op een adequatere plaatsing.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
23
Figuur 3.6 Trends leerjaar 3 basisberoepsgerichte leerweg: uitstroom uit de bl*
*Aantallen voor het schooljaar 2011-2012 (uitstroom in 2012-2013) zijn geschat.
Ontwikkelingen in leerjaar 4 van de basisberoepsgerichte leerweg In het begin van de paragraaf over de basisberoepsgerichte hebben we de hoofdstroom voor leerjaar 4 beschreven. De ontwikkeling van het leerlingenaantal volgde op korte afstand die in het derde leerjaar. Het aantal vierdejaars bleef wel steeds iets achter bij het aantal derdejaars. Dat wees er al op dat een deel van de derdejaars niet doorstroomt naar leerjaar 4. Hiervoor zagen we dat naast leerlingen die doubleren, ook een veel leerlingen de basisberoepsgerichte leerweg verlaten. Dat aantal is, zo hebben we ook gezien, de afgelopen jaren wel teruggedrongen. In deze paragraaf beschrijven we de onderliggende leerlingenstromen in leerjaar 4.
Instroom, doubleren en vooropleiding Het aantal leerlingen in het vierde leerjaar wordt vooral bepaald door de doorstroom uit het derde leerjaar van de basisberoepsgerichte leerweg. De instroom uit andere leerwegen en het doubleren in het vierde leerjaar dragen eveneens bij aan het totaal aantal leerlingen. Eerste kijken we naar de verhouding tussen nieuwe instroom en doubleren, daarna kijken we waar de instroom vandaan komt (vooropleiding). Figuur 3.7 maakt duidelijk dat trends in het aantal leerlingen in het vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte leerweg nagenoeg overeenkomen met de trends in de instroom. Het aantal zittenblijvers is tussen 2003-2004 en 2009-2010 weliswaar met circa 40% teruggedrongen, maar het doubleren draagt weinig bij aan het totaal aantal leerlingen in het vierde jaar. Ondanks dat het zittenblijven de laatste paar jaar iets toeneemt.
24
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Figuur 3.7 Trends leerjaar 4 basisberoepsgerichte leerweg: instroom en doubleren*
*Instroom en doubleren is voor 2012-2013 geschat; het totale aantal is gebaseerd op de teling van 1 oktober 2012.
Vooropleiding. De vergelijking van de doorstroom uit het derde naar het vierde leerjaar met de totale instroom in leerjaar 4 van de basisberoepsgerichte leerweg levert een verschil op. Er stromen namelijk duidelijk meer nieuwe leerlingen in dan dat binnen deze leerweg doorstromen. Er moet dus instroom van buitenaf zijn, vanuit andere leerwegen en/of vanuit andere schooltypen. Dat blijkt ook het geval, zoals figuur 3.8 laat zien.
Figuur 3.8 Trends leerjaar 4 basisberoepsgerichte leerweg: vooropleiding
Vanuit het derde brugjaar en vanuit het pro is wel enige afstroom respectievelijk opstroom naar het vierde jaar van de basisberoepsgerichte leerweg, maar de bijdrage uit die schooltypen tezamen blijft beperkt tot 100 à 140 leerlingen. De extra instroom in het vierde jaar bestaat dan ook voornamelijk uit afstromers binnen het vmbo, met name leerlingen uit de kaderberoepsgerichte leerweg.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
25
De afstroom binnen het vmbo is vrij stabiel en komt in de hele periode van 2003-2004 tot 2011-2012 uit tussen circa 1.800 en iets meer dan 1.900 leerlingen. De opwaartse beweging in het vmbo, hier in het algemeen leerlingen die naar de kaderberoepsgerichte leerweg gaan in plaats van naar de basisberoepsgerichte leerweg, heeft de afgelopen jaren niet geleid tot meer tussentijdse afstroom naar de basisberoepsgerichte leerweg. Dat kan er op wijzen dat de opwaartse beweging vanuit de basisberoepsgerichte leerweg in de kaderberoepsgerichte leerweg goed is opgevangen, maar het kan ook aangeven dat die leerlingen de kaderberoepsgerichte leerweg aan kunnen. Of die veronderstellingen hout snijden, zal mede afhangen van het percentage leerlingen dat het diploma van de kaderberoepsgerichte leerweg haalt en/of het percentage dat blijft zitten. Daar zijn wel aanwijzingen voor, zoals we zullen zien. En dat kan een teken zijn dat de opwaartse beweging van de basisberoepsgerichte naar de kaderberoepsgerichte zijn grens heeft bereikt.
Samenstelling. De samenstelling van het vierde leerjaar verschilt weinig van de samenstelling in het derde jaar. De verhouding tussen leerlingen met en zonder lwoo-indicatie is in beide jaren ongeveer hetzelfde. Dat geldt ook voor de verhouding tussen de sectoren.
Diplomering Steeds minder leerlingen verlaten het vmbo met het diploma van de basisberoepsgerichte leerweg. Die trend is echter volledig te verklaren door de geringere instroom in de basisberoepsgerichte leerweg. Kijken we namelijk naar het percentage leerlingen in het vierde jaar dat het diploma haalt, dan is dat vrij constant: zonder dat er sprake is van een trendmatig patroon fluctueert dat percentage vanaf 2007-2008 tussen de 89 en ruim 90%. Die percentages liggen zelfs iets hoger dan in de daaraan voorafgaande jaren.
Figuur 3.9 Trends leerjaar 4 basisberoepsgerichte leerweg: diploma
Ondanks de ‘braindrain’ door de opwaartse beweging, slagen vmbo’s erin het percentage leerlingen dat de basisberoepsgerichte leerweg met een diploma verlaat op peil te houden.
Uitstroom uit de basisberoepsgerichte leerweg na leerjaar 4 Een klein deel van de leerlingen die in eerste instantie niet zijn geslaagd voor het examen van de basisberoepsgerichte leerweg doet het vierde jaar opnieuw. Hiervoor zagen we dat het om circa 500 leerlingen per jaar gaat. Daarnaast is er een kleine groep die binnen het vmbo opstroomt naar de kaderberoepsgerichte leerweg, een enkeling naar de gemengde of de theoretische leerweg, om op 26
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
een hoger niveau een vmbo-diploma te halen. Verreweg de meeste bl’ers stromen echter door naar het mbo. Daarnaast verlaat een aantal het (bekostigde) onderwijs. Figuur 3.10 en 3.11 brengen respectievelijk voor leerlingen met en zonder een vmbo-diploma van de basisberoepsgerichte leerweg de uitstroom in beeld.
Figuur 3.10 Trends leerjaar 4 basisberoepsgerichte leerweg: uitstroom van gediplomeerden
Het merendeel van de gediplomeerde leerlingen gaat naar het mbo. Die doorstroom is in de loop van de jaren procentueel toegenomen van 86% in het schooljaar 2003-2004 naar 93 à 94% in de laatste paar schooljaren. Een verklaring is het terugdringen van het aantal bl’ers dat zonder diploma het (bekostigde) onderwijs verlaat (uitvallers). Dat aantal is gereduceerd tot minder dan een kwart van het aantal dat in het schooljaar2003-2004 het (bekostigde) onderwijs de rug heeft toegekeerd. Kijken we naar de absolute aantallen gediplomeerde bl’ers die naar het mbo gaan, dan is er, samenhangend met de terugloop van de basisberoepsgerichte leerweg, sprake van een aanzienlijke daling. Echter, doordat het aantal uitvallers sterk is teruggedrongen, is de doorstroom naar het mbo toch minder gedaald dan op basis van de lagere instroom was te verwachten. Bovendien, en dat komt niet in deze cijfers tot uiting, blijkt een deel van de uitvallers na een of na een paar jaar toch alsnog een mbo-opleiding op te pakken. Het aantal gediplomeerde bl’ers dat in het vmbo opstroomt naar de kaderberoepsgerichte, en sommigen van hen naar de gemengde of theoretische leerweg, is relatief gering. Dat aantal neemt wel toe, van 55 in 2003-2004 naar 335 uit het schooljaar 2010-2011. Procentueel is dat een toename van 0,2 naar 1,7%. Die lichte stijging van de interne doorstroom geeft aan dat er nog steeds potentiële kl’ers in de basisberoepsgerichte leerweg instromen. Er verlaten nu aanzienlijk minder bl-leerlingen zonder diploma het vmbo dan in 2003-2004. Hun aantal is meer dan gehalveerd: van 5.459 in 2003-2004 naar 2.488 in 2010-2011. Procentueel hebben we het over een afname van 15,5 naar 9,6%, zij het dat in het laatste jaar waarover gegevens beschikbaar zijn (2010-2011) de ongediplomeerde uitval weer iets is toegenomen (10,9%). Niet uit te sluiten is dat het een toevallige fluctuatie betreft.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
27
Figuur 3.11 Trends leerjaar 4 basisberoepsgerichte leerweg: uitstroom van niet-gediplomeerden
Van de ongediplomeerde uitstroom gaat de laatste jaren driekwart naar het mbo en verlaat ongeveer een kwart het (bekostigde) onderwijs. Ook in deze groep is de doorstroom naar het mbo procentueel toegenomen, van twee derde in 2003 naar driekwart in 2010. Deze ontwikkeling is toe te schrijven aan het terugdringen van de uitval van 35 naar 25% van de ongediplomeerde uitstroom.
3.3
De kaderberoepsgerichte leerweg De feitelijke en de te verwachten ontwikkelingen van het aantal leerlingen in het derde en vierde leerjaar van de kaderberoepsgerichte leerweg zijn in figuur 3.12 weergegeven.
Figuur 3.12 Trends leerlingenaantallen in leerjaar 3 en 4 van de kaderberoepsgerichte leerweg (kl)
Het beeld van de kaderberoepsgerichte leerweg is duidelijk anders dan dat van de basisberoepsgerichte leerweg. Waar het aantal leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg tussen 2003-2004 en 2011-2012 continu daalde, vertoont het leerlingenaantal voor de kaderberoepsgerichte 28
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
leerweg meer golfbeweging. Tot 2005-2006 is het aantal leerlingen in het derde leerjaar met bijna 3.000 gestegen, om vervolgens in een neergaande beweging terecht te komen met als uitkomst zo’n 600 à 700 leerlingen minder in 2010-2011 dan in 2003-2004. De laatste paar jaar stijgt de deelname echter weer, mede door de groei van de populatie. Met bijna 29.000 leerlingen komt het aantal leerlingen in het derde jaar nu iets uit boven het niveau van 2003-2004. Doordat de meeste leerlingen binnen de kaderberoepsgerichte leerweg doorstromen van het derde naar het vierde leerjaar, volgt de trendlijn voor leerjaar 4 met een jaar vertraging en op punten op enige afstand de lijn van leerjaar 3. Niet alle leerlingen stromen namelijk binnen deze leerweg door. Een vergelijking van het leerlingenaantal in het eerste en het laatste jaar laat zien dat de bovenbouw van de kaderberoepsgerichte leerweg in 2012-2013 zo’n 700 leerlingen meer telt dan in 2003-2004. De Referentieraming 2013 laat het leerlingenaantal de eerste paar jaar nog iets stijgen, maar vanaf 2014-2015 voor leerjaar 3 en vanaf 2015-2016 voor leerjaar 4 wordt een gestage daling voorspelt. In die prognose telt de bovenbouw in 2020-2021 ruim 15.000 leerlingen minder dan in 2012-2013. In de rest van deze paragraaf beschrijven we de onderliggende leerlingenstromen in het derde en vierde leerjaar van de kaderberoepsgerichte leerweg. Met het blootleggen van onderliggende leerlingenstromen kunnen de prognoses in de Referentieraming 2013 beter beoordelen worden.
Ontwikkelingen in leerjaar 3 van de kaderberoepsgerichte leerweg Eerst gaan we weer de verhouding na tussen instroom en doubleren om te kunnen bepalen door welk van beide factoren de trends (het meest) zijn beïnvloed. Daarna kijken we naar de vooropleiding van de leerlingen, hoe leerlingen zijn verdeeld naar lwoo-indicatie en naar sector en waar de derdejaars na afloop van het schooljaar naar toe gaan.
Instroom en doubleren De ontwikkelingen in de instroom en het doubleren zijn in figuur 3.13 weergegeven.
Figuur 3.13 Trends leerjaar 3 kaderberoepsgerichte leerweg: instroom en doubleren
* Voor 2012-2013 is alleen de totale deelname bekend, instroom en zittenblijven zijn geschat.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
29
Nog meer dan in de basisberoepsgerichte leerweg zijn de leerlingen in het derde leerjaar nieuwe instromers. Het aandeel van hen in het derde jaar is circa 97%. Dat er weinig ruimte over blijft voor doubleren om van invloed te kunnen zijn op de ontwikkelingen van het leerlingenaantal is wel duidelijk. Het aantal zittenblijvers beweegt zich tussen de 750 en circa 1.000 per jaar. Het licht oplopende aantal zittenblijvers tussen 2008-2009 en 2011-2012 (van 800 naar ruim 1.000) kan wijzen op een correctie van de opwaartse beweging, maar toeval is niet uit te sluiten, gezien eerdere fluctuaties. Die lichte toename van het doubleren in de laatste jaren plus de groei van de populatie sinds 2010, verklaren echter niet volledig de stijging van het leerlingenaantal in de laatste paar jaar. Er lijkt dus sprake van een autonome of reële groei.
Instroom en vooropleiding van leerlingen in leerjaar 3 van de kaderberoepsgerichte leerweg De vooropleiding van leerlingen die naar leerjaar 3 van de kaderberoepsgerichte leerweg gaan, staat in tabel 3.2a. Voor elk onderwijstype toont de eerste regel het totaal aantal leerlingen in dat schooltype in leerjaar 2 van het vo en de tweede regel (naar kl 3) het aantal leerlingen dat uit dat schooltype naar leerjaar 3 van de kaderberoepsgerichte leerweg is gegaan. Aangepast aan het niveau van de kaderberoepsgerichte leerweg is er eenzelfde indeling naar vooropleiding gemaakt als bij de basisberoepsgerichte leerweg. De schooltypen die tot elk van de categorieën worden gerekend verschillen voor de kaderberoepsgerichte leerweg uiteraard van die voor de basisberoepsgerichte leerweg. De vierdeling is al volgt: doorstroom: de onderwijstypen kl2 en bl/kl2; brede voorbereiding: onderwijstypen brugklas/avo 2 en vmbo breed 2; opstroom: onderwijstypen pro en bl2; afstroom: alle overige onderwijstypen vo leerjaar 2. Tabel 3.2b toont het procentuele aandeel van de vier categorieën in de populatie van alle tweedejaars leerlingen in het vo. De regel eronder toont het aandeel van elke categorie in de instroom in het derde jaar van de kaderberoepsgerichte leerweg.
Categorie doorstroom. Het aantal leerlingen in de categorie doorstroom naar kl3 (kl2 en bl/kl2) is teruggelopen van circa 28.000 in 2005-2005 naar rond de 25.000 in 2011-2012. Het aantal leerlingen dat uit deze categorie is doorgestroomd naar het derde jaar van de kaderberoepsgerichte leerweg is vrijwel gelijk gebleven. Dat aantal fluctueert licht tussen de 13.500 en bijna 14.000. De daling van het aantal leerlingen in die categorie en de vrij constante doorstroom naar kl3 betekenen dat er procentueel sprake is van een lichte toename in de doorstroom naar kl3 van bijna 50 naar 55 à 56%. Dat ging vooral ten koste van de doorstroom naar de basisberoepsgerichte leerweg. Vanuit de instroom in de kaderberoepsgerichte leerweg bezien is het aandeel van deze categorie eveneens licht toegenomen van 48,1 naar 52,3%. Dus ongeveer de helft van de instromers komt uit deze doorstroomcategorie voor kl3. De stijging komt vooral uit de doorstroom vanuit kl2: deze is toegenomen van minder dan 6.000 in 2007 naar iets meer dan 8.000 leerlingen in 2012.
Categorie brede voorbereiding. Hiervoor bleek bij in de paragraaf over de basisberoepsgerichte leerweg dat het aantal leerlingen in de twee brede onderwijstypen van de onderbouw (brugklas/avo en vmbo breed) terugloopt. De doorstroom daaruit naar kl3 is ook gedaald, van 8.822 leerlingen in 2006-2007 naar 6.890 in 2012-2013. Toch gaan er de laatste jaren uit beide brede onderwijstypen procentueel iets meer leerlingen naar de kaderberoepsgerichte leerweg, wat ten koste gaat van de doorstroom naar de basisberoepsgerichte leerweg en naar de theoretische leerweg. Vanuit het perspectief van de instroom in het derde jaar van de kaderberoepsgerichte leerweg is het aandeel van deze categorie afgenomen van 30,5% in 2006-2007 naar 25,9% in 2012-2013.
30
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Tabel 3.2a Vooropleiding kaderberoepsgerichte leerweg leerjaar 3: aantallen
* Alleen leerlingen die naar het vmbo, mbo of havo zijn gegaan ** Zowel havo 2 als havo-vwo 2.
Tabel 3.2b Vooropleiding kaderberoepsgerichte leerweg leerjaar 3
Categorie opstroom. Het aantal leerlingen in deze categorie (pro en met name bl2) is sinds 2005-2006 met ruim 2.000 gedaald, van bijna 12.500 naar 10.300. Het aantal leerlingen dat is opgestroomd naar de kaderberoepsgerichte leerweg loopt vanaf 2008-2009 terug. In 2008-20009 gingen nog bijna 2.100 leerlingen naar kl3 in 2011-2012 waren dat er minder dan 1.350. Procentueel is de doorstroom Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
31
daarmee gedaald van 18 naar 13%. De geringere opstroom is mede toe te schrijven aan een relatief grotere doorstroom naar het derde leerjaar van de basisberoepsgerichte leerweg. Vanuit het perspectief van het derde jaar van de kaderberoepsgerichte leerweg is het aandeel van de opstromers de laatste jaren ook afgenomen, van 7,8% in 2010-2011 naar 5,0% in 2012-2013.
Categorie afstroom. Het aantal leerlingen in deze categorie (onderwijstypen: brede brugklassen gl/tl/havo2, havo2 en vwo2) is sterk gestegen, van bijna 126.000 naar 134.700 in 2011-2012. In de populatie van leerjaar 2 is het aandeel van deze categorie daarmee toegenomen van circa 63% naar bijna 69%, wat wijst op de opwaartse beweging in de onderbouw. De afstroom naar kl3 daalde aanvankelijk naar bijna 4.000, maar loopt vanaf 2008-2009 weer licht op en komt het laatste jaar uit bijna 4.500. De afstroom komt voornamelijk uit het onderwijstype gl/tl2 en deels uit gl/tl/havo2. De afstroom uit havo2 is met circa 100 leerlingen per jaar gering. Vanuit het derde jaar van de kaderberoepsgerichte leerweg gezien is het aandeel van de afstromers de laatste jaren ook iets opgelopen, van bijna 15% in 2009-2010 naar 16,8% in 2012-2013.
Samenvattend: Vanuit de brede opleidingen vo2, die zelf in omvang dalen, is de instroom in kl3 de afgelopen drie jaar ongeveer gelijk gebleven. Het aantal leerlingen dat doorstroom uit kl2 neemt toe evenals het aantal afstroomt uit gl/tl2. Daarentegen daalt de opstroom uit bl2 en bl/kl2. Per saldo leveren die ontwikkelingen toch een groei op van het aantal instromers in leerjaar 3 van de kaderberoepsgerichte leerweg. De ontwikkelingen lijken te wijzen op een tempering van de opwaartse beweging, in ieder geval is dat af te leiden uit de onderliggende leerlingenstromen.
Leerlingen met een lwoo-indicatie Het percentage leerlingen met een lwoo-indicatie is in de kaderberoepsgerichte leerweg aanzienlijk lager dan in de basisberoepsgerichte leerweg. De laatste jaren stabiliseert dat aandeel zich tussen de 25 en 26%. In absolute zin is het aantal lwoo-leerlingen in leerjaar 3 van de kaderberoepsgerichte leerweg toegenomen met ruim 4.500. Die trendmatige groei, die in ieder geval tot het schooljaar 2009-2010 doorliep, is voor een deel de tegenhanger van de trendmatige terugloop van lwoo’ers in de basisberoepsgerichte leerweg en is daarmee een illustratie van de opwaartse beweging in het vmbo. De toename van het aantal lwoo’ers in de kaderberoepsgerichte leerweg kan voor iets meer dan de helft worden verklaard door de afname van het aantal lwoo-leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg.
Figuur 3.14 Trends leerjaar 3 kaderberoepsgerichte leerweg: leerlingen met een lwoo-indicatie
32
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Ontwikkeling in de sectoren Door de komst van de intersectorale programma’s in het schooljaar 2007-2008 is het niet goed mogelijk de ontwikkeling van het aantal leerlingen in de sectoren voor en na dat schooljaar met elkaar te vergelijken. Niet is na te gaan welke sector de leerlingen die aan een intersectoraal programma deelnemen daarvoor zouden hebben gekozen. Ondanks die beperking maakt figuur 3.15 duidelijk dat vanaf 2006-2007 in alle vier de sectoren het leerlingenaantal terugloopt. In de sectoren Economie en Techniek gebeurt dat sneller dan in de sectoren Zorg & Welzijn en Landbouw. Daarentegen stijgt het aantal leerlingen in de intersectorale programma’s explosief. In 2007-2008 namen 1.451 leerlingen aan die programma’s deel, in het laatste schooljaar waren dat er al 5.559.
Figuur 3.15 Trends leerjaar 3 kaderberoepsgerichte leerweg: sectoren
De laatste twee jaar overtreft de groei van de intersectorale programma’s het verlies in de vier sectoren tezamen. Of de toename van het aantal leerlingen in de laatste twee schooljaren mede te danken is aan de aantrekkingskracht van de intersectorale programma’s is moeilijk te zeggen. In combinatie met het toegenomen aantal leerlingen zonder lwoo-indicatie zou dat erop kunnen wijzen dat het aanbod van deze bredere programma’s een deel van de leerlingen ervan heeft weerhouden om naar de gemengde of de theoretische leerweg te gaan. Een eerdere observatie lijkt in ieder geval niet strijdig met deze interpretatie. Hiervoor zagen we dat de afstroom is toegenomen. Dat kan zowel wijzen op een strengere selectie voor de hogere opleidingsniveaus alsook, of in combinatie met, de aantrekkingskracht van de intersectorale programma’s. De komende jaren moeten uitsluitsel geven.
Uitstroom uit de kaderberoepsgerichte leerweg na leerjaar 3 De meeste leerlingen stromen gewoon door van leerjaar 3 naar 4 van de kaderberoepsgerichte leerweg. Afgezien van zittenblijvers, zo’n 1.000 in de laatste paar jaar, zijn er echter ook leerlingen die een andere route kiezen. Ze stappen over naar een andere leerweg in het vmbo of ze verlaten het vmbo. Figuur 3.6 brengt die stromen in beeld. Het aantal leerlingen dat na het derde leerjaar niet verder gaat in de kaderberoepsgerichte leerweg daalt al vanaf het schooljaar 2004-2005. Niet met grote aantallen, maar wel gestaag. De terugloop in het aantal leerlingen dat niet doorstroomt naar het vierde jaar van de kaderberoepsgerichte leerweg is tussen 2004-2005 en 2010-2011 gedaald met ongeveer 400. Afgezet tegen de ontwikkeling van het
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
33
aantal leerlingen in leerjaar 3 is er echter sprake van een stabiele uitstroom. Het percentage beweegt zich sinds 2006-2007 tussen de 10 en 11%.
Figuur 3.16 Trends leerjaar 3 kaderberoepsgerichte leerweg: uitstroom uit de kl
De meeste leerlingen die hun schoolloopbaan niet continueren in de kaderberoepsgerichte leerweg stromen af naar de basisberoepsgerichte leerweg. Per jaar betreft het zo’n 2.000 kl’ers (64% van alle uitstromers). Een klein deel stroomt op naar de gemengde of de theoretische leerweg. In 2004-2005 waren dat bijna 150 leerlingen, in 2011-2012 rond de 200. De vrij constante aantallen geven weinig indicaties voor een eventuele kentering in de opwaartse beweging. Wel dat kennelijk relatief veel leerlingen kennelijk op een te hoog niveau aan de bovenbouw van het vmbo zijn begonnen.
Ontwikkelingen in leerjaar 4 van de kaderberoepsgerichte leerweg We hebben in figuur 3.12 gezien dat de trendlijn, met een jaar vertraging de trendlijn volgt van het derde jaar. Overigens wel op enige afstand. Niet alle derdejaars stromen namelijk binnen de kaderberoepsgerichte leerweg door en de instroom uit andere leerwegen kan dat verlies niet volledig compenseren, zoals we zullen zien.
Instroom, doubleren en vooropleiding Figuur 3.17 brengt de ontwikkeling van de instroom en het doubleren in leerjaar 4 in beeld. Duidelijk wordt, dat het aandeel van zittenblijvers op het totaal van leerlingen in het vierde jaar beperkt blijft. Vanaf 2006-2007 neemt het doubleren wel toe. Het aandeel van zittenblijvers stijgt in die periode licht van 1,5 naar 3,1% in 2011-2012. Het zittenblijven heeft daarmee een licht dempend effect op de terugloop van het leerlingenaantal sinds 2006-2007. De lichte toename van het doubleren kan in het kader van de opwaartse beweging als een indicatie worden gezien van de ‘kosten’ die aan de opwaartse beweging zijn verbonden.
34
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Figuur 3.17 Trends leerjaar 4 kaderberoepsgerichte leerweg: instroom en doubleren*
* Instroom en doubleren zijn voor 2012-2013 geschat op basis van de verhouding in het voorgaande jaar
Figuur 3.18 toont de vooropleiding van de kl’ers uit het vierde jaar. Uiteraard is de vooropleiding van het overgrote deel het derde leerjaar van de kaderberoepsgerichte leerweg. Het aandeel van die doorstromers binnen de kaderberoepsgerichte leerweg is gedurende de hele periode vrij stabiel en fluctueert rond de 93%.
Figuur 3.18 Trends leerjaar 4 kaderberoepsgerichte leerweg: vooropleiding
Naast de doorstroom van kl’ers uit het derde jaar is er een redelijk grote opstroom van leerlingen uit de basisberoepsgerichte leerweg. Aanvankelijk nam die opstroom van 1.200 naar bijna 1.600 leerlingen in 2008-2009. Sinds dat schooljaar neemt het aantal opstromers geleidelijk af en komt in 2011-2012 ongeveer 350 lager uit. Uitgedrukt in percentages van de totale instroom in het vierde jaar steeg de opstroom eerst van 4,6 naar 5,7% om daarna weer te dalen naar 4,7%. De afstroom van leerlingen uit de gemengde en theoretische leerweg is gering, maar is tussen 2003-2004 en
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
35
2010-2011 wel ruim verdubbeld van 279 naar 600 leerlingen. Als percentage van de instroom hebben we het over een toename van 1,1% naar 2,3%. Hoewel het de laatste jaren om lichte trends in de op- en afstroom gaat, zijn beide een teken van een mogelijke kentering in de opwaartse beweging. Zoals dat al bij het doubleren is vermeld, moeten meer leerlingen op in de opwaartse beweging genomen stappen terugkomen.
Diplomering Het aantal leerlingen met een diploma van de kaderberoepsgerichte leerweg is tussen 2003-2004 en 2006-2007 toegenomen, maar daarna geeft de trendlijn in figuur 3.19 een daling van het aantal gediplomeerden te zien. In 2011-2012 komt het aantal leerlingen met kl-diploma, maar net boven dat in 2003-2004 uit.
Figuur 3.19 Trends leerjaar 4 kaderberoepsgerichte leerweg: diploma
De trendlijn van gediplomeerden volgt die van het aantal leerlingen in het vierde jaar (zie figuur 3.12). De terugloop van het aantal gediplomeerden hangt dus vooral samen met de eerder geconstateerde terugloop in het leerlingenaantal tot 2010-2011. Een deel van de terugloop is echter het gevolg van lagere slaagpercentages in de laatste jaren. Afgemeten aan het totaal aantal leerlingen in het vierde leerjaar - en niet aan het aantal dat voor het examen opgaat zoals soms gebruikelijk is - neemt het percentage leerlingen dat een diploma haalt sinds 2005-2006 af. Haalde in dat jaar nog 93,8% een diploma, in 2011-2012 is het percentage gedaald naar 89,6%.
Uitstroom uit de kaderberoepsgerichte leerweg na leerjaar 4 Van de leerlingen met een diploma van de kaderberoepsgerichte leerweg stroomt bijna iedereen door naar het mbo. Hoewel het absolute aantal doorstromers daalt, samenhangend met de terugloop in de deelname aan de kaderberoepsgerichte leerweg, neemt de doorstroom procentueel gezien toe. Ging 92,2% van de uitstromende leerlingen uit het schooljaar 2003-2004 naar het mbo, bij de uitstromers uit het schooljaar 2010-2011 is het percentage opgelopen tot 97,7%. Die procentuele stijging betekent dat er in 2010-2011 zo’n 1.000 leerlingen meer naar het mbo gingen dan te verwachten was op basis van het percentage in 2003-2004.
36
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Figuur 3.20 Trends leerjaar 4 kaderberoepsgerichte leerweg: uitstroom van gediplomeerden
De grotere doorstroom naar het mbo is het resultaat van het terugdringen van voortijdige uitval uit het (bekostigde) onderwijs. Tussen 2003-2004 en 2010-2011 is de uitval met iets meer dan 1.000 leerlingen gedaald. Ongeveer de toename in de doorstroom naar het mbo. Figuur 3.21 toont de ongediplomeerde uitstroom uit het vierde leerjaar van de kaderberoepsgerichte leerweg. De grote terugval in die uitstroom tussen 2004-2005 en 2005-2006 hangt samen met de toename van het aantal gediplomeerden van het ene op het andere jaar.
Figuur 3.21 Trends leerjaar 4 kaderberoepsgerichte leerweg: uitstroom van niet-gediplomeerden
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
37
Van de ongediplomeerde uitstroom gaat verreweg het grootste deel naar het mbo. Qua aantal komt die uitstroom vanaf 2006-2007 uit tussen de 950 en 1.000 leerlingen per jaar. Het percentage fluctueert tussen 70,9 en 77,2%, maar in die fluctuaties is wel een stijgende lijn herkenbaar. Ook hier houdt die gestegen doorstroom naar het mbo verband met het terugdringen van voortijdige schooluitval. De afstroom van leerlingen zonder diploma naar de basisberoepsgerichte leerweg is met grofweg zo’n 50 leerlingen per jaar gering.
3.4
De gemengde leerweg
De ontwikkeling van de omvang van de gemengde leerweg verloopt weer anders dan die in de voorafgaande leerwegen. Geen continue daling, zoals in de basisberoepsgerichte leerweg, ook geen op en neer gaande aantallen, zoals in de kaderberoepsgerichte leerweg. Het aantal leerlingen in de gemengde leerweg is vanaf 2003-2004 vrij gestaag gegroeid. Dat geldt voor beide leerjaren van de bovenbouw, zoals figuur 3.22 toont. Er is wel een opmerkelijk verschil tussen het aantal leerlingen in het derde en in het vierde leerjaar.
Figuur 3.22 Trends leerlingenaantallen in leerjaar 3 en 4 van de gemengde leerweg (gl)
Het aantal leerlingen in het derde leerjaar van de gemengde leerweg is tussen 2003-2004 en 2008-2009 toegenomen van circa 12.500 naar bijna 16.000. Na een korte pas op de plaats neemt het leerlingenaantal de laatste paar jaar weer toe, in het laatste schooljaar uitkomend op 16.360. Dat zijn zo’n 4.150 leerlingen meer dan in 2003-2004. De veel lager liggende curve voor leerjaar 4 maakt duidelijk dat een groot deel van de derdejaars niet in de gemengde leerweg doorstroomt. Daar is een simpele verklaring voor. Veel gl’ers stromen na het derde leerjaar door naar leerjaar 4 van de theoretische leerweg. Gl’ers met zes theoretische vakken in hun pakket hebben namelijk die mogelijkheid. In het begin van dit hoofdstuk is daar al gewezen. De trendmatige ontwikkeling van het leerlingenaantal komt wel overeen met die in het derde jaar. De gestage groei tot 2013-2014 gaat in de prognose van de Referentieraming 2013 tot 2015-2016 nog door. De te verwachten groei is echter gering en lijkt niet of nauwelijks uit te stijgen boven wat verwacht kan worden op grond van de toename van de populatie. Als de populatie vanaf ongeveer 2015 gaat krimpen, zien we dat direct terug in een terugloop van het aantal leerlingen in zowel het derde als het vierde leerjaar. De terugloop in het derde leerjaar is nog iets sterker, wat er op kan 38
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
duiden dat in de Referentieraming 2013 rekening wordt gehouden met een grotere opstroom naar het vierde leerjaar van de theoretische leerweg. Als de schattingen in de Referentieraming 2013 kloppen, komt het aantal leerlingen in de gemengde leerweg in 2020-2021 iets uit onder het niveau van 2012-2013. Het te verwachten aantal wordt geschat op circa 26.000.
Ontwikkelingen in leerjaar 3 van de gemengde leerweg Na de hoofdtrends in beeld te hebben gebracht besteden we de rest van de paragraaf over de gemengde leerweg aan de onderliggende leerlingenstromen, te beginnen de instroom en het doubleren.
Instroom en doubleren De verhouding tussen instroom en doubleren is over de jaren heen constant. Van het totaal aantal leerlingen in een schooljaar stroomt circa 96% als nieuwe leerling in en is circa 4% zittenblijver. Vanaf 2009-2010 neemt het aandeel van de zittenblijvers licht toe, van 3,4% naar 4,7% in 2011-2012, zonder dat het veel effect heeft op het totale aantal leerlingen in het derde jaar. Wel is kan de toename gezien worden als signaal dat de opwaartse beweging kosten met zich mee kan brengen.
Figuur 3.23 Trends leerjaar 3 gemengde leerweg: instroom en doubleren*
* Voor 2012-2013 is alleen de totale deelname bekend, instroom en zittenblijven zijn geschat.
Instroom en vooropleiding van leerlingen in leerjaar 3 gemengde leerweg Alvorens de vooropleiding van de leerlingen die instromen in het derde leerjaar van de gemengde leerweg te beschrijven, delen we eerst weer de onderwijstypen in het tweede jaar van het vo in de gebruikelijke vier categorieën in. Uiteraard is de afbakening net weer iets anders dan bij de twee hiervoor beschreven leerwegen. De onderwijstypen zijn als volgt ingedeeld: doorstroom: onderwijstypen gltl2 en gltl2/havo2; brede voorbereiding: onderwijstypen brugklas/avo 2, vmbo breed 2; opstroom: onderwijstypen pro, bl2, bl/kl2 en kl2; afstroom: onderwijstypen havo2 en vwo2. Tabel 3.3a en 3.3b tonen de aantallen en de percentages. Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
39
Tabel 3.3a Vooropleiding gemengde leerweg leerjaar 3: aantallen
* Gtl 2: alle leerlingen uit het tweede leerjaar van de gemengde of de theoretische leerweg of een combinatie van beide. ** Zowel havo 2 als havo-vwo 2.
Tabel 3.3b Vooropleiding gemengde leerweg leerjaar 3
Categorie doorstroom. Kijken we eerst weer naar onderwijstypen gericht op directe doorstroom naar de bovenbouw van de gemengde leerweg (gl/tl2 en gl/tl2/havo2). Het aantal leerlingen in het tweede 40
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
jaar vo in die onderwijstypen vertoont een lichte U-curve: aanvankelijk is het aantal gedaald van 49.500 naar bijna 47.00 om vanaf 2009-2010 weer toe e nemen tot 50.270 in 2011-2012. Het aantal leerlingen dat uit deze onderwijstypen doorstroomt naar het derde jaar van de gemengde leerweg is gedurende de hele periode gestaag gestegen, van circa 8.500 in 2006-2007 naar ruim 9.700 in 2012-2013. Procentueel is de doorstroom uit die categorie gestegen van 17,1 naar 19,4%. Dat ging vooral ten koste van de doorstroom naar havo 3. Omdat uit diezelfde categorie de doorstroom naar de theoretische leerweg ook is toegenomen, is dit opnieuw een signaal dat de opwaartse beweging onder druk staat en minder vanzelfsprekend lijkt te worden. Vanuit het perspectief van de instroom in leerjaar 3 van de gemengde leerweg is de aanlevering van leerlingen uit de onderwijstypen uit de categorie doorstroom gestegen van bijna 59% in 2006-2007 naar bijna 64% in 2012-2013. Het derde leerjaar van de gemengde leerweg ontvangt dus het merendeel van de leerlingen uit de onderwijstypen gl/tl2 en gl/tl/havo2.
Categorie brede voorbereiding. We hebben al gezien dat het aantal leerlingen in de twee brede onderwijstypen (brugklas/avo2 en vmbo breed2) systematisch terugloopt. Die terugloop geldt tot 2009-2010 ook voor de doorstroom naar het derde jaar van de gemengde leerweg. Vanaf 2010 neemt de doorstroom procentueel weer iets toe, waardoor het aantal leerlingen dat naar gl3 gaat de laatste paar jaar vrij constant is (circa 2.600). Vanuit het gezichtspunt van gl3 is het aandeel van de instroom uit de categorie onderwijstypen met een brede voorbereiding gedaald van 24 naar 17%. Die daling houdt rechtstreeks verband met de daling van het aantal leerlingen in deze categorie in leerjaar 2 van het vo (een daling van ongeveer 7.000 tussen 2005-2006 en 2011-2012).
Categorie opstroom. De opstroom uit de onderwijstypen bl, bl/kl en kl2 naar het derde leerjaar van de gemengde leerweg daalt sinds het schooljaar 2009-2010. De daling is in absolute zin niet spectaculair (500 leerlingen minder in 2012-2013 dan in 2009-2010), maar vanuit deze categorie is de doorstroom met ruim een kwart afgenomen (van bijna 2.000 naar 1.500). Dat is het zoveelste signaal dat er een rem lijkt te worden gezet op de opwaartse beweging (opstroom). Vanuit het perspectief van gl3 is het aandeel in de instroom gedaald van 13,5% in 2009-2010 naar 9,5% in 2012-2013.
Categorie afstroom. Uit het oogpunt van de gemengde leerweg behoren de brugklassen havo 2 en vwo 2 tot de onderwijstypen in de categorie afstroom. Het aantal leerlingen in die categorie is in de periode tussen 2006-2007 en 2011-2012 toegenomen van ruim 76.000 naar bijna 84.500, in percentages van 38,4 naar 43,2%. Dat geeft aan dat de opwaartse beweging bij de overgang van basisschool naar voortgezet onderwijs nog steeds van kracht is. De afstroom uit deze categorie naar gl 3 is gering, maar neemt wel toe. In aantallen van iets meer dan 1.000 naar iets meer dan 1.500 leerlingen, in procenten van 1,3 naar 1,8. Het aandeel van deze categorie in de instroom van gl3 is minder dan 10%, maar het percentage is tussen 2006-2007 en 2012-2013 wel opgelopen van 6,6 naar 9,9.
Samengevat: De toename van het aantal leerlingen in leerjaar 3 van de gemengde leerweg is voor het grootste deel afkomstig uit de doorstroom van de schooltypen die (mede) gericht zijn op de gl en tl in de bovenbouw van het vmbo. Evenals in de beroepsgerichte leerwegen neemt de opstroom af en neemt de afstroom toe. In de doorstroom naar gl3 houden beide stromen elkaar in evenwicht. De doorstroom uit de brede onderwijstypen (avo en vmbo-breed) is de laatste jaren stabiel, ondanks een terugloop van leerlingen in die onderwijstypen. De trends in de op- en afstroom wijzen op een
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
41
toename van de tussentijdse correcties in de opwaartse beweging die we in ieder geval tot 2011-2012 in de onderbouw zien.
Leerlingen met een lwoo-indicatie De gemengde leerweg telt aanzienlijk minder leerlingen die leerwegondersteunend onderwijs ontvangen dan de basis- en de kaderberoepsgerichte leerweg. Het percentage leerlingen met een lwoo-indicatie is in de loop van de jaren wel gestegen, van 3 à 4% in 2003-2004 naar 8% in 2012-2013 (zie figuur 3.24).
Figuur 3.24 Trends leerjaar 3 gemengde leerweg: leerwegondersteunend onderwijs
Een vergelijking van de drie tot nu toe besproken leerwegen laat zien dat vanaf 2005-2006 het aantal lwoo-leerlingen in leerjaar 3 van de basisberoepsgerichte leerweg met ongeveer 3.500 is gedaald, terwijl vanaf dat jaar het aantal lwoo’ers in de kaderberoepsgerichte leerweg met 2.600 is toegenomen en in de gemengde leerweg met circa 750. Daar valt uit af te leiden dat leerlingen met een lwoo-indicatie die anders naar de basisberoepsgerichte leerweg zouden gaan, nu, waarschijnlijk door de opwaartse druk, in de kaderberoepsgerichte en de gemengde leerweg instromen. Direct na het basisonderwijs of door opstroom in de overgang van de onder- naar de bovenbouw van het vmbo. De groei van de gemengde leerweg in de laatste is de optelsom van zowel de toename van het aantal leerlingen met een lwoo-indicatie als de toename van leerlingen zonder deze indicatie.
Ontwikkeling in de sectoren De intersectorale programma’s, vanaf 2007-2008 ingevoerd, trekken meer dan in de andere leerwegen leerlingen weg uit de sectoren (zie figuur 3.25). Na een vliegende start met ruim 3.300 leerlingen neemt het aantal leerlingen in de intersectorale programma’s jaarlijks sterk toe. Na twee jaar is er bijna sprake van een verdubbeling en in 2012-2013 gaat het met 9.280 leerlingen al in de richting van een verdrievoudiging. De sector Landbouw lijkt het minst last te hebben van de komst van de intersectorale programma’s. Tot 2008-2009 nam het aantal leerlingen in die sector nog toe, daarna fluctueert het aantal rond de 1.750. De terugloop van leerlingen is het sterkst in de sector Economie. In 2012-2013 telde die sector 3.570 leerlingen minder dan in 2006-2007, het jaar voor de invoering van de intersectorale programma’s. In diezelfde periode is het aantal leerlingen in de sector Zorg & welzijn met ruim 2.500 gedaald. Met een terugloop van ruim 2.000 leerlingen is het verlies van leerlingen in de sector Techniek relatief gering. 42
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Figuur 3.25 Trends leerjaar 3 gemengde leerweg: sectoren
Ondanks de flinke aderlatingen in drie van de vier sectoren is het aantal leerlingen in het derde leerjaar van de gemengde leerweg de laatste jaren toegenomen. De vraag blijft of dat ook het geval zou zijn geweest zonder de introductie van de intersectorale programma’s.
Uitstroom uit de gemengde leerweg na leerjaar 3 Anders dan bij andere leerwegen is doorstroom binnen de gemengde leerweg niet vanzelfsprekend. Veel leerlingen stromen namelijk door naar leerjaar 4 van de theoretische leerweg.
Figuur 3.26 Trends leerjaar 3 gemengde leerweg: uitstroom uit de gl
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
43
Procentueel is er een daling van het aantal leerlingen dat na het derde leerjaar de gemengde leerweg verlaat. In 2003-2004 is 51% niet doorgestroomd naar het vierde leerjaar van de gemengde leerweg, de laatste jaren is dat percentage gezakt naar circa 40. De meeste uitstromers vervolgen hun opleiding in het vierde leerjaar van de theoretische leerweg. Aanvankelijk deed bijna 90% van de uitstromers dat, de laatste jaren is dat iets teruglopen, uitkomend op 85% in het laatste jaar. Van alle leerlingen die in het derde leerjaar van de gemengde leerweg zitten gaat dus meer dan een derde naar het vierde leerjaar van de theoretische leerweg. Naast opstroom is er ook afstroom. Een deel van de leerlingen gaat naar de kaderberoepsgerichte leerweg en een klein aantal naar de basisberoepsgerichte leerweg. Tot 2007-2008 ging het om ongeveer 400 leerlingen (circa 3%), de laatste jaren zijn het er circa 600 (4%). Het aandeel van afstromers in het totaal van uitstromers is daarmee opgelopen van 6 naar 10%. Het aantal leerlingen dat na leerjaar 3 het vmbo verlaat is tussen 2006-2007 en 2012-2013 gedaald van 450 naar circa 250 op jaarbasis. De laatste jaren gaan de meeste uitstromers naar het mbo, een gering aantal verlaat het (bekostigde) onderwijs of gaat naar het vavo.
Ontwikkelingen in leerjaar 4 van de gemengde leerweg Het aantal leerlingen in het vierde leerjaar ligt ver onder het aantal in leerjaar 3. Een belangrijke oorzaak hebben we hiervoor al aangegeven. Of ook andere onderliggende leerlingenstromen daaraan bijdragen, gaan we hieronder na.
Instroom, doubleren en vooropleiding De trendmatige groei van het leerlingenaantal in leerjaar 4 is toe te schrijven aan de instroom van nieuwe leerlingen (zie figuur 3.27). Het aantal zittenblijvers heeft daar weinig invloed op gehad. Dat aantal is tot 2009-2010 vrij constant gebleven, fluctuerend rond 200. Door de groei van de instroom in diezelfde periode nam het aandeel van het zittenblijven procentueel wel steeds verder af. Sinds een paar jaar neemt het doubleren toe. In 2011-2012 is er een verdubbeling ten opzicht van de periode tot 2009-2010, uitkomend op 400 zittenblijvers. Het effect op het leerlingenaantal is gering.
Figuur 3.27 Trends leerjaar 4 gemengde leerweg: instroom en doubleren*
*Instroom en doubleren zijn geschat op basis van het totaal in 2012-2013 en de verhoudingen in 2011-2012.
44
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Vooropleiding. Als we de vooropleiding van instromers in leerjaar 4 van de gemengde leerweg nagaan, dan blijkt het overgrote deel te zijn doorgestroomd uit leerjaar 3 van dezelfde leerweg. Het aandeel in de instroom is vrij stabiel: het percentage lag tot 2008-2009 op 93%, daarna is het licht afgenomen, de laatste jaren uitkomend op 92%. Die lichte afname is enerzijds te verklaren door een minder snelle groei van de doorstroom uit het derde leerjaar van de gemengde leerweg in de laatste jaren; deze is het laatste jaar zelfs iets is teruggelopen. Anderzijds is het aandeel van afstroom uit tl 3 en uit havo 3 gemiddeld genomen iets toegenomen. Hetzelfde geldt in geringere mate voor de opstroom uit de kaderberoepsgerichte leerweg.
Figuur 3.28 Trends leerjaar 4 gemengde leerweg: vooropleiding
Samenstelling van leerjaar 4: lwoo en sectoren Zijn er verschuivingen opgetreden in de samenstelling van leerjaar 4? Om trends in de opwaartse beweging te kunnen duiden is het nuttig om te kijken naar trends in de verhouding tussen lwoo’ers en leerlingen zonder zo’n indicatie. Uit oogpunt van de organisatie van het onderwijs is de verdeling over de sectoren en de ontwikkelingen daarin van belang.
Figuur 3.29 Trends leerjaar 4 gemengde leerweg: leerwegondersteunend onderwijs
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
45
In vergelijking met het derde leerjaar van de gemengde leerweg telt het vierde jaar in alle schooljaren circa 300 leerlingen minder met een lwoo-indicatie. Een vergelijking van het aantal leerlingen met een lwoo-indicatie in het derde en vierde leerjaar van de theoretische leerweg maakt het niet aannemelijk dat veel lwoo’ers uit leerjaar 3 van de gemengde leerweg naar leerjaar 4 van de theoretische leerweg zijn opgestroomd. Afstroom van die leerlingen naar de kaderberoepsgerichte leerweg ligt meer voor de hand en is ook in overeenstemming met het grotere aantal lwoo’ers in leerjaar 4 dan in leerjaar 3 van die leerweg. Daarnaast is niet uit te sluiten dat een deel van de lwoo’ers na het derde leerjaar is uitgestroomd naar het mbo en/of naar het vavo. Evenals in leerjaar 3 is de verhouding tussen leerlingen met en zonder lwoo-indicatie opgeschoven ten gunste van het aandeel lwoo’ers. In absolute zin is het aantal lwoo’ers toegenomen van circa 200 in 2003-2004 naar bijna 1.000 in 2012-2013. Het aandeel van lwoo’ers is daarmee in diezelfde periode procentueel toegenomen van 3,4 naar 7,7%.
Figuur 3.30 Trends leerjaar 4 gemengde leerweg: deelname aan sectoren
De samenstelling naar sectoren in leerjaar 4 van de gemengde leerweg is duidelijk anders dan die in het derde leerjaar. Dat geldt voor de periode voorafgaand aan de invoering van de intersectorale programma’s als ook voor de periode na de invoering (2007-2008). Voor de invoering van de intersectorale programma’s stapten vooral leerlingen uit de sector Economie en de sector Techniek over naar de theoretische leerweg. Ongeveer 52% van de derdejaars uit de sector Economie is niet doorgestroomd naar Economie, bij Techniek was dat aanvankelijk 47%, maar is opgelopen naar 58% in 2006-2007. Voor de twee andere sectoren zijn de percentages veel lager. In het jaar voorafgaand aan de invoering van de intersectorale programma’s ging 33% van de leerlingen uit de sector Zorg & welzijn niet in die sector door en 11% uit de sector Landbouw deed dat niet. In de periode voor de invoering van de intersectorale programma’s had dat een verschuiving in de verdeling naar sectoren tot gevolg. Ongeveer evenveel leerlingen volgden in leerjaar 4 een opleiding in de sector Economie als in de sector Zorg & welzijn, terwijl er in leerjaar 3 nog een aanzienlijk verschil in deelname was. Het omgekeerde is gebeurd bij Zorg & welzijn en Techniek. In 2006 telde Zorg & welzijn in het derde leerjaar van de gemengde leerweg 450 leerlingen meer dan de sector Techniek, een jaar later na de overgang naar leerjaar was dat toegenomen tot ruim 1.000 leerlingen.
46
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Dat er relatief minder leerlingen uit de sector Landbouw naar de theoretische leerweg gaan, is te begrijpen. Op enkele uitzonderingen na mogen agrarische opleidingscentra (aoc’s) geen theoretische leerweg aanbieden. Voor leerlingen uit aoc’s is de drempel voor opstroom dan ook hoger dan voor leerlingen in andere sectoren. Wellicht dat aoc’s ook minder vaak een breed vakkenpakket ondersteunen. Het verschil tussen Economie en Techniek aan de ene kant en Zorg & welzijn aan de andere kant is waarschijnlijk toe te schrijven aan het verplichte vakkenpakket in de twee eerstgenoemde sectoren. In beide sectoren is Wiskunde verplicht, in de sector Zorg & welzijn niet. Meisjes (in de sector Zorg & welzijn) nemen veel minder vaak Wiskunde als extra vak in hun pakket op. Mogelijk dat in de sectoren Economie en Techniek van meer vmbo’s de mogelijkheid bestond (bestaat) een breder vakkenpakket dan alleen de zes vakken uit de gemengde leerweg te kiezen. Na de invoering van de intersectorale programma’s tekenen zich twee opvallende tendensen af. Het verschil tussen het aantal derdejaars en vierdejaars in de verschillende sectoren neemt sterk af. In de sectoren Economie en Zorg & welzijn telt het vierde leerjaar de laatste paar jaar zelfs meer leerlingen dan het derde. Dit is echter een programmeringskwestie. Leerlingen die in het derde leerjaar van de gemengde leerweg het intersectorale programma ‘Technologie oriëntatie’ volgen, kiezen het jaar erop een variant die inhoudelijk behoort tot een van de sectoren Economie, Techniek of Zorg & welzijn. Ze switchen daarmee tegelijkertijd van een intersectoraal programma naar een sectoraal programma. Gegeven die programmering is na de invoering van de intersectorale programma’s als tweede tendens het aantal leerlingen in de sectoren veel minder gedaald dan op grond van de sterke toename van het aantal leerlingen in de intersectorale programma’s in leerjaar 3 te verwachten was. In het jaar van invoering van de intersectorale programma’s stonden rond de 8.550 leerlingen in de sectoren ingeschreven, in 2012-2013 waren dat er nog steeds meer dan 8.000. Met komst van de intersectorale programma’s stappen er minder leerlingen over naar de theoretische leerweg. De vraag is of door die programma’s minder leerlingen nog voordeel zien in een overstap naar de theoretische leerweg. Of dat binnen die programma’s er minder mogelijkheden zijn voor een breder vakkenpakket met zes theoretische vakken.
Diplomering Figuur 3.31 toont de trends in het aantal leerlingen dat het diploma van gemengde leerweg haalt.
Figuur 3.31 Trends leerjaar 4 gemengde leerweg: gediplomeerden en niet-gediplomeerden
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
47
Samenhangend met de groei van het leerlingenaantal in de gemengde leerweg is het aantal leerlingen dat het vmbo-diploma haalt tussen 2003-2004 en 2009-2010 toegenomen.2 Ook procentueel was er sprake van een toename: van minder dan 90% naar circa 93 à 94%. Ondanks een toename van het aantal leerlingen in het vierde leerjaar van de gemengde leerweg, daalt de laatste paar jaar het aantal leerlingen dat in de gemengde leerweg het vmbo-diploma haalt. Die daling is zowel absoluut als procentueel. Het percentage gediplomeerden is inmiddels onder de 90 gezakt. Voor die lagere percentages zijn twee oorzaken aan te wijzen: een daling van het aantal leerlingen dat niet opgaat voor het examen (maar wel nog op 1 oktober stond ingeschreven) en een daling van het percentage leerlingen dat wel opgaat voor het examen, maar niet slaagt. Zie de Examenmonitor VO (Dienst Uitvoering Onderwijs, 2012).
Uitstroom uit de gemengde leerweg na leerjaar 4 De aanvankelijk trendmatige groei van het aantal gediplomeerden vinden we terug in het aantal leerlingen dat met een diploma de gemengde leerweg verlaat. De ombuiging van die trend is vanaf 2010-2011 zichtbaar in een kleiner aantal uitstromers met een diploma (zie figuur 3.32).
Figuur 3.32 Trends leerjaar 4 gemengde leerweg: uitstroom van gediplomeerden
De meeste gl’ers met een diploma vervolgen hun opleiding op het mbo. De trendlijn van die groep volgt vrij precies de trendlijn van de totale uitstroom. Procentueel is er een lichte golfbeweging: na een daling tussen 2004-2005 en 2006-2007 (91,6 naar 89,2%) stijgt de doorstroom naar het mbo vanaf 2008-2009 weer licht, van 89,4 naar 91% in 2012-2013. Naast de ‘natuurlijke’ doorstroom naar het mbo is er een substantiële opstroom naar havo 4. Die opstroom neemt tot 2008-2009 (632 leerlingen) toe om daarna licht te dalen tot 592 in 2011-2012. Dat patroon zien we ook als we naar de percentages kijken. Tot 2008-2009 steeg de doorstroom naar
2
Het percentage leerlingen met een diploma is hier berekend op basis van het aantal leerlingen dat aan het begin van het schooljaar, de 1 oktober telling, in het vierde jaar stond ingeschreven. Niet al die leerlingen gaan op voor het examen. Het percentage met een diploma ligt hier dan ook circa 1,5% lager dan het percentage berekend op basis van het aantal leerlingen dat opgaat voor het examen (zie ook Examenmonitor VO, DUO, 2012). 48
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
havo 4 van 3,8 naar 7,8%, daarna trad een lichte daling in, uitkomend op 7,0% in 2011-2012. De opstroom naar havo 4 stagneert de laatste jaren zowel in absolute zin als procentueel. De uitstroom uit het (bekostigde) onderwijs is gering en is sinds 2003-2004 gedaald van 269 naar 154 leerlingen. Procentueel is die daling aanzienlijk: van 5,2% in 2004-2005 naar 1,8% in 2011-2012. Een klein aantal leerlingen gaat naar het vavo, mogelijk om daar het diploma van de theoretische leerweg of het havo-diploma te behalen. Figuur 3.33 toont voor leerlingen zonder diploma de bestemming na uitstroom. De knik in de uitstroom tussen 2004-2005 en 2005-2006 heeft te maken met een aanzienlijk hoger percentage leerlingen dat in 2005-2006 het vmbo-diploma behaalde. Dat heeft geleid tot bijna een halvering van het aantal leerlingen dat zonder diploma uitstroomt.
Figuur 3.33 Trends leerjaar 4 gemengde leerweg: uitstroom van niet-gediplomeerden
Ook van de gl’ers zonder vmbo-diploma gaan de meesten naar het mbo. Die doorstroom neemt de laatste paar jaar licht toe. De uitstroom uit het (bekostigde) onderwijs is sinds de halvering van het aantal niet-gediplomeerden vrij stabiel. Er is een geringe afstroom naar de kaderberoepsgerichte leerweg. Dat aantal schommelt vanaf 2008-2009 tussen de 30 en 40 leerlingen.
3.5
De theoretische leerweg
De theoretische leerweg is de enige van de vier vmbo-leerwegen met aanzienlijk meer leerlingen in het vierde dan het derde leerjaar. In de meeste schooljaren is het verschil 6.000 leerlingen of meer. Dat verschil is vrijwel volledig toe te schrijven aan de opstroom vanuit het derde leerjaar van de gemengde leerweg, zoals in de paragraaf over die leerweg al aan de orde is geweest. Afgezien van dat verschil tussen leerjaar 3 en 4, telt de theoretische leerweg vanaf 2004-2005 meer leerlingen dan elk van de drie andere leerwegen. Alleen in 2003-2004 zaten er meer leerlingen in het Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
49
derde leerjaar van basisberoepsgerichte dan in het derde van de theoretische leerweg. Door de sterke daling van het leerlingenaantal in de basisberoepsgerichte leerweg is het verschil ten gunste van de theoretische leerweg gekeerd. In het begin van dit hoofdstuk, zie figuur 3.1, zagen we dat, gegeven het grote aandeel van de theoretische leerweg in de deelname aan het vmbo, het aantal leerlingen in de twee theoretisch gerichte leerwegen het aantal in de beroepsgerichte leerwegen de laatste jaren overstijgt. En die de kloof wordt de komende jaren nog veel groter. Kortom, het aandeel van de theoretische leerweg in het vmbo neemt toe.
Figuur 3.34 Trends leerlingenaantallen in leerjaar 3 en 4 van de theoretische leerweg (tl)
Als we weer teruggaan naar de ontwikkeling van de leerlingenaantallen in het derde en vierde leerjaar van de theoretische leerweg, zien we een golfpatroon met in de laatste paar jaar een nieuwe golf in de maak. Het leerlingenaantal in 2012-2013 komt daarmee, na het dal in de periode van 2007-2008 tot 2010-2011 in beide leerjaren ruim 1.000 uit boven het aantal in 2003-2004. In de prognoses van de Referentieraming 2013 zwelt die laatste golf de eerstkomende jaren nog aan. De opgaande trend die al vanaf 2011-2012 zichtbaar is en die naar verwachting de komende jaren dus doorgaat, is in de theoretische leerweg aanzienlijk sterker dan in de overige leerwegen. Waar een lichte toename van het leerlingenaantal in de andere leerwegen vooral of helemaal is toe te schrijven aan de groei van de populatie tot ongeveer 2015, overstijgt de groei in de theoretische leerweg duidelijk het aandeel van de populatie in die groei. Dat komt ook tot uiting in het langer doorlopen van de groei van de theoretische leerweg. Uiteindelijk krijgt de krimp van de populatie, die vanaf ongeveer 2015 inzet, ook vat op de deelname aan de theoretische leerweg. De verwachting is dan ook, iets later in leerjaar 4 dan in leerjaar 3, dat het leerlingenaantal gaat teruglopen. Als de voorspelling in de Referentieraming 2013 juist is, zouden er in vergelijking met 2012-2013 in 2020-2021 ongeveer 1.350 leerlingen minder in het derde leerjaar van de theoretische leerweg zitten, maar zou het vierde leerjaar daarentegen circa 1.150 leerlingen meer tellen. Dat zou betekenen dat de bovenbouw van de theoretische leerweg, ondanks de op handen zijnde krimp van de populatie, in 2020-2021 bijna evenveel leerlingen telt als in 2012-2013. De rest van deze paragraaf besteden we aan de onderliggende leerlingenstromen in leerjaar 3 en 4.. Hoewel de theoretische leerweg ook gerekend wordt tot de onderwijsberoepskolom zullen we zien dat een substantieel deel van leerlingen aan het eind van de bovenbouw uitstroomt naar havo 4.
50
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Ontwikkelingen in leerjaar 3 van de theoretische leerweg De vraag is waar de sterke groei van de theoretische leerweg in de laatste paar jaar aan te danken is. De instroom en/of het doubleren kunnen een factor zijn. Als de instroom een rol speelt, is het de vraag uit welke schooltypen of onderwijstypen de toegenomen instroom komt. Daarnaast kijken we weer naar het aandeel van leerlingen met een lwoo-indicatie in het derde leerjaar. Ook daaruit zijn mogelijk signalen af te leiden die kunnen bijdragen aan de beoordeling de prognoses in de komende jaren. Dat geldt ook voor de uitstroom aan het eind van leerjaar 3.
Instroom en doubleren De verhouding van instroom en zittenblijven is vrij stabiel (zie figuur 3.35). Het aandeel van de nieuwe instroom in het totaal aantal leerlingen in het derde jaar is over de hele periode gemiddeld circa 93% en het aandeel van doubleren ongeveer 7%. Hoewel de trendlijn van het zittenblijven de curve van de instroom grotendeels volgt, is het aandeel van het doubleren tussen 2003-2004 en 2011-2012 niet constant. Het aandeel is aanvankelijk gedaald van 7,6 naar 6,3% en het loopt vanaf 2007-2008 weer op, in 2011-2012 uitkomend op 7,4%. Verhoudingsgewijs is het aantal zittenblijvers de laatste jaren iets sneller gestegen dan het aantal nieuwe instromers. In feite liep het aantal zittenblijvers al op, toen de instroom nog licht daalde.
Figuur 3.35 Trends leerjaar 3 theoretische leerweg: instroom en doubleren
* Voor 2012-2013 is alleen de totale deelname bekend, instroom en zittenblijven zijn geschat.
De toename van het aantal leerlingen tussen 2010-2011 en 2011-2012 is duidelijk groter dan op basis van de groei van de populatie kon worden verwacht. De extra groei is voor het grootste deel aan een toegenomen instroom toe te schrijven, maar deels ook aan de toename van het aantal zittenblijvers.
Instroom en vooropleiding van leerlingen in leerjaar 3 van de theoretische leerweg De vooropleiding van de leerlingen in het derde jaar van de theoretische leerweg is weergegeven in tabel 3.4a. Voor elk onderwijstype geeft de eerste regel het totaal aantal leerlingen in het tweede jaar vo en de tweede regel (naar tl 3) het aantal leerlingen dat naar het derde leerjaar van de theoretische leerweg is gegaan. Om de instroom in leerjaar 3 te kunnen beoordelen naar doorstroom en op- en afstroom, is weer een aangepaste indeling van de verschillende onderwijstypen gemaakt. De
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
51
gebruikelijke vierdeling, die voor de theoretische leerweg overeenkomt met die voor de gemengde leerweg is als volgt: doorstroom: onderwijstypen gtl2 en gtl2/havo2; brede voorbereiding: onderwijstypen brugklas/avo 2, vmbo breed 2; opstroom: onderwijstypen pro, bl2, bl/kl2 en kl2; afstroom: onderwijstypen havo2 en vwo2. Tabel 3.4b toont het procentuele aandeel van elk van de vier categorieën in de populatie van alle tweedejaars in het vo. In de regel eronder is vanuit het perspectief van de theoretische leerweg het aandeel van elke categorie in de instroom in de theoretische leerweg weergegeven.
Categorie doorstroom. Naar de twee onderwijstypen die leerlingen (ook) voorbereiden op de theoretische leerweg (gl/tl2 en gl/tl/havo2) gaat ongeveer een kwart van alle tweedejaars in het voortgezet onderwijs. Dat aandeel stijgt vanaf 2008-2009 licht (van 24,5 naar 25,7%). Ongeveer de helft van de leerlingen in deze twee onderwijstypen stroomt door naar het derde leerjaar van de theoretische leerweg. Uit de brugklassen gl/tl2 gaat circa 57% naar tl3, uit de brugklassen gl/tl/havo2 circa 35%. Vanuit het perspectief van de theoretische leerweg levert deze categorie in aantallen en ook procentueel het grootste deel van de instroom. Het aandeel in de instroom is toegenomen van 70,5 naar 74,1%.
Categorie brede voorbereiding. Zoals we bij de gemengde leerweg al zagen is het aantal leerlingen in deze categorie met 7.000 gedaald en daarmee ook het aandeel in de populatie tweedejaars. Het aantal leerlingen uit die onderwijstypen dat naar tl3 gaat, is ook teruggelopen en wel met bijna 1.700. Die daling is procentueel groter dan de daling van het totaal aantal leerlingen in die categorie. Het percentage leerlingen dat uit die twee brede onderwijstypen naar tl3 gaat is dan ook gedaald van 19,2 naar 17,3% in 2011-2012. Vanuit de instroom in de theoretische leerweg bezien neemt het aandeel uit deze categorie ook af. Bestond de instroom in 2006-2007 voor 18,3% uit leerlingen afkomstig uit de categorie doorstroom, in 2012-2013 was dat aandeel teruggelopen tot 13,3%.
Categorie opstroom. De opstroom uit de onderwijstypen bl2, bl/kl2 en kl2 is gering. Tot 2009-2010 was er sprake van een lichte toename van minder dan 800 naar bijna 1.200 leerlingen. Na dat jaar is het aantal opstromers gedaald naar iets meer dan 800 in het laatste jaar. Vanuit het perspectief van de theoretische leerweg zien we eenzelfde trend: tussen 2006-2007 en 2009-2010 is het aandeel in de instroom gestegen van 2,3 naar 3,5% om vervolgens weer af te nemen naar 2,4%.
Categorie afstroom. Zoals bij de gemengde leerweg al is aangegeven neemt het aandeel van de onderwijstypen havo 2 en vwo 2 in het tweede leerjaar vo nog steeds toe (in percentages van 38,4 naar 43,2%). Dat wijst op een nog steeds doorgaande opwaartse beweging bij de overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs. Hiervoor zagen we al dat uit deze categorie de afstroom naar het derde leerjaar van de gemengde leerweg is toegenomen. Ook in de afstroom naar leerjaar 3 van de theoretische leerweg is deze trend zichtbaar. In de periode 2008-2009 tot 20112012 is de afstroom toegenomen van 3,6 naar 4,2%, in aantallen van 2.844 naar 3.525. Van de twee onderwijstypen in deze categorie komt de afstroom bijna volledig uit havo 2. De afstroom uit vwo 2 blijft beperkt tot minder dan 50 leerlingen per schooljaar.
52
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Vanuit het perspectief van de instroom in de theoretische leerweg komt iets meer dan 10% van de leerlingen als afstromers uit havo 2 en vwo 2.
Tabel 3.4a Vooropleiding theoretische leerweg leerjaar 3: aantallen
* Gtl 2: alle leerlingen uit het tweede leerjaar van de gemengde of de theoretische leerweg of een combinatie van beide. ** Zowel havo 2 als havo-vwo 2.
Tabel 3.4b Vooropleiding theoretische leerweg leerjaar 3
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
53
Samengevat: In de doorstroom van de onderbouw vo naar leerjaar 3 van de theoretische leerweg zien we de laatste jaren eenzelfde patroon als in de andere leerwegen: een daling van de opstroom en stijging van de afstroom. Hoewel de opwaartse trend in de overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs nog doorgaat, is de laatste jaren in de overgang van de onderbouw van het hele vo naar het vmbo het aantal correcties op de opwaartse beweging toegenomen.
Leerlingen met een lwoo-indicatie Het aantal leerlingen met een lwoo-indicatie is in de theoretische leerweg iets groter dan in de gemengde leerweg. Procentueel is het aandeel van lwoo’ers in de theoretische leerweg echter minder dan de helft van het percentage in de gemengde leerweg.
Figuur 3.36 Trends leerjaar 3 theoretische leerweg: leerwegondersteunend onderwijs
Zoals figuur 3.36 laat zien is het aantal leerlingen met een lwoo-indicatie tot 2010-2011 systematisch opgelopen. In dat schooljaar zaten er bijna 1.000 lwoo-leerlingen meer in tl3 dan in 2003-2004. Procentueel gaat het om een toename van 1,5 naar 4,5%. De laatste paar jaar stabiliseert het aantal lwoo’ers zich, maar procentueel is er sprake van een daling, doordat de instroom van leerlingen zonder lwoo-indicatie met ongeveer 2.500 is toegenomen.
Uitstroom uit de theoretische leerweg na leerjaar 3 Het aantal leerlingen dat na het derde leerjaar uit de theoretische leerweg verdwijnt is, afgezien van een piek in 2004, vrij constant. De uitstroom lijkt de laatste jaren iets toe te nemen (zie figuur 3.37). De meeste leerlingen die na het derde leerjaar de theoretische leerweg verlaten gaan naar het mbo of stromen af naar de kaderberoepsgerichte leerweg. In beide stromen is een lichte toename waarneembaar. Het aantal leerlingen dat het (bekostigde) onderwijs verlaat is tussen 2004-2005 en 2008-2009 afgenomen, maar de laatste paar jaar stokt die daling. Gezien het geringe, maar tamelijk stabiele aantal uitstromers naar het vavo, is niet uit te sluiten dat een deel van de leerlingen die het onderwijs verlaat in het private onderwijs de theoretische leerweg probeert af te ronden.
54
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Figuur 3.37 Trends leerjaar 3 theoretische leerweg: uitstroom uit de tl
De licht oplopende uitstroom en het oplopende aantal zittenblijvers in leerjaar 3 drukken de doorstroom naar vierde leerjaar. Doordat het aantal leerlingen in de theoretische leerweg de laatste paar jaar sterk is gestegen neemt de doorstroom uit tl3 naar tl4 per saldo toch aanzienlijk toe.
Ontwikkelingen in leerjaar 4 van de theoretische leerweg Leerjaar 4 van de theoretische leerweg telt door de opstroom uit de gemengde leerweg aanzienlijk meer leerlingen dan het derde leerjaar van die leerweg. Welke andere onderliggende leerlingenstromen invloed hebben op het aantal leerlingen in het vierde leerjaar gaan we hieronder na. Ook de diplomering en de uitstroom uit het vmbo van de al dan niet-gediplomeerde leerlingen brengen we in kaart.
Instroom, doubleren en vooropleiding De instroom in leerjaar 4 is tussen 2006-2007 en 2009-2010 met ongeveer 2.000 leerlingen gedaald. Voor een belangrijk deel is de daling toe te schrijven aan een krimp van de populatie in deze periode, maar zeker niet volledig. Na enkele jaren van stabilisering, zien we instroom in 2012-2013 weer sterk stijgen. Ook hier is de populatieontwikkeling een factor, maar kan maar een deel van de toename verklaren. Het doubleren (examenjaar opnieuw) neemt vooral toe vanaf 2010-2011. In 2011-2012 zijn er 400 zittenblijvers meer dan in het schooljaar 2009-2010. Het aandeel van leerlingen dat het examenjaar opnieuw doet in het totaal aantal leerlingen in het vierde leerjaar is gering. Het percentage fluctueerde lange tijd rond de 4%, de laatste paar jaar is het door de toename van het aantal zittenblijvers iets gestegen, namelijk naar 5,4%. De toename van het doubleren heeft er tussen 2009-2010 en 2011-2012 wel voor gezorgd dat de dalende trend tot staan is gebracht. Mede gezien de stijging van het aantal leerlingen in leerjaar 3 in de afgelopen jaren is te verwachten dat de instroom in leerjaar 4 verder zal toenemen.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
55
Figuur 3.38 Trends leerjaar 4 theoretische leerweg: instroom en doubleren*
* Instroom en doubleren geschat op basis van totaal in 2012-2013 en verhoudingen in 2011-2012.
Figuur 3.39 Trends leerjaar 4 theoretische leerweg: vooropleiding
De terugloop in leerjaar 3 van de theoretische leerweg tot 2010-2011 zien we terug in de trendlijn voor de instroom uit dat leerjaar. Die doorstroom sinds 2006-2007 met ongeveer eenzelfde aantal leerlingen teruggelopen (2.500 leerlingen) als de daling in leerjaar 3. Een deel van die daling is toe te schrijven aan de krimp van de populatie in die periode. De groei die we laatste twee jaar weer in het derde leerjaar zagen, is een voorbode dat ook de instroom uit dat jaar weer zal aantrekken. Naast de doorstroom uit leerjaar 3 zijn er nog twee bepalende stromen voor het aantal leerlingen in leerjaar 4: de doorstroom uit de gemengde leerweg en de afstroom uit het brugjaar (h)avo 3. De 56
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
doorstroom uit de gemengde leerweg neemt de laatste jaren af (-500). Het aantal leerlingen in het derde leerjaar van de gemengde leerweg is in 2011-2012 en 2012-2013 weer toegenomen. Of dat ook zal leiden tot een tempering van de daling of dat de tussentijdse opwaartse beweging (opstroom) toch onder druk blijft staan, is niet te zeggen. Het verlies door de geringere instroom uit gl 3 wordt echter meer dan gecompenseerd door de afstroom van leerlingen uit het derde leerjaar van het (h)avo. Tussen 2009-2010 en 2011-2012 is het aantal afstromers met bijna 900 gestegen. Er is vrijwel geen opstroom uit de kaderberoepsgerichte leerweg. Het gaat om minder dan 100 leerlingen per jaar. Van een trendmatige ontwikkeling is dan ook geen sprake.
Diplomering Het percentage leerlingen dat een diploma heeft behaald is evenals bij de andere leerwegen berekend op basis van alle leerlingen die aan het begin van een schooljaar staan ingeschreven (de 1 oktober telling). Tussen 2005-2006 en 2008-2009 lag dat percentage tussen de 92 en 93%. Daarna is het gaan dalen. In het laatste jaar behaalde 87,4% van alle vierdejaars uit de theoretische leerweg het diploma. Omdat de percentages zijn berekend op basis van alle ingeschreven leerlingen zijn ze iets lager -1,5% tot 2% in de laatste jaren - dan de slaagpercentages zoals berekend op basis van degenen die ook zijn opgegaan voor het examen (Examenmonitor VO, DUO, 2013). Figuur 3.40 toont het aantal leerlingen met en zonder tl-diploma. Het percentage leerlingen dat een diploma haalt in combinatie met de toe- en afname van het leerlingenaantal zijn beide bepalend voor de hoogte en de richting van de trendlijn.
Figuur 3.40 Trends leerjaar 4 theoretische leerweg: gediplomeerden en niet-gediplomeerden
Uitstroom uit de theoretische leerweg na leerjaar 4 Samenhangend met de ontwikkelingen in het leerlingenaantal en in het percentage dat een tl-diploma haalt, neemt het aantal leerlingen dat zonder diploma uitstroomt toe. Dat is in ieder geval het beeld tot 2011-2012.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
57
Gediplomeerden. Tot 2010-2011 hadden de genoemde ontwikkelingen nauwelijks gevolgen voor de doorstroom naar het mbo (zie figuur 3.41). Jaarlijks gingen tussen de 29.000 en 30.000 leerlingen naar het mbo. Omdat het aantal gediplomeerden is gedaald en de doorstroom naar het mbo gelijk is gebleven, moet dat wel consequenties hebben voor de overige uitstroom. Allereerst zien we dat een terugloop van het aantal leerlingen dat naar havo 4 gaat. De daling van die opstroom is al in het schooljaar 2008-2009 begonnen en gaat nog steeds door. Als gevolg daarvan gingen het laatste schooljaar ruim 1.500 leerlingen minder naar havo 4 dan in 2007-2008. Ook het aantal leerlingen dat het (bekostigde) onderwijs verliet, is afgenomen. Tussen 2003-2004 en 2010-2011 is deze uitstroom gehalveerd van circa 2.000 naar 1.000 leerlingen.
Figuur 3.41 Trends leerjaar 4 theoretische leerweg: uitstroom van gediplomeerden
Figuur 3.42 Trends leerjaar 4 theoretische leerweg: uitstroom van niet-gediplomeerden
58
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Niet-gediplomeerden. Van de leerlingen zonder tl-diploma (zie figuur 3.42) en die het vierde leerjaar van de theoretische leerweg niet opnieuw doen gaan er 8 op de 10 naar het mbo. Het absolute aantal is, evenals bij de gediplomeerden, tamelijk constant en beweegt zich rond de 800. Zoals ook bij de andere leerwegen kon worden opgemerkt, neemt bij niet-gediplomeerden het aantal voortijdig schoolverlaters af.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
59
60
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
4
Het hoger algemeen vormend onderwijs (havo) Het hoger algemeen vormend onderwijs (havo) is de basis van de tweede onderwijsroute in ons onderwijsstelsel. Het havo bereidt leerlingen voor op het hbo. De selectie van leerlingen voor deze hoofdroute gebeurt al grotendeels bij de overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs. Maar met name in de twee eerste jaren volgen veel leerlingen nog onderwijs in combinatieklassen of brede(re) brugklassen. De keuze voor het vmbo, havo en vwo vindt dan plaats bij de overgang van het tweede naar het derde leerjaar. Een klein deel van de leerlingen zit in het derde leerjaar nog in een combinatieklas havo-vwo. Voor die leerlingen is de overgang van leerjaar 3 naar leerjaar 4 het moment om te kiezen voor de havo-hbo of de vwo-wo route. Evenals het CBS dat doet, is in dit onderzoek de combinatieklas havo-vwo leerjaar 3 tot het havo gerekend; de meeste leerlingen uit de klas stromen door naar het havo. De overgang van de onderbouw (leerjaar 3) naar de bovenbouw (leerjaar 4 en 5) is om twee redenen een belangrijk moment in de hoofdroute havo-hbo. Allereerst voor leerlingen die onderwijs in deze route volgen. In de overgang van de onder- naar de bovenbouw wordt opnieuw beoordeeld of leerlingen deze route aan kunnen. Bij twijfel is het advies over te stappen naar de theoretische leerweg van het vmbo (of naar het mbo). Dat advies valt in de praktijk waarschijnlijk vaak samen met het niet-bevorderd worden naar havo 4. We zullen hieronder zien dat een aanzienlijk aantal leerlingen na havo 3 verder gaat in het vmbo. De markering naar de bovenbouw is ook om een tweede reden van belang. Dit is het moment waarop leerlingen met een diploma van de theoretische (of gemengde) leerweg van het vmbo kunnen overstappen van de eerste naar de tweede hoofdroute. In het vorige hoofdstuk hebben we gezien dat circa 20% van de tl’ers en een kleiner deel van de gl’ers deze overstap maakt. De overgang naar de bovenbouw van het havo kan dan ook, na de overgang tussen po en vo, als een tweede belangrijke wissel in ons onderwijsstelsel worden gezien. We beginnen dit hoofdstuk met een historisch overzicht van de aantallen leerlingen in het derde, vierde en vijfde leerjaar van het havo en met de prognoses voor de periode 2013-2014 tot 2020-2021 die uit de Referentieraming 2013 van het ministerie van OCW zijn overgenomen (paragraaf 4.1). Vervolgens wordt in aparte paragrafen (4.2 tot en met 4.4) voor respectievelijk leerjaar 3, 4 en 5 ingegaan op de onderliggende leerlingenstromen. Die onderliggende stromen kunnen op zichzelf interessant zijn, maar in het kader van dit onderzoek zijn de uitkomsten vooral van belang voor de interpretatie van de te verwachten ontwikkelingen in de deelname aan het havo. Met name is de vraag hoe onderliggende leerlingenstromen zich verhouden tot de opwaartse beweging in de onderbouw (overgang po naar vo). Het gaat om de volgende onderliggende leerlingenstromen: de instroom van nieuwe leerlingen in relatie tot het aantal zittenblijvers in een leerjaar; de vooropleiding van leerlingen; en het vervolg van de onderwijsloopbaan aan het eind van een leerjaar. Leerlingen kunnen na een leerjaar doorstromen binnen het havo (en hbo), maar ze kunnen ook opstromen (vwo) of afstromen (vmbo of mbo). Ook uitstroom uit het (bekostigde) onderwijs is een mogelijkheid. De meeste leerlingen blijven de gekozen hoofdroute (havo-hbo) volgen, maar in ons onderwijsstelsel zijn officiële of officieuze ‘wissels’ ingebouwd om van het ene naar het andere spoor over te kunnen stappen. Zo’n ‘wissel’ ligt er tussen de hoofdroutes, aan het eind van het vmbo en aan het begin van de bovenbouw van het havo. Ook aan het eind van havo 4 ligt er zo’n ‘wissel’, maar dan om te kunnen switchen naar het mbo.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
61
4.1
Overzicht Figuur 4.1 toont de feitelijke ontwikkeling van de leerlingenaantallen in havo 3, 4 en 5 (links in de figuur) en de prognoses voor de komende jaren (rechts in de figuur). Die prognoses zijn weer overgenomen uit de Referentieraming 2013 van het ministerie van OCW.
Figuur 4.1 Trends in het aantal leerlingen in havo 3, 4 en 5
Het aantal leerlingen in havo 3, 4 en 5 is sinds 2003-2004 aanzienlijk toegenomen. Het laatste jaar (2012-2013) zitten er in havo 3 circa 5.700 leerlingen meer dan in 2003-2004, voor havo 4 geldt een toename van 9.150 leerlingen en voor havo 5 van bijna 9.800 in deze periode. In 2011-2012groeide de deelname aan havo 5 zelfs met bijna 11.000 leerlingen ten opzichte van het schooljaar 2003-2004. Tussen de drie leerjaren beïnvloeden verschillende trends de omvang van het leerlingenaantal. Het grotere aantal leerlingen in havo 4 in vergelijking tot het derde en vijfde leerjaar houdt verband met een aanzienlijke opstroom uit het vmbo en een eveneens omvangrijke afstroom uit het vwo in havo 4. Dat het leerlingenaantal in havo 5 veel lager uitkomt dan in havo 4 is te verklaren door de afstroom van relatief veel leerlingen uit havo 4 naar het mbo. Voor de meeste van die leerlingen was het alternatief om in havo 4 te doubleren. Een deel van de havo’s staat (stond) echter niet toe, dat opgestroomde vmbo’ers doubleren in havo 4. De groei van het havo laat zich maar zeer ten dele verklaren door de populatieontwikkeling. De groei is namelijk ook doorgegaan toen de populatie in de periode tussen 2003-2004 en 2012-2013 kromp. De toename is dan ook vooral het gevolg van de opwaartse beweging in de onderbouw; in de overgang van po naar vo en de selectie van leerlingen na de brugklassen. Die opwaartse beweging liep in ieder geval door tot 2011-2012. De mate van de opwaartse beweging kunnen we het beste duidelijk maken aan de hand van de ontwikkelingen in leerjaar 3. In dat leerjaar is de verdeling over de drie hoofdroutes uitgekristalliseerd, althans in eerste aanleg. (De combinatieklas, havo-vwo 3, is bij het havo gerekend). Verder is in leerjaar 3 de vergelijking van het leerlingenaantal in de drie hoofdroutes nog eenduidig te interpreten. Leerjaar 4 wordt namelijk al gekenmerkt door een overlap: vierdejaars uit de gemengde en theoretische leerweg van het vmbo stromen immers op naar havo 4 en komen dan in beide routes 62
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
voor. Voor de periode 2003-2004 tot en met 2012-2013 staan de leerlingenaantallen voor de drie routes in tabel 4.1, in het bovenste deel de aantallen, in het onderste deel de percentages voor vmbo 3, havo 3 en vwo 3.
Tabel 4.1 Trends in leerlingenaantallen in vmbo 3, havo 3 en vwo 3 tussen 2003-2004 en 2012 2013
Hoewel het pro en vso niet in de tabel zijn verwerkt, geeft de onderste rij met het totaal aantal leerlingen toch een goed beeld van de groei en krimp van de totale populatie in leerjaar 3. Te zien is dat tot 2005-2006 de populatie is toegenomen, er vervolgens een krimp optrad en dat vanaf het schooljaar 2011-2012 weer sprake is van groei. Die groei loopt nog een paar jaar door, maar slaat vanaf 2015, beginnend met leerjaar 3, weer om in een krimp. Voor de interpretatie van de prognoses uit de Referentieraming 2013 is het van belang dat te weten. Aan het verloop van percentages in het onderste deel van de tabel is de opwaartse beweging het beste te illustreren. Te zien is dat tussen 2003-2004 en 2011-2012, zowel bij groei als bij krimp van de populatie, het vmbo aandeel heeft verloren aan het havo en vwo. In het schooljaar 2003-2004 zat 58,6% van alle derdejaars in het vmbo; in 2011-2012 was dat gedaald naar 53,3%, een negatief verschil van 5,2 procentpunten voor het vmbo. Omgekeerd is het aandeel van het havo en het vwo toegenomen. Niet dat er een rechtstreekse winst- en verliesrekening is tussen vmbo en vwo, de toename van het leerlingenaantal in het vwo is het gevolg van een opschuiving van leerlingen van havo naar vwo. Als we daar rekening mee houden, kunnen we stellen dat het vwo tot 2011-2012 nog iets meer heeft geprofiteerd van de opwaartse beweging dan het havo. Het aandeel van havo 3 is in de periode 2003-2004 tot 2011-2012 toegenomen van 22,2 naar 24,7% (een toename van 2,4 procentpunten) en het aandeel van het vwo 3 van 19,2 naar 22,0% (2,8 procentpunten). De laatste twee jaar is er sprake van stabilisatie: het aandeel van het vmbo is in de schooljaren 20112012 en 2012-2013 gelijk gebleven, of zelfs iets gestegen. Dat geldt ook voor havo 3. Het aandeel van vwo 3 is daarentegen iets teruggelopen. De stijging van het aantal leerlingen in zowel vmbo 3 als havo 3 is voor beide schooltypen bijna volledig te verklaren door de populatieontwikkeling. Als we vwo 3 erbij betrekken, lijkt er zelfs sprake van een lichte ombuiging van de opwaartse beweging. Als we teruggaan naar figuur 4.1 voor de ontwikkeling in de komende 3 jaar, valt meteen op dat de Referentieraming 2013 een blijvende sterke groei van het havo voorziet, een groei die ruim uitstijgt boven wat te verwachten is op grond van de populatieontwikkeling in de komende jaren. Zo is de voorspelling dat havo 3 tot 2017-2018 doorgroeit naar ruim 54.000 leerlingen, dat havo 4 een jaar later uitkomt op circa 68.500 leerlingen en havo 5 tot 2020-2021 blijft groeien en dan circa 59.500 leerlingen telt. In de Referentieraming 2013 wordt dus uitgegaan van een verdergaande opwaartse beweging, in ieder geval tot 2020-2021. Dat viel in het vorige hoofdstuk ook al af te leiden uit de Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
63
voorspellingen voor het vmbo. Die prognose voor het vmbo betekent, zoals we zagen, een verdere aderlating, en dat geldt vooral voor de twee beroepsgerichte leerwegen. Voor het havo brengen we de onderliggende leerlingenstromen per leerjaar in kaart. Ook hier met de vraag of dat een consistent beeld oplevert met de prognoses uit de Referentieraming 2013 of dat, zoals in het vmbo, er signalen komen die wijzen op een op handen zijnde kentering in de opwaartse beweging. In het hoofdstuk over het vmbo was voor dat laatste enige evidentie door een toenemend aantal correcties op de opwaartse beweging in de onderbouw. De kentering in de groei van het havo en het vwo, zoals hiervoor aangegeven, lijkt in dezelfde richting te wijzen.
4.2
Havo 3 Het in kaart brengen van de onderliggende leerlingenstromen beginnen we met een beschrijving van de verhouding tussen de instroom van nieuwe leerlingen en het aantal zittenblijvers. Die beide factoren spelen een rol in het leerlingenaantal. Daarna besteden we aandacht aan de vooropleiding van de leerlingen, de ontwikkeling van de doorstroom uit de havo-brugklassen en van de opstroom (vanuit het vmbo) en afstroom (vanuit vwo-brugklassen). Ontwikkelingen in die stromen kunnen wijzen op een versterking van de opwaartse trend of op een correctie van die trend.
Figuur 4.2 Trends havo 3: totaal aantal leerlingen, instroom en doubleren*
*Instroom en doubleren zijn geschat op basis van het totaal in 2012-2013 en de verhoudingen in 2011-2012.
Instroom en doubleren Het totaal aantal leerlingen in havo 3 is een combinatie van de instroom van nieuwe leerlingen en het aantal leerlingen dat is blijven zitten. Het aandeel van de instroom liep tot 2008-2009 op van 91,5 naar 92,8%, terwijl het aandeel van doubleren met eenzelfde aantal procentpunten daalde. Na 2008-2009 buigen beide trends om: het aandeel van de instroom daalt in 2011-2012 naar 91,6% en 64
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
het percentage zittenblijvers neemt toe tot 8,4%. In absolute aantallen neemt zowel de instroom als het doubleren toe. De toename van het doubleren is echter te gering om veel invloed te kunnen hebben op de trends in het leerlingenaantal in havo 3. Het aantal zittenblijvers neemt wel sterker toe dan is te verwachten op grond van de populatieontwikkeling. Dit is een eerste teken dat ook in (de onderbouw van) het havo de laatste jaren gecorrigeerd wordt op de (te hoge) plaatsing van leerlingen in het begin van het vo.
Instroom en de vooropleiding van leerlingen in havo 3 De vooropleiding van de leerlingen in het derde jaar van het havo is weergegeven in tabel 4.1a. Voor elk onderwijstype geeft de bovenste regel het totaal aantal leerlingen in het tweede jaar vo en de onderste regel (naar havo 3) het aantal leerlingen dat naar het derde leerjaar van het havo is gegaan. De onderwijstypen in de onderbouw van het vo zijn ingedeeld in vergelijkbare categorieën die we in het vmbo hebben gebruikt. Bij die indeling is uiteraard rekening gehouden met de positie van het havo in onderwijsstelsel. De onderscheiden categorieën zijn: doorstroom: onderwijstypen gt/tl/havo2 en havo2; brede voorbereiding: onderwijstypen brugklas/avo 2; opstroom: onderwijstypen pro, vmbo breed 2, bl2, bl/kl2, kl2, gl/tl2; afstroom: onderwijstype vwo2. In tabel 4.1b is het aandeel van die categorieën in de populatie van de tweedejaars vo opgenomen. In de regel eronder staat in percentages het aandeel van die categorie in de instroom in havo 3.
Categorie doorstroom. Circa 32% van alle leerlingen in vo 2 volgt onderwijs in de brugklassen gt/tl/havo 2 en havo 2. Het aantal leerlingen in de gecombineerde brugklassen loopt terug, terwijl het aantal leerlingen in de havo 2 toeneemt. In 2003-2004 was de verhouding ongeveer 1:4, in 2012-2013 komt de verhouding uit op 1:6. Uit beide onderwijstypen tezamen gaat ongeveer 60% van de leerlingen naar havo 3. In de periode 2005-2006 tot 2009-2010 is die doorstroom toegenomen, van 59,3 naar 61,7%. De laatste paar jaar gaan procentueel iets minder leerlingen uit de categorie doorstroom naar havo 3 (61,2%). Vanuit het perspectief van havo 3 komt iets meer dan 87% van de instroom uit de onderwijstypen in de categorie doorstroom. Dat percentage is zeer stabiel.
Categorie brede voorbereiding. Evenals het aantal leerlingen in de gecombineerde brugklassen gl/tl/havo 2 daalt ook de deelname aan de brede brugklassen (avo 2). Het aandeel in de populatie is teruggelopen van 5,2 naar 3,8%. Het percentage leerlingen dat uit deze brugklassen naar havo 2 gaat is weliswaar vrij stabiel (27 à 28%), maar door de daling van het aantal leerlingen in die klassen is de doorstroom naar havo 3 toch afgenomen. In 2011-2012 zijn ongeveer 500 leerlingen minder dan in 2005-2006 uit die klassen naar het derde leerjaar van het havo gegaan. Als aandeel in de instroom in havo 3 draagt deze categorie ook steeds minder bij: van de totale instroom kwam in 2006-2007 6,4% uit de brugklassen avo 2, het laatste schooljaar is dat aandeel gedaald naar 4,7%.
Categorie opstroom. De opstroom uit het vmbo is gering en varieert tussen 700 en bijna 1.000. De afgelopen paar jaar is de opstroom wat lager dan ervoor. Niet meer dan circa 1% van de leerlingen uit vmbo-klassen in leerjaar 2 gaat naar havo 3. Vanuit het perspectief van havo 3 blijft het aandeel vanuit het vmbo in de instroom dan ook beperkt tot 2 à 3%. De laatste paar jaar ligt het percentage dichter bij de 2 dan bij de 3%.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
65
Tabel 4.1a Vooropleiding havo 3 naar onderwijstypen: aantallen
* Gtl 2: alle leerlingen uit het tweede leerjaar van de gemengde of de theoretische leerweg of een combinatie van beide. ** Zowel havo 2 als havo-vwo 2.
Tabel 4.1b Vooropleiding havo 3 naar onderwijstypen
66
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Categorie afstroom. Voor het havo bestaat de categorie afstroom alleen uit leerlingen die een jaar eerder onderwijs hebben gevolgd in het vwo. Het aantal leerlingen in vwo 2 groeit al lange tijd en het aandeel van in de populatie van leerjaar 2 is dan ook toegenomen van circa 15% in 2005-2006 naar ruim 18% in 2011-2012. Het percentage leerlingen dat uit het vwo naar havo 3 is gegaan, nam in dezelfde periode toe van 5,3 naar 7,2%. In 2005-2006 vetrokken iets meer dan 1.600 leerlingen naar havo 3, in 2011-2012 waren dat er bijna 2.600. Ook vanuit het perspectief van havo 3 draagt de afstroom vanuit het vwo steeds meer bij aan het leerlingenaantal. Het aandeel is tussen 2006-2007 en 2012-2013 opgelopen van 3,8 naar 5,8%.
Samengevat: De instroom in havo 3 vanuit de brede brugklas (avo2) en vanuit het vmbo (opstroom) loopt al een aantal jaren terug. De doorstroom vanuit havo 2 is tot 2011-2012 gegroeid, maar het laatste jaar is er een terugval. Daarentegen neemt de afstroom vanuit vwo 2 nog steeds toe.
Uitstroom uit het havo na leerjaar 3 Van de leerlingen die niet doubleren gaan de meesten (76 à 77% de laatste jaren) naar havo 4. Waar de overige leerlingen naar toe gaan toont figuur 4.3.
Figuur 4.3 Trends havo 3: uitstroom uit het havo
Het percentage leerlingen dat het havo verlaat, is tussen 2003-2004 en 2011-2012 gedaald van 16,6 naar 14,5%. Doordat in die periode het aantal leerlingen in havo 3 is toegenomen, bleef het aantal uitstromers toch vrij constant, schommelend rond de 7.000. Evenals bij de instroom kunnen we de uitstroom grotendeels classificeren in termen van doorstroom, opstroom en afstroom.
Doorstroom. Zoals aangegeven gaan de verreweg de meeste leerlingen naar de bovenbouw van het havo (leerjaar 4). Dat percentage lag aanvankelijk onder de 75%, de laatste gaat 76 à 77% in het havo verder. Een tweede groep doorstromers zijn leerlingen die in het vavo verder gaan. Deze
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
67
doorstroom is echter zeer gering en fluctueert rond de 70 leerlingen per jaar. Een deel van hen stroomt overigens door naar het vavo-mavo (tl) en moet eigenlijk tot de afstroom worden gerekend.
Opstroom. Van opstroom is sprake als leerlingen na het havo verder gaan in het vwo. Hier van havo 3 naar vwo 3. In de periode 2004-2005 tot 2006-2007 vervolgden rond de 2.700 havisten uit leerjaar 3 hun opleiding in het vwo. Daarna liep de opstroom terug naar net iets boven de 1.900 leerlingen in 2011-2012. In 2012-2013 is dat aantal hoogstwaarschijnlijk nog verder gedaald.
Afstroom. Uitgaande van de hoofdroutes zijn leerlingen die naar het vmbo en het mbo gaan als ‘afstromers’ te classificeren. Het aantal leerlingen dat naar het vmbo is gegaan, de meesten naar de theoretische leerweg, is de afgelopen jaren toegenomen. Tot 2007-2008 stroomden tussen 3.100 en ruim 3.200 leerlingen af naar het vmbo, daarna is die afstroom snel toegenomen naar 4.115 in het schooljaar 2010-2011. Hoogstwaarschijnlijk zet die trend in 2011-2012 door. Een tweede groep afstromers zijn leerlingen die naar het mbo gaan. In 2003-2004 deden ongeveer 1.000 havisten uit het derde leerjaar dat, de laatste jaren is dat aantal gedaald naar ongeveer 600. De meesten gaan naar mbo-niveau 4. Er is iets voor te zeggen om de stroom van havo naar mbo als doorstroom te typeren. Het mbo-diploma niveau 2 en hoger levert immers, evenals het havo-diploma, een startkwalificatie op. Bovendien biedt het diploma niveau 4, evenals het havo-diploma, toegang tot het hbo.
Uitstroom. Het aantal leerlingen dat het (bekostigde) onderwijs verlaat is afgenomen van 500 naar iets meer dan 300. Het is niet uit te sluiten dat een deel van die leerlingen het havo-diploma in het private onderwijs probeert te halen.
Samenvattend: De uitstroom uit het havo na het derde leerjaar blijft qua aantallen ongeveer gelijk. Evenals bij de instroom zien we ook bij de uitstroom uit havo 3 een toenemende correctie op de opwaartse beweging in de onderbouw: het aantal leerlingen dat afstroomt is de laatste jaren sterk gestegen en het aantal leerlingen dat opstroomt is gedaald.
4.3
Havo 4 Het leerlingenaantal in havo 4 is aanzienlijk groter dan in havo 3 en in havo 5. Zoals al is aangestipt, ligt de verklaring in omvangrijke onderliggende leerlingenstromen. In deze paragraaf beschrijven we die stromen.
Instroom en doubleren De instroom en het zittenblijven zijn in figuur 4.4 weergegeven. Tussen 2003-2004 en 2012-2013 is de instroom met ruim 7.000 leerlingen toegenomen. Ook het zittenblijven is in die periode toegenomen. In 2011-2012 wat dat aantal circa 1.700 hoger dan in 2003-2004. Als we naar het aandeel van beide stromen kijken, dan blijkt de instroom procentueel gezien vrij constant, fluctuerend tussen 86,4 en 87,3%. De laatste paar jaar is echter het aandeel van het doubleren toegenomen te koste van het aandeel. De trendmatige toename van de instroom is namelijk afgezwakt, terwijl het doubleren is toegenomen.
68
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Figuur 4.4 Trends havo 4: totaal aantal leerlingen, instromers, zittenblijvers*
* Instroom en doubleren zijn geschat op basis van het totaal in 2012-2013 en de verhoudingen in 2011-2012.
Instroom en vooropleiding van leerlingen in havo 4 Figuur 4.5 toont de vooropleiding van leerlingen die nieuw instromen in havo 4. De meeste leerlingen komen uit havo 3, maar het aandeel van havo 3 in de instroom is wel iets gedaald, namelijk van 74,3 naar circa 71% in 2008-2009. Vanaf dat jaar blijft het percentage leerlingen dat in deze hoofdroute doorstroomt vrij stabiel.
Figuur 4.5 Trends havo 4: vooropleiding instromers
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
69
Opstroom. Naast de doorstroom binnen de tweede hoofdroute, is er een aanzienlijke opstroom vanuit de eerste route. Het grootste deel van die leerlingen komt uit het vmbo, maar er is ook opstroom uit het vavo (tl) en het mbo. De opstroom uit de twee laatste onderwijstypen is echter beperkt en stijgt niet boven de 500 leerlingen uit. De belangrijkste factor in het verschil tussen de leerlingenaantallen in havo 4 enerzijds en havo 3 en havo 5 anderzijds is de opstroom uit de gemengde leerweg, maar vooral uit de theoretische leerweg van het vmbo. In 2004-2005 bedroeg de instroom in havo 4 circa 6.400 vmbo’ers. De jaren daarna steeg dat aantal explosief tot bijna 9.400 in 2008-2009. Vanaf dat schooljaar is de opgaande trend omgebogen in een neergaande, voorlopig uitmondend in een opstroom van iets meer dan 7.619 vmbo’ers naar havo 4.
Afstroom. Een tweede belangrijke factor die bepalend is voor groei van havo 4, is de afstroom uit het vwo (leerjaar 3 en 4). Die afstroom was tot 2008-2009 vrij stabiel en bewoog zich op of iets onder de 4.800. Vanaf 2009-2010 stijgt het aantal afstromers, waardoor de omvang van de afstroom in het laatste jaar (2011-2012) op bijna 6.350 studenten is uitgekomen. In figuur 4.5 is te zien dat de trendlijnen van de twee belangrijkste factoren die bepalend zijn voor de extra instroom in havo 4 elkaar in 2011-2012 al dicht naderen. De toegenomen afstroom compenseert dan ook nagenoeg het verlies door een teruglopende opstroom.
Uitstroom uit het havo na leerjaar 4 Havo 4 telt aanzienlijk meer leerlingen dan havo 5, zo zagen we hiervoor. Na de omvangrijke extra instroom, moet er eind vierde leerjaar dus wel een forse uitstroom zijn. Dat is ook het geval. Aanvankelijk nog ver onder de 5.000, komt die uitstroom de laatste jaren met de rond 5.700 leerlingen daar ver bovenuit. Vergeleken met 2003-2004 is de uitstroom met circa 1.100 leerlingen toegenomen. Er is vooral afstroom, substantiële uitval, maar nauwelijks opstroom.
Figuur 4.6 Trends havo 4: uitstroom uit havo
70
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Doorstroom. Naast de gewone doorstroom van havo 4 naar havo 5, die dus aanzienlijk geringer is dan op basis van het aantal leerlingen in havo 4 verwacht mag worden, is er kleine stroom leerlingen naar het vavo. De meesten van hen proberen in het vavo het havo-diploma te halen. Het aantal leerlingen dat langs die route het diploma wil halen is tussen 2004-2005 en 2007-2008 verdubbeld van ruim 400 naar 800 leerlingen. Daarna zien we de stroom afnemen, uitkomend op ruim 600 in 2010-2011.
Opstroom. De opstroom uit havo 4 naar het vwo is gering. Met minder dan 100 leerlingen is er de laatste jaren dan ook geen sprake van een substantiële op stroom. Voor zover er bij die aantallen van een trend kan worden gesproken, is die licht dalend.
Afstroom. Veel zittenblijvers verlaten het havo. Zoals aangegeven staat (stond) een deel van de havo’s niet toe dat vmbo’ers havo 4 opnieuw doen. Maar ook van de zittenblijvers die uit havo 3 afkomstig zijn vervolgt een deel zijn weg buiten het havo, de meesten in het mbo. Met de toename van de instroom in havo 4 is de afstroom aan het eind van het vierde jaar ook toegenomen. Uit het schooljaar 2004-2005 gingen ruim 2.700 leerlingen naar het mbo. Dat aantal is de afgelopen jaar gestegen naar bijna 4.100 in het schooljaar 2010-2011. Ook afstroom naar het vmbo komt voor. Het gaat echter om minder dan 50 leerlingen op jaarbasis. In die afstroom is geen trend te ontdekken.
Uitval. Een aanzienlijk aantal leerlingen verlaat na havo 4 het (bekostigde) onderwijs. Na een periode waarin het aantal uitvallers rond de 1.200 bleef hangen, zien we de laatste jaren een gestage daling van het aantal uitvallers. Uit het schooljaar 2010-2011 zijn minder dan 900 leerlingen uit het (bekostigde) onderwijs verdwenen.
Samenvattend: De opstroom uit het vmbo naar havo 4 is, na aanvankelijk te zijn toegenomen, in een neergaande trend beland, terwijl omgekeerd de afstroom uit het vwo is toegenomen. Aan het eind van havo 4 is er nauwelijks opstroom naar het vwo, maar wel een aanzienlijke en toenemende afstroom naar het mbo.
4.4
Havo 5 Tot 2011-2012 is havo 5 gegroeid en passeerde zo vanaf 2007-2008 het aantal leerlingen in havo 3. Daaraan heeft ook de tussentijdse instroom in havo 4 uit het vmbo en het vwo bijgedragen. Na havo 4 vindt er ook een omvangrijke uitstroom plaats. De vraag is of de groei van havo 5 vooral een gevolg is van de groei van havo 4, of dat andere onderliggende leerlingenstromen daarin ook een rol spelen. Te denken valt aan een toename van het zittenblijven (opnieuw doen van het examenjaar) en een grotere afstroom uit het vwo. Dat gaan we hieronder na.
Instroom , doubleren en vooropleiding De toename van het aantal leerlingen in havo 5 is vooral een kwestie van nieuwe instroom, maar het doubleren houdt bijna gelijke tred. Sinds 2004-2005 neemt het aantal leerlingen dat het examenjaar opnieuw doet stelselmatig toe. Als we daar de overstap naar het vavo van niet-gediplomeerden bij zouden optellen – een onderwerp dat we bij de uitstroom bespreken –, dan zou deze factor nog meer gewicht hebben gekregen in de deelname aan havo 5. We kijken eerst naar het doubleren en vervolgens gaan we hoe de instroom is samengesteld.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
71
Figuur 4.7 Trends havo 5: totaal aantal leerlingen, instromers, zittenblijvers*
* Instroom en doubleren zijn geschat op basis van het totaal in 2012-2013 en de verhoudingen in 2011-2012.
Het aandeel van het doubleren in de aanwas van het aantal leerlingen in havo 5 is tussen 2003-2004 en 2011-2012 opgelopen van 5,0 naar 7,3%. De dip in het schooljaar 2008-2009 (een eenmalige terugval naar 2,5%) heeft te maken met veranderingen in de tweede fase, waardoor leerlingen dat jaar het examen niet onder de oude condities over konden doen. Veel zittenblijvers zijn uitgeweken naar het vavo (zie ook figuur 4.9, aantal gediplomeerden). De terugval in het aantal zittenblijvers zien we in hetzelfde jaar ook terug in een kortstondige terugval van het totaal aantal leerlingen in havo 5. Het aantal leerlingen in havo 5 is tussen 2003-2004 met circa 11.000 toegenomen, het aantal leerlingen dat het examenjaar opnieuw doet met bijna 1.750. Dat betekent dat op elke 6 extra instromers er bijna één extra doubleert.
Vooropleiding. Figuur 4.8 toont de vooropleiding van leerlingen die in havo 5 nieuw zijn ingestroomd. De samenstelling van de instroom is de laatste jaren duidelijk veranderd. Het overgrote deel is binnen de bovenbouw van het havo doorgestroomd. Tot 2008-2009 is die instroom toegenomen. Tot dat schooljaar bestond de instroom voor 95 à 96% uit doorstromers uit havo 4. Vanaf dat jaar vlakt die instroom af en is er een sterke toename van het aantal afstromers uit het vwo. Hoewel die afstroom al sinds 2003-2004 een opgaande lijn vertoont, zien we vanaf 2007-2008 een versnelling, met een verdubbeling van het aantal vwo’ers dat naar het havo is gegaan in 2011-2012 (van circa 1.600 naar ruim 3.300). Als gevolg van de stagnatie in de doorstroom vanuit havo 4 en een toenemende afstroom uit het vwo is het aandeel van de doorstroom binnen het havo gedaald naar 92,4%. Naast de afstroom uit het vwo is er een geringe opstroom uit het vmbo en mbo van rond de 150 leerlingen per jaar. Van toe- of afname is geen sprake. Verder is er een geringe instroom van leerlingen van wie de vooropleiding niet bekend is.
72
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Figuur 4.8 Trends havo 5: vooropleiding instromers
Diplomering Figuur 4.9 brengt het aantal leerlingen in beeld dat in een schooljaar het havo-diploma behaalt en het aantal dat het betreffende jaar daarin niet slaagt. Daartoe zijn ook de leerlingen mee gerekend, die aan het begin van het jaar stonden ingeschreven als havist in leerjaar 5, maar die, om welke reden dan ook, niet voor het examen zijn opgegaan.
Figuur 4.9 Trends havo 5: havo-diploma
Het aantal leerlingen dat met een diploma het havo verlaat vertoont, overeenkomstig de groei van het havo, een stijgende lijn. In het laatste schooljaar haalden bijna 8.400 leerlingen meer dan in het schooljaar 2003-2004 het havo-diploma.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
73
Als we naar de percentages gediplomeerden kijken is het verloop iets grilliger. Met uitzondering van 2004-2005 liep dat percentage tussen 2003-2004 en 2007-2008 licht op van 86,5 naar 87,3%, maar zakte daarna terug tot 83,0% gediplomeerden in 2010-2011. Het laatste jaar is het percentage gediplomeerden weer iets gestegen (84,4%). De verhoogde instroom in het havo gaat zeker de laatste jaren dus ten koste van het rendement. Omdat dat de jaren ervoor niet of nauwelijks het geval was, is het de vraag of de groei van het aantal havisten zijn ‘tol’ gaat eisen of dat we te maken hebben met de effecten van het verzwaren van de exameneisen. Dat de opwaartse beweging kosten met zich meebrengt in de vorm van toenemende tussentijdse afstroom en een toename van het doubleren is in het hele traject van havo 3 naar havo 5 zichtbaar. Het ligt voor de hand dat de lagere slaagpercentages hier ook op terug te voeren zijn.
Uitstroom uit het havo na leerjaar 5 Leerlingen met een havo-diploma verlaten het havo, leerlingen die het diploma niet halen, kunnen leerjaar 5 opnieuw doen of het havo-diploma in het vavo proberen te halen. Eerst kijken we waar de gediplomeerden naar toe gaan en vervolgens naar wat de leerlingen gaan doen die het diploma niet hebben behaald.
Figuur 4.10 Trends havo 5: uitstroom havisten met diploma
Doorstroom. Verreweg het grootste deel van de leerlingen die het havo-diploma haalt, gaat door in het hbo en stroomt daarmee door binnen de hoofdroute havo-hbo. Samengaand met de toegenomen instroom in het havo, zowel in de onderbouw als tussentijds, is ook het aantal leerlingen dat naar het hbo is doorgestroomd sterk toegenomen. Uit het schooljaar 2010-2011 zijn circa 5.200 havisten meer naar het hbo gegaan dan uit het schooljaar 2003-2004.
74
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Opstroom. Een aanzienlijk deel van de havisten vervolgt zijn weg in het vwo en zijn daarmee als opstromers te typeren. Tussen 2003-2004 en 2006-2007 is de opstroom nog flink toegenomen, van bijna 1.400 leerlingen naar circa 1.950. Daarna is er sprake van een gestaag dalende trend, in het schooljaar 2010-2011 uitkomend op ongeveer 1.560 leerlingen die naar havo 5 of 6 zijn gegaan. Uitgedrukt in procenten loopt de opstroom naar het vwo in die periode terug van 4,9 naar 3,7% van de gediplomeerde havisten. Waarschijnlijk kan de kleine groep leerlingen die naar het vavo gaat ook tot de opstromers worden gerekend. Dat verandert echter nauwelijks iets aan de cijfers. De doorstroom naar het vavo is vrij stabiel: de eerst licht opgaande trend die later weer ombuigt in een licht neergaande lijn, blijft binnen de grenzen van 160 en 250.
Afstroom. Een vergelijkbare stroom als naar het vwo gaat naar het mbo. In tegenstelling tot de opstroom naar het vwo die aanvankelijk een opgaande lijn vertoonde, daalt de afstroom van gediplomeerde havisten naar het mbo al vanaf 2003-2004. De terugloop gaat overigens langzaam: uit het schooljaar 2010-2011 vertrokken er ongeveer 450 leerlingen minder naar het mbo dan uit het schooljaar 2003-2004.
Uitstroom. Ten slotte is er een vrij grote groep gediplomeerde havisten die het (bekostigde) onderwijs verlaat. Deze uitstoom vertoont een opgaande lijn. In 2011-2012 verlieten ruim 1.500 leerlingen meer dan in 2004-2005 het (bekostigde) onderwijs. Procentueel is de uitstroom toegenomen van 12 naar 14%.
De niet-gediplomeerden. De bestemming van leerlingen die het havo-diploma niet hebben behaald is weergegeven in figuur 4.11. De meeste uitstromers zonder havo-diploma gaan naar het vavo om daar alsnog het diploma of certificaten te halen. Vanaf 2008-2009 is het aantal leerlingen dat het havo via deze weg beter probeert af te ronden sterk gestegen. De oorzaak voor de piek in 2008-2009 hangt samen met veranderingen in de tweede fase. Daardoor konden leerlingen die in 2007-2008 niet voor het examen waren geslaagd het jaar daarna het examen niet onder de oude condities overdoen. Opvallend is verder het sterk toegenomen aantal leerlingen dat voor het mbo kiest. Hun doorstroom is na 2009-2010 verdubbeld. In 2012-2013 hebben naar schatting ruim 1.500 leerlingen voor het mbo gekozen.
Figuur 4.11 Trends havo 5: uitstroom havisten zonder diploma
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
75
76
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
5
Het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) Het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) is de basis van de derde hoofdroute in het Nederlandse onderwijsstelsel. Het vwo bereidt leerlingen voor op het wetenschappelijke onderwijs. Met een vwo-diploma hebben leerlingen toegang tot een universitaire studie. Door druk van ouders, leerlingen (en basisscholen) zijn steeds meer leerlingen in het voortgezet onderwijs op een hoger niveau ingestroomd. Door die opwaartse druk is het havo en in nog iets sterkere mate het vwo gegroeid, zoals we in het vorige hoofdstuk zagen. Die groei is ten koste gegaan van het vmbo. De opwaartse beweging wordt zichtbaar in de opstroom, het tussentijds overstappen naar een hoger niveau binnen het stelsel. De opwaartse druk, en mogelijk ook een betere selectie, zorgen ervoor dat meer leerlingen die een hoger niveau aan kunnen, maar eerder om welke reden dan ook, daar niet werden geplaatst, tegenwoordig al na de basisschool hoger instromen. Die trend, die we weliswaar niet direct zichtbaar kunnen maken, komt volgens ons tot uiting in een afnemend aantal leerlingen dat tussentijds opstroomt naar een hoger niveau. Bijv. van de onder- naar de bovenbouw of van het eind van het vmbo. deze leerlingen zijn al na de basisschool op een hoger niveau geplaatst. Dat ondanks de sterke opwaartse beweging nog steeds leerlingen tussentijds of na het behalen van een diploma alsnog opstromen, geeft aan dat laatbloeiers niet zo gemakkelijk worden herkend en/of dat we bij het selecteren van leerlingen altijd met enige ruis of onbetrouwbaarheid rekening moeten houden. Ook zullen er ongetwijfeld ouders en leerlingen zijn die er de voorkeur geven aan een voorzichtige, maar zekerdere start, maar allengs onderkennen dat hun kind meer in zijn of haar mars heeft of dat de leerling zelf gemotiveerd is een stapje hoger te komen. In de twee voorgaande hoofdstukken hebben we echter ook gezien dat in toenemende mate, beginnend in de overgang van de onder- naar de bovenbouw, correcties op de opwaartse beweging zichtbaar worden. Meer leerlingen doubleren, de afstroom naar lagere niveaus is toegenomen en de slaagkans is de laatste jaren onder druk komen te staan; slaagpercentages dalen. Omdat ons onderwijsstelsel ook een systeem van communicerende vaten is – leerlingen die er in de ene hoofdroute bijkomen, gaan er in de andere af -, is in de twee voorgaande hoofdstukken al wel duidelijk geworden dat het toenemende aantal correcties op de opwaartse beweging in de onderbouw ook in het vwo zichtbaar wordt. Met name zagen we dat in het vorige hoofdstuk in de op- en afstroom tussen het havo en het vwo. De onderliggende leerlingenstromen die we in dit hoofdstuk voor het vwo beschrijven, zulle na lezing van het vorige hoofdstuk dan ook niet als een verrassing komen. Voor een goed overzicht brengen we voor het vwo eerst de ontwikkeling van de leerlingenaantallen per leerjaar in beeld, zowel om goed zicht te krijgen op de historische trends als om van daaruit de voorspelde trends beter te kunnen duiden. De te verwachten trends zijn (bewerkt) overgenomen uit de Referentieraming 2013 van het ministerie van OCW. De hoofdtrends zijn te vinden in paragraaf 5.1. Vervolgens beschrijven we op dezelfde manier als in de vorige hoofdstukken de onderliggende leerlingenstromen per leerjaar. Dat doen we apart voor het laatste jaar van de onderbouw van het vwo (leerjaar 3) en ook apart elk van de drie bovenbouwjaren. We kijken vooral naar de op- en afstroom, naar het doubleren, het aantal leerlingen dat in leerjaar 6 het diploma en naar de doorstroom van fase 1 naar fase 2 van deze hoofdroute, dus de doorstroom naar de universiteit.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
77
5.1
Overzicht Figuur 5.1 toont de feitelijke ontwikkeling van de leerlingenaantallen in vwo 3, 4, 5 en 6 (links in de figuur) en de prognoses voor de komende jaren (rechts in de figuur). De prognoses zijn overgenomen uit de Referentieraming 2013 van het ministerie van OCW.
Figuur 5.1 Trends in leerlingenaantallen in vwo 3 t/m 6: feiten en Referentieraming 2012 OCW
Veel minder dan in het havo is een effect zichtbaar in de overgang van onderbouw naar bovenbouw. Waar het aantal leerlingen in havo 4 door opstroom uit het vmbo en afstroom uit het vwo veel groter is dan in havo 3 (en havo 5), liggen de trendlijnen voor vwo 3 en vwo 4 bijna op of over elkaar. Dat betekent dat het aantal leerlingen in beide leerjaren vrijwel gelijk is. Dat wil overigens niet te zeggen dat bijna alle leerlingen uit vwo 3 doorstromen naar vwo 4. Onderliggende stromen, zoals doubleren en op- en afstroom, kunnen elkaar compenseren en voor een gelijkblijvend netto-effect zorgen. Dat is ook het geval, zoals we zullen zien. Liggen de trendlijnen voor vwo 3 en 4 bijna op elkaar, de lijn voor vwo 5 wijkt naar beneden af. Dat geldt in nog sterkere mate voor de trendlijn voor vwo 6. Dit zijn de eerste tekenen van de correctie op de opwaartse beweging die vooral in de onderbouw zijn beslag krijgt. Het effect van de opwaartse beweging in de onderbouw is in figuur 5.1 zichtbaar in sterk oplopende trendlijnen. De toename van het leerlingenaantal loopt door tot schooljaar 2007-2008 en voor vwo 6 tot schooljaar 2008-2009. Het aantal vwo-leerlingen is in die periode in alle leerjaren (vier) met ongeveer 7.500 toegenomen. Na die periode lijkt de opwaartse beweging in het vwo te stokken. Deels is dat schijn, omdat in die periode een krimp van de populatie optreedt. Ondanks die krimp verliest het vwo geen aandeel, maar wijst de stabilisatie tot zeer lichte groei erop dat de opwaartse beweging nog steeds doorloopt. De mate van opwaartse beweging lijkt wel iets af te nemen. Of dat al in de onderbouw gebeurt of vooral het gevolg is van correcties tussen leerjaar 2 en 3 en tussen leerjaar 3 en de bovenbouw komt later in dit hoofdstuk aan de orde. In ieder geval lijkt, kijkend naar de leerlingenaantallen op zich, vanaf 20082009 de groei te temperen.
78
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
De trendlijnen voor de komende jaren (rechts in de figuur) wijzen er op dat de Referentieraming 2013 een verdere toename van het leerlingenaantal in het vwo voorziet. Daarin is het effect van de populatieontwikkeling meegenomen. Zoals we al een paar keer hebben gezien, neemt de populatie, afhankelijk van het leerjaar (leeftijd) al weer enkele jaren toe. Deze groei gaat de komende paar jaar nog door; steeds weer een jaar langer als leerlingen ouder zijn (in een hoger leerjaar zitten). Het effect van de populatieontwikkeling kan echter maar ten dele de vrij sterk stijgende trendlijnen vanaf 2013-2014 verklaren. Die stijging zien we voor leerjaar 3 en 4 vanaf 2013-2014 en, met een paar jaar vertraging, voor leerjaar 5 en 6 vanaf schooljaar 2015-2015, respectievelijk schooljaar 2016-2017. Voor alle leerjaren impliceren de voorspellingen dat het vwo tot de top van de pieken in de trendlijnen kan rekenen op een extra instroom van circa 5.000 leerlingen. Hoe realistisch die verwachting is, is niet te zeggen. Wel kunnen onderliggende leerlingenstromen helpen om in te schatten of de voorspelde ontwikkelingen daadwerkelijk de richting opgaan die de Referentieraming 2013 voorziet. Op die onderliggende leerlingenstromen gaan we nu in. Voor elk leerjaar doen we dat apart, beginnend met het laatste jaar van de onderbouw van het vwo, leerjaar 3.
5.2
Vwo 3 Tot 2008-2009 is het leerlingenaantal in vwo 3 met circa 5.000 leerlingen toegenomen, van 37.500 naar ruim 42.800. Vanaf dat jaar treedt een periode van stabilisatie in ondanks, zoals aangegeven, een krimp van de populatie. Vanaf 2011-2012 groeit de populatie weer, maar dat is nog nauwelijks merkbaar in het leerlingenaantal dat rond of tegen de 43.000 ligt. De Referentieraming 2013 verwacht vanaf 2013-2014 wel weer een sterkere groei van het aantal leerlingen in vwo 3. Onderliggende leerlingenstromen in vwo 3 kunnen helpen deze verwachting beter in te schatten. Die stromen komen in de volgende paragrafen aan de orde, te beginnen met het doubleren in vwo 3, het aandeel van de nieuwe instroom en waar die vandaan komt (vooropleiding).
Instroom en doubleren De trendlijnen voor de instroom van nieuwe leerlingen in vwo 3 en voor het aantal leerlingen dat blijft zitten zijn in figuur 5.2 weergegeven, de vooropleiding van de leerlingen is te vinden in de tabellen 5.1a en 5.1b. De trendlijn die de instroom van nieuwe leerlingen in vwo 3 representeert loopt op een kleine afstand nagenoeg parallel onder de trendlijn van het totaal aantal leerlingen. De afstand is op elk punt (schooljaar) ongeveer 1.000 leerlingen. Kijken we in het onderste deel van de figuur, dan zien we dat het aantal zittenblijvers jaarlijks rond de 1.000 ligt. Wel is er een lichte toename van het doubleren in de laatste paar jaar. Het aantal zittenblijvers komt vanaf 2010-2011 circa 150 hoger uit dan de jaren ervoor. Dat kan wijzen op een eerste - lichte - correctie van de opwaartse beweging. Die ontwikkeling heeft echter nauwelijks effect op het totaal aantal leerlingen in vwo 3. In de volgende paragraaf kijken we hoe de nieuwe instroom is samengesteld naar de vooropleiding van de leerlingen. Daarmee kunnen we de doorstroom, opstroom en afstroom tussen leerjaar 2 en 3 in beeld brengen.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
79
Figuur 5.2 Trends vwo 3: instroom en doubleren
Vooropleiding van leerlingen in vwo 3 De vooropleiding van de leerlingen in het derde jaar van het vwo is weergegeven in tabel 5.1a. Voor elk onderwijstype geeft de bovenste regel het totaal aantal leerlingen in het tweede jaar vo en de onderste regel (naar vwo 3) het aantal leerlingen dat naar het derde leerjaar van het vwo is gegaan. De onderwijstypen in de onderbouw van het vo zijn ingedeeld in dezelfde categorieën als voor het vmbo en het havo zijn gebruikt, aangepast aan de positie van het vwo in het onderwijsstelsel. Omdat het vwo het hoogste niveau is in ons stelsel ontbreekt de categorie afstroom. De onderwijstypen zijn ingedeeld in de volgende drie categorieën: doorstroom: onderwijstype vwo2; brede voorbereiding: onderwijstypen brugklas/avo 2; opstroom: alle overige onderwijstypen. In tabel 5.1b is het aandeel van die drie categorieën in de populatie van de tweedejaars vo opgenomen. De regel eronder toont in percentages het aandeel van een categorie in de totale instroom in vwo 3.
Categorie doorstroom. Het aandeel van de categorie doorstroom (leerjaar vwo 2) in de totale populatie van leerlingen in het tweede jaar vo is tussen 2005-2006 en 2011-2012 gestaag opgelopen van 15,2 naar 18,3% (in aantallen van 30.200 naar 35.720). Dit wijst erop dat de opwaartse beweging in de onderbouw, ook naar het vwo, nog steeds gaande is. Het aantal leerlingen dat uit vwo 2 doorstroomt naar vwo 3 is in die periode opgelopen van bijna 28.000 naar 32.300. Verreweg het grootste deel van de leerlingen in vwo 2 gaat dus door in vwo 3. Procentueel is er de laatste jaren echter wel sprake van een lichte daling. Tot 2008-2009 was dat percentage vrij stabiel, fluctuerend tussen de 92,5 en 92,9%, maar vanaf 2009-2010 loopt dat percentage terug en komt in 2011-2012 uit op 90,4%. Dat betekent dat de laatste paar jaar verhoudingsgewijs meer leerlingen uit vwo 2 op een lager onderwijsniveau verder gaan. 80
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Vanuit het perspectief van vwo 3 is die kentering echter niet waar te nemen. Het aandeel van leerlingen uit vwo 2 in de instroom van vwo 3 loopt namelijk nog steeds op. In 2006-2007 was dat aandeel 68,9%, in 2012-2013 komt het uit op 77,4%. Dat moet wel betekenen, dat de instroom uit de twee andere categorieën aan het teruglopen is. Dat is ook het geval, zoals tabel 5.1b laat zien.
Tabel 5.1a Vooropleiding vwo 3 naar onderwijstypen: aantallen
* Gtl 2: alle leerlingen uit het tweede leerjaar van de gemengde of de theoretische leerweg of een combinatie van beide. ** Zowel havo 2 als havo-vwo 2.
Tabel 5.1b Vooropleiding vwo 3 naar onderwijstypen
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
81
Categorie brede voorbereiding. In de vorige hoofdstukken is al aangeven dat het aantal leerlingen in deze categorie (avo 2) terugloopt. Ook het aantal leerlingen dat doorstroomt uit avo 2 naar vwo 3 loopt terug. In 2005-2006 waren het nog bijna 1.600 leerlingen, in 2011-2012 ging het om iets meer dan 1.100. Procentueel loopt de overgang van avo 2 naar vwo 3 ook iets terug. In 2007-2008 ging het nog om 16,4%, in 2011-2012 om 15%. Als aandeel in de instroom in vwo 3 draagt avo 2 ook steeds minder bij. Het aandeel is de afgelopen periode systematisch teruggelopen van 3,9 naar 2,7%.
Categorie opstroom. Voor vwo 3 geldt dat bijna alle onderwijstypen, behalve dan vwo 2 en avo 2, te typeren zijn in termen van opstroom. Het aantal leerlingen uit deze categorie dat opstroom naar vwo 3 is gedaald van ongeveer 11.000 in 2005-2006 naar bijna 8.300 in 2011-2012. Nu daalde de omvang van die categorie zelf ook wel, maar het percentage leerlingen dat uit die categorie naar vwo 3 is gegaan, liep daar bovenop ook nog eens terug, van 7,0 naar 5,4%. Dus verhoudingsgewijs zijn minder leerlingen tussentijds van een lager niveau opgestroomd naar vwo 3. Vanuit het perspectief van vwo 3 is de instroom uit de categorie opstroom tussen 2006-2007 en 2012-2013 gedaald van 27,2 naar 19,9%.
Samenvattend: In de samenstelling van vwo 3 zien we verhoudingsgewijs steeds meer leerlingen die horizontaal doorstromen (van vwo 2 naar vwo 3) en steeds minder leerlingen die opstromen.
Uitstroom uit het vwo na leerjaar 3 Vwo 3 wordt nog tot de onderbouw gerekend. De overgang van onder- naar bovenbouw is een moment waarop - wellicht meer dan bij andere overgangen - wordt nagegaan of leerlingen de gekozen route aan kunnen. We hebben dat ook gezien bij het havo en het vmbo. De meeste leerlingen stromen gewoon van vwo 3 naar 4 door; rond de 90%. Aanvankelijk is het percentage toegenomen van 89,8% van de leerlingen in 2003-2004 naar 92% in 2006-2007. Vanaf dat schooljaar daalt die doorstroom echter gestaag, in schooljaar 2011-2012 uitkomend op 88,1%. De uitstroom uit het vwo na het derde leerjaar is procentueel de laatste jaren dus toegenomen van 8 naar bijna 12%. Figuur 5.3 laat zien waar die leerlingen naar toe zijn gegaan.
Figuur 5.3 Trends vwo 3: uitstroom uit het vwo
82
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Vanuit het hoogste niveau in ons onderwijsstelsel kan er alleen maar sprake zijn van afstroom of van uitval, in de zin van het verlaten van het (bekostigde) onderwijs zonder startkwalificatie. De uitval is gering en vrij constant. Het aantal uitvallers uit vwo 3 varieert tussen de 150 en circa 200 leerlingen. Leerlingen die van onderwijs- of schooltype switchen gaan bijna allemaal naar het havo. De trendlijn van de uitstroom en die van de afstroom naar het havo liggen op alle punten dicht tegen elkaar aan. Ruim 90% van alle uitstromers uit vwo 3 gaat het havo. Vanaf 2006-2007 is dat percentage zelfs nog iets opgelopen van 91,1 naar 94,6%. Van de overige afstroom gaan iets meer leerlingen naar het vmbo dan naar het mbo. Beide stromen blijven in de meeste jaren onder de 50.
5.3
Vwo 4 Het totaal aantal leerlingen in vwo 4 is groeit ten opzichte van de doorstroom uit vwo 3. Zoals we zullen zien de verklaring voor de toename van het verschil tussen deze doorstroom en het totaal aantal leerlingen in vwo 4 dat meer leerlingen in vwo 4 blijven zitten.
Instroom en doubleren In de voorafgaande paragraaf over vwo 3 hebben we gezien dat klein een deel van de leerlingen doubleert (circa 2,5%) en een toenemend deel na leerjaar 3 het vwo verlaat (van 8,0 in 2007-2008 naar 11,9% in 2012-2013). De doorstroom van vwo 3 naar vwo 4 die tot 2009-2010 steeds toenam, is vanaf dat jaar teruggelopen van circa 38.000 naar bijna 36.750 leerlingen in 2012-2013, een terugloop van circa 1.250 leerlingen. Er is dus een aanzienlijk verschil tussen het aantal leerlingen in vwo 4 en de doorstroom uit vwo 3. Wel is het verschil afgenomen van ongeveer 5.500 naar circa 4.900 in 2012-2013. Doubleren in vwo 4 en de opstroom uit havo 3 nemen het verschil voor hun rekening.
Figuur 5.4 Trends vwo 4: instroom en doubleren
Het aantal leerlingen dat in het vierde leerjaar doubleert –aanzienlijk meer dan in vwo 3- is toegenomen (zie figuur 5.4) en de opstroom uit havo 3 is gedaald, zoals in het vorige hoofdstuk duidelijk werd. Dat betekent dat een toenemend deel van het verschil tussen de doorstroom uit vwo 3 Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
83
en het totaal aantal leerlingen in vwo 4 wordt verklaard door zittenblijvers in vwo 4. Dat aandeel in het verschil is gestegen van 45 naar 55%.
Uitstroom uit het vwo na leerjaar 4 Na leerjaar 4 verlaat een toenemend aantal leerlingen het vwo. Ging het in 2004-2005 om iets meer dan 2.700 leerlingen, in 2011-2012 waren dat er iets boven de 4.000. Ook procentueel nam de uitstroom toe: van 7,3 naar circa 10%. Dezelfde tendens zagen we eerder in vwo 3. Figuur 5.5 laat zien waar de leerlingen die na het vierde leerjaar het vwo verlaten naar toegaan.
Figuur 5.5 Trends vwo 4: uitstroom uit het vwo
Evenals na vwo 3 stromen de meeste leerlingen af naar het havo. In absolute zin is die afstroom tot 2011-2012 toegenomen met bijna 1.250 leerlingen. Ondanks de toename van het leerlingenaantal in vwo 4, is deze afstroom ook procentueel gestegen; van minder dan 6% naar 8%. Naast de afstroom naar het havo is er een zeer geringe, maar vrij stabiele afstroom naar het mbo, schommelend tussen de 70 en 100 leerlingen per jaar. Een eveneens relatief klein aantal leerlingen gaat naar het vavo. Er zijn geen gegevens op basis waarvan is te achterhalen of die leerlingen in het vavo het vwo proberen af te ronden of dat ze in het vavo afstromen naar de havo-afdeling. Het aantal leerlingen dat na vwo 4 het (bekostigde) onderwijs verlaat lijkt te dalen. Aanvankelijk verlieten bijna 400 leerlingen na vwo 4 het onderwijs, de laatste jaren gaat het om ongeveer 300 leerlingen. Het is niet uit te sluiten dat een deel van hen het vwo- dan wel het havo-diploma probeert te halen in het private onderwijs. Gegevens daarover ontbreken echter.
5.4
Vwo 5 In vergelijking tot het derde en vierde leerjaar van het vwo telt vwo 5 minder leerlingen (zie figuur 5.1). In 2003-2004 bedroeg het verschil tussen vwo 5 en vwo 4 circa 2.150 leerlingen. Met 84
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
name de laatste jaren is die kloof echter kleiner geworden. De laatste twee jaar zaten er in vwo 5 nog zo’n 1.000 leerlingen minder dan in vwo 4 en dat is meer dan een halvering van het aantal leerlingen ten opzichte van de periode voor 2007-2008.
Instroom en doubleren Figuur 5.6 brengt de ontwikkelingen in vwo 5 voor de instroom en het doubleren in beeld. In figuur 5.1 hebben we gezien dat vwo 5 minder leerlingen telt dan vwo 4. Dit wordt verklaard door het verschil tussen de uitstroom uit het vwo na leerjaar 4 en de opstroom uit havo 5 naar vwo 5; deze opstroom kan de uitstroom uit het vwo niet compenseren. De opstroom uit havo 5 neemt zelfs af, zoals we in het hoofdstuk over de havo (4) al konden lezen. Het aandeel van de zittenblijvers in vwo 5 neemt licht toe. De omvang van het doubleren in vwo 4 en vwo 5 is vergelijkbaar.
Figuur 5.6 Trends vwo 5: instroom en doubleren
Uitstroom uit het vwo na leerjaar 5 Evenals na leerjaar 3 en 4 is er ook na vwo 5 een toenemend aantal leerlingen dat het vwo niet afmaakt (zie figuur 5.7). Ook procentueel is er sprake van een toename, namelijk van 4,1% in 2005-2006 naar 6,6% in het laatste jaar (2012-2013). De toename van de uitstroom is dus niet alleen toe te schrijven aan de groei van het aantal leerlingen in vwo 5. De meeste leerlingen die het vwo niet afmaken stromen af naar het havo. Die afstroom is dus sterk toegenomen, vooral vanaf 2008-2009. Het aantal leerlingen dat naar het havo vertrekt is namelijk vanaf dat jaar tot 2011-2012 bijna verdubbeld (van 845 naar 1.631). Ook procentueel zien we bijna een verdubbeling: in 2008-2009 ging 2,1% van de leerlingen uit vwo 5 naar het havo, in 2011-2012 3,9%. Naar het zich laat aanzien neemt in 2012-2013 het percentage toe tot ruim boven de 4%. Het aantal leerlingen dat afstroomt naar het mbo is gering en stabiel en schommelt rond de 50 per jaar. Er is een relatief sterke groei geweest van het aantal leerlingen dat in het vavo hun vwo-opleiding probeerde af te ronden. Dat had waarschijnlijk te maken met veranderingen in de tweede fase, waardoor leerlingen die doubleerden in leerjaar 6 niet meer aan het oude examenprogramma konden deelnemen. Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
85
Figuur 5.7 Trends vwo 5: uitstroom uit het vwo
De uitstroom uit het (bekostigde) onderwijs schommelt rond de 500 leerlingen. Waarschijnlijk stapt een deel van hen over naar het private onderwijs om te proberen daar het vwo-diploma te halen.
5.5
Vwo 6
Instroom en doubleren De groei van het aantal leerlingen in vwo 6 kan vooral worden toegeschreven aan de toename van de instroom, zoals de trendlijnen in figuur 5.8 laten zien. In de groeifase is het aantal zittenblijvers weliswaar ook toegenomen, maar die toename draagt nauwelijks bij aan de trend.
Figuur 5.8 Trends vwo 6: instroom en doubleren
86
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
De instroom komt, zoals te verwachten, voor het grootste deel uit vwo 5, maar wordt aangevuld door een substantiële opstroom vanuit het havo. Tussen 2004 en 2008 is de doorstroom vanuit vwo 5 met ongeveer 7.000 leerlingen toegenomen, van iets meer dan 30.000 naar ruim 37.000. In die periode steeg de opstroom vanuit havo 5 van 1.400 naar 1.900 leerlingen. In beide stromen treedt na 2008-2009 een kentering op. Zowel de doorstroom vanuit vwo 5 als de opstroom uit het havo daalt na dat schooljaar met ongeveer 1.000 leerlingen. De stijging van het aantal zittenblijvers vanaf 2010-2011 compenseert deels de terugloop van de instroom. De dip in het aantal zittenblijvers in 2009-2010 hangt samen met de eerder vermelde herstructurering van de tweede fase.
Diplomering Het aantal leerlingen dat het vwo met een diploma verlaat is tot 2008-2009 voortdurend toegenomen van 26.749 leerlingen in het schooljaar 2003-2004 tot ruim 34.000 in 2008-2009. De laatste drie jaar ligt het aantal 1.500 tot 2.000 lager. De trend in het aantal gediplomeerden is tot schooljaar 2007-2008 hoofdzakelijk een afgeleide van de ontwikkeling van het aantal leerlingen in vwo 6, maar na dat schooljaar speelt de slaagkans sterker mee. Het percentage leerlingen dat niet opgaat voor het examen - in combinatie met het aantal dat voor het examen zakt - neemt na 2007-2008 toe van circa 10 tot 15%.
Figuur 5.9 Trends vwo 6: vwo-diploma
Uitstroom uit het vwo na leerjaar 6 In de uitstroom uit het vwo is onderscheid gemaakt tussen de leerlingen die met een vwo-diploma en de leerlingen die zonder dat diploma het vwo verlaten. Figuur 5.11 en 5.12 laten respectievelijk zien waar beide groepen leerlingen naar toe zijn gegaan.
Gediplomeerde uitstroom. Uitstroom Leerlingen die met een diploma het vwo verlaten blijven nagenoeg allemaal in het bekostigde onderwijs. Het aantal dat het (bekostigde) onderwijs verlaat komt sinds 2006-2007 rond de 500 uit. Procentueel komt neer op 1,6 tot 2,0% van de totale uitstroom.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
87
Figuur 5.10 Trends vwo 6: uitstroom vwo’ers met een diploma
Figuur 5.11 Trends vwo 6: uitstroom vwo’ers zonder diploma
De doorstroom naar het wetenschappelijk onderwijs (wo) is verreweg het grootst en ontwikkelt zich zelfs gunstiger dan de toename van het aantal gediplomeerden. In aantallen nam de doorstroom naar het wo toe van 18.850 in 2003-2004 tot bijna 24.200 in 2008-2009. Het percentage gediplomeerden dat hun onderwijsloopbaan voortzet in het wo is gedurende de hele periode toegenomen; van 77,5% in 2004-2005 tot bijna 84% in 2011-2012.
88
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Een aanzienlijke groep leerlingen kiest voor het hbo. Aanvankelijk lag dat aantal rond de 4.000 met een piek van ruim 4.500 in 2009-2010. Daarna trad een lichte daling in. Afgezet tegen het aantal gediplomeerden loopt de doorstroom naar het hbo echter systematisch terug, van bijna 17% in 2004-2005 naar minder dan 14% in 2011-2012. Een verwaarloosbaar klein aantal leerlingen, ongeveer 30 per jaar, kiest voor een vervolg in het mbo.
Niet-gediplomeerde uitstroom. Het aantal leerlingen dat zonder vwo-diploma het vwo verlaat is weliswaar toegenomen, maar procentueel is er, met uitzondering van 2009-2010, sprake van trendmatige daling. Verliet in het schooljaar 2004-2005 bijna 75% van die groep het vwo, in 20112012 was dat percentage gedaald tot 60%. Als daar de leerlingen bijgeteld worden die naar het vavo gaan, kan worden gesteld dat bijna alle leerlingen kiezen voor een tweede kans om alsnog het vwodiploma te verwerven. Het aantal leerlingen dat het (bekostigde) onderwijs verlaat is stabiel en varieert tussen de 450 en 550 per jaar. Waarschijnlijk is dat een deel van deze groep via het private onderwijs alsnog het vwodiploma probeert te halen. Een vrij kleine groep niet-gediplomeerde leerlingen gaat jaarlijks desondanks naar het hbo of het wo.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
89
90
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
6
Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) maakt onderdeel uit van de hoofdroute vmbo-mbo-(hbo), meer bekend onder de naam ‘onderwijsberoepskolom’. Voor zover het ‘t initiële onderwijs betreft bestaat de instroom voor het grootste deel uit vmbo’ers. Het zijn de doorstromers in deze route. Daarnaast is er een substantiële instroom vanuit het havo, afkomstig van leerjaar 3 tot en met leerjaar 5. Omdat het havo onderdeel is van de tweede hoofdroute spreken we bij deze leerlingen van afstroom. Deze typering geldt ook voor leerlingen uit het vwo en het hbo die naar het mbo gaan. Het aantal leerlingen dat uit die twee schooltypen naar het mbo afstroomt is overigens betrekkelijk gering. Naast initieel onderwijs is het mbo ook postinitieel onderwijs voor veel volwassenen. Het mbo kent een groot scala aan opleidingen die kunnen worden ingedeeld naar de aard van het onderwijs, het opleidingsniveau en de beroepspraktijk waarop het onderwijs is gericht. De aard van het onderwijs heeft betrekking op de leerweg. Er zijn twee leerwegen, de beroepsopleidende (bol) en de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). In de bol volgen studenten gemiddeld 3 tot 4 dagen per week hun opleiding op school en lopen ze gedurende een of enkele perioden praktijkstages. In de bbl gaan studenten daarentegen gemiddeld 1 dag per week naar school en werken ze 4 dagen per week in een (leer)bedrijf. In beide leerwegen zijn de opleidingen ingedeeld in sectoren. Er zijn vier sectoren: Economie & handel, Techniek, Zorg & welzijn en Landbouw. De laatste jaren is met de betrokkenheid van meerdere Kenniscentra bij het opstellen van kwalificatiedossiers een deel van de opleidingen niet meer aan een specifieke sector toe te wijzen. Vanaf het studiejaar 2011-2012 is een (groeiend) aantal opleidingen ondergebracht in de categorie Combinatieopleidingen. In de analyses is daar rekening mee gehouden. Opleidingen worden in de leerwegen en in de sectoren op verschillende niveaus aangeboden. Er zijn vier niveaus: niveau 1: assistent beroepsbeoefenaar (geen startkwalificatie); niveau 2: basisberoepsbeoefenaar; niveau 3: vakman (zelfstandig beroepsbeoefenaar); niveau 4: middenkaderfunctionaris en gespecialiseerd beroepsbeoefenaar. Een diploma op niveau 2 of hoger staat bekend als startkwalificatie. Het wordt beschouwd als het minimale niveau om zelfstandig deel te kunnen nemen aan onze samenleving en om een goede kans op de arbeidsmarkt te maken. Het diploma van niveau 4 biedt studenten toegang tot het hbo. De niveau-indeling vinden we in beide leerwegen terug. Aan de toelating tot opleidingen zijn eisen gesteld. De belangrijkste sommen we hier op. Om in te kunnen stromen in een opleiding in de bbl moet een student in een overeenkomstige branche als de opleiding een (erkende) arbeidsplaats hebben van gemiddeld vier dagen in de week. De toelating tot de niveaus is geregeld in de Doorstroomregeling (Ministerie van OCW, 2001). Globaal houdt die regeling in dat een diploma van de basisberoepsgerichte leerweg toegang geeft tot opleidingen op niveau 2. Met een diploma van een van de drie andere leerwegen van het vmbo is instroom op het niveau 3 of niveau 4 mogelijk. In de praktijk worden leerlingen uit de gemengde leerweg, maar zeker die uit de kaderberoepsgerichte leerweg, echter minder vaak op niveau 4 geplaatst dan leerlingen uit de theoretische leerweg. De niveauplaatsing hangt soms ook samen met de aard van het beroep waar een student in geïnteresseerd is. Zoals hiervoor impliciet is aangegeven is de aard van het beroep op niveau 4 anders dan op niveau 3. Om op niveau 4 een opleiding die is gericht op ‘gespecialiseerd Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
91
beroepsbeoefenaar’ te kunnen volgen is een diploma op niveau 3 vereist. Ten slotte moeten we er nog op wijzen dat in opleidingen waar het technische ‘handwerk’ een belangrijke rol speelt, veel leerlingen, ook als ze op een hoger niveau mogen instromen, op niveau 2 worden geplaatst. Dit geldt nog meer in de bbl dan in de bol. In tegenstelling tot het vo en het vmbo kent het mbo geen jaarklassensysteem. Doubleren komt dan ook niet voor. Een student kan wel vertraging oplopen en daardoor langer over zijn opleiding doen dan de nominale studieduur die voor een opleiding staat. Globaal gezien loopt de nominale studieduur op met het opleidingsniveau, van minder dan een jaar tot een jaar bij opleidingen op niveau 1 oplopend naar 4 jaar bij opleidingen op niveau 4. Per niveau kunnen er echter verschillen zijn. Zo zijn er op niveau 4 ook tweejarige opleidingen (verkorte trajecten) en een groot aantal driejarige opleidingen, maar het merendeel van de opleidingen is tot nu toe vierjarig. In het Actieplan Mbo3 wordt overigens voorgesteld vierjarige opleidingen terug te brengen tot drie jaar, uitgezonderd de opleidingen in de sector Techniek. Als deze voorstellen worden overgenomen blijft ongeveer 15% van alle opleidingen op niveau 4 nog vierjarig. Gezien de vele combinaties van leerwegen (2), sectoren (4) en niveaus (4) is het onmogelijk in het bestek van dit rapport rekening te houden met alle mogelijke combinaties. Een beschrijving van de deelname op het niveau van het mbo als geheel levert echter weer te weinig inzicht op in de leerlingenstromen en is ook weinig informatief. In de beschrijving van de leerlingenaantallen en van de onderliggende leerlingenstromen is daarom onderscheid gemaakt naar leerweg; tussen de bol en de bbl. De onderliggende leerlingenstromen beschrijven we voor elk van beide leerwegen apart. Voor de bol doen we dat in paragraaf 6.2 en voor de bbl in paragraaf 6.3. De instroom op de niveaus en in de sectoren komt dus, evenals een aantal andere ontwikkelingen, voor elke leerweg apart aan de orde. We beginnen weer met een overzicht waarin we de feitelijke ontwikkelingen en de te verwachten ontwikkelingen in het mbo als geheel en in de twee leerwegen (bol en bbl) laten zien. De te verwachten ontwikkelingen zijn overgenomen uit de Referentieraming 2013.
6.1
Overzicht De feitelijke ontwikkeling van het aantal studenten in het mbo als geheel en voor de beide leerwegen afzonderlijk zijn voor de schooljaren 2006-2007 tot en met 2012-2013 weergegeven in figuur 6.1. In diezelfde figuur zijn rechts de te verwachten ontwikkelingen weergegeven voor de periode 2013-2014 tot en met 2020-2021, zoals die worden verwacht in de Referentieraming 2013. Het mbo telt ruim 500.000 studenten, zowel studenten voor wie het mbo initieel onderwijs is, als volwassenen die in het mbo postinitieel onderwijs volgen. Beide groepen zijn in dat cijfer verwerkt. Het totale aantal mbo-studenten is tussen 2006-2007 en 2010-2011 toegenomen van circa 500.000 naar ruim 527.000. De laatste paar jaar vertoont het mbo geen groei meer; het aantal studenten blijkt de laatste twee jaar rond de 520.000 liggen. De verwachting in de Referentieraming 2013 is dat het aantal studenten de komende jaren langzaam zal dalen om vanaf 2018-2019 onder het aantal in 2006-2007 te zakken.
3
Zie: Min. OCW, 2011.
92
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Figuur 6.1 Trends in het mbo (totaal, bol en bbl): feitelijke en toekomstige ontwikkeling
Studenten zijn niet gelijk verdeeld over de leerwegen. Ook de ontwikkeling van de studentenaantallen verschilt voor de bol en de bbl. Ongeveer twee derde van alle studenten volgt een bol-opleiding (rond de 350.000), ongeveer een derde in de bbl (rond de 160.000). De verhouding tussen bol en bbl is nog schever als we alleen naar de instroom uit het vmbo kijken: circa 85% van de vmbo’ers die naar het mbo gaan gaat naar de bol en 15% naar de bbl. De verhouding tussen bol en bbl ligt niet vast en is onderhevig aan schommelingen. Een blik op figuur 6.1 maakt dat wel duidelijk. In de figuur is te zien dat tussen 2006-2007 en 2008-2009 het aantal studenten in de bol is afgenomen in de bbl is toegenomen. Daarmee daalde het aandeel van bijna 72% naar iets meer dan 67%. Vanaf het schooljaar 2009-2010 gebeurt het omgekeerde: een lichte groei van de bol en een terugloop in de bbl. Het gevolg is dat dan het totale aantal studenten in het mbo verdeeld is tussen bol en bbl in een verhouding 70:30. De voorspellingen voor beide leerwegen zijn ook verschillend. De Referentieraming 2013 voorziet voor de bol bijna de hele periode tot 2020-2021 een verdere, weliswaar lichte stijging van de deelname, oplopend naar iets meer dan 400.000 studenten in 2018-2019. Daarna volgt, mede als gevolg van de krimp in de populatie die dan is ‘geland’ in de leeftijdsgroepen van de bol, een lichte terugloop. Voor de bbl liggen de kaarten duidelijk anders. Voor deze leerweg voorspelt de Referentieraming 2013 een doorlopende daling van het studentenaantal tot 2020-2021. Die ontwikkeling staat vrij wel los van de populatieontwikkeling. De te verwachten trend in de bbl betekent dat in 2020-2021 rond de 111.000 studenten een opleiding in die leerweg volgen. Dat betekent dat de bbl ten opzichte van het hoogtepunt in de deelname (2008-2009) in schooljaar 2020-2021 ruim een derde minder studenten telt. We beschrijven de onderliggende stromen (in- en uitstroom) in de volgende paragrafen apart voor de bol en de bbl. We beginnen met de bol.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
93
6.2
Ontwikkelingen in de bol De onderliggende leerlingenstromen die we in de bol beschrijven zijn de instroom in relatie tot de verblijfsduur, de vooropleiding van de studenten, de instroom op de niveaus en in de sectoren, de hoogst behaalde diploma’s en de doorstroom naar het hbo.
Instroom en verblijfsduur Hiervoor hebben we gezien dat na een aanvankelijke daling van het studentenaantal in de bol de deelname sinds het studiejaar 2009-2010 weer stijgt. Ten opzichte van 2008-2009 (bijna 342.200 studenten) telt de bol in 2012-2013 circa 363.200 studenten; zo’n 21.000 studenten meer. Om na te gaan of de aanwas een gevolg is van een grotere instroom, een langere verblijfsduur of van beide factoren, is een onderscheid gemaakt tussen studenten die in een schooljaar nieuw instromen in het mbo, studenten die in hetzelfde jaar van bbl naar bol switchen en studenten die 2 jaar of langer in de bol verblijven. We moeten de gemiddelde studieduur in de analyses betrekken, omdat we niet, zoals in het vo, de instroom en het doubleren tegen elkaar kunnen afzetten. Zoals aangegeven kent het mbo geen jaarklassensysteem maar alleen een verblijfsduur. Figuur 6.2 laat voor het mbo de nieuwe instroom, het aantal studenten met een verblijfsduur van 2 jaar of langer en instroom uit de bbl zien.
Figuur 6.2 Trends in de bol onderscheiden naar instroom en verblijfsduur van >- 2 jaar
De trendlijn voor de instroom laat de eerste paar jaar een daling zien van het aantal studenten dat in de bol begint. Vanaf 2008-2009 is de instroom redelijk stabiel met jaarlijks tussen de 102.000 en de 103.000 studenten. In 2013-2014 is dat aantal iets hoger. Ook de trendlijn van instromers die uit de bbl komen is nagenoeg vlak met de laatste jaren fluctuaties van hooguit 500 studenten. De groei van de bol tussen 2008-2009 en 2013-2014 met bijna 21.000 studenten moet dus wel uit een langere verblijfsduur komen. Als we de trendlijn volgen voor studenten die 2 jaar of langer een opleiding in de bol volgen, dan zien we die inderdaad oplopen, van bijna 240.000 in 2008-2009 naar bijna 260.000 in 2012-2013. De groei van de bol in die periode is derhalve voor het grootste deel te verklaren uit een langere verblijfsduur. In percentages uitgedrukt verklaart de langere verblijfsduur ongeveer 90% van de toename van de bol en de instroom van nieuwe studenten en studenten uit de bbl 10%.
94
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
De toename van het aantal studenten met een verblijfsduur van 2 jaar of langer betekent niet zonder meer dat studenten ook meer tijd nodig hebben voor hun opleiding. Voor een deel van de studenten is dat niet uit te sluiten, maar een langere verblijfsduur kan ook samenhangen met een toename van het aantal studenten dat op een hoger niveau instroomt; de nominale studieduur van die opleidingen is langer. Ook kunnen er meer studenten opleidingen stapelen, dat wil zeggen na afronding van een opleiding op bij voorbeeld niveau 2 opstromen naar niveau 3. Ten slotte kunnen meer studenten zonder diploma te halen langer in het mbo blijven dan voorheen. Dat kunnen ook stapelaars zijn die op het hogere niveau toch niet succesvol zijn, maar die al met al wel langer in het mbo verblijven.
De vooropleiding van mbo’ers De beschikbaarheid van gegevens over de vooropleiding van mbo-studenten (bol-studenten) in de BRON-data hangt af van het instroomcohort en van de onderbreking van de schoolloopbaan. Gegevens over de vooropleiding zijn in de BRON-bestanden terug te halen tot het schooljaar 2003-2004. Dat betekent dat voor het instroomcohort 2006-2007 gegevens over de vooropleiding beschikbaar zijn die maximaal teruggaan tot drie jaar voor de instroom in het mbo. Van studenten uit dat cohort die hun schoolloopbaan voorafgaand aan de instroom in het mbo maximaal 3 jaar hebben onderbroken zijn dus nog gegevens over hun vooropleiding beschikbaar. Voor latere cohorten is die periode langer. Om trends in beeld te brengen moeten we ons hier dus beperken tot studenten die maximaal drie jaar hun schoolloopbaan tussen hun vooropleiding en het mbo hebben onderbroken. Dat betekent dat in deze analyses volwassenen niet worden meegenomen. Om zicht te krijgen op de directe doorstroom (studenten die aansluitend op hun vorige opleiding naar het mbo gaan) en de indirecte doorstroom (studenten die het onderwijs een of enkele jaren hebben onderbroken) brengen we de onderliggende stromen eerst in beeld (zie figuur 6.3).
Figuur 6.3 Trends in de bol: instroom direct na vooropleiding of na 1 tot 3 jaar uit onderwijs*
*Studenten van wie de vooropleiding bekend is; de meeste volwassen studenten vallen derhalve buiten de vergelijking
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
95
Verreweg de meeste instromers in de bol namen het schooljaar ervoor deel aan het bekostigde onderwijs. het aantal directe doorstromers fluctueert wel wat, in de meeste jaren uitkomend tussen de 91.000 en ruim 92.000 studenten. Toch is het aandeel van de directe instroom in de totale instroom, met in achtneming bovenstaande beperking, licht teruggelopen, van circa 94,5% in 2006-2007 naar 92,6% in 2012-2013. Omdat de directe instroom zelf vrijwel gelijk is gebleven, moet de indirecte doorstroom wel zijn toegenomen. Dat blijkt ook het geval. Het aantal studenten dat een of enkele jaren het bekostigde onderwijs de rug heeft toegekeerd en alsnog maar het mbo (bol) gaat is toegenomen. Dat is te zien in alle groepen indirecte instromers (3). In de groep die er een jaar tussenuit is geweest is alleen de laatste paar jaar sprak van een toename. In de drie groepen tezamen is de indirecte doorstroom tussen 2006-2007 en 2012-2013 met circa 1.000 toegenomen. Het grootste deel van de indirecte instromers is er niet langer dan een jaar tussenuit geweest. Studenten die twee jaar of langer uit het onderwijs zijn, zijn kennelijk moeilijker te bewegen alsnog aan een mboopleiding te beginnen. Om antwoord te krijgen op de vraag of de vooropleiding van directe en indirecte instromers in de bol verschilt, is voor beide groepen de vooropleiding apart in beeld gebracht. Voor de directe instroom zijn de resultaten weergegeven in figuur 6.4, voor de indirecte doorstroom in tabel 6.1. In de beschrijving van de instroom maken we, zoals ook in de voorgaande hoofdstukken, onderscheid tussen doorstroom en afstroom. Tot de doorstromers in de hoofdroute vmbo-mbo rekenen we alle leerlingen uit het vmbo en ook de doorstromers uit het praktijkonderwijs (pro) en het speciaal onderwijs (vso). Tot de afstromers rekenen we alle leerlingen en studenten uit havo, vwo en hbo.
Figuur 6.4 Trends in de bol: vooropleiding van leerlingen die direct zijn doorgestroomd naar het mbo
Doorstroom. De directe instroom in de bol komt, zoals te verwachten viel, voornamelijk uit het vmbo. Het aandeel van vmbo’ers in de instroom loopt wel terug. De eerste paar jaar (2006-2007 en 2007-2008) had 92% van de directe instroom een vmbo-opleiding gevolgd (al dan niet afgesloten met een diploma). Daarna is hun aandeel teruggelopen naar 87,3% in 2012-2013. Het geringere aandeel 96
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
van vmbo’ers in de instroom in de bol hangt samen met een daling van het aantal vmbo’ers dat naar de bol gaat en een sterke stijging van het aantal studenten dat van het havo komt. De terugloop van vmbo’ers zien we zowel bij degenen met een vmbo-diploma, alsook bij degenen die na het derde of vierde jaar zonder vmbo-diploma naar het mbo gaan. De instroom van gediplomeerde vmbo’ers is tussen 2006-2007 en 2012-2013 met ongeveer 4.000 personen teruggelopen, bij de nietgediplomeerde vmbo’ers is de terugloop in 2012-2013 ten opzichte van 2006-2007 circa 1.600. In feite vond in die groep de daling alleen de eerste paar jaar van deze periode plaatst. De laatste jaren is de instroom van niet-gediplomeerde vmbo’ers vrij stabiel. De terugloop van gediplomeerde vmbo’ers die direct doorstromen naar de bol is toe te schrijven aan de daling van het aantal leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo (zie hoofdstuk 3). Het geringere aantal bl’ers werkt vooral door in de instroom naar niveau 2, zoals we hieronder nog zullen zien. De daling van de instroom in de groep vmbo’ers zonder vmbo-diploma houdt verband met het terugdringen van de ongediplomeerde uitstroom in het vmbo, vooral in het derde leerjaar van de basisberoepsgerichte leerweg. Tegenover de terugloop van leerlingen uit het derde en vierde leerjaar van het vmbo staat een geringe toename van vmbo’ers uit het eerste en tweede leerjaar van het vmbo. Dat aantal is toegenomen van 940 in 2009-2010 naar bijna 1.400 in 2012-2013. Naast de iets teruglopende doorstroom binnen de beroepskolom is er een vrij stabiele instroom in het mbo vanuit het pro van ongeveer 2.000 studenten per jaar en een oplopende instroom uit het speciaal onderwijs (vso) van 650 studenten in 2009-2010 naar bijna 1.000 studenten in 2012-2013.
Tabel 6.1 Vooropleiding van de indirecte doorstroom: studenten die hun schoolloopbaan 1 tot 3 jaar hebben onderbroken alvorens in te stromen in het mbo
De doorstroom van studenten die een of enkele jaren het bekostigde onderwijs hebben verlaten (bovenste deel tabel 6.1) is voor alle onderwijstypen tezamen vrijwel gelijk gebleven in de periode van 2006-2007 tot en met 2012-2013. Het aantal instromers uit die groep fluctueert tussen circa 3.500 en iets meer dan 3.800 zonder dat een duidelijke trend is op te merken. Een vergelijking van de doorstroom in de verschillende groepen laat zien dat achter de stabiele doorstroom van de totale groep verschillende trends in de afzonderlijke groepen schuil gaan. De indirecte doorstroom uit pro en vooral uit het vso is toegenomen, maar de indirecte doorstroom vanuit het vmbo is juist afgenomen. In het hoofdstuk over het vmbo hebben we geconstateerd dat meer vmbo’ers direct doorstromen.
Afstroom. Zowel bij de directe als de indirecte doorstroom naar het mbo bestaat de groep afstromers uit studenten afkomstig uit het havo, het vwo en het hbo. Kijken we eerst naar de directe doorstroom in figuur 6.4. Het aantal studenten dat direct na een al dan niet afgeronde havo-opleiding of na het Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
97
afbreken van een vwo- of hbo-opleiding naar de bol gaat, is toegenomen van 6.000 in 2006-2007 naar 8.400 in 2012-2013. Daarmee steeg hun aandeel in de directe instroom van 6,6 naar 9,4%. Die stijging is vooral toe te schrijven aan het aandeel van de studenten die zonder havo-diploma naar het mbo gaan. Het aantal studenten dat een hbo-opleiding afbreekt en het studiejaar daarna direct in de bol doorgaat is gering, namelijk minder dan 100 op jaarbasis. Het onderste deel van tabel 6.1 toont de indirecte doorstroom van afstromers uit het havo, vwo en hbo. Deze groep bestaat voor het grootste deel uit studenten die een hbo-opleiding hebben afgebroken en na een of enkele jaren hun beroepsopleiding in het mbo oppakken. Deze groep is tussen 2006-2007 en 2012-2013 meer dan verdubbeld, van 1.153 naar 2.539. Hoewel de indirecte afstroom uit het vo ook is toegenomen, is die toename aanzienlijk geringer dan van de hbo’ers. Bij elkaar genomen is het aantal indirecte afstromers uit de beide vo-groepen in dezelfde periode met 200 gestegen, van iets meer dan 600 naar 800.
Concluderend. De instroom in het mbo kunnen we onderscheiden in doorstromers (studenten afkomstig uit het vmbo, vso en het pro) en afstromers (studenten afkomstig uit het havo, vwo en hbo). In beide groepen zijn er zowel directe doorstromer (directe aansluiting tussen vooropleiding en instroom in het mbo) en indirecte doorstromers (een of enkele jaren uit het bekostigde onderwijs). Het aandeel van de totale groep doorstromers uit het vmbo, pro en vso in de instroom in de bol is de afgelopen jaren teruggelopen van 91,5% naar 87,8%. Dit ondanks een toename van de doorstroom uit het pro en vso. Dat betekent dat het aandeel van vmbo’ers in de instroom naar de bol nog meer is gedaald. Dat klopt ook; dat aandeel is teruggelopen van 90,7 naar 83,1%. Ook in absolute aantallen is er duidelijke afname: van ruim 87.800 in 2006-2007 naar bijna 80.600 in 2012-2013. Met name is dat het gevolg van de krimp in het leerlingenaantal in de basisberoepsgerichte leerweg. Omgekeerd is het aandeel van afstromers uit het havo, vwo en hbo in diezelfde periode gestegen van 8,5 naar 12,2%. De terugloop van de doorstroom naar het mbo van vmbo-leerlingen, met name leerlingen uit de basisberoepsgerichte leerweg, wordt bijna helemaal opgevangen door een toename van leerlingen die afstromen uit het havo en deels ook uit het hbo. Die verschuiving heeft gevolgen voor het aantal studenten die naar de verschillende opleidingsniveaus gaan. De afgestroomde studenten hebben namelijk een hoger opleidingsniveau en waarschijnlijk ook andere aspiraties dan de studenten uit de basisberoepsgerichte leerweg. Te verwachten is dat vooral de instroom op niveau 2 zal teruglopen en dat de instroom op de hogere niveaus, met name op niveau 4, zal toenemen. De groei van de doorstroom uit het vso en het pro kan wellicht de te verwachten daling op niveau 1 compenseren.
Het opleidingsniveau bij instroom Voor alle instromers is het niveau van instroom in de bol nagegaan, ook van de studenten die hun studie langer dan 3 jaar hebben onderbroken, van oudere studenten en van studenten die van de bbl naar de bol zijn geswitcht. Figuur 6.5 toont de resultaten. De figuur kan door de opname van de studenten van wie de vooropleiding van de meesten niet bekend dus geen direct antwoord geven op de vraag die in de vorige paragraaf is gesteld, maar de trends zullen wel herkenbaar zijn. Verreweg de meeste studenten in de bol stromen in op niveau 4. In aantallen gaat het om rond de 50.000 per jaar. Tussen 2006-2007 en 2009-2010 daalde deze instroom, maar de laatste jaren zien we weer een licht opgaande trend. Het aantal studenten dat in de bol op niveau 4 begint komt in 2012-2013 uit op bijna 51.500. Dat zijn er ongeveer 1.500 minder dan in 2006-2007, maar al wel meer dan in 2007-2008 (ongeveer 1.000). De instroom op niveau 3 is vrij stabiel rond de 21.000 instromers per jaar.
98
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Figuur 6.5 Trends in de bol: instroom in de vier opleidingsniveaus
Tegenover de stabiele instroom op niveau 3 en de licht stijgende trend op niveau 4 in de afgelopen jaren staat een geleidelijke daling van de instroom op niveau 1 en niveau 2. Het aantal instromers op niveau is in de periode van 2006-2007 tot en met 2012-2013 teruggelopen met circa 4.500 en de instroom op niveau 1 met circa 2.000. De instroom op niveau 1 is de laatste jaren weer toegenomen vanwege een grotere toeloop naar het mbo (bol) van studenten afkomstig uit het vso en het pro. Die trends hebben we tot op zekere hoogte kunnen voorspellen uit de vooropleiding van de instromende studenten in de bol. De trends verklaren tegelijkertijd ook de toename van de langere verblijfsduur in het mbo. Studenten die op niveau 4 instromen doen gemiddeld langer over hun opleiding dan studenten die op niveau 2 instromen.
Instroom in sectoren De opleidingen in het mbo waren tot voor kort ingedeeld in vier sectoren, vergelijkbaar met de sectoren in het vmbo: Economie & handel, Techniek, Zorg & welzijn en Landbouw. In het vmbo zijn daar sinds 2007 intersectorale programma’s bijgekomen. Leerlingenaantallen per sector zijn daardoor voor en na 2007 niet zonder meer te vergelijken. Een vergelijkbare ontwikkeling doet zich voor in het mbo. Wat betreft de opleidingen op niveau 1 kent het mbo al langer een vijfde ‘sector’, namelijk in de vorm van de AKA-opleidingen waarin studenten zich kunnen oriënteren op beroepsrichtingen uit verschillende sectoren. Sinds 2011 worden op niveau 2 tot en met 4 gecombineerde opleidingen op het snijvlak van twee sectoren aangeboden. De kwalificatiedossiers van deze opleidingen zijn opgesteld door twee Kenniscentra, waardoor de inhoud niet meer uitsluitend tot één sector kan worden gerekend. Dit heeft, evenals bij het vmbo, consequenties voor de interpretatie van de trends in de instroom per sector. In figuur 6.6 zijn de ontwikkelingen voor de bol weergegeven. Tot 2010-2011 zijn gecombineerde opleidingen (CB) uitsluitend AKA-opleidingen op niveau 1. Het aantal studenten in die opleidingen is tussen 2006-2007 en 2010-2011 met ruim 1.200 teruggelopen, van iets meer dan 6.200 naar bijna 5.000 studenten. Doordat in die periode het totale aantal studenten op niveau 1 nog sneller daalde (zie figuur 6.5), kon het aandeel van AKA-studenten toch van 62 tot 70% toenemen. Vanaf 2011 stijgt het aantal AKA-studenten weer iets en komt in 2012-2013 uit op bijna 5.900. Dat komt neer op 74% van alle studenten op niveau 1 in dat schooljaar.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
99
Figuur 6.6 Trends in de bol: instroom in de sectoren*
*EH=Economie & handel; TE=Techniek; ZW=Zorg & welzijn; LB=Landbouw; CB=Combinatie opleidingen In figuur 6.6 is te zien dat in 2011-2012 circa 15.000 studenten een gecombineerde opleiding volgden. In 2012-2013 is het aantal studenten in gecombineerde opleidingen tot bijna 35.500 gestegen. Rekening houdend met het aandeel AKA-studenten betekent het dat in 2011-2012 en 2012-2013 respectievelijk 9.750 en 28.600 studenten een gecombineerde opleiding op niveau 2 tot en met 4 volgden. In de figuur is verder te zien dat de groei van de gecombineerde opleidingen ten koste is gegaan van het aantal studenten in de vier sectoren. In het studiejaar 2012-2013 stonden namelijk zo’n 28.800 studenten minder ingeschreven in opleidingen in de vier sectoren tezamen. De gecombineerde opleidingen vormen in het studiejaar 2012-2013 de grootste ‘sector’ (32,2%), gevolgd door de sector Economie & handel (EH) met 27,8% van alle bol-studenten. Doordat relatief veel opleidingen uit de sector Zorg & welzijn (ZW) vanaf 2011-2012 tot de gecombineerde opleidingen behoren, is het aandeel van die sector in de instroom van bol-opleidingen het sterkst gedaald. Circa 20% van de instromende bol-studenten koos in 2012-2013 voor een opleiding in de sector ZW. In 2010-2011 was het aandeel van ZW nog 33%. Het aandeel van de sector Techniek is in 2012-2013 16,4% en het aandeel van de sector Landbouw 3,5%.
Mbo-diploma’s Figuur 6.7 toont voor de studiejaren 2006-2007 tot en met 2011-2012 de aantallen bol-studenten die in het betreffende studiejaar een mbo-diploma hebben behaald op niveau 1, 2, 3 of 4. Het aantal studenten dat een diploma op niveau 4 haalt vertoont een lichte stijging. Haalden in 2006-2007 ongeveer 43.500 studenten een diploma op niveau 4, in 2011-2012 waren dat er bijna 46.200. De toename is niet te verklaren door een toename van de instroom op niveau 4. De instroom op niveau 4 van de bol is tussen 2006-2007 en 2010-2011 zelfs gedaald. Ook studenten die op een lager niveau zijn ingestroomd en via stapelen het diploma niveau 4 hebben behaald kunnen de toename niet volledig verklaren. Vanaf 2008-2009 varieert het aandeel van stapelaars in de groep die een diploma op niveau 4 heeft behaald namelijk tussen de 27 en 28%. De toename van het aantal gediplomeerden op niveau 4 hangt mogelijk samen met de grotere toeloop van studenten die zijn afgestroomd uit het havo, vwo en hbo. Het is ook niet uit te sluiten dat
100
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
de toename het gevolg is van verbeteringen in het onderwijs, waardoor minder studenten voortijdig stoppen.
Figuur 6.7 Trends in de bol: mbo-diploma’s per studiejaar
Ook het aantal studenten dat een diploma op niveau 3 haalt is de afgelopen jaren toegenomen, van 18.600 in 2006-2007 tot bijna 21.500 in 2011-2012. Die toenam hangt deels samen met een lichte toename van het aantal studenten dat van niveau 4 afstroomt naar niveau 3 en een lichte toename van het aantal opstromers naar niveau 3. Het aantal directe instromers op niveau 3 is namelijk vrij stabiel, zoals we hiervoor hebben gezien. Tussen de 21.500 en 22.500 bol-studenten halen jaarlijks een diploma op niveau 2. Er is geen duidelijke trend op te merken. Het aantal instromers op niveau 2 is sinds 2006-2007 wel afgenomen. Het aantal gediplomeerden dat via op- of afstroom het diploma niveau 2 heeft behaald, varieert de laatste jaren tussen de 5.000 en 5.200. De op- en afstroom biedt dus geen verklaring voor de afnemende instroom op niveau 2 en het gelijk blijven van het aantal gediplomeerden op dat niveau. Ook hier kan dat wijzen op een grotere effectiviteit van de opleidingen en/of een toename van studenten die in voorgaande jaren hun studie op niveau 2 zouden hebben afgebroken en nu langer in het mbo blijven om het diploma te halen. Het aantal studenten dat een diploma op niveau 1 haalt liep aanvankelijk terug van iets meer dan 7.000 in 2006-2007 tot ongeveer 5.500. Het laatste jaar komt het aantal weer hoger uit. De toename van de instroom op niveau 1 vanaf 2011-2012 biedt deels een verklaring, mogelijk ook hier in combinatie met een grotere effectiviteit van de opleidingen. In ieder geval biedt de afstroom naar niveau 1 geen verklaring. Het aantal studenten dat na afstroom het diploma op niveau 1 daalt namelijk al sinds 2007-2008, zowel in absolute zin als procentueel. Het aandeel van de afstromers in het aantal gediplomeerden op niveau 1 is teruggelopen van 17% in 2007-2008 naar 10% in 2011-2012.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
101
Doorstroom naar het hbo Een mbo-diploma op niveau 4 biedt toegang tot het hbo. Figuur 6.8 brengt het aantal uitgestroomde bol-studenten met een diploma niveau 4 in beeld, dat al dan niet naar het hbo is gegaan.
Figuur 6.8 Trends in de bol: uitstroom niveau 4 met diploma niveau 4 naar het hbo
Tussen 2006-2007 en 2008-2009 liep het aantal studenten dat vanuit de bol naar het hbo ging licht op. In schooljaar 2008-2009 gingen er vanuit de bol circa 1.000 studenten meer naar het hbo dan in 2006-2007. Vanaf 2009-2010 is er echter sprake van een dalende trend. Het aantal studenten dat uit de bol naar het hbo gaat kwam in 2011-2012 circa 3.000 lager uit dan enkele jaren eerder. De sterk stijgende trendlijn van studenten die na niveau 4 niet doorstromen naar de bol benadrukt dat de animo van mbo-studenten om hun opleiding in het hbo te vervolgen afneemt. Als we de verhouding tussen beide groepen nagaan, blijkt dat tussen 2008-2009 en 2011-2012 de doorstroom van het mbo naar het hbo met meer dan 10 procentpunten is afgenomen, namelijk van 61,2 naar 49,8%. Ondanks een grotere uitstroom van bol-studenten met een diploma op niveau 4 zijn in deze periode substantieel minder studenten naar het hbo gegaan.
6.3
Ontwikkelingen in de bbl
Ongeveer een derde van de studenten in het mbo volgt een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). Dat komt de laatste paar jaar neer op ongeveer 160.000 studenten. De belangstelling voor de bbl nam aanvankelijk toe, maar loopt, zoals we in paragraaf 6.1 al zagen, de laatste jaren terug (zie ook de trendlijn ‘Totaal’ in figuur 6.9). Afgaande op de Referentieraming 2013 zet de daling de komende jaren door met als gevolg een verdere terugloop van het aantal studenten dat een bblopleiding volgt. Om meer inzicht te krijgen in de feitelijke trends en om de voorspellingen in de Referentieraming 2013 wellicht beter te kunnen duiden, beschrijven we in de volgende paragrafen de onderliggende stromen.
Instroom en verblijfsduur Aan de dynamiek van de fluctuaties in de studentenaantallen in de bbl liggen drie onderliggende stromen ten grondslag: de instroom van nieuwe studenten, de verblijfsduur in de bbl en de instroom van studenten uit de bol. Die stromen zijn in figuur 6.9 weergegeven. 102
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Figuur 6.9 Trends in de bbl onderscheiden naar instroom en verblijfsduur van 2 jaar of langer
In de instroom onderscheiden we twee groepen: 1) studenten die voor het eerst een mbo-opleiding beginnen of na langere tijd weer een studie in het mbo oppakken en 2) studenten die aansluitend op een al dan niet afgeronde bol-opleiding overstappen naar de bbl. De instroom van nieuwe studenten loopt sinds 2007-2008 terug. Tot 2010-2011 kwamen er jaarlijks meer dan 50.000 nieuwe bbl-studenten bij, maar de laatste jaren is dat aantal gezakt tot ver onder de 50.000. In 2012-2013 zijn er daardoor 9.400 studenten minder in de bbl ingestroomd dan in schooljaar 2007-2008. Daarentegen beweegt de instroom van studenten die van de bol naar de bbl overstappen zich de laatste jaren in een licht opgaande lijn. Die instroom is toegenomen met circa 2.000 en komt de laatste paar jaar uit op bijna 21.000 studenten. Naast de instroom wordt het totaal aantal studenten in de bbl bepaald door de verblijfsduur. Als die toeneemt, neemt ook de totale omvang van de bbl toe en omgekeerd. De verblijfsduur hangt met een aantal factoren samen: het percentage studenten dat op een lager of hoger niveau instroomt, de toeof afname van het aantal uitvallers (voortijdig afbreken van de opleiding), het aantal studenten dat stapelt (opstroomt naar een hoger niveau), het aantal studenten dat van opleidingsrichting verandert (switchen kost meer tijd) en het aantal studenten dat de opleiding in kortere of juist langere tijd afrondt. Welke van die factoren en in welke mate de afgelopen jaren mede bepalend zijn geweest voor de trends in de verblijfsduur van bbl’ers kon niet worden nagegaan. Wel hebben we de trends in de studieduur in kaart gebracht. Figuur 6.9 laat zien dat tot 2009-2010 de verblijfsduur vrij snel is opgelopen. Het aantal studenten dat 2 jaar of langer in de bbl verbleef, nam toe van ongeveer 91.500 tot bijna 119.000. De laatste jaren daalt dat aantal. In 2012-2013 verbleven ongeveer 113.000 studenten 2 jaar of langer in de bbl. De terugloop van het aantal studenten in de bbl is dus het gevolg van twee te onderscheiden stromen: de afname van de instroom van nieuwe studenten en de terugloop van het aantal studenten dat 2 jaar of langer een bbl-opleiding volgt. Hieronder beschrijven we in welke groepen die daling zich voordoet. De afname van de verblijfsduur gaan we niet verder na.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
103
De bbl als initiële of postinitiële opleiding Nieuwe instromers in de bbl kunnen worden onderscheiden in studenten die na het vmbo of na het vo naar de bbl gaan, eventueel na hun opleiding een of enkele jaren te hebben onderbroken, en studenten voor wie de bbl een postinitiële opleiding is. Die tweede groep is geoperationaliseerd als studenten die bij instroom in het mbo (bbl) 23 jaar of ouder zijn en 4 jaar of langer niet hebben deelgenomen aan het (bekostigde) onderwijs of van wie de vooropleiding niet bekend is. Figuur 6.10 toont voor beide groepen de ontwikkeling van de instroom in de bbl.
Figuur 6.10 Trends in de bbl: ontwikkeling deelname initieel en postinitieel onderwijs*
*Studenten die van bol naar bbl zijn geswitcht zijn buiten beschouwing gelaten De afname van het aantal nieuwe instromers in de bbl, die eerder al is opgemerkt, is -lettend op de trendlijnen in figuur 6.10-, te verklaren door een gestaag dalend aantal jongeren dat binnen het bekostigde onderwijs doorstroomt naar de bbl en - vooral de laatste paar jaar - een terugloop van het aantal volwassenen voor wie de bbl postinitieel onderwijs is. De doorstroom binnen het initiële onderwijs is tussen 2008-2009 en 2012-2013 gedaald met circa 7.400 studenten. De daling is al geruime tijd zichtbaar en lijkt dan ook niet alleen toegeschreven te kunnen worden aan de recessie. De instroom van postinitiële studenten vertoont tot 2010-2011 een groei, maar is daarna sterk teruggelopen. Ten opzichte van 2010-2011 zijn in 2012-2013 ongeveer 4.000 studenten minder aan een bbl-opleiding begonnen. Door de sterkere afname van studenten voor wie de bbl initieel onderwijs is, kon het aandeel van postinitiële studenten toenemen van ongeveer twee derde naar bijna driekwart. Wel is de deelname van die groep sterker onderhevig aan fluctuaties, wat de interpretatie van trends bemoeilijkt.
Directe en indirecte doorstroom na de vooropleiding Studenten voor wie de bbl initieel onderwijs is, stromen niet altijd direct van hun vooropleiding door naar de bbl. Een deel van hen pakt na een onderbreking van een of enkele jaren de studie weer op. In figuur 6.11 zijn de trends weergegeven voor de studenten die direct doorstromen en voor degenen die hun opleiding een of enkel jaren onderbreken. De instroom in de bbl van studenten die nog initieel onderwijs volgen, is, zoals hiervoor bleek, na 2008-2009 systematisch teruggelopen. Als we de trendlijnen voor de directe en indirecte doorstroom in figuur 6.11 bekijken, dan is in drie van de vier groepen een daling van de doorstroom naar de bbl op te merken. De directe doorstroom is vooral tussen 2008-2009 en 2009-2010 sterk gedaald (met 104
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ruim 3.000 studenten), maar de trend heeft zich daarna verder doorgezet. Ten opzichte van 2008-2009 zijn er in 2012-2013 ruim 6.000 studenten minder meteen na hun vooropleiding doorgestroomd naar de bbl. In diezelfde periode liep ook het aantal studenten met een studieonderbreking van een of twee jaar systematisch terug. De omvang van de daling in die beide groepen tezamen komt uit op ongeveer 1.100 studenten.
Figuur 6.11 Trends in de bbl: directe doorstroom en doorstroom 1 tot 3 jaar na vooropleiding
De vooropleiding van studenten Figuur 6.12 toont de vooropleiding van studenten die direct of na een onderbreking van hun schoolloopbaan van maximaal 3 jaar zijn doorgestroomd naar de bbl. Tot 2008-2009 steeg die doorstroom vanuit de verschillende onderwijstypen. Na dat jaar zien we overal een dalende trend, met uitzondering van de leerlingen uit het vso. De stroom is gering, maar wel redelijk stabiel (rond de 280 studenten per jaar). De directe doorstroom naar de bbl komt hoofdzakelijk uit het vmbo. In 2006-2007 was het aandeel van het vmbo (gediplomeerden, leerlingen uit vmbo 3-4 zonder diploma en leerlingen uit vmbo 1-2) 92%. Vanaf 2008-2009 is dat aandeel gestaag afgenomen tot 84,5% in 2012-2013. Dat betekent dat de terugloop van de directe doorstroom uit het vmbo naar de bbl niet alleen qua omvang het grootst is (een terugloop van 6.000 studenten tussen 2008-2009 en 2012-2013), maar verhoudingsgewijs ook groter is dan de daling vanuit andere onderwijstypen. Een nadere analyse van de directe doorstroom uit de bovenbouw van het vmbo (leerjaar 3 en 4) naar de bbl laat zien dat in 2008-2009, toen de doorstroom op zijn hoogtepunt was, 52% van de studenten uit de basisberoepsgerichte leerweg kwam, 32% uit de kaderberoepsgerichte leerweg en 16% uit de gemengde en de theoretische leerweg. In 2012-2013 was het aandeel van die leerwegen in de doorstroom naar de bbl respectievelijk 46, 35 en 19%. De doorstroom uit de basisberoepsgerichte leerweg is dus het sterkst afgenomen. In aantallen is die doorstroom tussen 2008-2009 en 2012-2013 Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
105
bijna gehalveerd van 7.400 tot 3.900 studenten. Die daling is terug te voeren op de terugloop van het aantal leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg zelf, zoals we in hoofdstuk 3 hebben gezien. Toch kan dat niet de enige verklaring zijn. Ook uit de twee andere leerwegen, waar het leerlingenaantal niet of veel minder is gedaald, is in dezelfde periode de doorstroom naar de bbl teruggelopen; met ongeveer een derde. Vermoedelijk heeft de terugloop, die we dus ook vanuit andere onderwijstypen kunnen opmerken, vooral te maken met de recessie en daarmee samenhangend met een geringer aantal leerwerkplekken voor bbl’ers. Of dat het geval is, of dat er ook andere factoren meespelen, kan echter niet worden nagegaan.
Figuur 6.12 Trends in de bbl: vooropleiding studenten die direct zijn doorgestroomd naar de bbl
Tabel 6.2 Vooropleiding van instromers bbl die 1-3 jaar hun schoolloopbaan hebben onderbroken
Het algemene patroon van een teruglopende instroom in de bbl zien we ook bij studenten die 1 tot 3 jaar hun schoolloopbaan hebben onderbroken. Ten opzichte van 2008-2009 is de doorstroom naar de bbl in het schooljaar 2012-2013 voor alle onderwijstypen tezamen met 30% gekrompen. Bij alle 106
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
onderwijstypen zien we die krimp, met uitzondering van het vso en het pro. Tabel 6.2 toont de ontwikkeling van de indirecte doorstroom vanuit de verschillende onderwijstypen. De grootste terugloop van de indirecte doorstroom naar de bbl doet zich voor vanuit het vmbo. Ten opzichte van 2008 komt die doorstroom in 2012-2013 70% lager uit. Die procentuele terugloop is aanzienlijk geringer vanuit het havo (10%) en vanuit het hbo (9%), terwijl de doorstroom van het vso en het pro zijn toegenomen. Daardoor is het aandeel van de indirecte doorstroom vanuit het vmbo naar de bbl tussen 2006-2007 en 2012-2013 gezakt van 77% naar 29%. Wat betreft de indirecte doorstroom naar de bbl is het vmbo dus niet langer hofleverancier. Qua aantal is de indirecte doorstroom uit het hbo de laatste jaren zelfs groter dan vanuit het vmbo. Wat we voor de bol hebben geconstateerd zien we dus ook terug in de bbl. Door verschuivingen in de deelname in ons onderwijsstelsel is het aandeel van de lagere opleidingsniveaus (uitgezonderd vso en pro) naar de bbl afgenomen en is het aandeel van de hogere opleidingsniveaus toegenomen. De correctie op de opwaartse beweging vinden we dus ook terug in de instroom naar de bbl, zij het dat het in die correctie in de bbl veel minder studenten betreft dan in de bol.
Het niveau en de sector bij instroom Op welk niveau stromen studenten in en naar welke sectoren gaan ze? We beginnen met het niveau waarop studenten instromen, daarna doen we dat voor de sectoren.
Instroom in de niveaus Om de ontwikkeling van de instroom in de verschillende opleidingsniveaus na te gaan zijn alle studenten die in de bbl zijn ingestroomd bij elkaar genomen, dus ook de studenten die in het mbo van de bol naar de bbl zijn geswitcht en studenten voor wie de bbl postinitieel onderwijs is. Figuur 6.13 toont de resultaten.
Figuur 6.13 Trends in de bbl: totale instroom in de vier opleidingsniveaus
In de bol stromen verreweg de meeste studenten in op niveau 4, maar in de bbl trekt niveau 2 verreweg de meeste studenten. Tot 2008-2009 begon bijna 50% van de bbl-studenten op dat niveau. Na dat schooljaar is de instroom in niveau 2 sterk teruggelopen en kwam het aandeel van niveau 2 in Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
107
2012-2013 op 42% uit. Ook in aantallen uitgedrukt is er sprake van een enorme terugloop: in 2008-2009 begonnen nog bijna 37.600 studenten aan een opleiding op niveau 2, in 2012-2013 waren dat er minder dan 27.800; een daling van bijna 10.000 studenten. De instroom op niveau 2 komt vooral uit de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo en zoals we hebben gezien is de afgelopen jaren de deelname aan die leerweg juist het sterkst gekrompen. De instroom in de drie andere niveaus vertoont een duidelijk andere ontwikkeling. Het aantal studenten dat op niveau 1 begint is tot 2010-2011 met bijna 4.000 toegenomen. De laatste 2 jaar is de instroom op niveau 1 echter ook gedaald (met 2.000 studenten).
Figuur 6.14 Trends in de bbl: instroom in de sectoren*
*EH=Economie & handel; TE=Techniek; ZW=Zorg & welzijn; LB=Landbouw;
CB=Combinatie opleidingen (tot 2010-2011 waren dit uitsluitend AKA-opleidingen).
Instroom in de sectoren Door de komst van de gecombineerde opleidingen in 2011-2012 gaan, evenals in de bol, minder studenten naar de vier traditionele sectoren. Maar ook zonder die gecombineerde opleidingen gaan door de terugloop in de bbl minder studenten naar de sectoren. Die daling is al voor 2011-2012 ingezet, zoals ook op te maken uit de trendlijnen in figuur 6.14. De grootste daling heeft plaatsgevonden in de sector Techniek (TE). In die sector is na 2008-2009 het aantal instromers met bijna 10.000 studenten gedaald. De sector Techniek trok op niveau 2 van oudsher relatief veel basisberoepsgerichte leerlingen uit dezelfde sector van het vmbo. We hebben al meerdere keren opgemerkt dat die doorstroom is afgenomen door een daling van het aantal leerlingen dat in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo een opleiding in de sector Techniek volgt. Ook in de sector Zorg & welzijn (ZW) is sprake van een aanzienlijke terugloop. Vergeleken met 2008-2009 zijn er in 2012-2013 bijna 7.700 minder studenten een opleiding gestart in die sector in de bbl. Afgezien van een uitschieter naar beneden blijft de daling in de sector Economie & handel (EH) beperkt tot ongeveer 3.000 studenten. Ook de terugloop in de sector Landbouw blijft beperkt. Door schommelingen in de laatste jaren is moeilijk te zeggen of het in de sector Landbouw een structurele daling betreft.
108
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Diploma’s Figuur 6.15 toont voor de studiejaren 2006-2007 tot en met 2011-2012 de aantallen bbl-studenten die in het betreffende studiejaar een mbo-diploma hebben behaald op niveau 1, 2, 3 of 4. Studenten die na het behalen van een diploma opstromen naar een hoger niveau kunnen in een later studiejaar een diploma op een hoger niveau hebben behaald.
Figuur 6.15 Trends in de bbl: mbo-diploma’s per studiejaar
Het aantal studenten met een diploma op niveau 4 is vanaf 2006-2007 gestaag toegenomen van bijna 8.000 naar circa 10.500 in 2012-2013. De laatste jaren zien we een afvlakking van die groei. De groei is te verklaren door zowel een toename van het aantal op niveau 4 ingestroomde studenten die hun opleiding succesvol afsluiten en een toename van studenten die via stapelen het diploma niveau 4 halen. De meeste stapelaars komen van niveau 3, maar er zijn ook studenten die eerst op niveau 1 en 2 zijn begonnen en die uiteindelijk op niveau 4 het diploma hebben behaald. Het aandeel van stapelaars in het totaal aantal gediplomeerden op niveau 4 komt de laatste jaren uit op circa 40%. Ook het aantal studenten dat een diploma op niveau 3 haalt, is de afgelopen jaren toegenomen, van iets meer dan 15.200 in 2006-2007 naar 19.000 tot 19.500. Die groep is samengesteld uit instromers op niveau 3 (circa 43%), opstromers vanuit niveau 2 (ook ongeveer 43%), studenten die vanuit niveau 1 hun weg omhoog hebben gevonden (3%) en afstromers vanuit niveau 4 (circa 11%). De meeste bbl’ers studeren af met een diploma op niveau 2. Dat hangt uiteraard samen met het grote aantal studenten dat op niveau 2 begint. Het aantal succesvolle studenten op niveau 2 nam tot 2009-2010 toe, uitkomend op bijna 25.300. De laatste jaren is dat aantal gedaald tot iets onder de 25.000. Van de gediplomeerden op niveau 2 is ongeveer 80% ook op dat niveau ingestroomd. Rond 7% van de gediplomeerden is op niveau 1 ingestroomd en circa 13% is afgestroomd van niveau 3 of niveau 4. Het aantal bbl-studenten dat een diploma op niveau 1 haalt is tussen 2006-2007 en 2010-2011 opgelopen van circa 4.250 tot bijna 6.900. Het laatste jaar zijn er minder geslaagden op niveau 1. Het aantal is ongeveer 800 lager dan in 2010-2011.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
109
Doorstroom naar het hbo Doorstroom naar het hbo is mogelijk met een diploma op niveau 4. Het aantal studenten uit de bbl dat in aanmerking komt voor toelating tot het hbo is tussen 2006-2007 en 2010-2011 toegenomen en vervolgens licht gedaald. Dat zien we deels terug in de doorstroomcijfers naar het hbo (zie figuur 6.16).
Figuur 6.16 Trends in de bbl: uitstroom niveau 4 met diploma niveau 4 naar het hbo
Het aantal bbl’ers dat naar het hbo is doorgestroomd is tussen 2006-2007 en 2009-2010 met ongeveer 550 studenten toegenomen. Het aantal bbl-studenten dat een diploma niveau 4 heeft behaald is in die periode nog sterker toegenomen. Daardoor is de doorstroom relatief gedaald, van 15,8 naar 15,2%. Vanaf 2010-2011 tekent zich ook een daling af in het aantal bbl-studenten dat naar het hbo gaat. Daarmee samenhangend is de doorstroom uit de bbl naar het hbo procentueel gedaald naar 11,5% van de gediplomeerde uitstroom op niveau 4. De terugloop in de doorstroom naar het hbo die voor de bol hebben geconstateerd, zien we dus terug in de bbl. Uit de beschikbare gegevens is niet op te maken of de animo om door te studeren is afgenomen, dan wel dat in het hbo een strenger toelatingsbeleid wordt gevoerd.
110
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
7
Het hoger beroepsonderwijs (hbo) Evenals het mbo kent het hoger beroepsonderwijs (hbo) veel opleidingen en een aantal verschillende opleidingsvormen. De opleidingen zijn ingedeeld in zeven sectoren: economische opleidingen (heo), pedagogische opleidingen (hpo), technische opleidingen (htno), sociaal-agogische opleidingen (hsao), kunstopleidingen (kuo), landbouwopleidingen (hao) en opleidingen in de gezondheidszorg (hgzo). Opleidingen kunnen op drie niveaus worden afgesloten: met een ‘associate degree’ (Ad), bachelor of master. De associate degree is bereikbaar na een relatief nieuwe tweejarige opleiding en is bedoeld voor mbo-studenten voor wie een vierjarige bacheloropleiding te hoog gegrepen is of te lang duurt. Ze zijn een aantal jaren geleden gestart en worden op een tot nu toe beperkt aantal hogescholen, soms in samenwerking met mbo-instellingen, aangeboden. Opleidingen op het hbo kunnen worden gevolgd in de voltijdse variant, in deeltijd of in een duale variant. Bij deelname aan een duale opleiding is een werkkring verplicht die inhoudelijk aansluit bij de opleiding. Niet alle combinaties van opleidingen, niveaus en aanbiedingsvormen worden door een hogeschool aangeboden. Het hbo is onderdeel van de tweede hoofdroute in ons onderwijsstelsel. Het havo vormt de basis van die route. Daarnaast maakt het hbo deel uit van de onderwijsberoepskolom. Ook via het vmbo en het mbo (diploma niveau 4) kunnen studenten instromen in het hbo. In het hoofdstuk over het havo hebben we kunnen constateren dat verreweg de meeste havisten die het havo-diploma halen naar het hbo gaan. In het vorige hoofdstuk bleek een groot, maar afnemend aantal mbo’ers met een diploma op niveau 4 doorstromen naar het hbo. Die doorstroom bestaat voornamelijk uit studenten die een opleiding in de bol hebben gevolgd. Vanuit de bbl is de animo veel geringer. In dit hoofdstuk gaan we na of naast die beide groepen ook andere groepen een hbo-opleiding volgen. Dit opbouw van dit hoofdstuk is afwijkend van de opbouw van de vorige hoofdstukken. Wel beginnen we een overzicht van de feitelijke deelname en de prognoses voor de komende jaren die in de Referentieraming 2013 zijn voorzien (paragraaf 7.1). Daarna beschrijven we de instroom in het algemeen en de onderliggende studentenstromen (paragraaf 7.2). In de laatste paragraaf komt het studiesucces in het hbo aan de orde en kijken we naar verschillen in studiesucces tussen havisten en mbo’ers (paragraaf 7.3).
7.1
Overzicht Figuur 7.1 toont de feitelijke ontwikkelingen in het aantal studenten in het hbo en de verwachte ontwikkeling die wordt voorzien in de Referentieraming 2013. Naast het totaal aantal studenten geeft de figuur ook de ontwikkelingen weer van de deelname aan de voltijdse opleidingen en de deeltijd- en duale opleidingen in het hbo. In figuur 7.1 is te zien dat het aantal hbo-studenten tot vorig jaar steeds is toegenomen. In 2005-2006 volgden iets minder dan 357.000 studenten een hbo-opleiding, in 2011-2012 bijna 424.000. In zes jaar tijd is een groei van bijna 67.000 studenten; gemiddeld meer dan 10.000 studenten per jaar. Het hbo telt in het laatste jaar iets minder studenten (circa 421.500). Omdat de trendlijn voor studenten die een voltijdse studie volgen een heel ander verloop laat zien dan de trendlijn voor studenten in een deeltijd of duale studie is nog moeilijk te zeggen of die lichte krimp een teken is voor een op handen zijnde kentering of een tijdelijke dip is. In de Referentieraming 2013 Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
111
wordt uitgegaan van het eerste scenario: een op handen zijnde krimp. Er wordt namelijk een verdere daling van het totaal aantal studenten voorzien, in ieder geval tot studiejaar 2017-2018. De toename daarna is waarschijnlijk (groten)deels toe te schrijven aan een tijdelijke groeigolf in de populatie. In het hbo komt die golf vanwege een oudere schoolbevolking iets later dan in het vo.
Figuur 7.1 Trends in het hbo (totaal, voltijd en deeltijd/duaal): feitelijke en toekomstige ontwikkeling
De voltijdse studievariant kent niet alleen een veel grotere deelname dan de deeltijd en de duale variant, maar de deelname heeft zich de afgelopen jaren ook heel verschillend ontwikkeld. Het aantal studenten in de voltijdse opleidingen vertoont alleen maar groei. Vanaf 2005-2006 is het aantal studenten jaarlijks gemiddeld toegenomen met bijna 11.000. Het aantal studenten dat een deeltijd studie of een duale opleiding volgt was aanvankelijk redelijk stabiel (rond de 75.000) , maar is de laatste paar jaar gaan dalen. Dat heeft tot gevolg dat het verschil in deelname aan beide typen opleidingen, in 2005-2006 ongeveer 205.000, in 2012-2013 is opgelopen tot 292.000. Afgaande op de Referentieraming 2013 neemt dat verschil de komende jaren verder toe. Na enkele jaren van stabilisatie voorziet de Referentieraming 2013 een verdere groei van het aantal studenten in de voltijdse opleidingen en een daling van het aantal studenten dat in deeltijd of duaal de opleiding volgt. Voor de voltijdse opleidingen zou het aantal studenten in 2020-2021 tegen de 400.000 uitkomen, voor de deeltijd- en duale opleidingen ver onder de 40.000.
7.2
Ontwikkelingen in de instroom
Instroom en vooropleiding Het bovenste deel van figuur 7.2 brengt de instroom in alle bachelor opleidingen tussen 2005-2006 en 2012-2013 in beeld, in het onderste deel is de instroom uitgesplitst naar de vooropleiding van studenten. Er is geen onderscheid gemaakt naar voltijdse en deeltijd- en duale opleidingen. Tussen 2005-2006 en 2009-2010 is de instroom gestaag toegenomen van bijna 87.000 naar ruim 99.000 studenten, een toename van ruim 12.000 studenten. Na 2009-2010 loopt het aantal nieuwe studenten echter jaarlijks terug en komt de instroom in 2012-2013 ruim 3.000 studenten lager uit dan in 2009-2010. 112
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Die ontwikkeling, gecombineerd met de terugloop van het totale aantal studenten vanaf 2012-2013, betekent dat de groei van het hbo tussen 2009-2010 en 2011-2012 alleen kan worden toegeschreven aan een langere verblijfsduur. In paragraaf 7.3 over het studiesucces komt ook de verblijfsduur aan de orde. Daar wordt de langere verblijfsduur ook nader verklaard.
Figuur 7.2 Trends in de instroom onderscheiden naar vooropleiding
Verreweg de grootste groep instromers komt van het havo. Hun aandeel in de instroom is ruim 40%, gevolgd door studenten uit het mbo, die circa 30% van de instroom uitmaken. Het aandeel van de vwo’ers is ongeveer 10%. Er is ook een beperkte afstroom uit het wetenschappelijke onderwijs (wo). Ongeveer 1 tot 1,5% van de studenten heeft een veelal afgebroken universitaire studie achter de rug. Daarnaast zijn er nog studenten van wie de vooropleiding onbekend is en studenten met een andere vooropleiding dan de hier genoemde. Tot de twee laatste groepen kunnen bijvoorbeeld buitenlandse studenten of studenten van buitenlandse komaf behoren, oudere studenten van wie de vooropleiding niet bekend is in de BRON-bestanden, studenten zonder diploma van een vooropleiding die na een toelatingsexamen zijn toegelaten, enz. Er zijn duidelijke verschillen in de ontwikkeling van de instroom uit de diverse groepen. Het aantal studenten uit het havo vertoont tot 2012-2013 een stijgende lijn. Dat geldt niet voor studenten met een andere vooropleiding. Het aantal havisten dat instroomt is tussen 2005-2006 en 2012-2013 met ruim 8.000 toegenomen. Gingen er in 2005-2006 36.125 havisten naar het hbo, zeven jaar later (2012-2013) waren dat er 44.135. Door die toename kon het aandeel van havisten in de instroom oplopen van circa 41,5 naar bijna 46%. Vanuit het mbo gingen er in de periode 2006-2007 tot en met 2009-2010 tussen 28.000 en 29.000 studenten naar het hbo. Vanaf 2010-2011 29.000 tot ruim 30.000 studenten. Dat wijst op een zeer Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
113
stabiele stroom van mbo naar hbo. Het aandeel van mbo’ers in de instroom is dan ook over de hele periode nagenoeg gelijk en komt tussen 30 en 32% uit. De terugloop in het aantal nieuwe instromers na 2009-2010 komt op rekening van drie groepen: van vwo’ers, studenten uit het wo en studenten met een andere vooropleiding dan de genoemde. Het aantal studenten uit het vwo is aanvankelijk licht gegroeid van 8.650 in 2005-2006 naar iets meer dan 10.000 in 2010-2011. Daarna is de instroom uit het vwo gedaald tot circa 9.150 studenten in 2012-2013. De instroom vanuit het wo is met een lichte uitschieter in 2010-2011, jaarlijks steeds iets gedaald, waardoor er in 2012-2013 zo’n 500 studenten minder uit een universitaire opleiding naar het hbo zijn overgestapt. De grootste daling komt op naam van de studenten met een andere vooropleiding dan de vier genoemde. Tot 2010-2011 steeg dat aantal nog tot bijna 13.000 om vervolgens in een paar jaar tijd terug te vallen op circa 4.600. Hoogstwaarschijnlijk gaat het hier om studenten die vooral instromen in deeltijdopleidingen en duale opleidingen.
Instroom in de sectoren Het hbo kent zeven sectoren. De belangstelling voor die sectoren verschilt sterk, zoals figuur 7.3 toont. Ook de ontwikkeling van de instroom loopt sterk uiteen tussen de sectoren. In twee sectoren is de instroom continu toegenomen: in de sector Techniek (htno) en in de sector Gezondheidszorg & welzijn (hgzo). Techniek is qua omvang de tweede sector met iets meer dan 17.600 studenten in studiejaar 2012-2013. Sinds 2005 -2006, toen er bijna 15.000 nieuwe studenten in die sector instroomden, is de instroom continu gestegen. Het aandeel in de instroom is dan ook gestegen van 16,5 naar bijna 18,5%. In de sector Gezondheidszorg & welzijn nam het aantal studenten tussen 2005-2006 en 2012-2013 met een vergelijkbaar aantal toe als bij Techniek. In het studiejaar 2005-2006 begonnen 8.000 studenten aan een opleiding in deze sector, in 2012-2013 was dat aantal toegenomen tot circa 10.500. Daarmee is het aandeel van deze sector in de instroom toegenomen van 9,3 naar 10,9%. De sector Landbouw (hao) is de kleinste sector in het hbo met een jaarlijkse instroom van 2.200 tot 2.400 studenten. Afgezien van geringe jaarlijkse schommelingen is er geen trendmatige ontwikkeling op te merken. Eén sector heeft tussen 2005-2006 en 2012-2013 de instroom alleen maar zien dalen. Dat is de sector Pedagogiek (hpo). In 2005-2006 kende die sector nog een instroom van bijna 13.500 studenten, 7 jaar later, in 2012-2013, begonnen iets meer dan 10.000 een studie Pedagogiek. Het gevolg is een daling van het aandeel van deze sector in de instroom van 15,4% naar 10,5%. De stijging in de totale instroom tot 2009-2010 en de daling daarna is dus het netto resultaat van soms tegengestelde ontwikkelingen in de instroom in de sectoren. Het verlies aan studenten vanaf 2010-2011 is toe te schrijven aan vier van de zeven sectoren: Economie, Pedagogiek, de sociaalagogische opleidingen en in minder mate de kunstopleidingen. Hoogstwaarschijnlijk zijn dat ook de sectoren waar we de terugloop in de deeltijd- en duale opleidingen moeten zoeken.
114
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Figuur 7.3 Trends in de instroom in sectoren
7.3
Het studiesucces in het hbo
Bij studiesucces denken we in de eerste plaats aan het behalen van het diploma. Ook het behalen van een diploma binnen de daarvoor gestelde, of opgelegde tijd kan als studiesucces gelden. Beide zijn het onderwerp van deze paragraaf. In het verlengde daarvan kijken we ook naar de afhakers en de duur van hun minder succesvolle verblijf in het hbo. Veel studenten staan langer in het hbo ingeschreven dan de nominale studieduur van vier jaar4 die voor een hbo-opleiding staat. Om een goed beeld te kunnen krijgen van de slaagpercentages en de studieduur zijn instroomcohorten teruggaand tot 2001 in de analyses opgenomen. Van de eerste cohorten zijn tijdreeksen beschikbaar over 9 jaar. Dat zou voldoende lang moeten zijn om de twee variabelen (diploma en studieduur) van een cohort volledig in beeld te krijgen, maar zie hierna. Ad-programma’s zijn buiten beschouwing gelaten, omdat die pas recent zijn gestart. Eerst worden de ontwikkelingen in beeld gebracht voor alle studenten, ongeacht hun vooropleiding (tabel 7.1). Daarna wordt nagegaan of er verschillen in studiesucces zijn tussen studenten afkomstig uit het mbo, het havo en het vwo (tabellen 7.2a, 7.2b en 7.2c). Door het aantal gediplomeerden vanaf 4
Er zijn ook verkorte trajecten mogelijk. Vaak zijn dat gecombineerde trajecten van een mbo- en een hbo-opleiding.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
115
het derde jaar na inschrijving te beschrijven is het mogelijk trends in studiesucces en uitval over een langere periode in beeld te brengen. Voor recentere cohorten is de tijdreeks van gegevens korter en voor die cohorten kan alleen een tussentijdse balans worden opgemaakt. In de eerste kolom van de tabellen staan de cohorten met in de bovenste balk de verblijfsjaren. In het linker deel staan de percentages gediplomeerden en in het rechter deel de percentages uitvallers. Het zijn cumulatieve percentage: in elk percentage zijn de voorgaande percentages opgeteld. Het resultaat onder een verblijfsjaar geeft dus het percentage gediplomeerden in dat jaar aan inclusief het percentage dat in de voorgaande jaren het hbo-diploma heeft behaald. Voor de uitval geldt hetzelfde. De percentages gediplomeerden zijn bekend voor het derde tot en met het negende verblijfsjaar, de percentages uitvallers voor het eerste tot en met het achtste verblijfsjaar. Overigens blijken de eerste cohorten na negen jaar nog niet volledig te zijn uitgestroomd, waardoor van circa 94% van de studenten uit die eerste cohorten bekend is of ze een diploma hebben behaald of zonder diploma zijn uitgestroomd. Voor latere cohorten zijn die percentages uiteraard nog lager.
Tabel 7.1 Trends in het studiesucces en de uitval in het hbo
Van de cohorten 2001 tot en met 2003 heeft bijna 70% een hbo-diploma behaald en heeft ongeveer 25% het hbo zonder diploma verlaten. Iets minder dan twee derde van de gediplomeerden (iets meer dan 40% van alle instromers) haalt het diploma in de nominale studieduur van vier jaar. Ruim een derde doet er dus langer over. Na het zesde jaar loopt het aantal studenten dat alsnog succesvol is nauwelijks nog op. Bijna twee derde van de uitvallers (circa 15% van het totaal) stopt al na het eerste jaar. Het aantal uitvallers stijgt nauwelijks meer na het vierde verblijfsjaar. Vergelijken we later ingestroomde cohorten met de eerste dan blijkt het percentage gediplomeerden af te nemen. Na vier verblijfsjaren is het percentage succesvolle studenten in latere cohorten 34 à 35% tegenover ruim 40% in de eerdere cohorten. Het lijkt erop dat die achterstand na een langere verblijfsduur wel wordt ingelopen. Dat zou betekenen dat uit de latere cohorten meer studenten extra tijd nodig hebben voor het afronden van hun hbo-opleiding. Andere gegevens ondersteunen deze veronderstelling. Allereerst blijft de uitval vrij constant. Uit latere cohorten stromen niet meer studenten in de eerste jaren uit dan in eerdere cohorten. Verder neemt het aandeel van havisten in de instroom toe. We zullen hieronder zien dat havisten meer tijd nodig hebben om het hbo-diploma te halen dan studenten die uit het mbo en het vwo afkomstig zijn. In allerlei overzichten blijken meisjes het aanzienlijk beter te doen dan jongens. In de instroom zien we dat al terug. Het aandeel vrouwelijke studenten ligt tussen 52 en 53%. Het gender-effect is nog sterker als we naar het studiesucces kijken. Het percentage vrouwen dat het hbo-diploma haalt is in de cohorten 2001 tot en met 2003 zo’n 10 procentpunten hoger dan het percentage bij de mannen. 116
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
De percentages voor vrouwen en mannen zijn respectievelijk 74 en 64%. Het verschil tussen vouwen en mannen is op de korte termijn, na 5 verblijfsjaren in het hbo, nog iets groter, namelijk 14 à 15 procentpunten. Het deels inlopen van die achterstand door de mannen betekent tegelijkertijd dat mannen er gemiddeld langer over doen hun hbo-diploma te halen.
Verschillen in studiesucces tussen mbo’ers, havisten en vwo’ers Uit het oogpunt van kwaliteitsbewaking is er momenteel een discussie gaande over de toegang tot het hbo. Door sommigen wordt getwijfeld aan de geschiktheid van mbo’ers voor een hbo-opleiding. Ook staat voor mbo’ers de brede toegankelijkheid, de toegang tot opleidingen ongeacht de gevolgde mboopleiding, ter discussie. Een vergelijking van het studiesucces van mbo’ers en studenten met een andere vooropleiding kan meer helderheid verschaffen in die discussies. De resultaten voor mbo’ers, havisten en vwo’ers zijn in de tabellen 7.2a tot en met 2c op een vergelijkbare manier gepresenteerd als hiervoor voor de totale instroom. Als we eerst kijken naar de cohorten die al bijna volledig zijn uitgestroomd, blijkt dat vwo’ers het meest succesvol zijn in het halen van het diploma (76 tot 78%), gevolgd door havisten (72%). Het minst succesvol zijn de mbo’ers: 67% van hen haalt het hbo-diploma. Het verschil kan verder toenemen doordat meer havisten en vwo’ers dan mbo’ers uit eenzelfde cohort nog een hbo-opleiding volgen. Rekening houdend met het percentage gediplomeerden en uitvallers zijn namelijk bijna alle mbo’ers uit de eerste cohorten uitgestroomd, terwijl circa 10% van de havisten en vwo’ers na 9 jaar nog in het hbo staan ingeschreven. Kijken we ook naar de verblijfsduur, dan zijn er procentueel meer mbo’ers dan havisten die het diploma binnen 3 of 4 jaar halen. Pas in het zesde verblijfsjaar lopen havisten de achterstand in. Uit oogpunt van studieduur zijn mbo’ers dus succesvoller dan havisten. In de drie eerste cohorten hebben mbo’ers gemiddeld 4,4 studiejaren nodig om het hbo-diploma te halen en havisten gemiddeld 5,0 studiejaren. De gemiddelde verblijfsduur van niet succesvolle studenten is 1,4 jaar bij mbo’ers en 1,3 jaar bij havisten. We kunnen het percentage mbo’ers en havisten dat een hbo-diploma haalt binnen 4 jaar vergelijken in eerdere en recentere cohorten. De vergelijking lijkt erop te wijzen dat in recentere cohorten het percentage gediplomeerden na vier jaar lager is dan in eerdere cohorten en ook dat de terugloop bij mbo’ers iets groter is dan bij havisten. Ten opzicht van de eerste drie cohorten is het percentage succesvolle mbo’ers uit cohort 2008 na vier verblijfsjaren 10 procentpunten lager en bij havisten 7 à 8 procentpunten. De dalende trend bij mbo’ers tekent zich al na 3 jaar af. Dit kan er ook op wijzen dat minder mbo’ers een versneld hbo-traject volgen, maar de toenemende uitval bij mbo’ers wijst toch eerder in de richting van de eerste veronderstelling. Een analyse van het studiesucces van mannen en vrouwen in dit verband levert ook interessante uitkomsten op. Mannelijke mbo’ers zijn bijna even succesvol als mannelijke havisten: in de drie eerste cohorten heeft 65% van de mbo’ers een hbo-diploma behaald en 66% van de havisten. De uitval is bij mannelijke mbo’ers wel circa 8 procentpunt hoger dan bij mannelijke havisten. Na 8 verblijfsjaren zijn die percentages respectievelijk 30 à 31 en 22 à 23%. Zoals we zagen zijn vrouwelijke studenten in het algemeen succesvoller dan hun mannelijke collega’s. Dat geldt binnen de groep mbo’ers en binnen de groep havisten. In tegenstelling tot wat we bij de mannelijke studenten zien, is er bij de vrouwen wel een duidelijk verschil in studiesucces. Van de vrouwelijke mbo’ers heeft circa 69% een hbo-diploma behaald en van de vrouwelijke havisten 77%. Het verschil in uitval is na 8 verblijfsjaren bij de vrouwen ook duidelijk groter dan bij de mannen. Van
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
117
de vrouwelijke mbo’ers heeft rond 27% het hbo zonder diploma verlaten en van de vrouwelijke havisten 14%.
Tabel 7.2a Trends in het studiesucces en de uitval in het hbo bij studenten uit het mbo
Tabel 7.2b Trends in het studiesucces en de uitval in het hbo bij studenten uit het havo
Tabel 7.2c Trends in het studiesucces en de uitval in het hbo bij studenten uit het vwo
Havisten zijn in het hbo gemiddeld genomen dus succesvoller dan mbo’ers, maar rekening houdend met studieduur en geslacht is het beeld genuanceerder. Mogelijk kan een verdere vergelijking waarin ook andere variabelen (bij voorbeeld de hbo-sector, verwante en niet-verwante doorstroom) worden betrokken het beeld aanscherpen.
118
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Literatuur DUO (2013). Examenmonitor VO 2013. Zoetermeer: Dienst Uitvoering Onderwijs Ministerie van OCW. Eck, van E., Voncken, E., Glaudé, M. & Roeleveld, J. (2013). Opwaarts mars! Amsterdam: Kohnstamm Instituut. Min. OCW (2001). Doorstroomregeling vmbo-beroepsonderwijs. Uitleg, Gele katern, Nr. 2/1. Zoetermeer: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Min. OCW (2011). Actieplan mbo Focus op Vakmanschap 2011-2015. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Min. OCW (2013). Referentieraming 2013. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
119
120
ecbo
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Lijst met afkortingen Ad Bbl Bol CBS DUO Ecbo Gl Havo Hbo Kl Mbo OCW Pro Tl Vavo Vmbo Vo Vso Vwo Wo
Associate degree Beroepsbegeleidende leerweg Beroepsopleidende leerweg Centraal Bureau voor de Statistiek Dienst Uitvoering Onderwijs Expertisecentrum Beroepsonderwijs Gemengde leerweg Hoger algemeen voortgezet onderwijs Hoger beroepsonderwijs Kaderberoepsgerichte leerweg Middelbaar beroepsonderwijs Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Praktijkonderwijs Theoretische leerweg Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs Voortgezet onderwijs Voortgezet speciaal onderwijs Voortgezet wetenschappelijk onderwijs Wetenschappelijk onderwijs
Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
ecbo
121