Faculteit rechtsgeleerdheid
Wederzijdse erkenning van verstekvonnissen in
strafzaken in de Europese Unie. Een brug te ver? masterproef
Promotor: Prof. G. Vermeulen
Charlotte Vonck
Major: Burgerlijk en strafrecht
20044528
Academiejaar: 2009-2010
2e Master Rechten
Voorwoord Geachte lezer
De bedoeling van dit schrijven is een bijdrage te leveren aan het onderzoek naar de realisatie van wat in Art 67 VWEU wordt gesteld, namelijk dat de Europese Unie een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid is (moet zijn). Aanzet tot dit werk is enerzijds mijn belangstelling voor het domein van het strafrecht, zowel nationaal als internationaal, en anderzijds een aantal gesprekken met Prof. G. Vermeulen omtrent de problematiek van dit strafrecht in Europese context. Prof. Vermeulen was ook bereid om het promotorschap op zich te nemen, waarvoor uiteraard mijn dank. Tevens gaat een woord van dank naar Mw W. De Bondt, assistent op de vakgroep Strafrecht en criminologie, voor haar advies bij het schrijven van dit werkstuk. Als titel voor deze masterproef werd geopteerd voor: “Wederzijdse erkenning van verstekvonnissen in strafzaken in de Europese Unie. Een brug te ver?”. Dit met de bedoeling te achterhalen welke hinderpalen er bestaan zowel op Europees vlak als in de nationale wetgevingen van de betrokken lidstaten, waardoor het proces van wederzijdse erkenning zo moeizaam verloopt. Ik zou ook graag mijn ouders willen bedanken voor de steun tijdens het schrijven van deze masterproef. De lezer zal in dit werk geenszins een exhaustieve SWOT-analyse vinden noch een pasklare oplossing, maar wel de antwoorden op een zoektocht naar oorzaken van wantrouwen en onbegrip met desgevallend een afgeleide naar eventuele opportuniteiten.
INHOUD Voorwoord ..........................................................................................................................................................................2 Probleemstelling en rechtsvraag .................................................................................................................................6 Hoofdstuk 1: Inleiding......................................................................................................................................................9 Hoofdstuk 2: Terminologie ......................................................................................................................................... 10 Afdeling 1: Wederzijdse erkenning in strafzaken......................................................................................... 10 Afdeling 2: Verstekvonnissen in strafzaken .................................................................................................... 11 §1. Op het niveau van de lidstaten.................................................................................................................. 11 §2. Op Europees niveau ...................................................................................................................................... 12 §3. Besluit ................................................................................................................................................................. 17 Afdeling 3: Kaderbesluiten ..................................................................................................................................... 17 Hoofdstuk 3: Wederzijdse erkenning: van het Verdrag van Amsterdam tot het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel. ..................................................................................................... 19 Hoofdstuk 4: Evolutie van verstekvonnissen in strafzaken binnen de Europese Unie...................... 23 Afdeling 1: Startpunt: het Europees uitleveringsverdrag van 1957 van de Raad van Europa .. 23 §1: Het Europees Verdrag betreffende de uitlevering van 13 december 1957, aanvullend protocol 15 oktober 1975 en tweede aanvullend protocol 17 maart 1978.................................. 23 §2. Tussentijdse verdragen ............................................................................................................................... 30 Afdeling 2 : Het Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen van 28 mei 1970 ( werd door minder dan de helft van de lidstaten geratificeerd): scharnierpunt? ............................................................................................................................................................ 31 §1. Achtergrond...................................................................................................................................................... 31 §2. Speciaal regime voor verstekvonnissen ............................................................................................... 33 §3. Keuzerecht voor de bij verstek veroordeelde .................................................................................... 39 §4. Vergelijking met overdracht van strafvervolging ............................................................................. 40 §5. Besluit ................................................................................................................................................................. 41 Afdeling 3: Verdragen na 1970............................................................................................................................ 41 §1. Europees Verdrag 3 juni 1976 betreffende de internationale gevolgen van de intrekking van het recht om een motorvoertuig te besturen .................................................................................... 41 §2. Het Verdrag van 21 maart 1983 inzake de overbrenging van gevonniste personen en aanvullend Protocol 18 december 1997 ...................................................................................................... 42 §3. Overeenkomst van 8 november 1990 inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven ............................................... 42 §4. Verdragen tot stand gekomen in het kader van de Europese Politieke Samenwerking(EPS) ............................................................................................................................................ 43 3
Afdeling 4: De 5 Kaderbesluiten ......................................................................................................................... 45 §1. Kaderbesluit 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten. ................................................................................... 46 §2. Kaderbesluit van de Raad van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties .................................................................................. 57 §3. Kaderbesluit van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie ......................................................................... 58 §4. Kaderbesluit van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning van strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of Tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie ........................................................................................... 59 §5. Kaderbesluit van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op de proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen. ......................................................... 60 §6: Synthese ............................................................................................................................................................. 60 Afdeling 5: Het besluit .............................................................................................................................................. 61 Hoofdstuk 5: Het Kaderbesluit van 26 februari 2009 tot wijziging van Kaderbesluit 2002/584/JBZ; Kaderbesluit 2005/214/JBZ; Kaderbesluit 2006/783/JBZ; Kaderbesluit 2008/909/JBZ en Kaderbesluit 2008/947/JBZ, en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces. ...... 63 Inleiding ......................................................................................................................................................................... 63 Afdeling1: Doelstellingen ....................................................................................................................................... 64 Afdeling 2: Hoofdpunten van het Kaderbesluit ............................................................................................ 66 Afdeling 3: Beperkte weigeringsgrond ............................................................................................................ 67 Afdeling 4: Vergelijking met vorige Verdragen, Kaderbesluiten en Overeenkomsten................. 71 Afdeling 5: Besluit ..................................................................................................................................................... 71 Hoofdstuk 6: Art 6 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens ......................................................... 73 Hoofdstuk 7: Verstek, wederzijdse erkenning, wederzijds vertrouwen en harmonisering ............ 75 Afdeling 1: Harmonisering, wederzijds vertrouwen en wederzijdse erkenning ............................. 75 Afdeling 2: Besluit ...................................................................................................................................................... 79 Hoofdstuk 8: Wederzijdse erkenning van verstekvonnissen. Een brug te ver?................................... 81
4
5
PROBLEEMSTELLING EN RECHTSVRAAG Het onderwerp van deze masterproef betreft: “De wederzijdse erkenning van verstekvonnissen in strafzaken in de Europese Unie. Een brug te ver? “. Wederzijdse erkenning houdt in dat een vonnis uitgesproken in een lidstaat zal kunnen worden ten uitvoer worden gelegd in iedere andere lidstaat als was het een eigen vonnis. Een goede toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning is onlosmakelijk verbonden met het bestaan van een wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten. Het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten hangt af van de mate waarin ze zeker kunnen zijn dat een verstekvonnis werd geveld zonder een aantasting van de fundamentele rechten van de betrokkene. Het is immers een groeiend wantrouwen tussen de lidstaten ten aanzien van het tenuitvoerleggen van verstekvonnissen geveld in een andere lidstaat, dat er een regeling met betrekking tot verstekvonnissen werd opgenomen in het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Uitleveringsverdrag. Zeker op het gebied van verstekvonnissen is er altijd al een grotere voorzichtigheid geboden omtrent het waken over de eerbiediging van de rechten van verdediging van de betrokkene. Het aanwezig zijn op het proces is verankerd in art. 6 EVRM, doch dit recht is niet absoluut. In bepaalde gevallen kan er afstand worden gedaan van dit recht. Het probleem met betrekking tot de verstekvonnissen is niet nieuw. Er is niet alleen het feit dat er op nationaal niveau tussen de verscheidene lidstaten grote verschillen bestaan, ook de verschillende verdragen bevatten telkens een andere regeling. Deze inconsistente wijze van behandeling draagt bij tot rechtsonzekerheid en vormt ook een hindernis voor de nationale justitiële autoriteiten. Daaromjuist de noodzaak van een goed uitgewerkte en uniforme regeling voor verstekvonnissen. Met de invoering van het beginsel van wederzijdse erkenning als hoeksteen voor de justitiële samenleving was het de bedoeling dat rechterlijke beslissingen met een absoluut minimum aan controle ten uitvoer kunnen worden gelegd in heel Europa. Met een paar beperkingen hierop zijnde de weigeringsgronden. Eén van deze weigeringsgronden, weliswaar beperkt en facultatief, is het verstekvonnis. Maar niet alle verstekvonnissen maken een weigeringsgrond uit, als aan een bepaalde voorwaarden is voldaan dan kan de tenuitvoerlegging niet geweigerd worden omdat het gebaseerd is op een verstekvonnis. Verstekvonnissen maken een teer punt uit in het kader van de justitiële samenwerking, met name op het vlak van bv. of de betrokkene wel tijdig en effectief in kennis is gesteld, of hij de mogelijkheid gehad heeft om aanwezig te zijn op het proces, of hij hij verzet of hoger beroep kan aantekenen.... In alle lidstaten worden deze elementen op een andere wijze geregeld. Dit vormt dan ook de basis van het 6
probleem. Niet in alle lidstaten worden de rechten van verdediging op dezelfde wijze en even goed gerespecteerd en beschermd. Het feit dat de Kaderbesluiten elke een andere regeling bevatte maakte er geen verbetering op. Het Kaderbesluit van 26 februari 2009 wijzigt de wijze waarop de verstekvonnissen zijn geregeld in de 5 Kaderbesluiten en voert een uniforme regeling in. In het Kaderbesluit gaat het om een meer uitgewerkte regeling, er wordt dus een stap terug gezet van de regelingen uitgewerkt in de 5 Kaderbesluiten. Dé vraag hierbij is echter of de verstekvonnissen nu voldoende zijn uitgewerkt of is er nood aan een nog beter uitgewerkte regeling? Zijn de problemen die men in het verleden had op dit gebied nu opgelost? Zal deze nieuwe regeling de toepassing van het principe van wederzijdse erkenning bevorderen? Wederzijdse erkenning vergt immers een zeer grote mate van wederzijds vertrouwen met als uitgangspunt dat de gerechtelijke beslissingen die zijn uitgevaardigd door rechters van andere lidstaten ook voldoen aan de vereisten van de eigen rechterlijke beslissingen en gerechtelijke instanties. En juist hier wringt het schoentje.... Uit arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en studies verricht door onafhankelijke en onpartijdige organisaties zoals bvb Amnesty International blijkt dat schending van de mensenrechten nog vrij frequent voorkomen. Dit blijkt onder andere uit bv. de overbevolking in de gevangenissen, de te lange voorhechtenis, de omstandigheden tijdens die voorhechtenis, de rechtsonzekerheid, het gebrek aan rechtsbijstand,.... Het lidmaatschap van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens biedt immers geen enkele garantie dat deze rechten overal op dezelfde wijze worden gerespecteerd en dat alle inbreuken systematisch worden bestraft en worden hersteld. Mede hierdoor ontbreekt het wederzijds vertrouwen, zo noodzakelijk voor de toepassing van het principe van wederzijdse erkenning. Eerdere intenties (via de 5 Kaderbesluiten1) gaven aanleiding tot praktische problemen omdat ze allemaal een verschillende regeling m.b.t. verstekvonnissen omvatten. Met het laatste Kaderbesluit tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering
1
Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel, Kaderbesluit 2005/214/JBZinzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties, Kaderbesluit 2006/783/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie , Kaderbesluit 2008/909/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning van strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in Europese Unie en Kaderbesluit 2008/947/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op de proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen en de overbrenging van gevonniste personen tussen de lidstaten van de EU.
7
van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces, tracht men deze problemen in verband met de weigeringsgronden op te lossen en een uniformiteit te creëren op het vlak van de regeling van verstekvonnissen in de Europese Unie. Maar het is zeer de vraag of dit recente Kaderbesluit voldoende zal zijn om eerdere problemen uit de weg te ruimen en zo aanleiding te geven tot een efficiëntere toepassing van de wederzijdse erkenning bij verstekvonnissen.
Rechtsvraag: -Het nieuw Kaderbesluit van 26 februari 2009 is een correctie op de 4 vorige kaderbesluiten, omdat deze te ingrijpend waren. Men ging ervan uit dat het vertrouwen tussen de lidstaten groot genoeg was zodat er geen nood was aan een precies omschreven regeling met betrekking tot de verstekvonnissen. Vraag is of dit recente Kaderbesluit nu in voldoende mate is aangepast om doeltreffend en aanvaardbaar te zijn voor de betrokken lidstaten?
8
HOOFDSTUK 1: INLEIDING In dit werkstuk zal een overzicht worden geboden van de regels in verschillende verdragen en kaderbesluiten die betrekking hebben op vonnissen gewezen in afwezigheid van de beklaagde en zal er een analyse worden gemaakt van de evolutie die deze regeling heeft doorgemaakt, om dan te eindigen met het nieuw Kaderbesluit van 26 februari 2009. Eerst zal een beschrijving worden gegeven van wat dient te worden verstaan onder de begrippen wederzijdse erkenning, verstekvonnis en kaderbesluit. Vervolgens komen de evolutie van de invoering van het principe van wederzijdse erkenning aan bod. In hoofdstuk 4 zal een overzicht worden gegeven doorheen de tijd van de verschillende verdragen die betrekking hebben op de uitlevering, het erkennen en ten uitvoer leggen van rechterlijke beslissingen. De regeling, of het gebrek aan een regeling, met betrekking tot verstek vastgelegd in ieder verdrag wordt uitvoerig besproken en vergeleken met elkaar. In het voorlaatste hoofdstuk (7) kom dan het nieuwe Kaderbesluit 26 februari 2009 aan bod. De inhoud en totstandkoming zullen uitvoering worden besproken. Vervolgens wordt het Kaderbesluit vergeleken met vroegere verdragen en Kaderbesluiten. In het laatste hoofdstuk (8) komen we dan eindelijk bij de kern van de zaak. Na het bespreken en vergelijken van de regeling van verstekvonnissen in de verschillende verdragen en kaderbesluiten gaan we kijken of het nieuwe Kaderbesluit nu beter of slechter is. Is de regeling voldoende uitgewerkt of is er nood aan een striktere bepaling. Zal het nieuwe Kaderbesluit bijdragen aan een bevordering van de wederzijds erkenning of steken de oude problemen ook hier de kop op?
9
HOOFDSTUK 2: TERMINOLOGIE AFDELING 1: WEDERZIJDSE ERKENNING IN STRAFZAKEN Art 82 eerste lid VWEU: De justitiële samenwerking in strafzaken in de Europese Unie berust op het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen en omvat de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechterlijke bepalingen van de lidstaten op de in de lid 2 en in artikel 83 genoemde gebieden. Maar wat houdt nu de wederzijdse erkenning precies in? Volgens A.H.J. Swart houdt wederzijds erkennen in : “ Erkennen bestaat in de bereidheid om binnen de eigen rechtsorde rechtsgevolgen te verbinden aan rechterlijke beslissingen die in een andere rechtsorde tot stand is gekomen2. Afgaande op het woord bereidheid dient er toch een zeker niveau van vertrouwen aanwezig te zijn als men als lidstaat bereid is om aan vreemde vonnissen dezelfde rechtsgevolgen te hechten als aan nationale vonnissen. Volgens de Commissie is het beginsel van wederzijdse erkenning “gebaseerd op het algemene uitgangspunt dat een andere staat een bepaalde zaak niet op dezelfde of op een vergelijkbare manier behandelt, maar de uitkomst toch zo zal zijn dat die wordt aanvaard als gelijkwaardig aan beslissingen van de eigen staat.” Hierbij, aldus de Commissie, speelt het wederzijds vertrouwen een belangrijke rol. Het vertrouwen dat zowel de partners adequaat werken als dat deze regels correct worden toegepast. Gebaseerd op dit idee van gelijkwaardigheid en vertrouwen wordt toegestaan dat een beslissing geveld in een andere lidstaat rechtskracht krijgt binnen het eigen rechtsgebied.3 Wederzijdse erkenning gaat dus uit van het vermoeden dat de rechtstelsels van alle lidstaten van de Europese Unie gelijkwaardig zijn en dat de rechten van verdediging overal op een gelijkaardige en adequate wijze worden beschermd. Doch het is niet omdat iedere lidstaat lid is geworden van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens dat deze rechten ook in iedere lidstat op een adequate wijze worden beschermd of geëerbiedigd. Het wederzijds erkennen van verstekvonnissen blijft een moeilijk gegeven binnen de Europese Unie wat voor gevolg heeft dat heel veel arresten in verband met verstekvonnissen voor het Europees hof van de Rechten van de Mens komen.
2 A.H.J., SWART, Een ware Europese rechtsruimte, Deventer, Gouda Quint, 2001, 17-18. 3 COM(2000) 495 def., Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake wederzijdser erkenning van definitieve beslissingen in strafzaken., Brussel, 27 juli 2000, p.4-5.
10
Wederzijdse erkenning en wederzijds vertrouwen gaan hand in hand, men vertrouwt erop dat de rechtsmacht van de staat die de beslissing heeft uitgevaardigd op een correcte manier te werk is gegaan en hierbij de rechten van het individu niet met de voeten heeft getreden. Juist dit wederzijds vertrouwen ligt aan de basis van het als gelijkwaardig beschouwen van beslissingen van buitenlandse rechters met beslissingen van eigen rechters. A.H.J. Swart stelt zich echter de vraag in hoeverre het concept van de wederzijdse erkenning effectief als grondslag dienen voor alle vormen van strafrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie, in hoeverre de wederzijdse erkenning daadwerkelijk een consistent en overtuigend geheel van samenwerkingsvormen (zou) opleveren, welke voorwaarden daarvoor (zouden) moeten vervuld zijn en welke prijs daarvoor (zou) moet(en) worden betaald4? Meestal gaat het beginsel van wederzijdse erkenning hand in hand met een zekere mate van standaardisering. Het kan het gemakkelijker maken om uitspraken geveld in een andere lidstaat te aanvaarden. Maar wederzijdse erkenning kan er ook voor zorgen dat standaardisering tot op zekere hoogte overbodig is.5 Deze 3 elementen zijn onlosmakelijk verbonden met elkaar. Een zeker niveau van harmonisering vergroot het vertrouwen tussen de lidstaten (een lidstaat kan er met meer zekerheid op vertrouwen dat ze zelf ook tot die uitkomst zou gekomen zijn of dat de fundamentele rechten van de betrokkene niet zijn geschonden), en het vertrouwen van de lidstaten in elkaar zorgt voor de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning.
AFDELING 2: VERSTEKVONNISSEN IN STRAFZAKEN §1. OP HET NIVEAU VAN DE LIDSTATEN Groot probleem op het gebied van verstekvonnissen zijn de grote verschillen in regelgeving die bestaan tussen de verschillende lidstaten. In bepaalde lidstaten is het verstekvonnis omstandig behandeld, terwijl in andere lidstaten het zeer zeldzaam is dat een vonnnis zal worden geveld in afwezigheid van de betrokkene en in nog andere lidstaten kent men geen verstekvonnissen. Dit heeft tot gevolg dat er een zeker niveau van wantrouwen heerst tussen de lidstaten wanneer het aankomt op
4 Swart A.H.J., Een ware Europese rechtsruimte., Deventer, Gouda Quint, 2001, p. 25. 5 COM(2000) 495def., Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake wederzijdse erkenning van definitieve beslissingen in strafzaken., Brussel, 26 juli 2000, p. 5.
11
het wederzijds erkennen van verstekvonnissen dit vormt een hindernis vormt bij toepassen van het principe van wederzijdse erkenning6. Zeker in dit gebied is er nood aan een duidelijke uitgewerkte regelgeving op het Europees niveau en maatregelen en een bepaald niveau van standaardisering die de wetgeving van de verscheidene lidstaten dichter bij elkaar brengt. Naar Belgisch recht wordt een vonnis in strafzaken voor de politierechtbank en de correctionele rechtbank bij verstek gewezen indien de gedaagde of de advocaat die hem vertegenwoordigt niet verschijnt op de dag en het uur in de dagvaarding bepaald.7 Voor het Hof van Assisen wordt de beschuldigde berecht bij verstek indien hij zich niet aanmeldt op de voor de opening van de debatten vastgestelde datum. 8 Het Verenigd Koninkrijk en Denemarken zitten met een rechtssysteem waarin verstekvonnissen zeer zelden voorkomen. Zweden erkent geen verstekvonnissen. In Nederland kan men zowel in eerste aanleg als in hoger beroep veroordeeld worden zelfs indien de dagvaarding de betrokkene niet heeft bereikt. Zo'n veroordelingen worden alleen definitief indien de betrokkene in persoon wordt veroordeeld. Slovakije kampte met hetzelfde probleem maar wijzigde zijn wetgeving om in overeenstemming te zijn met de bepaling opgenomen in het Kaderbesluit. Italië zit nog met een gebrekkige regeling op het vlak van verstekvonnissen.9
§2. OP EUROPEES NIVEAU Op Europees niveau bestaat geen overkoepelende definitie. Men dient in ieder verdrag afzonderlijk te kijken voor een (soms vage) omschrijving van verstekvonnissen, als er al een omschrijving in terug is te vinden. In de meeste verdragen en Kaderbesluiten heeft men ervoor gekozen om geen definitie te geven maar in het artikel zelf die de weigeringsgrond en zijn beperkingen omschrijft, in het algemeen weer te geven wat moet worden gezien als een verstekvonnis.
6 Raad 6877/09 ( Presse 51), persmededeling 2927e vergadering van de Raad Justitie en Binnenlandse zaken, Brussel, 26 en 27 februari 2009, p. 26. 7
Art. 149 en art. 186 Wetboek van Strafvordering.
8
Art. 381 Wetboek van strafvordering.
9 R. Blekxtoon, “ Commentary on an article by article basis”, in R. Blekxtoon en W. van Ballegooij, Handbook on the European arrest warrant, Den Haag, TCM Asser Press 2005, (p. 217) p. 240.
12
Het Europees uitleveringsverdrag maakt geen onderscheid in behandeling tussen verstekvonnissen en vonnissen gewezen op tegenspraak, het is dan ook niet echt verwonderlijk dat er in dit verdrag geen omschrijving terug te vinden is van verstekvonnissen. Evenmin in het Tweede Aanvullend Protocol van 1978 is een definitie terug te vinden, wel wordt in het rapport explicatif verwezen naar de definitie van verstekvonnissen opgenomen in het Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen10. Het Europees Verdrag inzake het toezicht op de voorwaardelijke veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen van 30 november 1964 bevat geen definitie of enige omschrijving van wat dient te worden verstaan onder verstekvonnis. Net zoals het Tweede Aanvullende Protocol en het Europees Verdrag inzake het toezicht op de voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen bevat het Europees Verdrag van 30 november 1964 betreffende het toezicht op de voorwaardelijke of in vrijheid gesteld personen geen definitie van wat dient te worden verstaan onder verstekvonnis. Dit zal de lidstaten aanzetten tot “liberaal gebruik” van het appreciatievermogen dat hun wordt toegekend in dit verdrag, met het gevolg dat verstekvonnissen maar zelden zullen worden uitgevoerd. Dit brengt de efficiëntie van het verdrag zelf in het gedrang omdat de meeste vonnissen die in aanmerking komen voor tenuitvoerlegging in de staat van verblijf, de staat waar het verkeersmisdrijf zich heeft voorgedaan bij verstek werden gewezen. Om die redenen moet de aanvulling in overeenstemming zijn met het internationaal verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen11. De bepalingen in resolutie (79) 15 stellen dat de richtlijnen in resolutie (75) 11 moeten worden nageleefd bij een procedure in afwezigheid van de beklaagde, aanleiding hier is het ontbreken van een definitie van verstekvonnis en het uiterst beperkt karakter van de exequaturprocedure in het verdrag.12 In het Europees Verdrag van 28 mei 1970 inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen wordt in afdeling 3 voor het eerst op Europees niveau een uitgewerkte definitie gegeven van een verstekvonnis: “de beslissing van een strafrechter van een verdragsluitende staat naar aanleiding van een strafvervolging uitgesproken terwijl de veroordeelde niet in persoon op de terechtzitting is verschenen behalve een verstekvonnis of strafbeschikking die in staat van veroordeling na verzet van de veroordeelde is bevestigd of uitgesproken en een in hoger beroep gewezen verstekvonnis mits het beroep tegen het vonnis in eerste aanleg was ingesteld door de veroordeelde.
10 Rapport explicatif, Tittre 3 Deuxième Protocol additionel à la Convention Européenne d'extradition, STE n° 098, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/Html/098.htm. 11 F. THOMAS, De Europese rechtshulpverdragen in strafzaken, Gent, Story-Scientia, 1980, p. 357. 12 F. THOMAS, De Europese rechtshulpverdragen in strafzaken, Gent, Story-Scientia, 1980, p. 411.
13
Wordt niettegenstaand het voorgaande als een vonnis op tegenspraak beschouwd: verstekvonnis gewezen in de Staat van veroordeling dat na verzet van de veroordeelde is bevestigd of uitgesproken en in hoger beroep gewezen verstekvonnis mits het beroep tegen het vonnis in eerste aanleg werd ingesteld door de veroordeelde.” 13 De eerste uitzondering speelt zich af op nationaal niveau van een lidstaat. Het feit dat de betrokkene al op nationaal vlak de mogelijkheid heeft gehad op een nieuw proces en wederom was hij niet aanwezig op het proces of hij heeft de termijn om verzet aan te tekenen laten verlopen. De betrokkene heeft zijn kans gehad op een nieuw proces en heeft verzet aangetekend maar is dan wederom niet aanwezig. Deze definitie is veel ruimer dan sommige definities van verstekvonnissen op nationaal niveau. In vele landen is het toegelaten dat de betrokkene niet persoonlijk verschijnt maar wel wordt vertegenwoordigd door zijn advocaat. Zelfs verder nog, sommige rechtbanken beschikken over de mogelijkheid/bevoegdheid om een beklaagde te verontschuldigen van zijn plicht om te verschijnen wanneer de betrokkene ziekte of een te grote afstand van zijn woonplaats naar de rechtbank inroept als reden. In dat geval zal de rechtbank dan verwijzen naar een verklaring die eerder door de betrokkene werd afgelegd voor het proces bij een rechter dichter bij zijn woonplaats. Maar zelfs in deze gevallen waar de betrokkene in staat was om zich te verdedigen via een raadsman of via een verklaring die hij voor de start van het proces heeft afgelegd voor een rechter dichter bij zijn woonplaats en hij op zijn verzoek was verontschuldigd van zijn plicht om te verschijnen. Zelf in die gevallen zal het vonnis die wordt geveld niet worden gezien als een vonnis op tegenspraak. De definitie legt de nadruk op de noodzaak van de persoonlijke aanwezigheid van de betrokkene op zijn proces.14 Het effect van deze grondig uitgewerkte definitie wordt teniet gedaan door het feit dat het Europees verdrag inzake de interantionale geldigheid van verstekvonnissen voor het merendeel van de lidstaten niet in werking is getreden. Het probleem met betrekking tot de verstekvonnissen werd dan maar opgelost door het opstellen van een Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Uitleveringsverdrag15. De deskundigen die op initiatief van the European Committee on Crime Problems ( ECCP) in september 1971, de Europese rechtshulpverdragen onderzochten, kwamen tot het besluit dat het 13 Art. 1 punt f en art. 21 tweede lid Europees Verdrag inzake de international geldigheid van strafvonnissen van 28 mei 1970. 14 Rapport explicatif, art. 21 Convention européenne sur la valeur internationale des jugements répressifs, STE n° 070, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/070.htm. 15 Art. 3 Tweede Aanvullend Protocol 17 maart 1978 bij het Europees Verdrag betreffende de uitlevering; D. KRAPAC, “ Verdicts in absentia.”, in R. BLEKXTOON en W. VAN BALLEGOOIJ (eds.), Handbook on the European arrest warrant, Den Haag, TCM Asser Press 2005, (p. 119) p. 122.
14
disparate karakter van de in de verdragen opgenomen definities de zinvolle coëxistentie van de instrumenten zelf in het gedrang brengt16. Zo ook de definities, en in de meeste gevallen een gebrek aan, van wat een vonnis gewezen in afwezigheid van de betrokkene is. Deze bevindingen hadden een weerslap op latere verdragen. De daaropvolgende verdragen tot aan het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel bevatten geen definities meer met betrekking tot verstekvonnissen. Enige uitzondering hierop is de Overeenkomst van 8 november 1990 inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van de opbrengsten van misdrijven. Het gaat niet om een expliciete omschrijving maar een vage en ietswat negative omschrijving: Een beslissing tot confiscatie gegeven bij afwezigheid van de persoon tegen wie de beslissing is gericht, in lid 5 worden 2 gevallen bepaald waarbij de beslissing niet wordt geacht bij afwezigheid van de betrokken te zijn gegewezen17. Het voorstel tot een kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel bevatte oorspronkelijk een definitie van verstekvonnis die deels is geïnspireerd op de omschrijving in het Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van 1970 en gedeeltelijk op Resolutie(75)11 van het Comite van Ministers van de Raad van Europa. Het komt overeen met art. 3 punt g van United Nations model extradition Treaty.Het houdt ook rekening met de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens18: Art 3 punt d: “judgement in absentia. means any judgement rendered by a court after criminal proceedings at the hearing of which the sentenced person was not personally present. It shall not include a judgement given in proceedings in which it is clearly established that the person was effectively served with a summons, in time to enable him or her to appear and to prepare his or her defence, but he or she deliberately decided not to be present or represented, unless it is established that his or her absence and the fact that he or she could not inform the judge thereof were due to reasons beyond his or her control.”
Deze bepaling heeft het niet gehaald tot in de uiteindelijke aangenomen versie. In het Kaderbesluit in het art. 5 punt 1 Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel vinden we een veel mildere versie: ....de betrokkene niet aanwezig was omdat hij niet persoonlijk gedagvaard werd of anderszins in kennis gesteld is van datum e, plaats van terechtzitting.....
16 THOMAS F., De Europese rechtshulpverdragen in strafzaken, Gent, Story-Scientia, 1980, p. 105. 17 Art. 18 lid 4 punt f en lid 5 Overeenkomst 8 november 1990 inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van midrijven. 18 COM(2001) 522 final/2, Explanatory memorandum. Proposal for a Council Framework Decision on the European arrest warrant and the surrender procedures between the Member States., Brussel 25 september 2001, p. 8.
15
In de 4 volgende Kaderbesluiten is er wederom geen duidelijk en expliciete definitie over wat dient te worden verstaan onder een verstekvonnis weer te vinden. Art. 7 lid 2 punt g, ii Kaderbesluit 2005/214/JBZ heeft het over de betrokkene die niet persoonlijk is verschenen; art. 8 lid 2 punt e Kaderbesluit 2006/783/JBZ gaat een stapje verder en heeft het over de betrokkene die niet is verschenen noch door een raadsman werd vertegenwoordigd bij de procedure die tot de beslissing heeft geleid; art. 9 lid 1 punt I Kaderbesluit 2008/909/JBZ en art. 11 lid 1 punt h Kaderbesluit 2008/947/JBZ vermelden gewoon het vonnis is bij verstek gewezen. In de eerste versie van het ontwerp-Kaderbesluit van 26 feburari 2009 werd een omschrijving gegeven van wat diende te worden verstaan onder verstekvonnissen: onder een bij verstek gegeven beslissing wordt verstaan een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, wanneer de betrokkene niet persoonlijk aanwezig was bij het proces dat tot deze beslissing heeft geleid.19 Een definitie die veel vager en algemener is in vergelijking met de definitie in het Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen (cf supra). Wel werd in het Addendum door de Raad benadrukt dat de draagwijdte van deze definitie beperkt was tot de reikwijdte van de desbetreffende Kaderbesluiten en zeker niet strekt tot de onderlinge aanpassing van nationale wetgeving voor zuiver binnenlandse zaken en laat eventuele andere of meer nauwkeurige definities van nationale “verstekbeslissingen” onverlet20. Het Kaderbesluit 26 februari 2009 dient om te verhelpen aan de verschillende regimes die momenteel horizontaal bestaan21 Toch heeft deze bepaling het niet gehaald in de definitieve versie van het Kaderbesluit betreffende de verstekvonnissen22. In de uiteindelijke versie werd in ieder artikel het woord verstekvonnis vervangen door : de betrokkene die niet in persoon is verschenen op het proces die tot de beslissing heeft geleid.
19 Raad 5213/08 COPEN 4, Initiatief ontwerp-kaderbesluit van de Raad, Brussel 14 januari 2008, p.6, 10, 13, 16. 20 Raad 5213/08ADD1 COPEN 4, Initiatief-addendum bij ontwerp-kaderbesluit van de Raad, Brussel 30 januari 2008, p6. 21 Europees Parlement A6-0285/2008, verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, 2 juli 2008, p. 52. 22 De voorgestelde bepaling werd gewist; Europees parlement A6-0285/2008, verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, 2 juli 2008, p. 14, 24, 33 en 40.
16
§3. BESLUIT Bij het overlopen van de verscheidene definities omtrent verstekvonnissen zowel op nationaal niveau als op Europees niveau is duidelijk te merken dat er grote verschillen bestaan. Dit vormt de basis die wederzijds erkennen van verstekvonnissen zo delicaat maakt. Zeker op het Europees niveau liggen inconsistentie inzake de formulering en het ontbreken van definities in vele verdragen aan de basis van de vele problemen die bestaan inzake verstekvonnissen. De vage formulering geeft aanleiding tot verschillende interpretaties en het gebrek aan definities in sommige verdragen maakt dat men dient terug te vallen op nationale wetgeving . Met betrekking tot de Kaderbesluiten tracht het Kaderbesluit van 26 febrauri hier toch een zeker consistentie in te lassen. Het valt zeker te betreuren dat de definitie die in het ontwerp-Kaderbesluit werd opgesteld niet in de definitieve versie werd opgenomen. Alhoewel het belang van de definitie beperkt zou zijn gebleven door het feit dat benadrukt werd dat het niet de bedoeling was om de nationale wetgeving te veranderen en eventuele andere of meer striktere definities onverlet laat.
AFDELING 3: KADERBESLUITEN Het kaderbesluit werd geïntroduceerd door het Verdrag van Amsterdam als instrument om te komen tot de verwezelijking van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.23 Kaderbesluiten worden gebruikt als middel ter bevordering van het principe van wederzijdse erkenning van gerechtelijke beslissingen in strafzaken en harmonisering van het strafrecht tussen de lidstaten om te komen tot één ware Europese rechtsruimte.24
Een Kaderbesluit wordt voorgesteld door de Europese Commissie of komt er op voorstel van een lidstaat. Het voorstel gaat vervolgens naar het Europees parlement waar er de mogelijkheid is tot het indienen van amendementen. Na de stemming in de plenaire vergadering gaat de tekst naar de Raad van de Europese Unie waar het voorstel met eenparigheid van stemmen moet worden goedgekeurd. Na goedkeuring moet het kaderbesluit worden geïmplementeerd in de
23 Oud art. 29, 31 punt e en 34 lid 2 punt b VEU; A. WINANTS, “ De doorwerking van het EU-Kaderbesluit inzake de overlevering.”, Nullum Crimen 2006, (p.77) p. 78. 24 G. VERMEULEN, “ Wederzijdse erkenning van straffen in de Europese Unie en België.” in A. MASSET, PH. TRAEST, J. BARON, M. DE REU, E. FRANCIS, P. REYNAERT, V. SERON, Y. VAN DEN BERGE, F. VERBRUGGEN en G. VERMEULEN (ed), L'exécution des peines. De strafuitvoering., Brussel, La Charte 2007, (141) 146.
17
respectievelijke nationale wetgevingen. De lidstaten beslissen dus zelf met welke middelen en procedures ze het vooropgestelde resultaat bereiken.
18
HOOFDSTUK 3: WEDERZIJDSE ERKENNING : VAN HET VERDRAG VAN AMSTERDAM TOT HET KADERBESLUIT BETREFFENDE HET EUROPEES AANHOUDINGSBEVEL. Wederzijds erkenning was zeker geen innovatie toen op de Europese Raad van Tampere werd besloten dat de wederzijdse erkenning de nieuwe hoeksteen zou worden van de justitiële samenwerking in burgerlijke en strafzaken25. De Europese Unie paste dit principe al toe op het gebied van de interne markt (arrest Cassis de Dijon) en ook onder andere in het Verdrag 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken ( EEX-verdrag). Ook in de klassieke rechtshulpverdragen wordt gebruik gemaakt van een gelijkaardig systeem van erkennen alhoewel het begrip wederzijds erkenning niet expliciet wordt vermeld, zoals bv. in het Europees verdrag 28 mei 1970 inzake de internationale geldigheid van verstekvonnissen. Het verdrag van Amsterdam stelt dat het doel van de Unie erin bestaat de burgers in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtwaardigheid een hoog niveau van zekerheid te veschaffen door de ontwikkeling van gezamenlijk optreden van de lidstaten op het gebied van politionele en justitiële samenwerking in strafzaken26. Deze doelstelling dient te worden verwezelijkt door een nauwere samenwerking tussen de justitiële autoriteiten en indien nodig de onderlinge aanpassing van de bepalingen betreffende strafzaken in de lidstaten door het geleidelijk aannemen van maatregelen tot de opstelling van minimumvoorschriften27. Het verdrag van Amsterdam voerde hiervoor het kaderbesluit als nieuw rechtsinstrument in28. Direct werden stappen ondernomen om te komen tot een betere samenwerking op het gebied van politionele en justitiële samenwerking. Op de Europese Raad van Cardiff op 15 en 16 juni 1998 werd het belang van een doeltreffende justitiële samenwerking benadrukt en verzocht de Raad en de Commissie na te gaan hoe de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen konden worden verruimd om zo te komen tot een nauwere samenwerking tussen de lidstaten29. Het daaropvolgende actieplan ter uitvoering van het Verdrag van Amsterdam van de Raad en de Commissie stelt als maatregel dat er initiatieven dienen te 25 De Europese raad van Tampere 15 en 16 oktober 1999: conclusies van het voorzitterschap, §33, http:www.europarl.europa.eu/summits/tam_nl.htm 26
Oud art. 29 eerste lid VEU.
27 Oud art 29, tweede lid VEU, art. 31 eerste lid punt e VEU. 28 Oud art 34 tweede lid punt b VEU. 29 Europese Raad van Cardiff 15 en 16 juni 1998 (SN 150/1/98 REV1), conclusies van het voorzitterschap, §39.
19
worden genomen met het oog op het vergemakkelijken van de onderlinge erkenning van beslissingen en de tenuitvoerlegging van vonnissen in strafzaken30. Op de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 werd beslist dat het beginsel van de wederzijdse erkenning de hoeksteen van de justitiële samenwerking zou worden om zo te komen tot een ware Europse rechtsruimte31. Aan de Raad en de Commissie wordt gevraagd een programma van maatregelen goed te keuren om het beginsel van wederzijdse erkenning toe te passen. Voor dit programma pakt de Europese Commissie in juli 2000 met een eerste uitvoerige mededeling gericht aan de raad en het Europees parlement inzake wederzijdse erkenning van definitieve beslissingen in strafzaken, die een verkennend karakter heeft en de de verscheidene vraagpunten en mogelijke gevolgen verzameld in één bundel32. In haar programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechterlijke beslissingen worden de doelstellingen opgesomd die door de lidstaten dienen te worden bereikt en de maatregelen die moeten worden genomen om de vooropgestelde doelstellingen te bereiken gerangschikt volgens prioriteit33. Het bevat daarnaast een zevental parameters waarvan kan afhangen hoe ver men op deze 24 terreinen met het erkennen kan gaan. Het programma ziet zichzelf niet meer dan als een aanzet tot het nemen van maatregelen34 Vijf jaar na de Raad van Tampere maakt de Commissie een evaluatie van de verwezenlijkingen en hoe men vandaar verder kan gaan in de totstandkoming van één ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Met die mededeling zet de Commissie de deur open voor een nieuw programma van maatregelen waarin men verder gaat op de weg die men is ingeslagen sinds de Raad van Tampere35. 30 Raad, Actieplan van 3 december 1998 van de raad en de Commissie over hoe de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam inzake de totstandbrening van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid het best kunnen worden uitgevoerd., Pb. C. 23 januari 1999, afl. 19. punt 45 f, p. 12. 31 Europese Raad van Tampere 15 en 16 oktober 1999, conclusies van het voorzitterschap, §5 en §§33. 32 Com( 2000) 495 def., mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: wederzijdse erkenning van definitieve beslissingen in strafzaken, http://eur-lex.europa.eu; G. Vermuelen, “ Wederzijdse erkenning van straffen in de Europese Unie en in België.”, in A. Masset, Ph. Traest, J. Baron, M. de Rue, e. Francis, P. Reynaert, V. seron, Y. Van Den Berge, F. Verbruggen en G. Vermeulen (ed.), L'exécution des peines. De strafuitvoering., Brussel, La Charte 2007, (141) 149. 33 Programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen, Pb. C. 15 januari 2001, p. 10-22. 34 A.H.J., SWART, Een ware Europese rechtsruimte? Deventer,Gouda Quint, 2001,26 35 COM ( 2004) 401 def., mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid: een balans van het programma van Tampere en richtsnoeren voor de toekomst, p6-7.
20
De Commissie benadrukt de essentie van wederzijds vertrouwen enerzijds en de noodzaak aan maatregelen ter versterking van het wederzijds vertrouwen anderzijds opdat de wederzijdse erkenning een solide basis zou hebben36. De Commissie herhaalt dat wederzijdse erkenning de hoeksteen van de justitiële samenwerking is en moet blijven, dat het noodzakelijk is om het wederzijds vertrouwen te verbeteren, een coherent strafbeleid te ontwikkelen met een centrale rol voor Eurojust. De Commissie concludeert dat de nieuwe maatregelen verder bouwen op hetgeen beslist werd op de Raad van Tampere en dat die doelstellingen zullen worden bereikt volgens de werkmethode van Tampere (omdat na evaluatie blijkt dat deze methode werkt). Er is reeds een lange weg afgelegd sinds Tampere maar we zijn nog lang niet toe aan één ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid37. Een eerste bestaand rechtsinstrument dat gebaseerd is op het principe van de wederzijdse erkenning is het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten. De eerste stap in de richting van het Europees aanhoudingsbevel vond plaats op de Europese Raad van Tampere waar de Europese Raad “ van oordeel is dat voor personen die na een definitieve veroordeling aan de rechtspleging proberen te ontkomen, de formele uitleveringsprocedure tussen de lidstaten moet worden afgeschaft en vervangen door een overdracht zonder meer.”38 .Ten gevolge van de gebeurtenissen op 11 september 2001 werd het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van uitlevering tussen de verschillende lidstaten voor tijdschema aangenomen en hadden de gebeurtenissen ook een invloed op de inhoud van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel, en dit allemaal op zeer korte termijn39. In dit Europees aanhoudingsbevel werd de klassieke procedure van de uitlevering vervangen door een systeem van vrijwel veralgemeende eenvoudige uitlevering van verdachten en veroordeelden gesteund op het basisbeginsel van wederzijdse erkenning door de lidstaten van elkaars aanhoudingsmandaten.40
36 COM ( 2004) 401 def., mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid: een balans van het programma van Tampere en richtsnoeren voor de toekomst, p 6 en 12. 37 COM ( 2004) 401 def., mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid: een balans van het programma van Tampere en richtsnoeren voor de toekomst, p 17. 38 De Europese Raad van Tampere 15 en 16 oktober 1999. Conclusies van het voorzitterschap, §35, http://www.europarl.europa.eu/summits/tam_nl.htm ( geraadpleegd op 26 oktober 2009). 39 P. ASP, “ Mutual recognition and the development of criminal law cooperation within the EU.” in E. J. Husabo en A. STRANDBAKKEN (eds.), Harmonization and criminal law in Europe, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, (23) 27. 40 G. VERMEULEN, “ Van Tampere tot Laken. Meer veiligheid ten koste van vrijheid en rechtvaardigheid?”, Panopticon, 2002, (p.1) p. 4.
21
Het Haags programma goedgekeurd op de Europese Raad van 4 en 5 november 2004, het tweede meerjarenplan, bouwt zoals hierboven gezegd verder op de verwezelijkingen van de Raad van Tampere en bevat maatregelen die het hoofd moeten bieden aan nieuwe problemen en uitdagingen. Men bedrukt de nood aan het verbeteren van het wederzijds vertrouwen en het voorzien van een evaluatiemechanisme41. Om concreet uitvoering te geven aan het Haags programma werd een actieplan opgesteld door de Raad en de Commissie de een opsomming bevat van maatregelen42. In haar volgende meerjarenplan, het programma van Stockholm43, blijven wederzijds erkenning en wederzijds vertrouwen hoog op de agenda staan. Ook de Europese Raad benadrukt het belang van het verder werken aan het vergroten van het wederzijds vertrouwen en het creëren van een echte Europese rechtshandhavingcultuur is hierbij cruciaal. De Tampere richtpunten waren dus een eerste concrete stap in deze richting, die richting bleef men volgen in het Haags programma en resulteerde uiteindelijk in het ontstaan van verscheidene kaderbesluiten, waarvan sommige (althans volgens bepaalde lidstaten) duidelijk een stap te ver gingen. Vervolgens werd dan in het Europees kaderbesluit van 26 februari 2009 inzake de wederzijdse erkenning van verstekvonnissen een poging ondernomen om een meer realistische weg in te slaan.
41 Raad, The Hague programme: strengthening freedom, security and justice in the European Union, Pb. C. 3 maart 2005, afl. 53, p. 11-12. 42 Raad, Actieplan van de Raad en de Commissie ter uitvoering van het Haags programma voor de versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie., Pb. C. 12 augustus 2005, afl. 198, p. 1-22. 43 Raad van de Europese Unie 14449/09, Het programma van Stockholm- Een open en veilig Europa ten dienste van de burger, Brussel 16 oktober 2009, http://parlis.nl/pdf/bijlagen/BLG22293.pdf.
22
HOOFDSTUK 4: EVOLUTIE VAN VERSTEKVONNISSEN IN STRAFZAKEN BINNEN DE EUROPESE UNIE Van het Europees verdrag van 1957 betreffende de uitlevering tot het Kaderbesluit van 26 februari 2009
AFDELING 1: STARTPUNT: HET EUROPEES UITLEVERINGSVERDRAG VAN 1957 VAN DE RAAD VAN EUROPA De Raad van Europa had al verscheidene internationale verdragen op het gebied van strafrecht uitgevaardigd voordat de Europese Unie met het Verdrag van Maastricht in 1992 een aantal bescheiden bevoegheden kreeg toebedeeld44.
§1: HET EUROPEES VERDRAG BETREFFENDE DE UITLEVERING VAN 13 DECEMBER 1957, AANVULLEND PROTOCOL 15 OKTOBER 1975 EN TWEEDE AANVULLEND PROTOCOL 17 MAART 1978 A. Europees uitleveringsverdrag en het Eerste Aanvullend Protocol Dit verdrag kan worden beschouwd als het prototype van de traditionele nationale samenwerking in strafzaken, een eerste aanloop naar een mechanisme van uitleveringsverzoeken tussen volledig soevereine staten, beheerst door typische intergouvernementele kenmerken zoals discretionaire bevoegdheid, vereiste van dubbele incriminatie, specialiteitsbeginsel, wederkerigheidsprincipe, de niet uitlevering van eigen onderdanen en de niet uitlevering voor politieke misdrijven.45 In het Europees verdrag zelf en het eerste aanvullend protocol was niets specifieks voorzien met betrekking tot de uitlevering op basis van een rechterlijke beslissing gewezen bij verstek. Er werd geen onderscheid gemaakt tussen vonnissen gewezen op tegenspraak en vonnissen gewezen bij afwezigheid 44 C. JANSSENS , “De burger, de Unie en het Europees aanhoudingsbevel: op zoek naar het juiste evenwicht tussen vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid”, in J. MEEUSEN en G. STRAETMANS (red.), Politionele en justitiële strafrechtelijke samenwerking in de Europese Unie, in Studies Europees Recht Universiteit Antwerpen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 24. 45 C. JANSSENS, “De burger, de Unie en het Europees aanhoudingsbevel: op zoek naar het juiste evenwicht tussen vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.”, in J. MEEUSEN en G. STRAETMANS ( red.), Politiële en justitiële strafrechtelijke samenwerking in de Europese Unie. Welk evenwicht tussen vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, in Studies Europees recht Universiteit Antwerpen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 7. ; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht., Antwerpen/Apeldoorn, Maklu 2006, p. 1244-1255.
23
van de beklaagde. Volgens het Europees uitleveringsverdrag kon een persoon worden uitgeleverd op basis van een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling. Dus indien het ging om een uitvoerbaar verstekvonnis, dan kon de betrokkene die veroordeeld is, bij verstek worden uitgeleverd.46
B. Totstandkoming Tweede Aanvullend Protocol Het Tweede Aanvullend Protocol van 17 maart 1978 voegde aan het Verdrag betreffende de uitlevering een artikel toe met betrekking tot verstekvonnissen, zonder een beschrijving van het begrip in het Protocol zelf. Zoals hierboven in het hoofdstuk 2 reeds werd gezegd wordt in het rapport explicatif verwezen naar de definitie in het Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van verstekvonnissen. Het verstekvonnis als mogelijke belemmering voor de uitlevering vindt haar oorsprong in het voorbehoud dat Nederland ( Nederland was de eerste lidstaat die een voorbehoud inlastte in haar wet tot de ratificatie van het Uitleveringsverdrag) eertijds maakte bij het Europees uitleveringsverdrag, namelijk dat de uitlevering niet zou plaatsvinden indien het duidelijk werd dat de betrokkene de rechten die hem op grond van ar. 6 lid 3 puntje c EVRM ( het recht om zichzelf te verdedigen of bijstand te hebben van een raadsman naar zijn keuze) toekomen niet heeft kunnen uitoefenen47, meer bepaald de uitlevering die gefundeerd is op een verstekvonnis wordt geweigerd indien er voor de veroordeelde geen rechtsmiddel openstaat tegen dit verstek .48 De weigeringsgrond opgenomen in het Protocol is wijder dan het voorbehoud gemaakt door Nederland. De subcommissie was van mening dat als men dan de uitlevering kon weigeren dit niet enkel op grond van art. 6 lid 3 puntje c zou zijn maar dat de uitlevering zou kunnen geweigerd worden indien er een schending zou zijn van één van de rechten van verdediging in zijn geheel.49 Het toevoegen van deze regeling aan het Europees uitleveringsverdrag was enerzijds een gevolg van het groeiend wantrouwen ten opzichte van verstekvonnissen omdat meer en meer was gebleken dat deze ontoereikend waren op het gebied van bewijslevering en straftoemeting, en anderzijds het gevolg 46 Art. 12 lid 2 punt a Europees Verdrag 13 december 1957 betreffende de uitlevering. 47 G. CORSTENS en J. PRADEL, Het Europees Strafrecht, Deventer, Kluwer 2003, p. 137; D. KRAPAC, “ Verdicts in absentia”, in R. BLEKXTOON en W. VAN BALLEGOOIJ (eds.), Handbook on the European arrest warrant, Den Haag, TCM Asser Press 2005, (p. 119) p. 121 ( voetnoot 4). 48 G. CORSTENS en J. PRADEL, Het Europees Strafrecht, Deventer, Kluwer 2003, p. 137; G. VERMEULEN, T. VANDER BEKEN, P. ZANDERS en B. DE RUYVER, Internatoinale samenwerking in strafzaken en rechtsbescherming, Brussel, Politeia 1995, p. 164. 49 Rapport explicatif, Tittre 3 Deuxième Protocol additionel à la Convention Européenne d'extradition, STE n° 098, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/Html/098.htm.
24
van rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het feit dat de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens de procedurele waarborgen in art. 6 EVRM strenger ging gaan interpreteren.50 De subcommissie had er eerst aan gedacht om zich bij het opstellen van de bepalingen te baseren op de bepalingen opgenomen in het Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen die betrekking hebben op verstekvonnissen. Maar het was niet mogelijk om die regels over te nemen en te plaatsen in de context van uitlevering. Het Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen gaat hoofdzakelijk over het uitvoeren van vonnissen in de aangezochte staat en niet zoals in het Europees uitleveringsverdrag in de verzoekende lidstaat. En daarbij zou het geheel onlogisch zijn dat de betrokkene die wordt uitgeleverd de verklaring dat hij verzet wil aantekenen, moet doen in de aangezochte staat die hij reeds heeft verlaten51. Daarom heeft de subcommissie geopteerd om zelf een regeling op maat van het uitleveringsverdrag uit te werken.
C. Verstekregeling in het Tweede Aanvullend Protocol Een lidstaat kan een verzoek tot uitvoering van een strafvonnis of een bevel tot vrijheidsbeneming dat bij verstek is gewezen weigeren indien de uitvoerende lidstaat van mening is dat de rechten van verdediging van de betrokkene zijn aangetast. Het gaat hier om een facultatieve weigeringsgrond waarbij een grote discretionaire bevoegdheid wordt toegekend aan de uitvoerende lidstaat. De bewijslast ligt hier dus ten volle bij de uitvaardigende lidstaat. Het verstekvonnis kan dan toch worden uitgevoerd indien de uitvaardigende lidstaat een voldoende zekerheid kan bieden een recht op een nieuw proces te waarborgen waarbij de rechten van verdediging van de betrokkene deze keer wel zullen worden gerespecteerd. Dan verdwijnt de keuzemogelijkheid die de uitvoerende lidstaat had. Bestaat er in het nationaal recht van de verzoekende staat geen mogelijkheid tot beroep of verzet bestaat dan rust er ook geen verplichting op de aangezochte lidstaat om de betrokkene uit te leveren. Indien de uitvoerende lidstaat omwille van de voldoende garantie de uitlevering toestaat dan betekent dit dat de uitvaardigende partij de bevoegdheid heeft om indien verzet is aangetekend, een strafproces aan te vangen tegen de betrokkene of indien geen verzet is aangetekend het vonnis ten uitvoer te
50 H. VAN LANDEGHEM, G. VAN CAUTEREN EN D. VAN DOOREN, “ Europees aanhoudingsmandaat”, in G. VERMEULEN (ed.), Aspecten van Europees formeel strafrecht, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2002, p. 173; F. THOMAS, De Europese rechtshulpverdragen in strafzaken, Gent, Story-Scientia 1980, p. 192. 51 Rapport explicatif, Tittre 3 Deuxième Protocol additionel à la Convention Européenne d'extradition, STE n° 098, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/Html/098.htm.
25
leggen.52 Ook hier komt aan de uitvoerende lidstaat een grote discretionaire bevoegdheid toe om te bepalen wanneer er sprake is van een “voldoende zekerheid”. Bij het bepalen of voldaan is aan de vereiste van een voldoende zekerheid om de betrokkene een recht op een nieuw proces te waarborgen moet men dus niet alleen kijken of er een mogelijkheid bestaat om een nieuw proces te houden maar evenzeer naar de effectiviteit ervan. 53 Eens de betrokkene is uitgeleverd kan hij ofwel geen verzet aantekenen tegen het verstekvonnis en het verstekvonnis aanvaarden ofwel kan hij verzet aantekenen en dan vangt opnieuw een strafproces aan tegen de betrokkene waarop hij dan (hopelijk) wel aanwezig is. Lid 2 van art. 3 Tweede Aanvullend Protocol 17 maart 1978 bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering gaat nog een stapje verder wat betreft de bescherming van de rechten van de betrokkene. De mededeling van het verstekvonnis door de aangezochte staat aan de veroordeelde mag niet worden gezien als een betekening met het oog op de strafrechtelijke procedure in de aangezochte staat. Hiermee beoogt men te voorkomen dat de betrokkene te maken krijgt met een korte verzettermijn, terwijl een overhandigingsprocedure zeer veel tijd in beslag neemt.54 In sommige staten heft het aantekenen van verzet tot gevolg dat de eerdere uitspraak, gewezen in afwezigheid van de beklaagde, nietig wordt verklaard. In die staten gaat men de verjaring van de strafvordering in acht nemen. Andere staten gaan uit van het principe dat de verharingstermijn van de straffen de enige zijn die in aanmerking dienen te worden genomen. Verjaringstermijnen inzake straffen zijn langer dan de verjaringstermijnen met betrekking tot de strafuitvoering. Een uitlevering kan worden vermeden indien bij aantekening van verzet door de beoordeelde (in geval van betokening in de aangezochte staat), de verzoekende en de aangezochte staat het niet eens zijn over de verjaringstermijn. Het gaat hier enkel om de gevallen wanneer er verzet is aangetekend nadat een verzoek tot uitlevering gebaseerd op een verstekvonnis is uitgevaardigd55.
52 Hoofdstuk III Tweede Aanvullend Protocol 17 maart 1978 bij het Europees Verdrag betreffende de uitlevering. 53 Rapport explicatif, Tittre 3 Deuxième Protocol additionel à la Convention Européenne d'extradition, STE n° 098, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/Html/098.htm. 54 G. CORSTENS en J. PRADEL, Het Europees Strafrecht, Deventer, Kluwer 2003, p. 137. 55
Rapport explicatif, Tittre 3 Deuxième Protocol additionel à la Convention Européenne d'extradition, STE n° 098, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/Html/098.htm.
26
D. Rechten van verdediging Wanneer er sprake is van een aantasting van de rechten van de verdediging van de betrokkene dan kan de aangezochte partij weigeren het verzoek in te willigen. Met betrekking tot deze rechten van verdediging heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa een resolutie aangenomen over de criteria die in acht moeten worden genomen in een proces waar de beklaagde afwezig is56. In het rapport explicatif wordt verwezen naar de Resolutie inzake wat dient te worden verstaan onder rechten van verdediging. De resolutie bevat een aanbeveling voor de lidstaten om de minimumregels die zijn opgenomen in de resolutie toe te passen in hun nationale procedures. De criteria zijn gericht op het beschermen van de rechten van verdediging zoals neergelegd in het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en dienen om de draagwijdte ervan te bepalen.57 Resolutie (75)11 met betrekking tot de criteria die moeten in acht worden genomen in een proces die gehouden wordt in afwezigheid van de beklaagde58: In deze Resolutie wordt weergegeven wat dient te worden verstaan onder rechten van verdediging in het Tweede Protocol dient te worden verstaan. Er wordt vooropgesteld dat verstekvonnissen alleen in uitzonderelijk situaties moeten worden geveld, dat ze zoveel mogelijk moeten worden vermeden. Het in overeenstemming brengen van de nationale wetgeving met de Resolutie biedt meer waarborgen voor de betrokkenen, toch blijft dit zeer moeilijk.59 1) Niemand mag worden berecht zonder eerst op effectieve wijze tijdig gedagvaard te worden om de betrokkene in de mogelijkheid te stellen zijn verdediging adequaat voor te bereiden en te verschijnen op zijn proces. Behalve indien vaststaat dat de betrokkene op de vlucht is voor justitie. 2) De dagvaarding dient de gevolgen van het niet-verschijnen op het proces te vermelden. ( bv. dat er een mogelijkheid bestaat dat de betrokkene veroordeeld kan worden zonder zijn aanwezigheid op het proces). 56 Raad van Europa, resolutie(75)11, https://wcd.coe.int/com.instranet.InstraServlet?command=com.instranet.CmdBlobGet&InstranetImag e=591160&SecMode=1&DocId=651212&Usage=2. 57 Rapport explicatif, Tittre 3 Deuxième Protocol additionel à la Convention Européenne d'extradition, STE n° 098, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/Html/098.htm. 58 Raad van Europa, resolutie(75)11 on the criteria governing proceedings held in the absence of the accused, https://wcd.coe.int/com.instranet.InstraServlet?command=com.instranet.CmdBlobGet&InstranetImag e=591160&SecMode=1&DocId=651212&Usage=2. 59 G. VERMEULEN, T. VANDER BEKEN, P. ZANDERS EN B. DE RUYVER, Internationale samenwerking in strafzaken en rechtsbescherming, Brussel, Politeia 1995, p. 164-165.
27
3) In geval van niet-verschijning van de betrokkene en de rechtbank oordeelt dat deze op gepaste wijze is gedagvaard dan kan de rechtbank de zaak verdagen indien ze van mening is dat de aanwezigheid van de betrokkene op het proces onontbeerlijk is of dat de betrokkene werd verhinderd om reden onafhankelijk van zijn wil om te verschijnen. (de rechter dient eerst de zaak uit te stellen tot een latere datum, zoals hierboven reeds werd vermeld is het de bedoeling dat het vellen van een verstekvonnis zoveel mogelijk wordt vermeden). 4) De betrokkene mag niet bij verstek veroordeeld worden indien het wenselijk en mogelijk is om de strafvervolging te laten behandelen in een andere lidstaat of een verzoek tot uitlevering in te stellen. (bv. wanneer de betrokkene zich in het buitenland bevindt). 5) Wanneer de betrokkene toch wordt berecht in zijn afwezigheid dan dient het bewijs op dezelfde wijze te worden beoordeeld ( er mag geen grotere of mindere bewijswaarde worden toegekend aan het bewijs dan de waarde die het gehad zou hebben in het geval de betrokkene wel aanwezig was op het proces) en de verdediging moet het recht hebben om tussen te komen. 6) Een vonnis gewezen in afwezigheid van de betrokkene moet worden betekend aan de betrokkene overeenkomstig de wetgeving volgens hetwelk de betrokkene diende te worden gedagvaard ( het recht van de lidstaat die de dagvaarding verstuurder overeenkomstig de nationale wetgeving, het is volgens die nationale wetgeving dat het verstekvonnis dient te worden betekend aan de betrokkene).De termijnen om beroep in te stellen mogen pas beginnen lopen vanaf het moment de veroordeelde werkelijk op de hoogte is van het verstekvonnis, behalve in het geval waar het vast staat dat de veroordeeld opzettelijk justitie mijdt. 7) Iedere persoon veroordeeld door een verstekvonnis moet beroep kunnen instellen tegen het verstekvonnis met alle mogelijkheden die hij ook zou hebben gehad indien het om een vonnis op tegenspraak ging. 8) De veroordeelde die niet tijdig was gedagvaard of niet op correcte wijze in kennis werd gesteld van het proces moet kunnen beschikken over een mogelijkheid om het vesrtekvonnis te laten nietig verklaren. 9) Een persoon die wel op correcte wijze werd gedagvaard en die werd veroordeeld bij wijze van verstek heeft ook recht op een nieuw proces indien de veroordeelde kan aantonen dat hij om redenen onafhankelijk van zijn wil niet aanwezig was op het proces. Deze Resolutie raadt de lidstaten aan om bepaalde criteria inzake minimum rechten van verdediging te hanteren in rechtszaken gewezen bij afwezigheid van de betrokkene als tegengewicht voor de
28
beperkingen op de standaard elementen van fair trial die worden veroorzaakt door het feit dat een strafproces plaats vindt in afwezigheid van de betrokkene60 Het wordt overgelaten aan de discretionaire bevoegdheid van de aangezochte staat om uit te maken of er volgens haar er sprake is van een aantasting van de rechten van verdediging van de betrokkene tijdens het strafproces. Dit heeft tot gevolg dat op voorhand niet goed kon worden ingeschat wanneer een verzoek tot uitlevering gesteund op een verstekvonnis zou worden geweigerd en wanneer niet.
E. Verhouding tot andere verdragen Het Europees uitleveringsbevel en zijn Protocollen werden aangevuld met de Schengen uitvoeringsovereenkomst (SUO) van 19 juni 1990 en het Benelux uitleveringsverdrag (BUV) van 27 juni 1962. Het BUV zoals aangevuld door de SUO geldt tussen de Beneluxstaten in plaats van het Europees uitleveringsverdrag en zijn aanvullende Protocollen ( art. 50 BUV).61 De artikels 55-66 betreffende de uitlevering in de SUO zijn vervallen ten gevolge van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel, hetzelfde voor het BUV62. Het BUV maakte in het gehele verdrag nergens melding van het verstekvonnis. In de voorwaarden wordt wel gesteld dat het moet gaan om een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling. Er wordt dus geen onderscheid gemaakt tussen vonnissen op tegenspraak en vonnissen gewezen in afwezigheid van de betrokkene. De SUO diende ter aanvulling van het Europees uitleveringsverdrag en het BUV.63 De SUO geld alleen in relatie tot verdragspartijen die geen partij zijn bij het Europees aanhoudingsbevel. Ook in de SUO wordt het verstekvonnis nergens vermeld. Het BUV wordt niet meer gebruikt.
Het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel komt nu in de plaats van het Europees uitleveringsverdrag en zijn bijbehorende Protocollen.
60 D. KRAPAC, “ Verdicts in absentia.”, in R. BLEKXTOON en W. VAN BALLEGOOIJ, Handbook on the European arrest warrant, Den Haag, TCM Asser Press, 2005, (p. 119) p. 122. 61 G. VERMEULEN, “ Nieuwe ontwikkelingen inzake internationale justitiële samenwerking in strafzaken in Europa.”, in G. VERMEULEN, T. VANDER BEKEN en B. DE RUYVER ( ed.), Internationaal strafrecht. Actuele ontwikkelingen in België en Europa, Brugge, Vanden Broele, 1998, p. 10. 62 Art. 31 Kaderbesluit 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel. 63 Art. 59 SUO verdrag.
29
§2. TUSSENTIJDSE VERDRAGEN
A. Het Europees Verdrag betreffende het toezicht op de voorwaardelijke veroordeelde of in vrijheid gestelde personen van 30 november 1964
Het verstekvonnis maakt hier een facultatieve weigeringsgrond uit.64 In de bepalingen van het Europees Verdrag staat er niet letterlijk weigeren; er staat dat toezicht, tenuitvoerlegging of de algehele toepassing kan worden gewijzigd in het geval het verzoek steunt op een bij verstek is uitgesproken rechterlijke beslissinge.65 In dit verdrag maakt een verstekvonnis geen expliciete weigeringsgrond uit. Het betreft hier een zeer vage bepaling die door de verschillende lidstaten op zeer uiteenlopende wijzen kan worden geïnterpreteerd. Dit verdrag werd slechts door een beperkt aantal lidstaten geratificeerd en dan meestal nog met een aantal strenge voorwaarden.66 B. Europees Verdrag 30 november 1964 ter beteugeling van verkeersmisdrijven (niet in werking voor België) De staat van verblijf heeft de absolute verplichting uitvoering te geven aan een verzoek tot tenuitvoerlegging afkomstig van de staat waar het verkeersmisdrijf heeft plaats gevonden, behalve indien het gaat om een verstekvonnis. In dat geval kan de uitvoering geweigerd67. Er werd dus indirect een facultatieve weigeringsgrond ingelast. Zaak per zaak dient de tenuitvoerleggingstaat de opportuniteit van de zaak te beoordelen.68 0ngeacht of de wetgeving van de staat van verblijf al dan niet dergelijke beslissingen kent, zij behoudt algehele vrijheid voor wat betreft de waardering ervan. Er is wel niks die de staat van veroordeling
64 Art. 7 lid 2 punt c Europees Verdrag 30 november 1964 betreffende het toezicht op de voorwaardelijke veroordeelde of in vrijheid gestelde personen. 65 Art. 7 lid 2 punt c Europees Verdrag 30 november 1964 betreffende het toezicht op de voorwaardelijke veroordeelde of in vrijheid gestelde personen. 66 Preambule Kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen, PB.L. 16 december 2008, afl. 337, p. 102. 67 Art. 1 lid 3 tweede paragraaf Europees verdrag ter beteugeling van verkeersmisdrijven. 68 F. THOMAS, De Europese rechtshulpverdragen, Gent, Story-Scientia 1980, p. 356.
30
tegenhoudt om opnieuw een verzoek naar de staat van verblijf te sturen indien deze laatste de tenuitvoerlegging van het vorig verzoek heeft geweigerd 69.
AFDELING 2 : HET EUROPEES VERDRAG INZAKE DE INTERNATIONALE GELDIGHEID VAN STRAFVONNISSEN VAN 28 MEI 1970 ( WERD DOOR MINDER DAN DE HELFT VAN DE LIDSTATEN GERATIFICEERD): SCHARNIERPUNT? Het Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen van 28 mei 1970 (niet in werking voor België) betekende een kantelpunt in de benadering van verstekvonnissen. Daar waar in de andere verdragen en de kaderbesluiten niet meer dan een paar regels worden gewijd aan de regeling van het verstekvonnis werd in dit Europees verdrag meer uitgebreid aandacht besteed aan de regeling van de verstekvonnissen en worden die bepalingen uitgebreider besproken in de context van internationale geldigheid van verstekvonnissen.70. Dit verdrag werd door minder dan de helft van de Lidstaten geratificeerd, nochtans bevat het een zeer goed uitgewerkte speciale regeling voor wat betreft de verstekvonnissen, toch vanuit het rechtbeschermingsoogpunt71. Dit probleem werd opgelost door het opstellen van het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees uitleveringsverdrag in 1978, doch deze regeling is een stap terug van de regeling die is uitgewerkt in het Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen72. Het feit dat niet alle lidstaten dit verdrag hebben geratificeerd is een teken van het gebrek aan vertrouwen tussen de lidstaten.
§1. ACHTERGROND Om beter zicht te kunnen krijgen op de wijze waarop in het nationaal recht van de lidstaten 69 Rapport explicatitif de Convention européenne pour la répression des infractions routières, art. 1 paragraaf 3, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/052.htm 70 Afdeling 3 Europees verdrag van 28 mei 1970 inzake de internationale geldigheid van verstekvonnissen: verstekvonnissen en strafbeschikkingen. 71 G. VERMUELEN, “ Wederzijdse erkenning van straffen in de Europese Unie en in België.”, in A. MASSET, PH. TRAEST, J. BARON, M. DE RUE, E. FRANCIS, P. REYNAERT, V. SERON, Y. VAN DEN BERGE, F. VERBRUGGEN en G. VERMEULEN (ed.), L'exécution des peines. De strafuitvoering., Brussel, La Charte 2007, (141) 162. 72 D. KRAPAC, “ Verdicts in absentia”, in R. BLEKXTOON en W. VAN BALLEGOOIJ (eds.), Handbook on the European arrest warrant, Den Haag, TCM Asser Press, 2005, (p.119) p. 122.
31
wordt omgegaan met verstekvonnissen had de subcommissie naar alle lidstaten een lijst met vragen gestuurd. Uit de antwoorden bleek dat er tussen de lidstaten grote verschillen bestonden in hoe ze omgingen met verstekvonnissen in het nationaal recht. Dit gaf aanleiding tot vele discussies over hoe men de verstekvonnissen op Europees niveau zou aanpakken. Aan de ene kant is het niet mogelijk om beslissingen gewezen bij verstek op identiek dezelfde wijze te behandelen als beslissingen gewezen op tegenspraak. Maar aan de andere kant moet er mee rekening mee gehouden worden dat het grootste deel van vonnissen waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevraag in een ander land vonnissen uitmaken die zijn gewezen in afwezigheid van de beklaagde. De waarde van de regels die betrekking hebben op het ten uitvoerleggen van vonnissen in strafzaken zou aanzienlijk verminderen indien deze niet meer van toepassing zouden zijn op vonnissen gewezen bij verstek. Daarom besloot de subcommissie dat vonnissen gewezen in afwezigheid van de betrokkene op dezelfde wijze dienen te worden behandeld als vonnissen die gewezen zijn op tegenspraak. Maar op voorwaarde dat de beklaagde de mogelijkheid heeft gehad om zich te verdedigen, aanwezig te zijn op zijn proces en de betrokkene de mogelijkheid heeft om in beroep te gaan tegen het verstekvonnis73. Daarom dat het verdrag bepaald: Tenzij dit verdrag anders bepaalt zijn voor de tenuitvoerlegging van verstekvonnissen en van strafbeschikkingen dezelfde regels van toepassing als voor de tenuitvoerlegging van andere vonnissen74. Het systeem van internationale geldigheid van verstekvonnissen mocht er dus niet toe leiden dat verstekvonnissen worden ten uitvoer gelegd die een aantasting zouden uitmaken van de rechten van verdediging . De betrokkene mag niet worden verhinderd aanwezig te zijn op zijn proces anders zou hij van zijn recht om zijn beslissing bij verstek te laten herzien worden ontnomen. Om er zeker van te zijn dat deze voorwaarden werden nageleefd is het noodzakelijk dat er werd onderzocht75: - of de nationale procedures die als doel hebben het zoveel mogelijk vermijden van verstekvonnissen en zoveel mogelijk de nadelen ten gevolge van een verstekvonnis te verminderen ook van toepassing zijn op veroordeelden die verblijven in een ander land;
73 Rapport explicatif , Convention européenne sur la valeur internationale des jugements répressifs, STE n° 070, p. 8-9, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/070.htm. 74 Art. 21 lid 1 Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen. 75 Rapport explicatif, Titre 3 Convention européenne sur la valeur internationale des jugements répressifs, STE n° 070, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/070.htm.
32
- of deze procedures nog altijd effectief zullen zijn eenmaal het tenuitvoerleggen van buitenlandse beslissingen algemeen aanvaard is. Wanneer men de situaties, uitgaande van bovenstaande vragen, dan bekijkt in de verschillende lidstaten dan ziet men dat bepaalde nationale procedures niet dezelfde procedurele waarborgen bieden aan mensen die wonen in een andere lidstaat dan deze die wonen op eigen bodem. Deze situatie zal nog erger worden eenmaal het ten uitvoer leggen van buitenlandse beslissing algemeen wordt toegepast. Dit heeft tot gevolg dat een groot aantal procedurele waarborgen hun betekenis verliezen in het uitleveringssysteem. De betrokkene zou verplicht zijn om naar de lidstaat te trekken die het verstekvonnis heeft geveld om de tenuitvoerlegging te vermijden van het verstekvonnis, zo zou de betrokkene zichzelf zo goed als uitleveren aan die staat. Personen die dan niet beschikken over de nodige financiële middelen zouden op die wijze van hun recht worden beroofd omdat zij dan niet in staat zouden zijn om naar de andere lidstaat te trekken om zich zelf daar te kunnen verdedigen. 76
§2. SPECIAAL REGIME VOOR VERSTEKVONNISSEN Tijdens de voorbereidende werken aan dit Verdrag rezen er verscheidene problemen met betrekking tot het internationaal erkennen van vonnissen gewezen bij verstek, waardoor het nodig bleek om de lidstaten toe te laten tot het formuleren van een paar voorbehouden in verband met de verstekvonnissen. Deze voorbehouden zouden kunnen vermeden zijn indien de lidstaten de nu gebruikte procedure inzake de verstekvonnissen hadden in overeenstemming gebracht met de regels inzake een goeder rechtsbedeling.77 De definitieve tekst van het Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van verstekvonnissen is dus uiteindelijk een compromis geworden tussen ofwel het uitsluiten van verstekvonnissen en strafbevelen uit het Europees Verdrag ( holt de betekenis van het Europees Verdrag uit) ofwel de verstekvonnissen en strafbevelen op dezelfde wijze gaan behandelen zoals beslissingen gewezen op tegenspraak ( wat zou leiden tot een uitholling van de procedurele waarden van het uitleveringsrecht, het zou de discriminatie verergeren tegenover de personen wonende in het 76 Rapport explicatif , Titre 3 Convention européenne sur la valeur internationale des jugements répressifs, STE n° 070, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/070.htm. 77 Raad van Europa, resolutie (75) 11 on the criteria governing proceeding held in the absence of the accused, https://wcd.coe.int/com.instranet.InstraServlet?command=com.instranet.CmdBlobGet&InstranetImag e=591160&SecMode=1&DocId=651212&Usage=2.
33
buitenland die door de nationale regeling inzake verstek en verzet al minder beschermd zijn dan de nationale burgers78). Gevolgis dat in beginsel verstekvonnissen en strafbevelingen uitvoerbaar zijn, maar de rechten van de betrokkene worden beschermd door een systeem van verzet. Namelijk dat de betrokkene de recht heeft om opnieuw te worden gehoord, recht heft op een nieuw proces. Dit systeem van verzet werd opgesteld door L. Hulsman naar het voorbeeld van de artikels 17 tot 24 in het Beneluxverdrag inzake de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in strafzaken van 1968. 79 Hulsman stelde op vraag van de subcommissie een verslag op over de plaats gereserveerd voor veroordelingen bij verstek in de gehele regeling te kijken naar de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen, vervolgens stelde hij rekening houdend met commentaren, standpunten en discussies omtrent het verslag de ontwerp-artikelen op.80 Verstekvonnissen waartegen nog geen verzet of enig ander rechtsmiddel ( in de verzoekende lidstaat) is aangewend kunnen zodra ze zijn gewezen, toegezonden worden aan de aangezochte staat ter betekening en tenuitvoerlegging81 ( dit in tegenstelling van vonnis gewezen op tegenspraak die uitvoerbaar moet zijn). Indien er verzet of een andere rechtsmiddel is ingesteld voor men een verzoek tot tenuitvoerlegging heft, dan dient men eerst het verzet of ander rechtsmiddel te behandelen.82 Eenmaal het verzet is afgehandeld dan valt die beslissing onder art. 21 lid 3 punt a Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van verstekvonnissen en wordt dan bescouwd als een vonnis op tegenspraak. Eerst wordt door de aangezochte lidstaat nagegaan of ze het verzoek tot tenuitvoerlegging van de verzoekende lidstaat wel wil inwilligen. Bij dit onderzoek wordt nagegaan of aan de voorwaarden in art.4 tot en met 6 voldaan zijn. Beslist de aangezochte staat om het verzoek van de verzoekende staat in te willigen en het verstekvonnis ten uitvoer te leggen, dan laat zij het het verstekvonnis betekenen aan de betrokkene. Deze kennisgeving dient in persoon te gebeuren ook al werd de betrokkene reeds op andere wijze op de hoogte gebracht waarbij in de akte van betekening moeten een aantal
78 L. HULSMAN, “ La reconnaissance du jugement pénal étranger.”, Tijdschrift voor Strafrecht, 1964, (p. 339) p. 364-365. 79 F. THOMAS, De Europese Rechtshulpverdragen, gent, Story-Scientia 1980, p. 390-391. 80 Rapport explicatif, Convention européenne sur la valeur internationale des jugements répressifs, STE n° 070, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/070.htm. 81 Art. 22 Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van verstekvonnissen. 82 Rapport explicatif, art. 22 Convention européenne sur la valeur internationale des jugements répressifs, STE n° 070, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/070.htm.
34
mededelingen gedaan worden.83 Deze kennisgeving is noodzakelijk om te determineren wanneer de termijn begint te lopen van 30 dagen, dit is de termijn waarover de betrokkene beschikt om verzet aan te tekenen. In de akte van betekening wordt melding gemaakt van het feit dat er een verzoek tot tenuitvoerlegging is gedaan, dat het enige rechtsmiddel waarover hij beschikt verzet is, bij welke autoriteit hij dit verzet dient aan te tekenen, aan welke eisen het verzet moet voldoen opdat het ontvankelijk is, dat hij de mogelijkheid heeft om te verzoeken dat hij berecht wordt door de autoriteiten van de staat van veroordeling ( de verzoekende staat) en dat indien hij geen beroep doet op zijn recht op verzet de rechterlijke beslissing die bij verstek is gewezen in de context van het verdrag geacht wordt te zijn gewezen op tegenspraak. Het is ook gepast indien de betrokkene op de hoogte wordt gebracht van alle voor hem relevante informatie in een taal die de betrokkene begrijpt.84 Vanaf het moment van de betekening van het verstekvonnis aan de beoordeelde is het enige rechtsmiddel dat hij hiertegen kan aanwenden, verzet ( hier heeft het verdrag een speciale procedure voorzien gemeenschappelijk voor alle lidstaten en men hoeft dus niet te wachten tot alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput en het verstekvonnis uitvoerbaar is om de om tenuitvoerlegging te verzoeken in een andere staat). De veroordeelde heeft de keuze over waar hij zijn zaak behandeld wil zien, door een rechterlijke autoriteit van de aangezochte staat of door een rechterlijke autoriteit van de verzoekende staat. Laat hij het na een keuze te maken of maakt het hem niet uit waar de zaak wordt behandeld, dan geschiedt de behandeling voor de rechterlijke autoriteit van de tenuitvoerleggingstaat. Dit betekent niet dat de betrokkene geen rechtsmiddel meer kan inzetten tegen de uitspraak ingevolge de behandeling van verzet indien de nationale regelgeving nog voorziet in een rechtsmiddel hiertegen. Dan gaat het om een vonnis gewezen op tegenspraak of een vonnis die volgens art. 21 lid 3 punt b beschouwd worden als zijnde een vonnis op tegenspraak. Dit artikel is niet van toepassing op verstekvonnissen die volgens art. 21 lid 3 beschouwd worden als vonnissen op tegenspraak. De betrokkene mag gebruik maken van ieder nationaal rechtsmiddel die nog voorhanden is en de
83 Rapport explicatif, art. 23 Convention européenne sur la valeur internationale des jugements répressifs, STE n° 070, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/070.htm. 84 Rapport explicatif ,art. 23 Convention européenne sur la valeur internationale des jugements répressifs, STE n° 070, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/070.htm.
35
tenuitvoerlegging van deze uitspraken kunnen pas verzocht worden indien deze vonnissen op tegenspraak uitvoerbaar zijn.85 Zowel in het geval dat de veroordeelde zijn verzet behandeld wil zien in de beslissingsstaat als indien hij ze behandeld wil zien in de tenuitvoerleggingstaat is het verzet pas ontvankelijk indien het gedaan wordt door middel van een verklaring die gericht is aan de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat binnen een termijn van 30 dagen te rekenen van de dag van de betekening van het verstekvonnis aan de veroordeelde. De berekening van de termijn gebeurt overeenkomstig het nationaal recht van de aangezochte staat. De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingstaat brengt onmiddellijk de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat op de hoogte. De termijn van verzet werd vastgesteld op 30 dagen om de betrokkene de mogelijkheid te geven om juridisch advies in te winnen zowel in aangezochte lidstaat ( zijn woonplaats) als in de verzoekende staat.86 In het geval de betrokkene verzet heeft aangetekend krijg je hier dus te maken met 2 verschillende situaties: ofwel wordt de zaak behandeld voor de rechterlijke autoriteit van de beslissingsstaat ofwel wordt de zaak behandeld door een rechterlijke autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat. Hierbij heeft de betrokkene recht op ambtshalve toevoeging van een raadsman tenzij volgens de regels van de beslissingsstaat of de tenuitvoerleggingsstaat, afhankelijk van waar het verzet wordt behandeld. Wordt de zaak behandeld in de verzoekende staat dan wordt de betrokkene gedagvaard om te verschijnen op de terechtzitting waar de zaak opnieuw behandeld zal worden voor een bevoegde rechter van de verzoekende staat volgens een in het nationale recht bestaande procedure van deze laatste. (Zijn wetgeving over herstel in de oorspronkelijke toestand is van toepassing indien de betrokkene er niet in slaagt om aanwezig te zijn op het proces.87) De dagvaarding moet minimum 21 dagen voor de terechtzitting worden betekend aan de betrokkene persoonlijk, wel bestaat de mogelijkheid om in onderling overleg met de betrokkene een korte termijn af te spreken. Bv. in het geval de betrokkene zich in verlopige hechtenis bevindt.88
85 Rapport explicatif ,art. 24 Convention européenne sur la valeur internationale des jugements répressifs, STE n° 070, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/070.htm. 86 Rapport explicatif, art. 24 Convention européenne sur la valeur internationale des jugements répressifs, STE n° 070, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/070.htm. 87 Rapport explicatif , art. 25 Convention européenne sur la valeur internationale des jugements répressifs, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/070.htm. 88 Rapport explicatif , art. 25 Convention européenne sur la valeur internationale des jugements répressifs, STE n° 070, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/070.htm.
36
Deze mogelijkheid om verzet aan te tekenen is een nieuwe procedure die door het Europees verdrag wordt ingevoerd. Dit kan tot gevolg hebben dat er in de nationale regelgeving nog geen speciale regels bestaan omtrent deze procedure en het aanwijzen van de bevoegde rechterlijke autoriteit . De bevoegdheid komt in dat geval toe aan de rechterlijke autoriteit die normaal gezien bevoegd is in desbetreffende zaken.89 Het recht van verzet kan door de bevoegde rechter vervallen worden verklaard indien de betrokkene niet verschijnt of zich niet laat vertegenwoordigen. Dit wordt dan medegedeeld aan de bevoegde instantie van de aangezochte staat, dit dient ook te gebeuren indien de rechter het verzoek tot verzet onontvankelijk verklaard. In beide gevallen wordt de beslissing dan voor de toepassing van het verdrag geacht op tegenspraak te zijn gewezen. De tenuitvoerlegging van het verstekvonnis wordt dan beheerst door de regels bepaald in afdeling 5 van dit Verdrag. Verschijnt de betrokkene wel of hij heeft zich overeenkomstig het recht van de verzoekende staat laten vertegenwoordigen en het verzet is ontvankelijk verklaard dan wordt het verzoek om tenuitvoerlegging als gedaan beschouwd. De verzoekende staat moet , na uitspraak te hebben gedaan over het verzet, opnieuw gaan beoordelen of ze een verzoek tot tenuitvoerlegging wil richten tot de andere lidstaat. Indien ze besluit om nog altijd een verzoek tot tenuitvoerlegging te richten aan de andere lidstaat dat zal het gaan om een verzoek van tenuitvoerlegging van een vonnis die gewezen is op tegenspraak of geacht wordt te zijn gewezen op tegenspraak.90 Heeft de betrokkene ervoor gekozen zijn verzet ( termijn waar binnnen verzet moet worden ingesteld is 30 dagen) te laten behandelen in de aangezochte staat 91dan wordt de veroordeelde gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting in die staat waarop de zaak opnieuw zal behandeld worden. Net zoals wanneer de zaak behandeld zou worden in de verzoekende staat dient de betrokkene gedagvaard te worden minimum 21 dagen voor de terechtzitting, ook hier kan in onderling overleg met de betrokkene worden gekozen voor een korte termijn. De terechtzitting geschiedt voor de bevoegde rechter en volgens het nationaal recht van de verzoekende staat. Verschijnt de veroordeelde niet in persoon of laat hij zich niet vertegenwoordigen volgens het recht van de tenuitvoerleggingstaat dan verklaart de rechter het recht van verzet vervallen. Dan wordt het verstekvonnis voor de gehele toepassing van het verdrag geacht op tegenspraak te zijn gewezen, zoals in het geval indien rechter het verzet onontvankelijk heeft verklaard. ( Eigenlijk is dit hetzelfde als 89 Rapport explicatif , art. 25 Convention européenne sur la valeur internationale des jugements répressifs, STE n° 070, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/070.htm. 90 Rapport explicatif , art. 25 Convention européenne sur la valeur internationale des jugements répressifs, STE n° 070, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/070.htm. 91 Art. 26 Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van verstekvonnissen.
37
wanneer de zaak behandeld wordt in de aangezochte staat met dit verschil dat hier geen melding moet worden gedaan aan de bevoegde instantie van de verzoekende staat. Deze meldingsplicht in dit specifiek geval is dus niet wederkerig.) Verschijnt de betrokkene in persoon of heeft hij zich volgens het recht van de tenuitvoerleggingstaat laten vertegenwoordigen en het verzet wordt ontvankelijk verklaard dan wordt de zaak behandeld alsof het feit zich heeft voorgedaan in de tenuitvoerleggingstaat, met dit verschil dat niet mag worden onderzocht of het recht om strafvordering in te stellen al is verjaard. Het is niet nodig voor de aangezochte staat om uitdrukkelijk een beslissing te nemen in verband met de ontvankelijkheid van het verzoek tot verzet. Het verzoek tot tenuitvoerlegging van het verstekvonnis is een indirect teken van de ontvankelijkheid van het verzet. Er staat, zoals hierboven reeds vermeld, expliciet in art. 26 dat de aangezochte staat niet mag onderzoeken of het recht op strafvordering als is verjaard. Dit komt doordat in de verzoekende staat hierover reeds werd beslist.92 De oorspronkelijke beslissing die bij verstek is gewezen in de verzoekende staat wordt als niet gewezen beschouwd. Het nieuw proces gehouden in de aangezochte staat moet worden is een puur nationaal proces die uitsluitend wordt beheerst door het recht van de aangezochte staat. De verzoekende staat kan zich op geen enkele wijze moeien in het proces of een invloed uitoefenen.93 De in de staat van veroordeling verrichte handelingen in het kader van het onderzoek of met oog op de vervolging hebben in de aangezochte staat dezelfde rechtskracht als waren ze daar uitgevoerd. Maar deze gelijkstelling kan niet tot gevolg hebben dat er een grotere bewijskracht wordt verleend aan die handelingen dan dat ze hadden in de staat van veroordeling. De betrokkene heeft ambtshalve recht op bijstand door een raadsman volgens het recht van de verzoekende staat ofwel van de aangezochte staat, afhankelijk van waar de betrokkene al dan niet gekozen heeft zijn verzet te laten behandelen.94 De bepalingen van de nationale wetgevingen zijn van toepassing op herstel in oorspronkelijke toestand indien de veroordeelde onafhankelijk van zijn wil nagelaten heeft binnen de termijn van 30 dagen verzet aan te tekenen of niet is verschenen op de terechtzitting die is vastgesteld voor een nieuwe behandeling van de zaak.95
92 Rapport explicatif , Convention européenne sur la valeur internationale des jugements répressifs, STE n° 070, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/070.htm. 93 Art. 28 en art. 26 lid 3 Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van verstekvonnissen. 94 Art. 27 Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van verstekvonnissen. 95 Art. 30 Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van verstekvonnissen.
38
Wordt er helemaal geen verzet aangetekend door de betrokkene dan wordt het verstekvonnis voor de gehele toepassing van het verdrag geacht op tegenspraak te zijn gewezen eenmaal de termijn om verzet aan te tekenen is verlopen Deze bepaling verwijst zowel naar het verzet in de nationale wetgeving ( zoals in het geval van art. 21 lid 3 punt a) als deze in het dit Verdrag.96 De vereiste van dubbele incriminatie die vervat ligt in art. 4 van het Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen is ook van toepassing op de gevallen waar het verzet wordt behandeld in de aangezochte lidstaat. Wanneer blijkt dat het feit niet strafbaar is onder het recht van de verzoekende staat, dan moet de betrokkene worden vrijgesteld ook indien het feit wel strafbaar is volgens het nationaal recht van de aangezochte staat.97. Deze bepalingen mogen niet worden geïnterpreteerd op een manier dat ze reformatio in pejus ( de betrokkene is door het instellen van een bezwaar of beroep slechter af dan indien hij geen verzet of beroep had aangetekend) verbieden tenzij dat dit is toegelaten onder het recht van de aangezochte staat.98. Alle verstekvonnissen worden ten uitvoer gelegd zoals bepaald in afdeling 5 van het Europees Verdrag.
§3. KEUZERECHT VOOR DE BIJ VERSTEK VEROORDEELDE Het verzet is in dit Europees Verdrag geregeld op een manier waarop de betrokkene zelf de keuze kan maken waar hij zijn verzet behandeld zou willen zien. De bedoeling van deze wijze waarop het verzet is geregeld is om de betrokkene te beschermen tegen een aantasting van zijn rechten van verdediging vóór het verstekvonnis ten uitvoer wordt gelegd. Volgens François Thomas zijn ze daar zelfs te ver in gegaan door aan de betrokkene de mogelijkheid te geven dat hij zelf mag kiezen in welk land zijn verzet behandeld wordt. Dit systeem werd overgenomen uit het Benelux verdrag inzake de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in strafzaken gesloten op 26 september 1968( dit verdrag is nooit in werking getreden)99. Maar in voorgenoemde tekst had de betrokkene oorspronkelijk 96 Art. 29 Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van verstekvonnissen. 97 Rapport explicatif, Convention européenne sur la valeur internationale des jugements répressifs, STE n° 070, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/070.htm. 98 Rapport explicatif, Convention européenne sur la valeur internationale des jugements répressifs, STE n° 070, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/070.htm. 99 L. HULSMAN, “ La reconnaissance du jugement pénal étranger.” Tijdschrift voor Strafrecht, 1964, (p. 339) p. 358.
39
niet de keuze, de tekst vermeldde alleen de behandeling van het verzet in de aangezochte staat. Daarom kan worden gesteld dat de behandeling van verzet als primair dient beschouwd te worden100. Ook Hulsman geeft de voorkeur aan het aantekenen van verzet tegen het verstekvonnis in de aangezochte lidstaat. Dit blijkt uit zijn excursus met betrekking tot de problemen inzake de tenuitvoerlegging van verstekvonnissen101. De grootste bezwaren ( ondervragen getuigen, moeilijkheden in verband met bewijsmateriaal) tegen de behandeling van het verzet in de aangezochte staat hebben mogelijk geleid tot het ontstaan van de mogelijkheid om het verzet te laten behandelen in de staat van veroordeling. Deze oplossing kan worden verdedigd indien de betrokkene zijn keuze maakt gesteund op het natstreven van een goede rechtsbedeling. Maar de betrokkene zal eerder zijn beslissing laten afhangen van persoonlijke belangen. Bv. de betrokkene die kiest voor de verzoekende staat omdat daar de verjaring gemakkelijker kan worden bereikt of de betrokkene die kiest voor de aangezochte staat omdat de verantwoordelijkheid van de dader er moeilijker te bewijzen valt. Bezwaren die hadden kunnen vermeden worden door behandeling op verzet enkel toe te vertrouwen aan de aangezochte staat. En bovendien het overnemen van de Benelux verdrag van 1968 was minder aangewezen op het vlak van de Europese Unie, daar het daar gaat om een samenwerking tussen veel meer verschillende entiteiten die op een veel grotere afstand van elkaar liggen102.
§4. VERGELIJKING MET OVERDRACHT VAN STRAFVERVOLGING Overdracht van strafvervolging heeft bepaalde voordelen ten opzichte van het uitleveringsverdrag of de internationale geldigheid van rechterlijke beslissingen in strafzaken, daar bij overdracht van strafvervolging wordt de zaak rechtstreeks voor de nationale rechter gebracht van de lidstaat waar de betrokkene verblijft. Indien men een verstekvonnis dient ten uitvoer te leggen in een ander land dan wordt een systeem voorzien zoals in het Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van verstekvonnissen die voorziet in een systeem van verzet waardoor de zaak op nieuw behandeld wordt. Het resultaat is hetzelfde, alleen gebeurt het veel omslachtiger bij overdracht tenuitvoerlegging omdat men eerst verzoekt aan de aangezochte staat om het verstekvonnis ten uitvoer te leggen. 103
100
F.THOMAS, De Europese rechtshulpverdragen in strafzaken, Gent, Story-Scientia 1980, p. 392.
101 L. HULSMAN, “La reconnaissance du jugement pénal étranger”, Tijdschrift voor Strafrecht, 1964, (p. 339) p 364-366. 102
F. THOMAS, De Europese rechtshulpverdragen in strafzaken, Gent, Story-Scientia 1980, p. 392-393.
103
F. Thomas, De Europese rechtshulpverdragen in strafzaken, Gent, Story-Scientia 1980, p. 425.
40
§5. BESLUIT In dit verdrag wordt zeer nauwkeurig omschreven hoe men dient te handelen indien men te maken krijgt met een verzoek tot tenuitvoerlegging gebaseert op een verstekvonnis. Het verstekvonnis maakt in dit Verdrag geen weigeringsgrond uit, sowieso heeft de veroordeelde recht op een nieuw proces. De verzetsprocedure ,indien hij binnen de termijn een verzoek tot verzet indient bij de bevoegde autoriteit, heeft tot gevolg dat afhankelijk van waar hij zijn verzoek behandeld wil zien het verzoek tot tenuitvoerlegging als niet gedaan wordt beschouwd ofwel dat het verstekvonnis dat als basis diende voor het verzoek tot tenuitvoerlegging als niet gewezen beschouwd. Er wordt niets bepaald omtrent wat er dient te gebeuren indien de veroordeelde tracht aan de tenuitvoerlegging te ontsnappen en men dus het verstekvonnis niet kan laten betekenen aan de veroordeelde. De akte van betekening moet persoonlijk worden betekend aan de veroordeelde (hiermee wil vermeden worden vermeden dat de akte betekend wordt aan een ambtshalve door de overheid aangestelde raadsman die het dan nalaat om de veroordeelde op hoogte te brengen). Wat ook niet in het Verdrag staat is indien het verstekvonnis volledig in overeenstemming met de rechten van verdediging is geveld het ten uitvoer kan worden gelegd. Indien er een verstekvonnis wordt gewezen en dat moet ten uitvoer worden gelegd in een andere lidstaat dan beschikt de veroordeelde onmiddellijk over het recht om verzet aan te tekenen. Deze regeling zorgt ervoor dat de betrokkene geen veroordeling dient te ondergaan die gewezen is in zijn afwezigheid zonder dat hem de kans wordt geboden op een nieuw proces.
AFDELING 3: VERDRAGEN NA 1970 §1. EUROPEES VERDRAG 3 JUNI 1976 BETREFFENDE DE INTERNATIONALE GEVOLGEN VAN DE INTREKKING VAN HET RECHT OM EEN MOTORVOERTUIG TE BESTUREN
In het verdrag wordt geen onderscheid gemaakt tussen beslissingen op tegenspraak en beslissingen gewezen in afwezigheid van de betrokkene. In het Verdrag wordt alleen gesteld dat het moet gaan om een eindbeslissing104
104 Art. 1 punt a Europees Verdrag 3 juni 1976 betreffende de internationale gevolgen van de intrekking van het recht om een voertuig te besturen.
41
§2. HET VERDRAG VAN 21 MAART 1983 INZAKE DE OVERBRENGING VAN GEVONNISTE PERSONEN EN AANVULLEND PROTOCOL 18 DECEMBER 1997 Het overbrengingsverdrag bevat geen specifieke bepalingen met betrekking tot verstekvonnissen. Onder de voorwaarden om een veroordeeld persoon over te brengen wordt bepaald dat het onder andere moet gaan om een vonnis dat onherroepelijk is of de persoon moet een onderdaan zijn van de tenuitvoerleggingstaat .105 Ook hier wordt er geen onderscheid gemaakt tussen verstekvonnissen en vonnissen gewezen op tegenspraak. In het aanvullend protocol wordt evenmin er met een woord gerept over verstekvonnissen.106
§3. OVEREENKOMST VAN 8 NOVEMBER 1990 INZAKE HET WITWASSEN, DE OPSPORING, DE INBESLAGNEMING EN DE CONFISCATIE VAN OPBRENGSTEN VAN MISDRIJVEN
In de Witwasovereenkomst is het verstekvonnis opgenomen als een facultatieve weigeringsgrond. Alleen in het geval van beslissingen met betrekking tot confiscatie kan indien ' de door de verzoekende partij ingestelde procedure die tot deze beslissing heeft geleid, naar het oordeel van de aangezochte partij, niet in voldoende mate de erkende minimum verdedigingsrechten heeft geëerbiedigd dewelke aan een ieder die wordt verdacht van een strafbaar feit geacht wordt toe te komen” worden geweigerd107. Deze bepaling is geïnspireerd op de bepaling die betrekking heeft op verstekvonnissen opgenomen in het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Uitleveringsverdrag van 1957, met in het achterhoofd de criteria opgenomen in Resolutie (75) 11 en art. 6 Verdrag tot de bescherming van de Rechten van de Mens108
105 Art. 3 lid 1 punten a en b Verdrag van 21 maart 1983 inzake de overbrenging van gevonniste personen. 106 Aanvullend Protocol 18 december 1997 bij het Verdrag inzake de overbenging van gevonniste personene. 107
Art. 18 lid 4 punt f Witwasovereenkomst.
108 Raad van Europa, Explanatory Report on Convention on Laundering, Search, Seizure and Confiscation of the Proceeds from Crime, ETS No. 141, Stratsbourg, 8 november 1990, http://conventions.coe.int/Treaty/en/Reports/Html/141.htm.
42
Er is een beperking op deze weigeringsgrond in geval het verstekvonnis bevestigd is of is uitgesproken na verzet van de betrokkene of indien het verstekvonnis is geveld na een door de betrokkene ingesteld hoger beroep.109 In dat geval kan de aangezochte staat de samenwerking niet weigeren op grond van het feit dat het verzoek gefundeerd is op een verstekvonnis. Bij de beoordeling door de aangezochte staat of indien er sprake is van een voldoende mate van eerbiediging van de minimum verdedigingsrechten dient de aangezochte staat rekening te houden met het feit of de betrokkene, na naar behoren te zijn gedagvaard, gekozen heeft om niet te verschijnen of nagelaten heeft om uitstel te vragen en of de betrokkene indien hij beschikte over een rechtsmiddel gekozen heeft er geen beroep op te doen. En er dient rekening mee gehouden te worden of de betrokkene zich bewust heeft willen onttrekken van het gerecht.110 Er rust geen verplichting in hoofde van de aangezochte staat om hier rekening mee te houden. Het is aan de discretionaire bevoegdheid van de bevoegde instanties van de aangezochte lidstaat om te bepalen of het gaat om een verstekvonnis en of er sprake is van een voldoende eerbiediging van de minimum verdedigingsrechten in het licht van de nationale regels van de verzoekende staat111. In het Verdrag van de Raad van Europa 16 mei 2005 inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme is identiek dezelfde bepaling opgenomen112.
§4. VERDRAGEN TOT STAND GEKOMEN IN HET KADER VAN DE EUROPESE POLITIEKE SAMENWERKING(EPS) 113 De EPS werd opgevolgd door een gemeenschappelijk buitenlands- en veigligheidsbeleid (GBVB). In het kader hiervan kwamen vanaf midden de jaren „80 verdragen tot stand inzake de justitiële samenwerking binnen de Europese Unie.
109
Art. 18 lid 5 Witwasovereenkomst.
110
Art. 18 lid 6 Witwasovereenkomst 8 november 1990.
111 Raad van Europa, Explanatory Report on Convention on Laundering, Search, Seizure and Confiscation of the Proceeds from Crime, ETS No. 141, Stratsbourg, 8 november 1990, http://conventions.coe.int/Treaty/en/Reports/Html/141.htm. 112
Art. 28 lid 4 punt f, lid 5 en lid 6 Europees verdrag 16 mei 2005 inzake financiering terrorisme.
113 G. VERMEULEN, “ Wederzijdse erkenning van straffen in de Europese Unie en België.”, in A. MASSET, PH. TRAEST, J. BARON, M. DE RUE, E. FRANCIS, P. REYNAERT, V. SERON, Y. VAN DEN BERGE, F. VERBRUGGEN en G. VERMEULEN (ed.), L'exécution des peines. De Strafuitvoering., Brussel, La Charte 2007, (p. 141) 148-149.
43
-
Overeenkomst 25 mei 1987 betreffende de toepassing tussen de Lidstaten van de Europese Gemeenschappen van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de overbrenging van gevonniste personen.
Dit is een overeenkomst die aan het het Overbrengingsverdrag bepalingen toevoegt naast de bepalingen in het Overbrengingsverdrag voor de Lidstaten van de Europese Unie die het Verdrag hebben bekrachtigd114. Zoals hierboven reeds gezegd bevat het Verdrag van de Raad van Europa geen specifieke bepaling inzake de verstekvonnissen. Ook in de aanvullende bepalingen wordt er niks omtrent de verstekvonnissen bepaald.
-Het Verdrag van 13 november 1991, inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen Het Verdrag uitgevaardigd door de Europese Unie bevat niet expliciet de woorden wederzijdse erkenning maar daar komt het in principe eigenlijk op neer. In de algemene beginselen wordt bepaalde dat de lidstaten zich ertoe verbinden om elkaar in een zo ruim mogelijke mate samenwerking te verlenen met betrekking tot de overdracht van de tenuitvoerlegging van veroordelingen in overeenstemming met de bepalingen van dit verdrag.115 Het Verdrag bevat geen expliciete regels voor verstekvonnissen. In de voorwaarden voor de overdracht van tenuitvoerlegging wordt gesteld dat het moet gaan om onherroepelijke beslissingen116. Wat dus indhoudt dat indien er op niveau van de lidstaten de mogelijkheid bestaat om verzet of beroep aan te tekenen men hiervan dient gebruik te maken of dat men de termijnen om verzet of beroep aan te tekenen laat verstrijken. Net zoals in de bepalingen in de SUO die, indien het gaat over partijen die geen lid zijn bij bovengenoemend verdrag, geldt, of die voor diegene die wel lid zijn van bovengenoemd verdrag de SUO geldt als aanvulling. In de SUO wordt evenmin ondercheid gemaakt tussen vonnissen en arresten op tegenspraak en deze gewezen bij verstek.117 Ook hier moet het dus gaan om een onherroepelijke uitspraak.
114 Art. 1 Overeenkomst 25 mei 1987 betreffende de toepassing tussen de Lidstaten van de Europese Gemeenschappen van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de overbrenging van gevonniste personen. 115 Art. 2 lid 1 Verdrag 13 november 1991 tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen. 116 Art. 5 punt a Verdrag 13 november 1991 tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen. 117
Art. 67 id 1 SUO verdrag.
44
Maar in verhouding tot de lidstaten die lid zijn van het Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van verstekvonnissen is dit Verdrag slechts van toepassing voor zover dit de bepalingen van het Verdrag aanvult of de toepassing van de daarin vervatte beginselen vergemakkelijkt.118 Voor de lidstaten die lid zijn bij het Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid strafvonnissen is het Verdrag van 13 november 1991 subsidiar.
-Overeenkomst van de Europese Unie 17 juni 1998 betreffende de ontzetting van de rijbevoegdheid119. Nogmaals wordt geen onderscheid gemaakt tussen vonnissen gewezen op tegenspraak en vonnissen gewezen in afwezigheid van de betrokkene. Art. 1 punt a stelt onder ontzeting van rijbevoegdheid een maatregel dient te worden verstaan waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat. Alle rechtsmiddelen moeten worden uitgeput of de termijnen om ze in te stellen zijn verlopen 120. Als het dus gaat om vonnissen gewezen in afwezigheid van de betrokkene dan dient hier eerst hoger beroep te worden ingesteld of indien de mogelijkheid bestaat, verzet aan te tekenen tegen deze beslissingen. Dit heeft tot gevolg dat verstekvonnissen die in hoger beroep zijn gewezen of die bevestigd zijn, mogen worden tenuitvoergelegd zoals een vonnis gewezen op tegenspraak.
AFDELING 4: DE 5 KADERBESLUITEN Zoals hierboven reeds werd vermeld, werd met het Verdrag van Amsterdam het Kaderbesluit als een nieuw soort rechtsinstrument geïntroduceerd in het Europees juridische landschap dat zou moeten bijdragen tot de verwezelijking van een ware Europese rechtsruimte. Het bereiken van deze ware rechtsruimte wordt verwezelijkt door het dichter bij elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de verscheidene lidstaten, precies met dit doel werd het kaderbesluit ingevoerd.121
118 Art. 20 Verdrag 13 november 1991 tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen. 119 Raad van de Europese Unie, Overeenkomst opgesteld op grond van art. K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de ontzetting van de rijbevoegdheid, PB. C 216/2, 10 juli 1998. 120 Raad van de Europese Unie, Memorie van Toelichting bij de Overeenkomst betreffende ontzegging van de rijbevoegdheid, PB.C 211, 23 juli 1999, p. 1-2. 121 0ud art. 29, 31 punt e en art. 34 lid 2 puntje b VEU; art. 82 VWEU; G. VERMEULEN, “ Wederzijdse erkenning van straffen in de Europese Unie en België.” in A. MASSET, PH. TRAEST, J. BARON, M. DE REU, E.
45
§1. KADERBESLUIT 13 JUNI 2002 BETREFFENDE HET EUROPEES AANHOUDINGSBEVEL EN DE PROCEDURES VAN OVERLEVERING TUSSEN DE LIDSTATEN.
De gebeurtenissen van 11 september 2001 hebben een zeer grote invloed gehad op de inhoud en de totstandkoming van dit Kaderbesluit en op de besluitvorming van de Europese Unie in zijn geheel.122 Op het moment van de totstandkoming van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel bestonden verschillende rechtsinstrumenten betreffende de erkenning van definitieve beslissingen maar deze verdragen zijn ofwel nooit ondertekend, ofwel nooit geratificeerd ofwel ondertekend maar dan onder voorbehoud123. Een Kaderbesluit is alleen bindend ten aanzien van het te bereiken resultaat, de vorm en de middelen waarmee en hoe dit resultaat zal worden bereikt, worden volledig overgelaten aan de discretionaire bevoegdheid van de lidstaten ( art 34, 2(b) EU-verdrag). En het is juist bij de implementatie van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel in de nationale wetgeving dat voor vele lidstaten problemen ontstonden, zeker in relatie tot de bescherming van de individuele rechten en de rechtszekerheid124. België was slechts 1 van de 8 lidstaten die de omzettingsdatum van 31 december 2003 heeft gehaald, maar uit de wijze waarop de Belgische wetgever dit Kaderbesluit heeft omgezet naar nationale wetgeving blijkt dat hij de gevolgen van het principe van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen niet ten volle heeft willen aanvaarden en daarmee blijk geeft van een ongepast wantrouwen ten opzichte van de gerechtelijke overheden van de andere lidstaten. 125 Doordat het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel veel vroeger dan verwacht werd goedgekeurd had dit tot gevolg dat de ondersteunende bepalingen met betrekking tot de harmonisering en procedural safeguards nog volop in onderhandeling waren of slechts gedeeltelijk waren FRANCIS, P. REYNAERT, V. SERON, Y. VAN DEN BERGE, F. VERBRUGGEN en G. VERMEULEN (ed), L'exécution des peines. De strafuitvoering., Brussel, La Charte 2007, (141)146-147. 122 G. VERMEULEN, “ Van Tampere tot Laken. Meer veiligheid ten koste van vrijheid en rechtvaardigheid?”, Panopticon, 2002, (p.1) p.1-6. 123 COM( 2000) 495 def., Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: wederzijdse erkenning van definitieve beslissingen in strafzaken, p. 6. 124 S. ALEGRE en M. LEAF, “ Mutual recognition in European Judicial Cooperation: A step too far too soon? Case study- Te European Arrest Warrant.”, European Law Journal, Vol. 10, No 2, maart 2004, p. (200) 202. 125 G. STESSEN, “ Het Europees aanhoudingsbevel. De wet van 13 december 2003.”, R.W. 2004-05, afl. 15, (p. 561) p. 581.
46
goedgekeurd. Hiermee belanden we te midden van een evenwichtsoefening tussen de nood aan harmonisering enerzijds en het principe van wederzijdse erkenning anderzijds126.
A. Voorstel Kaderbesluit In het voorstel van de Commissie voor een Kaderbesluit betreffende een Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten ging men de problemen die gepaard gingen met de traditionele wijze van uitlevering ( omslachtig, duurt te lang,...) oplossen door het invoeren van het principe van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen. Men nam in het voorstel afstand van de vroeger regelingen in verdragen die betrekking hadden op verstekvonnissen. Het verstekvonnis werd afgeschaft als weigeringsgrond en er werd in het voorstel tot het kaderbesluit een bepaling ingevoerd waarbij men indien een Europees aanhoudingsbevel werd uitgevaardigd op grond van een verstekvonnis een nieuw proces zou plaatsvinden in de uitvaardigende lidstaat: Article 35127: Judgements in absentia 1. If the European arrest warrant has been issued on the basis of a judgement in absentia, a new hearing of the case shall take place in the issuing Member State after the surrender. The executing judicial authority shall inform the arrested person of his or her right to lodge an opposition to the judgement and on the procedure for lodging it. 2. Each Member State shall enable its judicial authorities to receive the opposition lodged by a person subject to a judgement in absentia and to inform the issuing judicial authority of this opposition.
Het feit dat het gaat om een verstekvonnis sloot dus de tenuitvoerlegging op grond van een aanhoudingsbevel niet uit. De voorgestelde tekst in desbetreffend art. 35 ging verder dan hetgeen bepaald is in art. 3 van het Tweede Aanvullend Protocol. In de tenuitvoerleggingsstaat moest altijd voorzien worden in een nieuw proces. De uitvoerende lidstaat diende het verzet aangetekend door de betrokkene vast te leggen in overeenstemming met de instructies gegeven in het Europees aanhoudingsbevel. Er moest een direct contact te zijn tussen de twee rechterlijke autoriteiten, en indien nodig hulp van de centrale autoriteit, om te verzekeren dat het verzet zeker ontvankelijk was. Het Europees 126 G. GONZALES en W. VAN BALLEGOOIJ, “ Mutual recognition and judicial decisions in criminal matters; a rule of reason for surrender procedures.”, in A. SCHRAUWER ( ed.), Rule of reason. Rethinking another classic of European legal doctrine., Groningen, Europe Law Publishing, 2005, 170-171. 127 Commissie (2001/C 332 E/18), Proposal for a Council framework decision on the European arrest warrant and the surrender procedures between the Member States, PB. C. 22 november 2001, (p.305) p. 312.
47
aanhoudingsbevel moest op zodanige wijze ten worden uitgevoerd dat iedere betrokkene partij op geldige wijze zijn rechten kon uitoefenen in het proces. In praktijk diende op het moment van de kennisgeving de betrokkene op de hoogte te worden gesteld van de datum waarop hij in de rechtbank wordt verwacht. En diende de uitvoering van het Europees aanhoudingsbevel zo te zijn georganiseerd dat de betrokkene kan verschijnen op het proces en zijn rechten verdedigen128. B. Verstek: een impliciete weigeringsgrond In de definitieve versie heeft men echter een stap terug gezet en de verstekvonnissen niet langer gezien als een speciaal geval waarbij een uniforme procedure inzake verzet wordt oplegt aan de lidstaten. Ook is in de defintieve versie de omschrijving van een verstekvonnis verdwenen, zoals in hoofdstuk 2 reeds werd vermeld. In het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel wordt het verstekvonnis als dusdanig niet expliciet als een weigeringsgrond opgenomen. De tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel kan door de uitvoerende lidstaat afhankelijk worden gesteld van een bijkomende voorwaarde. Enkel indien het nationaal recht van de uitvoerende lidstaat voorziet in deze mogelijkheid kan een bijkomende voorwaarde worden gevraagd, anders niet129. De voorwaarde bestaat erin dat de uitvaardigende lidstaat een voldoende garantie geeft dat de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd , in de gelegenheid zal worden gesteld in de uitvaardigende lidstaat om een nieuw proces ter verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting130. Het is aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit om een voldoende garantie te verschaffen. Indien niet aan deze bijkomende garantie kan worden voldaan dan kan de uitvoerende rechterlijke autoriteit de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel beletten. Een eerder ongelukkige formulering want het is niet het feit of de betrokkene de gelegenheid heeft gekregen om een nieuw proces te vragen, maar waar het eigenlijk om gaat is, maar of de betrokkene daadwerkelijk een nieuw proces krijgt. Volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dient de betrokkene minimum voor 1 rechterlijke instantie zijn verdediging hebben
128 COM(2001) 522 final/2, Explanatory memorandum. Proposal for a Council Framework Decision on the European arrest warrant and the surrender procedures between the Member States., Brussel 25 september 2001, p. 19. 129 R. BLEKXTOON, “ Commentary on an article by article basis.”, in R. Blekxtoon en W. van Ballegooij, Handbook on the European arrest warrant., Den Haag, TCM Asser Press 2005, (p. 217) p.238. 130
Art. 5 punt 1 Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel.
48
kunnen voeren.131 Een hoger beroep waarop alle aspecten van de zaak worden behandeld is voldoende132. In de praktijk wordt echter zelden een bijkomende garantie gevraagd. Slechts een paar landen vragen op systematische wijze naar een bijkomende garantie, bv. Nederland. Dit zorgt opnieuw voor een zekere vorm van discrepantie en kan uiteindelijk aanleiding geven tot problemen bij de uitvoerende lidstaten.133 De uitvoerende rechterlijke autoriteit kan de tenuitvoerlegging afhankelijk stellen van een bijkomende voorwaarde. Hij beschikt op dit vlak over een discretionaire keuzevrijheid, er rust geen verplichting op de uitvoerende rechterlijke autoriteit om te vragen naar een bijkomende garantie.De uitvoerende rechterlijke autoriteit kan dan enkel een marginale controle doen om na te gaan of er garanties dienen gevraagd te worden. De betrokkene kan bijgevolg alleen verzoeken om een bijkomende garantie, hij kan deze nooit afdwingen.134 Dit werd in België bevestigd door een arrest van het Hof van Cassatie.135 Op het Europees aanhoudingsbevel zelf is een mogelijkheid voorzien waarin de waarborgen omstandiger kunnen worden omschreven. Desondanks het feit dat het Kaderbesluit het verstekvonnis niet heeft opgenomen als een expliciete weigeringsgrond, bevat art. 5 lid 1 een legitimitatie van de bevoegdheid van de uitvoerende staat om de verenigbaarheid met rechten van verdediging te garanderen.136. De reeds besproken criteria inzake de minimumregels voor procedures gehouden in afwezigheid van de betrokkene vastgelegd in Resolutie (75) 11 worden ondersteund door de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Om het evenwicht te bewaren tussen enerzijds de essentie van het recht om aanwezig te zijn op zijn proces en anderzijdse de bescherming van het openbaar belang ontwikkelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op basis van de 131 H. SANDERS, Europees aanhoudingsbevel: Nederlands en Belgisch overlevingsrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Oxford, Intersentia 2007, p. 70. 132 R. BLEKXTOON, “ Commentary on an article by article basis.”, in R. BLEKXTOON en W. VAN BALLEGOOIJ (eds.), Handbook on the European arrest warrant, Den Haag, TCM Asser Press 2005, ( p. 217) p.240. 133 COM(2007) 407 final, report from the Commission on the implementation since 2005 of the Council Framework Decision of 13 juni 2002 on the European arrest warran and the surrender procedures between Member States, p.4. 134 S. DEWULF, Extradere: Uitlevering, Europees aanhoudingsbevel en overdracht aan het Europees aanhoudingsbevel en ad hoc tribunalen, Gent, Larcier 2009, p. 210. 135
Cass. 2 augustus 2006, R.W. 2008-2009, afl. 36, (p. 1511) p. 1511, noot J. DE HERDT.
136 D. KRAPAC, “Verdicts in absentia.”, in R. Blekxtoon en W. Van Ballegooij, Handbook on the European arrest warrant., Den Haag, TCM Asser Press, 2005, p. 120.
49
“balancing approach” een reeds standaarden die kunnen worden gezien als de interpretatieve criteria voor de toepassing van artikel 5 punt 1 Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel in de toekomst137.
C. Knelpunten Op meerdere punten is dit Kaderbesuit onduidelijk en in strijd met de EU-regels en -jurisprudentie op dit punt.138 De regeling waarborgt vooreerst niet dat de betrokkene zonder twijfel op de hoogte was van datum en plaats van de zitting, en er is onduidelijkheid over wat nu precies bedoeld wordt met “verzoeken” om een “nieuw proces”. Het komt toe aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit om te oordelen of de garantie die hiervoor wordt gegeven voldoende is. Dit heeft tot gevolg dat het niet echt duidelijk is wanneer juist de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis kan worden geweigerd. Ook de wijze waarop art. 5 punt 1 is geformuleerd zorgt op verschillende vlakken voor problemen139: - de huidige tekst geeft geen garantie dat de betrokkene in persoon op de hooge wordt gesteld van de plaats en datum van het proces. “anderszins in kennis gesteld” kan duiden op iedere informele kennisgeving, zonder garantie dat de betrokkene effectief op de hoogte wordt gebracht, bv. in Nederland in de registers van de rechtbank, of in Frankrijk op het stadhuis. Deze formulering kan impliceren dat de kennisstelling op fictieve wijze plaatsvindt en dat dit voldoende is, bv. kennisgeving aan het gemeentehuis of aan de griffie van de rechtbank zonder dat de betrokkene zelf daadwerkelijk in kennis wordt gesteld.140 Deze bepaling garandeert immers niet dat de betrokkene ondubbelzinnig op de hoogte was van de plaats en datum van het proces.141 Wat niet in overeenstemming is met ( de geest van) de rechten van verdediging of de procedurele waarborgen. In het kader van de verstekprocedure 137 Raad van Europa, resolutie (75)11 on the criteria governing proceedings held in absence of the accused, 21 mei 1975; D. KRAPAC, “ Verdicts in absentia.”, in R. BLEKXTOON en W. VAN BALLEGOOIJ, Handbook on the European arrest warrant, Den Haag, TCM Asser Press 2005, (p.119) p. 124-126. 138 R. BLEKXTOON, “ Problemen met de verstekregeling in het Europees aanhoudingsbevel”, NJB 2003, p. 1559. 139 R. BLEKXTOON, “ Commentary on an article by article basis.”, in R. BLEKXTOON en W. VAN BALLEGOOIJ (eds.), Handbook on the European arrest warrant, Den Haag, TCM Asser Press 2005, ( p. 217) p. 239240. 140 C. JANSSENS, “De burger, de Unie en het Europees aanhoudingsbevel: op zoek naar het juiste evenwicht tussen vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.”, in J. MEEUSEN en G. STRAETMANS ( red.), Politiële en justitiële strafrechtelijke samenwerking in de Europese Unie. Welk evenwicht tussen vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, in Studies Europees recht Universiteit Antwerpen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 24. 141 R. BLEKXTOON, “ Problemen met de verstekregeling in het Europees aanhoudingsbevel”, NJB 2003, p. 1559.
50
wordt immers aan het recht op een eerlijk proces volgens de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens slechts voldaan indien men er zeker van is dat de betrokkene kennis heeft van datum en plaats van het proces en zo dus de kans heeft gehad om zich te verdedigen maar op ondubbelzinnige wijze van dit recht heeft afgezien. Het was dus beter geweest indien men in de bepaling had gesteld “ of anderszins in persoon in kennis werd gesteld...”, maar zolang dit niet het geval is moet de rechter een verdragsconforme interpretatie toepassen en conform de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de Mens en pas spreken van een verstekvonnis indien de betrokkene in persoon in kennis werd gesteld142; - “terechtzitting” zou beter “rechtzaak” zijn geweest - “ om een nieuw proces te verzoeken”: “verzoeken” betekend niet noodzakelijk dat het verzoek in overeenstemming is met de nationale wetgeving en leidt tot een effectieve rechtzaak. “ nieuw proces” is een zeer vaag begrip, gaat het om een effectieve nieuwe rechtzaak of is het voldoende dat er hoger beroep wordt ingesteld en de zaak in beroep wordt behandeld, en moet in beroep de zaak behandeld met alle aspecten van een nieuw proces? Een volgend probleem in dit Kaderbesluit is dat in het kader van het uitvaardigen van een Europees aanhoudingsbevel de betekening van het aanhoudingsbevel aan de betrokkene die in het buitenland wordt gearresteerd, de buitengewone termijn begint te lopen vanaf de kennisname van de betekening door de betrokkene, eens deze termijn is verstreken kan de betrokkene geen verzet meer aantekenen. De uitlevering zal bijgevolg niet altijd binnen die termijn geschieden. Dit leidt ertoe dat de betrokkene reeds vanuit het buitenland verzet zou moeten aantekenen. Een oplossing zou zijn om art. 187 lid 2 Wetboek Strafvordering aan te passen en in het kader van een uitleveringsverzoek of een EAB de termijn van verzet pas te laten beginnen lopen op het moment de betrokkene wordt overgedragen aan België.143 In het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees uitleveringsverdrag staat in art. 3 lid 2 dat de mededeling van het uitleveringsverzoek aan de betrokkene, waarbij hij ook in kennis wordt gesteld van het tegen hem geveld verstekvonnis, niet mag worden gezien als een betekening, de buitengewone verzetstermijn begint bij een uitleveringsverzoek niet te lopen. Het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel bevat dergelijke bepaling niet. Hier is er een grotere waakzaamheid vereist bij de betrokkene en zijn advocaat144. Het zou beter geweest zijn indien in het 142 J. DE HERDT, “ Verstek en het Europees aanhoudingsbevel”, R.W. 2008-2009, afl. 36, (p.1512) p. 1513 noot onder Cass. 2 augustus 2006. 143 Art. 187 lid 2 Sv; S. Dewulf, Extradere: Uitlevering, Europees aanhoudingsbevel en overracht aan internationale strafhof en ad hoc tribunalen, Gent, Larcier 2009, p.180; C. Van Den Wyngaert, Strafrecht, Strafprocesrecht en internationaal Strafrecht, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu 2006, II, p. 1143-1144. 144 G. STESSEN, “ Het Europees aanhoudingsbevel: enkele bedenkingen.”, Nullum Crimen 2006, nr. 6, (p. 397) p. 399, noot onder Cass. 8 december 2008.
51
Kaderbesluit ook dergelijke bepaling vervat zit. Dit wordt rechtgezet in het Kaderbesluit van 26 februari 2009.145
Er zouden eventuele problemen kunnen rijzen met betrekking tot de vraag in hoeverre de lidstaten zullen kunnen voldoen aan zo'n bijkomende garantie. Voor Frankrijk en België zouden er zeer weinig problemen moeten rijzen, beiden kennen het systeem van verzet. In Nederland is het systeem van verzet lang afgeschaft maar er kan hoger beroep worden ingesteld dat voldoet aan de eisen van een nieuw proces. Er zouden echter wel problemen kunnen ontstaan met betrekking tot uitlevering aan landen waar een onherroepelijk verstekvonnis niet zo eenvoudig te verkrijgen is als in Nederland. Zweden kent geen verstekvonnissen, in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk komen verstekvonnissen nauwelijks voor.146 Het gegeven dat de behandeling van verzet maar kan worden vastgesteld nadat de betrokkene werd uitgeleverd, wordt door het Hof van Cassatie verworpen als een schending van het recht op een eerlijk proces. Het ging in casu om de uitlevering van de betrokkene door de Belgische overheden aan de Franse overheid. De eiser had aangevoerd dat, de Franse regel waarbij behandeling op verstek pas kan worden vastgesteld nadat de betrokkene is overgeleverd aan de Franse overheid, een schending uitmaakt van zijn recht op een eerlijk proces en regelrecht ingaat tegen het vermoeden van onschuld. Het gaat eerder om een waarborg van de rechten van verdediging: indien verzet wordt vastgesteld voor de betrokkene en hij wordt overgedragen zou dit kunnen tot gevolg hebben dat de verzetzitting plaats vindt op het moment dat de betrokkene nog niet is overgedragen147. En wat in het geval er wel voldoende garantie wordt geboden, het Europees aanhoudingsbevel wordt tenuitvoergelegd en de uitvaardigende lidstaat de garantie niet uitvoert ( miskend)? Is het dan aan de uitvoerende lidstaat om te reageren? Komt er een controlerend orgaan? De lidstaten zullen op zijn minst via diplomatieke wegen de uitvaardigende lidstaat wijzen op zijn miskenning of naar het Europees Hof van Justitie kunnen stappen. Maar eens ze het Europees aanhoudingsbevel tenuitvoer hebben gelegd zijn de uitvoerende lidstaten niet langer in een positie om te “vergelden” door een weigering om samen te werken op het vlak van het Europees aanhoudingsbevelzaken. Heeft de uitvoerende lidstaat enig recht om hierop te reageren, zo ja op welke wijze? Er moet van uitgegaan
145
Art. 4Bis lid 2 onderaan wijzigingskaderbesluit van 26 februari 2009.
146 R. BLEKXTOON, “ Problemen met de verstekregeling in het Europees aanhoudingsbevel”, NJB 2003, p. 1559. 147 G. STESSEN, “ Het Europees aanhoudingsbevel: enkele bedenkingen.”, Nullum Crimen 2006, nr. 6, (p. 397) p. 399, noot onder Cass. 8 december 2008.
52
worden dat ze beschikken over het recht om hierop te reageren zoniet is er niemand anders die dit zal doen, wat zeker niet de bedoeling kan geweest zijn.148
D. Recht op een nieuw proces? Er bestaan verscheidene visies over het feit of men al dan niet recht heeft op een nieuw proces: “ De House of Lords benadrukt dat een onderzoek naar de gevolgen of draagwijdte van het verstekvonnis in de wetgeving van de uitvaardigende lidstaat zou indruisen tegen de bedoeling van het nieuwe overleveringsregime. De vraag of de betrokkene recht heeft op een nieuw proces, hangt uiteraard af van de vraag of hij al dan niet behoorlijk in kennis werd gesteld van het eerste vonnis. De Britse wetgeving spreekt van deliberately absent. De High Court oordeelt dat een verwittiging op zich niet voldoende is. De betrokkene moet op een unequivocal manner afstand gedaan hebben van zijn recht om aanwezig te zijn. Dit veronderstelt een onderzoek naar de geestesgesteldheid van de betrokkene. De Rechtbank van Amsterdam gaat op dit punt niet zo ver als de High Court en is van oordeel dat de rechten van de verdediging niet geschonden zijn en dat er geen verzetgarantie moet worden gevraagd, indien de advocaat van de betrokkene aanwezig was of indien duidelijk blijkt dat de betrokkene behoorlijk gedagvaard was, doch zelf verzuimd heeft aanwezig te zijn. Wanneer daarentegen blijkt dat de betrokkene niet behoorlijk in kennis gesteld werd, analyseert de Rechtbank van Amerdam zorgvuldig de formulering van de garantie, al dan niet mits het opvragen van bijkomende informatie, om na te gaan of deze voldoende is om al dan niet over te leveren. Soms zelfs wordt de buitenlandse wetgeving geanalyseerd om na te gaan of de betrokkene in concreto de verzetprocedure nog wel kan inspannen. De Cour de Cassation lijkt, net als de Rechtbank van Amsterdam, een beoordeling in concreto van de garantie na te streven. Indien blijkt dat onvoldoende onderzocht werd of de betrokkene nog effectief verzet of hoger beroep kon aantekenen, wordt de beslissing van de Chambre d'instruction vernietigd. Indien daarentegen blijkt dat de betrokkene door zijn advocaat vertegenwoordigd was of duidelijk in kennis gesteld was van het proces, moet hij vrijwillige afwezigheid niet inroepen om alsnog garantie te verkrijgen. Voor de Audiencia Nacional werden daarentegen geen problemen vastgesteld met betrekking tot verstekprocedures. Er werden immers systematisch verzet/beroepsgaranties gevraagd en verkregen. De Audiencia Nacional ging hier nooit op gedetailleerde wijze na of de garantie effectief nog 148 R. BLEKXTOON, “ Commentary on an article by article basis.”, in R. BLEKXTOON en W. VAN BALLEGOOIJ (eds.), Handbook on the European arrest warrant., Den Haag, TCM Asser Press 2005, (p. 217) p.239.
53
toegepast kon worden. Er werd op vertrouwd dat dit wel het geval zou zijn. De Audiencia Nacional is, anders dan de andere rechtbanken, duidelijk voorstander van een toets in abstracto. De Audiencia Nacional is overigs wel op zijn hoede voor juridische constructies waarbij de betrokkene eerste verklaart dat hij zijn straf in Spanje wenst uit te zitten en vervolgens inroepen dat de straf niet uitvoerbaar is omdat ze bij verstek gewezen is. Dat deze garantie voor de juridische autoriteiten een mogelijkheid en geen verplichting is, waarbij aan de onderzoeksgerechten veel vrijheid wordt gelaten met betrekking tot de inhoudelijke vereisten van de garantie, blijkt duidelijk uit een arrest van het Hof van Cassatie.”149 De manier waarop in de lidstaten bepaald wordt of al dan niet een bijkomende voorwaarde moet worden gesteld zijn zeer uiteenlopend. Dit duidelijk gebrek aan inconsistentie en uniforme toepassing van de mogelijkheid om een bijkomende garantie te vragen draagt bij tot de onzekerheid en vormt een belemmering voor de nationale rechter. En de wijze waarop door Spanje op consistente wijze bijkomende voorwaarden worden gevraagd en gekregen zonder te controleren of de garantie effectief kon worden toegepast leidt tot een uitholling van het artikel en streeft het doel die de bepaling beoogt compleet voorbij.
E. Verband met Tweede Aanvullend Protocol van 1978 bij het Europees uitleveringsbevel De wijze waarop hier het Europees aanhoudingsbevel gebaseerd is op een verstekvonnis doet denken aan de regeling met betrekking tot de verstekvonnissen die voorkomt in het Tweede aanvullend protocol 17 maart 1978 bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering. In dat protocol dient de aangezochte partij het verzoek tot uitlevering uit te voeren indien de verzoekende lidstaat een voldoende zekerheid kan geven dat ten aanzien van de betrokkene het recht op een nieuw proces wordt gewaarborgd.150 Toch blijft er een verschil bestaan tussen de twee regelingen, zoals hierboven reeds gezegd bevat het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel geen bepaling met het feit dat de mededeling van het uitleveringsverzoek aan de betrokkene, waarbij hij in kennis wordt gesteld
149 C. Janssens, “De burger, de Unie en het Europees aanhoudingsbevel: op zoek naar het juiste evenwicht tussen vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.”, in J. Meeusen en G. Straetmans ( red.), Politiële en justitiële strafrechtelijke samenwerking in de Europese Unie. Welk evenwicht tussen vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, in Studies Europees recht Universiteit Antwerpen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 59-62. 150 Art. 3 Tweede Aanvullend Protocol 17 maart 1978 bij het Europees Verdrag betreffende de uitlevering.
54
van het tegen hem gevelde verstekvonnis, niet mag worden beschouwd als een betekening. 151 En waar het rapport explicatif bij het Tweede Aanvullend Protocol de nauwe band beklemtoond tussen art. 3 Tweede Aanvullend Protocol en art. 6 EVRM. Deze regeling is het gevolg van een groeiend wantrouwen tussen de lidstaten met betrekking tot de verstekvonnissen die ontoereikend bleken op het gebied van bewijslevering en straftoemeting, dit vooral onder de invloed van het Europees Hof voor de rechten van de Mens152.
F. Verhouding tot andere rechtsinstrumenten Art. 31 Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel bepaalt dat het Europees aanhoudingsbevel in de plaats komt van de voorheen inzake uitlevering toepasselijke verdragen die opgesomd worden in het artikel. Het Benelux-uitleveringsverdrag van 1962 wordt niet buiten werking gesteld door het Kaderbesluit, maar de Belgische wetgever heeft ervoor gekozen dit toch te doen in de wet van 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel door te bepalen dat de wet van toepassing is in verhouding met alle lidstaten153 . Deze problematiek inzake verhoudingen tussen verdragen en het Kaderbesluit heeft al tot veel rechtspraak geleid154.
G. Wet van 19 december 2003 Het Kaderbesluit werd in België omgezet in de Wet van 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel. Art. 7 van die wet bepaalt dat het moet gaan om een garantie die wordt beschouwd als toereikend om de betrokkene ervan te verzekeren dat hij in de uitvaardigende lidstaat om een nieuwe vonnisprocedure kan verzoeken en daar kan op aanwezig zijn. In lid 2 van diezelfde wet, wordt er nog aan toegevoegd dat indien de uitvaardigende lidstaat voorziet in hoger beroep en indien de betrokkene volgens de voorwaarde voor het instellen van het hoger beroep daadwerkelijk ook 151 G. STESSEN, “ Het Europees aanhoudingsbevel: enkele bedenkingen.”, Nullum Crimen 2006, nr. 6, (p. 397) p. 399, noot onder Cass. 8 december 2008. 152 G. VAN CAUTEREN, D. VAN DOOREN en H. VAN LANDEGHEM, “Europees aanhoudingsmandaat.” in G. VERMEULEN ( ed.), Aspecten van Europees Formeel strafrecht, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu 2002, p. (165) 173. 153 A. WINANTS, “De doorwerking van het EU-Kaderbesluit inzake de overlevering.”, Nullum Crimen 2006, (p.77) p. 78. 154 A. WINANTS, “De doorwerking van het EU-Kaderbesluit inzake de overlevering.”, Nullum Crimen 2006, (p.77) p. 78.
55
beroep kan instellen, dit als toereikend wordt beschouwd. 155 Deze principes gelden evenwel enkel in het kader van executieoverlevering. 156 In lid 2 werd er nog aan toegevoegd dat indien de uitvaardigende lidstaat voorziet in hoger beroep en dat de betrokkene volgens de voorwaarde voor het instellen ervan daadwerkelijk ook beroep kan instellen, dit als toereikend wordt beschouwd. 157 Dit 2e lid is het gevolg van de wet van 12 februari 2003158 volgens hetwelke voor bepaalde vonnissen die gewezen zijn buiten de aanwezigheid van de betrokkene enkel nog hoger beroep kan worden ingesteld, meer bepaald in die gevallen waar de betrokkene of zijn advocaat aanwezig waren op de inleidingszitting, afwezig op de daarop volgende zittingen en dan op de zitting waarop uitspraak gewezen wordt al dan niet aanwezig was.159 Deze principes gelden enkel in het kader van executieoverlevering. 160 In België is het de Raadkamer, onder toezicht van de Kamer van inbeschuldigingstelling en het Hof van Cassatie, die beslist of er al dan niet een bijkomende vereiste dient te worden gevraagd, waarbij hun beoordelingvrijheid evenwel beperkt is tot de beoordeling van de wijze waarop zij zich die zekerheid willen verschaffen. 161 In een arrest van het Hof van Cassatie van 2 augustus 2006 oordeelde het Hof dat de onderzoeksgerechten die hun beslissing om de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel niet afhankelijk stellen van een bijkomende garantie, konden verantwoorden op het feit dat zij op basis van aanvullende inlichtingen die door het openbaar ministerie werden verschaft omtrent de mogelijkheden voor de eiser om verzet aan te tekenen tegen de beslissing gewezen bij verstek die aanleiding heeft gegeven tot het uitvaardigen van een Europees aanhoudingsbevel, oordeelden dat de uitvaardigende lidstaat voldoende mogelijkheden biedt voor de eiser om een nieuw
155
Art. 7 Wet van 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel.
156 S. DEWULF, Extradere: Uitlevering, Europees aanhoudingsbevel en overdracht aan het Europees aanhoudingsbevel en ad hoc tribunalen, Gent, Larcier 2009, p. 210. 157 S. DEWULF, Extradere: Uitlevering, Europees aanhoudingsbevel en overdracht aan het Europees aanhoudingsbevel en ad hoc tribunalen, Gent, Larcier 2009, p. 210. 158 Wet 12 Februari 2003 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering wat het verstek betreft en tot opheffing van art 421 van hetzelfde wetboek, B.S. 28 maart 2003. 159 G. STESSEN, “Het Europees Aanhoudingsbevel.De Wet van 19 decemer 2003”, R.W. 2004-05, Afl. 15, (P.561) P.571. 160 S. DEWULF, Extradere: Uitlevering, Europees aanhoudingsbevel en overdracht aan het Europees aanhoudingsbevel en ad hoc tribunalen, Gent, Larcier 2009, p. 210. 161 J. DE HERDT, “ Verstek en het Europees aanhoudingsbevel”, R.W. 2008-2009, afl. 36, (p.1512) p. 1514 noot onder Cass. 2 augustus 2006.
56
proces aan te vragen en aldaar aanwezig bij te zijn, waardoor de raadkamer het niet nodig achtte om een formele bijkomende garantie te vragen.162 De omschrijving van verstek in het Kaderbesluit (betrokkene is niet persoonlijk gedagvaard of anderszins in kennis gesteld van de datum en de plaats van de terechtzitting die tot het verstekvonnis heeft geleid) is veel enger dan de omschrijving in het Belgisch recht. Er is sprake van verstek indien de betrokkene niet aanwezig of vertegenwoordigd was tijdens het debat en dus zijn middelen niet heeft kunnen laten gelden.163
§2. KADERBESLUIT VAN DE RAAD VAN 24 FEBRUARI 2005 INZAKE DE TOEPASSING VAN HET BEGINSEL VAN WEDERZIJDSE ERKENNING OP GELDELIJKE SANCTIES
Waneer de verdachte niet in persoon is verschenen dan kan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingstaat weigeren de beslissing te erkennen of ten uitvoer te leggen, tenzij men persoonlijk of door toedoen van een naar het nationale recht bevoegde vertegenwoordiger volgens het recht van de beslissingstaat in kennis is gesteld van de procedure, of dat men te kennen heeft gegeven dat men de zaak niet betwist164. In dit Kaderbesluit heeft men terug gekozen om de verstekvonnissen expliciet als ,weliswaar facultatieve, weigeringsgrond op te nemen. Hiermee wordt een andere weg in geslagen dan in het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel. Het principe is dat verstekvonnissen een weigeringsgrond uitmaken doch beperkt. Als men deze tekst vergelijkt met de tekst van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel dan kan men besluiten dat het moeilijker is om een geldboete te handhaven dan om met een Europees aanhoudingsbevel een verdachte te arresteren165. De verschillende taalversies van deze alinea blijken bovendien nog eens afhankelijk van de desbetreffende taal, anders geformuleerd en vatbaar voor interpretatie, waardoor de hele zaak nog 162
Cass. 2 augustus 2006, R.W. 2008-2009, afl. 36, (p. 1511) p. 1512, noot J. DE HERDT.
163 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht en Internationaal Strarecht, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu 2001, p. 1140; J. DE HERDT, “ Verstek en het Europees aanhoudingsbevel”, R.W. 2008-2009, afl. 36, (p.1512) p. 1513 noot onder Cass. 2 augustus 2006. 164
Art. 7 lid 2 punt g, ii Kaderbesluit betreffende de wederzijdse erkenning van geldboetes.
165 H. G. NILSON, “ Mutual trust or mistrust.”, in G. KERCKHOVE en A. WEYEMBERGH (eds.), La confiance mutuelle dan l'espace pénal européen/ Mutual trust in the European criminal area., Brussel, Les éditions de l'universitéd de Bruxelles, 2005, (29) 37.
57
onduidelijker werd. Ook omtrent welke voorwaarden moeten voldaan zijn om te kunnen zeggen dat de betrokkene de zaak niet betwist heerst er onduidelijkheid.166
§3. KADERBESLUIT VAN DE RAAD VAN 6 OKTOBER 2006 INZAKE DE TOEPASSING VAN HET BEGINSEL VAN WEDERZIJDSE ERKENNING OP BESLISSINGEN TOT CONFISCATIE
Wanneer men niet persoonlijk is verschenen noch door een raadsman vertegenwoordigd was bij de procedure die aanleiding heeft gegeven tot de beslissing tot confiscatie, kan het verstekvonnis aanleiding geven tot weigering van erkenning en tenuitvoerlegging, tenzij men persoonlijk of door tussenkomst van zijn naar het nationale recht bevoegde vertegenwoordiger overeenkomstig het recht van de beslissingstaat op de hoogte is gesteld van de procedure of als de betrokkene te kennen heeft gegeven dat men de confiscatie niet aanvecht167. Net zoals in het Kaderbesluit inzake de wederzijdse erkenning op geldelijke sancties is het verstekvonnis een facultatieve weigeringsgrond. Maar de regeling is in dat Kaderbesluit iets beter uitgewerkt. Om hier van een verstekvonnis te kunnen spreken mag men noch persoonlijk verschenen zijn noch door een raadsman vertegenwoordigd geweest zijn. Uit de formulering van in het Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties kan men afleiden dat men ook veroordeeld worden bij verstekvonnis wanneer men vertegenwoordigd werd door een raadsman. Nu reeds hebben is er sprake van 3 verschillende regelingen met betrekking tot de verstekvonnissen in 3 verschillende kaderbesluiten.
166 Raad 5213/08 ADD1 COPEN 4, Initiatief-addendum ontwerp-kaderbesluit betreffende de tenuitvoerlegging van verstekvonnissen, Brussel, 30 januari 2008, p9. 167
Art. 8 lid 2 punt e kaderbesluit betreffende de wederzijdse erkenning van confiscatie.
58
§4. KADERBESLUIT VAN DE RAAD VAN 27 NOVEMBER 2008 INZAKE DE TOEPASSING VAN HET BEGINSEL VAN WEDERZIJDSE ERKENNING VAN STRAFVONNISSEN WAARBIJ VRIJHEIDSSTRAFFEN OF TOT VRIJHEIDSBENEMING STREKKENDE MAATREGELEN ZIJN OPGELEGD, MET HET OOG OP DE TENUITVOERLEGGING ERVAN IN DE EUROPESE UNIE
In het lidstaatinitiatief werd oorspronkelijk de weigeringsgrond als volgt geformuleerd: “ De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingstaat kan weigeren het Europees tenuitvoerlegginsbevel te erkennen of ten uitvoer te leggen, indien de betrokkene niet instemt met de toezending van het Europees tenuitvoerleggingsbevel en dit bevel is gegeven met het oog op de tenuitvoerlegging van een sanctie die niet bij een bij verstek gewezen beslissing werd opgelegd, op voorwaarde dat de betrokkene niet persoonlijk is gedagvaard of niet op een andere manier in kennis is gesteld van het tijdstip en de plaats van de procedure die tot de bij verstek gewezen beslissing heeft geleid, dan wel dat de betrokkene een bevoegde autoriteit er niet van in kennis heeft gesteld dat hij de beslissing niet betwist.”168. De bewoordingen in het initiatief maken het niet echt duidelijk dat de persoon werkelijk in persoon moet op de hoogte worden gesteld van tijd en plaats van het proces. Beter zou zijn geweest indien er had gestaan “...niet anderszins persoonlijk in kennis...” om zijn recht te beschermen om aanwezig te zijn in de rechtbank of zich te laten vertegenwoordigen door een raadsman. Bij sommige lidstaten zou dit kunnen leiden tot problemen, minstens in Italië waar het nog altijd mogelijk is om bij verstek te worden veroordeeld zonder dat de veroordeelde in persoon in kennis werd gesteld van het proces. Ook in Nederland waar het mogelijk is om zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bij verstek te worden veroordeeld zonder in persoon op de hoogte te worden gebracht van de tijd en plaats van het proces169 Er werd een amendement ingediend ter wijziging van deze bepaling170. In het goedgekeurde Kaderbesluit is de formulering gewijzigd, conform het ingediende amendement. Wederom is de beslissing die bij verstek is gewezen een facultatieve grond voor weigering van erkenning en tenuitvoerlegging, tenzij men persoonlijk wordt gedagvaard of door toedoen van een volgens het nationale recht van de beslissingstaat bevoegde vertegenwoordiger op de hoogte is gesteld van het tijdstip en de plaats van de procedure die tot de verstekbeslissing heeft geleid of indien men 168 Raad 5597/05 ADD1 COPEN 13, Initiatief van de Oostenrijkse, Zweedse en Findse delegatie ontwerp-Kaderbesluit van de Raad inzake het Europees tenuitvoerleggingsbevel en de overbrenging van gevonniste personen tussen de lidstaten van de Europese Unie, Brussel 24 januari 2005,p.13. 169 R. Blekxtoon, “ The draft framework decision on the European enforcement order.”, Journal of European criminal law, 2006, 88. 170 Europees Parlement A6-0187/2006, definitief verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, 17 mei 2006, p.24.
59
de bevoegde autoriteit op de hoogte heeft gesteld dat men het vonnis niet betwist ( art 9 (1) (i) kaderbesluit betreffende de wederzijdse erkenning vrijheidsbeneming).
§5. KADERBESLUIT VAN DE RAAD VAN 27 NOVEMBER 2008 INZAKE DE TOEPASSING VAN HET BEGINSEL VAN WEDERZIJDSE ERKENNING OP VONNISSEN EN PROEFTIJDBESLISSINGEN MET HET OOG OP HET TOEZICHT OP DE PROEFTIJDVOORWAARDEN EN ALTERNATIEVE STRAFFEN .
Verstekvonnis is ook hier alweer een facultatieve grond voor weigering, tenzij de betrokkene persoonlijk is gedagvaard of door een toedoen van een volgens nationaal recht van de beslissingsstaat bevoegde vertegenwoordiger in kennis werd gesteld van het tijdstip en de plaats van de procedure die tot het verstekvonnis heeft geleid, of wanneer de betrokkene de bevoegde autoriteit in kennis heeft gesteld dat hij het vonnis niet betwist171. Deze bepaling is identiek dezelfde als de bepaling opgenomen in het Kaderbesluit van 27 november 2008 wederzijdse erkenning vrijheidsbeneming.
§6: SYNTHESE In ieder kaderbesluit wordt het verstek op een andere wijze geregeld. Daar waar in het Kaderbesluit betreffende het Europees Aanhoudingsbevel in geval van een verstekvonnis een bijkomende voorwaarde kan worden gevraagd; maakt het verstekvonnis in de vier daaropvolgende kaderbesluiten een facultatieve weigeringsgrond uit. Daarenboven wordt het verstekvonnis dan nog eens telkens op een verschillende wijze omschreven. Het feit ook dat de erkenning van verstekvonnissen en hun weigeringsgronden verschillend zijn in de Kaderbesluiten zorgt voor twee problemen172: - Onduidelijkheid bij de burgers omtrent hun grond rechten en rechtsonzekerheid; - deze uiteenlopende oplossingen voor verstekvonnissen zorgen voor problemen bij de praktische uitvoering van die bepalingen door de uitvoerende rechterlijke autoriteiten ( belemmering justitiële samenwerking).
171 art 11 lid1 punt h Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen. 172
Raad 5213/08 COPEN 4 ADD1, p4.
60
Het is juist door dit gebrek aan uniformiteit in de bepalingen van de kaderbesluiten en het gebrek aan consistentie binnen de justitiële samenwerking173. Daarop besluit de Commissie om werk te maken van een groenboek betreffende verstekvonnissen en dit tegen 2006. Op voorstel van oa de Republiek Slovenië, de Franse republiek, het Koninkrijk Zweden werd echter het initiatief geopperd om een voorstel over beslissingen bij verstek te formuleren.. Het Kaderbesluit inzake de verstekvonnissen zou de bepalingen in de eerder opgesomde kaderbesluiten corrigeren en zorgen voor meer rechtszekerheid en uniformiteit. Het is dan uiteindelijk dit voorstel dat werd aangenomen als het Kaderbesluit van 26 februari 2009. Dit heeft tot gevolg gehad dat de Commissie haar werkzaamheden rond een groenboek heeft gestaakt. Dit voorstel leidde uiteindelijk tot het Kaderbesluit van 26 februari 2009.
AFDELING 5: HET BESLUIT
Als men in vogelvlucht de verschillende verdragen en kaderbesluiten bekijkt en de wijze waarop deze de vonnisen gewezen in afwezigheid van de betrokkene regelen dan kan men een duidelijk scheidingslijn trekken tussen de periode voor het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de periode die begint van de totstandkoming van het Kaderbesluit besluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel. Verder nog indien men deze 2 periodes apart bekijkt en naast elkaar legt dan merkt men duidelijk een paar gelijkenissen op. Het Europees uitleveringsverdrag van 1957 bevatte oorspronkelijk geen aparte regeling voor verstekvonnissen, ze werden op dezelfde wijze behandeld als vonnissen op tegenspraak. Het Tweede Aanvullend Protocol van 1978 bracht hier verandering in en voerde het verstekvonnis in als een weigeringsgrond tenzij de verzoekende partij een voldoende zekerheid kon geven het recht op een nieuw proces te waarborgen. Het voorstel voor een Kaderbesluit betreffende het Europees 173 Preambule van het Kaderbesluit van 26 februari 2009 tot wijziging van Kaderbesluit 2002/584/JBZ; Kaderbesluit 2005/214/JBZ; Kaderbesluit 2006/783/JBZ; Kaderbesluit 2008/909/JBZ en Kaderbesluit 2008/947/JBZ, en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces.
61
aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten bevatte geen weigeringsgrond op basis van verstekvonnissen. Het werd wel gezien als een speciaal geval en werd apart geregeld maar het was geen weigeringsgrond. In het definitief Kaderbesluit werd dit getemperd en in het geval van een verstekvonnis kon de uitvoerende rechterlijke autoriteit de tenuitvoerlegging afhankelijk stellen van een bijkomende garantie, namelijk dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit voorziet in een voldoende garantie dat de betrokkene in de gelegenheid zal worden gesteld om om een nieuw proces te verzoeken in de uitvaardigende lidstaat. In de verdragen tussen het Europees uitleveringsbevel en het verdrag inzake de internationale geldigheid van verstekvonnissen wordt het verstek telkens op een andere wijze geregeld, en bij elk nieuw verdrag gaat het om een betere uitwerking dan in het vorig verdrag. In de Kaderbesluiten tussen het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en het wijzigingskaderbesluit zien we dezelfde evolutie, ieder Kaderbesluit verschilt in regeling van de andere en telkens gaat het om een beter uitgewerkte regeling. In de eerste periode is er het internationaal verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen dat, op basis van verricht onderzoek, voor de eerste keer een volledig uitgewerkte regeling bevat met betrekking tot de verstekvonnissen, waarin men veel verder gaat dan in de oudere verdragen. Het Kaderbesluit van 26 februari 2009 bevat ook voor het eerst, op het vlak van kaderbesluiten, een gedetailleerdere regelgeving van voorheen. Toch opmerkend dat, ook al zit er een tijdspanne tussen van meer dan 40 jaar tussen de verdragen en de Kaderbesluiten we een gelijkaardig evolutie zien. De meeste van de hierboven beschreven verdragen zijn bovendien niet door alle lidstaten geratificeerd. Wat duidelijk blijk gaf van een gebrek aan vertrouwen tussen de lidstaten. Het feit dat we hier een gelijkaardige evolutie zien, zou dit kunnen betekenen dat het vertrouwen tussen de lidstaten onvoldoende groot is om te komen tot een blindelingse toepassing van het principe van wederzijds vertrouwen? Zullen de bepalingen in het Kaderbesluit van 26 februari 2009 voldoende uitgewerkt zijn om de betrokkene te beschermen en zo het vertrouwen te doen toenemen tussen de lidstaten om ervoor te zorgen dat het Kaderbesluit effectief leidt tot een betere toepassing van het beginsel van wederzijds vertrouwen? Het is vreemd dat men toen al een verdrag had dat de tenuitvoerlegging van verstekvonnissen in een andere lidstaat dan waar hij gewezen is die op die wijze werd geregeld en omschreven en dat de Kaderbesluiten die betrekking hebben op wederzijdse erkenning van strafrechterlijke beslissingen zeer vaag worden behandeld en uitgelegd. Terwijl het feit dat niet alle lidstaten het Europees Verdrag inzake de international geldigheid van strafvonnissen van 28 mei 1970 hebben geratificeerd duidelijk een teken is dat er niet genoeg vertrouwen bestond tussen de lidstaten.
62
HOOFDSTUK 5: HET KADERBESLUIT VAN 26 FEBRUARI 2009 TOT WIJZIGING VAN KADERBESLUIT 2002/584/JBZ; KADERBESLUIT 2005/214/JBZ; KADERBESLUIT 2006/783/JBZ; KADERBESLUIT 2008/909/JBZ EN KADERBESLUIT 2008/947/JBZ, EN TOT VERSTERKING VAN DE PROCEDURELE RECHTEN VAN PERSONEN , TOT BEVORDERING VAN DE TOEPASSING VAN HET BEGINSEL VAN WEDERZIJDSE ERKENNING OP BESLISSINGEN GEGEVEN TEN AANZIEN VAN PERSONEN DIE NIET VERSCHENEN ZIJN TIJDENS HET PROCES . 174 INLEIDING De eerste versie werd verschillende keren aangepast zodat in het uiteindelijke resultaat de rechten van de verdediging van de verdachte die veroordeeld werd bij verstekvonnis beter werden beschermd.175 Gaandeweg werden de gevallen waarin een verstekvonnis toch zou moeten worden erkend en ten uitvoer worden gelegd, beter afgelijnd en op punt gesteld, waarbij er uiteindelijk meer gevallen zijn waarin het verstekvonnis moeten worden goedgekeurd dan dat ze kan worden geweigerd. In het verslag over het ontwerp-Kaderbesluit wordt benadrukt dat de betrokkene volgens de nationale wetgeving dient te worden opgeroepen, dus is het ook via het nationaal recht dat wordt beoordeeld of dit correct is gebeurd of niet176. Andere bepalingen zoals het belang van procedurele waarborgen, het voorzien van een minimum en maximumtermijn voor de periode waarin men verzet of hoger beroep kon aantekenen, ervoor zorgen dat alle informatie aan de betrokkene wordt overhandigd in een taal die hij begrijpt, zijn een paar van de amendementen die het niet hebben gehaald.
174 Kaderbesluit van de Raad nr. 2009/299/JBZ, 26 februari 2009 tot de wijziging van Kaderbesluit 2002/584/JBZ; Kaderbesluit 2005/214/JBZ; Kaderbesluit 2006/783/JBZ, Kaderbesluit 2008/909/JBZ en Kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot de verstering van de procedurele rechten van personen, tot de bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces, PB.L. 27 maart 2009, afl. 81, 24. 175 A. DE SWART, “ Toekomstige samenwerking in strafzaken. Het ontwerp-kaderbesluit aangaande de wederzijdse erkening van verstekvonnissen.”, NJB 2008, afl. 32, p. (1995) 1997. 176 European Parliament A6-0285/2008, Committee on Civil Liberties, Justice and Home Affairs: report on the initiative by the Republic of Slovenia..., 2 juli 2008.
63
Het definitieve Kaderbesluit is een compromise, zoals alle verdragen en kaderbesluiten, tussen het oorspronkelijk ingediende initiatief en de voorgestelde amendementen voorgesteld door Raad en de Commissie voor burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en Commissie van juridische zaken. In de eerste versie van het ontwerp-Kaderbesluit kon een verstekvonnis gewezen op een proces waarbij betrokkene zelf niet aanwezig was, maar wel vertegenwoordigd werd door een raadsman, nog worden geweigerd, in het uiteindelijke Kaderbesluit staat er dat een verstekvonnis niet kan worden geweigerd indien de betrokkene op de hoogte is, een zelf gekozen of van overheidswege toegewezen raadsman heeft, gemachtigd om zijn verdediging op het proces te voeren en op het proces ook werkelijk de betrokkene verdedigt. De lidstaten moeten voldoen aan de bepalingen in dit Kaderbesluit uiterlijk tegen 28 maart 2011 of in geval van ernstige redenen uiterlijk op 1 januari 2014. Tot die datum geldt de bestaande regeling in de verscheidene kaderbesluiten.177 De bepalingen vastgesteld in het Kaderbesluit van 26 februari 2009 moeten als basis dienen in toekomstige Kaderbesluiten binnen dit gebied.178 Bij het Kaderbesluit 2002/584/JBZ wordt een artikel bijgevoegd, bij Kaderbesluit 2005/214/JBZ wordt art 7, lid 2 en 3 gewijzigd, in Kaderbesluit 2006/783/JBZ art. 8, lid 2, punt e, Kaderbesluit 2008/909/JBZ ondergaat een wijziging in art. 9, lid 1, punt i en tenslotte in Kaderbesluit 2008/947/JBZ wordt art. 11, lid 1, punt h vervangen.
AFDELING1: DOELSTELLINGEN Het Kaderbesluit is gericht op een verhoging van het waarborgen van procedurele rechten en een betere toepassing van het principe van wederzijdse erkenning. Deze laatste doelstelling vertaalt zich door in het Kaderbesluit van 26 februari 2009 meer uitzonderingen in te lassen op het algemeen principe dat het verstekvonnis een weigeringsgrond uitmaakt, deze uitbreiding van beperkingen en striktere en betere formulering ervan heeft ook tot gevolg dat de rechten van de verdachte beter worden beschermd .179
177
Art. 8 Kaderbesluit van 26 februari 2009 tot de wijziging....., PBL 27 maart 2009, p. 24-36.
178
Raad 5598/08 COPEN 11, p.3.
179 A. DE SWART, “ Toekomstige samenwerking in strafzaken. Het ontwerp-kaderbesluit aangaande de wederzijdse erkening van verstekvonnissen.”, NJB 2008, afl. 32, p. (1995) 1999.
64
De lidstaten kiezen hierbij zelf de vorm en middelen waarmee ze de vooropgestelde doelstellingen dienen te bereiken, maar bij die keuze dienen ze rekening te houden met het recht op een eerlijk proces en de doelstellingen van het kaderbesluit, namelijk het versterken van de procedurele rechten en het bevorderen van de justitiële samenwerking tussen de lidstaten op het vlak van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen. Het Kaderbesluit van 26 februari betracht eenheid te brengen op het gebied van de erkenning van verstekvonnissen door gemeenschappelijke facultatieve weigeringsgronden en voorwaarden in te voeren. Van zodra er aan 1 voorwaarde is voldaan zal de erkenning niet kunnen worden geweigerd, het zijn alternatieve voorwaarden. Doelstelling van het Kaderbesluit bestaat erin om de rechten van de burgers te verduidelijken en zo een betere bescherming van hun grondrechten garanderen en het bevorderen van de rechtszekerheid en het verbeteren van de toepassing van de wederzijdse erkenning.180 Meer specifiek gaat het erom om de weigeringsgrond zoveel mogelijk te beperken door ervoor te zorgen dat er meer uitzonderingen bestaan waarin men niet behoort te weigeren dan waarin men wel mag weigeren.181 De bepalingen in dit Kaderbesluit zijn niet bedoeld om de nationale wetgevingen van de lidstaten te veranderen, de lidstaten moeten elk volgens hun nationaal recht de betrokkene op de hoogte brengen van hun proces. Het nationaal recht moet wel in overeenstemming zijn met het Europees Verdrag tot de bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Bepalingen zoals het recht op een nieuw proces gelden alleen in de context van de bepalingen van dit Kaderbesluit. Het Kaderbesluit dient flexibel te zijn zodat het de verschillende rechtssystemen en mechanismen dekt; het is niet alleen door oproeping of door persoonlijke kennisgeving dat de rechten van de betrokkene worden gegarandeerd.182 Ook de standaardformulieren worden aangepast.
180
Raad 5213/08 COPEN 4 ADD1, p4.
181 European Parliament A6-0285/2008, Committee on Civil Liberties, Justice and Home Affairs: report on the initiative by the Republic of Slovenia......., 2 juni 2008, p.54. 182 European Parliament 2008/0803(CNS), Committee on Civil Liberties , Jusitice and Home Affairs: Draft report on the initiative by the Republic of Slovenia..., 7 april 2008, p. 12.
65
AFDELING 2: HOOFDPUNTEN VAN HET KADERBESLUIT183 - het oproepen van de betrokken persoon: het is van belang dat de betrokkene tijdig in kennis wordt gesteld van plaats en datum van zijn proces om hem in staat te stellen zijn verdeding te kunnen voorbereiden. Enkel indien aan deze voorwaarden is voldaan kan men een verstekvonnis erkennen en tenuitvoerleggen met inachtneming van de rechten van verdediging. Hierbij mag niet uit het oog worden verloren dat de regels inzake het oproepen van partijen in iedere lidstaat op een andere wijze wordt geregeld, aangezien het kaderbesluit benadrukt dat het zeker niet de bedoeling is de nationale wetgeving aan te passen. Niet alleen op deze wijze worden de rechten van verdeding gewaarborgd. Iedere lidstaat beschikt over procedurele waarborgen die garanderen dat niet alleen de betrokkene wordt opgeroepen maar indien er hierbij problemen zijn, de betrokkene ook naar de rechtbank kan stappen. - meer rekening houden met het recht op een nieuw proces: ter waarborging van het recht op een proces. Bestaat er in het nationaal recht van de lidstaat geen recht op een “nieuw proces” dan moet er verduidelijkt worden dat in die gevallen dit ook kan plaatsvinden onder de vorm van een hoger beroep.184 Als specifieke doelstelling wordt in het addendum bij het ontwerp-Kaderbesluit vooropgesteld dat meer rekening dient te worden gehouden met dit recht op een nieuw proces. Uit de bepalingen blijkt dat dit recht bestaat uit: het recht van de betrokkene om er aanwezig te zijn, de zaak opnieuw ten gronde behandeld te zien waarbij nieuwe bewijsmiddelen zijn toegestaan. Dit nieuw proces kan leiden tot een herziening van de eerder gevelde beslissing. Meer eisen met betrekking tot dit nieuw proces komen niet voor in het Kaderbesluit. De uitzondering op het niet-erkennen van een beslissing wordt hierbij gekoppeld aan het recht dat de zaak opnieuw zal worden behandeld, waarbij nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten en eventueel kan leiden tot een herziening van de beslissing.185 Vóór het Kaderbesluit van 26 februari 2009 moest alleen in het in het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel er voor de bij verstek veroordeelde betrokkene in de uitvaardigende lidstaat een voldoende garantie bestaan dat hij om een nieuw proces kan verzoeken en daarbij aanwezig kan zijn ( was een bijkomende garantie die in dat geval kon worden gevraagd art 5 eerste lid
183 European Parliament A6-0285/2008, Committee on Civil Liberties , Jusitice and Home Affairs: report on the initiative by the Republic of Slovenia...., 2 juli 2008, p. 53. 184 European Parliament A6-0285/2008, Committee on Civil Liberties , Jusitice and Home Affairs:report on the initiative by the Republic of Slovenia..., 2 juli 2008, p. 53. 185
Raad 5213/08 COPEN 4 ADD1, p.5.
66
Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel, en het is dan de uitvoerende rechterlijke autoriteit die beslist of aan de voorwaarde is voldaan.). - het recht op vertegenwoordiging door een juridisch raadsman: het gaat hier om zowel zelf aangestelde raadsmannen als een raadsman die van overheidswege wordt toegewezen. Indien de betrokkene zelf een raadsman gemachtigd heeft om hem te vertegenwoordigenen dan dan moet hij ook daadwerkelijk op het proces verdedigd worden door die raadsman. Wanneer een persoon een raadsman gemachtigd heeft hem te vertegenwoordigen of hij heeft een raadsman toegewezen gekregen door de overheid en op het proces werd hij verdedigd door de raadsman dan is dit duidelijk een teken dat de betrokkene op de hoogte is dat er een proces tegen hem plaats vindt.186 Indien een raadsman een duidelijk mandaat heeft gekregen van de betrokkene en dat een beslissing is gevallen ten gevolge van een proces waar deze raadsman aan heeft deelgenomen dan wordt die beslissing niet geacht bij verstek te zijn gewezen.187
AFDELING 3: BEPERKTE WEIGERINGSGROND De ratio achter deze weigeringsgrond is dat het een schending zou uitmaken van de rechten van verdediging indien de betrokkene niet in de gelegenheid wordt gesteld om zich te verweren voorafgaand aan het vellen van een rechterlijke beslissing.188 Men gaat de criteria die betrekking hebben op de weigeringsgronden omstandiger uitleggen en uniform maken. Staat niet expliciet vermeld als een weigeringsgrond maar is zeker een voorwaarde voor erkenning: de wederzijdse erkenning van het verstekvonnis mag niet leiden tot de schending van art.6 EVRM, de rechten van verdediging van degene tegen wie er een strafprocedure loopt en de verplichtingen in dit verband van de gerechtelijke autoriteiten. Dit houdt ook verband met verstekvonnissen. Een verstekvonnis kan immers alleen een grond van weigering opleveren indien er sprake is van een aantasting van de fundamentele rechten van de betrokkenen. De wijze waarop met het verstekvonnis dient te worden omgegaan wordt door het Kaderbesluit 26 februari 2009 gelijkgesteld voor de vijf Kaderbesluiten. 186 European Parliament 2008/0803(CNS), Committee on Civil Liberties , Jusitice and Home Affairs: draft report, 7 april 2008, p. 9. 187 European Parliament 2008/0803(CNS), Committee on Civil Liberties , Jusitice and Home Affairs: draft report, 7 april 2008, p. 13. 188 A. DE SWART, “ Toekomstige samenwerking in strafzaken. Het ontwerp-kaderbesluit aangaande de wederzijdse erkening van verstekvonnissen.”, NJB 2008, afl. 32, p. (1995) 1996.
67
De uitvoerende rechterlijke instantie heeft de mogelijkheid om de erkenning of de tenuitvoerlegging te weigeren indien de betrokkene niet in persoon verschenen is op het proces dat tot de beslissing heeft geleid tenzij er sprake is van één van de uitzonderingssituaties. Het gaat om een facultatieve weigeringsgrond, waarbij de rechter niet verplicht is om de erkenning of tenuitvoerlegging te weigeren. Dit heeft tot gevolg dat twee verschillende rechters anders kunnen beslissen met betrekking tot hetzelfde verstekvonnis. Maarindien voldaan is aan één van de opgesomde voorwaarden is voldaan dan vervalt deze mogelijkheid tot weigering en behoort de uitvoerende rechterlijke autoriteit de beslissing te erkennen of ten uitvoer te leggen. De uitvoerende rechterlijke autoriteit kan de beslissing niet erkennen of ten uitvoer leggen indien de betrokkene niet in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft aanleiding gegeven Tenzij in het Europees aanhoudingsbevel/certificaat vermeld staat dat, overeenkomstig nadere in het nationale recht van de uitvaardigende lidstaat bepaalde procedurevoorschriften: - de betrokkene tijdig persoonlijk is gedagvaard of op een andere wijze officieel in kennis wordt gesteld van tijdstip en plaats van het proces zodat ondubbelzinnig vaststaat dat de betrokkene op de hoogte is van het desbetreffende proces én dat hij in kennis wordt gesteld van het feit dat het mogelijk is dat er ook een beslissing zal worden geveld in zijn afwezigheid. Wat dan in de gevallen waarin men door onvoorziene omstandigheden onafhankelijk van de wil van de betrokkene niet aanwezig kan zijn op het proces. Dan zou niet voldaan zijn aan het recht op een eerlijk proces. Het verstekvonnis zou dan een schending uitmaken van art. 6 EVRM en zou op die grond kunnen worden geweigerd.189 Immers in artikel 1 lid 2 Kaderbesluit van 26 februari 2009 staat dat de toepassing van dit Kaderbesluit niet tot gevolg kan hebben dat de grondrechten en de fundamentele vrijheden die neergelegd zijn in art 6 EVRM worden aangetast. Maar bij welke rechterlijke instantie moet de betrokkene zijn beroep op art. 6 EVRM190 instellen? - de betrokkene is op de hoogte van het proces en heeft een raadsman ( zelf iemand gekozen of er werd hem iemand van overheidswege toegewezen) gemachtigd om zijn belangen te verdedigen en die advocaat heeft de betrokkene ook daadwerkelijk op zijn proces verdedigd. - ( een nieuwe uitzonderingsgrond) de beslissing wordt betekend aan de betrokkene en daarbij wordt hij op de hoogte gebracht van zijn mogelijkheid om verzet of hoger beroep aan te tekenen waar de zaak opnieuw zal voorkomen, waar hij opnieuw het recht heeft daarop aanwezig te zijn, waarop nieuw
189 A. DE SWART, “ Toekomstige samenwerking in strafzaken. Het ontwerp-kaderbesluit aangaande de wederzijdse erkening van verstekvonnissen.”, NJB 2008, afl. 32, p. (1995) 1998. 190 A. DE SWART, “ Toekomstige samenwerking in strafzaken. Het ontwerp-kaderbesluit aangaande de wederzijdse erkening van verstekvonnissen.”, NJB 2008, afl. 32, p. (1995) 1999.
68
bewijsmateriaal is toegelaten en dat dit kan leiden tot een herziening van de eerder gevelde beslissing. De betrokkene heeft op ondubbelzinnige wijze laten weten dat hij die beslissing niet zal betwisten of dat hij geen verzet of hoger beroep heeft aangetekend binnen de daartoe voorziene termijn. De termijnen zijn deze die gelden in de uitvaardigende lidstaat. Dit heeft tot gevolg dat indien de betrokkene niet op de hoogte is van de termijnen die in de uitvaardigende lidstaat bestaan voor het instellen van verzet of hoger beroep en te laat is met het instellen van verzet of hoger beroep geconfronteerd kan worden met een rechterlijke beslissingen die erkend en ten uitvoer kan worden gelegd in de gehele Europese Unie zonder dat hij hierbij nog mogelijkheden heeft om daar nog iets aan te doen. In het Kaderbesluit staat er geen verplichting om de betrokkene in kennis te stellen van de termijn waarover hij beschikt om verzet of beroep aan te tekenen of hij nu een beroepsprocedure dient te starten of verzet moet aantekenen. Bv.191: “Een Nederlander die in Duitsland wegens een strafbaar feit bij verstek tot een geldboete veroordeeld is en aan wie tijdens een later verblijf in Duitsland deze beslissing betekend wordt, zal zelf in Duitsland tijdig en op aldaar voorgeschreven wijze om een nieuw proces moeten verzoeken of -indien mogelijk hoger beroep moeten instellen, indien hij het met de beslissing niet eens is. Laat hij dit na, dan moet deze beslissing in de regel in andere lidstaten, waaronder Nederland, erkend worden en ten uitvoer worden gelegd, zonder dat de verdachte c.q. veroordeelde zich nog kan verweren tegen het Duitse vonnis. Onder de oude bepalingen in verband met het verstekvonnis in het Kaderbesluit betreffende de wederzijdse erkenning van geldboetes zou dergelijk verstekvonnis niet in Nederland ten uitvoer gelegd hoeven te worden, ook niet nadat dit vonnis alsnog betekend was en hierna niet tijdig een rechtsmiddel of verzoek om een nieuw proces door de verdachte was ingediend.” Tijdens de voorbereidende werkzaamheden met betrekking tot het Kaderbesluit werd er in het Europees Parlement een amendement ingediend om te voorzien in een termijn voor verzet en beroep van minimum 10 dagen en een maximum 15 dagen.192 Net zoals in het Europees Verdrag inzake de international geldigheid van strafvonnissen waarin een termijn is voorzien van 30 dagen voor het instellen van verzet. In het definitieve Kaderbesluit zijn het de termijnen van de nationale lidstaten die gelden. En in het geval van het Europees aanhoudingsbevel waar de beslissing direct na overlevering aan de betrokkene zal betekend worden moet de betrokkene wel worden geïnformeerd over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen. De betrokkene moet er wel mee
191 A. DE SWART, “ Toekomstige samenwerking in strafzaken. Het ontwerp-kaderbesluit aangaande de wederzijdse erkening van verstekvonnissen.”, NJB 2008, afl. 32, p. (1995) 1998. 192 Europees Parlement A6-0285/2008, Report on the initiative by the Republic of Slovenia...., 2 juli 2008, p. 17.
69
rekening houden dat hij zijn recht op een nieuw proces na overlevering hoogstwaarschijnlijk vanuit een detentiesituatie zal uitoefenen.193 Het zijn de termijnen die van toepassing zijn in het nationale recht van de uitvaardigende lidstaat ( in het geval van het Europees aanhoudingsbevel) of de beslissingsstaat die gelden. Dit zorgt ervoor dat de betrokkene vanaf het moment dat hij de betekening ontvangt, hij zich grondig moet gaan informeren over de termijnen die van toepassing zijn. Dit waren de voorwaarden die in alle vijf de Kaderbesluiten werden ingevoegd. Het Europees aanhoudingsbevel omvat een bijkomende bepaling voor volgende specifieke situatie: wanneer in het geval van een uitgevaardigd Europees aanhoudingsbevel de beslissing niet persoonlijk aan de betrokkene is betekend vòòr de overlevering, maar direct na overlevering aan hem persoonlijk zal worden betekend zal hij op de hoogte gebracht worden van zijn recht op verzet en hoger beroep en de termijn waarbinnen verzet en hoger beroep moeten worden aangetekend, deze termijn moet vermeld staan op het Europees aanhoudingsbevel. Dit kan het geval zijn wanneer de betrokkene is gevlucht om zijn straf te ontlopen. Indien de beslissing aan de betrokkene wordt betekend na overlevering en deze beslist om verzet of hoger beroep aan te tekenen dan zal zijn vrijheidsbeneming in afwachting van voltooiing van de verzetsprocedure of hoger beroep of gewoon in afwachting van de procedure tot verzet of hoger beroep, worden herzien volgens het recht van de uitvaardigende staat , waarbij de mogelijkheid van onderbreking of schorsing van de vrijheidsbeneming wordt bekeken Wanneer het gaat om een Europees aanhoudingsbevel dat werd uitgevaardigd ter uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of een maatregel onder voorwaarden, dan kan de betrokkene die nog niet officieel op de hoogte is gebracht van de strafprocedure een afschrift vragen van het vonnis op het moment dat de inhoud van het Europees aanhoudingsbevel hem ter kennis wordt gebracht. De uitvaardigende autoriteit overhandigt dit verzoekschrift onmiddellijk nadat deze op de hoogte werd gesteld van het verzoek door de uitvoerende rechterlijke autoriteit. Het gaat niet om een officiële betekening van het vonnis die de termijnen van verzet en hoger beroep doen lopen en de overhandiging van het afschrift mag niet leiden tot een vertraging van de overlevering. In het Kaderbesluit van 14 februari 2005 kon de erkenning of de tenuitvoerlegging geweigerd worden indien in een schriftelijke procedure de betrokkene niet volgens het recht van de beslissingsstaat persoonlijk werdt gedagvaard of via een naar het nationaal recht bevoegde vertegenwoordiger in kennis werd gesteld van het recht dat de betrokkene heeft om de zaak te betwisten en ook de termijnen waarbinnen hij kan betwisten.
193 A. DE SWART, “ Toekomstige samenwerking in strafzaken. Het ontwerp-kaderbesluit aangaande de wederzijdse erkening van verstekvonnissen.”, NJB 2008, afl. 32, p. (1995) 1999.
70
AFDELING 4: VERGELIJKING MET VORIGE VERDRAGEN, KADERBESLUITEN EN OVEREENKOMSTEN Het Kaderbesluit van 26 februari 2009 is een stap terug ten opzichte van de 5 eerdere Kaderbesluiten in die zin dat wordt geopteerd voor een omstandiger omschrijving van de beperking op de algemene weigeringsgrond van verstekvonnissen. Maar toch wordt niet zo ver gegaan dat men net zoals in het Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen een speciaal ingevoerde procedure voorziet om verzet aan te tekenen.
AFDELING 5: BESLUIT In het Kaderbesluit is meer gedetailleerd uitgelegd waarom de uitvoerende rechterlijke macht ervan kan uitgaan dat het verstekvonnis is uitgevaardigd zonder schending van het recht op een eerlijk proces of de procedurele waarborgen van de verdachten. Daar waar in de vorige Kaderbesluiten niet werd gesteld dat de betrokkene op de hoogte moest worden gesteld van zijn recht op verzet en hoger beroep, de termijnen waarbinnen dit diende te gebeuren, en de mogelijk dat er een verstekvonnis tegen hem kan worden uitgesproken. De Raad zet hiermee een stap terug in vergelijking met de vorige Kaderbesluiten waar de lidstaten er meer blindelings moesten op vertrouwen dat de fundamentele rechten en procedurele waarborgen van de betrokkene werden gerespecteerd. De lidstaat dient met een minimum aan controle het verstekvonnis te erkennen of ten uitvoer te leggen, er moet enkel worden gekeken of de betrokkene persoonlijk of een naar het nationale recht van de lidstaat bevoegde vertegenwoordiger de betrokkene in kennis heeft gesteld, of indien de betrokkene te kennen heeft gegeven dat hij de zaak niet betwist. Maar is in het nieuwe Kaderbesluit de verstekregeling wel voldoende uitgewerkt om efficiënt te kunnen werken? Is de stap terug die werd gezet wel voldoende? Zou het niet beter zijn om te zorgen dat er tussen de lidstaten eenheid is op het vlak van de regeling van verstekvonnissen en de verzetsprocedure? Nu is het aan de uitvoerende rechterlijke macht om vast te stellen of volgens de in het nationale recht van de uitvaardigende lidstaat bestaande procedurevoorschriften voldaan is aan de alternatieve voorwaarden opgesomd in het Kaderbesluit. Dit kan ook voor eventuele problemen zorgen.
71
Door de striktere omschrijving van de beperkingen op de weigeringsgrond worden de rechten van de betrokkene beter gewaarborgd en doordat er op de weigeringsgrond veel uitzonderingssituaties zijn zorgt dit voor een betere toepassing van het principe van wederzijdse erkenning. Daar waar in de vorige bepalingen van de Kaderbesluiten de rechterlijke autoriteiten nog beschikten over een grote discretionaire bevoegdheid, wordt deze nu in het Kaderbesluit van 26 februari 2009 serieus beknot.
Alle Kaderbesluiten leggen sterk de nadruk op de respectering van de grondrechten. Wat logisch is aangezien het respecteren en bevorderen van de mensenrechten één van de doeltellingen is van het huidige en toekomstige Unie, de lidstaten zijn reeds verplicht de grondrechten te eerbiedigen.194
194 S. Dewulf, “ Een strafrehtelijk offensief van de EU. Overzicht van nieuwe regelgevende en jurisprudentiële munitie voor het Europees strafrecht.”, Nullum Crimen 2009, nr. 3, (p. 155) p. 167.
72
HOOFDSTUK 6: ART 6 EUROPEES VERDRAG VAN DE RECHTEN VAN DE MENS Door het afwezig zijn van de betrokkene op het proces verliest de betrokkene een paar garanties die hij wel zou hebben gehad indien hij aanwezig was geweest op het proces en het onderzoek. De bezwaren zijn tweezijdig. Ten eerste de vergaring, het verifiëren en interpreteren van bewijs wordt moeilijker gemaakt indien de betrokkene niet aanwezig is tijdens het onderzoek en tijdens het proces. Ten tweede door het feit dat de betrokkene niet aanwezig is op het proces krijgt de rechter niet de kans om de betrokkene zelf te horen, en rekening te houden met eventueel speciale omstandigheden of achtergrond van het slachtoffer. Bij zijn straftoemeting kan de rechter hiermee rekening houden en de straf individualiseren op maat van de betrokkene195. Ook de houding van de betrokkene wordt mee in aanmerking genomen bij de bepaling of er geen sprake is van aantasting van zijn recht van verdediging. Het recht op een eerlijk proces dat gegarandeerd wordt door art.6 EVRM omvat ook het recht voor de verdachte om persoonlijk aanwezig te zijn op het proces of om onder bepaalde voorwaarden uitdrukkelijk of stilwijgend op ondubbelzinige wijze afstand doen van dit recht. Art.6 EVRM bepaalt uitdrukkelijk dat de verdachte het recht heeft te beschikken over voldoende tijd en middelen om zijn verdediging te kunnen voor te bereiden (de betrokkene moet dus tijdig op de hoogte worden gesteld van het proces) en dat hij recht heeft op ofwel op bijstand van een advocaat ofwel om zichzelf te verdedigen. Om aanwezig te kunnen zijn op je eigen proces moet je dan ook op de hoogte zijn van dit proces en rust er een verplichting op de lidstaten om instrumenten en procedures te voorzien die de verdachten op de hoogte stellen van plaats en datum van het proces en beroepstermijnen. Het is de uitvoerende rechterlijke autoriteit die moet beslissen of volgens het nationaal recht van de uitvaardigende lidstaat aan bepaalde procedurevoorschriften voldaan is conform de voorwaarden opgesomd en omschreven in het Kaderbesluit van 26 februari 2009.
Wat zijn procedurele waarborgen? Hoe zijn ze van belang in relatie tot de verstekvonnissen? Procedurele waarborgen zijn fundamenteel nodig, zeker in het kader van verstekvonnissen.
195 Rapport explicatif de Convention européenne sur la valeur internationale des jugements répressifs, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/070.htm.
73
Bij verstekvonnissen wordt een rechterlijke beslissing genomen in afwezigheid van de betrokkene, die rechterlijke beslissing kan zeer verstrekkende gevolgen hebben. Het recht van verdediging is een fundamenteel recht van de mens, het is dan ook van belang dat door de lidstaten alle maatregelen moeten worden getroffen die deze rechten waarborgen. Het recht om aanwezig te zijn op je proces is inherent aan de rechten van verdediging, maar dit recht is niet absoluut, onder bepaalde voorwaarden kan er een beslissing worden getroffen buiten aanwezigheid van de betrokkene, hij kan uitdrukkelijk ( bv. laten weten dat hij de beslissing niet betwist) of stilzwijgend afstand ( niet komen opdagen op de terechtzitting) doen. De betrokkene moet op de hoogte worden gebracht van het feit dat er een proces tegen hem is, er moeten hem de middelen worden aangeboden om zich op adequate wijze te kunnen verdedigen. Pas wanneer men al deze voorwaarden heeft vervuld heeft men een verstekvonnis dat de rechten van de betrokkene niet schendt. Het bestaan van procedurele waarborgen wordt gezien als een noodzakelijke voorwaarde voor de wederzijdse erkenning van beslissingen in strafzaken, daarom is het belangrijk dat het Kaderbesluit over bepaalde procedurele rechten in strafprocedures binnen de gehele Europese Unie zo vlug mogelijk wordt goedgekeurd.196 In de context van de verstekvonnissen is dit ook van belang ter bescherming van de fundamentele rechten van de betrokkene. Het arrest-Sejdovic geeft een belangrijke samenvatting weer van de rechten van de verdachte in strafzaken197
196 Committee on Civil Liberties, Justice and Home Affairs A6-0285/2008, Rapport over het initiatief van de Republiek Slovenië...., 2 juli 2008, p.8. 197
EHRM 1 maart 2006, Sejdovic t. Italië, http://www.echr.coe.int/echr/Homepage_EN.
74
HOOFDSTUK 7: VERSTEK, WEDERZIJDSE ERKENNING, WEDERZIJDS VERTROUWEN EN HARMONISERING AFDELING 1: HARMONISERING, WEDERZIJDS VERTROUWEN EN WEDERZIJDSE ERKENNING
Het begrip wederzijds vertrouwen mist een juridische grondslag die het moeilijk maakt om de voorwaarden vast te leggen waaraan moet worden voldaan zodat er sprake kan zijn of is van wederzijds vertrouwen198. In strafrechtelijke beslissingen is het noodzakelijk dat het wederzijds vertrouwen gebaseerd is op een gemeenschappelijke verplichting ten opzichte van de principes van vrijheid, rechtvaardigheid, democratie en respect voor de mensenrechten en fundamentele vrijheden en de rule of law. Vertaald binnen de Europese Unie betekent dit dat wederzijds vertrouwen is gebaseerd op het feit dat alle Europese burgers gelijke toegang hebben tot een rechtssysteem dat voldoet aan de hoogste kwalitatieve standaarden. Dit kan alleen gerealiseerd worden mits het verbeteren van het wederzijds begrip tussen de verscheidene gerechtelijke instanties.199. Ter versterking van dat wederzijds vertrouwen hebben de Raad en de Commissie een reeks van concrete maatregelen vooropgesteld200. Volgens A.H.J. Swart blijven de verschillen op het gebied van strafrecht tussen de verschillende lidstaten, ondanks alle inspanningen, nog te groot en zouden die verschillen bij uitbreiding van de Europese Unie in de toekomst alleen maar toenemen201. Hij stelt dat de Europese Unie geen federale staat is met alles wat daarbij aan gemeenschappelijkheid en cohesie wordt verondersteld. Daarom zal volgens Swart de behoefte blijven bestaan om aan de wederzijdse erkenning toch bepaalde grenzen te stellen, dit om te vermijden dat het principe uiteindelijk zou leiden tot een onvoorwaardelijke wederzijdse erkenning. A.H.J. Swart pleit tevens voor de handhaving van dubbele incriminatie in 198 E. PITTO, “ Mutual trust and enlargement.”, in G. DE KERCKHOVE en A. WEYEMBERGH ( eds), La confianse mutuelle dan l'espace pénal Européen/ Mutual trust in the European criminal area, Brussel, Les éditions de l'université de Bruxelles, 2005, (47) 52. 199 The European Council, The Hague programme: strengthening freedom, security and justice in the European Union. Pb.C. 3 maart 2005, 2005/C 53/ 01, 11. 200 Raad ( 2005/C 198/01), Actieplan van de Raad en de Commissie ter uitvoering van het Haags programma voor de versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, Pb C. 12/08/2005, p.10-11. 201
75
A.H.J., SWART, Een ware Europese rechtsruimte, Deventer, Gouda Quint, 2001, 26-28.
zoverre onderlinge verschillen in strafbaarheid rechtstreeks samenhangen met andere opvattingen inzake zelfbeschikkingsrecht van het individu, de vrijheid van meningsuiting of de vrijheid van vereniging en vergadering. Bestaat er dan geen voldoende wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten202 ? Vanuit politieke hoek is men nogal vlug geneigd om het wederzijds vertrouwen te promoten omdat het een gemakkelijke en goede basis is voor samenwerking, maar in praktijk zijn het de nationale overheden die de kaderbesluiten moeten omzetten in nationale wetgeving en is het aan de nationale rechtsinstanties om ze toe te passen in concrete zaken. En het is precies daar, wanneer de rechtssystemen dit vertrouwen in praktijk zouden moeten toepassen, dat de twijfel ten aanzien van het wederzijds vertrouwen in andere rechtssystemen ontstaat. Dit gebrek aan vertrouwen tussen de lidstaten leidt er toe dat bepaalde lidstaten langer doen over het omzetten van het kaderbesluit in nationale wetgeving en zo de deadlines die voorop worden gesteld missen, waardoor de implementatie op Europees vlak aanzienlijk wordt vertraagd. Wat zou de aanzet kunnen zijn om het wederzijds vertrouwen te vergroten tussen de lidstaten203? Eén van de manieren om dit wederzijds vertrouwen te vergroten is een open dialoog tussen de rechtsinstanties van de verschillende lidstaten met een open communicatie. Zo vergroot men de kennis over het rechtssysteem van een andere lidstaat en groeit het begrip en geloof in de andere lidstaat. Keerzijde is dat men dan ook de problemen in het rechtssysteem ziet en daardoor juist het vertrouwen in die lidstaat kan dalen. Wederzijds vertrouwen is en blijft echter een essentiële voorwaarde om een systematische en onmiddellijke uitvoering van rechterlijke beslissingen van andere lidstaten te verzekeren, wat impliceert dat het rechtssysteem van de andere lidstaten als vertrouwenswaardig is bevonden204. Het ondersteunt en past in de gehele constructie van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.
202 S. ALEGRE, “ Mutual trust- lifting the mask”, in G. DE KERCKHOVE en A. WEYEMBERGH, La confiance mutuelle dans l'espace pénal Européen/ Mutual trust in the European criminal area, Brussel, Les éditions de l'université de Bruxelles, 2005, (41) 41-43. 203 S. ALEGRE, “ Mutual trust- lifting the mask”, in G. DE KERCKHOVE en A. WEYEMBERGH, La confiance mutuelle dans l'espace pénal Européen/ Mutual trust in the European criminal area, Brussel, Les éditions de l'université de Bruxelles, 2005, (41) 45. 204 E. PITTO, “ Mutual trust and enlargement.”, in G. DE KERCKHOVE en A. WEYEMBERGH ( eds), La confianse mutuelle dan l'espace pénal Européen/ Mutual trust in the European criminal area, Brussel, Les éditions de l'université de Bruxelles, 2005, (47) 49.
76
Wegens een gebrek aan vertrouwen ( op het vlak van nationale soeveriniteit en de bezorgdheid voor de rechtsbescherming en -positie van de betrokkene) tussen de verscheidene Lidstaten traden deze overeenkomsten en verdragen gesloten op het niveau van de Raad van Europa, uitgezonderd het Overbrengingsverdrag 21 maart 1983 en de Witwasovereenkomst van 8 november beiden op het niveau van de Raad van Europa, niet in werking tussen alle Lidstaten. Inhoudelijk waren die Verdragen en overeenkomsten niet voldoende uitgewerkt om te voorzien in een volwaardige regeling voor wederzijdse erkenning, toch werd dit principe toen al als prioritair beschouwd. Daarom besloot men om een andere weg in te draaien van de klassieke procedure die verweten werd te traag en te formalistisch te zijn en ging men de justitiële samenwerking baseren op het prinicipe van wederzijdse erkenning205. De grondgedachte achter de wederzijdse erkenning was aanvankelijk dat dit principe als alternatief zou worden gebruikt voor de (eerder moeizame) harmonisering van de rechtsregels. Bij de implementatie trachtte men via richtlijnen en kaderbesluiten onderling de nationale wetgevingen aan te passen en daardoor ook dichter bij elkaar te brengen (harmonisering), maar het resultaat was weinig succesvol: richtlijnen worden niet omgezet, verdragen niet geratificeerd en/of kaderbesluiten niet goed toegepast. Problemen waardoor al snel de vraag rees of dergelijke harmonisering niet eerder een voorbereiding was eerder dan een alternatief voor wederzijdse erkenning206. Deze zienswijze impliceert meteen ook dat harmonisering een middel is om de onderlinge samenwerking te verbeteren en geen doel op zich; en veronderstelt dat lidstaten bereid zijn om rechterlijke beslissingen te erkennen ook bij afwezigheid van een zeker niveau van harmonisering. Bovendien blijkt meer en meer dat het invoegen en toepassen van het principe van wederzijdse erkenning veel gemakkelijker zou gebeuren moest er toch een zeker niveau van harmonisering aanwezig zijn in het strafrecht van de respectievelijke lidstaten. Voorbeelden van dergelijke harmoniseringsregels zijn b.v. betere waarborgen voor de verdachte in strafprocedures, garantie op bepaalde minimumrechten voor, …. De regels met betrekking tot betere waarborgen zullen zich vooral ontwikkelen op het vlak van versterking van het vermoeden van onschuld, minimumnormen inzake bewijsgaring ( wanneer bewijs grensoverschrijdend kan worden gebruikt dan dienen er ook minimum voorschriften te komen waaraan het bewijs dient te voldoen), regeling voor beslissingen bij verstek ( bij verstek gegeven eslissingen geven vaak aanleiding tot 205 G. Vermuelen, “ Wederzijdse erkenning van straffen in de Europese Unie en in België.”, in A. Masset, Ph. Traest, J. Baron, M. de Rue, e. Francis, P. Reynaert, V. seron, Y. Van Den Berge, F. Verbruggen en G. Vermeulen (ed.), L'exécution des peines. De strafuitvoering., Brussel, La Charte 2007, (141) 149. 206 S. ALEGRE en M. LEAF, “ Mutual recognition in European Judicial Cooperation: A step too far too soon? Case study- The European Arrest Warrant.”, European Law Journal, Vol. 10 No 2, maart 2004, p (200) 201.
77
discussies), transparantie bij de keuze van de bevoegde rechterlijke instantie, verdere onderlinge aanpassing van het materieel strafrecht207. Harmonisering vraagt tevens een algemene formulering van de procedurele waarborgen van de verdachte of een eensgezindheid over wat dient te worden verstaan onder verstek, verzet, en hiervoor minimumvoorwaarden creëert, dan zal dit het vertrouwen tussen de verschillende lidstaten doen toenemen en pas dan zal het principe van wederzijdse erkenning een efficiëntere en betere toepassing krijgen. Om het wederzijds vertrouwen hier te versterken dient men volgens de Commissie op het niveau van de Europese Unie wetgevende maatregelen en praktische begeleidende maatregelen te nemen. De wetgevende maatregelen kunnen in 2 grote groepen kunnen worden onderverdeeld, enerzijds de regels die ervoor zorgen dat de rechterlijke beslissingen die worden geveld in de lidstaten alle waarborgen ter bescherming van de rechten van de mens respecteren en anderzijds de regels die ervoor zorgen dat deze beslissingen worden gegeven door instanties die daarvoor het meest geschikt zijn208. Men zal het wederzijds vertrouwen ook proberen te versterken aan de hand van praktische begeleidingsmaatregelen209. Deze zullen onder andere bestaan uit; versterking van evaluatiemechanismen (in het Haags programma dat opvolging en evaluatie van de gebruikte maatregelen en mechanismen essentieel is210,), bevordering van netwerken tussen rechtspactici en ontwikkeling van de justitiële opleiding en de ontwikkeling van een kwaliteitsjustitie ondersteunen ( Commissie zal hiervoor een voorstel voor een actieprogramma instellen voor een specifiek programma inzake strafrecht in kader van volgende financiële vooruitzichten; zie COM(2005)195 def.). Ook volgens A.H.J. Swart zijn op het gebied van wederzijdse erkenning van verstekvonnissen zeker gemeenschappelijke minimumnormen wenselijk, onvoorwaardelijke wederzijdse erkenning van
207 De Europese raad van Cardiff 15 en 16 juni 1998: conclusies van het voorzitterschap,§39 , www.consilium.europa.eu. ( documntnr: SN150/1/98 REV 1). 208 COM(2005) 195 def., mededeling van de Commissie aan de raad en het Europees Parlement over de wederzijdse erkenning van strafrechterlijke beslissingen en de versterking van het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten, 7-12. 209 COM(2005) 195 def., mededeling van de Commissie aan de raad en het Europees Parlement over de wederzijdse erkenning van strafrechterlijke beslissingen en de versterking van het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten, 10. 210 The European Council, The Hague programme: strengthening freedom, security and justice in the European Union, 2.
78
verstekvonnissen zou ervoor zorgen dat alle in de vorige rechtsinstrumenten inzake rechtshulp ingebouwde reserves komen te vervallen211. De volgende stap in de verwezenlijking van wederzijdse erkenning als hoeksteen van de justitiële samenleving impliceert de ontwikkeling van gelijkwaardige normen inzake procedurele rechten in strafzaken gebaseerd op studies naar het bestaande niveau van rechtswaarborgen in de lidstaten en met gepaste aandacht voor rechtstradities. Deze minimumregels inzake procesrechten dragen bij tot de wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen. In dit opzicht dient het ontwerpkaderbesluit over bepaalde procedurele rechten worden vernoemd212.
AFDELING 2: BESLUIT Het grootste probleem bij de verschillende rechtsinstrumenten van de Europese Unie is de wijze waarop deze tot stand komen. Via een politiek debat komt men tot overeenkomsten die niet door alle lidstaten worden gedragen, maar die als wijze van compromis toch worden aanvaard omwille van het feit dat er andere bepalingen of rechtsinstrumenten zijn die men in de toekomst wel tot stand wil zien komen. Zonder wederzijds vertrouwen kan men dus nooit een efficiënte toepassing hebben van het principe van wederzijds erkenning. Dit wederzijds vertrouwen houdt in dat men erop vertrouwt dat buitenlandse beslissingen op een correcte manier zijn genomen met inachtneming van de rechten van de mens en via een kwalitatieve rechtspraak. Dit vertrouwen kan er eigenlijk pas komen wanneer er voor alle lidstaten strikte minimumvereisten zijn waaraan de rechtspraak in die verschillende lidstaten moet voldoen. Deze minimumvereisten zijn vaak het resultaat van harmonisering op het vlak van materieel strafrecht. Wederzijdse erkenning is dus gebaseerd in eerste instantie gebaseerd op gelijkwaardigheid (een vonnis of arrest uitgesproken in de ene lidstaat wordt als evenwaardig beschouwd aan het vonnis of arrest uitgesproken in de eigen lidstaat ) en vertrouwen. Het gaat er om dat lidstaten erop moeten kunnen vertrouwen dat vonnissen of arresten uitgesproken in andere lidstaten, worden uitgesproken door de adequate en de daartoe bevoegde rechtsorganen en dat de rechten van slachtoffer en dader niet zijn miskend.
211
A.H.J., SWART, Een ware Europese rechtsruimte, Deventer, Gouda Quint, 2001, 25.
212 G. Vermeulen, “Tampere, the next generation: Het Haags Programma.”, panopticon, 2005/2, (p.70) p.74.
79
Iedere lidstaat beschikt daarenboven over instituten en wetgeving zodat het noodzakelijk is dat er bepaalde aanpassingen gebeuren, minimum waarborgen, waaraan de wetgeving van iedere lidstaat moet voldoen zodat de vreemde lidstaat (als tegenpartij) het vertrouwen en de zekerheid zal hebben dat het vonnis of arrest op een adequate wijze werd geveld. Deze wederzijdse erkenning moet, zoals gezegd tijdens de Europese Raad van Tampere, de hoeksteen worden van onze justitiële samenleving in Europa, zodat we komen tot één ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Een Europese ruimte waarin iedere Europese burger gemakkelijk toegang heeft tot het rechtssysteem en zijn rechten kan verdedigen ongeacht in welke lidstaat hij zich bevindt en de dader gestraft kan worden ongeacht in welke lidstaat hij zich bevindt. Het komen tot één ruimte waarin wederzijdse erkenning wordt beschouwd als een algemeen beginsel gebeurt niet in één beweging maar is een proces dat jaren in beslag neemt en dat best stapsgewijs wordt ingevoerd, gewogen, geëvalueerd, aangepast enz… . Vooreerst is er nood aan een algemene formulering over de procedurele waarborgen van de verdachte of een eensgezindheid over wat dient te worden verstaan onder verstek, verzet, en hiervoor minimumvoorwaarden creëert, dan zal dit het vertrouwen doen toenemen tussen de verschillende lidstaten en pas dan zal een efficiëntere en betere toepassing krijgen van het principe van wederzijdse erkenning.
80
HOOFDSTUK 8: WEDERZIJDSE ERKENNING VAN VERSTEKVONNISSEN . EEN BRUG TE VER? Als men de evolutie bekijkt van het Europees uitleveringsverdrag van 1957 tot en met het Kaderbesluit van 26 februari 2009 dan zijn er door de jaren heen heel wat veranderingen gebeurd en heeft men ook zeer veel probleempunten blootgelegd die toch wel bewijzen dat er nog een lange weg is af te leggen vooraleer we kunnen spreken van een echt wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten en daarmee ook een bijna blindelings van het principe van wederzijdse erkenning. Wederzijdse erkenning en wederzijds vertrouwen zijn onlosmakelijk verbonden met elkaar. Wederzijds vertrouwen wordt vergroot door het bestaan van een zeker niveau van harmonisering tussen lidstaten. Het feit dat de regeling met betrekking tot verstekvonnissen tussen de lidstaten onderling zeer veel van elkaar verschillen geeft aanleiding tot talrijke problemen in de praktijk. Bij het overlopen van de evolutie inzake de regeling van verstekvonnissen kan men 2 periodes onderscheiden: de periode vóór het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de periode erna. In de eerste periode heeft de diversiteit aan verstekregelingen in de verschillende Europese verdragen geleid tot een onderzoek door het subcomité op grond waarvan men dan gekomen is tot de specifieke regeling van verstekvonnissen in het Europees Verdrag inzake internationale geldigheid van strafvonnissen. Dit Verdrag werd echter door een meerderheid van de lidstaten niet geratificeerd. In de tweede periode vanaf het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel tot heden kan een gelijkaardige evolutie worden waargenomen. De grote verscheidenheid van de wijze waarop de verstekvonnissen werd geregeld in de verschillende Kaderbesluiten leidde tot het ontwerp van het Kaderbesluit van 26 februari 2009. Bij analyse van dit Kaderbesluit valt het op dat het een omstandiger omschrijving bevat dan de bepaling opgenomen in de eerdere kaderbesluiten. Dit betekent een duidelijke stap terug waarbij echter voldoende ruimte gelaten wordt voor de toepassing van de nationale regelgeving. Bovendien is het merkwaardig, gezien het feit dat Kaderbesluiten door het Verdrag van Amsterdam precies werden ingevoerd als instrumenten om te komen tot een ware ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid door de onderlinge aanpassing van de wettelijke en berstuursrechterlijke bepalingen van de lidstaten. Toch wordt in het kaderbesluit voldoende duidelijk gesteld dat het geenszins de bedoeling is om de nationale wetgevingen aan te passen.
81
Er is, mijns inziens, nood aan een meer uitgewerkte regeling dan diegene die nu in het Kaderbesluit van 26 februari 2009 is aangenomen. Een uitwerking in de lijn van het Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen van 28 mei 1970. Gelet op de grote onderlinge verschillen inzake de regeling van verstekvonnissen tussen de lidstaten zullen zich vanaf het moment dat in de justitiële samenwerking nationale procedureregels worden toegelaten, altijd problemen blijven voordoen. Hierdoor is het beter om te ijveren voor een eenvormige procedure inzake verzet die zijn basis krijgt in een Europees rechtsinstrument waarin minimumtermijnen en minimumontvankelijkheidsvoorwaarden voor alle lidstaten gelijk zijn. Op die manier wordt een gemeenschappelijke basis gecreëerd als fundament voor het vertrouwen tussen de lidstaten met betrekking het waarborgen van de eerbiediging van de rechten van verdediging. In dat opzicht is het ook noodzakelijk om bij niet-naleving van die regelgeving door de lidstaten te zorgen voor een betrouwbaar en algemeen aanvaard controle-instrument op Europees niveau. In die optiek is het jammer dat het Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen nooit door alle betrokken lidstaten is geratificeerd.
82
Bibliografie Wetgeving
Europees Unie
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ( vernieuw na het Verdrag van Lissabon, in werking sinds 1 december 2009). Overeenkomst 25 mei 1987 betreffende de toepassing tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschappen van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de overbrenging van gevonniste personen. Verdrag van 13 november 1991 tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen. Verdrag over de Europese Unie van 7 februari 1992 ( geconsolideerd na de Verdragen van Amsterdam en Nice). Overeenkomst 17 juni 1998 betreffende de ontzetting van de rijbevoegdheid, Pb. C. 17 juli 1998, afl. 216, p. 1. Kaderbesluit ( 2002/584/JBZ) van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van de overlevering tussen de lidstaten. Kaderbesluit ( 2005/214/JBZ) van de Raad van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties. Kaderbesluit ( 2006/783/JBZ) van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie. Kaderbesluit ( 2008/909/JBZ) van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen en tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie. Kaderbesluit ( 2008/947/JBZ) van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen. Kaderbesluit 2009/299/JBZ VAN DE RAAD van 26 februari 2009 tot wijziging van
83
Kaderbesluit 2002/584/JBZ, Kaderbesluit 2005/214/JBZ, Kaderbesluit 2006/783/JBZ, Kaderbesluit 2008/909/JBZ en Kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces, Pb. L. 27 maart 2009, afl. 81, p.24 – 36.
Raad van Europa
Verdrag 13 december 1957 betreffende de uitlevering. Aanvullend protocol 15 oktober 1975 bij het Europees Verdrag betreffende de uitlevering. Tweede aanvullende protocol 17 maart 1978 bij het Europees verdrag betreffende de. Uitlevering. Europees Verdrag 30 november 1964 betreffende het toezicht op de voorwaardelijke veroordeelde of in vrijheid gestelde personen. Europees Verdrag 30 november 1964 ter beteugeling van verkeersmisdrijven, ETS n° 052, http://conventions.coe.int/treaty/en/Treaties/Html/052.htm. Europees Verdrag 28 mei 1970 inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen. Verdrag 21 maart 1983 inzake de overbrenging van gevonniste personen. Aanvullend Protocol 18 december 1997 bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen. Overeenkomst van 8 november 1990 inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven. Verdrag van de Raad van Europa 16 mei 2005 inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en financiering van terrorisme.
Verenigde Naties United Nations model extradition Treaty A/RES/45/116, 14 december 1990, http://www.un.org/documents/ga/res/45/a45r116.htm.
Benelux 84
Verdrag 27 juni 1962 aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk Belgie, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden. Verdrag 26 september 1968 inzake de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in strafzaken (niet in werking).
Schengen Overeenkomst 19 juni 1990 ter uitvoering van het tussen de Lidstaten van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen.
Voorbereidende werken Raad, Memorie van toelichting bij de Overeenkomst betreffende de ontzegging van de rijbevoegdheid, Pb. C. 23 juli 1999, afl. 211, p. 1. COM(2001) 522 final, Proposal for a Council Framework Decision on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States, Pb. C. 27 november 2001, afl. 332E, p. 305. COM(2001) 522 final/2, Explanatory Memorandum. Proposal for a Council Framework Decision on the European arrest warrant and surrender procedures between Member States., Brussel 25 september 2001, http://www.statewatch.org/news/2001/sep/euarrest2.pdf.
Raad 5213/08 COPEN 4, Initiatief Ontwerp-kaderbesluit van de Raad 200./.../JBZ betreffende de tenuitvoerlegging van verstekvonnissen en tot wijziging van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, Kaderbesluit 2005/214/JBZ, Kaderbesluit 2006/783/JBZ en Kaderbesluit ../../...JBZ van ... inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafrechtelijke beslissingen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen worden opgelegd met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie, Brussel 14 januari 2008, http://www.eerstekamer.nl/eu/documenteu/5213/08/f=y.pdf. Raad 5213/08 ADD1 COPEN 4, initiatief-addendum betreft het ontwerp85
kaderbesluit van de Raad 200./../JBZ van ... betreffende de tenuitvoerlegging van verstekvonnissen en tot wijziging van...., Brussel 30 januari 2008, http://www.eerstekamer.nl/9370000/1/j9vviasdcklgjqj/vhs5jxjexfnr/f=/vhs5jxjexfnr. pdf.
Raad 5598/08 COPEN 11, wetgevingsbesluiten en andere instrumenten betreft het initiatief van de Republiek Slovenië..., Brussel 13 februari 2008, http://www.europarl.europa.eu/meetdocs/2004_2009/documents/cls/cons_cons(2008 )05598_/CONS_CONS(2008)05598_nl.pdf.
Europees Parlement 2008/0803(CNS), ontwerpadvies van de commissie juridische zaken inzake het initiatief van de Republiek Slovenië..., 4 april 2008, http://www.europarl.europa.eu/meetdocs/2004_2009/documents/pa/716/716180/71 6180nl.pdf.
Europees parlement A6-0285/2008, Verslag inzake het initiatief van de Republiek Slovenië ..., 2 juli 2008, http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=//EP//NONSGML+REPORT+A6-2008-0285+0+DOC+PDF+V0//NL.
Raad 11638/08 COPEN 138, Wetgevingsbesluiten en andere instrumenten betreft het Kaderbesluit van de Raad tot wijziging van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, Kaderbesluit 2005/214/JBZ, Kaderbesluit 2006/783/JBZ, Kaderbesluit 2008/.../JBZ en Kaderbesluit 2008/.../JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet zijn verschenen tijdens het proces, Brussel 30 september 2008, www.eerstekamer.nl/eu/documenteu/11638/08/f=x.doc.
Rapport explicatif Rapport explicatif, Deuxième Protocol additionnel à la Convention européenne d'extradition, STE n° 098, http://conventions.coe.int/Treaty/fr/Reports/Html/098.htm.
Rapport explicatif, Convention européenne pour la surveillance des personnes condamnées ou libérées sous condition, STE n° 051, 86
http://conventions.coe.int/treaty/FR/Reports/Html/051.htm .
Rapport explicatif, Convention européenne pour la répression des infrations routières, STE n° 052, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/052.htm. Rapport explicatif, Convention européenne sur la valeur internationale des jugements répressifs, STE n° 070, http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/html/070.htm.
Resoluties Raad, Resolutie (75)11 van Committee of Ministers on the criteria governing proceedings held in absence of the accused, 21 mei 1975, https://wcd.coe.int/com.instranet.InstraServlet?command=com.instranet.CmdBlobGet& InstranetImage=591160&SecMode=1&DocId=651212&Usage=2.
Andere Documenten Europese Raad van Cardiff, Conclusies van het voorzitterschap, 15 en 16 juni 1998, http://www.consilium.europa.eu/ueDocs/cms_Data/docs/pressData/nl/ec/54320.pdf.
COM51998° 459 def., Mededeling van de Commissie: naar een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, Brussel 14 juli 1998, http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:1998:0459:FIN:NL:PDF.
Raad, Actieplan van de Raad en de Commissie over hoe de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam inzake de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid het best kunnen worden uitgevoerd. Aangenomen te Wenen op 3 december 1998, Pb.C. 23 januari 1999, afl. 19, p.1. Europese Raad van Tampere, conclusies van het voorzitterschap, 15 en 16 oktober 1999, http://www.europarl.europa.eu/summits/tam_nl.htm. COM(2000) 495 def., mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: wederzijdse erkenning van definitieve beslissingen in strafzaken, 87
Brussel 26 juli 2000, http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2000:0495:FIN:NL:PDF.
Programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen, Pb. C., afl. 12, p. 10. COM(2004) 401 def., Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement. Een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid: balans van het programma van Tampere en richtsnoeren voor de toekomst, Brussel 2 juni 2004, http://ec.europa.eu/justice_home/doc_centre/intro/docs/com_2004_401_nl.pdf. Raad, The Hague programme: strengthening freedom, security and justice in the European Union, Pb. C. 3 maart 2005, afl. 53, p.1. COM(2005) 184 def., Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement. Het Haags Programma: tien prioriteiten voor de komende vijf jaar. Het partnerschap voor de Europese vernieuwing op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht., Brussel 10 mei 2005, http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2005:0184:FIN:NL:PDF.
COM(2005) 195 def., Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen en de versterking van het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten., Brussel 19 mei 2005, http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2005:0195:FIN:NL:PDF.
Raad, Actieplan van de Raad en de Commissie ter uitvoering van het Haags Programma voor de versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie., Pb. C. 12 augustus 2005, afl. 198, p.1. COM(2006) 331 def., Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake de uitvoering van het Haags programma: koersbepaling., Brussel 28 juni 2006, http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2006:0331:FIN:NL:PDF.
COM(2006) 333 def., Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement. Verslag over de uitvoering van het Haags programma-2005., Brussel 28 juni 2006, http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2006:0333:FIN:NL:PDF.
COM(2007) 407 final, report from the Commission on the implementation since 2005 of the Council Framework Decision of 13 june 2002 on the European arrest
88
warrant and the surrender procedures between Member States., Brussel 11 juli 2007, http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/site/en/com/2007/com2007_0407en01.pdf.
COM(2009) 263 def., Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's. Justitie, vrijheid en veiligheid in Europa sedert 2005: een evaluatie van het Haags programma en het actieplan., http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2009:0263:FIN:NL:PDF.
Raad 6877/09 (Presse 51), Persmededeling 2927e vergadering van de Raad Justitie en Binnenlandse zaken, Brussel 26 en 27 februari 2009, http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=PRES/09/51&format=HTML &aged=0&language=NL&guiLanguage=en.
Raad 14449/09, nota van het voorzitterschap betreft het programma van Stockholm, Brussel 16 oktober 2009, http://parlis.nl/pdf/bijlagen/BLG22293.pdf.
Rechtspraak
EHRM 1 maart 2006, nr. 56581/00, Sejdoci/Italië, http://www.echr.coe.int/echr/Homepage_EN.
Rechtsleer Algemene handboeken CORSTENS, G. EN PRADEL, J., Het Europees strafrecht, Deventer, Kluwer, 2003, 574 p. Dewulf S., Extradere: uitlevering, Europees aanhoudingsbevel en overdracht aan Internationaal Strafhof en ad hoc Tribunalen, Gent, Larcier 2009, 366p. SANDERS, H., Het Europees aanhoudingsbevel. Nederlands en Belgisch overleveringsrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2007, 172 p. SWART, A.H.J., Een ware Europese rechtsruimte. Wederzijdse erkenning van strafrechterlijke beslissingen in de Europese Unie., Deventer, Gouda Quint, 2001, 34 p.
89
THOMAS, F., De Europese rechtshulpverdragen in strafzaken, Gent, Story Scientia, 1980, 536 p. Van den Wyngaert, C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht., Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006, 1314 p. VERMEULEN G., VANDER BEKEN T., P. ZANDERS en B. DE RUYVER, Internationale samenwerking in strafzaken en rechtsbescherming, Brussel, Politeia, 1995, 386p.
Bijdragen in een verzamelwerk ASP, P., “ Mutual recognition and the development of the criminla law cooperation wthin the EU.”, in E.J. HUSABO en A. STRANDBAKKEN ( eds.), Harmonization of criminal law in Europe, Antwerpen-Oxford, Maklu, 2005, 157 p. BLEKXTOON R., “ Commentary on an article by article basis”, in R. BLEKXTOON en W. VAN BALLEGOOIJ (eds.), Handbook on the European arrest waarant, Den Haag, TCM Asser Press, 2005, 283p. GONZALES G. en VAN BALLEGOOIJ W., “ Mutual recognition and judicial decisions in criminal matters; a rule of reason for surrender procedures.”, in A. SCHRAUWER (ed.), Rule of reason. Rethinking another classic of European legal doctrine., Groningen, Europe Law Publishing, 2005, 238p. JANSSENS C., “De burger, de Unie en het Europees aanhoudingsbevel: op zoek naar het juiste evenwicht tussen vrijheid, veiligheid en recht”, in MEEUSEN J. en STRAETMANS (red.), Politionele en justitiële strafrechtelijke samenwerking in de Europese Unie. Welk evenwicht tussen vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. in Studies Europees Recht Universiteit Antwerpen, Antwerpen, Intersentia, 2007, 139 p. KRAPAC, D., “ Verdicts in Absentia.”, in R. BLEKXTOON en W. VAN BALLEGOOIJ ( eds.), Handbook on the European arrest warrant, Den Haag, TCM Asser press, 2005, 283 p. NILSON, H.G., “ Mutual trust or mistrust”, in G. DE KERCKHOVE en A. WEYEMBERGH ( eds.), La confiance mutuelle dans l'espace pénal européen/ Mutual trust in the European criminal area., Brussel, Les éditions de l'universtité de Bruxelles, 2005, 337 p. Pitto E., “ Mutual trust and enlargement.”, in G. De Kerckhove en A. Weyembergh (eds.), La confiance mutuelle dans l'espace pénal Européen/ Mutual trust in the European criminal area., Brussel, Les éditions de l'université de Bruxelles, 2005, 337p. VAN CAUTEREN, G., VAN DOOREN, D. en VAN LANDEGEHEM, H., “ Europees aanhoudingsmandaat.”, in G. VERMEULEN ( ed.), Aspecten van Europees formeel strafrecht., Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2002, 495 p. VERMEULEN G., “ Nieuwe ontwikkelingen inzake internationale justitiële samenwerking in 90
strafzaken in Europa”, in G. VERMEULEN, T. VANDER BEKEN en B. DE RUYVER (ed.), Internationaal strafrecht. Actuele ontwikkelingen in België en Europa, Brugge, Vanden Broele, 1998, 116 p. Vermeulen G., “ Wederzijdse erkenning van straffenin de Europese Unie en België”, in A. Masset, Ph. Traest, J. Baron, M. De Rue, E. Francis, P. Reynaert, V. Seron, Y. Van Den Berge, F. Verbruggen en G. Vermeulen (ed.), L'exécution des peines. De Strafuitvoering., Brussel, La Charte 2007, x.
Tijdschriften ALEGRE, S. En LEAF, M., “ Mutual recognition in European judicial cooperation: a step too far too soon? Case study- the european arrest warrant”, European law journal 2004, 200217. BLEKXTOON, R., “ The draft Framework Decision on the European enforcement order.”, Journal of European Criminal law 2006, volume 1 issue 1, 1-9. BLEKXTOON, R., “ Problemen met de verstekregeling in het Europees aanhoudingsbevel.”, NJB 2003, 1559. Swart, F., “ Toekomstige samenwerking in strafzaken. Het ontwerp-kaderbesluit aangaande de erkenning van verstekvonnissen.”, NJB, 2008, afl. 32, 1995-1999. STESSENS, G.,” Het Europees aanhoudingsbevel: enkele bedenkingen.” ( noot onder Cass. 8 december 2004), Nullum Crimen, 2006, 396-399. WINANTS, A.,” De doorwerking van het EU-Kaderbesluit inzake de overlevering.”, Nullum Crimen, 2006, 77-94. DEWULF, S.,” Een strafrechtelijk offensief van de EU. Overzicht van nieuwe regelgevende en jurisprudentiële munitie voor het Europees strafrecht.”, Nullum Crimen, 2009, 155177. VERMEULEN, G., “ Van tampere tot Laken. Meer veiligheid ten koste van vrijheid en rechtvaardigheid?”, panopticon 2002, 1-6. VERMEULEN, G., “ Tampere, the next generation: Het Haags programma.”, panopticon 1992, 70-75. STESSEN, G., “ Het Europees aanhoudingsbevel. De wet van 19 december 2003.”, R.W. 2004-2005, 561-581. VAN DE HEYNING, C., “ Europese Rechtspraak <
> in kort bestek. EHRM 1 maart 2006.”, R.W. , 2008-09, 428-429.
91
DE HERDT, J., “ Verstek en het Europees aanhoudingsbevel.” (noot onder Cass. 2 augustus 2006), R.W., 2008-09, 1511-1515.
Buitenlandse tijdschriften HULSMAN, L.H.C., “ La reconnaissance du jugement pénal étranger.”, Tijdschrift voor Strafrecht, 1964, 339-368.
Internet
Surano, L. En Vernimmen-Van Tiggelen, G., “ Study: Analysis of the future of mutual recognition in criminal matters in the European Union. Final Report.”, http://ec.europa.eu/justice_home/doc_centre/criminal/recognition/docs/mutual_recog nition_en.pdf ( consultatie op 6 mei 2009).
92