Strandvisserij
Het eeuwige spel van eb en vloed
5
4
Lang voor er havens bestonden en vaartuigen in de kustwateren of op volle zee verschenen, viste men op het strand. Het wisselende spel van eb en vloed maakte diverse vormen van strandvisserij mogelijk. Men gebruikte primitieve middelen om in de eigen levensbehoeften te voorzien. De Romeinse kroniekschrijver Plinius geeft een beeld van de Lage Landen aan de zee: ‘’Daar overstroomt de zee tweemaal daags een onmetelijk gebied, zodat men bij deze eeuwige strijd der natuur twijfelt, of die streek tot het vasteland of tot de zee behoort. Er woont een armzalig volk in hutten op heuvels en duinen die ze ter hoogte van de vloed opwerpen. Als het water opkomt zou men denken dat het vaartuigen zijn, maar is de zee teruggetrokken dan liggen de woonsten op het strand. In de nabijheid van hun hutten maken zij jacht op vissen die met de zee aftrekken. Van zeewier en biezen draaien ze een soort garen waarmee ze netten voor de visvangst vlechten.’’ Deze primitieve vistuigen liggen aan de basis van de diverse strandvisserijmethodes die de kustbewoners generaties lang beoefenden. Het NAVIGO-Nationaal Visserijmuseum te Oostduinkerke laat zowel de passieve als de actieve strandvisserij ontdekken.
PASSIEVE VISSERIJ Ximi offic to berovitat aut aut enturui doluptatur edi re experis dolorecerum que rerehendisci sit faccum.
Ximi offic to berovitat aut aut enturui doluptatur edi re experis dolorecerum que rerehendisci sit faccum.
Bij passieve visserij plaatste men diverse vistuigen vast op het strand. Met het terugvloeien van het zeewater raakten de vissen in de mazen van de netten verstikt. De karte is een van de vaste vistuigen. De strandvissers plaatsten ze begin maart, bij het laagste getij of springtij, op de zeewaartse helling van de verst bereikbare bank. De staken, die in het natte zand werden gedreven, waren de bevestigingspunten voor het kartenet. Zolang de vangst gunstig was bleef het vistuig staan. In juli en augustus haalde men de netten eg voordat da kwallen ze zouden doen scheuren. In het najaar werd het vistuig terug opgesteld, zo lang het weer gunstig bleef. Zelfs tijdens zachte winters kon het vissen met de karte doorgaan. De vangsten bestonden hoofdzakelijk uit garnaal (maar dan wel grote exemplaren), schar en wijting. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam hier nog haring en sprot bij.
7
6 Ximi offic to berovitat aut aut enturui doluptatur edi re experis dolorecerum que rerehendisci sit faccum.
Ximi offic to berovitat aut aut enturui doluptatur edi re experis dolorecerum que rerehendisci sit faccum.
De strandvissers gebruikten ook staande en vlottende haringnetten. Het staande werd rechtop gehouden door twee staken. Door de bovenpees die met vlotters was uitgerust kwam het drijvend haringnet met e vloed mee omhoog. Het vistuig kwam dus, net zoals het staande haringnet, rechtop te staan? Het drijvende haringnet daarentegen zakte amen met het water. De meeuwen konden dus niet zo gemakkelijk bij de haring kolen. Door de dubbele hoogte werd er ook meer haring gevangen. Tongnetten legde men over het algemeen in april, mei en augustus en ook wel in oktober en november. Ze werden bij laag tij op de zeewaartse helling van een zandbank ingegraven met de opening naar het strand toe. Men moest het wisselend spel van de getijden met de verschillende waterstanden wel goed opvolgen. Zoniet zou het kunnengebeuren dat de netten niet meer droogvielen. Het warrelnet bestond uit drie netstukken. De twee buitenste netten hadden grotere mazen dan het net dat er tussenin zat. Het was over het algemeen één meter hoog en twintig meter lang. De vis zwom door de grote mazen van een van de buitenste netten en botste tegen het binnenste net dat kleinere mazen had. Door de paniekbewegingen raakte de vis verstikt. Bij eb kwam de visser de vangst ophalen. Zowel op de Vlaamse, de Nederlandse als op de Frans-Vlaamse stranden plaatsten strandvissers ook stelnetten. Rechtop gehouden door palen, werden ze in een boog opgesteld met de open zijde naar het strand toe-
gekeerd. Wanneer het water steeg kwam het net ‘onder’ te staan. Platvissen die met het vloeiende water terug naar zee zwommen werden door de stelnetten de weg versperd. Deze platvissen groeven zich in het natte zand in waar de visser ze weghaalden. Tot enkele jaren vóór de Tweede Wereldoorlog werden nog ‘perken’ of stelnetten opgesteld op het strand van De Panne. Er werden ook geaasde lijnen in het zand ingegraven, in de volksmond het ‘kordeelleggen’ genaamd. Het kordeel was 55 meter lang met op gelijke afstand rijlijnen of keisters van 41 cm. Aan het uiteinde van de keister zat een haak vast. Op de haken werd een stukje aasworm gestoken. Als aas gebruikte men strandpieren, opgedolven met behulp van een aaspade. Zodra het kordeel droog lag, haalde de visser de vangst van de haak. Met het kordeel werden zowel platvis als rondvis gevangen. Vanaf oktober tot december konden er gullen (jonge kabeljauwen) aan de haken vastzitten.
9
8
kruien Bij actieve visserij worden de netten geduwd of getrokken. Oudere mannen die niet meer op zee voeren, kleine ‘duneboertjes’ en niet-beroepsvissers trokken met het steeknet naar zee, of beoefenden een andere vorm van strandvisserij. Maar veelal waren het vrouwen die garnaal gingen kruien terwijl hun man, soms maandenlang, de zee beploegde. Op deze wijze konden ze een centje bijverdienen. De steeknetvisserij is een zeer oude vorm van strandvisserij. Bij het vissen met een steeknet duwt de visser(in) het net voor zich uit. Hierbij stond hij of zij vaak tot aan het middel in het water. Het net was vastgebonden aan een horizontale houten lat, de schee, en aan de dromstok of houten steel waarmee het vistuig door het water werd geduwd. Het kruien begon zodra de watertemperatuur dit toeliet. Meestal was dit vanaf maart of april. Men viste van één uur vóór tot één uur na laagwater. De vrouwen waren dik aangekleed. Ze droegen een oud kostuum van hun echtgenoot met daaronder versleten oude dekens die ze rond het lichaam wikkelden. Sommigen trokken tot drie mannenbroeken aan. Het bovenlijf hield men zoveel mogelijk droog. Er werd er vooral goed op gelet dat de ellebogen niet nat werden. Zolang de natte gedeelten van het lichaam onder water bleven was er geen temperatuurverschil en bestond er geen gevaar voor koude rillingen.
OOSTDUINKERKSE GARNAAL NAAR PARIJS Désiré en Virginie Brassine-Legein ontpopten zich vanaf het begin van de 20ste eeuw tot groothandelaars in Noordzeevis. De familie Legein was immers al eeuwenlang verbonden met de Vlaamse zeevisserij. Met hun vrachtwagens brachten ze garnaal van Oostduinkerke naar het station van Duinkerke. Van hieruit ging het per spoor naar Parijs. Twaalf uur na het vertrek uit Oostduinkerke werden de befaamde Belgische garnalen in openbare verkoop te Parijs geveild. Désiré en Virginie speelden ook in op het plaatselijk ontluikende kusttoerisme en baatten te Oostduinkerke het hotel Cosmopolite uit. Vanaf 1921 tot 1939 droeg Désiré Brassine er ook de burgemeesterssjerp. Herkomst foto’s : Oostduinkerke, Georges Delanghe
Ximi offic to berovitat aut aut enturui doluptatur edi re experis dolorecerum que rerehendisci sit faccum.
11
10
Men was steeds tevreden als men na het kruien met een schone vangst naar huis kon waar men de klamme natte boel kon uitreken. Na het kruien, het kuisen en het koken, werd met verse garnaal geleurd. ‘’Zowel mensen van het dorp als toeristen waren zot van onze garnaal,’’ vertelde een ode kruister. ‘’De porties werden uitgeschept met een kappertje, dat was een klein bierglas. Wanneer de kappertjes aan rijke madammen verkocht werden durfden we wel eens onze duim in het glas houden. Bij gewonde vertrouwde dorpelingen deden we dit niet, dan liep ons kappertje soms een heel klein beetje over.’’
PAARDENVISSERS
Ximi offic to berovitat aut aut enturui doluptatur edi re experis dolorecerum que rerehendisci sit faccum.
Al worden paardenvissers en Oostduinkerke altijd in één adem genaamd, toch werd er overal langs onze kust let paarden gevist. En ook in NoordFrankrijk, Zuid-Engeland, Duitsland en Nederland. Het paardenvissen heeft het langst standgehouden aan de Vlaamse Westkust. Na de Eerste Wereldoorlog gebruikte men voor de garnaalvisserij ook muildieren, die men voor weinig geld kon aankopen uit e geallieerde legerstocks. Een muil was taai en volhardend en was minder veeleisend wat zijn voedsel betrof. Een paard was veel duurder. Een muil had af en toe el zijn kuren. Zijn afkomst getrouw kon hij wel eens koppig zijn en na een sleep weigeren om terug in zee te gaan. Het waren vroeger voornamelijk duinboertjes en zelfstandige handelaars die met hun paard of muil gingen vissen. Deze activiteit was een rendabele nevenactiviteit, hoewel men er noot rijk van werd. Garnaal, gevangen door de paardenvissers en kleine bootjes in de kustwateren, werden voor een groot deel aan plaatselijke handelaars verkocht. Te De Panne was dit Henri Calcoen, te Oostduinkerke Jan Velghe en burgemeester Brasinne. De garnalen werden grondig gekeurd bij de aanbieding. Soms moest de levering nog eens gezeefd worden omdat er volgens de opkoper te veel kleine garnaal in de vangst stak. De betaling gebeurde na de verkoop. Bij groot aanbod bracht Brasinne vrijwel dagelijks de garnalen naar Duinkerke waar ze per trein naar Parijs werden vervoerd. Oostduinkerkse
garnaalvissers kregen soms te horen dat de garnalen die te koop waren aangeboden op de markt te Parijs ‘geen geld gingen’. Misnoegd trokken de vissers naar huis. ‘’ t’ Zal geen waar meer zijn, wij gaan met onze garnalen naar De Panne!’’ Maar daar was het al niet veel beter. Na de Eerste Wereldoorlog was het kusttoerisme nog een magere bedoening. Tijdens de schoolvakantie zag men wat ‘zonnezotten’ zoals die eerste toeristen door het plaatselijke vissersvolk genoemd werden. Een schril contrast vormde de witte kledij en de witte gelaatskleur van e eerste toeristen met de bruingebrande gezichten en de donkere gelapte kledij van de vissers. Vanaf de jaren 1930 raakten de oude muildieren versleten. Men zag geen bestaan meer en velen gaven er de brui aan. Vissers die actief bleven schakelden over op het paard.
Ximi offic to berovitat aut aut enturui doluptatur edi re experis dolorecerum que rerehendisci sit faccum.
13
12
Ximi offic to berovitat aut aut enturui doluptatur edi Experis dolorecerum que rerehendisci sit faccum.
Na de Tweede Wereldoorlog nam het aantal paardenvissers voortdurend af. In De Panne, Nieuwpoort en Lombardsijde verdween de garnaalvisserij te paard rond 1960, in Koksijde in 1968. Het brede strand van Oostduinkerke vormt een ideale voedingsbodem voor garnaal die leeft russen de banken in ondiepe kelen. Het vissen wordt niet gehinderd door golfbrekers. Beide elementen hebben ertoe geleid dat deze vorm van strandvisserij het langst op het strand van Oostduinkerke heeft standgehouden. Vandaag houdt enkel nog een groep Oostduinkerkse paardenvissers de eeuwenoude traditie overeind.
ILLEGALE KUST- EN STRANDVISSERIJ Bezorgdheid over het visbestand en beperkingen op de visvangst zijn geen recente fenomenen. Al in 1393 vaardigde Filips de Stoute een ordonnantie uit over de kustvisserij. Hij stelde vast dat vissers, wonende tussen Sluis en Grevelingegen, sedert enige tijd ‘tresmaillers’ en ‘’ebbezetters’’ gebruikten. Het waren netten met zeer dichte mazen die ook de kleine vissers doodden, zodat het visbestand in gevaar kwam. De hertog gebood dat de vissers gebruik moesten maken van netten gelijkaardig aan deze
BOOMKOR Hoewel de boomkor reeds lang bekend was, werd ze pas vanaf de 19de eeuw op volle zee gebruikt. In 1822 wordt de boomkor door de Engelsman Cowley te Oostende geïntroduceerd. Men verbaasde zich telkens opnieuw over zijn rijke vangst en men dacht zelfs dat Cowley smokkelhandel beoefende. Enkele Oostendse vissers konden Cowley op zee vergezellen en hij kon hen van de doeltreffendheid van de boomkor overtuigen. De beugvisserij werd gestaakt en men schakelde over op de kor. De kor is een tipvormige zak. De boom houdt het net horizontaal open. De korijzers houden het net verticaal open en slepen over de bodem. Een ketting die van het ene naar het andere korijzer loopt, doorwoelt de zeebodem en de platvissen die zich min of meer in de zeebodem ingraven, schieten weg, en komen in het net terecht.
15
14
van de haringvisserij. In 1394 was het verboden om nog met een sleepnet in zee te gaan. Dit blijkt uit een rekening van de baljuw van de stad en de kasselrij Veurne. Onder de boeten te ontvangen te Adinkerke leest men dat Pieter Roene drie pond moet betalen voor visvangst in zee met een sleepnet. Ook Keizer Karel verbood in 1539 het vissen met sleepnetten. In 1545 wordt men iets soepeler want dan mag men vissen met netten met een school van minimum 5 zeelieden duimen breedte, in onze taal een school van 7 cm. Daar valt uiteraard geen garnaal me te vangen. In 1614 wordt deze bepaling bekrachtigd en de visserij en de strandvisserij blijft aan deze wetgeving onderworpen tot 1616. Vanaf dan mocht gedurende de zomerperiode van Sint-Jan tot Sint-Baafs (van 24 juni tot 31 augustus) gevist worden met netten met een zijde van de mazen van ‘’dry en alf gemeene zeelieden duymen’’ of 4,9 cm. Buiten de zomertijd bleef het plakkaat van 1614 van kracht. Het spreekt voor zich dat zelfs met netten met een school van 4,9 cm, geen garnaal te vangen viel. De strandvisserij werd illegaal bedreven en we zien dat de overheid het nodig achtte de burgers van tijd tot tijd aan de geldende wetgeving te herinneren. Zo wordt op 17 februari 1727 het plakkaat van 15 oktober 1614 opnieuw afgekondigd. In een verordening van het Brugse Vrije van 15 januari 1752 over het strandvissen wordt het plakkaat van 12 maart 1616 vernieuwd. In 1785 gebruikt keizer Jozef II de plakkaten van 1539, van 1614 en de ordonnantie van het Brugse Vrije om een regeling voor de zeevisserij op punt te stellen. Als gevolg van deze ordonnantie was de strandvisserij volledig onmogelijk. Inbreuken op de reglementering werden streng bestraft. Bij een eerste overtreding speelde men boot, paard en netten kwijt en moest men een boete betalen van 30 gulden. Wanneer men een tweede keer betrapt werd, kon men tien jaar opgesloten worden. Deze straffen waren duidelijk afgeleid uit de maatregelen uitgevaardigd door Keizer Karel, straffen die toen echter nog wat strenger waren. Daar vinden we: bij een eerste overtreding een boete van 30 Carolusgulden en verbeurte van schepen, paarden en netten en bij een tweede overtreding een verbanning van 10 jaar uit het Graafschip.
Gelukkig voor onze kustbevolking kwam er vrijwel onmiddellijk een grote versoepeling. Eén maand na het bekendmaken van de ordonnantie van Jozef II verscheen er een schrijven van het hof van Brussel gericht aan de magistraten van Oostende, Nieuwpoort en Blankenberge waarin te lezen stond dat de garnaalvangst aan de kust toegelaten werd doch niet met sleepnetten. Pas na de tweede bezetting van de Fransen in 1784 vervalt de oude wetgeving op de strandvisserij. Er mogen terug sleepnetten gebruikt worden en de garnaalvisserij te paard wordt hierdoor wettelijk. We kunnen dan besluiten dat de strandvisserij en de garnaalvisserij te paard in het verleden meer in illegaal dan legaal bedreven werd.
Ximi offic to berovitat aut aut enturui doluptatur edi re experis dolorecerum que rerehendisci sit faccum.