STIJL OPSTEL DICHTKUNST STIJLLEER EN LETTERKUNDIGE THEORIE VOOR MIDDELBAAR ONDERWIJS
DOOR
Drp ED. FRAUSSEN
P.ANT.VERSCHUERE
LEERAARS AAN HET ST-ANTONIUS-COLLEOE TE LOKEREN
4e druk
Mechelen St-r:ranciscus-Drukkerij 1942
PROVINCIEBESTUUR VAN OOST-VLAANDEREN PROVINCIALE VAKBOEKERIJ, TE GENT 1. Dit boek behoort tot de Provinciale Vakboekerij en is het
eigendom van het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen. Bij verlies of beschadiging van dit werk heeft het Provinciebestuur recht op vergoeding. Voor werken uit verschillende delen waarvan het beschadigde of verloren deel niet kan vervangen worden, zal de vergoeding de waarde van het volledig werk kunnen bedragen. 2 De boeken van de Provinciale Vakboekerij worden kosteloos voor één maand ter beschikking gesteld : a) van de leden der erkende open bare boekerijen (door bemiddeling van de bibliothecarissen dezer boekerijen) ; b) vooral van het personeel en de leerlingen van de erkende technische scholen (door bemiddeling van de directies dezer scholen). In iedere dezer openbare boekerijen en technische scholen berust een catalogus van de werken der Provinciale Vak boekerij. Indien een lid van een openbare boekerij of een leerkracht of leerling van een technische school een vakboek, vermeld in de catalogus, wenst te ontvangen, dient hij dit aan de bibliothecaris van de openbare boekerij of aan de directie van de school mede te delen met opgave van de titel van het werk, de naam van de schrijver en het Standnummer van het boek. De bibliothecaris of de schooldirectie zorgt dan verder voor de ontlening. 3. Het reglement van de plaatselijke boekerij of onderwijsinstelling, door wier bemiddeling de ontleningen van de boeken der Provinciale Vakboekerij geschieden, is toepasselijk voor deze ontleningen. 4. Het is streng verboden : a) in de boeken te schrijven; b) platen of tekeningen door te tekenen of na te trekken; c) de plaats en de volgorde vld losse platen te wijzigen: d) de kalft van het boek weg te nemen; e) de boeken voort te lenen. Het Provinciebestuur vertrouwt er op dat de boeken van de Provinciale Vakboekerij met zorg zullen behandeld worden. Denk er aan het ·boek na gebruik onmiddellijk terug te bezorgen. Ook andere lezers wachten er op. VAX~IgLLE N.V., GENT
4380
STIJL OPSTEL DICHTKUNST STIJLLEER EN LETTERKUNDIGE THEORIE VOOR MIDDELBAAR ONDERWIJS
DOOR
Or P ED. FRAUSSEN
P.ANT. VERSCHUERE
tEERAARS AAN HET ST-ANTONIUS-COLtEOE TE LOKEREN
4 e druk
Mechelen St-Franciscus-Drukkerif 1942
VOORBERICHTEN BIJ DEN
ten
DRUK.
1934, 1935
Tot tegen het einde van de vorige eeuw heerschte, bij hel onderwijs in de stijlleer en de letterkundige theorie, het systeem van de dogmatische voorschriften, van navolging en conventie. Toen is men in onze scholen gaan inzien, dat het leeren begrijpen en genieten van literatuur moet uitgaan van de studie der modellen, en dat het voortbrengen van echte letterkunde in eerste instantie berust op oorspronkelijkheid. Maar nu verviel,en sommigen in het ander uNerste : voortaan geen voorschriften meer, geen stijlleer, geen poëtica! Alleen nog verklaring van stukken, waarbij de leerling de hoedanigheden van een goeden stijl en de regels die de schoone letteren beheerschen, occasioneel ZOll vinden en leeren onderhouden. Waar deze proefondervindelijke methode streng werd toegepast, heeft ze niet opgeleverd wat ze beloofde. Ook, indien deze laatste jaren zoo luide klachten hebben weerklonken over het ellendig resultaat van het onderwijs in het stellen (1), dan is dit ongetwijfeld ten deele hieraan te wijten dat de leerlingen niet, door het maken van doelmatig gekozen stijloefeningen en het leeren opvolgen van dito wenken voor het schrijven, stelselmatig genoeg werden gedrild. Laat men dit onderdeel van het onderwijs over aan het toeval van het occasioneele door het uitsluitend verklaren van stukken, dan kan liet noch geleidelijk, noch betrekkelijk-volledig zijn. Wat in het bizonder de technische benamingen betreft waarmee op dit gebied ieder intellectlleel vertrouwd moet w'C',zen : di(!l blijven talrijk, al wil men ze ook - wat in deze handle Ming werd nagestreefd - tot een redelijk minimum herleiden. En nu zal wel niemand betwijfelen, dat de leerlJng geen duideli'jk afgelijnde begrippen zal verwerven, als gezeide termen niiet in een hand-
-
(1) Zie o. m. het artikel van J. JACOBS in Nova et Vetera 1933 bI. 169 vlg.: en flat van C:. DE BAERE in O. M. O. 1932 hl. 167 vlg.
-- VI -
boek omschreven staan en hun definitie niet voldoende wordt overwogen. Het is dan ook niet zonder reden, dat het officieele programma van in de derde Lalijnsche de stelselmatige studie voorse hrijft van de « letterkundige theorie », en wel met be/zulp van een « leerboek» (1). De te volgen met/zode bij /zet onderwl1js in /zet stellen en in de letterkundige t/zeorie, denken wij ons als völgt : men gaat uit van voorbeelden - maar deze dan zóó g'ekozen en gerangseJzikt, dat men /zet /zandboek bij een te b'e/zandelen /zoofdstuk op den voet kan. volgen. - Het spreekt van zelf, dat de leemar /zet niet /zoeft te laten bij de enkele voorbeelden door ons aangegeven. Wij /zebben er naar gestreefd, eenerzijds de t/zeorie tot een; gepast quantum te beperken; anderzijds, niets onbesproken te laten wat den leerling practisc/z nuttig kan zijn : llOC/z de nIÏddelen om in korten tijd zijn gedac/zten te verzamelen, noc/z de noodige wenken tot /zet sc/zrijven van brieven of /zet stellen van de eenvoudigste vormen van /zet betoogende proza. Ten slotte zij opgemerkt dat we, om /zet boekje Mnnen besc/zeiden afmetingen te /zouden, in den regel geen lange teksten hebben opgenomen. Waar /zet nuttig sc/zeen, werd verwezen naar bekende bloemle'zingen, somwijlen naar /zet volledig werk van den sc/zrijver, waar de leemar /zet vermelde stuk kan vinden. BIJ
DEN
2en
DRUK.
1936.
Drukfouten en onnauwkeurig/zeden werden verbeterd; literatuur-opgaven, nagezien en bijgewerkt. BIJ
DEN
3 en
DRUK.
1939.
Benevens kleine verbeteringen eIl wijzigingen. werd n' 252 uitgebreid met enkele grondbegrippen over kllnst. BIJ
DEN
4en
DHUK.
1942.
SlecMs geringe wijzigingen werden allngebrarhl.
(1) Lessenrooster Het BI. 39 vlg. aanWIJzmgen voor Theorie van af de
en Leerplan der Kon. AtI,enaea. Luik, G. Thoné. 1929. Interdiocesaan Leerprogramma (1937) geeft gedetaillecql.e het stelselmatig besturleeren van Stijl en T~eiterkl1ndige 4· klasse.
INHOUD
I" DEEL
DE STIJL BL.
Wat is stijl? . Inhoud en Vorm Soorten van stijl : Zakelijke, dichterlijke, letterkundige stijl Allerlei soorten van stijl Eigenschappen van een goeden stijl : Waarheid - Oprechtheid . Oorspronkelijkheid. Persoonlijkheid Zuiverheid Duidelijkheid Juistheid. Keurigheid Natuurlijkheid. Gepastheid Leven en Kracht . Vloeiendheid. Welluidendheid Aanschouwelijkheid. Plastiek Klank en Maat (Rhythme) . Stijlfiguren Beeldspraak : wezen en soorten . Overeenkomst-troop of Metaplioor Verbandstroop of Metonymie Zinnelijke, verstandelijke, aangevoelde beeldspr. . Het leven der beeldspraak . Het juiste gebruik der beeldspraak Keurige bouw van den Volzin Volzin als denkgeheel . Volzin als rhythmisch geheel. Periode.
1 2
3 8 9 11 16 20 22 25 28 35 38 43 50 56 59 61 62 64 66 69 69 71
.,.-- VIII -
11" DEEL HET OPSTEL 1.
HET OPSTEL IN HET ALGEMEEN.
Wezen en Deelen van het opstel. Hoedanigheden : eenheid, orde, gepastheid Hoofdverrichtingen bij het stellen Vinding: onderwerp en bepaald oogpunt verzameling van inhoud . middelen tot vinding en uitbreiding Schikking : schets, plan, schifting De volgorde . De samenvoeging Inkleeding
2.
76 77
82 112 8::1
84 88 90 91 93
OPSTELLEN JN HET BIZONDER.
D e Bes c h r ij v ing.
Wezen en Soorten . Literaire beschrijving Bespreking van enkele stukken
96 !JS
102
Het Verhaal.
Wezen en Soorten Literair verhaal
108
111
De B r i e f.
De brief in het algemeen : wezen, hoedanigheden en vereischten De brieven in het bizon der zaken-, gelegenheids-, gemeenzame brieven
115 119
D e V er h a n del ing.
Wezen en algemeene hoedanigheden De verhandelingen in het bizon der : de zakelijke beschrijving, het zakelijk verhaal, het essay
124 127
-
IX-
De Red e. Inleidende Begrippen Rede. -
Welsprekendheid. ART.
1.
Rhetoriek .
130
REDE IN HET ALGEMEEN.
1. VINDING. Onderwerp en standpunt. doel. - Thema. - Middelen tot vinding en uitbreiding . A. Onderrichten, Verklaren: voorbeelden van topica. B. Bewijzen : Vormen van bewijsvoering . Bewijsgronden : uiterlijke, innerlijke Fouten in de bewijsvoering. Weerlegging C. Overreden. Pathos, pathetiek Directe pathetiek . Indir'ecte pathetiek
138 139 142 143 144 146
OPM. Overtuiging. Vijandige affecten bestrijden. Persoonlijke hoedanigheden. Improvisatie
147
133 135
Il. SCHIKKING. - Algemeenheden 1. Exordium. 2. Hoofdgedeelte : Voorstelling en Verdeeling. Voorbereiding Oratorisch Verhaal. Bevestiging. Weerlegging 3. Peroratie
152 153 156
lIl. INKLEEDING. Voornaamste hoedanigheden v. e. rede Dictie. Actie .
157 159
ART.
2.
149 150
REDENEN IN HET BIZON DER.
Gewijde Rede of Kanselrede Gerechtelijke Rede Politieke Rede Militaire Rede Gelegenheidsrede . Didactische Rede . OPM. : Geschreven Rede. Pronkrede. Radio-rede.
161 164 165 167 168 170 171
xlIl" DEEL DICHTKUNST of POEZIE I.
DICHTKUNST IN HET ALGEMEEN.
Kunst. - Dichtkunst. - Inhoud, tendenz, zedelijkheid, vorm, taalschoonheid, rhythme Nederlandsche Versbouw . Versvoeten. - Metrisch vers Het rijm. - Vrij of dynamisch vers De strofe Proza als kunstvorm Scholen in de poëzie : classicisme, pseudo-classicisme, romantiek, realisme, naturalisme, i'mpressionisme, expressionisme
11. Indeeling. -
173 183 184
189 192 196
196
DICHTSOORTEN.
Volkspoëzie en Cultuurpoëzie
202
1. Epische Poëzie.
Epiek of Epische Poëzie
204
1. HET Epos. Nati:onale epopeeën: Ilias; Odyssee; Aenëis; Chanson de Roland; Nibelungenlied, Gudrun; Orlando Furioso, Gerusalemme Liberala . Godsdienstige epopeeën : Divina Commedia, Paradise Lost, Messi'as Moderne epopeeën. - Het epos in de Nederl. letterkunde Dierenepos
:!04
Il.
208 210 211
KLEINERE EPISCHE GEDICHTEN:
Mythe. - Sage. - Ballade, Romance Legende. - Sprookje. - Fabel. Parabel. - Idylle. - Herdersdicht lil.
206
212 214 217
ROMAN. NOVELLE. VERTELLING.
Roman. - Historische, strekkings-, psychologische, avonturen-, zedenroman
218
XI
Novelle. Vertelling
222 223 2. Lyrische Poëzie.
I. WEZEN van de lyriek .
Il. SOORTEN van de lyrische gedichten a. Natuur-, geloofs-, Iiefde-, sociale, ideëele lyriek b. Ode. - Hymne. - Dithyrambe. - Elegie. - Lied. - Satire. - Epigram. - Cantate. - Spreekkoor
224 227 228 231
3. Dramatische Poëzie.
Dramatiek of Dramatische poëzie
237
I. DRAMA ALS LITTERAIR WEHK. Dramatisch gegeven of fabel Dramatische actie. Structuur van het drama
238 239 242
II. :DRAMA ALS VOOHSTELUNG
JIL SOORTEN VAN DRA!lIA'S . a. Tragedie. - Haar wezen. Grieksche, klassieke Fransche, Vondeliaansehe, moderne tragedie . b. Comedie c. Gemengde genres: romantisch drama, mysteriespel, herdersspel
243 245 245 246 248 250
OPM. Muziedrama of opera . Radiospel of luisterspel
252 252
ALPHABETISCH 'VOORDREGISTEH .
253
BLOEMLEZINGEN
waarnaar wordt verwezen.
z. en N. =
Zuid en Noord I, lI, lIl, IV door Ev. Bauwens S. J., herzien door Em. Janssen S. J. (Desclée De Brouwer & CO, Brugge). U. E. G. = Uit Eigen Gaard (Amter, Leuven). - In deze reeks zijn verschenen : Gem. Pro = Gemengd Proza door E. H. Lindemans. Redev. = Redevoeringen door E. H. C. Raeymaekers. Rom. Pro = Romantisch Proza door J. Bovée. Mod. Ess. = Moderne Essay's door E. H. Dr Theys. Vl. Lyr. = Vlaamsche Lyriek door E. H. Lenaerts. Goud. Poort = De Gouden Poort A, B, C door J. Kuypers (De Sikkel, Antwerpen). Mussche = Nederlandsch Leesboek I, lI, 111 door A. Mussche (Van Rijsselberghe, Gent). Leytens Ned. L. = Nederl. Leesboek voor het aanvankelijk Midd. Ond. door E. H. Leytens (Standaard-Boekh.) Leytens Ned. BI. = Ned. Bloemlezing voor het Midd. Ond. Van Hauwaert (Office de Publicité, Brussel). Br. en H. Dicht en Pro = Dicht en Proza door Brants en door E. H. Leytens (It.). Taalgroei = Taalgroei I door Pissens en Festraets (Paelincl<, Brussel). Br. en H. Ned. L. = Nederl. Leesboek door it. (Ibid.).
Ie DEEL
DE STIJL I
WAT IS STIJL? 1. Lees de volgende tafereeltjes, waarin spraak is van kikkers: A. - Onze kleine kikvorschen vonden de lucllt zoo frisch, dat zij er de kaken van opbliezen. Dat was een geheel andere wereld dan onder water! Nu waren zij fatsoenlijke lieden geworden, die het hoofd boven konden houden, zoo goed als een waterrat of een eend. En zij waren niet stom meer als visschen : want toen zij de kaken nog eens opbliezen, en daarbij diep ademhaalden, kwam er ook geluid uit. Eerst c Rekkek » en toen nog eens « Koaks » en eindelijk den regel voluit waar een kikker zich zijn heele leven bij houdt, omdat hij dien zoo mooi vindt : « Rekkekkekkek ... koaks! koaks! » (1) c. Van Koetsveld. De schrijver heeft het gedoe van de jonge kikkers luimig opgevat. Zijn toon is gemoedelijk en zijn uitdrukking eenvoudig. - Zijn stijl is humoristisch of luimig.
B. - Daar, op dit omgedraaide sardinendoosje, troont een kikvorsch-specimen : gehurkt op zijn achterpooten, 't wit van zijn borst blekkerend in de zon, kop omhoog, zijn breed(1) Het stuk staat volledig o. a. bij Brants-Van Houwaert : Dicht en Proza.
-2opengesneden muil vooruitstekend met een uitdrukking van onnoozelheidswaanzin, zijn oogen uitpuilend en starend elk naar een tegenovergestelde richting. Een plomp eneen kwaak; nu zwemt hij sierlijk tusschen twee waters, lenig en slank: een echte waterkoning. Van alle kanten plonsen ze nu 't moeras in, van alle kanten gaat hun strijdkreet op en 't wordt, als de avond komt, een monsterachtig concert. K. Elebaers (1). Hier was het den schrijver te doen om de vorschen en hun doening kunstig -te schilderen. Daartoe gebruikt hij kcnschetsende, beeldende woorden. - Hij schrijft in schilderachtigen stijl. Door stijl kan men verstaan : de eigen wijze waarop iemand zijn gedachten, gewaarwordingen en gevoelens tot uiting brengt door de taal. OPM. Het woord « stijl» is afkomstig van het Latijn StilllS, dat beteekende stift om letters te griffen in wassen tafeltjes. Deze laatste dienden dus als leien. Gelijk wij thans het woord pen figuurlijk aanwenden om een " wijze van schrijven » aan te duiden (vgl. een welveJ'sneden peil, een bitse penj, zoo gebruikten ook de Romeinen de benaming stillls in den ziIl van schrijfwijze, schl-ijftrant. Later is men het woord stijl ook gaan toepassen op de bouwkunst. de muziek, de meubelmakerij enz.
Inhoud en Vorm. 2. De gedachten en gevoelens die in een gegeven opstel zijn uitgedrukt, noemt men den inhoud; al het uiterlijk waarneembare d i. de klanken en de beweging van woorden en zinnen, noemt men den vorm. In goeden stijl zijn inhoud en vorm in n i g ver b 0 nden, gelijk in de ziel van een schrijver ook zijn gedachten, zijn gewaarwordingen, tevens zijn karakter, zijn taalkennis en stilistische vaardigheid op het innigst verbonden zijn. Wanneer we van Koetsveld over de kikkers hooren praten als hierboven, blijkt het ons, dat hij niet alleen het taferceltje (1)
\'olledig in Taa/groei I.
-3in zijn verbeelding heeft verwerkt, maar ook dat zijn gemoed kinderlijk genoeg was om het luimig te beschrijven; daarenboven, dat hij talent, kennis en geoefendheid bezat om het aantrekkelijk onder woorden te hrcngen.
Aldus is de stijl uiting van iemands geheele persoonlijkheid : « de afspiegeling in woorden van den levenden mensch met al zijn gaven tegelijk » (1). - Alom bekend is het gezegde van den Franschen schrijver Buffon : « Ie style est l'homme même » (2), de stijl is de mensch zelf - of, volgens de vertaling van Nic. Beets : geheel de mensch is in zijn stijl.
11 SOORTEN VAN STIJL Zakelijke stijl. -
Dichterlijke stijl.
Letterkundige stijl.
3. Lees de volgende stukken en vergelijk ze met elkaar. In alle drie is er sprake van de Leie. A. - De Leie is een gekanaliseerde rivier, die ontspringt in het Fransche departement Pas-de-Calais en beide Vlaanderen besproeit. Eerst vormt ze ten deele de grens van België en Frankrijk; maar te Meenen treedt ze voorgoed West-Vlaanderen binnen en loopt over Kortrijk naar Gent, waar ze uitmondt in de Schelde. Langzaam vloeit ze, met tallooze kronkelingen, door de velden voort. Niet alleen brengt ze er vruchtbaarheid voor het land en vroolijkheid voor haar oeverbewoners : ook biedt ze een drukken verkeersweg voor de scheepvaart en daarenboven een veel gebruikt rootwater voor het vlas, dat overvloedig wordt gekweekt aan haar boorden. De schrijvcr van dit stuk had geen ander doel dan ons de Lcic te doen kenncn : hct is wetenschap. Alleen zak e n, (1) J. Persyn, AestJwlische Verantwoordingen bI. 68. (2) Discours sur Ie style.
-4geographische feiten, maakt hij ons bekend. Hij spreekt uitsluitend tot ons verstand. - Overeenkomstig met zijn doel gebruikt hij wetenschappelijke benamingen en andere passende geijkte termen : hij schrijft in zak e I ijk e n stijl.
B.I.-
Jordane van mijn hert en aderslag mijns levens, o Leye, 0 vlaamsche vloed, lijk Vlanderen, onbekend; hoe overmachtigt mij de. mate uws vreugdegevens, wanneer ik sta en schouwe, uw' vrijen boord omtrent! Hoe vaart gij welgemoed, de malsche meerschen lavend met blijder vruchtbaarheid, te Schelde waard, en voort ten Oceaan, u, zelf, een' diepe vore gravend, die 't oude en vrije land van Vlanderen toebehoort. (G. GezelIe).
B. 11. Een atmosfeer van innige en intieme poezze hangt er omheen. Men voelt steeds lust om heel, héél stil te spreken en sereen te glimlachen, langs de verrukkelijke boorden van de Leie. Men voelt er zich als 't ware zweven: men zou er even als de leeuwerik, hoog en licht in del! blauwen hemel willen stijgen en drijven en er de teere melodie uitjubelen der eenvoudige en primitieve vreugden; van de vruchtbaarheid der schoone akkers, van den zegen van den arbeid, van de zachtinsoezende bekoring eener welverdiende rust. De weelderige velden vol landelijke geuren dalen van weerszijden in zachte, lange glooiingen naar het stille water van de Leie neer. Het is of zij er onweerstaanbaar heen getrokken werden; of zij in gelukzalige bezieling ook wilden zien en voelen en genieten, en zich koesteren in de weelderig schoone en serene atmosfeer der Leie. (C. Buysse).
-5Hoe heel anders dan de schrijver van A, spreekt G. GezelIe over, of liever tot de Leie! Hij houdt van de schoone rivier in zijn « vrije land ». Toen hij weer eens stond te mijmeren, haar « vrijen boord omtrent», maakte de ontroering zich van hem meester : de Léie voelde hij even liefelijk voor hem als de Jordaan was voor de Israëlieten; hij herdacht, hoe ze steeds zijn gemoed had bekoord en voor hem was als de « aderslag zijns levens ». Die verheven aandoeningen begon hij toen uit te zingen in den taalvorm die er bij paste : den die h ter I ijk e n stijl. - Ook C. Buysse heeft zich laten bekoren door de « innige en intieme poëzie » van de Leie. Ook hij zingt zijn aandoening in dichterlijke bespiegelingen uit - wel niet in melodieuze verzen, maar in gerhythmeerd, zoetvloeiend proza.
C. - Zoo stopt hij (1) even bij de oevers van de « Golden river» (2). Die « Golden river» ligt niet in Engeland of in een of ander wijd-uitheemsch Dorado, maar wel in Vlaanderen. De « Golden river » is 't gedeelte van de Leie in de buurt van Kortrijk, waar het vlas geroot wordt. De Engelschen hebben haar aldus genoemd. Het vlas dat dààrin wordt geroot, heeft eigenschappen en een waarde, die geen ander vlas bezit. Het is de rijkdom van een gansche streek. Dicht rijzen de dorpjes langs de beide oevers naast elkaar; geen plekje is nog onbezet en de zacht glooiende, groene weiden staan vol, proppensvol met de kleine, grijsgele « kapelletjes » van het drogend vlas. Het wemelt en krioelt er van bedrijvigheid. 't Is er als een breed en grootsch rythme van vruchtbaren arbeid. Van op den hoogen, prachtig belommerden weg ziet men uren verre heen als over een zwoegend mierennest, met middenin die heerlijk-zachte lijn der kronkelende Leie, als een goede, milde moeder, die in haar ruimen schoot ontelbare kinderen voedt. (C. Buysse). Gelijk de schrijver van A, bedoelt ook Buysse in dit stuk ons de Leie te doen kennen : ook hi.i spreekt hier vooral tot (1) NI. de auto. (2) Gouden rivier.
St. O. D. -
2
-6 ons verstand. Maar zijn doel en de daartoe gebruikte middelen zijn toch vrij verschillend : geen opsomming van geographische bijzonderheden wil hij ons geven; hij wil ons gemoedelijk onderhouden over enkele eigenaardigheden van de Leie, die voor ons van belang kunnen zijn. Daarom, geen droog-wetenschappelijke taal, maar woorden en uitdrukkingen en aanschouwelijke voorstellingen die onze verbeelding treffen, die spreken tot ons gemoed. Deze beschrijving is gesteld in let ter kun d i gen stijl.
Er is dus onderscheid te maken tusschen zakelijken, dichterlijken en letterkundigen stijl. 1 De zakelijke stijl is degene, die zich uitsluitend richt tot ons verstand. - Hij beperkt zich bij het behandelen van zak e n, die hij benoemt met wetenschappelijke juistheid, door middel van geijkte benamingen en verstandelijk-nauwkeurige verwoording. Het is de trant van uw schoolboeken over aardrijkskunde, geschiedenis, mathesis enz.; van wetenschappelijke vertoog en in tijdschriften; van louter-zakelijke verslagen; van berichten in kranten enz. 0
2 De dichterlijke stijl is die, waarin dichters hun verheven aandoeningen ontboezemen. De volmaaktste vorm ervan is het vers, ook genoemd « gebonden stijl» omdat het gebonden is aan een min of meer strengen rhythmus, di. maat en beweging - die evenwel door den dichter zelf worden gekozen. Een minder volmaakte vorm is het proza, ook genoemd « ongebonden stijl ». Deze benamingen zijn weliswaar toepasselijk op alles wat niet geschreven is in verzen; maar dichters maken hun proza zoo « gerhythmeerd », dat het de gepaste vorm wordt voor hun dichterlijke ontboezemingen, hun « gedicht in proza ». 0
Lees in uw bloemlezing dichterlijke prozastukken van Van Deyssel, Frans Erens, Multatuli, Buysse enz. Den dichterlijken stijl noemt men ook dichtkunst, poëzie, woordkunst, literaire kunst. OPM. Het is dus verkeerd het woord « poëzie» te gebruiken als tegenstelling van « proza ». Poëzie of dichterlijke aan-
7 doening kan geuit worden in verzen, maar' ook in kunstig proza.
3° De letterkundige stijl (aldus genoemd bij gebrek aan een betere benaming) is degene die zich richt tot ons verstand en. tevens tot ons gemoed. Hij is er op berekend om den lezer of den hoorder aldus gedachten mee te deelen, dat ook zijn verbeelding wordt getroffen en zijn gemoed bewogen. Nu eens spreekt de schrijver meer tot het verstand, b. v. in beschrijvingen als hierboven, in de meeste reisverhalen (b. v. Ontdek Amerika, van Marnix Gysen), in vertoogen of verhandelingen over allerlei onderwerpen, in toespraken en redevoeringen. Dan weer richt hij zich meer tot onze verbeelding en ons gevoel b. v. in avontuurlijke verhalen; in allerlei stukken die, zonder een dichterlijke vlucht te nemen, toch aanspraak maken op letterkundige schoonheid. Dikwijls zal men van een bepaald stuk niet kunnen zeggen - en dat hoeft ook niet! - of het is opgesteld in dichterlijken of in eenvoudig letterkundigen stijl.
Aanwending van die stijlsoorten. 4. Uit de bespreking hierboven blijkt voldoende, dat men die verschillende stijlsoorten niet kan aanwenden naar willekeur. Wie een eenvoudig verslag of een gewoon krantenbericht wou opsmukken met « literaire bloempjes », zou zich belachelijk maken. Wie verzen of hoog-kunstig proza ging schrijven zonder dichterlijke aandoening te voelen, zou ons niet het minst ontroeren. Zijn die stijlsoorten voor u? 5. Wat den dichterlijken stijl betreft : men is dichter geboren of men is het niet. En die het wèl zijn, zijn uitermate zeldzaam. Wèl worden ook gewone menschen op sommige oogenblikken aangegrepen door dichterlijke ontroering, maar dan missen ze toch de kunst om de verheven aandoening te vertolken in den daarbij passenden schoonen vorm. Mocht er onder u een bevoorrechte zijn, een dichter bij Gods genade, dan zal dit al vroeg blijken, en zijn leeraars zullen hem ondersteunen en geleiden; overigens zal hij
-8gemakkelijk zijn weg vinden en zich gaandeweg bekwamen tot het scheppen van literaire schoonheid. Maar gij allen moet in staat zijn om dichterlijke werken te begrijpen, te smaken en te genieten. Die bekwaamheid zult ge u verwerven door, onder de leiding van uw leeraars, de gewrochten van onze woordkunst te bestudeeren.
6. De kunst om zich degelijk en sierlijk uit te drukken in zakelijken en zelfs in letterkundigen stijl, moet ieder van
u zich eigen maken. Het is een voorwaarde tot uw persoonlijk geluk, en een bron van weldaden voor ons volk, dat gij, die middelbaar onderwijs hebt genoten, uw overtuiging en uw zielenadel op aantrekkelijke wijze weet te uiten, gezonde en nuttige gedachten onder uw landgenoot en te verspreiden en edele gevoelens in hun gemoederen te verwekken. En dat kàn. Zijt ge geen dichter, het zal u toch niet ontbreken aan eenig talent. Menigeen onder u kan er zich toe bekwamen om op te stellen in bekoorlijk-fraaien of in krachtig-meesleependen letterkundigen stijl. Allerlei soorten van stijl.
7. De groote indeeling, hierboven aangegeven om het overzicht en de verdere bespreking mogelijk te maken, is wel de ruimste. Vooral de « letterkundige stijl» omvat een reeks van ontelbare ondersoorten.
a. Is de stijl de mensch zelf (nr 2) dan kan men evengoed zeggen: « zooveel menschen, zooveel soorten van stijl» (1). leder vogeltje zingt - en zoo hoort het - gelijk het gebekt is. Iedereen heeft zijn persoonlijken stijl. Zoo hebben ook de schrijvers van eenzelfde land zekere gemeenschappelijke trekken, hun nationalen stijl: den gemoedelijken Vlaamschen, den pittigen Hollandschen, den zwaren Duitschen, den helderen en levendigen Franschen, den bezadigden Engelschen, enz. b. Volgens den graad van vaardigheid onderscheidt men weer allerlei soorten : van den onbeholpen soldaten- en (1) PROP.
Dr
SCBARPÉ
in Taalgroei I bI. VII, VIII.
-9keukenmeidenstijl, tot den kunstigen stijl van groote schrijvers. c. Alnaar eeu of andere goede of slechte hoedanigheid de uitdrukking kenmerkt, spreken we van een eenvoudigen (oprechten, eerlijken) of gezochten, een oorspronkelijken of onpersoonlijken, een schilderachtigen of kleurloozen (matten), een gevoelvollen of kouden, een opgewonden of nuchteren, een concreten of abstracten stijl. d. Naar de wijze waarop de schrijver zijn onderwerp opvat en behandelt, is de stijl humoristisch, luimig, gelijk in het kikkertooneeltje van Van Koetsveld hierboven; schilderend, gelijk het dito van K. Elebaers; betoogend in verhandelingen, oratorisch of redekunstig in redevoeringen; historisch in geschiedkundige vertoogen; wetenschappelijk, philosophisch, enz.
111 EIGENSCHAPPEN VAN EEN GOEDEN STIJL 8. Welke hoedanigheden moeten uw opstellen hebben? Diegene, natuurlijk, die maken dat men u met genoegen zal lezen. Wilt ge dus het doel van uw schrijven bereiken, streef er naar, de zedelijke, verstandelijke en zinnelijke ver~ogens van uw lezers niet alleen niet te kwetsen, maar in de gewenschte mate te streelen.
Waarheid. Oprechtheid. 9. Wat uw lezers onvoorwaardelijk van u eischen is : waarheid, oprechtheid, waardoor ge uitdrukt wat gijzelf in uw ziel hebt, en gelijk het daarin is. Wie uit zichzelf niets heeft te zeggen, doet beter te zwijgen. Hebt gij wèl iets, maar plooit ge dien inhoud naar een vorm, ontleend aan anderen, ook dàn zult ge den lezer vervelen : hij meende u aan het woord te hooren, en nu verneemt hij wat het uwe niet is. Met andere woorden: èn de i n hou d moet het uwe zijn, èn de vorm (n' 2).
-10 10. Hoe verrijkt ge den inhoud van uw opstellen? Hoe verwerft ge de stof, de kern er voor? Nieuwe begrippen en gezonde gedachten zullen uw geest vanzelf verrijken, doordat ge u toelegt op al de vakken van het 0 n der wij s : godsdienst, aardrijkskunde, geschiedenis, natuurhistorie; geen enkele les, of ze brengt u kennis aan die u ook voor den stijl hoogst nuttig zal wezen.
Maar die studie moet uitgebreid worden. Vooreerst door het aandachtig Ie zen van leerrijke boeken; vervolgens door uw oog e nop e n te houden op de uiterlijkheden van het leven. Neem een voorbeeld aan Jef De Cocq. Hij zag tegenover zijn venster niets dan een schuin pannen dak, en aan wie hem zei: « Hier is niks te zien », antwoordde hij: « Als ik naar buiten kijk, zie ik veel dingen. Alles hangt af van de oogen die men van ons Heer gekregen heeft. Ik zie op de hoogte van mijn vensterblad een kornis van roode, uitspringende steentjes; ik zie vlak daarboven een bruingeverfde dakgoot met zinken bovenrand - door de kracht van mijn redeneervermogen weet ik, dat ze van binnen met zink beslagen is; ik zie boven de goot een steilloopend dak van roode pannen, en boven de regelmatigkronkelende vorstlijn een strook hemel, die aan den bovenkant begrensd is door den arduinen bovenrand van mijn vensterraam ... Ik bezie de pannen. Ze zijn van een bijzonder maaksel : vierkant met een neg te midden, zoodat er twee rond uitgeholde voren in zijn en elke pan er ongeveer uitziet als een boek dat geopend maar met den rug omhoog op mijn lezenaar ligt. Elke pan is een schilderij op haar eigen, geteekend door regen en mos ... (Leytens Ned. Bloem/. : Op mijn Kamer). Overigens is het voldoende, een beschrijving te lezen van alledaagsche dingen door onze literatoren als Streuvels, H. Teirlinck, Van Looy, enz. om er zich van te overtuigen, hoe een opmerkzame blik ook de geringste uiterlijkheden merkt. - De veredeling van uw gevoelens, die met de stoffeering van uw verstand moet gepaard gaan, wordt u verzekerd door uw medewerking met uw opvoeders en leeraars.
-1111. Wat den vorm betreft : een eigen voorraad van woorden en wendingen, evenals de kunst om uw gedachten en gevoelens in een eigen vorm te gieten, zult ge u verwerven door de s tud i e van d eta a I. Noch de kennis van de spraakkunst, noch die van den woordenschat kunt ge missen; vooral zal u daartoe nuttig zijn het lezen van die schrijvers die uitmunten door hun rijke, verzorgde taal. Eindelijk is er u noodig : de stelselmatige studie en beoefening van de st ij 11 eer : op allerlei kleine dingen leert ze u letten, en het opvolgen van haar wenken in uw stijloefeningen bezorgt u de goede gewoonte om al die kleinigheden met zeker gemak te onderhouden of, zoo noodig~ te vermijden.
Oorspronkelijkheid. Persoonlijkheid. 12. Wie volkomen oprecht is in hetgeen hij schrijft, heeft in zijn stijl bijna onvermijdelijk iets persoonlijks, d. i. wat het echte eigendom is van zijn persoon; iets oorspronkelijks, d. i. wat zijn oorsprong heeft in hem alleen, dus wat nieuw of nog onbekend is, wat hij niet gemeen heeft met anderen. Ook dit is noodig om den lezer te behagen; hij wil aan uw opstel iets hebben dat nieuw is, dat blijkbaar het uwe is, niet dat van een ander. Vergelijk de volgende briefjes, door twee jongens van de vierde klasse geschreven aan hun moeder, ter gelegenheid van haar naamfeest.
A.
Teerbeminde Moeder,
Zoo is dus weer uw feest genaderd, dat men morgen zal vieren. Ik heb er al verscheidene dagen aan gedacht. Waar ik me ook bevond, de gedachten aan thuis en aan de toebereidselen voor uw feest kwamen me gedurig weer te binnen. Somwijlen had ik- zelfs moeite om aandachtig te studeeren. Dan moest ik me telkens herinneren, dat ik U geen aangenamer feest kan bereiden en geen grooter vreugde kan verschaffen, dan door vlijtig te zijn en door een bevredigenden uitslag in mijn studiën te verzekeren. Maar U zult het me zeker niet euvel duiden, niet waar, Liefste Moeder, dat ik deze dagen veel aan U denk. Wel ben ik soms geneigd om te betreuren dat ik nu niet
-12 thuis ben, om U te vieren samen met mijn broertjes en zusje; maar dan denk ik weer, dat mijn pliclIt het zoo wil, en hoe dikwijls U mij hebt gezeid dat mijn geluk er van afhangt. En toch zal ik afkomen, op de vleugelen der verbeelding. Ik haast me de trappen op, en doe mijn beste kie eren aan; dan naar het station. De trein stoomt weg; in de verte zie ik al onzen toren. Ik ben aangeland. Nu gauw naar huis. Hier ben ik! Ik omhels U weer en ik wensch U hartelijk een zalig feest. En nu beginnen we feest te vieren. Enz.
B
Mijn Liefste, Beste Moeke,
Het is weer feest morgen, op het hoekje van de Roomstraat. Ik droom er al van sedert een week: in mijn bedje, in de kapel, in de studiezaal, zelfs op het speelplein. Niet dat ik er mijn studie onder wil laten lijden. Ik weet dat ik U geen geuriger feestruikerfje kan aanbieden dan dat van mijn onverdl'Oten studievlijtj geen zoeter verrassing, dan die van een rapport met cijfertjes heel dicht bij de 20 ... Maar Moeke zal het me niet kwalijk nemen, dat ik deze dagen veel en heel innig aan haar denk, zou het wel? Natuurlijk heb ik nu wel een beetje verdriet, dat ik niet krm meedoen om U te besteken, gelijk andere jaren, samen met Hein en Piet en Anneke. Maar kom, 't is moetens voor mijn eigen geluk, gelijk U me zoo dikwijls hebt voorgehouden. En toch kom ik af - op het mazoet je (1) van mijn gedachten. Ik hol de trappen op naar den dormter, drie treden te gelijk, schiet mijn beste plunje aan, en vooruit, naar het station! Tuu-uu-uul! Ik ben weg! Daar zie ik ons torentje al opspitsen tusschen de kanada's. Hoera! Ik ben er! Ik stuif naar huis, val met de deur in de kamer en vlieg U om den hals. Zalig feest, liefste Moeke! Zalig Feest! En nu beginnen de plechtigheden ... Enz. A. en B. uiten ongeveer dezelfde gedachten en gevoelens en hun beider brief is waar en oprecht. Maar A is in zijn stijl vrij onpersoonlijk: zijn bewoordingen zijn er algemeene, die van Jan en alleman. B. is in zekere mate persoonlijk: zijn (li Treintje van
motorwagell~.
-- 13briefje treft ons door de beweging van den volzin, door het concrete van de voorstelling, door de frischheid van zijn verbeelding. Onpersoonlijkheid. Banaliteit.
13. Het te vermijden gebrek is de onpersoonlijkheid, de banaliteit d. i. het vervelende gebruik van gemeenplaatsen
of cliché's. Wat is in zake stijl een gemeenplaats of cliché? Een woordverbinding, een uitdrukking, een zinswending, een zin enz. die zoo dikwijls zijn gebruikt, dat ze gemeengoed zijn geworden, net zooals de woorden. Het zijn pasklare formules, afgesleten zegswijzen. 1" Duizenden zulke cliché's zijn zoozeer in het dag eI ijk s c h geb r u i k doorgedrongen, dat we ze in de gewone taal niet meer kunnen missen. Zulke zijn samenkoppelingen als veeleischend, hartverheffend, smaakbedervend, het samenzijn; vaste verbindingen als bittere smart, koortsachtige gejaagdheid, een dreigend gevaar, levendige bewondering; met werkw. : hardnekkig strijden; zegswijzen als het op een loopen zetten, in een lach schieten, de eerste de beste, te berde brengen; gepaarde woorden als : door dik en dun, over heg en steg, paars en blauw, lief en leed, goed en wel, bij tijd en wijle; spreekwoorden en spreuken als : allemans vriend is allemans zot; einde goed, alles goed; allerlei godsdienstige uitdrukkingen, uit de H. Schriftuur overgenomen of door het Christendom geijkt, waardoor godsdienstige gedachten of gevoelens hun passende verwoording hebben verkregen: gezeten aan de rechterhand des Vaders, de menschelijke natuur aannemen, de Apostolische Stoel, de ledematen der H. Kerk; zelfs geheele zinnen die dikwijls terugkeeren in den dagelijkschen omgang, in brieven enz. : hartelijk gefeliciteerd, heil en zegen in het nieuwe jaar, enz.
2° Een andere soort van cliché's behoor en tot de 1 e t t e rkun d i ge t a a 1. Vele hieronder zijn overdreven of onnauwkeurig : in ellende gedompeld; met droefheid over-
-14 stelpt; zwemmend in zijn bloed; een gerucht deed zich hooren; in tranen smeltend; in het gebed verslonden. Andere zijn pretentieuze omschrijvingen : het ruime sop (de zee); de avond v'an het leven, het trotsche Albion; het moderne Babylon (Parijs), het Venetië van het Noorden (Amsterdam) . 2° Tot een derde categorie cliché's kan men de uitdrukkingen rekenen die door dichters of groote literatoren werden gebruikt en nu door anderen worden overgenomen : het dondertelend zwerk, het ondermaansche diep (de aarde), de nachtvorstin (de maan), de dagtoorts (de zon) enz. 14. Gebruik van Cliche's. Die eer st e s oor t van gemeenplaatsen, zelfs sommige van de t wee des oor t, behooren thans tot onzen taalschat : in zakelijken stijl bedient men er zich van als van woorden. Wat den letterkundigen, en vooral den dichterlijken stijl betreft : hoe meer een schrijver aanspraak wil maken op literaire verdienste, hoe persoonlijker en oorspronkelijker hij moet wezen. Hij zal de woorden van L. Van Deyssel indachtig zijn: « Al de gedachten en gevoelens van de taal der voorgangers stuk slaan tot een berg van schitterend gruis en er uw nieuwe, uw eigen werk van bouwen, dat is de wellust van den geest. » Cliché's als die van de der de s oor t kan niemand in een opstel gebruiken zonder zich bij een ernstig lezer bespottelijk te maken. Oordeel er over hoe potsierlijk het is, als iemand schrijft over den nacht met gestolen beelden als de volgende :
Statig en langzaam is de dagvorstin weggedoken onder de westerkim. Nu daalt spoedig de duisternis en spreidt zich als een lijkkleed over de aarde. Maar ziet, daar treedt eensklaps de Koningin van den nacht boven den horizon te voorschijn en jaagt de duisternis voor zich uit, die haastig het veld moet ruimen om plaats te maken voor het heldere licht dier Koningin (1). (1) Uit J. M. Reynders' HQndleiding bI. 83.
-15 Vergelijk hiermee het Caesar GezelIe :
oorspronkelijk tafereeltje
van
De mane rees en deelde 't werk met de duisternis, om den nachtelijken tempel en al 't vertoog heerlijk te befloersen. Zij lichtte zoo vriendelijk; overal waar ze aan of bij kon, streek ze haar zilverlicht op. Al het geboomte en al het loovergetooi stonden, ten deele, lijk loovers en boomen uit gesteven metaal. De zwarte nacht wierp schaduwlijnen van den voet der boomen weg. Hij teekende op den grond het donkerbeeld van alles wat de mane wees, dat in haar weg stond; binnen 't rijshout in JlOeken en in kanten, bachten heesters en struikgewas, stak hij 't vol met potzwarte duisternis. (Caes. GezelIe) . Middelen tot persoonlijkheid.
15. Vooraf hebt ge uw onderwerp met eigen zinnen, eigen verbeelding en eigen verstand bekel,en en overwogen, zoodat ge .bij uw schrijven waar en oprecht kunt zijn. a. Let nu op, dat ge de bijzonderheden bepaald en concreet voor uw oogen houdt, en ze weergeeft met de daarbij passende woorden en beelden. Ga eens na, hoe, in de briefjes hierboven (n r 12) A. onpersoonlijk lijkt, doordat zijn voorstellingen te algemeen, te vaag zijn; terwijl B. vooral dààrdoor persoonlijk wordt, dat hij zooveel bepaalde, concrete bijzonderheden aangeeft : hij noemt de plek van het ouderlijk huis, de lokalen waar hij zit te droomen, zijn studievlijt is voor Moeder een feestruiker, de verrassing voor haar is een bulletijn met cijfers dicht bij de 20, enz. In alle dingen is er iets dat anderen nog niet hebben gezien. Neemt ge de gewoonte aan hé el aandachtig toe te kijken, dan zal uw verbeelding worden « tot een zonnig atelier van zelf waargenomen indrukken, rechtstreeks uit de door eigen zintuigen bespiede natuur en door eigen kracht tot nieuwe en eigenaardige vondsten verwerkt. » (J. Persyn, lEsthet. Verantw., bI. 78). b. In opstellen van hoogen letterkundigen aard. zult ge u hoeden voor het gebruik van beelden en voorstellingen reeds
-16door anderen gebruikt - naar den trant van het eerste nachttafereel hierboven. Waartoe dient dan het lezen van groote schrijvers? Buiten de kunstvreugde die het u laat genieten en de zielsveredeling die er voor u uit volgt, leert het u een macht van woorden en het gepaste gebruik ervan; tegelijk, de algemeene hoedanigheden van een goeden stijl en die eigenschappen van een opstel die maken dat wij het met genoegen lezen; het verscherpt uw gehoor, het verfijnt uw gevoel, het loutert uw smaak, door u te laten inzien wat werkelijk schoon is, wat geëigend is om onze verbeelding te streelen en ons gemoed te ontroeren. Maar de eigen beelden van een schrijver blijven de zijne; en alle procédé's door hem gevonden en toegepast als een uitvloeisel van zijn persoonlijkheid, moeten de zijne blijven. « Liefdevolle studie van groote schrijvers kan stijlvormend werken; nabootsing van auteurstaal leidt tot een geestdodende verering van het cliché» (Prof. de Vooys). Gebruik dus geen woorden noch uitdrukkingen die niet door uzelf doordacht en doorvoeld zijn. Dan zal ook uw gewoonste bewoording in zekere mate den stempel dragen van uw eigen persoonlijkheid. 16. Om de ver sta n del ijk e vermogens van uw lezers niet te kwetsen en hun de gewenschte voldoening te bezorgen, moet uw stijl zich onderscheiden : door zuiverheid, zoodat zijn taalgevoel niet wordt gehinderd; - door duidelijkheid, die hem nuttelooze inspanning bespaart; - door juistheid en keurigheid. zoodat de door u gebruikte woorden hem de nauwkeu~ige voorstelling geven van hetgeen ge bedoelt; - door natuurlijkheid en gepastheid, zoodat hij telkens weer aangenaam wordt verrast door de overeenstemming van de aangegeven bizonderheden met de besproken zaak, en van uw verwoording met den uit te drukken inhoud.
Zuiverheid. 17. Zuiver is iemands stijl, wanneer hij de taal waarvan hij zich bedient, zuiver houdt van alles wat haar vreemd is.
-17 Aan het Beschaafd Nederlandsch zijn vreemd: dialectische woorden en uitdrukkingen, vreemde woorden en vooral barbarismen. Dialect of Algemeen Beschaafd?
18. Lees de volgende regels : (Van een boerke die met koeien ploegde :) « Het perneutelig boerke, het oud kadotlerke, trappelde er met zijn magere beentjes onvast langs de vore. Gaan en keeren deed 't gespan in lijfsgenadige gezapigheid, van ends tot ends de vijfhonderd lands ... Gaande en keerend knoterde hij binnensmonds rekewijs de vermaningen tegen de koetjes : c: Omme, Sterre, gij lutle! » (Streuvels). (Van boeren die bij een gebuur den avond hadden doorgebracht :)
Ze waren later dan gewoonte aan 't knappend, lekkend turfvuur bleven, om te uchteren en al friezelfrazelend den kennip onderwijl te streepen. Stikdonkel was het, en de abeelen die schoggelden hun natle waaien. (Lenaerts.) In die eerste aanhalingen staan dialectische woorden en vormen uit West-Vlaanderen, in het tweede uit Limburg. Nederlanders uit andere gewesten worden er bij de lezing door gehinderd. Wie schrijft of spreekt voor Nederlanders van verschillende gewesten, zal zichzelve schaden door het gebruik van dialectische woorden of vormen. Is er sprake van g e d i c h ten of ander kun s t w e r k, dan oórdeele de kunstenaar zelf over het voor en het tegen. In de meeste andere gevallen is het voor den lezer of toehoorder hinderlijk, en bijgevolg voor den schrijver of spreker nadeelig, zich te verwijderen van het Algemeen Beschaafd. Goede schrijvers gebruiken dialectische woorden : waar die noodig zIJn voor de «p I a a t s e I ijk e kIe u r » : b. v. om een eigen volksgebruik van een streek aan te duiden met zijn eigen plaatselijke benaming;
-
18
waar het Alg .. Nederlandsch geen woord bezit dat het' beuoelde begrip voldoende weergeeft. OPM. « Taalparticularisten » noemt men degenen die zich van hun dialect bedienen uit principe. Veel Westvlaamsche schrijvers uit een vorige periode deden aan « particularisme». Onlangs opperde Marnix Gysen de meening, dat G. GezelIe wellicht de komende geslachten niet meer zou bevredigen; onder de oorzaken geeft hij op : Gezelle's « resoluut 'VestVlaamsch particularisme » (1). Persoonlijke meening. Vreemde woorden.
19. A schrijft als volgt : « Door het Edict van Milaan proclameerde Constantijn het Christendom tot staatsgodsdienst ». - « Na een oogenblik reflexie, decideerde zich de directeur van de fabriek voor een koers per automobiel ». B schrijft alzoo : « Door het Edict van Milaan riep Consfantijn het Christendom uit tot religie van den Staat». - « Na een oogenblik beraad, besliste de bestuurder van de fabriek voor een rit per automobiel ». B vermijdt de vreemde woorden waarvoor er geen reden is om ze te gebruiken : proclameerde, reflexie, decideerde zich, directeur, koers. - Daarentegen behoudt hij edict, fabriek, automobiel : omdat het de eenig juiste benamingen zijn. Zelfs vervangt hij staatsgodsdienst door religie van den Staat : « religie » is een algemeen bekend woord en het bezorgt den volzin een welluidenden val. Vreemde woorden gebruikt men in verzorgden stijl alleen dàn, wanneer ze a I gem een geb r u i kei ijk zijn of als daartoe een d e u g del ijk ere den bestaat.
- D e u g del ijk ere den e n zijn : 1° het gebrek aan een passend Nederlandsch woord
ingenieur, chef, militair, redactie, anecdote ... 2° het verkrijgen van een nuttig stijleffect : Religie werd in de voorbeelden hierboven gebruikt om klankeffect ; diner, receptie hebben een andere gevoelswaarde dan middagmaal, ontvangst; - auteur, literair kan men schrijven ter afwisseling, voor schrijver, letterkundig. (1) In D. War. en Belt. 1932 Juni.
-19 - Wie vreemde woorden gebruiken uit p r a Ier i j of uit gem a k z u c h t, maken zich bij een verstandig lezer bespottelijk of verwekken bij hem afkeer. - Te veel Vlamingen gebruiken nog dagelijks Fransche benamingen - omdat ze die gemakkelijker hanteeren - voor allerlei dingen zooals de deelen van hun fiets, hun kleedingstukken, de sport, het spoor, de electrieke verHchting, enz. OPM. « Puristen » noemt men degenen die doen aan taalzuivering of « purisme». - Geen « puristerij »!
Vgl.
FRAUSSEN
:
Taalstudie 849-857.
Archaïsmen en Neologismen.
20. Ook bij het gebruik van archaïsmen of « verouderde woorden », en neologismen of « nieuwigheden op taalgebied », moet de rechte rede ons het juiste midden doen houden.
Een archaïstisoh woord kan uitstekenden dienst bewijzen in een historisch verhaal. Neologismen zijn noodig tot het benoemen van nieuwe dingen. Met het vreemde fabrikaat van den automobiel hebben we te recht ook de vreemde benaming overgenomen. De dingen van het vliegwezen hebben we meestal met Nederlandsche namen gedoopt. Dichters en groote literatoren voelen niet zelden de noodzakelijkheid nieuwe samenstellingen en zelfs afleidingen te maken. Bij G. GezelIe vindt men er als deze : het hazegrauwt; hard-
gevuist, luidgekeeld ; het morgenvier, de avondgloei ; schaduwgroenheid; gemaagdekroond; schiervatbaarheid; weggeduisterd ; wisselwendig; (de duivenvlucht) bonteabeelt; tortelduifsche lalen; onthemelt (al wat hemel is); gelwolzwart (staan de boomen) ; verlekkerlipte vlinder. - Neologismen moeten gerechtvaardigd zijn door een bizonder nut; gevormd zijn naar den geest van de taal; voor een ontwikkelden Nederlander begrijpelijk zijn. Barbarismen.
21. Tante was er niet op bedacht (rekende er niet op, /Jerwachtte niet), dat ook die lastige sinjeur van een Karel
-20meekwam; maar hij hechtte zoozeer aan het bezoek (was er zoozeer op gesteld), dat het hem niet was af te praten. Wie in dezen volzin de Fransche uitdrukkingen « s'attendre à » en « tenir à » letterlijk vertaalde, zou zich bezondigen aan gallicismen.
Vooral zijn te vermijden barbarismen d. i. uitdrukkingen die letterlijk worden overgenomen uit andere talen en strijdig zijn met het Nederlandsch taaleigen : ga 11 i c i smen uit het Franseh, g e r man i s men uit het Duitseh, a n g 1 i cis men uit het Engelseh ...
Duidelijkheid.
22. Onduidelijk zijn de volgende zinnen a. Jantje had nu eindelijk de toelating om zZJn goeien vriend Alfons en « zijn » makkertjes op den notenpluk uit te nooden. « Zijn makkertjes » kan terugslaan op « Jantje » en ook op « Alfons ». In het eerste geval kan men den zin duidelijk maken door te zeggen : «Jantje had de toelating om zijn makkertjes
en zl"jn g'Oeien vriend Alfons uit te nooden». In het tweede geval kan men zeggen : « Jantje had de toelating om zijn goden vriend Alfons met zijn makkertjes uit te nooden». - Of nog : « Allons en die zijn makkertjes»; of ook, in ongewone taal : « Alfons en diens makkertjes ». b. Nog nooit hadden we onzen achtbaren Burgervader zoo hartelijk zien toejuichen als bij de laatste viering van den Gulden-Sporenslag. Is het de Burgervader die toejuicht? Of wórdt hij toegejuicht?
c. Nooit wint ge den kostbaren tijd dien ge in uw jonge jaren zoo onbezonnen hebt verspild, terug. - De man verzette hemel en aarde. Alles te vergeefs: nooit kwam hij mei de bovenmenschelijke taak, die hij zoo roekeloos had onder· nomen, klaar.
-
21-
De woorden « terug en « klaar » staan te ver verwijderd van het werkwoord waarbij ze behooren. Bouw de zinnen alzoo : « Den kost baren tijd, dien ge ... ". « Alles te vergeefs : met de bovenmenschelijke taak, die hij... ». Uit de woo~dschikking kan dus onduidelijkheid ontstaan. In het bijzonder is te letten op het bezittelijk voornaamwoord : zijn, haar, hun ... ; op de hulpwerkwoorden « zien» en « 110oren » met infinitief. Ook zal men vermijden, de deelen van bijeenhoorende uitdrukkingen te ver van elkander te verwijderen.
23. De volgende volzinnen zijn verkeerd gebouwd
Mijn gast vertelde me, dat de zoon van den jager, met wicn we den vorigen avond hadden gebiljart, door een auto was overreden. Het voornaamw. « wien » kan tot antecedent hebben zoon» en ook « jager». - Al naar de bedoeling kan men zeggen : dat die zoon van den jager, met wien ... ; of : dat de zoon van die n jager, met wien ... «
In datzelfde leesboek vond ik tevens een photo van de treinwagons die bij de ontsporing, die bij Nijvel was voorgevallen, waren beschadigd. Het tweede « die » verwart ons. Vereenvoudig aldus : die bij de ontsporing te Nijvel waren beschadigd».
« ...
Ook de zinschikking, vooral in lange volzinnen, geeft gemakkelijk aanleiding tot duisterheid. Inzonderheid met betrekkelijke voornw., « die 's » en « dat 's », dient men omzichtig om te gaan. 24. Middelen om onduidelijkheid weg te nemen.
a. Ga bij de hierboven gegeven voorbeelden eens na, hoe de onduidelijkheid is weggenomen : door wijziging van de w oor d s c hik kin g, door verwisseling van een woord met een s y non i e m, door herleiding van een zin tot een eenvoudige b e p a I ing. Een ander middel is het overbrengen van een zin van den St. O. D. - -
2.
-22bed rij ven den vorm in den I i j den den, of omgekeerd. - Vergelijk
T tn tijde van Caesar was Gallië verdeeld in drie gewesten, waarvan het eene de Belgen bewoonden / waarvan het eene werd bewoond door de Belgen. b. Bij het spreken worden dubbelzinnige woordenreeksen verduidelijkt door pauzeering en betoning : « Bekn. Nederl. Spr. » n' 36; - bij het schrijven, door doelmatig gebruik van z i n- en w oor d tee ken s. Ga dit eens na bij de volgende zinnen :
Wie nu eigenlijk die worst gestolen had? Jantje niet de hond van den gebuur! - Waar moet hier een komma staan of een kommapunt? « Ja, zei Vader tot Heintje, die pocllte op zijn onversaagdheid : ja jongen, als ge alleen op straat komt, zijt ge zeker de sterkste! » - Op welk woord behoort hier een nadrukteeken ?
Juistheid. Keurigheid. 25. Juistheid en keurigheid vereischen, dat de spreker of schrijver die woorden en wendingen bezigt die zijn gedachten en gewaarwordingen het nauwkeurigst weergeven.
26. Let op de gespatieerde woorden :
Hel was mijn bed 0 eli n g niet, U ook maar het minst te benadeelen. - Een Iwogen dun k heb ik van zijn bekwaamheden wel niet. - Toen de diender aldus het geval stond te overpeinzen, kreeg hij opeens een heerlijken i n va Z. - Van water en visch heeft een schipper al licht een !zeel andere 0 p vat tin g dan een chauffeur. - Is dat llW mee ni n g ? Ik voor mij ben door miJn bes c hou IV i ]1gen tot een gansch verschillend in z i c h t in de zaak gekomea. Hoe onnauwkeurig, hoe vervelend voor den lezer of hoorder, als men voor de gespatieerde uitdrukkingen geen andere gebruikte dan het algemeene, kleurlooze « gedachte »!
De juistheid vereischt dus, dat men geen te algemeene woorden bezigt, maar de meest bepaalde.
-
23-
Het is onder ons een gebrek, dat we bij het schrijven - en vooral bij het spreken - te zelden de gepaste, de eigen benamingen gebruiken. Voornamelijk is dit het geval met a f g et rok ken Ca b s tra ct e) begrippen. Te gemakkelijk laten wij het bij vage aanduidingen als g e d ach t e, s c h 0 0 n (fraai, mooi, fijn, lief, aardig, aan-
trekkelijk, liefelijk, bevallig, verleidelijk, prachtig), a a 1'd i g (eigenaardig, vreemd, zonderling, wonder, buitensporig, buitenissig); pak ken, doe n, mak e Il. Enz.
27. Let even op de gespatieerde synoniemen. Kan men ze met elkander verwisselen? Dat g e hei m zin n i g gedoe in het duister begon Het hei me 1 ijk genoegen argwaan te verwekken. dat de guit in Vaders vergissing schepte, liet hij natuurlijk niet blijken. - Met een ge hei me boodschap belast, vertrok Van Neylen als gezant naar Spanje. Juistheid van uitdrukking is ondenkbaar zonder de keuze van het gepaste synoniem. Velen verwarren o. a. heimelijk, geheim, geheimzinnig;
gemeen, gemeenzaam, gemeenschappelijk, gezamenlijk; jong, jeugdig; eerlijk, eerzaam, eerbaar; duurzaam, langdurig; onverdraaglijk, onverdraagzaam. 28. De schurk maakte zich boos en sloeg me in mlJn we zen (g e z i c h t). - Een zalige vrede kwam over het gel a a t van den zieltogenden grijsaard. - De Heiland wou gedoogen, dat vuige soldellieren Hem sloegen in zijn aanbiddelijk .'1 a n s c hij n. De eigenlijke bete eken is van de gespatieerde woorden is dezelfde. Toch kan men ze niet verwisselen : het « gevoel :. dat ze in ons verwekken, is te zeer verschillend.
Dus niet alleen het verschil in beteekenis van de woorden is in acht te nemen : ook hun verschil in gevoelswaarde is voor de keurigheid van den stijl van het allerhoogste belang. 29. Lees nu ook wat volgt :
Een gedeelte van het paleis werd door de vlammen verteerd; het overige werd door den vijand bezet.
-24Ga eens na, hoe hier twee gedachten worden uitgedrukt die van denzelfden aard zijn en ongeveer uit gelijke deelen bestaan. Om die reden heeft men ze uitgedrukt door twee zinnen op gelijke wijze gebouwd. - Minder juist zou men den tweeden zin vormen aldus : het overige bezette de vijand. (1) Wat in het korf je zoo maar los was neergelegd / (2) mocht Jantje houden voor zichzelf / / (3) maar wat in pakjes was gebonden / (4) moest hij verdeelen onder zijn broer.tjes.
De zinnen (1) en (3) bete eken en gedachten van gelijken aard; daarom zijn ze op gelijke wijze gevormd. Evenzoo de zinnen (2) en (4). Minder nauwkeurig zou men (3) en (4) vervangen door :
hij moest de pakjes verdeelen onder zijn broertjes. Wat in onze gedachten bijeenhoort en van gelijken aard is, wordt het best uitgedrukt door zinnen of zindeel en va. gelijken aard en vorm.
30. Let nogmaals op de gespatieerde woorden. Menigvuldige oorlogen hadden de bron van onze welvaart ges tel p t. Als iemand dit laatste woord verving door « uitgedoofd»" ware dat niet alleen een verkeerde term, maar tevens het bewijs van een onjuistheid in zijn denken : een « bron » kan immers niet worden « uitgedoofd»!
Zijn vroom gemoed kwam in opstand te gen zoo veel kwaad dat werd aangericht, en zoo veel goed dat werd verzuimd. Wederom een fout in het denken : het gemoed komt niet in opstand tegen het goed. - Zeg b. v. Zijn gemoed kwam in
opstand weg e n s zooveel kwaad ... - Zijn gemoed kwam er tegen op, dat zooveel kwaad werd aangericht en zooveel goed verzuimd. Wat is er onjuist in deze volzinnen? Zoo bewoog onze stoet zich langzaam voort. Dichter bij de kerk gekomen, begonnen drie klokken te gelijk te luiden. Onjuistheid kan er zijn in onze uitdrukking ter oorzake
-
25-
van verkeerdheid in onze voorstelling, van onnauwkeurigheid in ons denken.
Natuurlijkheid, Gepastheid. Overeenstemming met den stand der personen.
31. Een schooljongen zal met een vreemden heer spreken of hem schrijven op eerbiedigen, bijzonder beleefden toon; die heer zelf zal den jongen aanspreken of hem schrijven in vriendelijke, maar gemeenzame taal. Een kind dat aan zijn moeder schrijft, gebruikt geen ongewone, stijve vormen, geen stadhuiswoorden; het spreekt haar toe met de vertrouwelijkste, gemoedelijkste woorden en vormen van het Algemeen Beschaafd. Vergelijk nog de twee volgende briefjes, die door A en B worden geschreven aan hun oom : A. Ik neem de pen in mijn hand om U tijding te laten geworden, dat de vacantie dit jaar een aanvang neemt den 15 Juli. Onnoodig U te zeggen, nietwaar Beste Oom, dat deze aanzienlijke vervroeging mijn hart overstroomt van vreugde! Enz. B. Goed nieuws! Allerbeste nieuws! Wie flink heeft geblokt, mag jubelen om de vacantie, dunkt U dat ook niet, Oompjelief? Nu dan, die vacantie is dit jaar veertien dagen vervroegd: den 15'" Juli kom ik af. Hoera! - Enz.
A maakt lange, zware zinnen met plechtige uitdrukkingen. Zulke stijl is op zijn plaats in ambtelijke stukken, - niet in zoo'n gemeenzamen brief, vooral niet bij zoo'n opgewekte stemming. Om natuurlijk te wezen, moet de stijl dus passen bij den aard van den spreker of schrijver en tevens van de personen tot wie hij zich richt. Een gepast onderscheid is daarom te maken tusschen de verschillende spraakgebruiken en tusschen gewone en ongewone taal.
Niet voor het schrijven en het spreken hoeft er verschil te
-26zijn in ons taalgebruik; wèl voor de gewone en de ongewone omstandigheden waarin we schrijven of spreken. (Vgl. Bekn. Ned. Spraakk. n" 3, 4). Wel volgt uit den aard en het doel van de geschreven opstellen : dat ze duidelijk moeten zijn op zichzelf - ge staat immers niet bij den lezer om hem uitleg te geven en dat ze beter moeten verzorgd zijn dan het spreken : de lezer wil, dat ge u voor hem de moeite geeft, uw schrijven te stileer en. Zelfs bij vrij gewone schriftelijke opstellen zal men allicht een reden meenen te hebben tot het gebruiken van zekere ongewone vormen, zooals der (= van de), doch (= maar), dewelke (= die). Vooral wordt als reden aangevoerd: de onwelluidende herhaling van woordjes als van, maar, die, dat. - Nu, deze herhaling kan men dikwijls vermijden op een andere manier. OPM. -
Herhaling van « van » vermeden, zonder genitief : De eigenaar van het grootste hotel « ter» wereld. - Wie kent het getal van de haren « op » zz'jn hoofd, van de sterren « aan» het firmament? - De diepte van het water « in » de zee. - De geschiedenis VWl de volken « in » de Oudheid; van de instellingen « in » de Middeleellwen; van de Indianen « in » Zuid-Amerika. - Dat is het lot van de meesten « onder » ons. Juist vóór de deur van mijn gebuur « zijn» huis. Herhaling van « maar» vermeden, zonder « doch» : Heintje kreeg vijf appelen « en » Pietje maar twee. Heintje kreeg vijf appelen, Pietje maar twee. - Wij hadden verwacht er wel een tientaft vrienden te ontmoeten; we vonden er « evenwel» (<< daarentegen ») maar drie ... maar we vonden er « niet meer dan» drie. Herhaling van « die » vermeden, zonder « welke» : Hooge militaire eer werd bewezen aan « wie » (aan. « degenen die», aan « hen die») aan den gevaarlijken tocht hadden deelgenomen. - Menigeen zal vinden, dat herhaling van « die» of « dat» nIet zoo onhebbelijk is als het gebruik van het stijve « dewelke» of « hetwel.k» : De azalea's die wij het meest hadden geprezen, waren juist
-
27-
die, die van deIl bloemist de geringste zorgen hadden geëischt. Hoe meer nadruk men geeft aan het eerste « die», hoe minder aan het tweede. Overeenstemming met onderwerp en doel.
32. Lees het stuk « De jonge Kikkers» van Van Meurs (1). Dit is een fabel, waarin kikkers sprekend en handelend optreden : een heel een v 0 u d i g onderwerp. Komt de stijl daarmee overeen ? Ja : de toon is eenvoudig, het verhaal is ongedwongen, de woorden ongezocht; al zijn het verzen, toch is de taal gemeenzaam en natuurlijk. Het doel van het stuk? Ons dat fabeltje a a n t rek keI ijk vertellen, zoodat we ook het zedelesje gaarne aannemen. Daarom heeft de schrijver het op gepaste wijze uitgebreid met treffende bijzonderheden, die ons doen voortlezen tot het einde.
Vergelijk hiermee hetgeen volgt De Kikvorschachtigen (Anura), een orde der Amphibieën, zijn gekenmerkt door een kort, breed, plat lichaam zonder staart en met zwemvliezen tusschen de teenen der achterpooten voor de beweging in het water. Hiertoe behooren de kikvorschen en de padden. De kikvorschen hebben tandjes in de bovenkaak, de padden niet. Ook zijn bij de eerste de achterpooten sterk ontwikkeld, zoodat ze flinke sprongen kunnen maken. - Enz. Onderwerp en doel van dit stukje? \V e ten s c h a ppel ijk e beschrijving van de kikvorschachtigen, om ze ons zoo bondig mogelijk te doen kennen. Daarom is de schrijver beknopt en gebruikt hij wetenschappelijk-juiste benamingen.
Aldus moet de stijl ook passen bij het onderwerp dat de schrijver behandelt en het doel dat hij beoogt. (1) Zuid en Noord J. boek.
De Gouden Poort A. -
Leytens
Neder!. Lees-
-28Overeenstemming met aard en karakter.
33. Neem nogmaals de fabel van
hierbove~'i.
Hoe handelen en spreken de oude kikkers? Als lieden die ondervinding hebben van de gevaren! Hoe de jonge? Als onervarenen, onbesuisden, die geen gevaren kennen en slachtoffer worden van hun onvoorzichtigheid. Is ook de ooievaar natuurlijk voorgesteld? Ja: hij staat op één been, dat er stokkerig uHziet en rood; hij laat zich de Kikkers smaken. Dat alles is eigen aan dien vogel.
Zoo vereischt de natuurlijkheid, dat men de personages (personen, dieren of zaken in een verhaaltje, enz.) voorstelt z,ooals ze zijn, en ze laat handelen en spreken volgens hun eigen karakter en hoedanigheden. OPM. Enkele gevallen van gepastheid. In vertrouwelijke brieven en dergelijke opstellen schrijft men gemeenzaam, los. Gemeenzaamheid en losheid mogen niet ontaarden in slordigheid. nog minder in platheid. De stijl van ambtelijke stukken en brieven, van wetenschappelijke en andere zakelijke opstellen moet voornaam. deftig zijn; maar niet zóó, dat hij stijf wordt. Wie een letterkundig onderwerp behandelt in hooger bewoordingen dan el" bij past, schrijft een hoogdravenden. opgeschroefden stijl. Ontbreekt het hem daarbij nog aan innerlijken drang, dan is zijn stijl winderig. gezwollen. Voor een verheven gedachte vindt men allicht een verheven verwoording. Wie hierbij gezocht en overdreven te werk gaat, levert loozen klinkklank, lachwekkenden bombast.
Leven en Kracht. 34. De stijl moet dusdanig wezen, dat hij niet alleen den hoorder of lezer niet verveelt, maar tevens, waar en in zoover het past, zijn gevoel en verbeelding treft en streelt.
Vergelijk de twee volgende teksten :
A. Ik heb mij ééns in mijn leven, op een nieuwjaarsmorgen, verslapen. Op nieuwjaarsmorgen is het nochtans moeilijk zich te verslapen, want iedereen is dan toch vroeger op dan gewoon-
-29lijk, en de schel aan de deur klinkt toch gedurig, bij voorbeeld als de melkboer rondkomt met emmers die voller zijn dan anders, namelijk voor de chocola. Het was oprecht verkeerd van me, want op nieuwjaarsmorgen moet ieder jongen toch al vroeg op zijn om zijn ouders zijn wenschen aan te bieden. Ik beken mijn schuld; maar men moet mij nu ook laten vertellen hoe het kwam en wat er verder gebeurde. B. Ik heb mij maar ééns verslapen in mijn leven, en dat was ... op een nieuwjaarsmorgen. Op nieuwjaarsmorgen? waarop anders alles vroeger dan gewoonlijk uit de veeren is! Waarop de schel niet stilstaat, van !zet oogenblik dat de melkboer op de straat komt, met emmers voller dan anders voor de chocola! Verslapen? .. dat kan - al màg het niet - eIken morgen gebeuren, maar op nieuwjaarsmorgen! als vader en moeder al vóór het ontbijt moeten verrast worden met een « Zalig Nieuw jaar! » « Verslapen op niellwjaarsmorgen! en dat bekent die heer zoo maar ronduit, alsof het niet heelleelijk was? » Ja, lieve lezer, ik beken het: mooi wàs dat niet; het was onbegrijpelijk, het was leelijk! Maar laat me nu ook vertellen, hoe het kwam en wat er verder gebeurde. Naar A. J. De Bull. De stijl van A verveelt ons : hij is eentonig, slepend, zonder woorden of wendingen die ons treffen. Die van B zit vol leven. De vorm van zijn zinnen wisselt gedurig af : beurtelings is hij mededeelend, uitroepend, vragend. Hij spreekt zijn lezer toe en laat ook dezen spreken. Ga eens na, of er ook verschil is in woorden en uitdrukkingen, zinsneden, enz. Afwisseling en Herhaling van woorden.
35. Ga eens na, hoe B de vervelende herhaling van woorden of woorddeelen vermijdt : A. Wat een rijkdom van gewassen in dat park! Daar zagen we eikeb oom e n, beukeb oom e n, olmen en allerlei
-
30-
uitheemsche b oom en. - B. Daar zagen we eiken, beuken, olmen en allerlei uitheemsche boomen. A. « Ach, riep hij uit, wat kan de mensch klein blijken in zijn hoovaardigh e i d en gierigh e i d! » - B. ... in zijn hoogmoed en gierigheid. A. Toen wij al een heelen tijd aan het ravotten war e n, war e n onze mooie maatjes nog maar nergens te zien. -B. Al een heelen tijd hadden wij geravot, en onze mooie maatjes waren maar nergens te zien. Afwisseling van woorden voorkomt eentonigheid en prikkelt de aandacht van den lezer. Sommige woorden worden door ons te veel gebruikt. Onder meer:
rap (vlug, snel, gauw, vroeg; fluks, gezwind) plo t s (plotseling, eensklaps, opeens) se f fen s (dadelijk, terstond, aanstonds, onmiddellijk, op staanden voet, oogenblikkelijk, zonder uitstel...) pak ken (nemen, vatten, g'rijpen, beetkrijgen of -nemen) zei h vj (zoo sprak hij, hernam hij, antwoordde hij, hervatte hij, gaf hij ten antwoord ... )
36. Omgekeerd kan de uitdrukking kracht worden bijgezet door a. herhaling van gansch of bijna hetzelfde woord : Hebt
gij dat gedaan, gij? - Ik vraag niets liever dan machteloo.~ te zijn tegen de ma c h t van uw woord (Van Deyssel). Zie hieronder : Stijlfiguren, de herhaling : n r 66. b. synoniemen: Toe jongen, zei Vader, hou op met dat vragen en zagen: ik màg het u niet toestaan! - Het vertrek was hopeloos eng : ge kondt er u niet wen den of k eer e n. c. gepaarde uitdrukkingen : Toen, ja, toen heeft hij ons bij hoog en bij I a a g gezworen, dat hij ons heel zijn leven met r a a den d a a d zou helpen. - Als broeders onder elkander krakeelen over het mij n e n het dij n, ziet het er in de familie treurig uit. d. rijmende woorden: Over heg en steg; tegen heug en meug; - over stok en steen; voor dag en dauw; door dik en
-
31-
dun. In deze laatste uitdrukkingen is er sta fr i j m alliteratie (n r 57).
of
Woordschikking.
37. Vergelijk telkens de volzinnen van A en B : A. De schrijver zal ons nog veel boeiende lectuur bezorgen. Hij schijnt vooral veel van boomen te houden: binnen kort laat hij weer een nieuwen roman « De Stoere Eiken » bij de firma H verschijnen. B. Nog vee 1 boe i end e 1 e c t u u r zal de schrijver ons bezorgen. Vooral van b oom en schijnt hij veel te houden (Vooral schijnt hij veel te houden van b oom en) : binnen kort laat hij bij de firma H weer een nieuwen roman verschijnen : « DeS toe reE i ken ». Aan de gespatieerde woorden moest men bijzonderen n a d ruk geven. B heeft het gedaan, door ze voorop te zellen of achteraan.
A. Naar uw manier van spreken zal men oordeelen, of men met een dwaze of met een wijze te doen heeft. - Niet het goed dat wij bezitten, maar het goede dat we dóen, maakt ons gelukkig. B. Naar uw manier van spreken zal men oordeelen, of men met een d wa z e te doen heeft of met een wij ze. - Niet het goed dat wij b ez i t ten, maakt ons gelukkig, maar het goede dat we doe n. Wat ons gelukkig maakt, is niet het goed dat wij b ez i t ten, maar het goede dat wij doe n. Hier worden twee begrippen met elkander ver gel e k e ll. De uitdrukking van B wint het in kracht, doordat hij één lid van de vergelijking heeft verschoven naar het einde, zoodat onze aandacht er beter op werd gevestigd.
A. Nu ben ik alleen maar bang, dat het vervullen van uw belofte weer te lang u i tg est e 1 d wor den zal. - Op den duur zag de klant wel in, dat de sluwe oliekoop hem weer beetgenomen had. B .... dat het vervullen van uw belofte weer ie lang wor d t u i tg est e 1 d. - ... dat de sluwe oliekoop hem weer had b eet gen 0 men.
-32De volzinnen van A eindigen te slepend. Die van B hebben een be v red i gen den val, doordat het meestbeteekenende en sterkst betoonde gedeelte van de woordgroepen aan het einde werd geplaatst.
Doelmatige woord- en zinschikking zijn dus uitstekende middelen om de uitdrukking k r ach tig e r te maken, om aan sommige begrippen of gedachten den bijzonderen n a d ruk te geven die hun toekomt. Vooral is het van belang, met welke woorden men de zinnen 0 pen t en bes I u i t. OPM. In hoever het Nederlandsch omzetting van de gewone woordschikking toelaat, vindt ge aangeduid in de « Beknopte Neder!. Spraakkunst» n r 325 vlg.
Bouw van den volzin.
38. Vergelijk nogmaals : A. Toen schoot de kabouter in zijn vuur en zei : « Die dekselsche menschenkinderen zal ik hun plagerijen wel eens afleeren! » - B. « Die dekselsche menschenkinderen! zei hij. Die plagerijen zal ik hun wel eens afleeren! » Uitdrukkingen als hij zei, zij dacht enz., worden gewoonlijk beter tusschen de aangehaalde woorden of gedachten ingelascht.
A. De kater dacht bij zichzelf, dat die mUlSjeS wel beter in zijn buikje zaten dan op den zolder. - B. « Nu, dacht de kater bij zichzelf, die muisjes zaten toch wel beter in mijn buikje dan op den zolder! » B heeft de UJitdrukking verlevendigd door het gebruik van de dir e c ter ede. (<< Bekn. Nederl. Spraakk. » 374 vlg.).
A. « Ga uit mijn huis, beroerdeling! » - « Ge moet nóg luider zingen, zeg ik u! » - B. « De deur uit, beroerdeling! » - « Luider, zeg ik u, nóg luider! » Kort en krachtig moeten zulke u i t I' 0 epe n d e zinnen zijn, waar dit ook het geval is bij het spreken in het dagelijksch leven. Verkorte zinnen zijn doorgaans krachtiger dan gelede. (<< Bekn. Neder!. Spr. » n r 243).
-
33-
A. Ik verzeker u stellig, dat Heintje en zijn maatjes dezen namiddag zijn hier geweest, vermits ik ze hier met eigen oogen heb gezien! - B. Ik verzeker het u stellig,' Heintje en zijn maatjes zijn dezen namiddag hier geweest " met eigen oogen heb ik ze hier gezien! Door het weglaten van de v 0 e g w oor den dat, vermits heeft B den volzin krachtiger gebouwd dan A.
Uit de voorbeelden blijkt, dat ook een doelmatige bouw van den volzin kan bijdragen tot de levendigheid van den stijl. -- Zoo is het b. v. in bepaalde gevallen beter de indirecte rede te vervangen door de dir e c t e, gelede zinnen door on gel ede. Eigenaardige spreekwijzen.
39. Nog andere eigenaardige spreekwijzen dan de hierboven vermelde, kunnen dienen om onze gedachten voor te stellen op een treffende, pittige, belangwekkende wijze : Geestige gezegden en humor: Nu dan, ik zal maar zeggen, dat de heeren heel wat voor het feestje hebben gedaan " ze hebben geen moeite ... m a a r wel kas ten gespaard. Zoo, die ontmoeting was een buitenkansje voor je " die vreemde lord heeft je natuurlijk betaald met Amerikaansclle dollars? - Nou, met Fr a n s c he co m p I i men ten! Vergelijkingen: Een stem als hij heeft,' een stem als een klok. - Pruimen, als eieren zoo groot. - Een kerel als een boom. - Hij lag te snorken gelijk een Turk. - [{om, 't is een engel van een kind! Spreekwoorden: Heel mooi, zeker; maar « woorden zijn geen oorden »! - Vrijgevig? Nu ja, maar « het is gemakkelijk riemen snijden uit iemand anders leer »! Kracht door Bondigheid.
40. Ook bondigheid is er noodig tot een krachtigeu, levendigen stijl : de rede moet besnoeid worden van alle overtollige woorden, en alle zwakke of te omslachtige wendingen moeten worden ineengedrongen tot een stevige kern. - Vergelijk:
-34A. Na een kort ontbijt geb r u ik t te 11 e b ben, trokB. Na een korf ken we dadelijk met ons drietjes op.
ontbijt, trokken we dadelijk op. A. Zijn voorzichtigheid, gepaard g a a n de met snuggerheid van geest, heeft hem den veiligen weg tusschen de hinderpalen doen vinden. - B. Zijn voorzichtigheid, gepaard aan snuggerheid van geest. Zijn voorzichtigheid en snuggerheid van geest. De gespatieerde woorden van A zijn nutteloos : 't is hinderlijke ballast. A. Het voorgelegde plan bevat niets waartegen bezwaar zou kun n e n geopperd wor den. - De spreker zo 11 moe ten wijzen heb ben op de noodzakelijkheid van een schoolhervorming. - Wel, ge zo 11 d t gezegd moe ten heb ben dat we niet thuis waren! B. Het plan bevat niets waartegen iemand bezwaar zou kunnen opperen. - De spreker had moeten wijzen op ... Wel, ge hadt moeten zeggen ... Ophooping van hulpwerkwoorden maald den zin slepend: ze verlamt den stijl. A. Die ontruiming van ons huis was wel verordend ge wee s t, maar nog niet uitgevoerd ge wor den. -- Dat de kleine bemoeial er weer bij was, hoeft niet gezeid te word en. B. Die ontruiming was wel verordend, maar nog niet uitgevoerd. - Dat de kleine bemoeial er weer bij was, hoeft niet gezeid. Bij werkwoorden in den lijdenden vorm, mag of moet het slepende « geweest » of « geworden » wegblijven. CBekn. Nederl. Spraakk. nU 231, 232). A. Vooral voor d e gen end i e g een spe c i a I i s t zijn in het vak, zijn die taalkundige bespiegelingen moeilijk te begrijpen. - B. Vooral voor niet-specialisten in het vak, zijn die ... A. Wat ik hier bedoel, is de opvoering van « Don Quichot » op het binnenplein van Brugge's hallen, wa a r de z e v e rt 0 0 n in g een n ...u mme r u i t m a a k t e van het programma der feestelijkheden, waarmee aldaar de Sporenslag werd gevierd. - B. '" de opvoering van « Don Quichot » op
-;)5 het binnenplein van Brugge's hallen: een nummer van het programma ... Relatieve zinnen maken den volzin somwijlen niet alleen onduidelijk (zie hierboven), maar ook slepend. OPM. De stijl die uitmunt door bondige verwoording van een rijken inhoud, heet kernig, gedrongen, gespierd. - Wie opvallend zuinig is met zijn woorden, is laconisch.
41. Zelfs de zin nel ijk e vermogens van den lezer moct een schrijver in zekere mate voldocn : zijn spreekorgaan en zijn gehoor moeten gestreeld worden door vloeiendheid en welluidendheid; - het oog van zijn verbeelding, door aanschouwelijkheid en plastiek.
Vloeiendheid. Welluidendheid. 42. Vloeiend is een zin, als hij gemakkelijk is uit te spreken; welluidend, als hij bevallig is voor het gehoor. Oorzaken van onwelluidendheid.
43. Let op het verschil tusschen A en B : A. Italië, dal thans gevaarlijke plannen beraamt. B. Italië, dat tegenwoordig gevaarlijke plannen smeedt. B vermijdt de onwelluidende opeenhooping van a-klinkers, die O!lS hindert bij A.
A. Het eenigst vraagstuk welks oplossing schriftelijk moest geschieden. - B. Het eenige vraagstuk waarvan de schriftelijke oplossing werd gevorderd. B vermijdt de stroeve opeenvolging van sissende medeklinkers.
A. De knecht verzekerde, dat dat vat geen bodem had. B. De knecht verzekerde, dat het een vat was zonder bodem. B vermijdt de wanklinkende herhaling van gelijkluidende klankgrepen.
A. Eendracht maakt macht. De Niagara-waterval. Godsdienstuitoefening. B. Eendrachtigheid is macht. De Niagara. Uitoefening van den godsdienst. B vermijdt de stroeve verbinding van woorden.
-
36-
Om den stijl welluidend en vloeiend te maken, vermijdt men herhaling van dezelfde klinkers, medeklinkers en klankgrepen, en alle stroeve verbinding van woorden.
44. Let op het verschil, wat betreft den val en de rust aan het einde van den zin : A. Verontwaardigd vroeg iedereen zich af, wie de aanstoker van dien verschrikkelijken brand was. - B .... wie de aanstoker was van dien verschrikkelijken brand. A. Niet zonder reden was Heintje nu bang om op hel ijs te gaan : hij dacht weer aan Pietje, zijn gebuur, die het jaar te voren zich te vroeg op het ijs gewaagd had en toen doorgezakt en jammerlijk verdronken was. - B. ... die zich te vroeg op het ijs had gewaagd en toen was doorgezakt en jammerlijk verdronken. Ook is het dus van belang, eIken zin, vooral den laatsten, te laten eindigen met een welluidenden val.
45. Vergelijk nog de volgende volzinnen : A. Het is nu duidelijk bewezen, dat het te danken is aan onze noorderburen, die hun sluizen doelmatig hebben laten werken, dat wij hier te lande voor overstrooming werden gevrijwaard. - B. Het is nu duidelijk bewezen : dank zij onze noorderburen die hun sluizen doelmatig hebben laten werken, werden wij hier te lande voor overstrooming gevrijwaard. Ook de volzin in zijn geheel kan dus onwelluidend zijn in zijn bouw. - Niet zelden is dit te wijten aan het veelvuldig gebruik van bij zin n e n, die hem slepend maken en daarenboven onduidelijk. 'Om de welluidendheid te bevorderen.
46. Middelen om onwelluidendheid en stroefheid te vermijden en de uitdrukking voor het oor bevallig te maken a. Het kiezen van welluidende vormen. Verschillende woorden hebben dubbele vormen nevens stroop, Japanner, ledekant, medecijn, marteko, H. Schrift staan siroop, Japannees, ledikant, medicijn, martiko, H. Schriftuur --
-
37-
nevens kwart, vlieger, keg, heg staan kwartier, vliegenier, kegge, hegge nevens parel, vagen staan perel, vegen nevens schaapsvacht, schaapsvel, schaapsleer, schaapskop staan schapevacht, schapevel, schapeleer, schapekop nevens vondst, ontvangstceel, -bewijs, -kamer staan vond, ontvang-ceel, -bewijs, -kamer nevens glazenmaker, speelplaats, haag staan glazenlooder, speelplein, hegge. Hierbij behooren de zelfstandige nwo met dubbel geslacht (Bekn. Ned. spr. n r 145). De onzijdige vorm is somwijlen onwelluidend: Hoe verschrok ik toen de kerel binnentrad : het was er een van dat k l-D a a d s oor t dat men « ontvangers » noemt / het was er een van die k wad e s oor t die men « ontvangers » noemt! b. Synoniemen kunnen dikwijls onwelluidende woorden voordeelig vervangen. Vergelijk : Dat brengt geen a a I' d e aan den dijk / Dat brengt geen zo den aan den dijk. Door de vorderingen van de profane wetenschap is de positie van het catholicisme 9 een s zin s geschokt / is de positie van het catholicisme in ge ene n de e I e geschokt. Daar waren alle slag van hanen samengebracht. / Hier waren allerlei hanen bijeengebracht. Zelfs zag ik soms langs de struiken een haasje loopen. / Zelfs kwam somwijlen (nu en dan) bij de struiken een haasje loopen. Godsdienstzin, minstens, eerstens, hoogstens, steeds, plots, de laatste maal/Godsdienstigheid, ten minste, ten eerste, ten hoogste, altijd (altoos, aldoor), plotseling, den laatsten keer. C. Ontleding of vereenvoudiging van stroeve samenstellingen is wel niet altijd mogelijk, maar toch in veel gevallen. Vergelijk: Als staatsgodsdienst. Zijn gezondheidstoestand. De Hasseltsche Heilig-Hartfeesten. Het vadsig stadsbestuur. Auteursrechtnieuwsjes. / Als godsdienst (religie) van den staat. De
- 38toestand van zijn gezondheid. De feesten van het H. Hart te Hasselt. Het vadsige stedelijk bestuur. Nieuwsjes over auteursrecht. d. Doelmatig aanwenden of weglaten van buigingsuitgangen, in zoover het Nederlandsch taalgebruik het veroorlooft. (Bekn. Neder!. Spraakk. n r 182). Karels kostuum. Mijn zusters stopnaald. / Karel zijn kostuum. Mijn zuster haar stopnaald. Van 't wit paard. Het klaarst bewijs. Uw broers net huisje. / Van het witte paard. Het klaarste bewijs. Uw broer's nette huisje. Verstandigere lieden. Van een gevoeligeren slag. Een Fransch staatsman. Een knap kaarter. / Verstandiger lieden. Van een gevoeliger slag. Een Fransclze staatsman. Een knappe kaarter. e. Verwisseling van onvoltooid verleden tijden met voltooid tegenwoordige, waar het spraakgebruik beide toelaat : Dit alles bewijst, dat onze propaganda tegen de drinkplaag niet zonder uitslag bleef / is gebleven. Zooals men weet, is dit overal het geval geweest waar Dries optrad / is opgetreden. f. Verwisseling van andere wendingen of vormen met elkander: Die inleiding is onontbeerlijk, opdat men het boek ZOIl kunnen verstaan / om het boek te kunnen verstaan. Te vergeefs verklaarde de minister, de belastingen nicl te zoeken te verzwaren / dat hij de belastingen niet zocht te verzwaren. Allen zijn het er over eens, dat de nieuwe bediende zich meesterlijk van zijn taak kwijt / weet te kwijten.
Aanschouwelijkheid. Plastiek. 47. Lees dit tafereeltje vol aanschouwelijke bizonderheden, van P. Hilarion Thans (Aan Zee) : Een passiezondag, toen. we nog in de oogen droegen het droevig paars der misgewaden en beeldenmantels, vonden we ook de zee in liturgisch en rouw. Als zijden baldakijnen hingen de wolken, langs onderen belicht door de gezonken zon. Om alle einders schoven misten violette gordijnen dicht;
-
39-
purperblauw duisterde de zee, behalve één breede, smaller klimmende gloriestraat naar het'Westen. Die glom van weifelige weerschijnen rood, of een scharlaken mantel er over nasleepte; ze gloeide van vloeiend of klonterend bloed, of langs daar ten doode toog een koninklijk Lijder. Zulke beschrijvingen noemt men aanschouwelijk, die ons de dingen als met de oogen doen a a n s c hou wen. Men noemt ze schilderend, schilderachtig, als ze ons de dingen zoo treffend afmalen, dat ze vóór ons komen te staan als een s c h i I der ij. Ze heeten plastisch (taal-plastiek), in zoover ze ons de dingen zoo aanschouwelijk voorstellen, dat wij ze bijna kunnen tasten en grijpen als I e ven d e b e e I den. (~ Plastiek » = kunst om uit weeke stoffen beelden en figuren te boetseeren) . Omdat de aanschouwelijkheid voor den stijl ongeveer gelijkstaat met de kIe u I' e n van een schilderij, noemt men ze ook het koloriet (eigenlijk : kleurschakeering ; het aanbrengen van kleuren op een schilderij). - In uw bloemlezing, vooral in de beschrijvende stukken van Streuvels, H. Teirlinck, Van Looy, Buysse, Timmermans ... , zijn gemakkelijk voorbeelden van dergelijke aanschouwelijke voorstelling te vinden.
48. In zakelijke opstellen houdt men zich doorgaans aan het juiste woord. Maar in alle beschrijvingen en verhalen is het noodig den lezer het met-de-oogen-zien gemakkelijk te maken en zijn verbeelding te streelen door allerlei aanschouwelijke trekjes. Waar het er op aankomt sterk tot het gevoel en de phantasie te spreken, is de plasticiteit een uitstekend, dikwijls een onontbeerlijk middel. Om aanschouwelijk te schrijven.
49. Bepaalde, concrete voorstelling. Vergelijk met elkander A en B : A. Die lieden zijn vol gebreken en arm. -
Op dat gezicht begon het weesje te weenen. - Toen zag ik juist een vogeltje vliegen met iets in zijn bekje om een nestje te bouwen. - In dat bosch hoorden we veel, zeer veel vogeltjes zingen.
-40 B. « Ze leven in botheid, in ruwheid, in arm omhulsel ) (H. Verriest) (1). - Op dat zicht begon het weesje te snikken en klaaglijk te huilen. - Toen zag ik juist een vinkje voorbijvliegen met een spiertje mos in zijn bekje, zeker voor het bouwen van zijn zachte nestje. - Daar hoorden we duizenden vogeltjes kwetteren en kwinkeleeren in het loover : het galmde door het bosch. De uitdrukking onder A is te algemeen, te afgetrokken. Die onder B is « bepaalder », « concreter » en daardoor aanschouwelijker. Hetgeen noodig is om persoonlijk te wezen (n' 12 vlg.), is het vooral om aanschouwelijk te schrijven: met eigen oogen en scherp toekijken, vervolgens de waargenomen bizonderheden bepaald en concreet verwoorden. Vermijd, waar het aankomt op plastische voorstelling, te afgetrokken woorden als de hier gespatieerde : De wezenstrekken van den oude ge t u i gd e n van veel geleden smart.
Een hooge schoorsteen die zielz boven het kreupelhout v e rh i e f, ver ri e d de nabijheid van een fabriek. Plotseling 1 iet een scherpe schreeuw z i c h h oor e n. De hooge toren tee ken d e een breede, lange schaduw op het plein. De maan was 0 m g e ven door een zilverachtig schijnsel. De lamp ver s pre i d d e door de zaal een schemerend licht. In de volgende passage zijn de gespatieerde uitdrukkingen te algemeen, te vaag om een aanschouwelijke voorstelling te geven : De dahlia spreidde hare d u i zen d kl e ure n ten toon; de Sineesche zonnebloem overdekte de perken met bon t e kransen ... - Reeds begon het gebladerte van s 0 mmig eba 0 men zich met all e r 1 e i tin ten te verwen en te sieren, alsof het, voor zijnen val, nog eens des menschen oog door meerder pracht betaoveren wilde. (Conscz'ence.) 50. De Teekenende Bijvoeging (Epitheton).
De nar e wintermist hing als een dommel van e f fen, g rij ze triestigheid de ver I at ene dorpsstrate vol (1) In Op Wandel. Onderzoek de geheele passage, tot ... zij zullen ter 8chole gaan.
-
41-
(Streuvels). - Zoo trekken wij niet zelden onze war me gevoelens het kou d e harnas der sterkte aan, waarin zij beven en bibberen, en verbergen de 1i e vetrekken onzer zachtheid achter een har d e grijns, opdat wij toch vooral leelijker zijn zouden (Nic. Beets). De dood die spaart noch z 0 e t e jeugd, Noch gem eli j ken ouderdom. (Vondel.) Ik placht immer de dieven, waar ik ze ook vond, te haten, die den lieden met listen en lagen hun goed st e 1 ene n r 0 0 ven ... Karel zeide: Ik zal een dief zijn .al is het schande; al zoude ik bij dek e e 1 gehangen worden (In het verhaal van Carel en Elegast). Sidder-neuzige hinden en kinderwijde oogen (Van Looy). - Opalen lucht; parel-gekleurde lucht; emailwitte tanden (Couperus). Een geschikt middel om iets aanschouwelijk voor te stellen, zijn de tee'kenende bijvoegingen d. i. adjectieven, soms bijwoorden en zelfs bijvoeglijke zinnen die een schilderende, kenschetsende bijzonderheid vermelden. - Let evenwel op de volgende punten : a. Teekenende bijvoegingen worden gemakkelijk tot -c I ic h é's. Welke schrijver spreekt al niet eens van blozende rozen, sneeuwwitte tanden, golvende kOl"Cnvelden, den pikdonkeren nacht, een zilveren stroom, roode wangen enz.? - Om niet banaal te worden, zult ge alleen die epitheta gebruiken die voor u werkelijk schilderend zijn. b. Te vee I v u I d i g geb r u i k van dit stijlprocédé zou den lezer vermoeien en vervelen. c. Is het uitgedrukte begrip al besloten in het bepaalde substantief, dan is de bijvoeging een « t a ut 0 log ie» of « pi eon a sm e », zooals : de witte sneeuw, de dagenrijke -ouderdom. - Waar een tautologie (pleonasme) wordt gebruikt zonder duidelijke reden, is ze in hooge mate hinderlijk voor den lezer. 51. De Karakteristiek.
Het (d. i. de automobiel) kwam ginder afgevaren als een stompe koffer, men hoorde het grollen reeds en het zand vloog in een wolkstreep op bachten de wielen. Het gleed over
-
42-
de straatsteenen, wagend als een schuite op en neer van de gejaagde haast. Nu zwenkend in een zwonk; enz. (Streuvels, Het Duivelstuig.) En wat later weer kwamen de nuffige fijne uitl'Ustingen der edelen en rijke burgers, met kroontjes en wapens op de portieren, met den pronkerigen koetsier op den bok van zijn glimmend voertuig, den kop rechtop in zijn stijven halsboord, de voeten geklemd tegen de voorplank. (Van Looy, Proza). Met zijn vochtigen neus boven het koren stond de speurende jachthond daar en plooide een zijner voorpooten op tot aan het eerste gelid en stelde zijn steert stakestijf (0. De Laey). (In de kamer van een boerenhuis :) Voor de voeten van den
boer lag de hofhond met den kop uitgestrekt op de voorste pooten. Op de klamme plavuizen tegen zijnen snoet teekende zijn warme asem twee natte streepjes die keer om keer opdroogden en weer bevochtigd werden (Streuvels). De blaren (van de boom en in den herfst) hangen er enkel en te tellen als zooveel losse lapjes, verschillig gekleurd als snipperlingjes vuilbruin, dofrood naar teer-geel uitgaande op de toppen (Streuvels). Met zwart- en zwaren zwaai aan 't werken door de grauwe, de zonnelooze locht, ik de oude rave aanschouwe (G. GezelIe). Aldus weten voortreffelijke schrijvers met enkele trekken een tafereel te schilderen. Overvloed van bizonderheden is niet noodig, kan zelfs minder doelmatig zijn : een enkel woord is somwijlen voldoende. \Vaar het op aankomt? Alleen op de karakteristiek (de kenmerkende trekken, de karakteristieke lijnen) d. i. datgene waardoor dit bepaalde voorwerp, op dit bepaalde oogenblik, zich onderscheidt van alle andere; - op de pittoreske lijn d. i. « die lijn waarmee in onzen geest al de andere lijnen van het heele beeld verbonden zijn» (Leo Van Puyvelde). 52. Vergelijking en Beeldspraak zijn wel de meest geschikte middelen tot plastische voorstelling. Hierover verder (nrS 70 vlg.).
-
43-
OPM. 1. Het realistische volk is schepper van plastiek. Zijn beeldende spreuken kan de schrijver met vrucht benuttigen - als ze niet door àl te veelvuldig gebruik hun kracht hebben verloren. 2. De onovertroffen meester in het aanschouwelijk beschrijven, is de Grieksche dichter Homeros.
53. Dichters, die in hun verzen of hun proza-gedichten hun innigste gemoedsaandoeningen moeten vertolken, kunnen dit niet zonder de hulpmiddelen van klank en maat. En ook ieder schrijver die er op uit is om zijn lezers te ontroeren, zal niet vruchteloos gebruik maken van die krachtig inwerkende factoren van de menschelijke taal.
Klank en Maat (Rhythme J. 54. Let op het klankenspel en op de maatbeweging in de volgende verzen :
a.
Lichte noten, blijde tonen Schilderen 't huplen van de jeugd.
b.
Trager maatgang, angstig stenend, Schetst een hart dat zuchtend, weenend, Kermt om een ellendig lot. De korte, lichte geluiden in a, evenals de luchtige beweging van de verzen, bootsen het huppelen na van de blijde jeugd. De lange, zware klanken in b, de stroeve ng- en sisgeluiden, evenals de trage gang van de verzen, hebben voor uitwerksel, dat wij het zuchten en kermen eenigszins hooren, en de droefheid en den angst in zekere mate medegevoelen.
Twintig meezenvoetjes hippelen in 't groen, zurkelende zoetjes, zoo de meezen doen. Lichte, sissende geluidjes van de meezen zelf.
Sprongen, rechte en kromme, doen ::e elkander na, oppe, neere en Olnme, ga en wederga. gelijk het fijne « wies-wies >
-
44-
Vlugge, huppelende maat : gelijk de gezwinde bewegingen van de schutterige diertjes zelf.
Stap voor stap, zoo gaan de peerden, traagzaam, treurig, stille en stom, en zij kijken, of 't hun deerde, dikwijls naar hun MeestCl' om. Zoo dicht G. GezelIe van paarden die een lijkkoets trekken. -
Vergelijk klank en maat met die van het vorige dicht je !
Uit de verzen hierboven blijkt voldoende, welke effecten dichters kunnen bereiken door het doelmatig aanwenden van klank en maat.
55. Wat klank is, weet ge best. In de voorbeelden kunt ge nagaan, hoe het beoogde effect een gevolg is, niet van de afzonderlijke spraakgeluiden, maar van hun verbinding : het klank-verloop. 58. De maat, het rhythme ontstaat door afwisseling van be kie m ton i n g (betoonde en onbetoonde lettergrepen) ; van q u a n t i t e i t (korte en lange klanken of lettergrepen) ; van tem p 0 d. i. graad van snelheid of traagzaamheid waarmee wij een zelfde woord uitspreken; van p a u zee rin g. De bek I e m ton i n g geeft regelmatige afwisseling in
Twintig / méezen / vóetjes / hippe / [én in / 't gróen. In q u a n t i t e i t verschillen in dit vers de lettergrepen
twin- en mee- met dé andere. Het tem p, 0 en de p a u zee rin g die bij een behoorlijk lezen van" de bovenstaande gedichtjes zoo merkeJ.ijk verschillen, zijn ook berekend op zeer verschillend effect : in het eene vers doen ze ons gevoelen het vroolijke, luchtige meezengedoe; in het andere het trage, treurige van de paarden en den lijkstoet, enz. 1. De Klank.
57. Het Rij m. Een bizondere schakeering van spraakgeluiden is het rijm d. i. gelijkheid van klank.
-
45-
Het volrijm of zuivere rijm bestaat in volkomen gelijkheid van klinkers en mogelijk volgende medeklinkers, aan het einde van beklemtoonde lettergrepen : A an Gods zegen is alles gelegen. Ieder huis heeft zijn kruis. Heul' trompe steekt de koe : ze is moe (G. Gez.. ). Assonantie (halfrijm, klinkerrijm) heet de (volkomen of
gedeeltelijke) gelijkheid van klinkers in beklemtoonde lettergrepen, bij ongelijkheid van de volgende medeklinkers : Niet-diep; komen-wonen; heel-teer. Kerstnacht, schooner dan de dagen! (Vondel). De blauwe lucht.
°
Alliteratie (beginrijm, stafrijm) is (volkomen of gedeel-
telijke) gelijkheid van klank aan het begin van beklemtoonde lettergrepen : 0, 't ruischen van het ranke riet! (G. Gez.). - Arbeid adelt. Met open oogen. Klank n a b oot sin g en Klank e x pre s s i e.
58. Klanknabootsing bepaalt zich bij het nabootsen van
het uitwendig geluid. Heel wat woorden in onzen gewonen taalschat, zijn óf natuurgeluiden : kukeluku, kikkeriki, rekkerekkek koak koak, waf waf; óf woorden die een geluid min of meer nabootsen : kwaken, piepen, fluiten; gerinkel, getinkel; vink, karkiet, wielewaal, mees; (een) klare, heesche, schorre (stem).
- Dichters maken ook nieuwe nabootsende woorden : De ganzen I ach e I den niet meer (Meekei). Het ges iep e r van de goten (V. Looy). - Vele komen er voor bij G. GezelIe: het gel i ere I a u w van de merel, het gek wik k wak van den kwakkel; sn ets en, z u I' keI e n, enz. (Vgl. 20). - In hun verzen maken sommige dichters, zooals GezelIe, een overvloedig gebruik van klanken die geluiden nabootsen. Vondel zegt van paus Urbanus :
dan stapt hij, op 't gebrom, Het grof gebrom der domklokke, uit den Dom Van 't om end om befaamde en roemrijk Rome.
-
46-
Gezelle spreekt van de vogels als volgt
Toch spreekt het en vinkt het luide overal; de merelaan lacht en tatelt;
het muscht en het meest, het koekoekt in 't hout, het zwaluwt en 't zwiert en 't swatelt.
- Waar er niets tegen is, moeten we de voorkeur geven aan woorden die het gehoor van den lezer treffen : Hij hief zijn glas op en sm a k t e het tegen den grond. Hij vloog tegen den muur dat het kwak t e. Ik hoorde zijn sporen rin kei e n over de steenen. Het pak viel met een bon s op den vloer. Het was een ge rat e I, dat ons huis er van d reu n de. 59. Klankexpressie is uitdrukking van inwendig gevoel door middel van uitwendigen klank.
In het versje Twintig meezenvoetjes hoort men niet alleen het « zurkelen» van de meezen, maar « voelt» men ook hun lichtheid, hun gezwindheid. Van een zwemmer zegt Streuvels : Hij liep den groenen oever neer en plonsde. De bibbering doorliep zijn lijf, 't bloed joeg op en hij voelde zich wel omwonden van het blauwe diepe water. - « Plonsde » is een gewone klanknabootsing. Let op « bibbering »; en vooral op dien laatsten zin : de klanken doen ons het mollige van het water eenigszins gevoelen.
Ik zie de kankerbuilen onzer aard, de steden, met een vlijmend mes gesneden. Het vuil leekt uit, mijn hart walgt ... CFr. Van Eeden}. - Sommige woorden hebben gevoelswaarde door hun klankgehalte : Een kranig antwoord; een waardige houding, een machtige staat, een krachtig volk. - Ook bij het gewone spreken gebruiken wij gaarne uitdrukkingen met klank-effect : hetzij om onze woorden kracht en levendigheid bij te zetten Cn r 36), hetzij uit gemoedelijkheid of andere aandoeningen van het gevoel : Met volrijmen : De een zijn dood is de ander zijn brood. Almanak, leugenzak. Eigen haard is goud waard.
-
47-
Met alliteraties : Rust roest. Wie waagt, die wint. Met schade en schande wordt men wijs. Krakende wagens loopen het langst. Die luie lummel! Wat een lammeling! Lamlendig. Met assonanties: Vergeven en vergelen. Beroerde boel. 0, zoo schoon! Wat een valsche kat! Wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Bij tijd en wijle. - Bij goede schrijvers vindt men passages met innige samenstemming van klank en inhoud. Lees b. v. eens traag en aandachtig dit fragment uit Ros. Loveling's werken :
Meester Huyghe was een oude man, groot en mager. Vóór een tiental jaren woonde hij hier nog met zijn vrouw op het dorp, in een laag, vriendelijk huisje, een weinig van de andere verwijderd, met witgekalkten muur en grooten wijngaard op het dak. Men noemde hem nog altijd Meester, omdat hij vroeger school gehouden had. Nu zijn beiden heen, hij en zijn vrouw: andere menschen wonen in zijn huisje en kleine kinderen spelen er voor de deur in het zand. Vergelijk dien eersten zin even met een gewone wending als deze: Meester Huyghe was een groote, magere grijsaard. 2. M a a t of R h y t h m e.
Graden van gebondenheid.
60. De hiervoren besproken verzen (n r 54) zijn gedicht in reg e I mat i g opeenvolgende deeltjes : in voeten. Ze bestaan uit voeten van twee lettergrepen; evenals de volgende van Ledeganck :
Gij zijt I niet meer I Gelijk I weleer I De trotlsche welreldstad I die kolningen I deed belven. De yolgende verzen van Da Costa worden gescandeerd (verdeeld) in drielettergrepige voeten :
Kan het zijn / dat de lîer / die sinds láng / niet meer ráisch/te, Die sinds láng / tot geen hár/ten in dîcht/muzijk sprák, Weer op éens / van vervóe/ring en hé/mellust bráischjte, En in stróo/mende gál/men het sUl/zwijgen brák? -
Die strenge regelmatigheid was niet zelden oorzaak
-
48-
van eentonigen dreun. Hedendaagsche dichters zijn meestal v rij er: ze bouwen hun verzen niet op uit voeten, maar uit spreekmaten, ademgroepjes, constructies d. i. de kleinste woordgroepjes die door hun beteekenis en in de uitspraak samenhooren. B. v. Het was warm I aan den vijver I en doodstil. I De zon, I rood I en afgemat I van haar dagelijksch werk, I scheen een oogenblik I op den verren duinrand I uit te rusten, I voor ze onderdook. Aldus de volgende verzen van H. Roland Holst a. Kléine páden / slingeren óver de héide / en komen áan / op de hutten der ál'men " / zij zijn de éénigen / die zich erbármen / over 't verlátene / van wie hier lîjden. b. De dág / ver jóeg den dág, / het jáar / sloot áan / bij het jáar " / hun lánge snóer / is gewónden / door mijn dun j en g'rijzend háar. - In proza is men nóg v rij er, hoewel goede schrijvers hun volzinnen binden aan een gepaste maat : hun proza is nooit volkomen « ongebonden », nog minder « bandeloos ». Nabootsend rhythme. Gevoelsrhythme.
61. Tegenover de klanknabootsing staat het nabootsende rhythme of nabootsing van een uitwendige beweging. Tot deze soort behoort hoofdzakelijk het rhythmisch element in Gezelle's versjes « Twintig meezenvoetjes :. en « Stap voor stap» n r 54). Andere voorbeelden : Zoo schoven ze voort, traag, stil, voet voor voet. - Aan het einde van den stoet stapte de eerbiedwaardige bisschop, statig, plechtig. Van een zwemmer: Hij wendde, keerde, dompelde diep in de onderste waterlage, dook veel verder weer boven, dartelde rond, speelde met de kabbellll'ingen die om hem uitwijdden, tot hij, moe gevochten, zich drijven liet op den stroom (Streuvels). 62. Tegenover de klank-expressie staat het gevoelsrhythme, dat uiting geeft aan de beweging van het gemoed.
-49Tot deze soort behoort het rhythmisch element in de versjes van Ledeganck Trager maatgang ... Cn r 54); gedeeltelijk ook in de hierboven besprokene, en verder in de meeste gedichten in uw bloemlezing opgenomen. Geen poëzie mogelijk, als het rhythme niet past bij de zielsaandoeningen van den dichter. Hier volgen enkele voorbeelden van min of meer sterk gerhythmeerd proza. Max Havelaar spreekt tot de Hoofden van Lebak : Ik zeg u, dat ik vreugde voel in mijn hart, nu ik u hier allen vergaderd zie, luisterende naar de woorden van mijnen mond. Ik weet, dat er onder u lieden zijn, die uitsteken in kennis en in braafheid van hart: ik hoop mijn kennis door de uwe te vermeerderen, want zij is niet zoo groot als ik wenschte. En ik heb wel de braafheid lief; maar dikwijls bespeur ik, dat er in mijn gemoed fouten zijn, die de braafheid overschaduwen en daaraan den groei benemen ... gij allen weet hoe de groote boom den kleinen verdringt en doodt. Daarom zal ik letten op degenen onder u die uitstekend zijn in deugd, om te- trachten betel' te worden dan ik ben. Cyr. Buysse luistert naar de Avondklokken : Stil is het, bespiegelend, heilig stil. Geen ander geluid dan het droomerige kriepen der krekels in hel gras. Alles l'Ust en zwijgt en schijnt te wachten op wat komen zal. Daal' komt het! Een sonore ... weemoedvolle melodie: de klanken van Vannelaer! Ik zie den toren niet, maar hoef hem ook niet te zien: van verre erken ik de zware, volle, droomerig-wiegende tonen van de oude, oude klok. 't Is als een groote, machtige stem uit het verleden, die eiken avond voor een poosje, plechtig met de levenden komt spreken. Van smart en plicht, en eeuwigheid schijnt zij te spreken. Geen te ere zachtheid in haar klanken : alleen ernst, rouwen weemoed. Denkt aan het einde, aan het onontkoombare, roept hare stem; en als ze 't zwaar en luid heeft uitgegalmd, verzinkt ze weer in doodsc1l stilzwijgen. Algemeene Opmerkingen.
63. De eischen van klank en rhythme zijn dringender dan die van de welluidendheid (n r 42). Harde, stroeve klank-
-
50-
verbindingen zijn ons aangenaam, wanneer ze dienen om na te bootsen. GezelIe wordt in zijn avondmijmering gestoord door het gekwaak van kikkers :
Wat is 't, dat her en weder her verergerend gerrebekken? In de volgende strophe verhaalt J. Perk van een moeder die blijde naar haar kinderen terugkeerde, toen ze opeens door een neerstortend rotsblok \V erd verpletterd :
Haar viel de rots op 't hart, toen in zijn woede De Geest des a[gronds haar ten offer koos En nedersmakte 't blok, meedoogenloos, Op wie zich zingend naar haar kindren spoedde. De drie eerste verzen : stroef en hotsend, gelijk het neerstorten van de rots; - het vierde : zacht en teer, gelijk de zalige vreugde van een moederhart; tevens trillend van medelijden. Stukken in proza min of meer sterk gerhythmeerd : Van Deyssel, Ik boud Douwes Dekker : Toespraak tot de Lebakscbe Iwofden (it. IV). C. Buysse : .4.vondklokken (Brants-Van Hauwaert : Dicht en Proza). - Enz. van bet proza (Zuid en Noord lIl). -
64. Oorspronkelijkheid, leven en kracht, aanschouwelijkheid en andere eigenschappen heeft de stijl van een schrijver niet zelden te danken aan deze algemeene hoedanigheden : het gepaste gebruik van stijlfiguren en van beeldspraak, en den doelmatigen bouw van den volzin.
Het gepaste gebruik van Stijlfiguren. 65. Figuren zIJn « eigenaardige wijzen van zeggen, die meer treffen dan het gewone ». Een beproefde vriend vraagt u : « Zult ge me helpen, als ge kunt? » Ge zult misschien antwoorden: « Ik zal u gaarne helpen! » Maar de warmte van uw vriendschap zal u andere wendingen doen gebruiken, die beter overeenkomen met de bewogenheid van uw gemoed: Natuurlijk, Frans! - Ja, hoor,
-
51-
gaarne! - U helpen? Al vroegt ge me de helft van mijn fortuin! Zoo zijn de stijlfiguren « de taal van het bewogen gemoed »; tevens middelen om ook het gemoed van anderen te treffen. 66. Een eerste groep van figuren is geschikt om aan een begrip, een gedachte sterken na druk te geven: De herhaling (repetitie) : Vondel, dien reus, dien reus, dien reus, kende ik niet, minde ik niet; en boven hem stelde ik die dwergen daar, die dwergen (H. Verriest). - Schoon zijt gij, Taprobané! Boven alle eilanden die den Oceaan omgorden, zijt gij schoon! (Haafner). - Zij huilde en lachte, lachte en huilde tegelijk. (Dit laatste is een kruisstelling of chiasma).
De omzetting (inversie) : De taal, gescholden voor minderwaardig, gij schept er in : uw meesterstukken, die worden vertaald over heel Europa (J. Persyn). - Bukken voor de overmacht, kussen het kleed der majesteit, ja, dat konden ze ... (Schimmel). De weglating (ellips) : De Kunst! zij is millioenenvoudig; zoo verscheiden als er wel tijden zijn (H. Verriest). - Ziet gij waterscheuten woekeren in onze samenleving, de snoeischaar uit den zak! Waar gij gevaarlijke bressen ontmoet, allen de mouwen opgesloofd en de handen aan het werk! (Fr. Van Cauwelaert). De synonimie : Een springvloed, als hij doorbreekt, ziet noch steen noch paalwerk aan, acht hoofd, noch dam noch dijken (Vondel). - Dagelijks wierd dat Fransch geprezen, geloofd, be boft, verhemeld (H. Verriest). De symmetrie: Indien gij mij behagen wilt, span dan een regenboog van taal boven mijn hoofd, waarin ik roode gramschap zie toornen, blauwe blijdschap jubelen, en lachen gele spotternij (Van Deyssel). - Zoo rees dan (1) tegenover de heerschappij der natuur weer de heerschappij van den geest; tegenover de zekerheid van de zinnen, het gezag der gedachte; tegenover de angstvallige nabootsing der stoffelijke werCl) nl. in de schilderkunst.
-
52-
kelijkheid, de rijkere en hoogere waarheidswaarde van verbeelding en droom (J. Persyn). De vergelijking : De reusachtige wolk was in brokken uiteengeslagen: als honderd bijenzwermen krioelden ze rechts, links, overal, zoo ver de blik reiken kon (Fr. Van den Bergh). - De mensch die de poëzie als een overtolligheid afschaft, is als iemand die een vogel kortwiekt (Hazebroek). - Vergelijkingen zult ge in uw bloemlezing overvloedig vinden. Somwijlen zijn ze uitgesponnen tot verscheidene volzinnen, zelfs tot een heel opstel. - Zie verder, de Beeldspraak. - In zakelijke vertoogen kan de vergelijking uitsluitend dienen om iets minder duidelijks klaarder voor te stellen. De tegenstelling (antithese) : Gij, vinders van de hoogste idealen; gij, bevinders van de strengste realiteit! ... Gij, die schreit in schoonheid, en gij die lacht! ... Gij, die orgelt in schoonheid, en gij die neuriet (J. Persyn). - Onze kleine Koningin met haar groote ziel ... En ineens openbaarde die schijnbaar zwakke en uiterst fijngevoelige vrouw een onvermoede kracht en grootheid (Maur. Sabbe). De paradox of schijnbare tegenstelling: Wij vragen alleen het recht om, als onverminkte Vlamingen, volledige Belgen te zijn (Fr. Van Cauwelaert). - Zoo ziet men den besten meesteren de kunst af en leert, behendig stelende, een ander het zijne te laten (Vondel). Door de ironie zegt de spreker spottend het tegendeel van hetgeen hij meent : De beste stuurlui staan aan wal! - Nu, zei Klaart je, 'k verlang ijs lijk om dat wonder van geleerdheid toch eens te zien (Nic. Reets). Klaart je bedoelde: dien verwaanden wijsneus. Ik wete nog zoo wel van dien tijd, dat het nooit in ons gedacht zou gekomen zijn, dat er in Vlaandaen iets kon schoon zijn. Zwitserland was schoon; Italië was schoon. Bergen! En daar woonde schoon volk! Maar Vlaanderen! Vlaanderen was een leelijke platte streek, met leelijk volk. (H. Verriest.) Een verscherpte ironie noemt men sarcasme : Dankbaar-
-
53-
heid kan een kunstenaar in Nederland natuurlijk niet verwachten,maar laat men ten minste billijk zijn (Prof. Opzoom er ). - Op zekeren dag dat de opstandelingen op nieuw waren geslagen, doolde hij (Saïdjah) rond in een dorp, dat pas veroverd was door het Nederlandsche leger en dus in brand stond ... Een weinig tijds later was er te Batavia groot gejubel over de nieuwe overwinning, die weer zoo veel lauweren voegde bij de lauweren van het Nederlandsch-Indische leger (Douwes Dekker). De drukke verbinding (polysyndeton) en de niet-verbinding (asyndeton) : De vraag is niet of de kunstenaar u
onthaalt zus of zoo: op woorden, of op klanken, of op lijnen, af op kleuren. De vraag blijft of hij u schenkt het vleesch en het bloed van zijn hart (J. Persyn). - Vlaamsche katholieke studenten, gij moet u oefenen en volmaken om eens de vuurbakens van uw volk te zijn, als hoogere menschen, hoogere Vlamingen, hoogere katholieken (Fr. Van Cauwelaert). De stijging of gradatie (climax) van minder tot meer of omgekeerd : Ja, ons schoon Vlaanderen zagen wij, kenden wij, genoten wij, minden wij (H. Verriest). - Hij spaarde nu voor zijn marmotje de lekkerste beetjes uit zijn mond. Het was nu voor hem zijn geheele gezin, zijn vaderland, zijn wereld (Hazebroek). - Aan allen geeft de handel of schaiten, of overvloed, of welvaart, of brood (V. d. Palm). De zelfverbetering (correctie) : Aan U draag ik mijn baek op, Willem den Derden, Koning, Groothertog, Prins - meer dan Prins, Groothertog, Koning ... : Keizer van het prachtig rijk van Insulinde, dat zich daar slingert om den Evenaar als een gordel van smaragd (Douwes Dekker). - Op zijn (Napaleon's) wenk ontstaat een nieuw heir van strijders, als door den slag eener taoverroede ... neen, door verachting van wet en recht, met schending van belaften en eed en- als slachtvee samengedreven! (V. d. Palm). De rhetorische of oratorische vraag : Een enkele groote kan meer dan duizenden van middelmatigen. Was O'Connell alléén niet de hefboam van gansch zijn volk? (Fr. Van Cauwelaert). - Indien ge alleen degenen liefhebt die u liefhebben, wat loon zult ge ontvangen? Daen ook de Publicanen St. o. D. -- 3
-
54-
dat niet? (Matth. V, 47). - Waar zijn thans die schepters? Verbrijzeld! Die wapenschilden? Ontvallen! Die veldheerstaven? Vermolmd! (Van Oosterzee). De verzwijging (reticentie) : En zijn (Gezelle's) vlaamschgezindheid? « Het is voor zijn vlaamschgezindheid dat hij ... ! » 't En doet! (H. Verriest). Geen honger, of 't heelal is machtig tot verzaden, En de inspraak der natuur heeft schepslen nooit verraden; Maar wij ... ? Is dan voor ons die teedre moeder wreed? (Bilderdijk.) De voorbijgang (praeteritie), waardoor men den schijn aanneemt, iets niet te willen bespreken : De Hollandsche jongen - maar vooraf moet ik u zeggen, mevrouw, dat ik niet spreek van uw bleekneuzig eenig 'ZOontje, met blauwe kringen onder de oogen! (Nic. Beets). Voorbijgang en verzwijging samen: Ik zal van geen bijzondere rampspoeden gewagen, zelfs niet van den nooit vergeetbaren die u, 0 Leiden! in rouwen jammer dompelde, toen uwe stad tot een schouwspel der akeligste verwoesting werd: toen ... maar neen, ik zal geen tafereel malen bij welks aanschouwing zoo vele nauwelijks geheelde wonden weder opengerukt zouden worden, zoo vele harten opnieuw zouden bloeden, en daaronder ... gij weet het ... doch ik zwijge! (V. d. Palm). De toegeving (concessie) : Maar die kunstenaar wordt door zijn tijd niet verstaan? Des te erger voor dien tijd! ... Maar die kunstenaar blijft arm en miskend? Des te erger voor zijn medemenschen! ... Maar die kunstenaar beult zich ziek en at en dood? Wat zou het? De geest werkt in hem, en hij moet! En leven zal hij, na zijn dood! (J. Persyn). De schorsing (suspensie, sustentatie) : De mensch tracht steeds naar verbetering in zijn lot: hij werkt en zwoegt, hij ziet zijn wensch haast bevredigd, hij streeft met nieuwen moed vooruit; eindelijk ... daar staat de onverbiddelijke dood aan zijne sponde (Fr. Willems). De toespeling (allusie) : Neen, niet de berg zal naar Mahomet, doch Mahomet moet naar den berg gaan (Fr. Van Cauwelaert, waar hij de studenten aanzet tot het volk te gaan om het te verheffen).
-
55--
67. Tot de tweede groep behooren die figuren die daarentegen een gedachte ver v I u c h tig e n, verdunnen : de omschrijving, de verkleining, het euphemisme - die ook met andere doeleinden worden aangewend. Ze behooren tevens tot de beeldspraak (77, 78; 80).
Het kan ooit gebeurd zijn, dat ergens een misloopen hoogstudent zich niet geschaamd heeft in de nabijheid van onze studenten vergaderingen te slempen. Maar die is en was nooit een der onzen, die kon nooit onze levensopvatting hebben begrepen (Fr. Van Cauwelaert). 68. Een derde groep omvat die figuren die de uitdrukking zijn van een he v i g ge v 0 e I. De uitroep (exclamatie) : Hoevelen onzer hadden zonder de Studentenbeweging nooit die idealenliefde gekend! (Fr. Van Cauwelaert). - Dan juich ik onbevreesd de toekomst tegen,' «De zege is aan ons! Vlaanderen den Leeuw! » (It). De wensch (optatie) : Och, gold der mensc'hen tong niet llOoger dan hun daden! (Bild.) De verwensching (exsecratie) :
Wee u, gij trotsche zalen! Nooit zal een enkle toon Van harpenaar of zanger Meer ruischen door deez' woon! (Uhland - B. Van Meurs.) De smeekbede (obsecratie) : En daarom zeg ik u, jonge mannen, met allen mogelijken nadruk, weest eenvoudig, blijft sober en leert u versterven. De ascese is de heilige weg der vrijheid (Fr. Van Cauwelaert). De afwending of aanspreking (apóstrophe), waardoor men zich van den lezer of hoorder afwendt om anderen toe te spreken. Na den opgang van de zon te hebben beschreven, wendt Conscience zich tot haar : Gegroet, gegroet, gij glanzend meersterstuk van den grooten Werkman. Dichters spreken somwijlen van eerst af aan onbezielde wezens toe: O! 't ruischen van het ranke riet! (G. Gezelle).
-56- o Kerstnacht, schooner dan de dagen! (Vondel). - Doorluchte Rijn, mijn zoete droom! (It.) De persoonsverbeelding (prosopopee), die levenlooze dingen sprekend opvoert. In zijn 1" Catilinarische rede, 1I, 27, laat Cicero de Republiek optreden als een moeder, en hem verwijten doen over zijn gedragingen: Marce Tulli, quid agis enz. 69. Studie en Gebruik van de figuren. De studie van de stijlfiguren is niet overbodig : ze doet u de schoonheden van letterkundige werken beter beseffen en voller genieten. Ze leert u ook : die hulpmiddelen aanwenden met gepastheid en met de meest uitwerkende kracht. Gepastheid en uitwerkende kracht zijn juist twee strenge vereischten tot het gebruik er van. Geen figuren waar ze niet te pas komen! Geen figuur daar, waar ze haar doel tóch niet zou bereiken! Een redenaar die gloeit van het vuur van zijn overtuiging, spreekt onwillekeurig met vragen, met uitroepen, met allerlei taalwendingen die het gemoed van zijn toehoorders treffen. Niettemin zal hij in die kunst heel wat vorderingen máken, door het spontane en gepaste gebruik van de figuren te bestudeeren in de meesterstukken van de welsprekendheid. OPM. Stukken, geschikt voor de studie van de figuren - behalve de redevoeringen van Fr. Van Callwelaert en H. Verriest - b. v. Van Deyssel : Ik houd van het proza (Z. en N. llI) en De Wind vall lIol/and (Z. en N. lI); G. GezelIe : lIet Ge/ouwe (It.)
Het gepaste gebruik van Beeldspraak. Wat is beeldspraak?
70. Eenieder weet, wat rook is : die eigenaardige damp die opkronkelt uit een schoorsteen, een oogenblik zichtbaar blijft en dan verdwijnt. Dit is de gewone, de algemeen bekende, dus de eigenlijke beteekenis van dit woord. Een mensch getroffen door de kortstondigheid van het leven, denkt aan die van een rook en zegt nu : het leven is toch maar een rook! - Zoo zeggen we ook wel, dat zwijgen goud is, een naprater een papegaai, een babbelwijf een ekster, enz ...
-
57-
In deze gevallen brengen we de namen rook, goud, papegaai ... op andere dingen over : op het leven, het zwijgen enz ... Die woorden hebben hier dus een overdrachtelijke beteekenis. - Wie die uitdrukkingen bezigt, ziet het leven in het « b e e I d » of de « f i g u u r » van den rook; het goud is voor hem een « a f b e e I din g » van het zwijgen, de papegaai het « zin neb e e I d » van den naprater enz. Daarom noemen we dit gebruik van de woorden rook enz. ook beeldspraak. figuurlijke taal. Woorden die aldus in een veranderde beteekenis worden gebruikt, noemt men nog tropen (van het Grieksch trepein d. i. wenden, veranderen).
Beeldspraak, figuurlijke of overdrachtelijke taal, tropen, bestaan dus hierin, dat we den naam van een ding overdragen op een ander. OPM. Ook bijvoeglijke nwo en werkwoorden kunnen overdrachtelijk gebruikt worden : bit ter e tranen weenen; iemand met Z 0 e te woorden paaien; de don z i ge wangen van een kind; - lz1teratuur moet men leeren pro e ven en s mak e n; de stille boomen stonden te dra ome n; blijde hup pel t het beekje voort. Soorten van Beeldspraak.
71. Overeenkomst en Verband. Nemen we nogmaals de figuurlijke uitdrukking: het leven is toch maar een rook. Dat we het woord rook aldus kunnen toepassen op het leven, komt hierdáor, dat er tusschen beide dingen een gelijkenis, een overeenkomst is : hier de kortstondigheid.
Om den naam vàn een ding te kunnen geven aan een ander ding, moet er aldus tusschen beide dingen een v e rh 0' U din g bestaan. 1. Bij al de tropen in het vorige nummer besprO'ken, is de verhouding tusschen beide dingen een overeen'komst : het zijn tropen van overeenkomst.
Il. ZoO' is het niet gelegen met de O'verdracht in dezen zin : de heele sta d is in rep en roer. BedO'eld is natuurlijk het Dolk.
-
58-
Welke verhouding tusschen beide dingen? Het volk woont in de stad : er bestaat dus tusschen beide eenig verband. Welk verband vindt ge bij de volgende tropen : Rubens was een meester van het penseel (= de schilderkunst); ziet dat bultje (= bultenaar) gfnder eens loopen; een vloot van honderd zeilen (= schepen); het geschil zou alweer beslecht worden door de kanonnen (= den oorlog).
Dit zijn dus tropen van verband. 72. Troop en vergelijking.
Nauw verwant met de overeenkomst-troop is de vergelijking b. v. : het leven is gelijk aan den rook; het kind
praatte ons na gelijk een papegaai. Laat men de vergelijkende woordjes weg, dan is de vorm die van een troop. - Let er op, hoe de vergelijking een beeld stelt « ne ven s » de werkelijkheid : het beeld van den rook nevens het leven; terwijl de troop de werkelijkheid doet zien « in» het beeld zelf : het leven is een rook, - vooral in gevallen als deze : literatuur smaken, het beekje huppelde blijde voort, de beuk hief zijn breeden kop nog trotseher boven de heesters. OPM. Ook de vergelijking kan men « beeldspraak» noemen. Bij dichters en goede schrijvers heeft ze niet zelden groote beeldende kracht :
Mijn hert is als een blomgewas, dat, opengaande of toe ge loken, de stralen van de zonne vangt, of kwijnt en pijnt en hangt gebroken! G. Gezelle. Als lammeren wandelen, zacht en blank Als room, de Meiwolken over 't heuvelveld. H. Swarth. Het (nl. de boomen op een winteravond bij maneschijn) waren lijk kristallen boomen. Bevroren fonteinen van licht. - De stilte die over dat sprookjesland hing, was zoo schoon als de maan en de sneeuw, en roerde zoo innig als de verzilverde klaarte (Fel. Timmermans).
-
59-
In menig geval kan men zelfs niet uitmaken, of men te doen heeft met een vergelijking of met een troop. Verdere indeeling van de tropen.
73. I. Al de 0 ver ee n kom s t-t rop e n noemt men wel met den algemeenen naam met a p h oor. Onze dagelijksche taal zit vol metaphoren : in het hartje van den winter, we zullen een-oog-in-het-zeil-houden, dikke duisternis, het woord lag-me-op-de-tong, de overledene was de ziel van onzen bond, het kan iemand niet altijd voor-denwind-gaan. Enkele voorbeelden uit onze schrijvers : De wereld is een speeltooneel : Elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel (Vondel). Rijkdom zonder verstand is een giftige dolk met een gouden greep in de hand van een kind (Aug. Snieders). Elke nieuwe behoefte is een onzichtbare draad, die de spin der genotzucht over ons heeft geworpen, totdat we machteloos gevangen liggen in de mazen harer webbe. (Fr. Van Cauwelaert.) Vergelijkingen en metaphoren :
Eilaas, ik heb er zoovelen gekend op de Hoogeschool, die met al hunne voorname bedoelingen ten gronde zijn gegaan aan nietigheden. Mooie vogels met onvolkomen vlerk : hun geest wou wel stijgen, maar hun wil hield geen slag. Gelijk dolle weerhaantjes wentelden ze den grondigen dag op de spil hunner ongestadigheid. Gelijk slappe slingerplanten waren ze gestegen in hun college tijd, langs den dooden stam van het schoolreglement en zelfs hunne meesters zagen met bewondering hunnen snellen groeidom; doch zoohaast deze steun van buiten werd weggenomen, zijn ze gaan meewaaien in alle richtingen en zijn ten slotte jammerlijk omgekomen met bloem en al. (Fr. Van Cauwelaert.) Niemand wordt een Garcia Moreno, een Pater Damiaan, een Pasteur geboren, maar gewonnen uit taaien arbeid en sterkenden strijd. (Fr. Van Cauwelaert.) Het lijden is een wondere kunstenaar, die in korten tijd
-
60
een heilige maakt van wie zich grootmoedig blootgeeft aan zijn harde beitelslagen. (P. Salvo Palmen.) De huizekens, die dichte bij de eerde gehurkt zaten, bleven toe en gesloten. (Streuvels.) 74. Worden verschillende punten van de overeenkomst door woorden aangeduid, dan spreekt men van een allegorie; dit is dus een « uitgewerkte metaphoor ». De citaten uit Vondel en Van Cauwelaert in het vorig nummer zijn eigenlijk allegorieën. Van Deyssel begint aldus de levensbeschrijving van zijn vader : Wij zullen den boom bij het begin van zijn groei, als stekje bespieden, nagaan hoe hij wortel schiet, om ons des te beter den aard zijner vormen te verklaren, die hij bezat toen hij eenmaal hoog opgegroeid was in het leven, die hij behield tot in den winter van den ouderdom, toen de schoonste bladeren werden afgerukt door den wind en de takken zich hier en daar strekten, berooid en ontdaan. Geheele gedichtjes die één allegorie uitmaken zijn b. v. Weggevlogen (Mocht ik in het net der zangen) van H. Claeys; Scheepspraat van Huygens; 0 Pluim waarin het duifken stak van Vondel; Na een zware krankte van Staring. Kleine Aardeplichten babbelend rond mijn dag van H. Lapidoth Swarth. In Vondel's Rijnstroom is de allegorie afgewisseld met taal van de werkelijkheid.
75. Metaphoren of allegorieën heeten personificaties, als men over levenlooze dingen spreekt of waren het menschen : De dood spaart niemand; dat voorstel lachte mij wel toe; juist kwam ~de maan boven de dennen kijken. De beschrijving van den Wind door H. Teirlinck is een bijna ononderbroken personificatie : De wind was gekomen, zooals de hemel 't in den rooden avond voorspeld had. Hij smeet zich in dolle vlagen op 't pannendak, en de gansche woonst daverde bijwijlen onder zijn sterkte. Hij was 't kloppen ras moe en waaide verder uit in breede jacht. Hij haperde met zijn steert in de haag en rukte zich vrij, met ruwe schokken, en schudde 't hek daarbinst, dat ratelde en kloeg. (Leytens : Ned. Bloeml. - Dicht en Proza). « Het haantje van den toren, dat pas opnieuw was ver-
-
61-
guld, was bijzonder in zijn schik; hij draaide nu eens den een en, dan den anderen kant naar de maan toe, en dan lachte hij· stilletjes, omdat hij zichzelf zoo mooi vond. :. (T. Van der Tuuk). 76. De hyperbool is een gepaste overdrijving : Kerel, ik heb je in geen e e u w meer gezien! - Iemand tot in de wol ken verheffen. - En wat ziet ge den splinter in hei oog van uw broeder, en merkt niet den b a I k in uw eigen oog? (Matth. VII, 3.)
L. De Koninck zegt van Karel den Groote In schaduw bij dien reus is iedre reus een dwerg Die aan zijn enkels kruipt. 77. De verkleining (litotes) is een hyperbool naar den kant
van het te weinig :
Dat is ge enk i n der w e r k! - Met die gelukkige regeling was hij ni et wei n i 9 in zijn schik. - De vrek antwoordde : « Hoe kan ik toch rijk worden van de opbrengst van die vijf fa b r i e kj es? » - (Van een al te groot marktplein :) Dat is me nogal een mar kt j e voor zoo 'n dorp! 78. Het euphemisme is een verzachtende uitdrukking voor iets ongunstigs :
Ze behooren tot die menschen die zich gemakkelijk vergissen tusschen het mijn en het dijn. - Vader is naar den hemel. - Van dat oogenblik af is Tante abnormaal geworden. - « Lief Kind, sprak hij, beter dat ik het u nu zeg dan later: je blijft niet rijk achter» (Potgieter ). 79. 11. De ver ban d s t rop en kan men samenvatten onder de benaming : met 0 n y mie. Het verband tusschen de twee dingen bestaat dikwijls hierin, dat het eene een g eh e e I aanduidt en het andere een de e I er van, of omgekeerd : Zij woonden onder hetzelfde dak; 's avonds vergaderden wij weer blijmoedig rond den h a ar d. - Geheel de sta d liep hem achterna. Maar ook andere soorten verband zijn mogelijk : De trot-
-
62-
sche paarden trekken het glimmend ij z erdoor den grond. De v r 00 I ijk hei d dartelt in klaverrijk gras; Zij wemelt, zij spartelt in vlieten en p I as (Staring). Hij drinkt in goud noch paarlemoer Geen aconiet noch spog van draken (Vondel). De arbeid adelt evenzeer truweel als pen (Van Beers}. - Het p a let spreekt een wereldtaal en kan do 11 a r en roebel doen rollen (Kuyper). - Laat zestig winters vrij dit Vossenhoofd besneeuwen (Vondel). - De ma c hf i ge moet in de maatschappij voor het recht van den 0 nma c h tig e in de weer zijn; de mee r der e moet den min de r e met hem opnemen op den weg der ontwikkeling, den mond vol wijze lessen en het hart vol liefde (Fr. Van Cauwelaert). Hoe zeere vallen ze af de zie k e zomerblal'Cn! (G. GezelIe). 80. De omschrijving (periphrase) is die metonymie, waarbij men een ding aanduidt door één van zijn treffende bijzonderheden :
Hij die leven en dooden zal oordeelen (= God, als Rechter); de Tacitus van Nederland (= Hooft). - Er was een tijd waarin de Hollandsche handel den moed had, de boeien te verbreken, hem door den « beheerscher der beide Indiën » aangelegd (Potg.). Andere indeeling van de beeldspraak.
81. Wanneer we een nieuw beeld gebruiken, vatten wij het eenigszins met onze zin n e n, onze verbeelding (hel magazijn van onze zinnelijke indrukken); wij begrijpen hel met ons ver sta n d; wij doorproeven het met ons ge v 0 e 1. Maar de oorsprong van een bepaald beeld ligt doorgaans in één van die vermogens. In zoover is er 1. Zinnelijke beeldspraak. B. v. Wat een zwarte duivel! (van een schoorsteenveger: zijn kleur heeft ons getroffen). - Zoo'n lap leer lust ik niet, hoor! (van een taaien biefstuk : de hardheid er van heeft onzen tastzin getroffen).
-
63-
2. Verstandelijke beeldspraak : het verband of de overeenkomst wordt vooreerst gevat met het ver sta n d. Zoo zegt Vondel van de broeders die Jozef in den put hebben neergelaten : Zij hebben 't I a m gedolven; Daar gaan ze heen, in schijn van herders, 0 die wol ven! 3. Aangevoelde beeldspraak. - B. v. Een bit ter e waarheid, liever dan een zo e t e leugen! Vroeger hebben we, bij het innemen van een of andere medicijn, den gevoelsindruk gekregen dien we « bitterheid » noemen. Bij het hooren van een zeer onaangename waarheid komt datzelfde ge v 0 e I van bitterheid bij ons op : er is overeenkomst voor ons gevoel. - Zoo spreken we nog van zwarte gedachten. Gevoelsindruk : akeligheid, treurigheid. OPM. Vooral de kIe ure n wekken in ons allerlei gevoelens op, die we dan overdragen op niet gekleurde dingen. Prof. Van Ginneken zegt: « Licht en leven zijn ten allen tijde tegenover den duisteren dood gesteld. Zoo doortintelt wit ons als teedere, aantrekkelijke onschuld, zwart met boozen afschuw ... Maar deze algemeene indeeling tusschen licht en donker wordt nu gekruist door een tweede tusschen warme en koude kleuren. Tot de eerste behooren ge e 1, 0 k er, o r a n j e, v u u r roOi d : ze stemmen tot opgewektheid, levendigheid en streven. Tot de tweede behooren bI a uw, p a ars en kar mij n : ze voelen meer rustig, week en werkeloos aan ... - Het g roe n ligt tusschen de warme en koude kleuren in. Het opwekkende geel en het rustige blauw mengelen zich hier tot een patriarchaal genoeglijken vrede. Groen is weldoend verfrisschend en verkwikkend ».
Vandaar bij de dichters uitdrukkingen als Zichtzilveren melodieën, witte droomen, blanke trouw; - donkere dreiging, zwarte haat; - grauwe verlatenheid, kalmgrijze slaap.
Nu kan hierdoor een zekere tegenstrijdigheid ontstaan tusschen zinnelijke en aangevoelde beelden: Ik zie me al staand in een hitte van goud-witten schijn (V. Deyssel). - Vondel zingt: De I e I i e die het hoofd laat hangen En geeft den allerlesten zucht En vult met roz e ngeur de lucht.
-64Dichters zullen we bij dergelijke paradoxale beeldspraak begrijpen door te denken aan hun persoonlijke aanvoeling. Het Leven der Beeldspraak.
82. Met beelden in de taal gaat het juist als met beeldjes op papier: zijn ze versch geschilderd of gedrukt, dan treffen ze door hun heldere kleuren, hun stralende frischheid; zijn ze lang gebruikt en beduimeld, dan worden ze mat en bleek en beginnen te vervagen; - op den duur maken licht en vocht en vettigheid, dat men op het papier niet eens een beeld meer kan onderscheiden. - Zoo is er in de taal
r doode beeldspraak : die zooveel gebruikt is en zoo algemeen verspreid, dat niemand er meer een beeld in ziet : de vroegere overdrachtelijke beteekenis is in een eigenlijke overgegaan. Dit is het geval met honderden en honderden woorden die we dagelijks op de lippen hebben, als : het oog van een naald, het oor van een pint, de poot van een tafel, zijn brood verdienen, een bloeiende stad, in het gebed verslonden, verslaafd aan den drank, met iets kwalijk varen, een geliefkoosd boek; misbruiken tegengaan, de wet overtreden enz ... ; - uitdrukkingen als: op het punt staan te vertrekken, iets op prijs stellen, iemand voor den aap houden, een wet die in werking treedt enz ... 2° verbleekte (verlamde) beeldspraak : degene die door veelvuldig gebruik zoozeer haar frischheid en haar kracht heeft ingeboet, dat ze de verbeelding niet meer treft, al wordt z.e nog min of meer vaag gevoeld als een beeld, als figuurlijke taaL Zulke zijn uitdrukkingen als deze: Het zal een spoorslag zijn voor mijn ijver, zijn tong in toom houden, nog gezeten in de schaduw van den dood, het slachtoffer zijn van zijn onvoorzichtigheid, de weegschaal der gerechtigheid, iemands voetstappen drukken, een ijver een betere zaak waardig, het tijdelijke met het eeuwige verwisselen, een ziekte te voorschijn roepen, een gerucht deed zich hooren, onweer aan den politieken horizon, een tooneel van verwoesting, de eentonigheid breken, verbazende werkkracht ontplooien, tot andere middelen zijn toevlucht nemen, enz. - Verder, afgezaagde
-
65-
omschrijvingen als de dagtoorts (zon), het trotsche Albion (Engeland), de koning van het woud (leeuw) enz. Onze kranten en minderwaardige leesboeken krioelen van dergelijke « belabberde » figuren, zooals J. Reynders ze noemt (1). Zelfs is er een tijd geweest, en die is nog niet gansch voorbij, dat sommigen het gebruik van zulke « figuurlijke taal» aanprezen als sieraden van den stijl! (2) 3° nieuwe beeldspraak, de eenige die volkomen leeft en duidelijk tot ons gemoed spreekt, - de eenige dus met hooge letterkundige waarde. 83.
OPM.
Waarom gebruiken we beeldspraak?
Doode figuren bezigen wij zoo overvloedig, omdat we ze niet kunnen missen : geen taal is zoo rijk, of ze moet op sommige begrippen woorden of zegswijzen overdragen die in eigenlijken zin iets anders beteekenen. - Dikwijls ook zijn figuurlijke uitdrukkingen in de omgangstaal opgenomen, omdat ze zoo juist pasten om zekere gedachten te verwoorden (82, 1°). Ook heeft de mensch een nàtuurlijken drang tot het gebruiken van beeldspraak. Wanneer we aan iets denken of het waarnemen met onze zinnen, komen in onze verbeelding zeer dikwijls beelden op van reeds bekende dingen, die gelijken op hetgeen we nu denken, of er mee samenhangen. Om ons volledig te uiten, willen we ook déze dingen in ons spreken vermelden. Een boer die merkte, dat zijn onhandige knecht alweer zijn werk heel en al verkeerd had verricht, beet hem toe: « Waarom doet ge dat weer zóó, stommen 0 sI» Een woord als « stommerik » was voor den man een onvolledige uitdrukking : hij dacht immers aan den plompen os. - Een boerenjongen, een komiekeling, zag een straatarme burin voorbijgaan in een rok waarvan de zoom afhing in lange spitse rafels. « Kijk, zei hij tegen zijn broer, daar gaat Trui/re weer in haar kleed met gouden fr a n jes I » Dit woord was niet alleen een weergave van hetgeen hij in zijn verbeelding zag (1) Handleiding blz. 43 vlg. (2) In de werken van Conscience vindt men er bij de vleet.
-
66-
het was voor hem een voldoening, zijn geestige opmerking uit te mogen spreken. Zoo gaat het nu met dichters en alle goede schrijvers : ze zien in de door hen besproken dingen allerlei overeenkomst met andere dingen, en deze gelijkenissen uitspreken is voor hen een verlichting en een genot - gelijk het voor den lezer een aangename verrassing is, die nog onbekende gelijkenissen opeens in het oog te krijgen. Het gebruik van beeldspraak is dus bijlange niet een eenvoudige versiering : het is een onmisbare v 0 I t ooi i n g bij het uitdrukken van de zielsaandoening van den schrijver. Het juiste gebruik van beeldspraak.
84. Hetgeen hierboven is gezegd over waarheid en oorspronkelijkheid, geldt heel bijzonder voor de beeldspraak 1" doode figuren zijn als gewone woorden;
2° verbleekte figuren zijn cliché's die den stijl onpersoonlijk maken, dus voo~ den literator geen doel hebben, den lezer vervelen. 3° nieuwe of « vernieuwde» beelden, die alleen, maken den stijl voldoende oorspronkelijk en persoonlijk. 85. Maar hoe geraken tot nieuwe of althans vernieuwde beeldspraak? .. Door den raad op te volgen die hierboven werd gegeven (n" 10, 15) :
Met ei gen oog ent 0 e k ijk e n, met het verstand en de verbeelding scherp ontleden, zoodat de dingen en hun verschijnselen scherp in onzen geest staan afgelijnd. Het eenvoudige juiste woord kan schooner zijn dan beeldspraak. Luister een oogenblik naar J. Persijn, waar hij het heeft tegen de « figuurlijke taal » van sommige « trad itioneele grooten onzer literatuur» : « Ze smeren er hun koloriet maar op los, vijf vingers dik, zonder zich af te vragen of 't soms niet al eens beter ware, 't eikenhout der gezonde eenvoudige taal ongeverfd te laten; zonder er ooit op te denken, dat de beeldspraak niet altijd versiert, soms wel overlaadt, en dat de fantasie mag zwijgen als het natuurlijke, stellige woord op zichzelf al teek ent. 't Eenvoudig-juiste is toch zoo zeldzaam, en men mag er zeker van wezen dat men
-
67-
beeldrijk genoeg en daarbij zeer persoonlijk zal zijn, dat wil zeggen zeer verschillend van den grooten hoop, zoo men de zaken, die men heeft mee te deelen, onopgesmukt aan anderen geeft, zoo onmiddellijk verstaanbaar als men ze schrijven zou voor zichzelf alleen, en zoo men beelden bezigt enkel daar waar ze door de stijl-duidelijkheid worden gewenscht, of door 't gevoel en de visie opgedrongen » (1).
86. Zelfs schrijvers die gewoon zijn hun beelden scherp te bezien - hoeveel te meer onbedachtzame schrijvelaars maken zich weleens schuldig aan onvereenigbare of aan dwaze beeldspraak. Wat dunkt u hiervan : « In kwistigen straal druppelen Hélène Swarth de adjektieven van de lippen» (Van Deyssel) ? .. Onder méér dit: dat een straal niet druppelt! En wat hindert u in de volgende zinnen : Hij was zoo welsprekend: de beelden vloeiden hem uit den mond. - Bladzijden, geschreven met honing en be.. strooid met bloemen. - Daaruit is een springvloed van zwarigheden gesproten. - Toen in Noord-Nederland een jonge schaar van dichters en schrijvers onder de warmende wieken van Dr Willem Doorenbos opwies. - De plaats waar deze geleende veeren ten gehoore werden gebracht. (2) Met woorden die volkomen doode beeldspraak zijn, hoeft men natuurlijk geen rekening te houden : de poot e n van die tafel waren ver v a a r di g d uit stevig eikenhout. Maar zoolang in een uitdrukking het beeld nog eenigszins wordt gevoeld, is het geraden geen woorden er bij te gebruiken die bij dat beeld niet passen. In de bron van onze welvaart beteekent bron al niet veel méér dan oorzaak; toch klinkt het valsch, als men iemand hoort zeggen, dat de bron van onze welvaart ons werd ontnomen. 87. Verbleekte, belabberde beeldspraak vermijden is moeilijk: naarmate we lezen, leeren wij er bij, en onder het schrijven komt ze ons voortdurend onder de pen. Wat raad? '" Of u uitdrukken met het juiste woord in zijn eigenlijke betee(1) Aesthet. Vemutw. bi. 86, 87.
(2) Overgenomen uit Acket : Stijlsludie ••. bI. 99, 100.
-
68-
kenis, óf het verbleekte beeld nieuwe kleur geven, de belabberde figuur weer opfrisschen, het getaande prentje zóó belichten, dat het weer zichtbaar wordt. Hoe kan dat? Door een nieuwe bijzonderheid te vermelden die goed in het verband past, de woorden doelmatig te ver van gen, te ver s c hik ken enz. Als we maar door onszelf denken, onze verbeelding maar scherp laten toekijken, is dat niet zelden mogelijk. Vergelijk: « Aan het kortste eind trekken» d. i. er het slechtst aan toe zijn : Bij slot van rekening heeft de arme drommel toch weer het kortste eind in zijn hand gehouden. « Hij is geen helder water» : Een helder water is die jongen niet: ge kunt niet zien wat er op den bodem ligt (Opfrissching door toevoeging!) « Weer de aanvallen van den duivel af met het schild des geloofs » : Hou het schild van uw geloof voor u uit, dat de schichten van den Satan er op afstooten! « Vaststaan als een paal boven water» : Die waarheid staat vast als een paal in het water, die zelfs door geen transatlantischen stoomer kan worden omgestooten. « Geen zonnige jeugd gehad hebben » : Weinig zon heeft hij in zijn jeugd genoten. « De mensch is een riet» : Ik! arme, kranke, klagend riet! (G. GezelIe). « Een pest voor den staat» :
Clodius, die schadelijke pest Voor 't lichaam van 't gemeene best (Vondel). « Een afspiegeling van de natuur» : (De meesterstukken van Shakespeare, die) zoo trouw, zoo aangrijpend den spiegel ophouden voor de natuur. (Van Cooth) (1). 88. OPM. Mocht iemand meenen, dat hij wel de wereld moet rondreizen om stof tot nieuwe beelden te vinden, die luistere naar het woord van Padberg (2) : (1) Deze voorbeelden zijn, hier en daar ietwat gewijzigd, overgenomen uit J. Reynders, Handleiding, bI. 57-59; 48. (2) BI. 232, 233.
-
69-
« Met een blik op GezelIe lijkt de bewering niet te stout, dat een dichter binnen de wanden van zijn kamer en de muren van zijn tuintje méér beeld-stof vindt dan hij heel zijn leven verwerken kan. Och, 't komt er maar op aan, de oogen open te hebben. Een massa menschen reizen de heele wereld rond en zien niets; anderen zitten jarenlang op niets dan een stuk wei te kijken en ... komen er nooit op uitgekeken ».
Keurige bouw van den Valzin. 89. Hiervoren is aangeduid, hoe woord- en zinschikking in den volzin den stijl al of niet duidelijk, krachtig en levendig, en welluidend kunnen maken. Ook a I s een hei d moet de volzin aan zekere vereischten voldoen. De Volzin als denkgeheel.
90. Als den k 9 e h e e I is de volzin een « verbinding van zinnen »; - dus de uitdrukking van een verbinding van gedachten. 91. Hij moet dus één zIJn : aan verbinding moet hij beantwoorden, missen en den lezer bevredigen. Die ding is de kern, waaraan alles in den wezen.
slechts één gedachtenwil hij zijn doel niel ééne gedachten-verbinzin ondergeschikt moet
Ongeoefende leerlingen maken weleens volzinnen zonder eenheid, gelijk deze :
Jan was een jOIll{Jen van derilien à veel'tien jaar, gespierd als een Hercules, met een arendsneus en ros haar; daarom noemde men hem « den Rossen Jan ». Deze laatste zin is met al het voorgaande verbonden, alsof hij het gevolg aangaf van àl die vorige eigenaardigheden. Dàt zou inderdaad een eenheid vormen. Maar nu slaat die laatste zin alleen terug op de zinsnede « met ros haar » : eenheid met het vorige bestaat er niet. - Zet een punt achter « ros haar» en begin een nieuwen 'volzin, b. v. Niet
-70 zonder reden dus heette men hem « den Rossen Jan. » - 01 verbind deze laatste bizonderheid zoo innig met de zinsnede « ros haar», dat men haar ondergeschiktheid aan deze laatste duidelijk in de constructie voelt, b. v .... met arendsneus en met glanzend ros haar - dat hem den naam bezorgde van « Rosse Jan». Toen eerst werd ik het me duidelijk bewust, dat het hoog tijd was om op te staan, hoewel ik daar wez'nig lust toe had; maar het moest! De eerste gedachten-verbinding gaat tot « staan ». Het « lust-hebben» en vooral het « moeten», vormen een andere eenheid. - Zet een punt achter « staan » en begin een nieuwen volzin : Al had ik er drommels weinig lust toe, het moest! leder wou iets van me dragen : m~jn zus nam me den paraplu uit de hand, mijn oudste broer ontlastte me van mijn overjas, en onze jongste sjouwde zich moe aan mijn valies; nochtans wou hij niet dat iemand ze hem ontnam. Deze laatste zin verbreekt de eenheid. Zeg b. v. : leder wou ... en onze jongste bemachtigde mijn valies. Al sjouwde; het ventje zich moe, zijn kostbaren schat liet hij zich niet ontnemen. Hier nu vond GezeUe gelegenheid om zijn kennis van de literatuur door studie uit te breiden en om een schaar van jonge geesten door zijn aantrekkelijke en leerrz'jke lessen te veredelen en te vormen, niettegenstaande veel tegenkanting en afslovenden arbeid; maar hierdoor liet de man zich niet uit het veld slaan. Wederom een staartje - in plaats van een tweeden volzin die beantwoordt aan een nieuwe eenheid. - Een punt achter vormen; dan : Al ging dit niet zonder heel wat tegenkanting en afslovenden arbeid, door deze moeilijkheden liet de man zich niet weerhouden.
92. Uit de natuur van den volzin volgt eveneens, dat hij aangepast moet zijn aan de uitgedrukte gedachten-verbinding en haar deel en.
a. Wat dus in ons denken bijeenhoort en van gelijken aard is, wordt gevoeglijk uitgedrukt door zinnen of zinsdeelen van gelijken aard en vorm (Zie n r 29).
-71b. Een hoofdgedachte verwoordt men gepast door een hoofdzin; de bijkomstigheden, door ondergeschikte zinnen of bepalingen. Zeg dus niet : Begin Mei kwam hij van zijn reis terug en vond zijn plaats op het kantoor door een ander ingenomen. - Verleden week heeft hij een huis gekocht in het midden van de stad, en dat laat hij nu voor magazijn inrichten. Zeg liever : Toen hij... terugkwam, vond hij ... ingenomen.
-
Verleden ... stad, dat hij nu ... laat inrichten.
Zeg ook niet: Men heeft den secretaris een andere betrekking aangeboden, die hij evenwel heeft moeten weigeren! Zeg liever : Men heeft... aangeboden; maar dle heeft hij moeten weigeren. OPM. In sommige talen, zooals het Latijn, past de volzin zich zeer nauw bij de gedachte aan; in de moderne talen is de aansluiting veel losser (1) :
Het Latijn rangschikt rondom één feit al de omstandigheden, door 0 n der s c hik ken d verband. De moderne talen houden meer van n e ven s c hik kin g. Het Latijn drukt de hoof d g e d ach te geregeld uit door een hoofdzin. Het Nederlandsch niet altijd. Het Latijn zet de bijzinnen vóór of achter den hoofdzin, in nauwe aansluiting bij de fe i tel ijk e 0 pee n v 0 I gin g in de werkelijkheid. Het Nederlandsch gaat veel vrijer te werk. De Volzin als rhythmisch geheel. De Periode.
93. Om letterkundig schoon te zijn, moet de volzin ons behagen door zijn rhythme. Gelijk zijn inhoud moet aansluiten bij de uitgedrukte gedachte Cn' 92), zoo moet zijn vorm overeenstemmen met een nagebootste uitwendige beweging Cn' 61), of met eenige aandoening van het gemoed Cn' 62). (1)
Fraussen-Bueycns
Lat. Snraakkllllst.
3"
druk.
19:39. N"
344-350.
-72 t. AfgebrokeD Stijl.
94. Door deze aanpassing zal de volzin somwijlen worden opgebouwd uit korte zinnen die min of meer los op elkander volgen: 't is de afgebroken of analytische stijl. Deze leent zich tot eenvoudige gedachtenuiting, tot gemoedelijke toespraken, tot het beschrijven van vlug opeenvolgende bewegingen, tot het weergeven van hartstochtelijke gesprekken. Lees b. v. Havelaar's toespraak (n r 62); Buysse's avondmijmering (nr 62); het volgende tafereeltje uit « Ernest Staes » van Tony Bergman : Juffrouw Plus had tegen vrouw Stuyck geroepen : « Ge zijt 'nen otter. » Dat kon Vrouw Stuyck niet over hel hoofd laten gaan: 'nen otter! Zij antwoordde op staanden voet: « Zwijg, venijnig serpent, bezie u zelve! » Daarop schoot Plus in volle gramschap, wierp haar borduurraam omver, liep de deur uit, zette de armen in de zij, stak haren scherpen neus onder de spitse kin van Vrouw Stuyck, en riep dat het gebuurte het hoorde : « Nog een woord, en gij komt niet levend uit mijn handen, betooverde Negemassij! » Daar stonden meer dan vijftig menschen rond. Negemassij! Het ging over zijn hout. Wie zou het uitgestaan hebben? « Dat hoort gij, geburen! » - riep Vrouw Stuyck. Zij nam de zaak in kennis en klaagde ze aan bij 't gerecht. Doch Plus had den slag voorzien : zij vroeg ook getuigen, en liet een tegen-proces-verbaal opstellen. 95. De afgebroken stijl hoeft nooit te ontaarden in « gekaptstroo-stijl », gelijk in deze beschrijving van Ary Prins : Doffe sterke slagen heen door harnassen, diep in vleesch - Oprijzen van lz'chamen in het zadel, vol levenskracht, en neer in stervenswankel - Lauw vocM gulpend van onder borststukken - Armen in smartkramp omhoog gestrekt, zonder wapen - Holle metaalklanken als klokke-hameren Buigen van lijken-te-paard, Oogen-in bloed-eningeklemd, die niet konden vallen schaduw onder helmkappen en groot-open van wreedheid Pluim-huiveren op lichaam in doodsrilling - Hoon-grinniken., roofdiertanden bloot, na een goeden houw of stoot - Rauwknarsen van paardepooten over schilden, glad van bloed.
-73 2° Verbindende Stijl. Periode.
96. In andere gevallen wordt de volzin grootscher opgezet, breeder uitgesponnen, met verschillende leden en zinsneden door onderschikking verbonden tot een harmonisch geheel. Dit is de verbindende of synthetische stijl. « Een volzin van zekeren omvang, die door onderling wel verbonden deeIen ritmisch rondloopt » (1), noemt men periode.
Verbindende stijl past bij plechtige redevoeringen, bij schilderachtige beschrijvingen, bij hoogere beschouwingen zooals letterkundige kritieken enz. Vergelijk de oratorische opstellen van Schaepman, H. Verriest, Van Cauwelaert, Kuyper; de betoogende van Kloos, Persyn, Vermeylen; de beschrijvende van Streuvels en Van Looy; de verhalende van Douwes Dekker, Timmermans, Ern. Claes; de lyrische bij de dichters in verzen en in proza (b. v. Van Deyssel).
97. Bouw van een periode.
Gewoonlijk is er in een periode een spanning (protasis) d. i. een stijging naar, en een voorbereiding van de hoofdgedachte - en een viering (apodosis) d. i. een daling, het uiten van de hoofdgedachte. In de volgende periode wordt de scheiding lusschen spanning en viering aangeduid door twee lijntjes / / : De hóogste streving uwer stûdie moet zijn, niet naar een beetje wétenschap / / maar wél naar een wéreldopvatting die u nûltig weze in uw práciisch leven (Deken De Gryse). De grootere onderdeelen, van elkander onderscheiden door voller beteekenis en langer pauzeering, zijn de leden van de periode; deze zijn verder onderverdeeld in de hierboven besproken rhythmische eenheden : spreekmaten of ademgroepjes (n r 60). (In het voorb. hierboven aangeduid door nadrukteekens op hun sterkstbetoonde lettergreep). T wee led i g is de periode hierboven. Dl' i e led i g : Die rijke en mannelijke Vlaamsche taal, zoo zeer geschikt naar onze zeden, zoo wel overeenstemmend (1) Padberg bI. 66.
-
74-
met ons karakter; die taal, zoo lang miskend en in haar eigen land als vreemdelinge behandeld, doch eindelijk deels in hare rechten hersteld tot heil van het onafhankelijke België; die taal heeft David geschreven, onderwezen, gesproken en verdedigd. (Sterckx). V ier led i g : Dat men ons vrij op Griekenlands en Romes redenaars wijze, door alle eeuwen als echte voorbeelden van welsprekendheid geroemd; dat men vrij daarnevens de voortreffelijkste sprekers van andere volken voege: ook wij bewonderen het scllOone en goede, waar hel worde gevonden, en maken het ons ten nutte; doch schande treffe hem, die het vreemde ten koste van het eigene vereert! (Schrant). V i j f led i g : Het is geen kenmerk van het waarlijk groote, dat het aanstonds schittere ; veel min, dat het alles aanwende om te prijken en te pronken : maar wel, dat het, uit hoe kleine beginselen ook ontstaan, zich telkens grooter en grooter vertoone; dat zijn invloed en werking zich gedurig heilrijker openbare; en eindelijk, dat het de zaden in zich opsluite, waaruit, voor alle eeuwen, menschenvolmaking en menschengeluk voortspruiten zullen (Van der Palm). OPM. Tegenover het « gekapt stroo » in zake stijl staat de « lintworm-periode », die den lezer verveelt door haar langdradigheid. (B. v. De Goud'. Poort B : Kritiek van Kloos).
98. Rhythmische volmaaktheid.
Die perioden bereiken een hooge rhythmische volmaaktheid, die uitmunten door evenwicht (evenredigheid, symmetrie) van hun leden en onderdeelen. - B. v. (Er was een man die steenen hieuw uit de rots.) Zijn árbeid was zéer zwaar / en hij árbeidde véel / / doch zijn lóon was gering / en tevréden was hij niet. Om het evenwicht, de symmetrie te bevorderen, worden gedachten en begrippen dikwijls p a ars ge wij ze of ook in « d r ie g 0 I f » met elkander verbonden; en wel het liefst in stijgende orde. - Aldus worden parallelisme, tegenstelling, herhaling en andere stijlfiguren die de kracht van de uitdrukking verhoogen (n r 66), tevens middelen om het rhythme van de periode te volmaken.
-
75
Van Deyssel bezingt het proza: Ik houd van het proza, dat als een man op mij toekomt, met schitterende oogen, met een luide stem, ademend, en met groote gebaren van handen. Ik wil den schrijver er in zien lachen en schreien, hooren fluisteren en roepen, voelen zuchten en hijgen. Fr. Van Cauwelaert spreekt tot de Kath. VI. Studenten (te Brugge in 1904) (1) :
Uwe geslachten volgen zoo snel op elkaar als de zomer en de winter, en elk geslacht heeft veel meer beloften gegeven dan rijpe vruchten. Waar zijn ze gebleven, die tienduizenden van eedgenooten? Ik zoek naw' hunne daden van getrouwheid, en vind ze niet. Ik luister naar hunnen roep om rechtvaardigheid, en hoor hem niet. Ik vraag naar hunne hand van behulpzaamheid, en krijg ze niet. Weg, velen zijn weg en verdwenen. Hunne bedoeling was rechtzinnig en edel en hunne geestdrift sloeg recht omhoog gelijk een reine vlam; maar wat ze aanvaard hadden in hunne gedachten uit loutere ontvankelijkheid, en wat ze gedaan hadden uit gedweeë navolging of onder de inspraak van hunne makkers, is hun niet bijgebleven op de baan des levens. Ik weet het niet, maar dit ééne weet ik wel: dat uwe beloften niet in vervulling zullen gaan, indien uwe Vlaamschgezindheid niet vastligt in een klare overtuiging, indien ze niet beschut wordt door een weerbaar karakter, indien ze niet leeft uit de kracht van eene altijd vaardige daad. 99. OPM. Welluidendheid en gepastheid vereischen in all e n v 0 I zin een zekere evenredigheid. Zoo is het b. v. altijd hinderlijk voor den lezer, als de viering te kort is, dus niet overeenkomt met haar innerlijke waarde. Daarom is een volzin als deze af te keuren : "YVanneer ieder maar op zijn eigen doel aanstuurt, wanneer gemaakte afspraken eenvoudig niet schijnen te gelden en de een voor den ander zoo op zijn eigen ideeën verliefd is, dat hij ze onmogelijk los kan laten, II dan mislukt de zaak. (1) Verhandelingen en Voordr. ie reeks 3" druk. Leuven 1911.
11· DEEL
HET OPSTEL I
HET OPSTEL IN HET ALGEMEEN 100. « Opstell.en » of « stellen » is het maken van zulke stukken als er voorkomen in uw bloemlezing.
Verder geven we den naam van « opstel » aan die stukken zelf. - Het opstel is : een geheel van gedachten en gevoelens a) bijeengebracht over een bepaald onderwerp,
b) gerangschikt in een doelmatige orde en c) uitgedrukt in woorden.
In een opstel sluiten dus alle onderdeelen zich aan rondom één bepaald onderwerp, één hoofdgedachte, één kern, zoodat men in weinig woorden den korten inhoud kan geven. Lees het stuk De Japansche Steenhouwer van Douwes Dekker (1). - De hoofdgedachte (en korte inhoud) : Een ontevreden steenhouwer ziet achtereenvolgens zijn wenschen vervuld en wordt daardoor ten slotte weer steenhouwer - nu wèl tevreden met zijn lot. (1) Zuid en Noord I. - De Gouden Poort A. - Brants en V. Hauw. Dicht en Proza. - Mussche Nederl. Leesb. UI. - Leytens Nederl. Leesboek.
-77101. De el e n van het opstel.
Uit den aard van het opstel volgt, dat het gewoonlijk bestaat uit drie deelen : het Hoofdgedeelte d. i. de ontwikkeling van de hoofdgedachte; datgene dus waarvoor het opstel wordt gemaakt. de Inleiding d. i. de voorbereiding tot het hoofdgedeelte : het bevat noodige of nuttige omstandigheden om het hoofdgedeelte te doen begrijpen. het Srot : het gedeelte dat volgt na de behandeling van het eigenlijk onderwerp. In het stuk De Japansche Steenhouwer geeft de schrijver een heel korte inleiding met een onmisbare inlichting : hij zal vertellen over een man die steenen hieuw uit de rots. Onmiddellijk vangt het hoofdgedeelte aan : Zijn arbeid was zwaar... Hier immers begint het verhaal van de eerste der zes gedaante-verwisselingen waardoor de hoofdgedachte wordt ontwikkeld. Een eigenlijk siot is er bezwaarlijk te onderscheiden : de woorden en hij was tevreden, die de zesde lotsverwisseIing besluiten, zijn tevens het einde van het stuk.
Hoedanigheden van een goed opstel. 102. Uit den aard en het doel van het opstel volgt, dat het moet uitmunten door eenheid, orde en gepastheid. 103. Een hei d.
De schrijver van een opstel wil é e n h 0 0 f d g e d ach t e voor ons ontwikkelen - geen twee : anders zou er een tweede opstel noodig zijn. Die hoofdgedachte moet dus het geheele werk beheerschen en bezielen. Alle bijzonderheden die er in worden opgenomen, moeten streven naar dit ééne doel : de hoofdgedachte te verduidelijken, te ontwikkelen, volmaaktelijk uit te werken. Alleen door dezen innigen samenhang van al de bijkomstigheden met de kern, ontstaat één ordelijk geheel.
-78 Hieruit volgen enkele regels die het van belang is in het oog te houden. u. De Inleiding - als er een nuttig wordt geacht - mag alleen bevatten wat noodig is tot het begrijpen van het hoofdgedeelte. Beginnelingen verbreken gemakkelijk de eenheid van hun opstellen door hun onderwerp van te hoog op te halen en daardoor de inleiding noodeloos uit te breiden. Willen ze schrijven over Een Wandeling in het Bosch, dan beginnen ze met in den breede te vertellen, wat die wandeling (dus de hoofdzaak, die alléén moet tellen) is voorafgegaan : hoe zij 's morgens op het speelplein overeenkwamen met hun makkers om in den namiddag te gaan wandelen, hoe ongeduldig zij trachtten naar het einde van de lessen enz., enz. Neen, kom zoo vroeg mogelijk ter zake! Zeg b. v. : Op een vrijen namiddag trok ik met een paar makkers naar het bosch. Een stuk als De Japansche Steenhouwer zouden sommigen doen beginnen met een vervelende banaliteit als deze : Menig mensch is ontevreden met zijn lot; laal hij zich spiegelen aan het volgende verhaal.
b. Bij het Hoofdgedeelte is te vermijden, een onderdeel meer uit te breiden dan voor de kerngedachte nuttig is; en vooral, een bijzonderheid te ontwikkelen die er te weinig mee heeft te maken. Dat zulke « u i t wei din gen » en ~ a f wij kin gen» de eenheid verbreken, is duidelijk. Ze doen den lezer de hoofdzaak uit het oog verliezen en maken hem wrevelig door hun ongepastheid.
- Even hinderlijk is het, wanneer na voldoende behandeling van de hoofdgedachte, een onverwachte beschouwing of episode komt aanhinken, zoodat de behandeling opnieuw wordt opgenomen. Hieraan bezondigt zich Bilderdijk in de fabel Het Paard en de Stalknecht (1). Hij verhaalt hoe het paard, na den knecht te hebben doodgestampt, uit den stal vluchtte en door (1) Fraussen : Oefen. bij de Bekn. Ned. Spr. loef. 171 (Ietwat gewijzigd; zonder die laatste episode).
-79 de wolven werd verslonden. Hij voegt er zelfs aan toe : « Ach, riep hel toen, had ik mij den stalknecht blijven onde~ werpen! » De lezer kent dus den afloop en is heel en al voldaan. Maar opeens neemt de schrijver het verhaal weer op : De heer van den stal kwam juist op het mat (het erf) ..• en verbood aan de jagers het ondankbare beest te redden door de wolven neer te schieten.
- De ergste fout tegen de eenheid zou wel zijn: dat er een duidelijke hoofdgedachte zou ontbreken. Beoordeel in dit opzicht het volgende stukje.
Mijn meest geliefkoosde Plekje. Het zijn de eerste mooie dagen van de liefelijke lente. Nu is het mij een lust door velden en bosschen te dwalen ... (Verder spreekt de schrijver over het gezang van den leeuwerik, het uitzicht van het veld en nog andere dingen). Dus kuierend door de vrije natuur, kom ik eindelijk aan den zoom van het bosch. Zooeven nog voelde ik de zachtprikkelende zonnestralen, llU geniet ik de koelte tn de schaduw van de denneboomen. Mijmerend over de liefelijkheden van de jonge lente, wande~ ik door de groenende dreven ... (Hij merkt een graszode met bloempjes, die hij zich plukt; gaat dan zitten aan den voet van een beuk om er de bloempjes te schakeeren tot een ruiker). Daar hoor ik in de nabijheid het vroolijk gebabbel van een beekje ... (Hij gaat er naartoe, vlijt er zich neer en blijft luisteren naar den zang van de vogels. Keert dan terug naar zijn woning) (1). OPl\,.. Het is duidelijk, dat sprekende ti tel s als « Mijn meest geliefde Plekje» voor den lezer de hoofdgedachte aanwijzen en hem daaromtrent nooit mogen misleiden. - Ga in het stuk De Japansche Steenhouwer eens na, hoe
de schrijver b. v. wel den rijken stoet van den Oostersehen koning beschrijft (2" alin.), maar alleen in zoover het noodig is om den lezer te doen begrijpen, waarom de rijkgeworden steenhouwer jaloersch werd. (1) Een dergelijk voorbeeld van gebrekkig opstel is te vinden bij J. VAN : Taal- en Letterk. Lessen I bI. 26. Het werd hier dankbaar benuttigd.
DER LINDEN
-
80-
c.
Ook het Slot is er alleen om de hoofdgedachte zelf : noodelooze uitbreiding kon allicht de eenheid schaden. Hoe onhandig zou de schrijver van De Japansche Steenhouwer te werk zijn gegaan, had hij aan het opstel nog iets toegevoegd in den aard van het volgende : Zoo gaat het met menigeen die ontevreden is met zijn lot : naarmate hij de ontberingen van anderen leert kennen, gaat hij zijn dgen toestand waardeeren. - Niet zelden worden door zulke nuUelooze zedelesjes of eindbeschouwingen goede opstellen bedorven. Is de hoofdgedachte behoorlijk ontwikkeld, dan ligt het besluit voor de hand, en de lezer wil niet behandeld worden alsof hij te dom was om het te vatten. 104. 0 r de.
Gebrek aan ordelijkheid mishaagt in alle dingen; hoeveel te meer in het opstel, dat duidelijk moet wezen voor het verstand en bekoorlijk voor het gemoed. - Geen van deze beide doeleinden wordt bereikt, als de deelen van de ontwikkeling niet a. in een doelmatige orde op elkander v 0 I gen, b. behoorlijk met elkander zijn ver bon den. (Deze vereischten worden verder in het bizonder behandeld). 105. Gepastheid.
Deze hoedanigheid is niet alleen noodig voor al de bizonderheden van de uitdrukking (31-33) : zal een opstel onze verstandelijke vermogens bevredigen, dan moet het ook gepast zijn in zijn ge h e e I en in al zijn d e e I e n. a. In zijn geheel : het moet passen bij den aard van de hoofdgedachte en het doel van den schrijver. Zoo moet er allerlei verschil zijn tusschen een eenvoudige samenspraak en een plechtig pleidooi in een rechtsgeding; tusschen een luimig vertelsel en een belangwekkend verhaal. Zoo zal ook de 0 m van g of u i tbr e i din g van een opstel zekere grenzen niet mogen te buiten gaan. De schrijver van De Japansche Steenhouwer had het aantal episoden merkelijk kunnen vermeerderen of verminderen; in het eerste geval zou het verhaal te lang zijn, in het tweede te kort.
81 b. In zijn deel en. Ieder deel moet ontwikkeld worden volgens de waarde die het heeft in het opstel. Krijgt het de uitbreiding niet die het verdient, dan is de evenredigheid gebroken; wordt het te ver uitgesponnen, dan doet het den lezer aan als langdradig of te wijdloopig. Dat inleiding en slot kort en eenvoudig moeten zijn, is evenzeer geboden door de gepastheid als door de eenheid : ze zijn er immers niet om zichzelf, maar om het hoofdgedeelte. Neem nogmaals « De Japansche Steenhouwer ». De zes gedaante-verwisselingen zijn vrij symmetrisch ontwikkeld en wel in die mate die past bij hun aard en noodig is voor hun bizon der doel. - Niet zoo bevredigend is de samenstelling van Streuvels' « Het Duivelstuig » (1). Doordat één gedachte in ongepaste mate werd uitgebreid, de vereischte symmetrie niet werd in acht genomen, is er in het verhaal een hinderlijk gebrek aan eenheid. De hoofdgedachte is « hoe een boer, die niets kende noch weten wilde dan wat hij in zijn dorp altijd had gezien, toen hij zijn akker beploegde, met ergernis een automobiel zag voorbijrijden en gedwongen werd zijn eigen koeien voor het ontredderde « duivelstuig » te spannen om het naar het naaste station te vervoeren ». Zeker moest de schrijver vooreerst nadruk leggen op boerke's bekrompenheid en zijn afkeer voor de nieuwe uitvinding. Maar die inleiding beslaat nu een vierde van de novelle : dan eerst gebeurt het, dat « een vreemd getoeter plots over de streek galmde ». Men lezc in De Xieuwe Taalgids (XII, 1918, bI. 1 vlg.) het artikel van \V. H. Stavermun : De compositie "an Po/gieten proza. Veelal is bij Potgieter de compositie te zwak. De eenheid en de evenredigheid worden dikwijls verbroken door zijn te' grootc lust om uit te weiden, om beschrijvingen van bijkomstig belang te ver uit te spinnen enz. - Evenzoo Taal en compositie bij Busken lIue/ van Salverda De Grave (lt. XXI, 1927, bI. 1 vlg.; II), waar eveneens op de zwakheid van de compositie wordt gewezen.
(1) In zijn boek "
Open Lucht ». -
Ook in poelhekke's Taalbloei 1.
-
82-
De Hoofdverrichtingen bij het maken van een opstel.
106. Zooals hierboven is gezeid (100), bestaat het maken van een goed opstel hierin : Q. over een bepaald onderwerp gedachten en gevoelens te verzamelen: het is de vinding; b. de gevonden stof doelmatig te ordenen : 't is de schikking;
c. de gevonden en gerangschikte stof behoorlijk te verwoorden: 't is de inkleeding of uitdrukking. Het spreekt wel van zelf, dat die verrichtingen niet streng op elkander hoeven te volgen, maar gedeeltelijk gelijktijdig worden gedaan. Ge wilt b. v. een opstel maken over de Vermaken van het ijs. Door het onderwerp te overwegen, « vindt» ge allerlei bizon derheden en teekent ze op. - In den loop van die verrichting merkt ge, dat het met uw doel best overeenkomt onderscheid te maken tusschen oudere en jongere liefhebbers van het ijs, of tusschen de preUigheden bij het schaatsen en die bij het sleevaren of nog bij het slieren; dadelijk teekent ge ook die indeeling op, en voortaan kan ze u zelfs helpen om in die verschillende richtingen uw overweging voort te zetten : zoo is ook de « schikking » al begonnen, al behoudt ge u de vrijheid voor ten slotte toch een andere orde te volgen. - Zelfs zult ge onder het zoeken naar bizonderheden nu en dan merken, dat een woord of een uitdrukking die u te binnenkwamen, door hun juistheid of hun klank of hun schilderende kracht bizonder gepast zijn voor uw doel. In dat geval teekent ge ook die ergens op en wel goed duidelijk voor uw oog. Zoo is zelfs al met de « uitdrukking» of « inkleeding » een begin gemaakt. Zie verder de voorbeelden van uitbreiding: 110, 111.
1. De Vinding. 107. Het onderwerp uit een bepaald oogpunt.
Hebt ge een onderwerp gekozen waarover ge een opstel zult maken, dan is het van belang, zoo bepaald mogelijk het oogpunt vast te stellen waaruit ge dat onderwerp zult behandelen.
-
83-
Ge wilt schrijven over den hond. Zoo'n onderwerp is natuui" lijk veel te algemeen : ge moet u tot een b i zon der p U n t bepalen. Van honderden gezichtspunten uit kan men zoo'ri dier bespreken : wetenschappelijk-zakelijk onderzoekt men hoe de hond zich onderscheidt van andere vleeschverscheurende dieren, of zijn verspreiding over de wereld, of de eigenaardigheden van zijn instinct enz; - men kan het hebben over een bepaalde soort : den dog, den kees, den taks enz; of, wat voor beginnelingen gemakkelijker is, over een enkeling die men kent : zijn eigen waakhond, of het huishondje dat men er op nahoudt als een persoonlijken gezel; - en van zoo'n enkeling kan men dan ook weer de dagelijksche doening beschrijven, of eenig voorvalletje vertellen of het letterkundig portret schilderen of zijn levensbeschrijving maken (gelijk Ernest Claes voor « Black » heeft ge" daan), enz. Vergelijk o. a. Het Getuigenis van Bilderdijk (1); Minnepoes
en Baron
van Van Droogenbroeck (2); De groole Hond en de kleine Kat van Verwey (3). Vooral verschillende Z. en N. I).
stukken
uit
"
Black
"
van
Ernest
Claes
(Zie
108. Het Verzamelen van Inhoud.
Staat het vast, uit welk bizonder oogpunt ge uw onderwerp zult behandelen, dan komt het er op aan de geschikte stof te verzamelen die den inhoud van uw opstel zal uitmaken. Herinner u, wat hiervoren is gezegd over waarheid en oorspronkelijkheid. Geen enkel opstel zal het u lukken aantrekkelijk te maken, als ge niet voldoende onderlegd zijt, geen toereikende kennis bezit om het gekozen onderwerp te behandelen. Geen opstel ook zal frisch en persoonlijk genoeg zijn, als ge niet met eigen oogen hebt wa a r g en 0 men of met eigen verbeelding zijt te werk gegaan. Maar eer ge begint te stellen, is ook een onmiddellijke voorbereiding noodig : de overweging over uw onderwerp om de noodige of nuttige bizonderheden te vinden die ge dient te vermelden. en N. 1. (2) Z. en N. I; Ned. Leesboek (Leytens). (3) Z. en N. J; Dicht en Proza.
(1) Z.
-
84-
Ge hebt u voorgenomen te schrijven over den hond. en wel over uw huishondje, uw trouwen vriend met wien ge veel hebt omgegaan, dien ge dus goed kent en in velerlei omstandigheden hebt gadegeslagen. - Nu is uw eerste werk na te denken, en uit de hoeken van uw g e h e u gen de toestanden en feiten op te diepen die ge in uw opstel moet verzamelen. Was er sprake van een wetenschappelijk of betoogend werk, dan zou uw geheugen niet volstaan. Om b. v. « de verspreiding van den hond over de wereld » degelijk te behandelen, zoudt ge u heel wat 0 p z 0 e kin gen en s tud i e moeten getroosten. Middelen tot vinding en uitbreiding.
109. In sommige gevallen is het u niet moeilijk uw onderwerp te overwegen om er uit te halen wat er in besloten ligt. Wilt ge b. v. een leuk voorvalletje vertellen dat ge met uw hondje beleefd hebt, dan is het voldoende u levendig in het geheugen te roepen, hoe de zaak zich heeft voorgedaan.
In andere gevallen gaat het niet zoo gemakkelijk, en er zijn er onder u, die een ding vrij goed kennen of weten, en er toch geen bizonderheden over kunnen bijeenbrengen voor een opstel. Ziehier een doelmatig en niet te lastig middel, dat ge altijd kunt toepassen - niet alleen om gedachten te v i n den, maar ook om die telkens en telkens weer u i t t e breiden (1). Stel u de volgende vragen I1
I. Wie? of wat? -
Hoe? -
Waar? Wanneer?
I
!
Il. Kan ik de gevonden gedachten nu verder ontleden in meer bizondere? I lIl. Kan ik ook dèze nog verder ontleden - tot ik geraak I tot d e mee s t b e p a a I d e, d e mee s t con c r e t e
~onderheden?
..J
(1) De bedoeling is, voorloopig den beginneling een practisch middel aan de hand te doen. Over de topica of gemeenplaatsen zal gesproken worden bij de verhandeling.
-
85-
- De antwoorden op I geven u meestal een inleiding; zelfs een voorloopige indeeling, die u kan dienen tot uitgangspunt voor verdere opsporing; - die op 11 bezorgen u al meer bizondere toestanden en feiten; - die op 111, de meest bepaalde bizonderheden, die uw opstel oorspronkelijk (12-15) en aanschouwelijk (47-52) kunnen maken. - Vindt ge op een van die vragen geen antwoord, blijf niet lang zoeken : de volgende zullen des te lichter bizonderheden verschaffen. EEN PAAR VOORBEELDEN.
110. Ge wilt schrijven over uw h 0 n d, in zoover hij voor uw gezin en vooral voor u een vriend en gezel is. I. Wie? wat? .. Naam (Fideel), soort (kees, poedel, taks ... ); vriend van het gezin; uw trouwe gezel. Hoe? .. Hoe Fideel er uitziet. Waar? .• Verschillende plaatsen in en buiten mijn huis, elk afzonderlijk na te gaan. Wanneer? ... Verschillende tijdsomstandigheden 's nachts waken, overdag verschillende bezigheden. OPM. Bij het beantwoorden van die twee laatste vragen, zult ge al een mogelijke i n d e e I i n g van het geheele opstel ontdekken : b. v. a) Fideel binnen het huis en op het erf (10 overdag 2 's nachts). b) Buiten het huis, als ge met hem uitgaat. 0
IJ. Ontleding en Opsomming van deelen, bij de gevonden gedachten. B. v. : « Vriend van het gezin» : hoe vader, moeder, broers enz. hem vriendschap bewijzen en diensten van hem ontvangen, pret met hem maken. « Leuke gezel» wordt ontleed. « Hoe Fideel er uitziet » : gestalte, beharing, oogen, ooren, muil enz. Fideel binnen het huis of op het erf : 1 overdag : de eerste ontmoeting 's morgens; zijn eten (wat en hoe enz.); zijn gedrag jegens de huisgenooten, de vreemden, de anderen; hoe gij zelf met hem omgaat: hem verzorgt, hem kunsten leert enz.; - 2 's nachts: St. O. D. - 4 0
0
-
86
s avonds in huis; in den nacht als er gerucht is op straat ot gevaar; dieven op de vlucht gedreven. Buiten het huis: met u op reis, op wandeling naar verschillende (weer op te sommen) plaatsen; op tochten met de fiets ... lIl. Bij verdere uitwerking van die verschillende punten (b. v. het etcn van Fideel, de kunstjes die ge hem leert) nu telkens weer de bizonderheden nagaan en opsommen, tot ge over uw hondje kunt sprek€n met bepaalde, concrete bizondcrbeden.
111.
EEN ANDER VOORBEELD.
Ge wilt een opstel maken over de I i n d e; ge kiest een bepaalde Ii'll'de, die ge e1rgens weet staan of die op een duidelijke pr'cnt is afgebeeld. I. Wie? Wat? ... Wat die lindc voor u is. Wat ze u bczorgt (een prettige omgeving, schilderachtig uitzicht; lommer; thee ... ). Hoe? ... Hoe ze er uitziet : stam, kroon, takken, blaren .. . Waar? ... Waar ze staat (met bizonderheden over de omgeving). Wanneer? ... In de verschillcnde seizoenen. OPM. Hier merkt ge weer, hoe ge de stof zoudt kunnen i n d e e I en: de linde beschouwen 1° in de lente 2° in den zomer 3° in den herfst 4° in den winter. - En dat is tevens een bron voor verdere opsporing van bizonderheden.
II. Ontleding en Ops(JJIItming.
Wat de linde u bezorgt en Hoe ze er uzilziel zult ge doelmatiger ontwikkelen in de nu gevonden ordc van de jaargetijden. 1° In de I e n te : einde van den treurigen winter : de linde schiet botten; eerste bladertjes, groene twijgen, lichtgroen loover; weer leven rondom : bijen, vlinders ... 2° In den z 0 mer : uitzicht van den boom (mooie volle kroon; kleur en vorm van de blaren ... ); hoe men geniet van zijn lommer, hoe ge er speelt met uw maats; - hoe de bloesems worden geplukt (thee tegen de verkoudheid!). 3" In den her f st: verkleuring van het loover, vallen van de blaren; - de vruchtjes (goed toezien : hoe ze vastzittcn aan een eigen blaadje, waardoor ze al zwirrelend naar beneden komen). 4° In den win ter : Hoe? Bladerloos; naakte takken. Wanneer? .. Bij regen, bij storm, onder de sneeuw, onder den ijzel...
-
87-
OPM. Deze laatste wijze van ontwikkeling toont u, hoe ge in geval van gedachteloosheid, ook bij de onderdeelen uw toevlucht kunt nemen tot de vragen onder I.
111. Verdere uitbreiding door ontleding in bepaalde bizon derheden.
112. Enkele voorbeelden van ontwikkeling door ontleding en opsomming. 1. Algemeene gedachte : het weer klaarde op.
« De buien trokken voorbij, de wolken schoven uiteen en lieten weer een vakje blauw zien, dat grooter en grooter werd. 't Lichl' groeide weer over de wereld'; voordat ge er erg in hadt, scheen bet zonnetje weer lustig, droogde alles met warme lichtstralen en de stad lag weer frisch, als een schoongewasschen jongensgezicht» (G. De Graaf).
2. De sneeuw bedekte alles. « De sneeuw effende alles, verborg de ruwe, storende hoeken en lijnen onder hare zachte rondingen, kltJefde op de stammen der boomen, wier uitgestrekte takken ragfijn in de lucht spietsten, hechtte zich aan de muren van hel woonhuis, had medelijden met het poovere, dunne gras, d'at zij zachtjes toedekte en vergat zelfs het oude, versleten karrewiel niet, dat zoo gek uit de dikke vacht stak met zijn scheef kromhout en zijn gebroken speeken » (J. Van Overloop)
3. De Vrijdagmarkt te Gent was het tooneel van Vlaanderens gel.uk en ramp. « Tooneel van Vlaand'erens geluk en ramp, van Vlaanderens macht en vernedering, heeft hier de grond honderdmaal gebeefd onder het getrappel der woelende menigte; zijn bodem heeft het bloed onzer vaderen in razende burgeroorlogen gedronken; de lucht heeft er weergalmd ond'er juichend zegeroepen, onder woedend wraakgetier, onder liefdezangen voor den vorst, onder vloekgeschreeuw tegen dwingelanden, onder gloeiende wenschen voor vaderland en vrijheid» (H. Conscience).
4. De beukeboom was een pltGats van samenkomst. « Des Zondags, na hef middaguur, kwamen de boeren in zijne
-
88-
schaduw rusten en hunne pijp rooken: ze spraken er over hunne zaken en over het nieuws dat er in de afgeloopen week was voorgevallen ... Wie zich te beklagen had over dezen of genen, kwam die klacht onder den beukeboom, en in den kring der dorpe .... lingen, bekend maken; wie goede raadslieden zocht, kwam daar; wie plaIlJllen vormde voor de toekomst, legde ze daar bloof. Slechts hij die onrecht gedaan had, vermeed het gezelschap onder den beuk» (Allg. Snieders). 2. De Schikking.
113. Het is onmogelijk een opstel te schrijven met inachtneming van eenheid, ordelijkheid en gepastheid (02), van natuurlijkheid (31) en duidelijkheid (22), zonder het ontwerpen van een schets, een plan, waardoor de gang van uw opstel wordt afgelijnd, waardoor de hoofd- en de onderdeelen worden geordend tot een doelmatig geheel. Welke bizonderheden ge zult opnemen in de i n I e i din g als die noodig blijkt, en in het slo t of aan het einde, en in het h 0 0 f d g ede e I t e, en in welke orde gij die bizonderheden het best zult behandelen, dient ge vast te stellen aleer ge voorgoed begint ze in te kleeden in hun definitieven vorm. OPM. Het plan waarnaar een stuk is opgebouwd, noemt men ook de « compositie » er van. Een schrijver kan uitmunten als stilist, en niettemin de gave missen om een werk behoorlijk te « componeeren» (Vgl. 105, opm.)
114. Is dan het vinden van het noodige materiaal afgeloopen, stel u nogmaals uw onderwerp met zijn bijzonder oogpunt, zijn eigen bedoeling, duidelijk voor oogen : dat bijzonder oog p u n t, die bed 0 e I i n g is het leidende beginsel dat het ordenen van de verzamelde bouwstoffen van het begin tot het einde moet beheerschen. Beschouw dus de door u gevonden gedachten in het licht van uw standpunt en doel : weldra zult ge inzien, hoe de bijzonderheden op redematige wijze op elkander kunnen volgen. Dit ordenend overdenken maakt het u mogelijk een schets te ontwerpen : een groepeering eerst in groote ver-
-89houdingen; deze zal u ten slotte leiden tot het meer gedetailleerde, definitieve plan. Voorbeeld. Bij het overdenken van uw aanteekeningen over uw hond (110, a) kan het u voorkomen, dat de aldaar voorloopig gemaakte indeeling vrij doelmatig is. Behoud ze dan, maar stel nader vast, waar ge iedere bizonderheid zult plaatsen. Zoo zult ge o. a. merken, dat de gedachte « Fideel is de vrtend van ons heele gezin » niet mag ontwikkeld worden als inleiding : ze behoort immers tot het hoofdgedeelte : ze is het onderwerp zelf. Wat zult ge doen met de bizonderheden opgeteekend over den naam, de soort, de gestalte, de beharing enz. van uw hond ?... Komen ze bij uw onderwerp te pas? Staan ze niet in een àl te los verband met het eigenlijke feit dat ge den lezer wilt aantoonen ; hoe Fideel voor u en uw gezin een vriend en gezel is? Wat er mee gedaan ?... Of ze heelemaal weglaten, of ze alleen terloops vermelden waar ze ergens bij de verdere behandeling zouden te pas komen. Zoo kunnen enkele worden opgenomen in de inleiding - die dan ongeveer zou kunnen luiden als volgt : « Onze hond, onze beste Fideel, die zijn maaien naam niet heeft gestolen, is een pracht van een kees ».
Dit laatste geval toont aan, hoe men de opgeteekende bizonderheden moet weten te schift~n : merkt ge, dat ze bij uw onderwerp niet of nauwelijks passen, laat ze ongenadig vervallen, of wacht u wel er een ongepaste uitbreiding aan te geven. Beperking en besnoeiing is in de meeste gevallen voor uw opstel voordeeligel' dan uitvoerigheid. Liever een kleiner, maar netter gebouwtje, dan een grooter dat door bij gemetselde hokjes en hoekjes wordt ontsierd. Omgekeerd is het mogelijk, dat ge bij de schikking leemten ontdekt in uw voorraad; voor die bizondere punten zult ge het werk van de vinding moeten hervatten. llJ.
:De Volgorde.
115. Soorten van orde. De bijzonderheden van een opstel kan men rangschikken volgens 1. tijdsorde (chronOlogische orde) d. i. de orde waarin feiten zich hebben voorgedaan
-
90
2. plaatselijke (locale) orde : van links naar rechts ot omgekeerd, van voren naar achteren of omgekeerd, van buiten naar binnen enz. 3. logische orde: ieder orde die we ons tusschen de dingen den ken: van de oorzaken naar de gevolgen of omgekeerd; eerst het gunstige, dan het ongunstige of omgekeerd; eerst het algemeene, dan het bijzondere enz. In een verhaal - dat spreekt van zelf - zal men zich hoofdzakelijk moeten houden aan de tij d s 0 r de. Evenzoo in de beschrijving van een tooneel d. i. een voorval, iets dat een verloop heeft; b. v. een wandeling, een fietstocht; de handelingen van een zaaier enz. Zie b. v. Streuvels' Maaien (in Taalgroei I); Van Looy's Stierengevecht (in Z. en N. II). In de beschrijving van een tafereel (b. v. een landschap, een gebouw) is de plaatselijke orde geboden. B. v. Streuvels' Het Woud (in Taalgroei 1); C. Buysse : Hooitijd (in Z. en N. II).
In allerlei andere opstellen moet de orde zich aanpassen aan de eischen van het onderwerp. In het opstel over « den Hond » hierboven (110) werden de hoofddeelen gerangschikt volgens plaatselijke orde; het 1 e deel (Fidéel binnen het huis en op het erf) werd onderverdeeld volgens orde van tijd (overdag, 's nachts). In het opstel over « de Linde» (111) werd voorgesteld, de hoofddeelen te schikken volgens de chronologische orde; voor de onderverdeeling van 1° (de lente), kan men best diezelfde orde volgen.
116. Eigenschappen van een goede orde.
Hoe ge de bijzonderheden ook rangschikt, uw opstel zal zijn doel geheel of gedeeltelijk missen, tenzij de orde redelijk is, belangwekkend en doelmatig. RedeliJk : Gesteund op de gezonde rede, op den aard zelf van het behandelde onderwerp en zijn deelen.
-
91-
Wilt ge ons de linde beschrijven zooals die er uitziet in den zomer, dan begint ge niet met kleine bizonderheden over de bladeren, maar met het ge ene ers t i n het oog val t, zooals het uitzicht van de kroon of den stam. Het zou ons ook hinderen als ge, zonder merkbare reden, eenzelfde punt (h. v. de eigenaardigheden van het lindevruchtje) behandelde 0 p t wee ver s c hilI end e p I a a t sen. Belangwekkend : zoodat een volgende deel meer belang inboezemt dan het voorgaande. Klimt uw opstel voortdurend in belangrijkheid, of prikkelt het de nieuwsgierigheid hoe langs zoo meer, dan voelt de lezer zich van Ztlf gedwongen voort te lezen tot het einde. Waar het dus eenigszins mogelijk is uw stof te schikken in k I i mme n de orde, moogt ge dat middel niet verzuimen. Ge zoudt b. v. over uw hondje schrijven onder dezen titel: « Waarom ik onzen kees zoo liefheb ». Onder de redenen zoudt ge opgeven : zijn nut op de hoeve, het feit dat hij vader uit een gevaar heeft gered, en de genoegens die zijn gezelschap u persoonlijk verschaft. De beste volgorde om den lezer te boeien, zal wel zijn : 1° uw eigen genoegens, 2° het nut op de hoeve, 3° de redding van vader. - In het plan van hierboven (110) kunt ge uw persoonlijke genoegens bespreken als laatste punt, omdat het doel van dat opstel anders is; maar dan is dat deel ook des te belangwekkender te behandelen. Doelmatig : d. i. het meest geschikt om het doel van uw opstel te bereiken. Aan die doelmatigheid zijn de andere hoedanigheden natuurlijk ondergeschikt. B. v. Ofschoon in een verhaal de tijdsorde van de feiten zich opdringt, kan men het, om den lezer van eerst af aan te boeien, laten beginnen met een feit of een gezegde uit het midden van het verloop (: het « dra mat i s c h beg in» ). Zie b. v. O. L. Vrouw der Visschen van F. Timmermans (Leytens Ned. Bloeml.) b. De Samenvoeging.
117. Een doelmatige volgorde onderstelt vanzelf een behoorlijke aaneenschakeling van de hizonderheden. Alleen
-
92-
is er nog op te letten, dat men den g e d ach ten g a n g ook voor den lezer duidelijk en natuurlijk make: hem op gepaste wijze van het eene deel tot het andere doe overgaan. Niet zelden is tusschen de gedachten een afzonderlijke overgang noodig : een woord of een zin of een gansche alinea
waardoor het volgende duidelijk met het vorige wordt verbonden. Met dezen overgang is het gesteld als met de naden van een kleed : de verbinding van de panden is noodig en we zien ze gaarne; maar den draad waarmee de panden zjjn aaneengenaaid, zien we liever niet. Aldus moeten in een opstel de overgangen zoo natuurlijk en zoo eenvoudig zijn, dat de lezer wel de verbinding van de gedachten merkt, maar niet den prozaïschen draad waarmee ze zijn aaneengeregen. Waar men hem missen kan, laat men hem meestal best achterwege. Daar de overgangen dienen om den lezer te verwittigen, hoe de gedachten bij elkander aansluiten, staan ze vanzelf in het nauwste verband met de aangenomen volgorde van het plan. In verhalen en beschrijvingen van tooneelen dienen dus als overgangen bijwoorden of bijwoordelijke bepalingen als : Toen, nu, daarna, daar, opeens, plptseling; op een g'egeven teeken, op dienzelfden stond; eindelijk. Bij beschrijvingen van tafereelen : meestal bijwoordelijke uitdrukkingen van plaats : Links, rechts, verder op, op den donkeren achtergrond, aan den bleeken horizont. In stukken met andere strekking : uitdrukkingen, verschillend naar den aard der verbinding. B. v. a. aanduiding van tijd bij het bespreken van de linde hierboven : D)ok in den herfst (heb ik de linde lief); - In den winter (staat de boom ...... ); - en als het koude seizoen ...... b. aanduiding van logische verbindingen : Dus, ook, eveneens, op gelijke wijze, om diezelfde reden; niet zonder reden; aan een anderen kant; niet zoo; daartegenover staat. - B. v. bij het bespreken van uw hondje : na de inleiding ... is een pracht van een kees (zie 112), kunt ge zeggen : Maar hij is meer (: hij is de vriend van ons heel,e gezin; hij is ... )
-
93-
OPM. Het beste middel om zijn gedachten te leeren groepeeren tot een levend, belangwekkend geheel is : bij goede schrijvers na te gaan, volgens welk plan ze hun stukken hebben opgebouwd en hoe ze hun gedachten hebben aaneengeschakeld. - Dit werd o. a. gedaan in de bekende Proeven van letterkundige ontledingen van J. Geurts. Zie b. v. in deel I, Snieders' Het Vaderhuis.
3. De Inkleeding.
118. Zijn de bijzonderheden van uw opstel gevonden en in een doelmatige orde gerangschikt, dan is de tijd gekomen om hun een d e fin i tie ven v 0 r m te geven. Wil de inkleeding haar doel bereiken, dan behoort men in acht te nemen, wat hierboven is gezeid over de hoedanigheden van een goeden stijl.
119. Alleen een paar p r act i s c h e wen ken mogen hier nog een plaats vinden.
a. Niet zelden gebeurt het, dat een gedachte het best wordt uitgedrukt zooals ge die het eerst hadt opgevat. Bij de vinding immers, waar de bizonderheden het eerst bij u opkomen, is uw verbeelding het frischt, uw gevoel het warmst. Dit zij u een reden om bij het eerste neerpennen niet al te laconisch te zijn. Gansche alinea's kunnen aldus uit de pen vloeien en zelden zullen die de slechtste zijn. b. Besnoeiing, beperking moet bij de inkleeding een van uw voornaamste bekommeringen zijn. Niet alleen moet uw I n 1 e i din g (als er een wordt noodig geacht) kort en eenvoudig zijn (103); niet alleen moet uw Slo t (als er een bizonder slot noodig of nuttig is) krachtig zijn door bondigheid van zegging : ook bij het ontwikkelen van de H 0 0 f d g e d ach t e moet u deze waarheid voortdurend voor oogen zweven : dat overlading de uitdrukking verzwakt, besnoeiing daarentegen ze in de meeste gevallen versterkt. (V gl. 112, voorb.) c. Bij genieën gebeurt het wel, dat gedichten in proza of in verzen uit hun gemoed opspringen als een pasklare fontein. Ook zijn er schrijvers die aan hun woorden en zinnen snoeien op het oogenblik zelf dat zij die het eerst neerschrijven, zoodat zij er naderhand nauwelijks aan te ver-
-
94-
beteren hebben. Maar nooit heeft iemand een volmaakt werk geleverd, of hij heeft er na de eerste redactie heel wat aan gevijld en geschaafd. Hoeveel te minder zal het werk van nog onervaren schrijvers den dag kunnen verdragen, wordt het niet herhaaldelijk overgelezen en verbeterd! Laat het u dus niet verdrieten, woorden te wijzigen en zinnen, ja gansche deelen van uw opstel over te werken waar dat wenschelijk lijkt. Jacob Geel, die verstand had van schrijven, geeft u den raad: « Jongelieden, maakt uwe vingertoppen dikwijls vochtig! » En hoeft men al niet « twintigmaal» hetzelfde werk in zijn geheel opnieuw op het getouw te brengen, het bekende vers van Boileau blijft voor alle literatoren een gulden voorschrift : Vingt fois sur Ie métier remettez votre ouvrage; Polissez-Ie sans cesse et Ie repolissez. Ajoutez quelquefois et souvent effacez! Ook het voo r b e e I d van de g r oot e s c h rij ver s moge ons beleeren! Hiernevens staat een stuk handschrift overgedrukt uit Stille Avonden van Streuvels.
II
DE OPSTELLEN IN HET BIZONDER 120. De voornaamste soorten van opstellen zijn : de beschrijving, het verhaal, de brief, de verhandeling, de redevoering; en de uit hun aard dichterlijke soorten: de epische, de lyrische, de dramatische. Er zijn tusschensoorten, die men moeilijk tot een van de vorige kan brengen. In boeken van eenigen omvang - die op zichzelf toch ook één uitgebreid opstel vormen - kunnen kleinere opstellen voorkomen van allerlei aard. Aldus b. v. in een roman, een levensbeschrijving, een historisch verhaal.
~~~t~
D
:c.0 ~
.
_./\
k.
___
-
~t/.,t.....~
S}~
'l I.
~F
.
-k.. __ ~ ~
)1.: ..... ---../.
~')
.Ir <.-(~
...53~ .
- <,
k,.......... -....... . -
....a. r;
~......-L ....
_.I r..A-... Sl..... ...,tr~ L
~ 5-l..
.-. )"
/V~
t
/)..............,L...,.
r ~
K~
~
'i r . ~~~).......
,",,".-.-U
._~ /;:;;;~
"'-
T'-v..
I.L.-J ~ .r .t\..,>."'";....:(-, ... ~~ ,,_ ...)~~ __
•L
/J~,~ h)~ 'ht
k.-,
,
.
VJcA...
y-
......7
-
-
~~
"'-~ '!k J,..- ... t-
Met de welwillende toelating van den uitgever overgenomen uit F. De Plllecijn : Stijn Il/reuvels en zijn werk. Uitg. Lannoo. Tielt.
DE BESCHRIJVING
Wat is : beschrijven?
121. In het boek van F. Timmermans « Naar waar de appelsienen groeien » vinden we een beschrijving van het beroemde Franciscanenklooster de « Carceri », op den berg boven Assisi. En als we dan even daarna de bijgaande penteekening van den schrijver - die ook een schilder is - bekijken, ofwel een foto van diezelfde « Carceri », dan zien we met verbazing en genoegen, hoe juist die beschrijving van Timmermans de werkelijkheid heeft weergegeven.
Beschrijven is dus : met woorden voorstellen, uitbeelden, schilderen, de dingen in hun uiterlijke verschijning, zooals ze onze zintuigen treffen. vooral zooals wij ze zien en hooren. Soorten van Beschrijving.
122. Naar den VORM. We kunnen beschrijven alleen met het doel om van het geziene ding een juiste kennis, een nauwkeurig begrip te geven. Dit noemen we : een zakelijke beschrijving CVg!. 3).
We kunnen ook zoo beschrijven, dat van het tafereel, door ons in woorden voorgesteld, een stemming uitgaat, dat er door bij den lezer een schoonheidsontroering wordt opgewekt, zooals een gevoelvol mensch die ondervinden zal voor de werkelijkheid zelve in de natuur of in het menschenleven. Het is : de literaire of dichterlijke beschrijving CVg!. 3). Vergelijk b. v. een of andere zakelijke beschrijving van Venetië in een Baedeker of een Handboek van Geographie, met de literaire beschrijving van Besneeuwd Venetië door Van Looy (in Taalgroei I; Leytens Ned. Bloeml.).; - of ook Waterlelies van Jac. T. Thysse met Waterlelie van Fr. Van Eeden (Nederl. Leesboek van Leytens.) OPM. In dit hoofdstuk over de beschrijving zullen we ons beperken bij dit tweede soort : de literaire of dichterlijke beschrijving, die ook doorgaans door den algemeenen term « beschrijving » bedoeld wordt. Van de zakelijke
-
97-
beschrijving zal er sprake zijn in het hoofdstuk over de waarbij ze eigenlijk hoort.
123. Naar den
«
Verhandeling »
INHOUD.
De natuurbeschrijving stelt een stuk natuur voor, b. v. een landschap, of het uitzicht en het leven van planten en dieren. Voorb. Streuvels : Sneeuw (Zuid en Noord 11), Cyriel Buysse : Lente (Dicht en Proza I), Guido GezeUe : Casselkoeien (Taalgroei I).
De zeden beschrijving is een voorstelling van de zeden, gebruiken, van het eigen leven van een bepaalde groep menschen, b. v. van een volk, een stad of een familie. Voorb. Van Looy : Stierengevecht (Zuid en Noord 11); H. Verriest : Het Landvolk (Z. en N. II); Sabbe : Op de Brugsche Foor (Nederl. Leesboek 1. Mussche).
Het pOirtret of de karakterschets beschrijft afzonderlijke menschen in hun uiterlijke verschijning die hun inwendig wezen openbaart. Voorb. : N. Beets : De Hollandsche Jongen (Z. en N. II); Fleerackers : Zusterke Begijn (Taalgroei 1); De Laey : De Bedelaar (Neder!. Leesb. Leytens).
De historische beschrijving heeft tot onderwerp ta fereelen uit het verleden. Voorb. Conscience : De Guldensporenslag (Neder!. Leesb. Leytens); Ellen Russe : Preek van den H. Bernardinus van Siëna (Z. en N. II); Van den Bergh : De slag bij Waterloo (Dicht en Proza 1).
124. OPM. Een beschrijving kan een doel in haar zelve hebben en een zeI f sta n d i g g e h e e I uitmaken, b. v. De Boomen van Streuvels of Een dag in Lier van Timmermans (in zijn werk : « Schoon Lier»). - Ze kan ook - wat het meest voorkomt een 0 n der de e I zijn van een verhaal. Soms ook vervangt een beschrijving een stuk dra m at i s c h e act i e in een tooneelstuk - wat we herhaaldelijk aantreffen bij het klassiek tooneel - zooals b. v. de beschrijving
-
98-
van het gevecht tusschen Michaël en Lucifer, in 't vijfde bedrijf van Vondels Lucifer. Nog kan een beschrijving ingelascht worden in een red e, een a a n sp r a a k of een ver h a n del in g; men noemt ze dan oratorische beschrijving. Deze heeft voor doel een bewijsvoering ~terker, meer overtuigend te maken. B. v. Verriest : Hel Landvolk (Zuid en Noord II) .. Hoedanigheden van een literaire beschrijving. 125. Als algemeene wenk voor het goed beschrijven kan gelden, wat August Vermeylen, in zijn prachtig boekje « Van Gezelle tot Timmermans », zegt van Guido Gezelle, dien onvergelijkelijken meester van de natuurbeschrijving : « Als we GezelIe lezen, zijn onze oogen gelouterd, herdoopt, er wordt niet meer over de zaken gepraat, we voelen ze, we ademen er in, we hooren de stemmen van het loover en den wind, we ruiken de vochtigheid van den dauw, we smaken den smaak van het grasje in onzen mond ... "Vat Gezelle ons geeft, is levens-onmiddellijkheid en levens-algeheelheid ».
En van Streuvels getuigt hij, dat in zijn werk « ... de dingen zelf voor ons opgeroepen worden duidelijk alsof we er voor stonden, duidelijker soms, want we zien ze scherper en in ruimer opgetogenheid dan gewoonlijk, met hun eigenaardig wezen, hun geur, hun ziel, de lucht die er als de uitademing van is. Het is of we onder den open hemel door hoog gras loopen, we voelen de lente met heel ons lichaam. » J.
VINDING.
126. Scherp waarnemen is hier een allereerste vereischte (Vgl. 9, 10).
In tegenstelling met den schilder of den beeldhouwer, die met het tafereel voor oogen arbeiden kunnen, moet de woordkunstenaar dit veelal doen in de eenzaamheid en afgeslotenheid van zijn werkkamer. Dus moet hij, wat hij beschrijven wil, vooraf zoo scherp en nauwkeurig hebben waargenomen, dat hij het naderhand
-
99-
duidelijk en met alle lijnen en kleuren vóór zijn verbeelding heroproepen kan. « Wie niet waarnemen kan, wie niet gestadig zijn oogen en ooren openhoudt, zal nooit kunnen schrijven. » J. Persijn. Lees hierover ook Taeymans : Leeren opmerken (Z. en N. II).
127. Herscheppen met de verbeelding. Een beschrijving hoeft echter ge e nco pi e te zijn van de werkelijkheid; heel dikwijls zal een schrijver uit details, hier en daar waargenomen, een heel nieuw tafereel samenstellen of een nieuw personage scheppen. Toen Streuvels zijn bekende schets In het Duivenhok schreef, had hij zelf nog nooit een duivenhok bezocht, maar was door gesprekken met zijn kameraden met alle bijzonderheden vertrouwd geraakt. Zoo ook leerde hij de toestanden en de landschappen die in zijn Oogst beschreven worden, kennen uit de verhalen van de « Franschmans », Vlaamsche oogstwerkers in Frankrijk. Uit al. die losse details herschiep zijn verbeelding weer het geheel. F. Tîmmermans schrijft over zichzelf : « Ik schrijf wat ik zie. Alles wat ik schrijf, de minste kleur, elk gebaar van mensch en dier, 't beweeg van boom en wolken, een rimpel op de Nethe, ik moet het eerst kristalhelder in mijn verbeelding zien. »
128. Het Standpunt. Gewoonlijk zal een zelfde tafereel door verschillende menschen ook op 'n verschillende manier bekeken worden, en de stemming die bij ieder van hen ontstaat, zal anders zijn naargelang ook het standpunt van waaruit ze de dingen beschouwen verschillend is. Lezen we b. v. een beschrijving van een gelijkaardig tafereel - De Processie - bij drie verschillende schrijvers : Timmermans (Taalgroei I); Erens (Z. en N. lIl); Eeckels (Taalgroei I). Bij Timmermans vinden we die mengeling van fantasie en werkelijkheid, die lust in 't bespieden van 't folkloristische, dien zin voor humor die meestal zijn literair werk kenmerken.
100 Erens is de realist en impressionist die tal van kleurige details noteert, maar niet doordringt tot het diepere lev~n wàarvan de processie de uiting is. Eeckels is, zooals gewoonlijk, de uitvoerige beschrijver, die heel de processie groep na groep afschetst, maar dit in de ontroerde gemoedsstemming van een geloovig dichter. 129. De juiste bijzonderheden. 't Is dus de taak van den schrijver te ontdekken -- dit kan spontaan gebeuren of door bewust-scherpe ontleding welke trekken en bizonderheden in de geziene dingen hem troffen en bij hem die bepaalde stemming verwekten. Die en die alleen - bij uitsluiting van al het andere -- zal hij naar voren brengen.
Lees de drie volgende stukken, die alle !zet woud beschrijven : C. Gezelle : Het Woud rfaalgroei I); Streuvels : Het Woud (Taalgroei I); Vermeylen : Het Woud bij nacht (in De Wandelende Jood). In elk van die stukken vinden we een gansch ander uitzicht van het woud voorgesteld. Ga even na, hoe bij C. GezeIIe alle bizonderheden een stemming verwekken van rnst, stille vredigheid; bij Streuvels, het luidruchtig zomergeweld schilderen; bij Vermeylen, het geheimzinnige beangstigende van 't nachtelijk woud laten aanvoelen. 130. Niet te veel details. De juiste weergave van dit eigen uitzicht der dingen en van den indruk die er door wordt verwekt, vereischt niet noodzakelijk een overvloed van bizonderheden. Te talrijke bizonderheden zullen heel dikwijls het overzicht van het geheel verhinderen en den indruk verzwakken en vervagen. Vergelijk een schets van Querido b. v. lylarktkullstenaar (zie hieronder : 135) met een van De Laey, b. v. De Bedelaar (Taalgroei I).. Ge zult opmerken, dat De Laey met veel minder details even raak een personage typeert als Querido, en dat bij De Laey het personage in zijn heele gestalte voor onze verbeelding staan blijft, wat bij Querido het geval niet is.
-101
~
Vergelijk nog in dit opzicht de beschrijving van een Stierengevecht door Van Looy (Zuid en Noord 1I) met die van een zelfde tafereel door Simons (<< In Spanje »). Ga nog even na, hoe Van Langendonck in het sonnet Hannibal (Zuid en Noord II) met even sterke plastiek verscheidene - overigens mooie - bladzijden van den Latijnschen schrijver Titus Livius samenvat (1). Lees ook de leerrijke bladzijden van Vermeylen over Streuvels en Van Looy (Verz. Opstellen 11), waarin de bekende criticus de heldere soberheid van de plastiek van Streuvels stelt tegenover de overdadige weelderigheid van die van Van Looy. 11.
DE SCHIKKING.
131. Ook deze is bij de beschrijving van groot belang. Alle trekken en details moeten zóó gerangschikt en met elkaar verbonden worden, dat het overzicht van het geheel gemakkelijk wordt, en dat meteen die bizonderheden die aan de dingen hun eigen karakteristiek uitzicht geven, in relief komen te staan.
132. Gelijk gezegd is (115), volgt men de plaatselijke orde vooral in taf ere e 1 e n; de ohronologische, vooral in t 0 0 nee I e n; de logische is somwijlen te verkiezen, vooral bij de verdere on der ver d e eli n g : men begint met de hoofdlijnen en eindigt met de bizonderheden. B. v. Het tafereel van Cyriel Buysse : Lente (Dicht en Pl'. 1), beschreven naar orde van plaats nI. van perspecticf, van het voor- naar het achterplan; - het tooneel van Streuvels Veeprijskamp (ibid.), naar orde van tijd; - in Hooitijd, van C. Buysse (Z. en N. lI) werd de logische orde gevolgd. 111.
DE INKLEED ING.
133. De stijl in een beschrijving moet boven alles plastisch zijn. De zoogenaamde « pittoreske lijn » is hier een noodzakelijke vereischte. Die plasticiteit kan en moet samengaan (1)
Ook bij
Le~·tens
: Ned. Bloemleûng en t.;. E. G. VI. Lyr.
-102 met helderheid, eenvoud, en bondigheid. Herlees hierover de nrs 47-52. Voorbeelden van dergelijken plastischen stijl vinden we onder andere bij Tony Bergmann, Stijn StreuveIs, F. Timmer'mans, F. Van Eeden.
Bespreking van enkele beschrijvingen. Á.
Goed gelOlaagde. BETHLEHEM.
Blij-pijpend op hun veldschalmei die, herderkens zijn heengegaan, diep door de bl{1llkbesneeuwde hei, ver in den blauwen schijn der maan. Sint Jozef deed de staldeur toe, en stopie stroo iIl scheur en spleei. Hij legde zich, van waken moe, te slapen op zijn opperkleed. Ook Jezus lachte langer niet klaar turend in hel pinkend licht. Maria neurde een wiegelied : die stralende oogskens vielen dicht. Dan zocht ook zij, gezeten bij de lage kribbe, een kl.eenen slaap. In 't geurig hooi haar blond hoofd lei ze naast het hoofdje van heur schaap. Men hoorde door de wereld groot alleen de lispelaám dier twee. Er kwam over der eeuwen nood verteedering van liefde en vree (H. Thans). 't Onderwerp van dit gedichtje is heel eenvoudig : 't Heihg Huisgezin dat in den Kerstnacht, na 't vertrek der herdertjes, rusten gaat. 't Gedichtje laat in ons een indruk na van vrede en eenvoud,
-103 van verteederende vroomheid, met toch op 't einde een innige en diepe ontroering voor de groote wereldgebeurtenis, die in al dien schijnbaren eenvoud het aanschijn der wereld vernieuwde. Die indruk van eenvoud en vrede wordt verwekt hierdoor, dat vooreerst de dichter zelf, in zijn beschouwing van 't Kerstdag-mysterie, vooral onder de bekoring kwam van wat er innigs en vredevols in dit mysterie ligt, wat ten andere gansch met zijn dichterlijke geaardheid overeenstemt. Alleen dus die details die eenvoud, vrede, stille, innige liefde uitwasemen, ziet hij voor zijn verbeelding werkelijkheid worden en blijft die met ontroering en genoegen beschouwen. En met zijn groot plastisch vermogen schetst hij het door hem zoo geziene tafereeltje zoo juist en aanschouwelijk, dat het ook voor ons ali; geziene werkelijkheid wordt en in ons een zelfden indruk verwekt als eerst bij hem. - Ook het rhythme met zijn zachte, vredige deining als 't neuriën van een oud liedje, versterkt dien indruk. Vooreerst de heengaande herdertjes : 't is als een tafereeltje in de verte van uit het vensterke van het stalleke gezien, gelijk op een schilderijtje der Vlaamsche Primitieven : eenige karakteristieke trekken doen alles voor de verbeelding oprijzen :
blij-pijpend op hun veldschalmei ... diep door de blankbesneeuwde hei, ver in den blauwen schz'jn der maan. Even eenvoudig-schoon en aanschouwelijk stelt hij het stalletje zelf voor en de leden van 't Heilig Huisgezin. Waar de doening van Sint-Jozef beschreven wordt, zijn het juist die schijnbaaronbelangrijke details :
Sint Jozef deed de staldeur toe, en stopte stroo Z'n scheur en spleet... die dien indruk verwekken van eenvoud, simpele bezorgdheid, gewone maar zoo innige huiselijkheid; en wat is dat alles diep gevoeld in zijn grooten eenvoud! In Kind maar maar
't heerlijk tafereeltje van de vredige rust van Moeder en bereikt de dichter weer het hoogste door eenige simpele raak-geschetste trekken. Zoo in stroof 3 : Ook leus ... ; vooral in stroof 4 : Dan zocht...
-104 De laatste stroof voltooit het tafereel op grootsche en visionnaire wijze, maar toch nog steeds in de meest simpele bewoordingen: Men hoorde door de wereld groot alleen de lispelaàm dier twee... Echte kunst is steeds eenvoudig. DE LAATSTE STORM.
Bulderend speelt de zee met 't oude vaartuig. Kalm, manhafUg kampt de grijze zeeman met den storm. Maar splijtend te allen kante vreeselijk kraken de oude brooze wanden. Blf!ek en bevend staart alom de manschap naar het krakend want werk en den zeeman. « Sloepen af en vrouwen eerst! » gebiedt hij. Wieg'elend waggelen sloepen in den storrem, angstig ijlt de manschap in de sloepen. Eenzaam staat op 't oude vaartuig de oude zeeman. « Vol! » zucht hij, « vaartwel, matrozen, redt u. » Door den storm verdwijnen zijne sloepen. Bulderend speelt de zee met 't splijtend vaartuig. Kalm, manhaftig bidt de grijze zeeman, de armen rond een mast. Zoo lang'c reisden schip en zeeman samen door de stormen; grijs is 't hoofd geworden van den zeeman, krakend en versleten 't machtig vaartuig.... o de wind, de zee, de l,aatste storrem! Schuimend, bruisend stijgen wilde baren onder zijne voeten. Krakend, berst end, in de diepe kolken draait het vaartuig.... Samen duiklen schip en man, v'erzwolgen. Machtig stormt de zee weer grootsch en eenzaam. (A. Rodenbach.) Rodenbach is er in geslaagd in dit kort gedicht - slechts vier en twintig verzen - dit geweldig tooneel in zijn volle grootschheid voor de verbeelding op te roepen. Alles is er : 't oude schip in den storm, de angst der bemanning, de kalme moed van den ouden kapitein, de redding der opvarenden, de zieletoestand VHn den achtergebleven kapiteiD
-
105-
in die tragische oogenblikken, de ondergang van schip en zeeman, de triomf van de zee. Maar in al die onderdeelen van het tafereel werden alleen die bizonderheden waargenomen en uitgebeeld - soms een enkele - die werkelijk de hoofdlijn er van uitmaken, waardoor al de rest gesuggereerd wordt. Ga even na, hoe nagenoeg alle woorden in dit gedicht teekenend, schilderend zijn. Let ook op den grooten eenvoud in de bewoording. De dichter schroomt zelfs niet dez.elfde uitdrukking te herhalen, daar waar door die herhaling de indruk wordt versterkt. Lees een prachtige bespreking van dit gedicht bij Cyricl Verschaeve De Dichter Albrecht Rodenbach.
135.
B. Minder goed geslaagde.
« Tusschen zijn moeder en zijn vader zat Adriaan met ziïn gezicht in 't licht, aan de tafel, die zijn voorarmen raaktein. Het tafelzeil was eigenlijk donker-purper, waarin dof-roode, en zwarte figuren waren, en het dekkertje dat aan de vier kanten van de ronde tafel een ha!.f ovaal van lIet zeil bloot liet, had bij Adriaan den riggel van zijn stevigen sm allen zoom. - Het groote middendiep van Adriaans bordje had aan den vensterkant een strookje schaduw van zijn rand, die hooger was en naar wiens eigen schulp-glooying het zelf toeglooide. Zijn mesje lag er naast, recht, het lemmer er van was tinkleurig, zooals hij vroeger een kroes had gehad, maar dat was hee~ dun en met een heel scherpen kant. Het heft er van was effen dof zwart. Dit was zijn mesje. :. (Van Deyssel.) Veel stijlvaardigheid besteed aan een onbeduidend gegeven, waarin niets menschelijke belangstelling opwekt, waar geen stemming van uitgaat, geen schoonheidsontroering. MARKT-KUNSTENAAR.
Maar Jood bleef star-kalm in z'n donkere figuring op dé kruk, z'n vonkzwarte oogen hevig suggereerend in z'n hoofd. Stil had ie op z'n tafeltje de trompet en tsjing neergelegd, groote toortsen papier gerol.d en in brand gestoken, dat ze rookvlamden in z'n handen. Zachte kringen van vlammenlicht, zwierden hoog om
-
106-
zijn zwart hoûfd, donkerend tegen den laag-stralenden zonschijn in. Walm-rook dampte blauwÏJge mist rond z'n hoog-staand lijf, dat reuzigde tegen de polderlucht. Telkens als toortsen bijna uitgebrand waren, rolde ie met linkerhand nieuwe, zwaaide ze in kringen, dan één, dan twee, geheimzinnig om z'n gelaat; stak weer andere ààn, wierp wèg de uitgebrande. - Nu en dan bazuinde ie tusschen het smokige, roetige gloed-rood gewalm, in den mist van z'n mysterieuze goochelsfeer trompetklanken uit, dat ang'stiger, burlesker, z'n omdampt-moorsche kop scheen te zwellen tegen 't hemelrood in. - (Querido.) Ongeméen plastisch van stijl, maar overladen met bizonderheden, waardoor ten slotte enkel een verwarde weergave van het heele beeld ontstaat. Een dergelijke « indigeste » beschrijving vermoeit weldra den lezer, waardoor dan ook alle belangstelling teloorgaat. DE STORM.
Wen over 't g'rijze land de wilde winden woeden, Wijl stormen razend-dol, in blinde rooverszucht, Met warr'lend moordgenot, hun onheilskind'ren voeden, Wijl ijz'ren-ijzelschroot doorzweept de wanhoopslucht; Wen op het dooden-veld, de dooden niet meer rusten, Maar huilen in 't geloei, en smeeken om wat vreê, Waar trouwe twijgen nu, die eens de dooden susten, Waanzinnig van de pijn, vergaan in wervel-zee; Wijl op den naakten rug del' uitgemerg'lde daken De storm neerploft als 'n gier, 't bevlamd oog tuk op bloed, Zijn klauw, besmeerd, in 't rillend-lillend lichaam wroet, En zijn prooi scheurt en schudt, zoodat de beenderen kraken; Dan voel ik me nevens U, mijn Vorst, mijn heldenvolk, Die vaster dan de burcM, waartegen stormen beuken, Onbuigbaar, trotsch en pal, als d'eeuwige reuzenbezzken: Den kop ten hemel heft in woel'ge stormen-kolk! (Il. Balieus.) Onevenwichtige samenstelling van het tafereel; ecn onontwarbaar dooreengehaspel van « wilde winden ... ijz'ren ijzelschroot... huilendc dooden ... twijgen in wervelzec ... uitgemerg'lde daken ... een gicr op een prooi ».
-
107-
DE LIMBURGSCHE KEMPEN.
Het onbeperkte Limburg lacht ons tegen, Als 't maagdlijn dat, voor ijdlen praal verlegen, Den eenvoud als den schoonsten tooi aanziet. Geen rots die 't hoofd hier door de neevlen schiet; Geen bergen, die het vl(1kke veld doorkruisen; Geen stroomen, die het rustig oord doorbruisen; 't Bedwelmend stadsgewoel is Limburgs niet. Onmeetbre velden, overlaàn met schatten; Bebloemde weMen met onschatbaar vee,' Kristallen beekjes, die door akkers spatten, Of murmelend een zwaanblank dorp omvatten; Aartsvaderlijke eenvoudigheid en vreê Houdt in die streek 't gevoelig hart gevangen, En doet ons, ver van daar, ze nog verlangen. (Désiré Claes.) Stijl zonder eenig plastisch vermogen, opeenstapeling van gemeenplaatsen.
HET VERHAAL
Wat is een verhaal?
136. Een verhaal is de uitbeelding, door het geschreven of gesproken woord, van menschelijke handelingen vanaf het ontstaan er van, door mogelijke verwikkelingen heen, tot aan de uitkomst. B. v. De Japansche Steenhouwer van Multatuli (Nederl. Leesboek III, Mussche; Dicht en Proza 1). We volgen daarin de geschiedenis van den ontevreden steenhouwer, door al zijn gedaante- en lotsveranderingen heen, tot hij weer een steenhouwer en een tevreden mensch wordt. Van een schamel Moedertje van E. Claes (Z. en N. UI; Leytens Ned. BI.). Hierin zien we verhaald, hoe een moedertje haar zoon - die ten oorlog opgeroepen is - naar de kazerne brengt, hem later nog eens bezoekt vóór het gevecht, en ten sloUe bij haar derde bezoek hem doodgeschoten vindt. OPM. Ook waar niet-menschelijke wezens optreden, kan er sprake zijn van verhaalkunst, wanneer hun handelingen in zekeren zin met die van menschen gelijkgesteld worden en hun menschelijke gevoelens en beweegredenen worden toegeschreven. B. v. Het Krabbetje en de Gerechtigheid van Van Eeden (Zuid en Noord TI); De Pedante Paddestoel van Metz-Koning (Dicht en Proza I).
Soorten van Verhalen.
137.
NAAR Dl'N VORM.
Zooals de beschrijving, kan ook een verhaal in strikt zak e I ijk e n toon gehouden worden. Het geeft dan een stipt-nauwkeurig relaas der feiten zonder meer. Dit is het zakelijk verhaal. Vb. Rombouts : Uit hef Leven van een groot man (Taalgroei 1). Een verhaal kan ook in dichterlijken trant geschreven zijn: kan beoogen, door levendige uitbeelding van karakters
-
109-
en aanschouwelijke voorstelling van gebeurtenissen schoonheidsemotie op te wekken. Dit is het literair of dichterlijk verhaal, waarover men het gewoonlijk heeft als men over vertelkunst gewaagt.
138.
NAAR DEN INHOUD.
Het historisch verhaal: waarin echt-voorgekomen gebeurtenissen worden verhaald. Vb. Blok : Bij den troonafstand van Karel V (Zuid en Noord 11); K. Alb. Thym : Laatste levensdagen en dood van J. Alb. Thym (Ibid.). OPM. De zoogenaamde « historische roman» behoort gedeeltelijk bij het eigenlijk h i s t 0 \. i s c h verhaal en gedeeltelijk bij het f i c tie f verhaal.
Vb. Conscience : De dood van Jacob Van Artevelde (Dicht en Proza I); - De Pillecijn : De marteling van Pieter Fardé (Nederl. Leesb. Leytens); - Alb. Thym : De zoon van Vondel (Zuid en Noord 11). Het oratorisch verhaal : zoo wordt een verhaal genoemd, dat, ingelascht in een rede of een ander betoogend werk, zóó wordt ingekleed, dat een bepaalde overtuiging er door wordt opgewekt. Vb. MultatuIi : Saïdjah (in Max Havelaar) Zie cr uit : Saïdjah's buffels (Nederl. Leesb. I1, Musschc; Dicht en Proza I; Nederl. Leesb., Leytens). Het fictief verhaal : waarin personen en gebeurtenissen door de ver be e I din g van den schrijver worden geschapen en uitgedacht. Dit is de meest voorkomende soort, waartoe dan ook bijna al de verhalen behooren die we vinden in onze bloemlezingen. OPM. 1. Het ficti~ verhaal wordt naar zijn inhoud en zijn omvang weer onderverdeeld in allerlei soorten : naar zijn inhoud omvat het de fabel, het sprookje. de sage. de legende; - naar zi}n omvang : de vertelling. de novelle. den roman. OPM. 2. Het zoogenaamde epos behoort door zijn wezen en inhoud eveneens tot de verhaalkunst, maar wordt om zijn zeer eigen, door traditie vastgestelden vorm. gewoonlijk afzonderlijk gerangschikt.
-110 Hierover, alsook over de even vernoemde verhaal soorten in hun historische ontwikkeling, zal gehandeld worden in het hoofdstuk over de Epiek.
Het dramatische verhaal : dat uitsluitend of toch hoofdzakelijk de tra gis c h e, 0 n t roe ren de ziJde der gebeurtenissen naar voren brengt. Vb. E. Claes : Vadertje Musset (Dicht en Proza 1) (1); M. Sabbe : Melsen's Kruis (Nederl. Leesb., Leytens); - Netschel' : Willem dood gevonden (Zuid en Noord 11). - A. De Wit : Dood van Si-Beng-kok (D. E. G. Gem. Pr.; Z. en N. U).
Het komisch of humoristisch verhaal : dat uitsluitend of hoofdzakelijk den I e u ken kant van het leven voorstelt. Vb. Constience : Baas Ganzendonck (Zuid en Noord 11); E. Claes : De Witte en de Leeuw van Vlaanderen (Neder!. Leesb., Leytens; Taalbloei I); - J. De Cock : Een avontuurlijke vischp.artij (Taalgroei I; Dicht en Proza 1). (2) OPM. Dikwijls wisselen het dramatische en het komische met elkaar af in hetzelfde verhaal. Zoo b. v. in Wannes Raps van E. Claes en in Ernest Staes van Tony Bergmann.
Het avonturen-verhaal : waarin vooral avontuurlijke gebeurtenissen worden verteld. - Hiertoe behoort b. v. het detectieven-verhaal. Vb. H. Heyermans : Gevleugel.de daden.
Het psychologisch verhaal : dat zich hoofdzakelijk bezighoudt met het inwendig gebeuren, met het verloop van zieleconflicten. B. v. Streuvels : Alma. OPM. In de beste werken der verhaalkunst wordt het u i t e ri ijk en het i n nel' I ijk gebeuren door elkaar geweven : het verloop der uiterlijke handelingen wordt "door hetgeen in de zielen omgaat, gemotiveerd en gedragen.
B. v. F. Timmermans : De Pastoor van den bloez'enden Wijngaard.
(1) Ook Z. en S. J. -
(2) Ook Lcytens
Ned. BI. : Op mijn Kamer.
-111Hoedanigheden van het literair of dichterlijk verhaal. VINDING EN SCHIKKING.
139. Een goed verhaal zal één zijn. - Herlees 103-5. a. Het mag slechts één hoof d h a n del i n g bevatten, waarmee ook de intrige samenloopt. b. Die eenheid in het verhaal veronderstelt een logische samenstelling, dus ook een - in de groote lijnen althans vooraf goed overwogen plan.
140. Een goed verhaal zal de belangstelling opwekken : a. voor de geb e u r ten i s sen die worden verhaald : die moeten gewichtig genoeg zijn om 't publiek voor wie men schrijft, te treffen. Zoo zijn b. v. weinig boeiend, om wille van hun onbeduidenden inhoud, enkele verhalen uit de Sichemsche Novellen van E. Claes. Soms echter kunnen op zichzelf weinig interessante feiten, door de kunst van den schrijver, door de humoristische of karakteristieke wijze van voorstellen, toch zeer boeiend worden. Zoo b. v. de novelle Een nieuw hoedje van Streuvels (in Z. en N. 1), of nog De Witte van E. Claes.
b. voor de 0 n t wik k eli n g en de ver wik k eli n g der verhaalde gebeurtenissen. - Bij gelijke verdiensten op ander gebied, zal dat verhaal steeds het meest behagen waarin een « intrige » aanwezig is, die de belangstelling gaande maakt en de nieuwsgierigheid prikkelt in stijgende maat tot aan de ontknooping. Deze dient altijd eenigszins onverwacht en verrassend te wezen. Omdat in alle literaire verhalen een dergelijke spannende verwikkeling moet aanwezig zijn, noemt men het hoofdgedeelte gewoonlijk « knoop », de afloop « ontknooping ». Om van meet af belangstelling te wekken, gebruikt men, waar het past, het « dramatisch begin» (116, doelmatig). c. voor de per s 0 n e n wier lotgevallen in 't verhaal verteld worden. - Vooral de personen die daarin een leidende rol vervullen, moeten door hun karakter, of door een
-112 of anderen uitspringenden trek er van, werkelijk belangstelling kunnen opwekken en sympathie of antipathie kunnen wettigen, zoodat menschelijk meeleven en meevoelen met hun lotgevallen mogelijk wordt. Prachtig is in dit opzicht het verhaal van E. Claes : Van een schamel moedertje (Leylens : Ned. Bl.; Z. en N. lIl).
141. Een goed verhaal zal waar zijn:
a. in 't verloop der geb e u r ten i s sen. Die moeten in de werkelijkheid zoo kunnen voorkomen. Daarom mag 't verhaal niet een opeenhooping worden van buitengewone, zeldzame voorvallen en incidenten. In een historisch verhaal - ook als het ten deele fictief is - mag het vertelde niet tegenstrijdig zijn met algemeen als historisch erkende toestanden en feiten. De ontwikkeling der gebeurtenissen moet psychologisch verantwoord kunnen worden. b. in den a f loop : de uitkomst of ontknooping moet gewettigd zijn door de ontwikkeling der feiten.
c. in de uitbeelding der kar a k ter s. Totaal booze of totaal goede karakters - die in 't werkelijk leven al heel zeldzaam zijn, als ze er àl in voorkomen mogen in een verhaal slechts zeer zelden optreden. De personen moeten heel het verhaal door handelen volgens het hun gegeven kàrakter; vooral moet ieder naar eigen aard reageeren op alle voorvallen en incidenten die de schrijver in 't verhaal laat gebeuren. Waar 't pathetische in de uitbeelding der karakters overdreven wordt, is het gevolg: hol romantisme en drakerigheid. Dit is 't geval in sommige verhalen van Conscience b. v. in Het IJzeren Graf. Waar het komische onpsychologisch wordt aangedikt, worden de personages tot karikaturen, zooals b. v. in de Fanfare van Sichem van E. Claes.
d. in het schetsen der 0 m ge v ing. De omgeving - landschap, straatuitzicht, huiselijk en sociaal leven - moet trouw geschetst worden naar de streek of plaats waarin de schrijver zijn personages situeert.
-113 In historische verhalen is onontbeerlijk wat men noemt « plaatselijke kleur », « locale kleur »; dit vergt uitgebreide en nauwkeurige navorsching. Prachtig van locale kleur is b. v. Damascus van Th. Van Tichelen (Taalbloei I). 142. Een goed verhaal zal bondig zijn. Q. Die vereischte bondigheid sluit uit : alle 0 ver t 0 11 i g e beiSchrijving. Alleen mag - en móet dan ook - beschreven worden, in zooverre het noodig is om de personen in hun eigen omgeving te situeer en, of om de handeling als levende werkelijkheid voor te stellen. Tweeërlei overdrijving dient hierin vermeden : èn de beschrijvingsmanie, zooals bij de vroegere zoogenaamde realisten onder de « Tachtigers » en gelijk weleens bij Streuvels; èn de al te ver gedreven soberheid in het beschrijven, zooals bij de latere zoogenaamde « expressionisten », G. Walschap b. v.
b. De d i alo 0 g moet « gecondenseerd » worden. Alleen die stukken dialoog mogen in 't verhaal ingelascht worden, die de personages beter typeeren, of die een noodzakelijk deel van 't verhaal zelf zijn, 't is te zeggen, die de handeling verder brengen. - De dialoog moet aangepast zijn bij den aard der personen die in 't verhaal optreden - hij moet echter geen copie zijn van de alledaagsche spreekgewoonte en hoeft ook niet noodzakelijk gehouden te worden in dialect. Een meester in de kunst van den dialoog is wel Renier Snieders, b. v. in zijn verhaal : Uit de acht Zaligheden. 143. Een goed verhaal zal helder zijn: Q. in 't verloop en in de verwikkeling der geb e u r ten i ssen; de lezer moet een gemakkelijk overzicht kunnen bewaren over 't geheel en over al de onderdeel en. b. in 't samenspel der per s 0 n Q ges: die wezen liefst niet te talrijk. Een groot aantal personages in 't zelfde verhaal zóó laten leven, dat ze voor den lezer in al hun handelingen duidelijk afgeteekend blijven, dat kunnen alleen de
-114 groote meesters in de letterkunde in den vreemde b. v. Dickens, Daudet, Tolstoi; bij ons Timmermans, hoewel in mindere mate. INKLEEDING.
144. Een goed verhaal zal levendig zijn
a. door het vlug, maar raak typ eer C' n der per S 0 n ages; ook door het schetsen van het karakteristieke in hun uiterlijke verschijning, vooral waar dit hun innerlijk verraadt. b. door het plastisch en te juister gelegenheid sc h i 1der end e rom ge v in g, waardoor de handelingen der personen zelve beter uitkomen, als in reliëf op den hun eigen achtergrond.
c. door het af wis s e Ie n der taf ere el en: sterk dramatische moeten afwisselen met meer rustige, ontroerende' met leuke - lach en traan! d. door het inlasschen van brokken d i a I oog daar waar de verhaaltrant eentonig dreigt te worden. Voorbeelden van echt-Ievendigen verhaaltrant vinden we bij G. GezelIe, in zijn Doolaards in Egypte en Van den kleenen hertog.
DE BRIEF
. I. DE BRIEF IN HET ALGEMEEN
145. Wat is een brief? - Het is « een schriftelijk onderhoud met een afwezigen persoon ». Uit de natuur en het doel van deze soort van opstellen kan men opmaken, aan welke eischen ze moeten voldoen. Hoedanigheden en Vereischten.
146. De brief is een
0
n der hou d.
a. Zich met andere personen onderhouden, zoo schriftelijk als mondeling, is een noodwendigheid van het maatschappelijk leven. Het behoorlijk briefsehrijven is dus een kun s t die allen, en vooral de gestudeerden, zich eigen moeten maken. ':Vie ze verzuimt, zal onvermijdelijk de gevolgen hiervan ondervinden. b. Een onderhoud zal grootelijks verschillen èn volgens de per s 0 n en met wie, èn volgens het 0 n der wel' p waarover het wordt gehouden. In ieder geval zijn daarbij zekere beleefdheidsvormen in acht te nemen die door het gebruik zijn ingevoerd: de titulatuur: titels en aansprekingen; sommige min of meer vaste formules, vooral aan het einde van een brief; daarenboven in brieven allerlei gebruiken door de beschaving ingevoerd: hoedanigheid en formaat van het papier, inrichting van het adres enz. OPM. Deze voorschriften van het ceremonieel der brieven zijn te vinden in boeken over wellevendheid b. v. MGR A. F. DIEPEN De Wellevendheid (Vrij naar het Duitsch van MGR D' J. B. KRIER. 12" druk. Malmberg, 's Hertogenbosch. 1931); Wellevendheid, door den Bl;sTuu~mER VAN EEN OPVOEDINGSGESTICHT; inleiding door Caesar Gezelle (5" dr. Jos. Vermaut, Kortrijk. 1930); - L. DE PAEUW Nette Manieren (2" dr. orf. de Publicité. Brussel. 1934).
-
116-
Voornaamste titulatuur en enkele begin- en slotformules zie A. E. DE BOEeK : Handboekje voor het Briefschrijven (Joz. Van In & Cie, Lier); - J. GRAULS, PRo MELIS, CONST. H. PEETERS : Taalkundig Handboek (3 e dr. « De Sikkel », Antw. 1933). C. Met vreemden spreekt men korter, voorzichtiger, beleefder dan met kennissen en vrienden. Verder, om b. V. een boek te bestellen in een winkel, laat men het bij het strikt noodige, terwijl men in een samenspraak met vrienden alles zegt wat voor dezen van eenig belang kan zijn. Daarom zal des te meer een brief zich moeten onderscheiden door zijn gepastheid : merkelijk zal hij verschillen volgens de hoedanigheid van schrijver en geadresseerde, en niet minder volgens den aard van het onderwerp dat er in wordt behandeld. Vgl. 31-33. d. In alle samenspraak is de rede betrekkelijk eenvoudig, ongekunsteld, natuurlijk, levendig. Daarom zal ook de brief over het algemeen in een eenvoudiger trant geschreven worden dan andere opstellen. Waarom zou men hier ongewone woorden en wendingen gaan gebruiken die men zelfs bij het meest vormelijke spreken liever zou vermijden, zooals nuUelooze conjunctieven, genitieven, boekenwoorden enz. Vgl. 31, met de opm.
OPM. In brieven uit de vorige eeuwen komen stijve vormen overvloedig voor : men ging algemeen van de verkeerde meening uit, dat de taal die men s c h ree f, nu eenmaal heel iets anders was dan degene die men s p rak. Sedert is men gaan inzien, dat een taalgebruik dat beschaafd genoeg is om gesproken te worden, ook edel genoeg is om (onder gelijke omstandigheden!) geschreven te worden. De schrijftrant heeft in zake natuurlijkheid heel wat gewonnen. Niettemin vindt men nog te dikwijlS' in brieven (ook in de hieronder aangehaalde werken van Akveld, Muyldermans enz.) stijve vormen die het « schriftelijk onderhoud » onnatuurlijk maken. Lees b. V. dez~n aanhef : Ik ben kwaad, e c h ter niet op U, do chop mijzelf, wij 1 ik gisteren nret 'I e h u is was, wan nee r Ge mij op uwe terugreis een bezoek wil d e t komen brengen. Hoeveel zou hij winnen aan
-
117-
gemoedelijkheid, als men de gespatieerde woorden verving door vormen van het verzorgde spreken : evenwel, maar, omdat, thuis, toen, uw, wilde!
147. De brief is een sc h rif t e li j konderhoud.
a. Wat geschreven is, blijft geschreven : verba volant, scripta manent. Is er dus zelfbeheersching en tact noodig bij het spreken, bij het schrijven zijn dat nog dringender vereischten. Als een model van omzichtigheid en tact kunnen dienen de brip.ven van Vondel aan Huygens en Hooft. Zie Z. en N. 1I, met de aanteekeningen van Van Lennep. - Vgl. ook het àl te voorzichtige antwoord van Hooft (Ibid).
b. Wie schrijft, wordt redelijk verondersteld den tijd te hebben om zijn geschrift en zijn uitdrukking te verzorgen. Hoe meer uw brief hierin uitmunt, hoe duidelijker bewijs van achting gij geeft aan den geadresseerde.
148 . ... een onderhoud met een af w e z i gen persoon.
Volkomen duidelijkheid is dus geboden - weliswaar in àlle opstel - maar in een brief des te meer, daar hij gericht is tot een be p a a I den persoon, die zich uw onklaar heden niet zal laten welgevallen. In sommige brieven kan een verkeerd geformuleerde bewoording aanleiding geven tot betreurenswaardige gevolgen. 149. De voornaamste hoedanigheden die men bij het briefschrijven moet betrachten, zijn dus : beleefdheid, door inachtneming van de gebruikelijke
plichtplegingen, titels en formules; gepastheid van in hou d en v 0 r m, volgens de hoedanigheden van den geadresseerde en volgens den· aard van het behandelde onderwerp; betrekkelijke eenvoud, gelijk in een verzorgde samenspraak; voorzichtigheid, tact en zelfbeheersching; verzorgdheid, ook in zake geschrift en taal; duidelijkheid. st. O. D. - 5
-118 150.
OPMERKINGEN.
1 Modellen van brieven, de eene beter geslaagd dan de andere, kan men vinden bij 0
Akveld : Groot Brievenboek. 11" druk. Sijthoff, Leiden 1933. Uitg. voor België: Het Groote Nieuwe Brievenboek, bij Opdebeek, Antwerpen. Z. j. (1). A. Bergsma: Christelijk Brievenboek. 3" dr. Groen, Leiden. Z. j. Kan. J. Muyldermans : Handboek voor het onderwz';s der Nederduitsche Taal. Opsteloefeningen verzameld en afg'ewerkt. 2" uitg. Mechelen, Van Velsen. 1898. (R. K. Jongensweeshuis, Tilburg) : Taal en Stijl, 3" cursus : I Spraakk. en Stijlleer, II Oefeningen. 3" druk. N. V. Veritas, Huidevetterstr. 21. Antwerpen. - SMITS en DE LAAT : Brieven. 2" dr. 1929. Ibid. Het spreekt vanzelf, dat men zulke « modellen » nooit letterlijk mag overschrijven. Ze kunnen den beginneling en den ongeoefende dienen als vingerwijzing, als aanleiding. 2° Literatoren die brieven hebben nagelaten. In de Oudheid: Cicero; Horatius. In de Nederlandsche letterkunde : in de 17" eeuw : Vondel; Hooft; Tesselschade (2); - in de 18" eeuw: Wolff-Becker; - in de 19" eeuw: Bilderdijk; Geel; Potgieter; J. Alberdingk Thijm; Mevr. Bosboom-Toussaint (3); Busken Huet; Douwes Dekker. - in Zuid-Nederland: J. Fr. WiIlems; G. GezelIe. In de Fransche letterkunde in de 17" eeuw : vooral Mevr. de Sévigné; St. Frans van Sales; Mevr. de Maintenon; Bossuet; Fénélon; - in de 19" eeuw: Jos. de Maistre; Courier ; Louis Veuillot. In de Duitsche letterkunde: zie b. v. Fr. Heiligenstaedt Deutsche Briefe von Gellert bis zur Romantik. (4) (1) Zie andere dergelijke verzamelingen bij VERSCHUEREN : Ned. Bibliogr. Woordenboek 2" dr. Turnhout, Brepols. 1933. -
I. v. brief.
(2) Zie Dr J. A. WORP: Een onwaardeerbare vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschatfe. 's Gravenhage, M. Nijhoff. 1918.
(3) Haar onuitgegeven brieven werden gepubliceerd door C. TAZELAAR in Slemmen des Tijds 1933 en 1934. (4) Für den Schulgebrauch und die Privatleklüre herausgegeben und erläuferl.
1914.
-
119-
3° Een bizondere vermelding komt toe aan het hierboven aangegeven werkje van A. C. DE BOECK. - Zoolang we in Vlaanderen niet gewend zijn aan echt Nederlandsche briefwisseling op alle gebied, zal er voor onze leerlingen behoefte zijn aan een boekje met voorbeelden van brieven van allerlei soort, en met een voorraad van gebruikelijke formules. - Van denzelfden aard is Brieven van SMITS en DE LAAT (zie hierboven).
Il. DE BRIEF IN HET BIJZONDER
151. Met het oog op hun doel en hun onderwerp, kan men de brieven rangschikken in : a. Zakenbrieven d. i. handelsbrieven b. v. om waren te bestellen, om te reclameeren over gebrekkige verzending, om rekeningen te innen; - en zuiver-ambtelijke brieven b. v. van een overste aan zijn onderdanen om een order te geven, van een beambte om verslag te geven over zijn dienst. b. Gelegenheidsbrieven d. i. zulke die men schrijft ter gelegenheid van bizondere omstandigheden in het leven : om geluk te wenschen, iets te verzoeken, te danken enz. c. Gemeenzame brieven: zulke die men schrijft aan bloedverwanten, kennissen of vrienden, uit onderlinge belangstelling of genegenheid. A. Zakenbrieven.
152. In deze brieven hoeft het gem 0 e d ni e t mee te spreken. Ze wezen klaar en bondig naar inhoud, correct en waardig van toon. OPM. Voorbeelden van handelsbrieven en inlichtingen er over vindt men in handboeken over « handelscorrespondentie " - Zie ook SERVAAS DE BRUIN : Nederl. Handelsbrieven 4" dr. Van Goor, Gouda. 1924. Ook allerlei zakenbrieven bij AKVELD (zie boven). Enkele briefjes bij A.. E. DE, BOECK en bij SMITS en DE LAAT.
B. Gelegenheidsbrieven.
153. In deze brieven is het noodig te ven s tot het gem 0 e d van den geadresseerde te spreken; steeds evenwel met de vereischte beperking en omzichtigheid, waar spraak is van niet-vertrouwde personen.
-120 Ge schrijft b. v. een nieuwjaarsbrief aan een weldoener of een overste. De toon zal hartelijk zijn, maar eerbiedig : een zekere grens van gemeenzaamheid moogt ge niet overschrijden. Heel wat vertrouwelijker zal een brief over datzelfde onderwerp zijn, als hij gericht wordt tot uw ouders, uw tante.
154. Vooral twee gebreken zijn hier te vermijden a. gebrek aan oprechtheid. - Overweeg het onderwerp van uw schrijven, doordring u van de aangename of treurige gevoelens die het in het gemoed van den geadresseerde verwekt : eerst dàn zal uw brief voldoende tintelen van warm gevoel. b. banaliteit (vgl. 12-15). - Ook deze zult ge vermijden door uw onderwerp rijpelijk te overwegen en het zóó te behandelen gelijk gij zelf het gevoelt, met juist die omstandigheden die bij déze eigen gelegenheid passen. 155. Het kan zijn nut hebben na te gaan, welke h 00 f dg e d ach ten gewoonlijk in sommige gelegenheidsbrieven tot uiting moeten komen. 156. In nieuwjaars-, naamfeest- en soortgelijke brieven spreekt men zijn dankbaarheid voor genoten weldaden (en zijn genegenheid) uit. Men wenscht den geadresseerde gezondheid, voorspoed, vreugde, Gods overvloedigen zegen. B. v. Tilburg (Stijl en Taal, zie boven: 150) : bI. 182; Ook Zuid en Noord II, nrs 297, 298.
157. In felicitatiën (br. van gelukwensching) ter gelegenheid van een huw e I ijk wenscht men de nieuwgehuwden veel huiselijk geluk, wederzijdsche troost en steun, ongestoorde oudervreugde. Bij z i I ver e n of g 0 u den b r u i lof ten geeft men lucht aan zijn blijdschap om het goede door de jubilarissen genoten (zie vorige brieven) en wenscht hun nog lange, gezegende jaren, zoo voor henzelf, als voor het welzijn en den troost van hun kinderen. B. v. Tilburg
(<<
Stijl en Taal») bI. 183, 184.
-121 Ter gelegenheid van een b i zon der gel u k (benoeming, herstel uit een ziekte enz.) : waar het pas geeft, verzuime men niet de verdiensten en bekwaamheid van den geadresseerde (zonder overdrijving 1) te prijzen. Men belove zich veel van de uitvoering van zijn nieuwe ambt, zijn herstelde krachten enz. B. v. Tilburg bI. 185. 158. In brieven van rouwbeklag of deelneming is de oprechtheid van ons medelijden een zeer dringende vereischte. Vooreerst moet het voor den bedroefden persoon blijken, hoe ge d e e I nee m t in zijn smart, hoe ge de grootte van zijn ongeluk of zijn verlies en de gegrondheid van zijn droefheid beseft. Dan eerst is hij in staat naar uw troostredenen te luisteren; deze zult ge bijbrengen zoo uit de natuurlijke als uit de bovennatuurlijke orde, in zoover ge kunt onderstellen, dat hij er gevoelig voor zal wezen. OPM. In het slot van zulke brieven herhaalt men de betuiging van zijn deelneming; in de onderteekening noemt men zich deelnemend, innig deelnemend ... B. v. Tilburg bI. 185 B en 186.
159. Brieven om iets te vragen, zichzelf of anderen aan te bevelen enz.
Men tracht vooreerst den geadresseerde gunstig te stemmen : door hem om verschooning te vragen voor te groote vrijheid, door zijn bekende welwillendheid te loven enz. Dan zet men het verzoek duidelijk uiteen. Men haalt beweegredenen tot inwilliging aan, men verzekert erkentelijk te zullen wezen. B. v. Tilburg bI. 187. - Muyldermans (Handboek ... , zie boven : 150) : bI. 59-64. OPM. 1. Is men min of meer zeker, dat het verzoek zalTngewilligd worden, dan betuigt men zijn « dank bij voorbaat». OPM. 2. In requesten en aanbevelingen gericht tot 0 f f ic i e el e personen (b. v. om voor een bediening in aanmerking te komen) gaat men beknopter, positiever, officieeler te werk.
-122 180. Brieven van berisping vereischen uiterst veel tact en voorzichtigheid. Toon aan, dat ge alleen handelt uit plicht en voor het welzijn van den geadresseerde. Breng hem zijn fout voor oogen en doe hem de zwaarte er van inzien. Verzacht zijn ongelijk door welwillende veronderstellingen. Druk de hoop uit, dat de misstap weldra zal hersteld zijn. B. v. Muyldermans bI. 54; 56; 35-37. OPM:. Is er sprake van lichtere vergrijpen, dan kan een bevriende persoon weleens zijn doel het best bereiken door te schrijven op luchtigen, ironischen toon.
181. Brieven om vergeving. De schrijver bekent ronduit zijn schuld. Omzichtig en nederig laat hij verzachtende omstandigheden gelden, als die werkelijk aanwezig waren. Hij drukt zijn spijt uit en verklaart zich desnoods bereid om de straf te ondergaan. Hij vraagt om vergiffenis en dankt bij voorbaat. B. v. Muyldermans bI. 35, 39, 50, 51. 182. Brieven ter reohtvaardiging eischen bizonder veel zelfbeheersching. Wacht een oogenblik af dat ge volkomen kalm zijt! Verklaar in allen eenvoud, beleefd en zacht, dat ge onschuldig zijt. Geef bewijzen. - Verontschuldig uw aanklager zooveel het kan : hij was verkeerd ingelicht, meende het goed, enz. - Vraag om verschooning voor de harde woorden die u mogelijk zijn ontvallen. 183. In brieven van dankbetuiging doet men o. m. uitkomen, dat men de verleende gunst hoogschat, ze zich waardig zal toonen. B. v. Zuid en Noord 11, n r 302. Muyld. bI. 1.
c.
Tilburg bI. 187 D. -
Gemeenzame brieven.
184. Personen die vertrouwelijk met elkander omgaan, kunnen schriftelijk voor elkander hun gem 0 e d u i tst 0 r ten, gelijk ze dat mondeling zouden doen,
-123 Hartelijkheid en ongedwongenheid van toon, oorspronkelijkheid in de uitdrukking, scherts en humor maken zulke brieven aantrekkelijk. Gekunsteldheid en slordigheid zijn hier twee uitersten waarvoor men zich gelijkelijk zal hoeden. Zie b. v. de meeste brieven in Z. en N. Il. -- Tilburg1 bI. 181,. ALGEMEENE OPMERKINGEN.
165. Fictieve brieven noemt men die, waarbij de epistelvorm alleen wordt gekozen om eenig ernstig of luchtig onderwerp des te los ser of te g e pas ter te kunnen behandelen. B. v. Horatius' « A.rs Poëtica» = Epistula ad Pisones; Wies Moens' CeMebrieven; - Prager Lindo's humoristische Brieven en Ontboezemingen. - Jos. de Maistre's Letlres sur l'Inquisition espagnole; - Lacordaire's Letlres à un jeune homme. - Nog, de Zielebrieven van P. Lippert S. J., uit het Duitsch vertaald door L. Dosfel.
166. Heeft men in een brief te beschrijven of te verhalen. dan kan men er slechts bij winnen door de wenken op te volgen die voor zulke opstellen worden gegeven.
DE VERHANDELING
,Wat is een verhandeling? 167. Een beschrijving en een vertelling bedoelen vooral van dingen, personen, handelingen, toestanden enz. een plastische uitbeelding of voorstelling te geven, die vooral de verbeelding, het gevoel treffen moet en schoonheidsontroering verwekken. De verhandeling wil uitsluitend of toch hoofdzakelijk een juiste ken nis geven van dingen, personen, toestanden, handelingen enz.; ze zal dus vooral tot het ver sta n d spreken. Alleen bijkomstig bedoelt ze esthetisch genot te verschaffen. Daaruit volgt, dat in een verhandeling de volgende hoedanigheden van overwegend belang zijn. 1. VINDING.
168. Zaakrijkheid. De verhandeling moet den lezer een voor hem ni e uwe ken nis aanbrengen over het onderwerp; b. v. nieuw feitenmateriaal bezorgen, weinig bekende dingen in een scherper licht zetten, een oorspronkelijke interpretatie geven of nieuwe toepassingen van bekende princiepen, een nog niet vermoed verband naspeuren tusschen anderzijds bekende dingen en toestanden, enz. Dit veronderstelt natuurlijk een ernstige studie van het onderwerp, een alzijdige beschouwing en een diepgaand onderzoek. Hier mogen in geen geval mooie woorden of herhaling van woorden leegheid van inhoud dekken. 169. Vooral bij een verhandeling zal het dus zeer nuttig zijn gebruik te maken van de zoogenaamde top i c a of gem e e nplaatsen. De topica zijn een aantal vragen die men zichzelf stelt over een bepaald onderwerp om den inhoud en omvang er van te leeren kennen. Aanvankelijk wordt dit bewust en methodisch gedaan, later echter gebeurt dit spontaan. - Vergelijk het practisch middel tot uitbreiding, hierboven aangegeven: 109-112.
-
125
De voornaamste topica zijn : a. De definitie of bepaling. Die geeft antwoord op de vraag: Wat is het ding eigenlijk waarover ik spreken moet? Waardoor onderscheidt het zich van andere soortgelijke dingen? B. v. H. Verriest : Doode en levende taal (Zuid en Noord II). b. De analyse of ontleding. Zij beantwoordt de vraag : uit welke deelen bestaat dat ding? Hoe staan die deelen in betrekking tot elkaar, en tot het geheel? B. v. Busken Huet : De weldaden van het christelijk geloof (Zuid en Noord II). Zie ook n r , 109-112. c. De vraag naar de oorzaken en de gevolgen in de dingen waarover wordt gehandeld. B. v. A. Vermeylen : Waarom wij Vlaamsch schrijven (Zuid en Noord 11). d. De vraag naar de omstandigheden die een of andere gebeurtenis begeleiden. B. v. David : Beeldenstorm te Antwerpen (Zuid en Noord I1). e. Het zoeken naar vergelijkingen en tegenstellingen die een begrip verduidelijken. B. v. Schaepman : Montalembert (Zuid en Noord 11).
f. Het zoeken naar voorbeelden of ook naar getuigenissen die een of andere gedachte of bewijsvoering meer kracht bijzetten. B. v. A. Van Duinkerken : Goede invloed van de gebreken. (Zuid en Noord 11). 170. Begrenzing. - Inhoud en omvang der kwestie die behandeld wordt, moeten nauwkeurig bepaald en omschreven worden. In een verhandeling vooral zijn uitweidingen buiten het eenmaal vastgestelde kader zeer hinderlijk; de aandacht van den lezer wordt daardoor een verkeerde richting uitgestuurd en er ontstaat verwarring. 171. Volledigheid. - Elke verhandeling moet, in het ruime of beperkte kader dat haar door de omstandigheden of door het inzicht van den schrijver werd aangewezen, af en volledig zijn.
-126 II.
SCHIKKING.
172. Volkomen helderheid in het plan, zoodat de lezer gemakkelijk de heele aaneenschakeling, ook van abstracte begrippen, overzien kan. Om die helderheid te bevorderen zal het in veel gevallen nuttig zijn:
a. dat in de inleiding - die steeds kort zij - in de groote lijnen wordt aangegeven, waarover in de verhandeling zal gesproken worden; ;b. dat na ieder belangrijk deel de inhoud er van in het kort wordt samengevat, vooraleer met het volgende punt wordt aangevangen;
c. dat het verband tusschen de onderscheiden gedachten of gedachtenreeksen uitdrukkelijk wordt aangegeven. Zoogenaamde « lyrische sprongen » worden in verhandelingen liefst vermeden. - Vgl. 117. lIl.
INKLEEDING.
173. Juistheid en duidelijkheid van stijl.
Voor ieder begrip of schakeering van begrip het e x act e wo 0 r d. Soms is hiertoe vereischt een grondige kennis van de speciale taal van het vak waarbij de besproken zaak behoort, b. v. van de wijsbegeerte, de literaire kritiek, de technische wetenschappen, enz. Ook de andere stijlhoedanigheden, waarvan sprake in n'" 31-52, worden in een verhandeling vereischt, hoewel in mindere mate dan de twee eerstgenoemde. Wat een groot aantal verhandelingen zoo dor en ongenietbaar maakt, is juist hun gebrek aan levendigheid, pittigheid en plasticiteit in de verwoording. Een verstandig gebruik van de s tij I f i g ure n - zie n re 65-88 - is ook voor den schrijver van een verhandeling niet te versmaden.
SOORTEN VAN VERHANDELINGEN 1. De Zakelijke Beschrijving. 174. De zakelijke beschrijving, ook wel wetenschappelijke of technische beschrijving geheeten, bedoelt alleen het geziene nauwkeurig voor te stellen om er een juist begrip van te geven. In een zoodanige beschrijving worden dus veel meer de hoedanigheden vereischt die aan een verhandeling eigen zijn, dan degene die bij een dichterlijke beschriJving passen. Vooral zijn dus noodig : getrouwheid en nauwkeurigheid in het weergeven der dingen, zoowel van de hoofdlijnen er van als van de bizonderheden, en een absolute juistheid in het woordgebruik.
B. v. Jac. P. Thysse : De Waterlelies (Neder!. Leesb., Leytens). Vergelijk hiermee een dichterlijke beschrijving van hetzelfde onderwerp : Waterlelie van Fr. Van Eeden (Ibid.). De Wieg van een locomotief (in « Proza en Poëzie van en voor den handel», verzameld door J. Persijn). Vergelijk hiermee een dichterlijke beschrijving van een locomotief : De Stoomwagen door J. Van Beers (Ibid.; ook in « Neder!. Leesstukken », Geurts). Vergelijk nog Het nieuwste New-York - zakelijke beschrijving - met Londen door J. Van Looy - dichterlijke beschrijving (<< Proza en Poëzie ... » J. Persijn). 2. Het Zakelijk Verhaal. 175. Het zakelijk verhaal bedoelt : een nauwkeurig relaas te geven van de mee te deel en gebeurtenissen. Dus wordt hier hoofdzakelijk vereischt : nauwkeurigheid en ordelijke schikking, wat den inhoud, - juistheid en duidelijkheid wat de verwoording betreft. - Dit sluit evenwel de andere stijlhoedanigheden niet uit. Bij een goed schrijver zal -- ook daar waar hij enkel bedoelt een wetenschappelijk-juist relaas te geven - de stijl toch nog persoonlijk, pittig en in zekere mate plastisch zijn.
Zoo zijn Caesar's Commentarii de Bello Gall,ico en Xenophon's Anabasis in feite zakelijke verhalen, die vooral bedoelen een trouw
-128 relaas van de feiten te geven, en hebben toch beide, benevens hun historische, ook hun erkende literaire waarde. Lees nog: Van Deyssel : Thym's Dood (Zuid en Noord II). _ De Vlucht over den Atlantischen Oceaan (Nederl. Leesb. 1iI, Mussche). - Vergelijk nog een in zakelijken toon gehoudeIl\ levensschets : David Livingstone door Dr Proost (ibid.), met de « geromanceerde » biografie van Pieter Fardé door F. De Fillecijn.. (Nederl. Leesb., Leytens.)
3. Het Essay. (1) 178. In het essay spreekt de schrijver zIJn be red e~ nee r d e mee n in g of overtuiging uit over opvattingen, gebeurtenissen, toestanden, personen, enz. Het essay kan a 11 e rl e i var men aannemen : het kan een boek zijn, een vlugschrift, een artikel in tijdschriften of dagbladen, een lezing, een verslag, enz. OPM. - Ook de letterkundige (literaire) ontleding kan beschouwd worden als een essay. - Zie enkele voorbeelden er van onder nU 134, 135.
177. Bij het schrijven van een essay moet vooral het volgende in acht genomen worden : 1. De feiten, toestanden of meeningen waarover de essayist naderhand zijn eigen oordeel zal uitspreken, moet hij voorstellen met heldere, rustige objectiviteit, zonder eenige vooringenomenheid. 2. Wat uit zijn verhandeling slechts als een hypothese kan afgeleid worden, mag hij niet willen opdringen als een zekerheid. 3. Wat enkel zijn persoonlijke meening is - al zij ze nog zoo goed gefundeerd - mag hij niet voorstellen als een absoluut te aanvaarden waarheid of een algemeen gangbare opinie. 4. Hij moet trachten, vooral waar het over abstracte redeneeringen en bespiegelingen gaat, door een persoonlijken, (1)
Lees : hseej.
-129expressieven, boeienden schrijftrant de anders schier onafwendbare dorheid van het werk en de daaruit volgende verveling voor den lezer te vermijden. 178.
ENKELE TE ONTLEDEN VERHANDELINGEN.
a. J. Persijn : Hendrik Conscience (D. E. G. Mod. Essay's). Let in dit stuk op den ongemeenen rijkdom van gegevens over een weinig behandeld onderwerp, op de heldere geleidelijkheid in de uitwerking, op den pittigen stijl en de gepaste keuze van citaten en voorbeelden, waardoor het op zichzelf eenigszins dorre onderwerp is geworden tot een aantrekkelijke, boeiende lezing. b. J. Persijn : Sint-Paulus (in den bundel « Uit het Werk van J. Persijn », Standaard-Boekhandel). - Ga even na, hoe in deze studie het gewone schema van een recensie - inhoud van het boek, opgave van goede kwaliteiten en gebreken - werd uitgewerkt tot een prachtig stuk literatuur. c. A. Vermeylen : De Aanbidding van het Lam (uit « Geschiedenis der Europeesche Plastiek en Schiderkunst » in D. E. G. Mod. Essay's). - Let vooral op de gaafheid en onfeilbare juistheid van den stijl, waardoor b. v. de wetenschappelijknauwkeurige beschrijving van de Lam Gods-schilderij een heerlijke brok taal plastiek is geworden.
DE REDE
INLEIDENDE
BEGHIPPE~
180. ,Wat is een rede?
Een red,e is « een toegesproken opstel » of « een opstel in den vorm van een toespraak » :
een opstel d. i. een samenhangende uiteenzetting Cn' 100), niet een praten over losse onderwerpen. toegesproken opstel: het doel van de rede en de hoedanigheden die haar kenmerken, zijn diegene die onze woorden moeten hebben, wanneer we tot onze medemenschen spreken. OPM. 1. Geen ander letterkundig stuk is uit zijn wezen zelf een toespraak. De brief b. v. is uit zijn aard een « geschreven » onderhoud. Een drama wordt « vertoond » en « gesproken »; het wordt ons niet « toegesproken ». OPM. 2. Een rede is nÏ'et noodzakelijk een betoog. De troonrede, de homilie, de academische redenen cn veel andere hoeven geen bewijsvoering te bevatten, en toch rekent iedereen ze onder de redenen, op grond van het algemeene spraakgebruik.
3. De benaming redevoering wordt meer gegeven aan een rede van grooter omvang; - die van toespraak of aanspraak, aan een rede van lllinder uitgebreiden inhoud. OPM.
De Rede is de voorvorm waarin de welsprekend-
181. Welsprekendheid en Rede. -
naamste - niet de eenige heid zich openbaart.
iWelsprekendheid is « de kunst om wèl te spreken » :
kunst, in ruimer zin d. i. door oefening verkregen vaardigheid; wèl spreken, d. i. met de volmaaktheden van het gesproken woord, om het voorgestelde doel te bereiken.
-
131-
OPM. 1. Welbespraakt of wel ter tale i's hij die zeer gemakkelijk zijn gedachten kan verwoorden. Deze begaafdheid wordt bij den echten redenaar verondersteld. Wordt ze evenwel niet door oefening en studie veredeld en opgevoerd tot een kunst, dan zal ze aanleiding geven tot woordenkraam en beuzelpraat. OPM. 2. De gegeven definitie (reeds door Quintilianus voorgesteld : ars bene dicendi) komt overeen met de gewone beteekenis van het woord. De eisch van sommigen, als zou men door welsprekendheid alleen mogen verstaan de kunst van « overtuigen », houdt niet voldoende rekening met het spraakgebruik. Overigens rekenen ook zij de eenvoudi'gste toespraken tot de vormen van de welsprekendheid.
182. De .Welsprekendheid in haar volheid.
Is de welsprekendheid de kunst om wèl te spreken, dan zal ze het toppunt van haar volmaaktheid bereiken in dien redenaar, die wèl spreekt in al de omstandigheden waarin het gesproken woord wordt aangewend. Welnu, wij spreken : om te 0 n der r i eh ten d. i. gedachten en gevoelens aan anderen mee te deelen, hetzij in een eenvoudig gesprek, hetzij in een rede; om te 0 ver t u i gen d. i. door de toehoorders de waarheid van een stelling te doen aannemen; om te 0 ver red end. i. de toehoorders er toe over te halen een daad te stellen of te laten. 183. De volmaakte redenaar.
Uit die gewichtige en zoo verscheiden opgaven van de welsprekendheid blijkt, hoe rijkbegaafd en hoe alzijdig en evenwichtig ontwikkeld een mensch moet zijn om volmaakt redenaar te heeten. Hij moet toegerust zijn met een levendige verbeelding : om plastisch te kunnen beschrijven en treffend te verhalen; taalkennis en natuurlijke welbespraaktheid; vaardigheid tot improviseeren, daar hij niet zelden noodig heeft,
-132 op het oogenblik zelf van het voordragen, zijn bewoordingen aan te passen aan de gesteltenissen van zijn gehoor. meesterschap in de kunst van het voordragen;
een zekere lichamelijke volmaaktheid, zoodat hij, ook door zijn uiterlijk, gezag en eerbied inboezemt, aIthans de toehoorders geen aanleiding geeft tot minachting of tot verstrooidheid. - Hierbij behoort ook de geschiktheid van zijn s tem 0 r g a a n : hoezeer een krachtige en welluidende stem kan bijdragen tot het succes van een rede, blijkt uit de ondervi'nding. de schranderheid van een wijsgeer : om de gedachten te ontleden en te belichten en ze aldus voor den toehoorder bevattelijk en doorzi'chtig te maken; tevens om met kracht van bewijsvoering en redeneering de waarheid van zijn stelling onweerlegbaar te betoogen; menschenkennis en psychologisch doorzicht : om na het verstand ook het hart van zijn toehoorders te kunnen veroveren;
het warme gevoel van den lyricus : om de gemoederen te betooveren en te ontroeren - en aldus tot edelmoedige daden te bewegen; een ontwikkeld verstand en een alzij dige cultuur; daarenboven bizondere geleerdheid in het vak waarover hij redevoert. Dit alles opdat zijn toehoorders zijn meerderheid gevoelen en waardeeren. rechtvaardigheid en onbaatzuchtige liefde voor de waarheid, die niet alleen uit zijn woorden, maar tevens uit zijn levenswandel moeten spreken. Niemand immers laat zich gemakkelijk overtuigen, laat staan tot moeilijke daden overhalen, door iemand dien hij niet ten volle betrouwt. OPM. 1. Met het oog op dit laatste vereischte, heeft de Romein Cato den volmaakten redenaar gedefinieerd als vir bonus dicendi peritus. OPM. 2. Zonder a a n leg voo r d dit ideaal van een hoeft dan ook niet poeta nascitur.
rijke natuurlijke beg a af d hei d en bizonderen e wel s pre ken d hei d, zal wel nooit een mensch redenaar benaderen, nog minder het bereiken. Men in te stemmen met het bekende gezegde : orator fit,
184. Rhetoriek (Rhetorica, Redekunde) is de « leer der welsprekendheid » : de theoretische en practische leer die den redenaar naar vaste wetten van een beproefde techniek lpleidt en met meer zekerheid naar zijn doel richt.
-133 De Rhetoriek leert dus niet iets artificieels of onnatuurlijks : zij leert juist de zuivere, natuurlijke welsprekendheid, ontdaan van haar uitwassen en onvolmaaktheden. Zie verder n' 226. OPM. 1. De Rhetoriek ontstond bij de G r i e ken in de 3" eeuw voor Chr. en genoot bij hen, zoowel als later bij de Rom e i n e n, groot aanzien, omdat ze bij die volken den weg baande tot de politieke ambten. Ook werd ze in de klassi'eke Oudheid, meer dan in onzen tijd, beoefend en gewaardeerd om haar aesthetiek of schoonheidsinhoud, evenzeer als de poëzie en de andere kunsten. OPM. 2. Ook voor die ontwikkelden die zelf geen « redenaars» willen worden, is de studie van de Rhetorica nuttig; zij leert hen een critisch inzi'cht te krijgen in wat hun wordt voorgesteld als « welsprekendheid ».
Art. 1. DE REDE IN HET ALGEMEEN I. -
VINDING.
185. Onderwerp en Standpunt. Doel. - Heeft de redenaar zijn onderwerp vastgesteld, dan zal hij ook bepalen, van welk standpunt hij het zal bespreken : zoo zal het noch te algemeen blijven noch te vaag, noch te ruim opgevat noch al te eng (Herlees 107). Met het standpunt hangt zeer nauw samen het doel van de voor te dragen rede. In andere opstellen en letterkundige werken kan men zich tevreden stellen met een vrij algemeen doel b. v. iets moois scheppen; een redevoering heeft uit haar aard een p I' act is c h, dus zee r be p a a I d doel; het is dus van groot belang, dat de redenaar het voortdurend voor oogen houdt bij de uitwerking van zijn plan. E. v. Een rede met als onderwerp De Verkiezingssystemen in België - beschouwd in hun lzistorische ontwikkeling zal een verschillende uitwerking vereischen, aln aar men zich ten doel stelt een nieuw inzicht in die kwestie te geven aan een
-134 groep sociologen, of (in het parlement) een nieuw en beter stelsel voor te bereiden. Vooral in een kanselrede kan eenzelfde onderwerp met verschillende doeleinden worden behandeld. B. v. Jezus'
dood aan /let kruis beschouwd als zoenoffer voor onze verlossing : om de geloovigen aan te sporen tot dankbaarheid en liefde; of om bij wijze van onderrichting het mysterie eenvoudig uit te leggen; of om (b. v. op een theologisch congres) een wetenschappelijke verklaring van het dogma te geven.
186. Eenheid. Hoofdgedachte, Thema. - Gelijk alle opstel, moet de rede één zijn : ze moet één geheel vormen waarvan al de onderdeelen en bizonderheden innig samenhangen met een hoofdgedachte, een kern (03). Als de rede het betoog is van een stelling of een aansporing tot een daad, kan men haar thema omschrijven in een zin : B. v. In het parlement : « De voorgestelde wet is onaannemelijk ». - Om aan te zetten tot een daad : « Landbouwers, vereenigt u tot verdediging van uw belangen! »
Het thema kan evenwel samengesteld zijn, zonder de eenheid te schaden. In dit geval moeten de deelen samen één geheel vormen. Hun innig verband kan ontstaan Of uit den a:1rd van het behandelde onderwerp, Of uit het doel van de rede, Of uit de omstandigheden waarin ze wordt uitgesproken. E. v. :Min. Van Cauwelaert : Het Driespan der Kracht : 1. Weest mannen van overtuiging; 2. weest mannen van karakter; 3. weest mannen van de daad. (1)
It. : Een nationale Oplossing der Taalkwestie : 1. De opl,ossing is dringend noodig; 2. hoe ze moet tot stand komen (: door de Regeering zelf; onmiddellijk; op nationale wijze; tot volkomen gelijkheid van Vlamingen en Walen) (2).
Cicero : De Imperio Cn. Pomp ei : 1. De oorlog tegen Mithridates is noodig; 2. hij is gevaarlijk; 3. Pompejus is de eenige geschikte veldheer. (1) Ver/wnde/ingen en Voordrachten. Een Keur; 2 e dr. Standaard-Boekh., Antwerpen 1932. - Ook in Zuid en Noord, g e dr., 1936. (2) Vroegere uitg. van Z. en N. IV. 108 bis.
-135 lt. : Eerste Catili'llarische Rede : 1. Catilina, verlaat de stadl 2. Senatoren, het was noodig Catil.ina te laten ontvluchten. De eenheid spruit hier alleen uit de omstandigheden.
187. Verzamelen van Inhoud. - Wat hiervoren (108) is gezegd over de VERWIJDERDE VOORBEREIDING tot ieder opstel, geldt in hooge mate voor de meeste soorten van rede. De welsprekendheid vereischt zooveel kennis van menschen en dingen, zooveel ervaring, zoo lange oefening, dat ze eerst in een alzijdig ontwikkeld man tot volle rijpheid kan gedijen (183). Bij de ONMIDDELLIJKE VOORBEREIDING - het samenbrengen van alle nuttig materiaal - zullen twee middelen den redenaar ten zeerste dienstig zijn : 1" voortdurend zijn doe I voor oogen te houden (185); 2° zich duidelijk zijn a u dit 0 I' i u m voor te stellen met den toestand waarin het verkeert, zijn graad van ontwikkeling, zijn inwendige gesteltenis, zijn verzuchtingen, zijn noodwendigheden. Hierdoor zal hij gemakkelijker de waarlijk nuttige bizonderheden weten te vinden en tevens ze in te kleeden in den meest doelmatigen vorm.
188. Onder de Middelen tot vinding en uitbreiding (109112) zijn de eene bizonder geschikt om de toehoorders van een rede te 0 n der I' i c h ten, andere om te 0 v e 1't u i gen, weer andere om te 0 ver I' ede n - de drie voorname doeleinden van de welsprekendheid (182).
A. Onderrichten, Verklaren. 189. Sommige toespraken bestaan hoofdzakelijk in onderrichten en verklaren. Zoo b. v. een rede Over de Belgische Verkiezingssystemen, uitgesproken ter bel eer i n g van een groep sociologen; - of een dog mat i s c h e preek Over Jezus' Krllisdood als zoenoffer voor onze verlossing.
-136 Maar ook in bet oog end e toespraken is er telkens weer een nadere verklaring te geven: begrippen, gedachten en redeneeringen zijn alzijdig te belichten, zoodat ze aanschouwelijker, bevattelijker, treffender worden gemaakt. Overigens, een eenvoudige verklaring of uitbreiding kan in sommige gevallen de waarde hebben van een bewijs of een motief. Men ga dit na bij de voorbeelden hieronder, vooral bij de definitie.
190. Nieuwe begrippen en gedachten tot onderrichting en verklaring zal de redenaar uit zijn geheugen opdiepen door het aanwenden van practische middelen-tot-vinding, zooals hiervoren werden aangegeven 009-112); eenmaal opgevatte begrippen en gedachten zal hij doelmatig weten uit te breiden door een gepast gebruik van de topica (169). Voorb. van oratorische Definitie: Mgr. Cruysbergs : Voornaamheid. Eerst wat de voornaamheid niet is, dan wat ze wèl is (1). Min. Van Cauwelaert : Het Driespan der Kracht. Wat het karakter zooal is (2). (Dit laatste is tevens een specimen van uitbreiding door ontleding). Synonieme voorstelling, om op een begrip of een gedachte nadruk te leggen. B. v. P. Van Gestel: Nisi granum ... (3), passim. Hier gold nog een jllldere reden : de noodige duidelijkheid en kracht in een radio-rede. In zijn preek Over de Ongenade van Eutropius herhaalt de H. Chrysostomus in verscheidene beelden de gedachte : ijdel en vergar.zkelijk was de grootheid van Eutropius : een nachtelijke droom was heL., lentebloemen waren het... , een schaduw enz.
Uitbreiding door door Cicero in zijn misdaad, de plaats, eenvolgens worden
Omstandigheden werd zeer gepast aangewend Rede voor MilD. Clodius' persoonlijkheid, de de medeplichtigen, de oorzaak enz. : achteralle omstandigheden belicht.
Tegenstellingen. Prof. Van Ginneken: Christus in den modernen wereldstrijd (4). Om des te duidelijker aan te toonen, hoe de geestesgesteldheid van een hedendaagschen katholiek wèl moet (1) Raeymaekers I bI. 57. (2) Zuid en Noord IV. -
(4) Raeymaekers Il.
(3) Raeymaekers Il.
-
137-
wezen, begint de redenaar met het afschilderen van katholieken met verkeerde mentaliteit. Vergelijkingen. Bizonder treffend door hun actueelheid zijn b. v. die in Mgr. Schaepman's Rede bij het standb. van Mgr. Hamer te Nijmegen (1) : de bisschop-martelaar vergeleken met de dappere strijders in Transvaal (de oorlog van de Boeren was pas ten einde!), en met Karel den Groote (de redenaar stond « in de schaduw van het Valkenhof» I). - Ook dergelijke actueele vergelijkingen bij Senator Verbist : Hulde aan onze Missionarissen in Congo. (1)
Uitbr. door Voorbeelden d. i. verhaaltjes, anecdoten, toespelingen op historische feiten en toestanden enz. B. v. M. Sabbe : Vlaanderen's muzikale Wedergeboorte (2) : Na 1830 heeft de zon den Vlaming als een nieuwen LazaTlls uit de dooden gewekt; Benoît heet de Petrus die de steenrots was, waarop de tempel onzer nieuwere toonkunde werd gegrondvest; Antwerpen is het Mekka der Vlaamsche muziek. - Zie verhaaltjes b. v. bij H. Verriest : Smaak (3). - Verder nog Prof. Van Ginneken op. cito Korte, levendige Beschrijvingen. B.
V.
M. Sabbe op. cito :
« Wij zien Peter Benoit, met zijn forschen nek, zijn breede
schouderen en zijn titanengestalte, gevoed met het merg' van leeuwenschonken » ... - D' Ariëns : Schaepman als staatsman (4) : « Even scherp als zijn Herculische gestalte zich afteekende op het spreekgestoelte in een volksvergadering, als hij met machtig geluid en g'ebaar nieuwe ideeën hamerde in de hoofden der opeengepakte schare; even duidelijk komt zijn krachtige persoonlijkheid uit op het Nederlandsch staatstooneel der ftaatste 25 jaren». Aanhalingen van iemands woorden, van spreuken, van gevleugelde woorden enz. B. V. M. Sabbe en Senator Verbist op. cito
OPM. Deze laatste redenen leen en zich best tot een studie op de oratorische uitbreiding van gedachten.
(1) Raeymaekcrs 1. - (2) Raeymackers II. Noord IV bI. 396. - (4) Z. en N. IV.
(3) Vroegere uitg. van Zuid en
-138 B. Bewijzen. In redevoeringen die een stelling hebben als thema, moeten de toehoorders van de wam::heid van die stelling worden overtuigd. De overtuiging vloeit voort uit de bewijsvoering of arg~mentatie d. i. het aanvoeren en ontwikkelen van deugdelijke bewijzen. 191. Overtuiging. Bewijsvoering. -
I. Vormen van Bewijsvoering. 192. Syllogisme of Sluitrede. -- Het grondtype van de redeneeringsvormen is het syllogisme. Dit is « een geheel van drie stellingen, waarvan de twee eerste logisch alzóó samenhangen, dat de derde er uit volgt ». De eerste stelling is de major; de tweede, de minor; de derde, de conclusie (het besluit).
B. v. Maj.
: De kunst veredelt den mensch; Min. De muziek is een kunst; Concl. : De muziek veredelt den mensch.
Het spreekt wel vanzelf, dat een redenaar zelden of nooit een syllogisme zal voordragen in dien strengen, stijven vorm. Sommige termen b. v. « veredelen » zal hij door uitbreiding ontwikkelen, andere althans in het kort verklaren. Overigens zal een van beide eerste stellingen (hier b. v. de minor), als door de toehoorders van meet af toegegeven, dikwijls beler worden ver z weg e n.
193. Andere Bewijsvormen worden gemakkelijk tot het
syllogisme herleid. Het Enthymeem is een syllogisme waarvan één praemisse, d. i. de major of de minor, wordt verzwegen :
B. v. Wij zijn samengesteld uit lichaam en ziel; dus zijn we sterfelijk. - God zorgt zoo vaderlijk voor de bloemen in het veld; hoeveel te meer za~ hij zorgen voor de menschenl De Sorites is een aaneenschakeling van samengevatte syllogismen.
-139 B. v. De wilden zijn menschen; alle menschell zijn redelijke wezens; alle redelijke wezens zijn vatbaar voor beschaving; dus zijn de wilden vatbaar voor beschaving. Het Dilemma is een dubbel syllogisme, met twee tegengestelde majors die beide voeren tot eenzelfde conclusie. Bekend is het dilemma van Tertullianus tegen Keizer Trajanus, die bevolen had de Christenen niet op te sporen, maar ze toch te bestraffen indien ze werden aangeklaagd :
De Christenen zijn schuldig, of ze zijn het niet; zijll ze 't, dan dient g'e ze op te sporen en te straffen; zijn ze 't niet, dan moogt ge ze niet straffen. Dus handelt ge verkeerd. 11. Bewijsgronden.
194. Bewijsgronden zijn feiten of waarheden waarop een bewijs gegrond is. U i ter 1 ijk e bewij sgronden liggen buiten het onderwerp van de bewijsvoering. I n n er 1 ijk c bewij sgronden liggen in het onderwerp zelf of zijn êr innerlijk mee verbonden.
195. Op uiterlijke gronden zijn gesteund Bewijzen uit wet ten : natuur- of menschenrecht, verdragen, oorkonden enz. Waardoor kan worden aangetoond of een daad goed is of slecht, geldig of ongeldig. Dus vooral gebruikelijk in gerechtelijke en politieke redenen.
Bew. uit h ede n d a a g s c hef e it en - die we kennen door eigen ervaringen of uit boeken, kranten, mededeelingen enz. In het gebruiken van deze bewijsgronden was Cicero een meester. - Zie ook b. v. Minister Aalberse : Vrij Hooger Onderwijs (1); - en Min. Kuyper : Over de Spoorwegramp en Over de woorden « Misdadige Woelillg » (2).
(1) Z.
en N. IV. -- (2) In de vroegere uitgave van Z. en N. IV bI. 382 vlg.
-140 Bew. uit h is tor i sc hef e it e n Uit de geschiedenis der Oude Volken en het onze leidde Herm. Des Amorie Van der Hoeven af, dat de beschaving in de Ned. Koloniën onmogelijk was zonder godsdienstig onderwijs: Oost-Ind'ië's Beschaving (1). - Zie ook Lipman Vrijheid van Drukpers II (2).
Bew. uit het ge t u i gen is = ge zag sar gum ent en die gesteund zijn op het algemeen gevoelen der menschheid, of de openbare meening, of het oordeel van gezaghebbende lieden, of nog op de verzekering van getuigen. Zoo beroept ZÎ'ch de kanselredenaar op het goddelijk getuigenis van Jezus en de onfeilbare leering der H. Kerk. Er is geen redenaar, of hij bevestigt weleens zijn meening door het gezaghebbend woord van geleerden of groote mannen.
Bewijzen « ad hom i n e m » d. i. op grond van woorden of daden van den tegenstander of de toehoorders zelf. Om de studenten aan te zetten tot voornaamheid in het spreken van hun moedertaal, herinnert Mgr. Cruysbergs hen aan hun eigen groote woorden over eigen taaien eigen kultuur, hun luidbeleden eerbied voor de moedertaal. Aldus in Voornaamheid (3).
196. Op innerlijke gronden zijn gesteund Bewijzen door de d u c tie. Het deductief bewijs is gegrond op een a I gem een e g e d ach t e, waarin de te bewijzen waarheid ligt opgesloten als een deel in het geheel. Cicero wil aantoonen, dat het betaamt Archias het burgerrecht te verleenen; daartoe gaat hij uit van de algemeene stelling : geleerden en dichters zijn we hooge waardeering schuldig
Bew. door in d u ct i e. Het inductief bewijs is gegrond op een aantal b i zon der e f ei ten waaruit de te be(1) Vroegere uitg. van Z. en N. IV bI. 365 vlg. (3) Raeymaekers I bI. 59.
(2) It. bI. 323 vlg.
-141 wijzen waarheid wordt afgeleid als een samenvattend besluit. Zoo gaat de deductie van het algemeene tot het bizondere; de inductie daarentegen, van het bizondere tot het algemeene. Van der Palm (Aard der Welsprekendheid) (1) haalt feiten aan uit de geschiedenis en uit de dagelijksche ondervinding, om de stelling te bewijzen : waar beschaving is. daar is Tleiging om wèl te spreken, daar ontstaat weliSprekendheid. Senator Verbist (op. cit.) somt de werken op van de missi'Onarissen en leidt daaruit de algcmeene conclusie af : de missionarissen zijn helden, die onze vereering verdienen.
Bew. uit de oor zak e II of de red ene n. Cicero, Pro Milone : 't Is Clodius die Milo heeft belaagd, niet omgekeerd : Clodius had er groot belang' bij dat Milo. werd weggeruimd; Milo daarentegen had er baat bij, dal Clodius bl~ef leven.
Bew. uit de ge Dol gen of de doe I e in den. B. v. Lipman, op. cito : Laat men den historicus niet vrij om ook het voor ons ongunstige op te teekenen, dan wordt de geschiedkundige wetenschap onmogelijk. Herm. Van der Hoeven, op. cito : Maakt ge het onderwijs op Java niet christelijk, dus beschavend, dan ma!cen de Mohammedanen het eiland oproerig en doen het verloren gaan voor Nederland en voor de beschaving.
Hierbij behoort het bewijs « e x abs II r do»; dit is gegrond op de ongerijmdheden, de tegenspraken, de onaannemelijke toestanden die zouden volgen, als men de te bewijzen waarheid niet aannam. B. v. Groen van Prinsterer: Mogen de kamerleden hun rede verbeteren? (2) Het moet hun toegelaten zij'n, anders moet men dulden, dat alle versprekingen, ja ook de verschrijvingen van de stenografen blijven staan. Bew. uit de
0
m sta n d i g h ede n.
Minister Ruyper trachtte te bewijzen uit de omstandig(1) Vroegere uitg. van Z. en N. IV bI. 288, 289. (2) lt. bI. 312 vlg.
-142 heden, ook de doeleinden en feitelijke of mogelijke gevolgen, dat de Spoorwegstaking in 1903 en de Woelingen in 1903 het karakter droegen van een misdrijf. (1) De uitbreiding door omstandigheden in Cicero's Pro Milone (190) diende tevens als bewijsvoering.
111. Fouten in de bewijsvoering. Weerlegging.
197. Bij gebrek aan helder doorzicht kan iemands bewijsvoering óf niet sluiten, of althans niet zoo veel noch zoo afdoende bewijzen, als hij in zijn conclusie voorgeeft. Zulk een « niet opzettelijk-verkeerde redeneering » heet paralogisme.
Een sophisme of drogreden daarentegen is een « opzettelijk-verkeerde redeneering ».
198. Sophismen en andere onjuiste redeneeringen ontstaan: a. Uit veralgemeening van een bizonder geval. B. v. Er zijn sommige oneerlijke advocaten; dus zijn alle advocaten one.erlijk. - Het is de verkeerde toepassing van de spreuk : ab uno disce omnes. b. uit dubbelzinnigheid : een zelfde woord wordt in den loop der redeneering gebruikt in twee verschillende beteekeni'Ssen. - B. v. Gezag is recht; nu, op een recht is niet af te dingen; dus ook op het gezag is niet af te dingen: aan een persoon met gezag bekl,eed moet men altijd en in alles gehoorzamen (Het woord « recht » is Mer dubbelzinnig gebruikt). c. uit verwarring van oorzaak met voorafgaande of bijgaande omstandigheid: « post (of cum) hoc, ergo propter hoc! » - B. v. Na de opkomst en met de verbreiding van het Christendom is het Romeinsche Rijk ten onder gegaan; dus is het Christendom oorzaak van dien ondergang.
d. uit gemis van juiste verhouding tusschen het voorbeeld of feit (1) lt. bI. 395 vlg.
-143 en de gevolgtrekking die men er uit afleidt. Men wil te veel bewijzen (<< latius hos»).
B. v. Wetenschappelijke hypothesen werden dikwijls misbruikt; dus zijn ze te verwerpen. - Ons denken is afhankelijk van onze hersenen; het zijn dus alleen de hersenen die denken. (Vgl. : Het g'eschrift is afhankelijk van de pen die men er toe gebruikt; dus is het de pen die schrijft, niet de hand noch de schrijver!)
e. uit misvatting aangaande den jtiisten stand der questie : « Ignoratio elenchi » of « miskenning van het standpunt ». Cicero' wilde verkeerdelijk den moordenaar aanwijzen door aan te toonen wie van beiden, Clodius of Milo, den andere had afgespied. Geen van beiden had het gedaan.
f. uit de « petitio principii» : men bevestigt als principe datgene wat men behoorde te bewijzen. B. v. De katholieken aanbidden de heiligen, zijn afgodendienaars; een godsdienst met zulke ongerijmde prac1ijken heeft geen recht op bestaan. g. door kringredeneering of vicieuzen cirkel « circulus vitiosus ») : men bewijst beurtelings de eene stelling door de andere. - B. v. 1 God is almachtig; dus kan Hij alles; God kan 0
alles, dus is Hij almachtig. - 2 We moeten tegen onze buren gaan strijden, want we hebben hun grondstoffen noodig om onze militaire uitrusting te voltooien. We hebben noodig onze militaire uitrusting te voltooien, want we moeten tegen onze buren gaan strijden. 0
199. [Weerlegging. - Het verkeerde in een redeneering opsporen en aanwijzen, leert men het best door het voorbeeld van scherpzinnige mannen. Weerleggi'ng van onvoldoende bewijzen vindt men b. v. in de redenen uitgesproken in het kamerdebat over Vrij Middelbaar Onderwijs : Z. en N. IV.
-144 -
c. Overreden. 200. Overreden. Pathos, Pathetiek. - Om onze medemenschen van een waarheid te « 0 ver t u i gen », volstaat een stevige bewijsvoering, een klemmend betoog. Is er sprake van hen te « 0 ver red en» d. i. over te halen tot het stellen van een daad, dan is de enkele overtuiging meestal niet voldoende: dan immers is niet alleen het verstand te verlichten, maar ook d e w i I t e b e weg e n. En nu leert de dagelijksche ondervinding, dat onze wil gemakkelijker of moeilijker overgaat tot een besluit, alnaar hij wordt gestuwd of geremd door de gesteltenissen van ons gemoed : onze aandoeningen, onze gewoonten, onze driften. Om zijn toehoorders te overreden zal de redenaar zich dus niet beperken bij een bewijsvoering die hun verstand moet overtuigen : hun gemoed zal hij verwarmen, hun hart ontroeren, hun ziel in geestdrift doen ontvlammen voor de goede zaak die hij verdedigt. De « middelen om het gemoed der toehoorders te roeren, noemt men het pathos, de pathetiek. Hetgeen de bewijsvoering is voor het verstand, is de pathetiek voor gemoed en wil.
201. Studie van de Pathetiek. - Alle groote redenaars waren fijne psychologen. Zij kenden de roerselen van het menschelijk hart, kenden de manieren van denken, voelen en doen van hun toehoorders. Die psychologische 'kennis doet de redenaar op : a) Vooreerst door de studie van zij n ei gen zie I wat in ons omgaat, gebeurt ook bij de anderen. Toen iemand aan Massillon de vraag stelde, hoe hij de kunst had geleerd om de driften zoo treffend uit te beelden, wees hij eenvoudig op zijn eigen hart. b) Door het waarnemen van 't 1 e ven der men s c hen om zich heen: hun zeden, gebruiken, meeningen, neigingen, hun economisch en sociaal leven, enz.
-145 A. Directe Pathetiek.
202. Directe Pathetiek is die waardoor de redenaar, onder den invloed van zijn eigen ontroering, zich uitdrukt met hartstochtelijke verhevenheid, met hooge gevoeligheid, m. a. w. in pat het i s c het a a 1. 1 Zijn hevig gevoel galmt hij uit in wenschen, uitroepen, aansprekingen en soortgelijke oratorische figuren (68). 0
Klassieke voorbeelden in de 1e CatiIinarische Rede van Cicero : 1. Quousque tandem ... 2. 0 tempora, 0 mores ... 9. 0 di immorlales! ... Mgr. Schaepman : Herodes en Petrus (1) (Slot) : Eere zij U, 0 verheven drager van zoo veel lijden, eere zij U! enz. (bI. 409). - In het Ile dl. (bI. 407) is er bewijsvoering, en directe pathetiek te gelijk: Terug, gij huichelaars, terug'! enz. 2 Of hij spreekt zijn toehoorders toe in ontroerde bewoordingen om rechtstreeks zekere gevoelens in hen te d(len ontstaan. 0
Dit wordt veel gedaan in de peroratie van redevoeringen om te overreden. Zie b. v. Multatuli : Tot de Lebaksche Hoofden (2) : Over misslagen van groveren aard ... over knevelarij en onderdrukking, spreek ik niet. Zoo iets zal niet voorkomen, niet waar, mijnheer de Adhipatti? .. Wel~u dan, enz. Deze soort pathetiek is al min of meer indirect : 204.
203. Wegens het gepaste gebruik van de directe pathetiek zijn enkele punten in acht te nemen: a. De e c h th e i d van het gevoel is hier onvoorwaardelijk vereischt. « Valsch pathos» zou de redenaar voor zijn gehoor bespottelijk maken.
b. Eerst dàn kunnen de toehoorders het pathos meegevoelen, wanneer het voldoende is u oor b ere i d en uit het vorige natuurlijk volgt. In het exordium komt het dus niet van pas; wel na de ontwikkeling van een bewijs, en vooral in de peroratie. (1) Vroeger Z. en N. IV bI. 403. -
(2) Z. en N. IV.
-146 Op het plotseli'nge pathos van Cicero in de 1 Gatil. Rede, waren de Senatoren voorbereid door de gebeurtenissen zelve. - Om dezelfde reden kon M. De Vries in Voor Maerlant's Standbeeld onmiddellijk aldus aanheffen: Welk een treffend schouwspel! Het Vlflamsche volk te zamen gestroomd, enz. (1) 6
c. Hevige aandoeningen dur e nni e t I a n g. Een rede.. naar die deze wet forceert door zijn pathetiek te lang aan te houden, vermoeit en verveelt zijn gehoor in plaats van het te ontroeren en te overreden. Ook in dit opzicht heeft Cicero in gezeide rede de juiste maat weten te houden : zijn pathos barst geweldig los, luwt dan vervolgens tot kalmer redeneering om te gepaster tijd weer op te bruisen.
d. Her h a I i n g van een zelfde soort pathos is te vermijden : ze zou het gevoel van de hoorders allicht vermoeien en verstompen. B. Indirecte Pathetiek.
204. Indirecte Pathetiek is die, waardoor de redenaar zijn hoorders zulke tafereelen voor den geest brengt, die in hun gemoed de gewenschte affecten doen ontstaan. Mgr. Schaepman (Herodes en Petrus) verwekt bij de hoorders b e rou w over hun tekortkomingen en doet hen d e e moe d i g bid den, door zichzelf met hen te beschuldigen en hun voor te bidden (2). - Dit is eenigszins directe pathetiek. Dr K. Elebaers (Moderne Letterkunde) wekt bij de dichters den n a i j ver om modern, dus zedelijk, te schrijven, door hun te herinneren dat de leuze « kunst om de kunst » verouderd is en vervangen door hei principe « kunst ten dienste van de gemeenschap» (3). Multatuli op. cito tracht de Hoofden van Lebak be rou w over hun ongerechtigheden in te boezemen door te beschrijven hoe het volk den rechtvaardige na zijn dood prijst, den onrechtvaardige vermaledijdt. (1) Vroegere uitg. van Z. en l.o'. IV bI. 354. (2) Vroegere uitg. van Z. en N. IV bi. 411. (3) Raeymaekers IT.
-147 Prof. Van Ginneken (Christus in den Wereldstrijd) (1) wil zijn hoorders aansporen tot edelmoedige zelfopoffering voor Chri'Stus. Hij vuurt hun moe d aan : door het voorbeeld' aan te halen van Franciscus van Assisi, Catharina van Siëna, Lud'wina van Schiedam; maakt hen belust op de 1 i e f d e tusschen de ziel en Christus : «De schoone liefde tusschen Bruidegom en Bruid» ; prikkelt hun eer g e v 0 el: « Als gij ten slotte inderdaad uw roeping misloopt, dan zal Hij anderen roepen en zij zullen naar Hem hooren »; - vervult hen met b 1 i' j d e hoop en met f ier hei d : door aan te toonen hoe zij deelachtig zullen zijn aan den eindtriomf van Christus op aarde en in de eeuwigheid. Ook te onderzoeken : de pathetiek bij Sen. Verbist : Onze Missionarissen (1); - bij Conscience : Meerderjarigheid van Leopold II (2). ALGEMEENE
OPMERKINGEN.
205. Ook de indirecte pathetiek zal eerst dan haar doel bereiken, wanneer 's redenaars woorden trillen van ontroerde overtuiging.
208. Soms heeft de redenaar te kampen met tegengestelde of vijandige affecten bij zijn hoorders. - Dan zal hij te werk gaan volgens de lessen van zijn ervaring uit het dagelijksch leven. 1° Allereerste vereischten zijn k a I m t e, wa ar d e er i n g van een anders overtuiging, 0 m z i c h tig hei d om niemand te ergeren of te verbitteren. 2° Zijn de toehoorders onder den invloed van een h e v i gen har t s t 0 c h t, dan betuigt de redenaar hun vooreerst eenige onschadelijke toe g e e f I ijk hei d; allengs voert hij bewijzen aan om de verlangde affecten te verwekken. Beroemd is de Toespraak van Marcus Antonius tot het Romeinsche volk na den moord op Caesar - in Shakespeare's Jullus Caesar, lIl" bedr. - De burgers zijn door Brutus opgehitst tegen Caesar wegens zijn heerschzucht. Antonius noemt Brulus en medeschuldigen « achtenswaardige lleden »; hun beschuldi'ging haalt hij eerst eenvoudig aan, maakt ze allengs twijfelachtig en weerlegt ze eindelijk zoo (1)
Raeymaekers I bI. 12 vlg. -
(2) Vroeger Z. en N. IV bI. 348 vlg.
-148 duidelijk in de oogen van het volk, dat aller verbittering overslaat op de moordenaars zelf.
3 Waar het mogelijk is, leidt de redenaar de aandacht van zijn hoorders af van het voorwerp van hun hartstocht; ongemerkt richt hij dezen op een nieuw voorwerp, zoodat het doel van de rede wordt bereikt. 0
4 In sommige gevallen kan een gepaste s c her t s of een g e est i g e zet volstaan. 0
- Te vergelijken : de rede van den Hertog van Alva, die den Vorst aanzet tot strenge bestraffing der beeldstormers, en van Fresneda, die pleit voor vergiffenis. Deze begint met Alva's bedoelingen te prijzen; allengs stelt hij den Koning beschouwingen voor die hem zullen bewegen tot barmhartigheid (1).
207. Uit het voorgaande blijkt, hoe nauw de kunst van overreden samenhangt met de persoonlijke hoedanigheden en de innige overtuiging van den spreker. Dwingt zijn persoon eerbied af door ge z a gen ver die ns ten, dan zijn de toehoorders al eeni'gszins bereid om aan zijn woord gewillig het oor te leenen; verder zal de gloed van zijn o ver t u i gin g lichtelijk hun gemoed verwarmen en Iiun wil bewegen tot de daad. Vergilius beschrijft zulk een redenaar in zijn Aeneïde I 148-154 :
... magno in populo cum saepe coorta est Sedilio, saevitque animis ignobile vulgus Iamque faces et saxa volant, furor arma ministrat Tum, pietate gravem ac meritis si forte virum quem Conspexere, silent, arrectisque auribus adstant; Ille l'eglt d'ictis animos et pectora mulcet. 208. Improvisatie. - Bij de vinding van de bestanddeelen waaruit de rede zal worden opgebouwd, hoeft voorzeker niet elk woord te worden vastgelegd, noch een definitieve tekst te worden opgeteekend. (1)
Z. en N. IV.
-149 Een volmaakt redenaar moet in staat zijn « op het oogenblik zelf van de voordracht, den meest gepasten vorm en de volledigste uitdrukking aan zijn gedachten en gevoelens te geven, aln a ar de oogenblikkelijke noodwendigheden van zijn gehoor ». Dat is de kunst van improviseeren of voor-devuist-spreken (183). Improviseeren is dus n iet, màg althans niet wezen : 0 nvoo r b ere i d s pre ken. Wie zonder behoorlijke overweging van zijn onderwerp optreedt, zal de waarheid ondervinden van het spreekwoord : Qai ascendit sine labore, descendit sine honore. Alleen zal een redenaar die door jaren practijk een mee ster is geworden in het spreken voor het publiek, die tevens op een bepaald gebied een ri'jken voorraad ken nis en e rvar i n g heeft opgedaan, jui'st hierover met bijval improviseeren na een kor t s ton d i ge verzameling van zijn gedachten. Zulk een man was b. v. Mgr. Schaepman. Zelfs zijn er redenaars die zich bij het improviseeren heel wat we Isp rek end e r betoonen dan in hun schriftelijk voorbereide rede. Dit was o. m. het geval met William PiU de Oudere (1708-1778).
11. SCHIKKING.
209. Gelijk ieder opstel, zal een rede doorgaans bestaan uit een Inleiding of Exordium, een Hoofdgedeelte en een Slot of Peroratie (101). Ook hier zal de steller bij de schikking van de bizonderheden rondom de hoofdgedachte, zich laten voorlichten door zijn doel (113-114). Ook van de overgangen, tot samenvoeging van deelen en onderdeelen, zal de redenaar door ervaring en oratorisch inzicht het gewenschte gebruik leeren maken. (117) Aan de eene zijde zal hij niet uit het oog verliezen, dat in een gesproken betoog de s a men h a n g 0 n m i d d e 11 ij kmo e t ge vat wor den, anderzijds zal hij scheiding,en en onderscheidingen weten te maken door p a u zee r i' n g, s t e mb u i gin g enz., middelen die niet ter beschikking staan van een schrijver.
st.
O. D. - - 6
-150 OPM. 1. De Romeinen in de klassieke periode bouwden hun redevoeringen op naar een vrij reg e 1 mat i g s c hem a - ongeveer zooals het hierna zal worden besproken. De groote Fransche redenaars in de XVIIde eeuw hebben hun voorbeeld nagevolgd. Het is duidelijk, dat de eerste vereischte van een goede schikking is en blijft : haar doe 1 mat i g hei d. OPM. 2. Latijnsche redevoeringen waarin men vrij volledig de verschillende onderverdeelingen kan volgen, zijn Cicero's Pro Mi/one en De Imperio Cn. Pompei.
210. De volgende tabel geeft een overzicht van de onderdeelen die in redevoeringen zooal kunnen voorkomen. Welke daarvan in een bepaalde rede wenschelijk zijn en nuttig tot het bereiken van haar doel; vervolgens, in welke orde alle bizonderheden het meest gepast zullen volgen - dit alles moe t der ede n a a r na rijpe overweging van zijn onderwerp zei f bes I i ss e n (115, 116). I
EXORDIUM.
( Voorstelling II HOOFDGEDEELTE ) Voorbereiding -
( Bevestiging 111
Verdeeling Oratorisch Verhaal Weerlegging.
PERORATIE.
1. Het Exordium. 211. Doel. - Somwijlen maakt het onderwerp van de rede alle inleiding overbodig. Maar meestal is het noodig : a. de toehoorders voo r t e b ere i den op de te verdedigen stelling, hen in staat te stellen de uiteenzettingen te volgen; b. hen gun s tig te st e mme n jegens den redenaar zelf; hun vertrouwen in zijn persoon te verzekeren; c. bel a n g s teil in g tew e k ken voor het onderwerp. Geen bizondere inleiding i'S er (noch was er noodig!) aan Groen van Prinsterer's : « Het Anker van den Staat» - en aan De Vries' : Voor Maerlani's Standbeeld. (1) (1) Vroegere uitg. van
z.
en N. IV bI. 301 en 3:;4.
-151 OPM. Cicero ried de redenaars aan hun exordium eerst dan te schrijven, als de geheele rede is opgesteld als een gesloten geheel.
212. Hoedanigheden. - Gelijk de inleiding van alle opstel, zij het exordium kort en eenvoudig (lOl, 103 a). 'Wegens het bizonder doel van het exordium (211), moet het boeien door zijn oor s pro n kei ijk hei d.
Slechts in beperkte gevallen kan een goed exordium min der een v 0 u di g of min der rus tig zijn. Zulke uitzonderingen zijn : 1 het pathetisch exordium of exordium ex abrupto. dat inzet met een pathetischen aanhef. Het past alleen waar het gehoor door de gebeurtenissen Ï'n hooggespannen stemming verkeert. 0
Het bekende klassieke voorbeeld is het ex. van Cicero's 1 Catilinarische Rede : « Quousque tandem, Catilina... » Zie ook J. Persijn : Op Vlaanderens Kunstdag : « 'k Ben hier gekomen .... » (1) Ook M. De Vries: Voor Maerlanl's Standbeeld (2). 6
2 het insinueerend exordium: waarin de spreker, wegens bi'zondere reden om het gehoor welwillend te stemmen, oratorische voorzorgen (223, 6°) toepast. 0
In zijn preek Nisi granum... (3), waarin hij deze harde waarheid wil voorhouden : om te leV'en moeten we sterV'en, begint P. Van Gestel met te wijzen op de heerlijkheid van het nieuwe leven dat jubelt in het Evangelie, en de jeugdige levenskracht der Christi-kerk. Eerst dàn geeft de redenaar toe, dat de schijn zijn stelling ongunstig is. 3° het plechtig exordium : dat wordt aangepast aan de buitengewone omstandigheden en het verheven onderwerp van de rede. Zoo b. v. het ex. van Bossuet's « Oraison fun. d'Henriette de France » : Celui qui regne dans les cieux ...
213. Stof voor het exordium leveren nu eens het onderwerp zelf van de rede : zijn gewichtigheid, zijn nut enz.; (1) In Gedenkdagen Il; of in de bloemlezing Uit het Werk van Dr J. Persijn. (2) Vroeger Z. en IV. IV bI. 354. (:1) Raeymarkers Il.
-152 dan weer de omstandigheden van tijd, plaats, personen enz.; - of nog een zinspreuk, een gelijkenis; - of een kort verhaal, een anecdote enz. M. Sahbe begint zijn rede Vlaanderen's muzikale Wedergeboorte met een sprookje, zinnebeeld van den ontwikkelingsgang der Vlaamsche muziek. OPM.
Schoone exordia vindt men b. v. bij Schacpman.
2. Het Hoofdgedeelte. 214. Voorstelling en Verdeeling.
De Voorstelling is « de opgave van het thema », het voorleggen van hetgeen men in de rede wil behandelen, betoogen enz. Ook de Verdeeling van de stof, de splitsing van het thema in zijn deelen, kan door den redenaar worden aangegeven. Deze zaloordeelen, of hij hierdoor het begrijpen van den samenhang moet bevorderen, dan of het geraden is een volgend punt onaangekondigd te laten om er aldus onverwacht de hoorders aan te boeien. Men houde zich aan h e e I enk e Ie 0 n der d e el e 11 : te groote verbrokkeling van de stof is vermoeiend voor het gehoor. Groen van Prinslerer op. cito : « Er is een zinsnede in het concept-Adres, welke ... van dien aard is, dat ik ... de aanneming van hetzeltve, (10) niet slechts voor mij, (2°) maar voor de groote meerderheid dezer kamer als bijna onmogelijk beschouw». Cicero, De Imperio en. Pomp ei : 1, 3 en 2, 6.
215. Voorbereiding. - Soms is het noodig nadere 0 ph e I der i n gen te verstrekken om het voorgestelde thema te verduidelijken, het standpunt met juistheid aan te geven enz. Ook kan het wenschelijk zijn vooraf zekere mis vat ti ngen uit den weg te ruimen die de doeltreffendheid van hel volgende betoog zouden schaden.
-153 Groen van Prinsterer op. cito waarschuwt, onmiddellijk na de voorstelling van zijn thema, 1 dal de door hem gewraakte uitdrukking verkeerd kàn uitgelegd worden; 2 dat niemand hem hoeft te verdenken van gebrek aan eerbied jegens de Grondwet. P. Van Gestel op. cito zet voorop de tegenwerping : de christelijke leering schijnt de ontkenning te zijn van hJet leven. Dit, omdat zijn gansche rede moet dienen als antwoord. 0
0
216. Het Oratorisch Verhaal kan, b. v. bij een historisch thema, een vereischte of althans een middel zijn om de hoorders de bewijsvoering gemakkelijk te laten volgen. Behalve de hoedanigheden van een goed verhaal, zal de redenaar hier vooral de bon d i g hei d moeten in acht nemen en de g e pas t hei d : wat het welslagen van zijn betoog kan schaden, verzwijgt of verzacht hij; wat het kan bevorderen, ontwikkelt hij des te meer. Een voorb. van behendig verhaal is dat in Cicero's Pro Milone 24-29. Minister Franck begint zijn Pleidooi pro De Bom onmiddellijk met het geïncrimineerde feit (1). Mgr. Schaepman begint ook zijn lofrede op Jfgr. Hamer bijna onmiddellijk met een beknopte, levendige beschrijving van Hamer's levensloop (2).
217. De Bevestiging is, in een rede om te overtuigen, het hoofdzakelijk gedeelte : het is de e i gen I ijk e be h a ndel i n g van het t hem a. Zij omvat dus : de bewijsvoering tot verdediging van de stelling en de noodige pathetiek tot overreding van het gehoor. Goede redenaars zijn er op bedacht in dit gewichtig gedeelte de hoorders te boeien door a f wis s e I i n g en ver s c hei d e nhei d, zoowel van inhoud als van vorm en van toon. Zoo laten zij b. v. de bewijzen niet alle strak op elkander vol~en, maar afwisselen met pathetiek, met weerlegging van opwerpingen, met voorstelling en oplossing van bezwaren tegen hun eigen stelling, enz. (1) Raeymaekers I bI. 45. -
(2) It. bI. 49.
154 Wat in het bizonder de bewijsvoering betreft, zijn de volgende punten van belang. 1 Bij de keuze van de bewijzen is te bedenken, dat de beste wel die zijn,. die voor het actueele gehoor het meest bevattelijk zijn en het meest overtuigend. 0
2° K I a a r hei d en d u i del ijk hei d is hier een hoofdvereischte. "Vordt één schakel van de redeneering niet gevat, dan is het betoog allicht te los, te weinig klemmend. Eenerzijds betrachte men een zekere uitvoerigheid die verduidelijkt; anderzijds vermijde men nuttelooze uitweidingen, die den draad der argumentati'e doen verliezen.
3° Ook de r a n g s c hik kin g van de bewijzen is van belang. Quintilianus en Cicero spreken zich uit voor deze opeenvolging : sterkere bewijzen, zwakkere, de sterkste. Anderen houden zich liever aan een regelmatig crescendo in de overtuigende kracht. Allen zijn het hierover eens, dat verscheidene zwakkere argumenten het best worden bijeengebracht om elkander te steunen en te sterken. OPM. 1. In veel gevallen heeft men er baat bij, aan het einde van de bevestiging de daarin ontwikkelde punten en de bereikte resultaten te bundelen in een samenvattende herhaling : deze groepeering is een krachtige bekroning van het geheel. OPM. 2. De onderdeelen van het thema (186; 214) kunnen van vrij verschiIIenden aard zijn : hun behandeling in de Bevestiging hoeft dus n iet s y mme tri s c h te zijn, maar minder of meer uitgebreid volgens den graad van gewichtigheid van ieder in het bizonder.
vgI. het verschil rn de ontwikkeling van de onderdeelen in Van Cauwelaert's Nat. Oplossing der Taalkwestie (1). OPM. 3. De pathetiek kan bezwaarlijk beschouwd worden als een bizonder deel van de rede : ze kan de geheele rede doortintelen.
218. De ;Weerlegging van mogelijke of feitelijke tegen;.. werpingen is vereischt, wanneer ze niet duidelijk volgt uit de bewijsvoering zelf. (1) Vroeger Z.
eH
S. I" bI. 422 vlg.
-155 Wegens het doel van de rede, zij de weerlegging : lOom z i c h tig en w a a r hei d I i e ven d : zonder te kwetsen, zonder het aandeel waarheid te loochenen dat in veel opwerpingen niet ontbreekt; 2 0 ver t u i gen d, zoodat geen ernstige twijfel in den geest van de hoorders blijft bestaan. 0
De te volgen procédé's wisselen af volgens den aard van de tegenwerpingen, hun graad van waarschijnlijkheid enz. : a. Wat niet waar is, kan men eenvoudig loochenen; wat zonder bewijzen wordt beweerd, wijst men zonder meer af. b. Waar het past, wordt een opwerping geretorqueerd : de redeneering van den tegenstander wordt tegen hemzelf gekeerd. c. Men gebruikt een tegenbewijs ex absurdo. d. Van werkelijke bezwaren toont men aan, dat ze de verdedigde stelling niet verzwakken, ten minste niet doen wankelen. e. Verwijten worden beantwoord met een scherts of een dergelijk gepast middel - of ze worden met verontwaardiging afgeweerd. In Û'jn De Imperio Cn. Pomp ei geeft Cicero aan verscheidene bedenkingen een gepaste weerlegging. Zie de Neder!. voorbeelden hiervoren : 199.
Wat de plaats van het weerleggen betreft : een tegenwerping kan men beantwoorden na de behandeling van dat thema-deel waarbij ze behoort; ook kunnen alle bezwaren samen besproken worden na de bevestiging; soms is het noodig een opwerping te weerleggen vóór alle bewijsvoering, als voorbereiding (215). Weerlegging na de respectieve deelen : zie Lipman, Verdediging van een schrijver (1). Weerlegging na het betoog van het thema (noodwendi'gheid van Eerherstel en Boete) : Min. Van Cauwclaert bespreekt de tegenwerping : dé versterving verzwakt den mensch; zijn antwoord is tevens een bevestiging van het betoog (2). Zie ook Cicero: De Imperio Cn. Pompei 17, 50. (1) Vroeger Z. en N. IV bI. 311 vlg. (2) Ver/wnd. en Voordr. 2· dr.; Ons Geloof 1925.
219.
156
ALGEMEENE OPMERKING.
De hier opgegeven onderdeelen van het Hoofdgedeelte kunnen voorkomen rn redevoeringen die ten doel hebben een stelling te verdedigen. In toespraken met onderrichtende strekking is er dikwijls geen andere onderverdeeling te maken dan die van het onderwerp zelf.
3. De Peroratie. 220. De peroratie is het besluit van de rede.
Deze mag er niet door verzwakt worden, maar moet er door winnen in sterkte: geen trap mag het zijn om te dalen: het zij een toren om te stijgen. Eerst dàn zal ze beantwoorden aan haar doel, als in haar de rede het toppunt bereikt van v 0 I hei d en 'war m t e, van bon d i g hei d en krach t. Om die reden zij de peroratie altijd kor t. 221. Inhoud. - Uit haar doel volgt, dat de peroratie gemeenlijk zal beginnen met een kernige samenvatting der ontwikkelingen van het thema. Beoogt de rede een opwekking tot de daad, dan zal gezeide samenvatting tevens gekruid zijn met krachtige pathetiek; - of ze zal gevolgd worden door een heftige uitstorting van het gemoed. OPM. Somwijlen kan men de peroratie inleiden met een tekst, een vergelijking, een zeer korte vertelling of anecdote. Veel redenaars trachten hun peroratie te besluiten met een pittige spreuk, een treffend citaat of een kort, pakkend tafereel. Daarmee is dikwijls een prachtig effect te bereiken, mits het geschiede met goeden smaak en in het nauwste verband met den inhoud van de rede.
Sen. Verbist (Onze Missionarissen) opent zijn peroratie met de beschrijving van een kinderspel; dan volgt een bondige toepassing in nauwe aansluiting aan zijn thema.
-157 III. INKLEEDING.
222. De welsprekendheid heeft op de eerste plaats een practisch, niet een esthetisch doel. Toch zal een rede, die in haar uiterlijken vorm - stijl en voordracht - het s c h 0 0 nhei d s g e v 0 e I der toehoorders bevredigt, hen noodzakelijk sterker boeien en een dieper indruk op hen maken.
OPM. De Ouden hechtten zeer veel waarde aan den litterairen vorm van hun redenen. De Modernen toonen er zich niet ongevoelig voor, al gaat hun voorkeur naar de bezieling, de overtuiging, de kernigheid van hun woord. 223. Voorname hoedanigheden. De rede is « gesproken» literatuur. Haar stijl moet dus vooral uitmunten door die hoedanigheden die worden vereischt door den aard en het doel van het spreken.
Voorname vereischten zijn hier dus : P Duidelijkheid. 's Redenaars woorden moeten onmiddellijk, zonder lang nadenken, begrepen worden : de toehoorder kan ze niet « herlezen », en zijn aandacht wordt telkens opgeeischt voor hetgeen in de rede volgt.
2° Levendigheid. Zonder haar kan geen spreker een gehoor blijven boeien. Men zorge voor veel afwisseling in den zinsbouw, een gepast aanwenden van stijlfiguren (65 vlg.) enz. (V gl. 34-38). 3° Aanschouwelijkheid : wordt de verbeelding van den toehoorder geboeid, dan blijft ook de belangstelling en de aandacht bij hem wakker. De redenaar zal dus, volgens het Arabische spreekwoord. « de ooren tot oogen maken ». Middelen tot aanschouwelijkheid: 47-52. - Zi.? Gok voorb. van oratori'Sche uitbreiding : 190. Levendig en aanschouwelijk is de rede van M. Sabbe op. cito (1) Het onderwerp dat dreigde een droge opsomming te worden, werd een boeiend tafereel. De Vlaamsche muziek is er een jGnge doedelaar die al zingende heentrekt van de eene streek naar de andere; de kunstdag zelf is een landjuweel (1) Raeymaekers Il.
-158 waar Vlamingen uit alle provinciën zijn naar toegestroomd; achtereenvolgens zullen de musici van een zelfde groep komen aanstappen en zich op de trihune vertoonen. Enz. Zeer aanschouwelijk is ook de rede van Senator Verbist op. cito (1)
4° Gepastheid van taal en toon. Zoo zij de taal eenvoudig en bevattelijk voor ongeletterden, gedachtenrijk en gestileerd voor een ontwikkeld gehoor; - de toon zij vol zalving in een homilie, vol vuur in een aanwakkering tot den strijd. Een mooie beschouwing hierover is te vinden in Padberg's « De Mooie Taal» bI. 78, 79. - Een toonbeeld van gepastheid i's wel Multatuli's Toespraak tot de Hoofden van Lebak, met haar oostersche concreetheid en spreektrant, haar eenvoudigen zinsbouw met gerhythmeerden gang, haar vele toespelingen op de toestanden in Lebak, enz. 5° Welluidendheid en Vloeiendheid waardoor het oor van de luisteraars in de gewenschte mate wordt gestreeld. - Bij het uiten van aandoening en diep gevoel, zal rhythmische bewogenheid het hare biidragen tot ontroering van het gehoor. 6° Welvoeglijkheid. - Geen publiek geeft zich gemakkelijk gewonnen aan een redenaar die hem antipathiek of weinig sympathiek is. Hoeveel te minder, wanneer het de aan te nemen stelling en de te volgen raadgevingen vijandig gezind is. Hoe zal de redenaar, behalve door het weerleggen van tegenwerpingen, beide moeielijkheden te boven komen? Door het aanwenden van a. « oratorische welvoeglijkheid » d. i. « een zekere beheerschte wijze van spreken, waarbij men goed in acht neemt, wat past en wat niet past in een kring waarin men spreekt» (Vogel). b. « oratorische voorzorgen» d. i. « het inkleeden van een wellicht
aanstooteIijk geval op zulke wijze, dat het de welwillende aandacht van het gehoor niet verstoort. » (It.) (1)
Raeymaekers I.
-159 Multatuli op. cito had aan de Hoofden harde waarheden te zeggen. Om hen welwillend te stemmen legt hij veel nadruk op zijn verlangen om goed te doen, om te handelen als hun vriend, hun ouder broeder. Rechtstreeksche verwijten vermijdt hij; spreekt gewoonlijk met « wij», niet met « gij». Ook Mgr Cruysberghs' Voornaamheid munt door oratorische voorzorgen uit (1). Meesterlijk is in dit opzicht Cicero's Pro Mllrena.
224. De Dictie. - Het voordragen van een rede omsluit de dictie d. i. de uitspreking er van, en de actie d. i. de bewegingen die met de dictie gepaard gaan. De zoo even besproken hoedanigheden van een goeden redenaarsstijl komen eerst tot hun recht door een verzorgde dictie. Hiertoe behooren :
1. Een beschaafde uitspraak. 't Is de grondvoorwaarde om een voornamen stijl te geven aan het gesproken woord. 2. Een krachtige articulatie, vooral van de medeklinkers; want zij, meer nog dan de sterkte van de stem, maakt het spreken verstaanbaar. 3. Tijdige en voldoende pauzeering. Het doel van de pauze is : de gedachten van elkaar te onderscheiden, zoodat de toehoorders in staat zijn de gehoorde woorden te verbinden tot een geheel. De pauze kan ook een gevoelsbeteekenis hebben, een sterken nadruk leggen op een gedachte die haar voorafgaat of haar volgt : emphatische pauze. - Men zorge er voor bij tijds te ademen, om niet ontijdig of fouUef te moeten pauzeeren. 4. Het juiste leggen van het dynamisch zinsaccent : d. i. de '!nadruk op dat woord of complex van woorden, waardoor de speciale beteekenis van den zin wordt uitgedrukt. Verwaarloozing van dit accent maakt de rede eentonig, verkeerd gebruik er van maakt ze verward of onverstaanbaar. 5. Een gepaste zinsintonatie, die stijgt of daalt volgens de schakeeringen van gedachten en gevoelens. - Te vermijden is de zoogenaamde « za n g t 00 n », waarbij gedurig dezelfde stembuigingen terugkeeren. Hij verveelt en maakt veel schoonheid ongenietbaar. De eenig goede, de nat u u r 1 ijk e t 0 0 n, is de conversatietoon zelf, aangepast aan het behandelde thema. (1) Raeymaekers I bI. 56 vlg.
-160 6. Een juist tempo. 7. Een voldoende, niet overdreven sterkte van de stem.
225. De Actie omvat 1" de hou din gen van den spreker, 2° zijn geb are n spe I en 3° zijn mi mie k of gelaatsexpressie. Hoewel de actie niet behoort tot het litteraire karakter van de rede, geeft zij haar de definitieve inkleeding als werk van welsprekendheid. Er zijn zelfs redenaars bij wie de voordracht zoo machtig is, dat ze meer dan het overige den toehoorder overreedt. Zulk een redenaar was o. a. Mirabeau. In Nederland muntte door zijn voordracht uit : Abraham Des Amorie Van der Hoeven.
Vroegtijdige en aanhoudende oefening is in dezen onontbeerlijk, tot eindelijk de wijze van voordragen is geworden tot een kunstige - niet een kunstmatige - veruitwendiging van aandoeningen en gedachten.
226.
ALGEMEENE OPMERKING.
Het misbruik dat heeft gemaakt, heeft benaming rhetorische met hoogdravenden tÎ'oneele beeldspraak andere mooidoenerij,
men weleens van de oratorische middelen een ongunstige beteekenis gegeven aan de stijl of rhetoriek (184) : ze werd synoniem woordenpraal en holle phrasen, convenen opgeschroefde pathetiek, bombast en den echten redenaar onwaardig.
De rhetoriek werd het eerst misbruikt door de Grieksche Sophi&ten (Protagoras, Gorgias enz.) in de 5" eeuw v. Ch. L. Vleeschouwer heeft in zijn Wat is Rhetorica? de sophistieke rede geparodieerd (1). Te lezen over de hoedanigheden van een goede rede : Van der Palm Aard der Welsprekendheid (2); - over den echten redenaar : Abr. Des Amorie V. d. Hoeven De ware Welsprekendheid (3). (1) RaeymaekersII. vlg.
(2) Vroeger Z. en N. IV bI. 288 vlg. -
(3) It. bI. 293
-161-
Art. 2. DE REDENEN IN HET BIZONDER Gewijde Rede of Kanselrede. 227. De Gewijde Welsprekendheid heeft tot doel : de christelijke leer door het levende woord aldus voor te dragen, dat de toehoorders er toe gebracht worden het christelijk geloof aan te nemen, het beter te leeren kennen en overeenkomstig er mee te leven. De gewijde redenaar spreekt tot het volk als afgezant van God en de Kerk - en wel over de heiligste van alle aangelegenheden, den godsdienst en de zedenleer. 228. Vereischten die daaruit volgen 1. Bij den predikant : a. Innige godsdienstige
0
ver t u i g i: n g.
b. Bizondere ken nis van de godsdienstige wetenschappen en van die profane kundigheden die met het godsdienstig leven in betrekking staan.
c. T act en bes c hei den hei d hei d in levenswandel en houding.
en groote wa a r d i g-
11. In de kanselrede : a. Vooral ge zag s b e wij zen: uit de H. Schriftuur, de Overlevering, de leer der Kerk. b. Telkens n i e uwe b e zie I i n g om de eeuwige waarheden aan te passen aan de bizondere zielenooden der toehoorders.
c. A a n s c hou wel ijk e, I e ven d i g e voo r dra c h t, daar het onderwerp van een preek veelal ietwat abstract zal wezen. d. Voo rna a m hei d in den stijl, z a I v i n g in den toon, b e z a d i g d hei d en een v 0 u d in de voordracht; om haar gewijden inhoud mag in de predikatie populariteit nooit afdalen tot vulgariteit.
-
162-
SOORTEN VAN KANSELREDENEN.
229. De uitdrukkingen « kanselrede », « gewijde rede ), « preek», « sermoen» gelden doorgaans als synoniemen. Er is onderscheid te maken tusschen de gem e e nz am e of eenvoudiger preeken en de p I e c h tig e. 230.
GEMEENZAME PREEKEN :
1. De Onderrichting of Catechetische preek d. i. een korte verklaring van eenige godsdienstige waarheid. Zoo wordt in onze kerken onder de zondagmissen een verklaring gegeven van een punt uit den catechismus.
2. De Homilie: verklaring van een passage uit de H. Schriftuur. - Zoo b. v. de uitleg, met of zonder zedelijke toepassingen, van den epistel of het evangelie van den Zondag. 231. PLECHTIGE SERMOENEN beginnen gewoonlijk met een te kst uit de H. Schriftuur; verder zijn ze ingericht naar de wijze der u i t geb rei de redevoeringen waarover hierboven (211 vlg.). 1. Het Dogmatisch Sermoen, de Mysterie-preek handelt over een geloofswaarheid, een mysterie. B. v. Over de Verrijzenis van Jezus; Over de H. Drievuldigheid.
2. Het Moraal-sermoen, de Zedenpreek behandelt een punt uit de christelijke zedenleer. B. v. Over de naastenliefde; Over de matig'heid. Corn. Broere : Begrafenis der Armen (1).
3. Het Missie-sermoen : uitgebreide preek over de groote waarheden der eeuwige zaligheid. B. v. Over het einddoel van den mens eh, den dood, het oordeel, de hel, de hemel, de doodzonde enz. Vooral bij gelegenheid van een « mis s ie» d. i. een achtdaagsche of langere prediking in een parochie tot heropwekking van het christelijk leven. (1) Vroeger
z.
en N. IV bI. 328 vlg.
-163 4. De Lijdenspreek, het Passie-sermoen : uitgebreide rede over Jezus' lijden - vooral onder de veertigdaagsche vasten. 5. Het Gelegenheidssermoen : ter gelegenheid van een kloosterlijke inkleeding of professie, een eerste plechtige mis, een huwelijk enz.; van eenige kerkelijke plechtigheid, een herdenkingsfeest enz. Mgr. Schaepman : Bij het Standbeeld van Mgr. Hamer (1).
6. De Gewijde Lijkrede. - Hierin legt de predikant nadruk op het christelijke dat men in den levenswandel van den overledene kan prijzen. Prof. Coppens : Kan. Prof. Van Hoonacker (2). Te vergelijken met de profane lijkrede door Prof. Van Puyvelde (Vers~. en Meded. der Kon. Vl. Academie, November 1933).
7. De Gewijde Panegyriek (3) of Lofrede van een heilige. 8. Het Apologetisch Sermoen : kanselrede met apologetische strekking. Het doel er van brengt mee, dat hier de bewijzen vooral geput worden uit de menschelijke wetenschap. De stichter en tevens de grootmeester van dit genre is Lacordaire, die het inzette in 1835 in de Notre-Dame te Parijs.
9. De Geestelijke Voordracht behandelt onderwerpen met godsdienstige strekking in een betoogtrant die min of meer dièht nadert tot de profane welsprekendheid. B. v. Prof. Van Ginneken : Christus in den modernen Wereldstrijd (4); - D' K. Elebaers : Strekking in de moderne Letterkund'e (4). - Vgl. ook Mgr. Schaepman : Herodes en Petrus. - Ook de Voordrachten gehouden voor het St-Thomas-Genootschap te Leuven, en de Geestelijke Voordrachten van St-Carolus te Antwerpen (4). (1) Z. en N. IV. (2) Raeymaekers I bI. 66. (4) Raeymaekers Il.
(3) Spreek g uit als een Nederl. g.
-164 -
De Gerechtelijke Rede. 232. De Gerechtelijke Welsprekendheid heeft tot doel : in rechtsgedingen die beslissing te bekomen, die gewenscht wordt door de partij voor wie men spreekt. « Baliewelsprekendheid » = welsprekendheid der balie d. i. der advocaten. OPM.
Er is onderscheid te maken tusschen
1 0 burgerlijke of civiele zaken d. i. betwistingen wegens een
re c h t; b. v. in zake eigendom, erfenis, huur, verkoop, contract enz. 2 lijfstraffelijke of crimineele zaken d. i. betwistingen wegens strafbare 0 ver t red i n gen. 0
233. Vereischten. - Deze soort welsprekendheid vergt van den redenaar : een uitgebreide en grondige ju r i dis c hek en nis; een zorgvuldige studie van het « dos s ier », d. i. van het feiten- en getuigenismateriaal dat over het geval verzameld werd; meer dan gewoon talent van imp r 0 v i s eer enen groote slagvaardigheid, om bij geopperde bedenkingen gevat te kunnen repliceeren.
234. Het Pleidooi, de Pleitrede is de voornaamste gerechtelijke rede. Zij wordt gevoerd ter verdediging van een beklaagde of ter bepleiting van een recht. B. v. Lipman : Verdediging van een Schrijver (1). - Min. Franck : Pleidooi « Pro De Bom» (2). Men kent de meesterlijke pleidooien van Cicero : Pro Milone, Pro Ligario, Pro Murena, Pro Rege Deiolaro enz.
Waar voor j u ris ten en vak kun d i gen wordt gesproken en ook door hen de beslissing wordt getroffen - zal de kracht der b e wij s v 0 e rin g op den voorgrond moeten treden. Waar de beslissing afhangt van de ju r y d. i. niet-juristen, dikwijls niet bizonder ontwikkelde lieden (gelijk in ons land (1) Vroeger Z. en N. IV (De titel rem). - 2) Raeymaekers I bI. 45.
«
Vrijheid der Drukpers » schijnt niet ad
-165 vóór het Assisenhof), is van grooter belang het pat het i s eh e I e men t, dat steunt op algemeen-menschelijke motieven. OPM. Bij Atheners en Romeinen hing het vonnis meestal af van een jury en bestonden niet zoo minutieuze bepalingen van een Wetboek als ten onzent. Veel was dus overgelaten aan de willekeur en zoo hadden de pleiters een ruimer veld voor de ontplooiing van hun welsprekendheid.
Over de inrichting van de rechtspleging bij de Ouden zal men de noodige inlicbtingen vinden bij Dr .T. Van \Vageningen : Gids voor Gymnasiasten, 11- dr. (P. Noordhoff, Groningen 1935).
De Politieke Rede. 235. De Politieke of Staatkundige Welsprekendheid behandelt onderwerpen die in rechtstreeksche verbinding staan met de regeering of het welzijn van den Staat.
Zij richt zich tot de leden van de Regeering in 0 f f ic i e e I e vergaderingen (parlementaire welsprekendheid!) of tot partijen of het volk in ni e t-o f f i ei e e I e kringen. 236. De Parlementaire Rede bij uitnemendheid is die, waarin een parlementslid de vergadering toespreekt over een gewichtige politieke aangelegenheid. B. v. Over de voor- of nadeelen van een wet, de politiek van de Regeering of van een minister, een te treffen maatregel van groot belang enz.
Daar een redenaar in het parlement meestal spreekt voor collega's die niet licht door « mooi-praterij » te overreden zijn, of reeds vooraf een vast standpunt hebben ingenomen, moet hij vooral : 1 een d e gel ijk e ken nis hebben, gesteund op een omvangrijk f e i t e n- en b e wij z e n-m a ter i' a a I, van de kwestie die hij behandelt. 0
2 v I u g hei d van g e est bezitten en talent van imp r 0v i s eer e n, gelijk bij den gerechtelijken redenaar wordt vereischt (133). 0
-166 Een voorb. van hoogs'Îaande parlementaire rede is die van Min. Van Cauwelaert : Nationale Oplossing der Taalkwestie. - Verder de andere parlementaire redevoeringen in Z. en N. IV (1). OPM. 1. Tot de parlementaire welsprekendheid behooren nog de volgende geschreven opstellen :
de troonrede : door den souverein afgelezen bij de heropening der Kamers; de ministerieele verklaringen. door een minister in gewichtige omstandigheden uitgesproken; het verslag over het onderzoek van wetsontwerpen door de afdeelingen. OPM. 2. In onzen tijd worden dikwijls parlementaire redevoeringen uitgesproken, wel in maar niet vóór de wetgevende vergadering, met de bedoeling een bepaalden indruk te verwekken bij het grootere volks publiek. Ze staan dan ook dikwijls op een lager peil. OPM. 3. Nuttige beschouwingen over « L'Eloquence au Parlement », door Paul Hymans in « Humanitas » 1926 bI. 95 vlg.
237. Ondet de politieke redevoeringen in ni e t-o f f ic i e e I e vergaderingen zijn vooral te noemen
1. de partij-rede, uitgesproken tot verdediging of bevordering van de belangen van een politieke partij. Zij kan zich richten tot de vergaderde leiders van de partij, of haar afgevaardigden, of haar leden, of ook tot andersgezinden. Zulke toespraken worden ten onzent veelvuldig gehouden bij het naderen van de verkiezingen voor den Senaat, de Kamer en de Gemeente.
2. de volksrede : die door een publiek personage over politieke aangelegenheden voor het volk wordt gehouden. B. v. Een minister spreekt op een stadsplein Over de politiek van de Regeering, Over een nieuwe wet, Over zijn politiek programma. Een politieke rede van een heel bizonderen aard is die van Multatuli Tot de Hoofden van Lebak (2). (1) Zie de « geschiedkundige en letterkundige toelichting» van R. STOCK in ro,'ova et Vetera XVIII (1936) hl. 59-03. (2) Z. en N. IV.
-167 238. De redenaar die zich onmiddellijk tot de 0 non twik keI d e v 0 I k s men i g t e richt, zal best : a. geen breed-aangelegde redenceringen uitspinnen; weinige, maar inslaande gedachten ontwikkelen; meer op fciten steunen dan op theorieën. b. een ruim gebruik maken van pathetische motieven.
c. zich uiten in een oorspronkclijken, krachtigen, beeldrijken, gevoelvollen trant. Mcesterstukken van politieke welsprekendheid zijn de Plzilippisclze en de Olyntlzisclze Redenen van DEMOSTHENES. Evcnzoo CICERO'S 2" en 3' CaUlinarisclze Rede. Het is leerrijk, dezc te vergelijken met dc l' en dc 4' Catil. Rede, die behooren tot de parlementaire welsprekendheid; men lette op het verschil van inhoud en vorm.
De Militaire Rede. 239. De Militaire Rede is die waarin de bevelhebber of de officieren van een leger het woord voeren tot hun soldaten. Het past de militaire oversten op te tredt!n met bizondere wilskracht; anderzijds wordt van de strijders het hoogste gevergd: heldenmoed totterdood. Hieruit volgt, dat deze soort welsprekendheid zich kenmerkt door kr ach t, bon d i g hei d en s 0 b e rh e i d. Zij richt zich vooral tot het gemoed.
240. Men onderscheidt vooreerst de kortere of langere toespraken b. v. vóór of na den strijd. Vervolgens de proclamaties: korte opwekkingen of dankzeggingen aan de troepen, door den bevelhebber op schrift gesteld om ze aan de kleinere eenheden voor te lezen. De modcrne meester in het gcnre is Napoleon Ie. Modellcn van Nedcrlandsche militaire redcnen zijn te vinden in het werk van J. S. Spoelstra : Militaire Welsprekendlzeid.
-168 -
De Gelegenheidsrede. 241. Benaming. - Onder deze benaming vat men al die redenen samen, die niet tot de hierboven vermelde soorten behooren, en die worden uitgesproken ter gelegenheid van bepaalde gebeurtenissen of feesten.
In zooverre zijn ze van groot belang, dat ieder ontwikkeld man weleens in de noodzakelijkheid verkeert er een te houden. 242. Hoedanigheden.
Naar den INHOUD is wel de voornaamste hoedanigheid van een goede gelegenheidsrede : haar act u a I i t e i t d. i. haar nauwe aanpassing bij de eigen omstandigheden van de gelegenheid waarbij ze wordt uitgesproken. Een voorbeeld hiervan is de inhoud van Min. Van Cauwelaert's Welkomrede voor Prinses Astrid (Antwerpen 1926) (1) : De verloving van de Prinses met Prins Leopold is als een sprookje uit het hooge Noorden, het land der sproken; de Germaansche eenheid van het Antwerpsch en het Zweedsch wordt getuigd door het Gotisch handschrift van Ulfila, bewaard te Upsala in Zweden zelf; enz. Aan het slot, een vers uit de Frithjof-Saga van den Zweedschen dichter Tegner. Met recht wordt ook gewezen op het voorbeeld van Graaf Verspeyen, di'e in vroeger jaren te Gent meer dan vijftig keer het thema van den St-Pieterspenning heeft weten te beha!Ildelen met telkens nieuwe frischheid : uit de actueele toestanden en recente feiten putte hij telkens stof tot ontwik· keling en middelen tot oorspronkelijkheid. Naar den VORM en den TOON wisselen deze soorten van redenen af volgens het behandelde onderwerp en de omstandigheden. Hierbij is de ge pas t hei d een absoluut vereischte. VOORNAAMSTE
SOORTEN.
243. Academische Redenen worden uitgesproken door den rector magnificus bij het hervatten der leergangen aan een (1)
Verhand. en Voordrachten, 2" dr.
-169 universiteit (<< rectorale rede »); bij plechtige prij suitdeelingen; door een hoogleeraar bij de aanvaarding van zijn ambt (<< inaugurale rede »); door een nieuwacademielid bij ~ijn intrede (<< intree-rede », « intree-oratie ») enz. De inhoud is dikwijls een verhandeling over een wet e n... s c hap pel ij k of een 1 e t ter kun d i g thema. - In sommige academ~ën is het de gewoonte, dat een nieuw lid in zijn intree-rede, na dankzegging voor zijn opneming, den lof uitspreekt van zijn voorganger. Acad. rede met zedelijke strekking : Mgr. Cruysberghs : Voorn,{lumheid (1); - Init'iatief (2).
244. Plechtigheidsrede ; Feestrede ; Gedenkrede. Het voorwerp en het doel van de plechtigheid of het feest zullen hier de stof leveren voor den inhoud en tevens den vorm bepalen. G. Gezelle : Hulde aan Lod. De Bo (3). Conscience : Leopold's Meerderjarigheid. Uitbundig lyrisch! - M. De Vries : Voor Maerlanl's Standbeeld. - Jan Van Rijswijck : Vall Bloemen, Voge~en en Zingen (4).
245. Lofrede; Lijk- of Grafrede. De spreker prij st de goede hoedanigheden en de verdiensten van den toegesprokene of den overledene. Van een afgestorvene betreurt hij het heengaan en zegt hem, bij wijze van slot, een laatste vaarwel. Lofredenen. Sen. Verbi'St : Onze Missionarissen in Congo (1). - Mgr. Schaepman : Bij het Standb. vall Mgr. Hamer (3). Ariëns : Schaepman als Staatsman (3). Lijkredenen. Mgr. Schaepman : Herm. Van der Hoeven (4). - G. Gezelle : Bij het graf van Edw. Van den Bussche (3). Vgl. ook de Gewijde Lijkrede (231, 6°).
246. Korte Aanspraken met allerlei doeleinden als welkomgroet tot voorname personen; (1) Raeymaekers I. - (2) Nova et Vetera XVIlI (1936) bI. 13. N. IV. - (4) Vroegere uitg. van Z. en N. IV.
(3) Z. en
170 als gelukwensch tot den held van eenig feest : jubilee, eerste plechtige Mis, naamfeest, huwelijk enz. als rouwbeklag bij sterfgeval of als betuiging van deelneming bij een zwaren tegenslag; als toost (heildronk, feestdronk, tafelrede) die wordt ingesteld op één of meer personen of op een gemeenschappelijk belang van de dischgenooten. Alle soortgelijke aanspraken wenscllt men kort en keurig, kiesch en vrij van overdrijving. De spreker herinnert aan de gelukkige of treurige gebeurtenis die tot zijn toespraak aanleiding gaf, en .tdrukt de gevoelens uit die er door ontstaan. Toosten. D' J. Grauls : Bij de Viering van Prof. Vermeylen (1). - J. Van Rijswijek: Aan Prins .41bert en Prinses Elisabeth (2). Welkomgroet. Min. Van Cauwelaert : Voor Prinses Astrid (zie boven : 242).
De Didactische Rede. 247. De Didactische rede heeft tot doel te onderrichten door middel van het welsprekende woord. Met de « verhandeling » (167 vlg.) heeft ze dus gemeen, dat ze wil 0 n der wij zen; zij verschilt er van, doordat ze gebruik wil maken van de bekoorlijkheden der w e Is pre ken d hei d.
248. Soorten. - Eigenlijk behooren tot dit genre verschillende soorten van gewijde redenen, zooals de « onderrichting » en de « homilie » (130); ook zekere academische redenen. Hier is vooral te noemen de conferentie of causerie (oratorische voordracht, voorlezing). Zij behandelt allerlei litteraire, artistieke, zedelijke, wetenschappelijke en wijsgeerige onderwerpen, en wel in oratorischen trant. (1) Raeyrnaekers I bI. 77. -
(2) Vroeger Z. en N. IV bI. 430.
-171Mart. Poelhekke : De H. Eucharistie in de Kunst (1). _ Maur. Sabbe : Vlaanderen's muzikale Wedergeboorte (2). Onze gro.o.te Vlaamsche caus'eur is H. Verriest. Hij muntte vo.oral uit doo.r zijn boeiende, bekoo.rlijke voordracht. B. v. Het Vlaamsche Volk moet herleven (3). - Men leze zijn
Voordrachten. Van der Palm : Het Oordeel der Nakomelingschap (3). J. Fr. Willems : De Geest der Vl. Letterkunde (3). ALGEMEENE OPMERKINGEN ~9. Er zijn « verhandelingen » (167 vlg.) die door hun onderhoudenden trant zeer dicht staan bij de « rede ». Het is geschreven welsprekendheid. Omgekeerd zijn er redenen die door hun drogen inhoud en hun weinig levendigen trant niet méér zijn dan gesproken
verhandelingen. Zoo. b. v. Min. Rubbens' KuUuur (2).
250. De zg. Pronkrede, die als eerste doel nastreeft « mooi te praten », met zijn kunst te « pronken », zal menigeen aanvoelen als een misbruik van het schoone woord. Ze werd ingevoerd door Isocrates (IV· e. v. eh.) en door Grieken en Romeinen beo.efend - niet zo.nder kwaden invloed op de ware welsprekendheid.
Hiertoe behooren ook de Luimige rede en de Persiflagerede. B. v. De Vleeschouwer : Rhet'orica (Zie 226). H. R. : Kunstmest (4). Persiflage van het klakkdoos gebruik van bel,ende zegswijzen en afgesleten beeldspraak, met de vervelende herhalingen en onkiesche bijgedachten, niet zelden aan zulke holle rhetorica verbonden.
251. De Radio-rede is een splinternieuw genre, denkelijk geroepen om een groote uitbreiding te nemen. (1) Racymaekers I. - (2) It. Il. - (3) Z. en N. IV. R. K. bundel. (Wolters, Groningen). BI. 198.
(4) In Voordrachtkunst,
-
172-
Van alle andere redenen onderscheidt ze zich hierdoor, dat de actie (225) volkomen ontbreekt. Wel wordt het gemis der suggestieve kracht van mimiek en gebaar voor den ingetogen luisteraar eenigszins vergoed door grooter innigheid; maar allicht kan dat gemis aanleiding geven tot vermoeienis en verveling. Daarom zij de radio-rede naar den
INHOUD
:
kort en bondig;
naar den VORM : bizonder aanschouwelijk, krachtig in woordgebruik en kernig van zinsbouw, zoodat de nadruk van de dictie het ontbreken der actie eenigszins kan vergoeden. Men herinnere zich de bondige, krachtige radio-toespraken van Mgr Cruysbergs. - Zie ook Min. Van Cauwelaert : Albert I (1). - Vooral P. Van Gestel: Nisi granum ..• (2) : in delJe rede zijn de zinnen doelmatig ingesneden in ademgroepen (97), die krachtig kunnen dreunen als hamerslagen. (Feitelijk niet uitgesproken vóór de microfoon). - Over Radio-preeken en Geestelijke Radio-voordrachten, zie Raeymaekers 11 bI. 58-60. (1) Haeymaekers I. (2) RaeJ'maekers Il.
me
DEEL
DE DICHTKUNST OF
POËZIE I
DE DICHTKUNST IN HE'T ALGEMEEN 252. IWat is Kunst'? Kunst is maken of scheppen van s c h
0 0
n hei d.
We lazen allen wel eens of hoorden voordragen : « 0 wilde en onvervalschie pracht » van Guido GezelIe, en toen geschiedde het wondere ... Wij hadden wellicht al dikwijls over een weide geslenterd en langs een waterkant en voorbij kleurige bloemen en ruischend riet, zonder belangstelling of ontroering. Maar toen, ver weg van de vrije natuur, misschien in een muffig klaslokaal, door de rhythmen en klanken-beelden van den dichter, die natuur dingen voor onze verbeelding en ons gevoel werden opgeroepen met hun eigen kleur en geluid en beweging, toen kenden we en zagen we ineens de « schoonheid » er van, en we waren ontroerd, en gelukkig om 't genot van die schoonheid. Dit deed de kunst : ze openbaarde ons de schoonheid van die dingen, die, volgens de definitie door de wijsgeeren gegeven, is :
-174 « de glans en de luister van het wezen of de waarheid der dingen. » Maar de kunst deed meer : zelfs wanneer die weide, die bloemen, die natuur vergingen, zou hun schoonheid b I i' j ven in het gedicht van GezelIe. Die schoonheid lag in de dingen, de dichter nam ze als 't ware cr uit, liet ze herleven, herschiep ze als 't ware door zijn kunst. En nog intenser dan in de natuur leeft en glanst de schoonheid in die verzen van GezelIe, ver g e ,e s tel ijk t als ze is dioor de ziel<e-schoonh.eid van den dichter.
Kunst is ongemeen veelzijdig; ze uit zich in de meest verscheidene v 0 r men en gebruikt velerlei mat e r i a a 1. Naar dit verschil van uitdrukkingsvormen en van gebruikt materiaal, spreekt men van beeldende (plastische) en van rhythmische kunsten. I. De beeldende kunsten in eigenlijken zin zijn : de schilderkunst. die is het scheppen van beelden in kleuren op een vlak, en de beeldhouwkunst. die beelden schept in de ruimte, (L i., met drie afmetingen waarbij als materiaal gebruikt wordt : hout, klei, steen, ivoor, metaal, enz.
De beeldende kunsten kunnen zich beperken bij de natuurgetrouwe weergave der stoffelijke dingen; ze kunnen die echter ook zoó voorstelleü, dat de geestelijke achtergrond er van door de afbeelding tot openbaring komt, samen met de persoonlijkheid en de zielestemming van den kunstenaar zelf. Tot de beeldende kunsten kan ook in zekeren zin de bouwkunst (architectuur) gerekend worden. Hoewel ze op de eerste plaats een practisch doel nastreeft, zal ze toch in haar beste "lerken ook het schoonheidsgevoel bevredigen door de harmonie der verhoudingen en door de idee of het gevoel dat erdoor wordt gesymboliseerd, b. v. het godsdienstig gevoel in de Gothische of Homaansche kerkgebouwen. «Architectuur is verstomde muziek» (Goethe). Il. Onder de rh y t h mis c h e kunsten kunnen we rangschik. ken : de toonkunst. de meest immaterieele kunst (vooral in de « zuivere muziek»), die door rhythmische klankscheppingen de zielebewogenheid van den componist overdraagt in het gemoed van anderen; - de danskunst. die in haar hoogere vormen is
-
175-
als een veraanschou \\Ielijkt rhythme, waardoor in scllOune afwisseling van lichaamsstanden en -bewegingen het gemoedsleven wordt uitgebeeld; - de litteraire kunst (dichtkunst, poëzie, woordkunst), waarover in de volgende nummers. In welken vorm ook kunst zich uiten mag, « altijd heeft ze denzelfden grond; en altijd heeft zij dezelfde uitwerking op ons, verheffing en verrijking van het levensgevoel : daar is haar bijzondere zending en hoogste nuttigheid ». (A. Vermeylen).
253. Wat is Dichtkunst of Poëzie'?
Poëzie is die kunst die schoonheid schept door de t a a 1. Ook op andere wijze dan door de t a a I kan « schoonheid door kunst» voortgebracht worden, b. v.' zoo als dit door den sc h i 1 der, be e I d hou w er of b 0 u w mee st e r wordt gedaan, met de middelen die aan i€der afzonderlijk kunstgenre eigen zijn. OPM. 1. De stof der poëzie, waaruit de dichter schoonheid puurt, ligt in alle dingen : in de ziel van den kunstenaar zelf, in. 't leven der menschen, in de natuur, ook in wat schijnbaar het geringste is. « La poésie court les rues et les poètes vont la chercher dans les nuages. Heureux celui qui la retrouvera ou eUe est, c'est à dire dans la vérité et partout. » (LamarUne.)
Gezelle herschiep tot poëzie het brommen van een vlieg en de s'chittering van de zon op oude dakpannen. « De stof der poëzie is het universecIe leven. Niets is voor haar te laag en te nietig. De verbeelding vermag iedere aandoening van elk ding te zetten in den gloed van kracht en schoonheid, wanneer de dichter beelden vormt van uit een verhoogd en verstevigd levensgevoel. Door de poëzie krijgen alle verschijnselen deel aan de hoogere werkelijkheid » H. Roland Holst-Van der Schalk. OPM. 2. Door poëzie of dichtkunst verstaat de doorsneelezer doorgaans alleen die woordkunst die haar uiting vindt in den ver s v 0 r m, omdat deze vorm aan de taal haar meest volledige en sterkste uitdrukkingskracht kan geven. Poëzie kan echter evengoed in proza aanwezig zijn. In dit handboek zal de uitdrul{king «( poëzie » doorgaans in haar ruÏIllere beteekenis - die én versvorm én proza insluit - gebruikt worden (3, 2°).
176 254. Wie is Dichter?
Een dichter is een mensch die gevoeliger voor schoonheid is dan de andere menschen. Op zijn fijnere zintuigen zet al het picturale en sculpturale rondom hem indrukken af. Zijn verbeelding neemt de omgevende wereld in zich op met al haar lijnen en stippels, haar kleuren en tinten. Zijn gevoel trilt mee met tal van emoties die voor anderen nog niet waarneembaar zijn. Zijn geest vat meer onmiddellijk di'e door ons niet geziene betrekkingen die de velerlei wisselende verschijnselen in natuur en leven met elkaar verbinden en tot eenheid brengen. Maar een dichter is ook een artist die dat alles - wat bij de andere menschen, ook de gevoeligen voor schoonheid, onuitgesproken blijft - verwoorden kan. Die alle vormen van leven in zijn rhythmen vangt, in zijn beelden vastzet. Bij een echt dichter is de g e v 0 eli gem e n s c h die alle schoonheid in zich opneemt, en de art i st die ze verwoordt, één, zoodat ook in zijn poëzie inhoud en vorm één zijn. Zoodanig dat naar het woord van Kloos « er ten sloltl geen enkel verschil meer blijft tusschen de dingen die zij in hen voelen, en de zegging vóór hen op het papier, zoodat die beiden volkomen identiek zijn. » Wanneer dan de litteraire critiek soms inhoud en vorm verstandelijk van elkander scheidt, dan gebeurt dit enkel om de studie en de ontleding van het kunstwerk te vergemakkelijken (Zie n r 2). 255. De Inhoud der Poëzie.
Soms werd door enkelen de meening voorgestaan, dat poëzie - of litteraire kunst - geen inhoud of « onderwerp» behoefde, dat ze in haar wezen enkel was schittering van beelden en mooie muziek van woorden. « Als gij verzen maakt... moet ge nooit aan den inhoud der verzen denken, en den vorm alleen moet gij laten hooren ». (Van der Goes.) Zoodanige poëzie - zoo ze al dien naam verdient - die er enkel is om den schoonen vorm, kan niet volledig de schoonheidsbehoefte bevredigen van den mensch, bij wien
-177 ge v 0 e 1 en ver sta n d de edelste vermogens zijn, waaraan verbeelding en zintuigen ondergeschikt zijn. ~elfs W. Kloos getuigt het : « Gedichten zijn geen prachtsieraden om stil-koud aangestaard te worden ». En de Duitsche dichteres Marie Von Ebner Eschenbach zei heel gevat, dat poëzie is
. . . . .. ...... Ein wenig Klang, Ein wenig Wohllaut und Gesang Und eine ganze Seele. Wat we in de poëzie en in alle literatuur vooral zoeken het is de openbaring in schoonheid van de diepere werkelijkheid van de dingen en van het leven. « Poëzie is klaarziendheid » U. Van de Voorde. - « De dichter is de krachtige ziener en voeler. » J. Persijn. « Het is het leven zelf dat in de literatuur spreekt, maar opgeheven tot hoogere klaarheid en een dieper perspectief:.. H. Poort.
Daaruit volgt dat poezIe, zooals alle kunst, afwisselt in waarde - afgezien van den vorm - naar het min of meer menschelijk belangwekkende van haar inhoud en onderwerp. - Dit blijkt ook al uit het loop ende spraakgebruik, dat b. v. gewaagt van mooie, prachtige, grootsche, sublieme poëzie. Daaruit volgt dan ook, dat in de literatuur, naast den esthetischen, de ethische factor van groot belang is. « Er is een allernauwste betrekking tusschen ons ethisch leven en het dichterlijk woord. » Van Eeden. De kunst is niet alleen de spi e gel van het leven : kunst heeft ook in zeer sterke mate i: n v I 0 e d op het leven. « Se distraire, rêver ... tout liseur a conscience de chercher czela dans Ie roman qu'H ouvre. Il y cherche encore autre chose qu'il ignore chercher : comment il faut aimer, comment il faut agir, comment il faut vivre en un mot... Tous les livres qui ont remué Ie creur de l'humanité, lui disaÏ'ent en quelque façon : voici un chemin que tu peux suivre :.. M. Prévost.
-178 Er ligt tendens in een litterair werk, wanneer de schrijver er een b ep a a I de o ver t u i gin g door verspreiden wil. Is tendens in een werk noodzakelijk schadelijk voor de kunstwaarde er van, zooals de voorstanders van de « kunst om de kunst »-theorie beweren? .. We meenen van niet, als nl. de tendens u i t het w er k zeI f, uil dezes innerlijk leven voortkomt, en niet als een hinderlijk bijvoegsel er aan gehecht wordt. 256. Tendens in de Literatuur. -
« La littérature à idées est celle qui déduit de la vie humaine, considérée dans sa vérité, les grandes lois qui la dominent. Son but n'est pas de prouver telle ou telle théorie. Elle constate, pUÏ's elle conclut. » P. Bourget.
Ten andere een echte kunstenaar, die steeds in zijn werk zij het soms onbewust en ongewild - het leven, ook dat buiten hem, uitbeelden in het licht van zijn eigen wereldbeschouwing. En hoe hooger de kunstwaarde van een werk, met des te meer kracht zal de levens-visie van den schrijver zich openbaren en opdringen. We zien dan ook dat vele werken die onbetwist onder de heerlijkste der wereldliteratuur gerangschikt worden, tendenz-werken zijn. zijn heele persoonlijkheid openbaart, zal immer -
Zoo b. v. de Diivina Commedia van Dante, Don Quichotte van Cervantes, de Max Huvelaar van Multatuli, de werken van Dickens, Dostojevski, enz. Vergilius' Enëis (294). 257. Kunst en Zedelijkheid.
Om wille van dit ethisch element dat de kunst bevat en waardoor ze inwerkt, ten goede of ten kwade, op de gevoelens en dus ook op de d a den der menschen, en er feitelijk dikwijls een ver-strekkenden invloed op heeft, is de kunst, zooals alle andere menschelijke bedrijvigheid, onderworpen aan de wetten die het zedelijk leven beheerschen. De kunstenaar, ook de schrijver, draagt dus een sociale verantwoordelijkheid. » « L'art pour ['art. » Neen, waarachtig niet. Niet de 1'-unst om de kunst, maar de kunst voor de gemeenschap, de kunst ter wille van
-179 onze medemenschen. Want « dienaars » (zooals de .oude priesters het waren : leiders) - ja, doch in den besten zin ook de dienaars eener gemeenschap zijn wij; dienaars der gemeenschap met een welomschreven, afzonderlijke taak : haar stcmming te verhoogen, te veredelen, te vervolmaken, te leiden, door de muziek van onze eigen ziel. Een taak, die ons is opgelegd, omdat wij toevallig een dieper, gevoeliger zicl hebben dan de anderen; omdat ons geluk en onze smart zooveel grooter zijn dan de hunne, omdat onze oogen zooveel wijder en dieper de schoonheid zien dan zij. - « De kunst om de kunst ». Neen, Goddank niet meer. De kunst om hen die om ons heen zijn, de kunst om onze eigen diepe aandoeningen aan hen mede te deel en, met wie wij leven in één wereld, in één tijd, met wie wij verbonden zijn door duizenden banden ». (Adama van Scheltema) .
258. De vorm der Poëzie.
De gedachte- en gevoelsinhoud, ook de rijkste en verhevenste, kan slechts openbloeien tot schoonheid door den aangepasten vorm. Vormschoonheid is dus nood zak eI ijk voor de poëzie. « Mooie gedachten, leelijk uitgedrukt, laten van hunne mooiheid niets blijken en liggen als schatten in niet ontgonnen mijnen, als vruchten welke niet rijp worden, als heerlijke aangezichten achter ondoordringbare sluiers, als zonnebeeld in slijkplas. » (Dosfel).
Persoonlijkheid. Vormschoonheid wil echter niet zeggen v 0 r m ver si e rin g. Bij een echt dichter groeit de uiterlijke vormschoonheid onmiddellijk uit het in n e r I ijk I e ven. « Het woord is het lichaam van de gedachte en er innig mede verbonden, zooals het menschelijk lichaam met de ziel ». (Dosfel.) Die hoedanigheid van « onmiddellijke uitslrooming » zooals GezelIe dat noemt, geeft aan de poëzie die eigen kleur en klank die bij elk end i c h ter ver s c hilI end is. Tegenover dat persoonlijke - de « allerindividuëelsle expressie» (Kloos) - die we steeds in de beste poëzie terugvinden, staat de door de 80 m te recht zoo gesmade « rhetorica » d. i. het bewust of onbewust overnemen van andermans vorm, wat ook de op zich zelf edelste en verhevenste gedachten en gevoelens onschoon en ongenietbaar maakt (Vgl. 226).
Verstaanbaarheid. Persoonlijkheid en eigenaardigheid in
-180 den vorm der poëzie wil echter niet zeggen : zon der I i n ghei d en nog minder 0 n ver sta a n b a a r hei d. Onze Gezelle ze: dat reeds vóór tachtig jaren, op ongemeen rake wijze in zijn eenvoud, in een brief aan een van zijn studenten. « PoësÏ's, mijn liefste, bestaat niet alleen in de conceptie van een ding, maar in het doelmatig uitbrengen van datzelve in woord. 'k Versta dat iemand, die alleen is, zich zelve eene « poëtique » een uitdrukkingsstelsel zou kunnen maken, 't zij uit enkele klanken bestaande, 't zij uit woorden, die, ofschoon van niemand te verstaan, voor hem zouden zijn de Uitdrukking van zijn gedacht, en misschien veel edeler als !lUe bestaande dichtspraak. Maar wij hebben een taal die toch maar tot een zekeren graad buigbaar is; wij leven bij menschen, wi'er zielen maar door gewone klanken en woorden raakbaar zijn; dus ligt de volmaaktheid van 't gene poësis aangaat in die machtigheid van te kunnen in de bestaande dichtspraak, of in die, die wettiglijk kan voorspringen, onder de werking van 't genie, zijn conceptie uitgeven. Gekortvlerkt, ja, wordt daardoor de vrije ziel des dichters; dichten kan hij bij zich zelven zonder sprake, alleen in den geest; maar wil hij uitkomen, zoo moet hij gekleed gaan op zulke manier dat hij kennelijk is ». Dat poëzie steeds moet verstaanbaar ZIJn, beduidt echter niet dat ze noodzakelijk steeds pop u 1 a i r moet zijn. « Het spreekt echter van zelf dat, indien men den dichter
den eisch stelt van verstaanbaar te zijn, hiermede niet gezegd wordt, verstaanbaar voor allen. Is hij dat, en tegelijk kunstenaar, hij zal er te hooger om staan. Maar als kunstenaar is hem geen zwaarder eisch te stellen, dan dat hij voor de besten, de meest artistiek ontwikkelden van zijn volk te volgen zij. De kunst mag aristocratisch zijn, ik zou zelfs zeggen, ze moet dit zijn» (Van Nouhuys).
259. Taalschoonheid in de Poëzie. Schoonheid spreekt vooral tot het gevoel en de verbeelding; de koude kennis van een ding zal geen schoonheidsgenot verwekken. Zoo zal de taal der poëzie, die schoonheid
181 scheppen wil, niet zIJn : de nuchter-zakelijke van het betoogend verstand, die enkel hegrippen meedeelen wil. Een dichter zal ook de meest abstracte gedachte en de fijnstsubtiele gemoedsontroering verzinnelijken door zijn woord. Zoo zal hij de capaciteit tot verzinnelijking der taal, nl. haar uitbeeldingskracht en haar klankvermogen, tot de hoogste potentie opvoeren. Zoo kan de taal in de poëzie, daar ze er niet alleen teeken is van een verstandelijk begrip, maar tevens het rhythme heeft van de muziek en den dans, en de kleuren van een schilderij en de plastische kontoeren van een beeld kan voortooveren, - zoo kan de taal in de poëzie worden : de heerlijkste en meest volledige onder alle kunstvormen. Over taal-plastiek. klanknabootsing en klank-expressie werd reeds gehandeld in nU 47-52; 58-59; 70-88.
260. Taal-rhythme in de Poëzie.
In alle gesproken taal is r h y t h m e. Wanneer we ons innerlijk leven, vooral ons verbeeldings- en gevoelsleven verwoorden, zijn we spontaan geneigd de beweging van ons gesproken woord te laten meedeinen met de op en neer, trager of sneller gaande bewogenheid van ons gemoed (Zie 61-63. Vgl. Fraussen : Taalstudie 601 vlg.). In de poëzie, die het leven het volledigst en het fijnst vertolken wil, zal de woord-beweging de zielebewogenheid willen volgen in al haar schakeeringen. Een zeer expressief taal-rhythme behoort dus steeds tot den vorm der poëzie, vooral tot den sterksten en meest verfijnden vorm er van, dien we het « ver s » noemen. Zoo onafscheidbaar zijn poëzie en taal-rhythme met elkaar verbonden, dat Carlyle - wel met wat overdrijving - de poëzie definiëel'de als « muzikale gedachte»; en dat Schiller van zich zelf getuigde : « Bei mir ist die Empfindung anfangs ohne bestimmten und klaren Gegenstand; diesel' bildet sich erst später. Eine gewÏ'sse musikalische Gemütsstimmung geht vol'hel', und auf diese folgt bei mir die poëtische Idee».
261. Metrisch Rhythme -
Metrum -
Metriek.
In meest alle poëzie in versvorm vinden we, wat genoemd st. O. D. -- 7
-182 wordt metrisch rhythme d. i. rhythme dat aan een bepaalde maat of metrum gebonden is. Dit metrum is « het regelmatig op een zelfden afstand weer keer en yan dezelfde bewegingsvormen in een vers, of in verzen die op elkander antwoorden ». --- Zoo b. v. volgen betoonde syllaben regelmatig op onbetoonde in O! 't rui! schen ván j het rán/ ke riet! o wist j ik tóch / uw dróejvig lied! Natuurlijk is dit metrum nog ni et het rh y t h m e zei f. De maat is enkel voor het rhythme wat het geraamte voor het lichaam is, of de bedding voor een stroom. De maat geeft de lijn aan waarlangs de levens-beweging deinen zal, ze is niet die beweging zelf. Zoo gebeurt het dat met een zelfde metrum een totaal verschillende gemoedsbeweging met het passende rhythme wordt verwoord. B. v. Bij Vondel, in Lucifer: triomf-stemming Gezegend zij de Held, Die 't goddeloos geweld, En zijn macht, en zijn kracht, en zijn standerd Ter neder heeft geveld. en in Jephta : gevoel van treurnis: Aartsvader Jozef toch, Zoo gij ten grave uit nog Eens uw hoofd, gansch beroofd van zijn stralen, Uitstaakt in 't staatsbedrog. Het metrum of vast-staande rhythmen-schema is niet een maaksel der conventie; het wortelt i n den a t u u r zei f der po ë zie. Het metrum behoudt zijn kracht aan 't i'nnerlijk rhythme, dat anders wellicht tot bandeloosheid of grilligheid zou overslaan, zooals dit het geval is in een aantal gedichten der zg. expressionisten. Het metrum dwingt veeltijds den dichter tot beperking, tot symmetrie en harmonie, en intensifieert aldus de uitdrukkingskracht van het vers. Het metrum maakt het innerlijke rhythme van het vers heter vatbaar voor den gewonen lezer met een minder verfijnd perceptie-vermogen.
-
183
't Is ten andere een feit, dat de metrische vormen door bijna alle groote dichters werden gebruikt, en dit met een oneindige variëteit van innerlijk rhythme.
Anderzijds blijft ook dit waar: het metrum alléén is bijlange nog geen echt rhythme, nog geen poëzie. • Die daarmee wil dichten, gelijkt aan hen die denken dat met de mate te kennen en de gamme en haar noten, zij kunnen muziek schrijven. Zij hebben de stoffe, maar nog de p0ësis niet van den rhythmus. Er bestaat, buiten en boven alle leering en onderwijs, bij de poëten e"~ wonderlijke maten-dans. Gij kunt hem wel toogen met den vinger; gij kunt hem bewonderen met « het gezicht van het hooren »; gij kunt hem wel doen dansen in klanken over uw tonge, en als peerlen doen vallen van uw· lippen; maar al de vormen ervan staven en boeken, of het wezen daarvan ontleden? - neen, dat niet; dat is leven; dat zijn mysteriën; dat is het oneindige leven, en dat zijn de onpeilbare mysteriën van zang en maat, waar hier en daar een poëet en zanger eenige vooizekens van vindt. » (H. Verriest).
Bij het uiten van zijn innerlijke rhythme, zijn zielsbewogenheid, beluistert een echte dichter niet zoozeer een metrum, als een zang die ontstaat uit zijn taal in haar geheel : uit de klankenkleur, de betoning, de quantiteit, de pauzeering, enz. (Zie 54-56).
Die vaststaande, metrische vormen ver s c hilI e n v 0 1gen s de tal e n. Zoo kennen we b. v. een Latijnsehe, een Fransehe, een Nederlandsche metriek. Het Latijnsche metrum berust op quantiteit en betoning (1); het Fransehe, op het aantal klankgrepen ; het Nederlandsehe, op den klemtoon.
NEDERLAND8CHE VERSLEER. 262. In een metriek die berust op betoning, zoo als de Nederlandsehe, worden klankgrepen ingedeeld in voeten. Voeten verbindt men tot verzen, al of niet met rij m; verzen kan men verbinden tot strofen. 1. De Versvoeten. 263. De versvoet is een verbinding van twee of drie syllaben, waaronder één met rhythmischen klemtoon. (1)
Fraussen-Baeyrns : LatijIlsclze Spraakkunst 392-394.
-184 Rhythmische klemtoon d. i. nadruk waardoor een rhythmische beweging ontstaat. - B. v. De Vláamjsche tooi j is wónjderzóet j : 4 versvoeteB. Als de j ziele j lUistert j : 3 versvoeten. In het Nederlandsch zijn de klemtonen tevens de woordtonen dynamisch en muzikaal accent vallen samen (1). Ook leggen we die klemtonen evenzeer op korte syllaben als op lange. - In de klassieke talen was dit anders (2).
- De beklemtoonde syllabe noemt men heffing of arsis; de andere, daling of thesis. - In het eerste van de verzen hierboven, zijn de voeten en het rhythme stijgend (d. i. de heffing komt aan het einde). In het tweede vers zijn ze dalend.
264. Soorten van Versvoeten. De Nederlandsche voeten noemen we met dezelfde ben am i n gen als de G r i e k s eh - Lat i j n s eh e. Het is wel verstaan, dat ze van hun klassieke homoniemen grootelijks verschillen. Zoo b. v. bestaat de jam bus wel in beide uit één onbeklemtoonde en één beklemtoonde; maar in het Grieksch en het Latijn is die eerste daarenboven kort, de tweede lang. In het Nederlandsch onderscheiden we :
I STIJGENDE voeten
\ (
+ 1 beklem-
(
anapest : 2 onbeklemtoonde klemtoonde : in de stad. trochaeus : 1 beklemtoonde klemtoonde : moeder.
11 DALENDE
voeten
jam bus : 1 onbeklemtoonde toonde : begin.
)
+
+ +
1 be-
1 onbe-
2 onbedactylus: 1 beklemtoonde klemtoonde : kinderen. OPM. Naar den aard der voeten waaruit een vers bestaat, wordt ook de maat (het metrum) van dit vers ben~md. (1) Vgl. Fraussen : Taalstudie 591, 593. (2) Vgl. Fraussen-Baeyens : Lat. Spraakk. (3' dr. 1939) 392, 393.
-185 285. De jambus : De ué/del áan / de zij/de. Vandaar het jambische metrum. De védel áan de zijde, Het lied in ziel en mónd, Zoo zwierf de zánger rónd A~ in den óuden tijde. (A. Rodenbach).
Het jambische metrum - vooral het vijfvoetige -- is wel het meest gebruikte in onze Nederlandsche poëzie, en dit wel bij voorkeur in de epische - of verhalende - en in de dramatische poëzie. Het zesvoetig jambisch vers is de bekende alexandrijn, zoo genoemd omdat hij voor het eerst in een Franschen Alexanderroman werd gebruikt. De alexandrijn was algemeen gebruikelijk in onze klassieke poëzie in de 17" eeuw b. v. in de treurspelen van Vondel, en later ook in de zoogenaamde epopeeën, zooals in Bilderdijk's « Ondery'ang der eerste waereld », Tollens' « Overwintering op Nova-Zembla », De Koninck's « Menschdom verlost ». Zie nog als voorbeeld van den alexandrijn-vorm, hoewel niet onvermengd : K. Van de Woestijne : Zegen deze' avond, God ... (1)
266. De anapest: Op het vHd / is er vréugd. Vandaar het anapestische metrum.
o
die wéreld van strálenden, blóeienden schijn, en die áfgrond, zoo dónker daarónder, Als een hángende gáarde vol lóoversatijn, met dien áfgrond zoo dónker daarónder. o dat léven zoo licht voor wie vróolijk betréedt in triómftocht en zégen van rózen, Het betóoverde lánd van zijn dróom, als een mijn is hem d'áfgrond zoo dónker daarónder. (H. SWARTH).
Het anapestische metrum i'S het geschikte rhythme voor heftige ziele-bewogenheid. Het komt echter betrekkelijk zelden voor in onze Nederlandsche poëzie. (1) UIT EIGEN GAARD. E. H.
D' Lenaerts : Vlaamsche Lyriek.
-186 267. De trochaeus: 't Eérste j dát mij / móeder / léerde ... Vandaar .het trochaeische metrum.
Hoog in 't hei~ig woud gezeten, met zijn vijvers en zijn plassen, met zijn wuivende gewassen, eenzaam in zich zelf vergeten, zetelt, ver van 't menschelijk bedrijf, 't lang verlaten lustverblijf. (J. PRINS). Het trochaeïsche metrum wordt bij voorkeur gebruikt in rustige, bespiegelende püëÛ'e.
268. De dactylus: Rilischende j kriLinen der / bóomen. Vandaar het dactylische metrum.
Liederen oud als het volk is, Liederen oud als mijn hart, Klaar als de zon uit de wolk is, Luid als de vreugd uit de smart, Leeft in de sterkte, den gloed en den glans, Leeft in de schoonheid des lands. R. DE CLERCQ. Het dactylische metrum, onvermengd, is uiting van vlugge, soms heftige en hartstochtelijke, uiterlijke of innerlijke beweging. In den zoogenaamden hexámeter - zesvoetig vers - zooals die bij de Ouden in gebruik was, werden dactylen met spondeeën afgewisseld. De spondeus bestaat bij de Ouden uit twee I a n ge lettergrepen, in onze taal uit twee ongeveer gel ijk bet 0' 0 nde (1). - In de Nederlandsche poëzie werd de klassieke hexameter herhaaldelijk nagevolgd, niet altijd met güeden uitslag.
De ávond / vált op de / stád
a~s
een / lijkwa / huiveringjwékkend.
Ook de pentámeter is een dactylÏ'sch vers. Hij komt steeds voür in verbinding met een voorafgaanden hexameter. Die twee verzen vormen dan samen het zg. dis tic ho n (2). Zie verder, n r 278.
2. Het Metrische Vers. 269. Het Metrische Vers is een groepeering van voeten tot een rhythmisch geheel. - Zie b. v. de verzen hierboven. (1) Fraussen_Baeyens : Latijnsche Spraakkunst 394; 402. -
2) Ibid. 404, 405.
-187 Verzen ZIJn voltallig akatalektisch wanneer de laatste voet volledig is. Ze zijn onvoltallig - katalektisch wanneer de laatste voet onvolledig blijft, in dalend metrum. Ze zijn overtallig - hyperkatalektisch wanneer ze één lettergreep overhebben, in stijgend rhythme. Staande verzen zijn degene die eindigen op een heffing; slepende, die eindigen op een daling.
Langere verzen hebben gewoonlijk een stem rust of caesuur d. i. een melodische rust. b. v. Hier blóeit / een pérk / / van uit/gelé/zen ró/zen. Wij jui/chen / / wen / in 't oog / ons bit/tre trainen sprinlgen.
Hoe minder de versvoeten samenvallen met de woordvoeten, des te steviger wordt de bouw van het vers, en des te vrijer beweegt zich het rhythme. Vooral bij den alexandrijn was het streng inachtnemen van de middenrust na elk half-vers een oorzaak van onverdraaglijke eentonigheid. B. v. in Tollens' « Overwintering op Nova Zembla ». - Men noemt dit den « Catsiaanschen dreun », omdat dit gebrek aan Cats vooral eigen is.
270. Wanneer een versregel met den volgenden door beteekenis of gevoel zoo innig samenhangt, dat men spontaan zonder stemrust van het eene vers naar het ander overspringt, dan is er oversprong of enjambement. B. v.
Voortijds, eer het wool'd voluit mijn tonge ontsnapt, het veêrgefluit des vogels, die is verre en wijd van hier, bijkans in geenen tijd. CG. Gezelle).
Oversprongen, gepast aangewend, zullen dikwijls de harmonie en het rhythme versterken; ze zullen ook wel soms, wanneer in den dichter het innerlijke rhytme zwak is, de verzen tot proza doen overloopen.
De brand der solidariteit is overgeslagen - het brandt breeder - allen voor één en één voor al~en in de arbeidersklasse.
-188 Dat is het vuur waarin de oude wereld verteert, dat vuur blijft alleen, alleen, over en dat vuur, dat, dat is de nieuwe wereld H. Gorter. OPM. Verzen met geringe regelmaat heeten " knittelverzen »; dikwijls worden die bewust zoo geschreven om een komisch effect te bereiken, zooals in de bekende burleske poëzie van den " Schoolmeester ».
271. Dichterlijke Vrijheden. - Om ook met lastige woorden versvoeten te kunnen vormen - ook wel om redenen van klankeffect of rhythme veroorloven zich de dichters weleens het aanbrengen van wij z i gin g e 11 in de u i t SpI' a a k of den v 0 I' m der woorden. Zoo zullen ze b. v.
1. de toonlooze e weglaten in het midden of op het einde van een woord, of ook de klinkers i, a in het midden van een woord : d'aard, God bewaar' de volk'ren, sidd'ren, geur' ge, dierbre. 2. twee lettergrepen samentrekken bladéren, bladen).
tevreên, blaan (=
3. soms met een doffe e een woord verlengen : vrouwe ... OPM. Onbeholpen verzenmakers zullen hierbij weleens het taaleigen geweld aandoen of de welluidendheid schaden.
Dikwijls - vooral in lyrische poëzie - zal een vers, of zullen op elkaar antwoordende verzen uit ongelijksoortige voeten bestaan. Soms wisselen in één gedicht verzen met heel verschillend metrum met elkander af. 272. Verzen met Gemengd Metrum. -
o Vlam / van Pas/sie in / dit koud / heelal! Schóonheid j van Smarjten op j deez' donjkere aard'. Wónder / van Lief/de, dat / geen stervlling weet. Ai mijl/ik hoor / aldoor / den droe/ven val Der drop/p'len bloeds / en tot / den mor/gen staart Hij me aan / met groote lief/de en eindlloos leed. (A. Verwey).
-189 tI'
« Schoonheid» (2" vers) en « Wonder» (3 e v.) zijn hier 0 c h a e ë n; al de andere voeten zijn jam ben.
In gedichten die een sterk innerlijk, op het gevoel gedragen rhythme hebben, zal die vermenging van voeten en metra het uitdrukkingsvermogen intensifiëeren.
o klaagt om 't jonge leven, met één slag gesloopt en zoo veel hope en al zijn droomen. K~aagt om het land, dat niet beleven mag Wat roem, van zulk een zoon, Haar toe zou stroomen. (W. Klaas). Waar echter het innerlijk rhythme zwak is, zal die vermenging het gedicht ontbinden tot stukken slap proza. Honger naai' wat de ziel nooit heeft bezeten is pijn, en and're pijn het hongerlijden naar wat zij heeft bezete' in 't lichte blijde weleer en verloor en niet kan vergeten (H. Roland Holst-Van der Schalck). 3. Het Rijm. Over het rijm en de rijmsoorten zie n r 57. 273. Het Rijm in de Poëzie. In de Oud-Germaansche poëzie werd alleen het stafrijm gebruikt. In onze Nederlandsche literatuur komen het volrijm en de assonantie al heel vroeg voor, en zijn er schier altijd in gebruik geweest. Zooals het met de metrische vormen het geval was, zijn ook de wetten die nu de rijm-vormen beheerschen, geleidelijk onstaan uit den aard zelf van onze poëzie. - In den laatsten tijd werd over het gebruik van rijmen en rijmenschema's in de poëzie veel over en weer gediscuteerd. De expressionisten o. a. zeiden, dat de verplichting voor een dichter zijn gevoelsuiting bij een bepaald rijmen-schema aan te passen, - in den strofen-vorm b. v. -- noodzakelijk de spontaneïteit van zijn poëzie moest belemmeren. Men kan hierop antwoorden, dat, waar het rijm werkelijk hinderlijk
-190 is - zie b. v. de talrijke « stoprijmen » in L. De Koninck's « Menschdom verlost» -- het beter zou weg blijven; maar dat bij groote dichters en meesters in de woordkunst - GezelIe en Goethe b. v. - het rijm en het rijmen-schema het rhythme versterken en door hUll klank de uitdrukkingskracht van het vers verhoogen. Ook zal het rijm dikwijls de verzen onderling symmetrisch verbinden, en rhythmische eenheden hoorbaar en vatbaar afsluiten. 274. Rijm-Verbindingen. -
De meest gebruikelijke zijn
1. Het gepaarde rijm : a a, b b, c c, ...
Ol 't ruischen van het ranke riet! Hoe menig mensch aanschouwt u niet... 2. Het gekruiste rijm : a b a b.
Zwaar peinzend hoofd met eeuwigheid omtogen, doorgroefd van voren, door de idee geleid, diep over al dat wereldsch wee gebog'en, dat, staag opwellend', in uw boezem schreit. 3. Het omarmende rijm : a b b a.
o
Man van Smarten met de doornen kroon
o bleek bebloed' gelaat, dat in den nacht Gloeit als een groote bleeke vlam, - wat macht Van eind"[pos lijden maakt uw beeld zoo schoon? 4. Het gebroken of ongepaarde rijm : abc b.
't Is stille. Neerstig tikt het ongedurig hangend' wezen, waarop de weg naar 't eeuwige, in twaalf stappen staat te lezen. Nog tal van andere rijm-combinaties dichters aan. Bij de zg.
«
Rederijkers
»
treft men
bij
de
werd het zoeken naur kunstige rijmver-
bindingen een cerebraal en zinloos spel, dat met poëzie niets meer te maken had. Zoo kenden zij beginrijmen, binnenrijmen, kettingrijmen, echorijmen, enz ...
275. Blanke verzen ZIJn rijmlooze verzen. Zij worden vooral door de expressionisten, ook voorstanders van het « dynamisch vers », gebruikt.
191 Wij vinden ze echter ook al bij andere dichters vóór hen. B. v. bij A. Rodenbach, in « Waarheid». Modern tooneel is dikwijls in blanke verzen geschreven. Zoo de drama's van Verschacve en anderen.
4. Het Vrije of Dynamische Vers. 276. Vrij of dynamisch (dynamisch = wat in beweging is) noemt men het vers dat niet gebonden is aan een bepaald metrnm, dus niet metrisch is, noch verbonden met eenig rijmen-schema, maar alleen die woordbeweging kent die de beweging van de zielsontroering volgen wil in al de schakeeringen er van. - B. v. De oude gewaden zijn afgelegd. De frissche vaandels staan strak in den morgen. Aartseng'elen klaroenen de nieuwe dag. (Wies Moens).
Het « vrije vers» werd reeds vroeger af en toe gebruikt in onze literatuur. Zoo b. v. door Van Beers in zijn dithyrambe « Het licht»; ook door Guido Gezelle in zijn gedicht « 'n Ronke keerzen ... ». Door de naoorlogsche « expressionisten » werd het vrije vers systematisch gebruikt en zelfs tot het eenige mogelijke in de poëzie verklaard. «Wij moeten doodgewoon het regelmatig gedreun van gelijke versregel na gelijke versregel verbreken, om te komen tot de lyrische ademstuwingen waarop het gedicht wordt gedragen» (W. Moens). Feitelijk werden in het Nederlandsch enkele prachtige gedichten geschreven in vrije verzen door Wies Moens, Karel Van den Oever, e. a.; maar in een veel grooter aantal werd het vrije vers tot wijd-Ioopend min of meer rhythmisch proza. En het schoonste gedicht in vrije verzen dat we kennen in het Nederlandsch, is nog... het voornoemde gedicht
-192 van GezeIk, bijna het eenige dat hij in dien vorm schreef naast zijn honderden metri'Sche gedichten
Een bonke keerzen kind! Een bonke keerzen kind, gegroeid in den glans, en 't goudene licht des zomers! Vol spannende zap, vol zoet, vol zuur, Vol zijpelende zap, vol zoetheid!
Tot besluit : « Bijna alle groote dichters zijn in den loop hunner ontwikkeling tot een zekeren graad van vormklassiciteit teruggekeerd, voor zoover ze er ooit van afgeweken waren» (U. Van de Voorde). Dit zien we dan ook wel bij Wies Moens in zijn recente dichtwerk. 5. De Strofe.
277. De strofe is een verbinding van 2, 3 tot 14 verzen, die naar den vorm, meestal ook naar den inhoud, een ge h e e I uitmaken. Gewoonlijk zijn in een strofe de verzen door rij m k I ank en met elkaar verbonden. In een gedicht dat uit strofen bestaat, zijn doorgaans alle strofen gelijkvormig aan de eerste. In meer uitgebreide gedichten evenwel worden soms langere en kortere strofen met elkaar afgewisseld, b. v. in « Groeninghc's grootlzeid » van GezelIe. De schoonheid van de strofe ligt in haar s y m m et ris c hen b 0 u w. 278. Soorten van strofen. - De strofe kan tal van vormen aannemen; we geven er enkele van op. 1. Het distichon, tweeregelige strofe, was oorspronkelijk een hexameter en een pentameter. Zie 268. - Tegenwoordig geeft men den naam van distichon aan ieder verspaar . In gedichten met een zachte, droeve stemming, vinden
-193 we wel eens dien strofenvorm. B. v. Guido GezelIe « Van de wilgen» : Hoe dikwijls een bl,ad uit mijn album gescheurd en gestrooid op de varende Mandel. Hoe dikwijls daar tenden den hof, op de bank, gezucht om u, blinkende wilgen! Want wie die u beelden kan, edele natuur, gij blinkende wilgen, wie maalt u? -
2. De terzine : drieregelige strofe uit vijfvoetige jamben althans in haar klassieken vorm.
Het rijm is er gewoonlijk slepende, en heeft doorgaans het volgende schema : a b a/b c bied cid e d I enz. In terZÏ'ne-strofen werden geschreven: het « Dies Irae », het « Lauda Sion», de « Divina Commedia » van Dante. In 't Nederlandsch o. a. « Florence» van Potgieter, « Het Lied van Schijn en Wezen» van Fr. Van Eeden. (1) De terzine is een zeer kunstige - allicht een gekunstelde vorm, wanneer de dichter de taal niet voldoende beheerscht. Ze past zich goed aan bij de bespiegelende, geleidelijk zich ontwikkelende gedachten poëzie. B. v. « 0 Moedermaagd,
0 dochter van uw Zone, Ootmoedigste der scheps'len, meest verheven, Van 't eeuwig plan de vastgewilde krone.
Met adeldom hebt ge ons geslacht omgeven ZÓÓ, dat de wil des Scheppers 't niet kon wraken Als schepsel zeT.ve in 't menschelijk kleed te leven. (Uit Dante's Paradiso; vert. van Schaepman.) 3. Het quatrmn of de vierling, de vierregelige strofe, is wel de meest gebruikte strofenvorm in de Nederlandsche poëzie. B. v. Waar zijn nu de liedren, die 'k placht ie hooren In de rUÉschende kruinen der Lentedreven, Op de bloeiende hei, in het suizelend koren, De liedren, die 'k luisterend heb nageschreven? (H. Swarth). (1) Zie Z.
e11
N. lIl.
-
194 --
4. De stanze : achtregelige strofe - doorgaans opgebouwd uit vijfvoetige jamben. - Ze heeft volgend rijmschema : a b a b abc c. Deze strofenvorm is van ltaliaanschen oorsprong. De twee Italiaansche epopeeën « Jeruzalem bevrijd» van Torquato Tasso en de « Razende Roeland » van Ariosto, werden in dien vorm gedicht. Ook de « Aya Sofia» van Schaepman. B. v. Oneindig', Heer, zijn uw g'erechtigheden,
Uw waarheid en uw wijsheid zonder end; Wie zal met U in twistgedingen treden, Wie die uw weg, wie die uw oordeel kent? U roemen met de puinen hier beneden De sterren aan het stralend firmament In 't eene lied vol jubelen en leven : « 0 God van recht, 0 God van liefde en leven! » ( Uit de « Aya Sofia» van Schaepman).
5. De referein-strofen : waarin, het heele gedicht door, aan het slot één of meer verzen telkens worden herhaald. Gedichten uit zulke strofen bestaande werden vroeger « refereinen» geheeten o. a. de bekende « refereinen» van Anna Bijns. Nu wo'rdt door referein of « refrein » doorgaans verstaan die telkens weerkeerende verzen zelf.
B. v. Hoort gij den eik, 0 bloote boomen? Hij ruischt daar zwaar en zwart. Hij droomt zijn donkere droomen, De boom van mijn hart.
Zijn stam is rond, zijn kruin nog ronder, Zijn schors is ruwen hard. Hij plooit noch boven noch onder, (R. De Clercq). De boom van mijn hart.
Dikwijls wordt het refrein, in de liederen vooral, als een kortere strofe, die telkens tusschen de langere strofen wordt ingeschoven. B. v. in den « Vlaamsche Leeuw ». 6. Het sonnet of klinkdicht is een klein gedicht met een vasten afgesloten vorm.
-195 Het bestaat uit twee quatrains : het 0 c t a a f en twee terzinen : het sex t c t. Het klassieke rij m e n-s c hem a van het sonnet is het volgende : abba / abba / cdc / dcd. - Natuurlijk werden naar lust en voorkeur der dichters aan dit rijmenschema tal van wijzigingen toegebracht. Met het sextet begint de wending of « v 0 I t a ». Dit is de overgang van beeld naar stemming, of van een bespiegeling of overweging naar het besluit. Octaaf: Zwaar peinzend hoofd met eeuwigheid omlagen,
doorgroefd van voren door de idee geleid, diep over al dat wereldsch wee gebogen, dat, staag opwellend, in Uw boezem schreit; Schoon hoofd, wars van versiering, los van logen, wijd-stralend brandpunt van al-menschlijkheid waarop, nu 't aardsche leven is vervlogen, een glans van eeuwig leven ligt gespreid; iextet
In laaie liefde vlammen gaan ons harten Tot U, die a~ hun liefde hebt voorgevoeld en duizendvoud doorvoeld Uw fijnste smarten; met gal gelaafd, door 't waanwijs volkje omjoeld, waarop Gij nederschouwt met zielvolle oogen, grootsch van vergiffenis en mededoogen ... (Pr. Van Langendonck).
Het zoogenaamde Shakespeariaansch sonnet - niet door Shakeipeare geschapen, maar door hem met meesterschap g,ebruikt is de mee s t v rij e v 0 r m van het sonnet, is enkel gelijk aan het klassiek sonnet door het aantal verzen : nI. 14. Het bestaat uit d r i e q u a tra ins met gekruist rijm en t wee slo t v e rzen met gepaard rijm. Gedichten in sonnetvorm werden geschreven door Dante, Petrarca, Michel-Angelo, Shakespeare, Milton, Cervantes, Goethe ... In de Nederlandsche literatuur door Hooft, Vondel, Bilderdijk, vooral door de zoogenaamde 800" of « NieuweGidsers » die in dien vorm enkele der schoonste gedichten schi'epen van onze letterkunde. Over het sonnet als kunstvorm, zie het citaat van Willem Kloos in « Zuid en Noord» lIl.
-
196-
HET PROZA ALS KUNSTVORM.
279. Langen tijd werd de prozavorm beschouwd als ongeschikt om er schoonheid mee te scheppen. Hij scheen alleen geeigend om de verwoording te zijn van 's menschen alledaagsche indrukken en stemmingen of van nuchtere bedenksels van het verstand. Zoodra men iets wat men meer « verheven» achtte, wou vertolken, meende men te moeten gebruik maken van den gebonden stijl. Die verkeerde opvatting van de « taal der kunst » gaf het aanzijn aan een groot getal berijmde werken zonder letterkundige waarde - Van l\1aerlant in onze letterkunde en was oorzaak, dat het proza als kunstvorm langen tijd werd verwaarloosd. Gelukkig kwam allengs ook in de Nederlandsche letterkunde een juister inzicht, en werd door het werk van RuusbI'oeck reeds in de 14" eeuw bewezen, dat ook in ongebonden" stijl de verhevenste bespiegelingen en aandoeningen van de menschelijke ziel konden worden verwool'd in schoonheid.
Vooral in den modernen tijd is men het proza algemeen gaan aanzien en beoefenen als een kunstvorm, gelijkwaardig met het vers. Zie een « lyrj'sche » bevestiging hiervan en meteen een prachtig voorbeeld en bewijs in de beroemde bladzijde van Van Deyssel over Het Proza (1). Men herleze ook de beschouwingen over de rhythmische hoedanigheden van het proza : 98-99. STROOMINGEN OF « SCHOLEN » IN DE POEZIE.
280. Die verscheidenheid of afwisseling in de poëzie of in de literatuur over 't algemeen, die men richtingen, stroomingen, « scholen » noemt, ontstaat uit de voorkeur van een groep schrijvers voor een bepaalden inhoud en Ilitdrllkkingsvorm in hun litterair werk. Deze wisseling van inhoud en vorm in de woordkunst en (1) Z. en N. UI -
Leytens : Ned. Bloeml.
-197 ook in de andere kunsten, volgt gewoonlijk de WIJuglllgen in de c u I t ure e I e en s 0 c i ale toe sta n den van een bepaald tijdperk. Dikwijls is het ontstaan of weer herleven van een bepaalde richting, een rea c tie tegen een kunstuiting die in verval was geraakt, of een drang naar ver n i e u win g. Dan wordt een of ander kunstelement, vroeger verwaarloosd, weer naar voren gebracht, soms op overdreven sterke wijze. 't Gebeurt echter herhaaldelijk dat, naast een strooming of school die in een bepaald tijdperk overheerschend is, andere rÏ'chtingen blijven bestaan en in een of ander afzonderlijken schrijver hun uiting vinden. In alle litteraire scholen - uitgenomen misschien in het pseudo-classicisme, dat hoofdzakelijk enkel navolging is wordt echte poëzie gevonden. Ware poëzie immers is in haar wezen niet gebonden aan geest of middelen van een bepaalde school. Ware poëzie verschijnt telkens weer met dezelfde grondeigenschappen, omdat die inhaerent zijn aan haar wezen; zooals alle levend wezen, groeit ze telkens weer opnieuw naar vaste wetten van binnen uit. We zullen even de voornaamste van die litteraire scholen bespreken en nagaan wat aan ieder van hen meest eigen is. Hierbij zullen we vooral rekening houden met onze eigen Nederlandsche literatuur.
281. Het Classicisme. Wat de z. g. « classieke kunst» kenmerkt, is de e ven w i c h tig hei d, de har m on i s c h e vertegenwoordiging van a 11 e men s c hel ijk e ver m 0 gen s; wat men weleens noemt : « de classieke ru.st » of de « Latijnsche redelijkheid ». Vandaar de klare, logische, overZÏ'chtelijke bouw der classieke werken, hun helderheid en juistheid, tevens ook hun voornaamheid en nobclheid van stijl. Vandaar ook in die werken een zekere koelheid in de gevoelsuiting : de ontroering, de hartstocht leeft niet door, blijft enkel zinderen als ondertoon. Classieke dichters zijn vaak « docti poetae » : de door hen opgedane wetenschap is een integreerend deel geworden van hun gedachte- en gevoelsleven, en is dit ook in hun litterair werk.
-198 Herhaaldelijk vinden bij hen treffende gedachten de eenigjuiste, definitieve verwoording, zooals b. v. hij Horatius. De classicistische dichter bij uitstek in onze literatuur is Joost Van den Vondel.
282. Het pseudo-classicisme. - De naam zegt zeer juist wat dit is : valsch classicisme, schijn van classicisme. In een tijd van inzinking, na een hoogen bloei der literatuur die classieke meesterwerken schiep, zullen dichters zonder sterke persoonlijkheid den u i ter I ijk en v 0 r m der bewonderde classieken trachten over te nemen, zonder tevens den bij dien vorm passenden diep-menschelijken i n hou d te kunnen scheppen. Bij die pseudo-classieken wordt dan evenwicht tot starheid, overheersching der rede tot cerebraliteit; het gevoel wordt opgeschroefd in plaats van hevig, week in plaats van innig. Daar ze geen besef hebben van een dieper rhythme, is de maat van hun vers mechanisch : « een tikkend metronoom in plaats van een popelend hart »; hun literaire taal, overgenomen van hun groote voorgangers en niet meer de directe uiting van hun eigen gevoels- en verbeeldingsleven, wordt tot h 01Ier het 0 r i e k. Ze nemen dikwijls over als onveranderlijke wet en regel (b. v. het gebruik der mythologi'e in het epos en elders, en de wet der drie eenheden in het drama) wat bij de schrijvers der Oudheid uit een werkelijke behoefte was ontstaan, maar bij hen zelf niets anders is dan geijkte, verstarde, inhoudlooze vormen. In onze literatuur was de 18' eeuw, de z. g. « pruikentijd », de bloeiperiode van het pseudo-classicisme. 283. Het romantisme of de romantiek. - Die benaming is afgeleid van « Romaansch », wat beduidt « iets in de volkstaal », met als bij-beteekenis : « iets kleurigs en pittoresks ». Ze werd in de literatuur ingevoerd door de schrijfster Mme de Stael (1766-1817). Door de « Romantiek» wordt op de eerste plaats bedoeld : die literaire beweging die in de eerste helft der 19' eeuw optrad tegen het pseudo-classicisme, en, als gevolg van de onvermijdelijke overdrijving bij dergelijke reacties, ook tegen alle classicisme.
-
199
De romantici eischten in de literatuur en in het leven den voorrang op voor het verbeeldings- en het gevoelsleven : den droom verkozen ze boven de werkelijkheid; ze vonden lust in de evocatie van het verleden, dat van de Middeleeuwsche wereld vooral, en in alles wat ongewoon was en buitenissig. Ze « ontdekten» weer de natuur, maar veeltijds zochten ze in haar, meer dan haar eigen schoonheid, de weerspiegeling en den weerklank van hun eigen onrustig en bewogen gemoedsleven. Vandaar hun voorkeur voor wilde, sombere natuurtafereelen : rotsen, heide, zee onder stormlucht of maneschijn ... Bij de beste onder de romantische dichters en schrijvers vindt men groote en blijvende kunst; maar soms is er ook bij hen, en bij de « poetae minores » zeer dikwijls, overheersching van het meest grillige en teugellooze individualisme, of pose en onnatuur. Zie den bundel « Romantisch Proza », in de serie « Uit eigen Gaard.
»
284. Het Realisme. Zooals de uitdrukking het aangeeft, noemt men realisten in de literatuur, die schrijvers die er naar streven met hun woordkunst de we r keI i j khei d weer te geven zoo a I s zei s, zonder idealiseering er van of vervorming door de verbeelding, en zonder uiting van eigen aandoening of eigen indrukken. Er is wel een hooger realisme - dat ook bijwijlen hooge kunst kan zijn - waar een schrijver in de veelheid der gebeurtenissen en toestanden die hij waarneemt in het werkelijke leven, de hoofdlijnen en de synthese ziet en met de vormen van het particuliere het algemeen-menschelijke uitbeeldt. Realisme in den engeren zin vinden we bv. bij Van Looy, in « Proza ». Realisme in een hoogeren zin, bij Streuvels.
In de tweede helft der 1g e eeuw werden een aantal schrijvers meer bepaald met den naam « real isten » bestempeld, die, als reactie tegen bijna volkomen levensvreemd geworden romantiek, zich in hun kunst beperkten tot het beschrijven van de zin t u i g I ijk e we r keI ijk hei d tot in de minste bizonderheden. De uiterste - bijna photographische - zorg en nauwkeurigheid, waarmee dit werd
-200gedaan, verrijkte onze literatuur wel met verdienstelijke kie i n-k u n s t, maar zelden met blijvend groot kunstwerk. Sommigen vervielen in het « nat u r a I i s m e :IJ (Zie hieronder) . Een voorbeeld van photographische, inhoudlooze kleinkunst zijn de « Adrlaantjes » van Van Deyssel. Zie een uittreksel er van bij n r 135. Waar die kunstbeperking nog verder werd doorgedreven, en men alleen nog wilde verwoorden de indrukken visueele, auditieve of sensitieve - in den dichter opgewekt door de observatie der werkelijkheid, ontstond het zg. «impressionisme ». Zie hieronder. 285. Het Naturalisme. - Dit is een « tot het u i ter s t e d oor g e d r e ven rea I i s me» : voor de aanhangers van die « school» is alles wat er bestaat aan zintuiglijke werkelijkheid, voor den artist even belangrijk en even waardig een voorwerp van kunstuitbeelding te zijn : dus ook het physisch en moreel leelijke en walgelijke.
Schreven naturalistisch werk in 't Nederlandsch L. Van Deyssel, Fr. Netscher, C. Buysse.
o. a.
286. Het Impressionisme. Deze richting is in onze literatuur vooral vertegenwoordigd door de zg. 80"" of Nieuwe-Gidsers.
Volgens de impressionisten bestaat de poëzie slechts hierin : indrukken - impressies - door het schoone in den kunstenaar teweeggebracht, weer te laten opbloeien door het schoone woord. Die kunst is vooral sub j e ct i e f en i nd i v i d u a 1 i s ti s eh: schoonheidsopenbaringen zijn maar van belang in betrekking tot het eigen ik van den dichter, in zoo verre ze in hem ontroering verwekten. « Mijn kunstwerk moet overeenstemmen met wat ik zou schrijven als ik alleen op de wereld was » (Van Deyssel). - « Poëzie is de allerindividueelste expressie van de allerindividueeiste emotie ». (Kloos). - De gedachten- of feiteninhoud van een litterair werk i'S van geen belang. Bijna eenig doel der kunst wordt dan : de schoonheid der verwoording.
-
201-
en de taal is niet meer een middel om gedachten over te dragen, maar een speeltuig dat ontroering en visie wekt. Impressioni'Stische kunst gaven o. a. H. Gorter in « Mei», Van Looy in « Feesten ».
287. Het expressionisme. - Naar het woord, beteekent expressionisme: de kunst die « u i t d ruk t », waarbij de dichterziel zich niet meer laat passief impressioneeren, maar de volheid van haar actief geestes- en gevoelsleven « e xprimeert ». Voor de expressionisten is het men sc hel ijk e belangrijker dan het artistieke, het e t h i sc h e gaat vóór het esthetische. Literatuur moet noodzakelijk uiting zijn van een 1 e ven s bes c hou win g, waarvan ze moet doordrongen zijn. De mensch wordt weer het middelpunt van de kunst : de natuur en de werkelijkheid buiten hem zijn maar voorwerp van kunst voor zooverre ze de menschenziel beroeren. In den mensch geldt vooral het meest innerlijke, het geestelijke, de ziel; en in de menschenziel nog liefst het universeele, het algemeen-menschelijke.
De expressionisten zullen dus die gedachten, gevoelens en verbeeldingen verwoorden, die door zooveel mogelijk menschen kunnen meegeleefd worden. Sommigen zelfs enkel het primair-menschelijke - met weglating van al wat cultuur, traditie, aangeworven ervaring op het oorspronkelijk menschelijk wezen heeft ingeënt -- en komen er toe enkel het on b e w u s te te uiten, wat zeker aan alle menschen gemeen is. Hun is eigen de zin voor gem een s c hap skun s t, de drang naar internationalisme en supernationalisme in de kunst en ook in het leven. Voor de expressionisten is de vorm in de literatuur nooit doel op zich zelf; daarom verwerpen ze allen vormcultus in den zin van de 80"'. Kunst is ge e n zo r g v ui d i g f ab r i c a a t i n het b e w u s t e, maar is een spontane op straling uit het onderbewustzijn. Ze wordt niet gemaakt, maar ontstaat naar eigen wetten die in den kunstenaar leven en werken buiten zijn bewustzijn om. Daarom heeft enkel maar die vorm waarde, die van dit diepere leven de meest
-
202-
spontane, meest directe, meest comprehensieve verwoording is. Bij dien zeer expressieven vorm behooren wat zij noemen het dynamisch vers en het synthetisch beeld. Over het «dynamisch vers»,zie276. Het « s y n t het i s c h b e e 1 d » moet geven den tot a a la a nb 1 i k van het geziene met al wat dit geziene er bij voor de verbeelding oproept. De voorstanders van het expressionisme spreken gaarne van « sa men geb a 1 de e xpre s s ie», die het suggestievermogen der taal zoo volledig mogelijk benuttigt en verbruikt. Bij voorkeur worden beelden gebruikt uit het moderne, ook alledaagsche leven. Expressionistische kunst gaven o. a. Wies ~oens in « Boodschap» en « Landing»; Karel Van den Oever in zijn naoorlogsche poëzie; A. Van de Velde in zijn tooneelwerk, b. v. « Tijl 1 » en « Tijl 2 ».
11
DE DICHTSOORTEN 288. Bestaan er Dichtsoorten? Sommigen, zooals de Italiaansche wijsgeer Croce, zijn van meening, dat de indeeling der poëzie in onderscheidene genres niet beantwoordt aan de werkelijkheid : « zóó individueele verschijningen als kunstwerken zijn, laten zich niet omsluiten door het kader van een systeem. »
De traditioneele indeeling der poëzie in epische, lyrische, dmmalische blijft echter haar bestaansrecht behouden. En wel om deze redenen : 1° die manier van indeelen steunt op den eigen aard der afzonderlijke dichtwerken, waarin steeds een of andere factor zoo overheerschend is, dat het dichtwerk in hoofdzaak is voorstelling van gebeurtenissen en toestanden : epiek; of uitstorting van gevoel : lyriek; of uitbeelding van handelingen in conflict met elkaar dramatiek.
-
203-
2° voor wie de woordkunst aandachtig wil bestudeeren, wordt door de traditioneele indeeling het overzicht van het uitgestrekt terrein der literatuur zeer vergemakkelijkt. 289. Volkspoëzie en Cultuurpoëzie. Daar in de verdere behandeling der onderscheidene dichtsoorten herhaaldelijk sprake zal zijn van volkspoëzie en cnltuurpoëzie, zullen we hier even verklaren, waarin het verschil besiaat tusschen die beide.
De Volkspoëzie ontstaat uit het volksleven, dat zij weerspiegelt en waarvan ze de weerklank is. Gewoonlijk is ze wel niet door het volk zelf gemaakt, maar door één per s 00 n, waarschijnlijk een meer ontwikkelde, met meer kennis van de vers- en taaltechniek, maar die toch niet buiten het volk staat, en de wo 0 r d v 0 e r der is van de menigte, een stem geeft aan de volksziel. Die poëzie wordt m 0 n d gem een bij het volk en blij ft er bij bewaard - niet om de buitengewone waarde van haar inhoud of haar kunst, maar omdat ze de droomen, meeningen, driften van de menigte uitspreekt in een vorm dien het volk verstaat en geniet. Dikwijls wordt een dergelijk gedicht, bij het overzeggen van persoon tot persoon of het overleveren van geslacht tnt geslacht, g e wij z i g d en u i t geb rei d, en daar de eerste maker er van weldra niet meer bekend is, wordt het werkelijk als het bezit van het heele volk. De kenmerken van dergelijke volkspoëzie zlijn : de spontaneïteit, dikwijls samengaande met een zekere naïveteit en soms ruwe oprechtheid; onevenwichtigheid van constructie en onbehnlpenheid van taal en vorm; een vrij en zeer beweeglijk rhythme; een sterke en gewoonlijk sobere plastiek. De Cultuurpoëzie is steeds de i n cl i v i d u cel e s ch e ppin g van een dichter die bewust kunstwerk « produceeren ;) wil. Is de volkspoëzie enkel spontane gevoelsuiting en spel der verbeelding, in de cultuurpoëzie is gewoonlijk een art i s tie kop zet aanwezig. De kenmerken der cultuurpoëzie zijn: een meer verfijnde vorm en verzorgde taal; een meer overwogen bouwen voorbereide overgangen : overal bespeurt men den ordenenden geest.
-
204-
Art. 1. EPIEK of
EPISCHE POE ZIE 290. Epiek CGr. epos: rede, verhaal) is : bes c h rij v e de, ver h a I end e poëzie.
n~
Ze is vóór alles objectief : geeft de wereld weer, buiten den dichter. Toch is er altijd iets subjectiefs in : immers, uit ontroering voor het schouwspel van het leven ontstond de drang tot schilderen en vertellen. En een echt dichter, of hij het wil of niet, hángt om alles wat hij beschrijft of verhaalt, de atmosfeer van zijn eigen gemoed. Om haar grootere objectiviteit is de epische poëzie dus eerder rustig en beheerscht, meer in evenwicht, en gebruikt zij bij voorkeur het breede vers met kalm, gelijkmatig-voortschrijdend rhythme, den alexandrijn, behalve waar soms een lyrische aandoening uitbreekt met hevige intensiteit.
In epische gedichten is, wat den vorm betreft, de p I a st i e k de voornaamste hoedanigheid. OPM. - Bij de epiek behoort ook alle verhaalkunst in pro z a. wordt in onzen tijd meest alle verhalend, dus episch, kunstwerk in proza geschreven. Z~lfs
Eigenschappen der goede verhaalkunst : zie 136-144. I. HET EPOS
291. De meest bekende vorm der epische poëzie is het zg. epos of de epopee. Bij de epopeeën behooren enkele der blijvende werken van de wereldliteratuur, bv. de Ilias en de Odyssee, de Eneïs, de Divina Commedia. - 'Vanneer we de kenmerken samenvatten die eigen 'lijn aan die literaire werken die als epopeeën betiteld worden, kunnen we het epos dcfinieeren als volgt :
-
205-
Een epos is « het dichterlijk verhaal van een grootsche gebeurtenis, waarin heldengestalten als hoofdpersonen optreden, waarbij dikwijls het lot van heele volkeren of van de menschheid zelf betrokken wordt, en waarin ook het wonderbare zijn rol speelt». Wat aan de epopeeën die hooge litteraire waarde geeft, waardoor ze nu nog met genoegen worden gelezen, is hun wij d s c hes c h i I der i n g van grootsche tafereelen, dikwijls hun prachtige w oor d kun s t, - en vooral deze eigenschap : ze zij n het t rou w esp i e gel b e e I d van het rijke volle leven van heel een volk of een tijd.
Klassieke vorm van het epos. 292. Het Homerische epos is het prototype van de latere epopeeën, die bijna alle den innerlijken bouwen den uiterlijken vorm er van hebben nag e v 0 I g d. Dit copieeren van vormen die bij Homeros vanzelf groeiden uit den eigen aard van zijn dichterlijk wezen en uit de opvattingen en tradities van het volksmidden waar hij de stof voor zijn epen vond, doet bij meest al de latere epische dichters aan als conventie en maald een aanmerkelijk deel van hun werk ongenietbaar. Bij die « geijkte vormen» behoOl'en bv. 1. Het aanroepen der muze. Ook de puritein Milton in zijn « Paradise Lost », de katholieke Portugees Camoëns in zijn « Os LIlsiados » en zelfs de Ned.erlander Helmers in zijn « Hollandsche Salie» aanriepen hun « Zangliter »! 2. De tusschenkomst van bovennatuurlijke machten dikwijls de klassieke nederdaling in de onderwereld.
waarbij
In de « Os Lusiados » van Camoëns spelen heidensche goden en godinnen een rol in den tocht van den Portugeesehen ontdekkingsreiziger en held van het epos, Vasco da Gama. Zoo zegt de godin Thetis woordelijk tot Vasco da Gama : « Ik, Thetis, en Saturnus, Janus, Juppiter en Juno zijn fabelachtige goden, door menschelijk en blind bedrog uitgedacht; wij dienen alleen om fraaie verzen te maken ».
-
206-
- In de « Henriade» van Voltaire treden op met de attI'i. buten die in de Grieksche poëzie aan de godheden werden gegeven : de Tweedracht, de Politiek, het Fanatisme. Er dient echter gezegd, dat de « Henriade» wel eerder schijnt een caricatuur of parodie te zijn van het echte epos. 3. Het inlasschen van tusschenepisoden, lange beschrijvingen (vooral van gevechten), droomgezichten, zoogenaamde Homerische vergelijkingen. 4. De trage, plechtige verhaaltrant met het alexandrijnvers en de verdeeling in « Zangen».
De voornaamste epopeeën. a. Nationale epopeeën. ~.
De Ilias of Iliade en de Odyssee van Homeros.
De Ilias verhaalt het beleg van Troja door de Grieken, met als verbindenden draad door al de episoden : de gramschap van Achilleus. De Odyssee verhaalt den terugkeer van Odusseus, na het beleg van Troja, door veel avonturen, naar zijn geboortestreek Ithaka. De Homerische epopeeën blijven na bijna 3000 jaren nog immer mee s ter w e r ken der wereldliteratuur. Wat ons er in treft is : i'n een wereld zO'o verschillend van de onze, het a I gem e e n-m e n s c hel ijk e, zoO' natuurlijk en zonder conventie, in personen en gebeurtenissen; de juiste, dikwijls fijne kar a k te r tee ken i n gen zonder uitrafeling; de a fwis s e I i n g van personages en tafereelen; de ongemeen-rijke ver s c hei den hei: d van d eta i I s in gelijkaardige gebeurtenissen en tooneelen; de evenwichtige bouw van het geheel (behoudens enkele langdradigheden en herhalingen); het pittoreske, p I ast i s c h e van den stijl in allen eenvoud en natuurlijkheid.
294. De Aeneïs of Aeneïde van Vergilius.
Zij verhaalt de lotgevallen van Aeneas op zijn tocht van Troja naar Latium, en den oorsprong van het Romeinsche volk. - Het doel van Vergilius was : een echt nationaal
-
207-
epos te maken waarin zou verheerlijkt worden de grootheid van Rome en van Keizer Augustus. Daarom werden de legenden en tradities van het oude Rome en de groote feiten der Romeinsche geschiedenis, ook de zeden en gebruiken van het Romeinsche volk ten tijde van Augustus en van Vergilius zelf, op zeer handige wijze in het epos verwerkt. Bij Vergilius vinden we niet de frischheid, de spontaneïteit van Homeros; de Aeneïs doet meer aan als con ven t ion e e I werk, vooral daar Ï'n de constructie en den vorm er van,. de Homerische epopee wordt nag e v 0 I g d. Toch blijft ze groote poëzie om tal van 0 n t I' 0 ere n d eta fel' e el e n, om de soms zoo echt-menschelijke kar a kt e l' u i t b e e I din g en om de weergalooze p I ast i c r t e i t en l' h y t h mis c h e v 0 I m a a k th e i d der taal.
295. De Chanson de Roland (einde 11· of eerste helft 12" eeuw). Verhaalt, hoe de paladijn Roeland, door het verraad van Ganelon, samen met heel de achterhoede van het leger van Karel den Groote, door de Mooren overvallen wordt en gedood in den bergpas van Ronceval. Dit epos is het meest bekende der Fransche « Chansons de ge.ste ». Het was zeer populair in de Middeleeuwen, en werd ook in 't Nederlandsch bewerkt. Voor ons heeft het echter Hl in der I i ter a ir e dan wel h i st 0 I' i s eh e wa a r de: als spiegel van den volksaard en den tijdgeest. Wel zijn er enk e lep I' ach tig eta fel' e e Ie n, grootsch van opvatting en van diep-menschelijke bewogenheid, bv. waar Roeland vruchteloos door hoorngeschal tot driemaal toe den Keizer ter hulpe roept, en waar het sublieme sterven van Roeland en de andere paladijnen wordt verhaald. Veel andere van de 4000 verzen echter zijn een ton i g, doordat in de vele gevecht-scenen niet die rijke verscheidenheid in de detailleering aanwezig is di'e ze bij Homeros genietbaar maakt. De vorm is doorgaans hou ter i g en sc h l' a a 1; beeldsprnak, uitgenomen enkele geijkte metaforen, is totaal afwezig. Maar voor de menschen voor wie het epos werd geschreven - of liever
-
208-
voorgedragen - hadden alleen de verhaalde gebeurtenissen belang, niet de mooiheid van den vorm.
296. Het Nibelungenlied en Gudrun. Die twee Germaansche epopeeën ontstonden in de 13' eeuw in Beieren of Oostenrijk. Ze zijn een verzameling Germaansche sagen -- in Gudrun hoofdzakelijk Nederlandsche - die kringen om een centraal gegeven. In het « Nibelungenlied » is deze kern : de dood van Siegfried en de wraak van Kriemhilde; in « Gudrun » is het de trouw van Gudrun, de koningsdochter, aan haar verloofde Herwig. Het « Nibelungenlied » en « Gudrun » zijn vaak genoemd geworden : de Germaansche Ilias en Odyssee; maar ze hebben ni e t del i ter a i re wa a r d e van de Grieksche epen. Het « Nibelungenlied » dat (evenals « Gudrun ») pas in het begi'n der 19" eeuw uit de vergetelheid weer te voorschijn kwam, heeft grooten invloed uitgeoefend op de Duitsche literatuur der 19" eeuw, vooral op de ballade-dichting en de dramatische poëzie. - In « Gudrun » vond onze Albrecht Rodenbach ten deele de stof voor zijn drama van denzelfden naam.
297. De Orlando furioso van Ludovico Ariosto (14741532). Is eigenlijk - met den uiterlijken vorm van het epos een rom a n ti s c h e a v 0 n t ure n rom a n in verzenformaat : 46 zangen! Is ook ten deele ironisch en satirisch bedoeld. Het wonderbare - toen nog in het epos als noodzakelijk aangezien - wordt hier tot tooverij. De « Razende Roeland » zal heden nog boeien om de haast onuitputtelijke ver b e el din g skI' ach t die er iu speelt, om de rake kar a kt e r tee ken i n g en de schittering van s tij I, en ook omdat daarin geheel het leven en denken en voelen van de Ren a i s s anc e-m e n s c hen synthetisch is uitgebeeld. Uit de « Orlando furioso» werden door N. Beets een aantal fragmenten in het Nederlandsch vertaald, o. a. het bekende « Bezoek op de maan».
-
209-
298. De Gerusalemme liberata van Torquato Tasso. (1544-1595). Het ondeTwerp er van is : de verovering van Jeruzalem door de eerste kruisvaarders. Dit paste goed bij de strevingen van Tasso's tijd, daar in de 16" eeuw de Turkenhaat geweldig opvlamde en de periode der Kruisvaarten scheen te zullen herleven. Den modernen lezer zal minder het verhaal zelve interesseeren, dan het g e v 0 e I v 0 11 e in enkele episoden en de p I a st i c i t e i t en m u z i k a I i t e i t van de taal. - Dit epos werd in het Nederlandsch vertaald door Ten Kate.
b. Godsdienstige epopeeën.
299. De Divina Commedia van Dante (1265-1321). Dante zelf noemde zijn gedicht « Commedia », omdat « in het begin de stof schri'kkelijk en afstootend is, maar aan het einde aanlokkelijk en blij». In de 16" eeuw werd de betiteling «Divina» er bij gevoegd, om wille van den geloofsinhoud en ook wel uit bewondering voor de eeni'g1e schoonheid van het werk.
Dit epos is het meesterwerk van de Middeleeuwsche en misschien wel van de Christelijke literatuur over hel algemeen. Het is het verhaal van een allegorische reis door Hel, Vagevuur en Hemel. « De Div'ina Commedia is een monument van schier bovenmenschelijke kracht. Geheel het leven van den mensch klopt daarin, iedere vorm, iedere wisseling, en i'eder met haar eigenaardigen slag. Deze Divlna Commedia, zij is de autobiografie van Dante Alighieri en tevens de geschiedenis der menschheid; zij is als een kroniek der kleine Italiaansche steden en tevens een phiIosophie de l'histoire als geen nog meesterlijker werd geschreven, dieper opgevat, hooger opgevoerd. Zij heet een heldendicht, maar wat is zij niet al! Een leerdicht en een lierzang, een satyre en een idylle ... Gij vindt alles in deze Divlna Commedia : de schoolsche godgeleerdheid met haar strenge vormen van bewijs en tegenbewijs, met hare diepe en klare ideeën en d:e half fanta~tische voorstellingen van natuurleven en sterrenkracht, de mystiek met haar zachte bespiegeling en haar stoute vlucht, den felsten men-
-
210-
schelijken hartstocht, door niets bedwongen en door niets verzacht... Gij huldigt in Dante den schi'lder wiens schetsen onsterfelijk zijn als de natuur zelve, even sober en even rijk ... Welk een kracht moest deze man bezitten om zich zelf te kunnen blijven, en tevens zoovelen te zijn, als daar jammeren, hopen, en jubelen in de dri'e rijken wier kringen hij bezocht? » (Schaepman). Dante's epopee werd herhaaldelijk in 't Nederlandsch vertaald, het laatst en het best door P. Christ. Kops O. F. M.
300. Paradise Lost van Milton. (1608-1674).
Dit epos verhaalt, hoe Satan het geluk der eerste menschen belaagt en hen tot val brengt. Dit gedicht - geheel in blanke verzen geschreven - i'S g r oot s c h van opvatting, maar zeer 0 n gel ijk in de uitwerking. Waar de geleerde den dichter overheerscht, wordt het poëem herhaaldelijk spitsvondi'g en saai en komen het sublieme en het smakelooze elkaar dicht nabij. Het beste van dit epos, en steeds het lezen waard, zijn de 1 ,te en 2e zangen met de machtige karakteruitbeelding van Satan.
301. De Messias van Klopstock. (1724-1803). Dit epos is het verdicht verhaal der Verlossing van het menschdom door Christus. Het is st e r k-I y ris c h getint; er is geb rek a a n ha ndel i n g en aan scherp-afgelijnde karakteruitbeelding; de dialogen nemen er een te groote plaats in. Ook de bouw van het epos is onevenwichtig: halverwege het gedicht (in den 10· zang) wordt reeds de dood van den Messi'as verhaald. Afzonderlijke gedeelten zijn voor den modernen lezer nog zeer genietbaar om den gevoelvollen toon en de dikwijls prachtige taalmelodie.
c. Moderne epopeeën.
302. In de laatste tijden werden enkele epen gedicht die, on t d a a n van het con ven ti 0 nee I e uitzicht der klassieke epopeeën, toch in litterair opzicht er evenwaardig mee zijn. Zoo bv. « Dreizehnlinden » van Weber; « Hiawatha Longfellow; « Kalewala» van den Fin Lönnrot.
~
van
-
211-
303. Het epos in de Nederlandsche letterkunde.
In onze letterkunde hebben we geen epos, in den klassieken zin, van hooge letterkundige waarde. Wel werd herhaaldelijk door dichters gepoogd een epos te scheppen; zelfs kende Nederland in de 18· eeuw een weelderigen opbloei van epopeeën, waarin wel de conventioneele regels van het genre stipt werden onderhouden, maar waarin het groote dichterschap ontbrak. Van Bilderdijk hebben we enkele zangen van een onvoltooid epos : « De Ondergang der eerste W aereld », die wel getui~n van een g r oot s c h e con c e p t i' e en een m ach tig e v e rb e e I din g, maar die door den onpersoonlijken, dikwijls h 0 1I e n st i j I, voor een modernen lezer bijna niet meer genietbaar zijn. Helmers probeerde 't nog eens, zonder succes, met zijn « Hollandsche Natie», aan Nederland de ontbrekende nationale epopee te schenken. De Vlaamsche dichter L. De Koninck schreef een grootsch aangelegd godsdi'enstig epos in 16000 verzen : « Het Menschdom verlost ». Als geheel is het mislukt; toch bevat het enkele mooie brokstukken, meestal van lyrischen aard.
d. Het Dierenepos. 304. In een heel bizonder genre der epiek heeft onze Nederlandsche poëzie een, in zijn soort tot nog toe 0 ng e ë ven a a r d, meesterstuk voortgebracht : nl. in het « Dierenepos ». Het voor het grootste deel oorspronkelijk Vlaamsch gedicht heet « Van den Vos Reynaerde »; het dateert uit de 12· eeuw. Er wordt in verhaald, hoe de vos Reynaert driemaal voor 't gerecht van Koning Nobel, den Leeuw, wordt gedaagd; de derde maal is hij wel gedwongen te verschijnen, maar hij verdedigt zich op zoo'n handige manier, dat hij over al zijn vijanden zegepraalt. « 't Gedicht bedoelt een hekeling van de heele menschelijke maatschappij, ons voorgehouden in de maatschappij van de
-
212-
dieren. Reynaert de Vos is dan de gewetenlooze sluwaard, die de menschen goed kent, en allen aantast in hun zwak, om ze te gebruiken voor zijn eigen moedwillig plezi:er, voor z'n eigen belang, voor z'n wraak, voor de redding van z'n leven. Allen bedriegt ie en gebruikt ie voor zich zelf, omdat ze, echt kleine menschen, toegeven aan hun minder edele nei:gingen, die hij kent en uitbuit. Zoo geeft de dichter ons geestiggrappig of bijtend-hekelend de satire van wezenlijke menschengebreken in alle standen, in allerlei: personen. Alles volkomen levenswerkelijk. » (MolIer). « Van den Vos Reynaerde » werd door Goethe in het Duitsch overgedicht onder den titel « Reineke Fuchs ». - Stijn Streuvels bezorgde een bewerking er van in modern Nederlandsch proza. 11. KLEINERE EPISCHE GEDICHTEN
De Mythe. 305. De mythe (van 't Gr. muthos : oorspronkelijk « woord», later « vertelling ») is een verhaal waarin goden,
geesten of natuurwezens de hoofdrol spelen. - Het geheel van die « mythen » bij een of ander volk noemt men zijn « mythologie ».
De G ri ek s eh e mythologie is de rijkste en verwekte een heele literatuur. De Ge r m a a n sc he bleef het best (maar niet onvermengd!) bewaard in de Edda's. De mythe gaat samen met een natuurgodsdienst : de geheimzinnige verschijnselen in de natuur worden door de volksverbeelding en het volksgeloof vervormd tot bovenmenschelijke wezens, waardoor ze het wereldwonder zoeken te verklaren. Voor de volken bij wie de mythen ontstonden, waren die meer dan poëzie : ze waren voor hen als een levende werkelijkheid aan wier bestaan ze geloofden. De latere cultuurdichters echter gebruikten die door de volksverbeeldi'ng geschapen mythen als symbolen, die ze dan dieper en veelzijdig~r uitwerkten. De oude Edda bevat goden- en heldenliederen ; de jonge, verhandelingen over versbouw en godenleer, van Snorri. - De oude werd verzameld, en de jonge werd op-
-
213-
gesteld in de XIIIe eeuw, op IJsland, dat gckerstend is om. trent het jaar 1000. VB. M. Emants« De dood van Ba~der » (Ncderl. Leesb. lIl. Musschc). - W. Kloos « Ganymedes op aarde» (Z. & N. lIl). _ A. Rodenbach « Der Walkuren Rit » (Ncder!. Leesb. III Mussche). - Zie de bewerking door K. Van de Woestijne van Grieksche mythen in zi'jn « Interludiën ».
De Sage. 306. De sage (van het Noorsch « saga » : wat gezegd, verteld wordt) is een verhaal, ontstaan uit de volks fantasie, en dat speelt rondom historische feiten of personen die in het gemoed van een bepaald volk een sterken indruk hebben nagelaten. Zoo bv. ontstonden sagen bij de Grieken om den persoon van Alexander den Groote en vroeger nog om het voor hen zoo belangrijke feit van den Trojaanschen oorlog; bij de Ger· maansche volkeren : om de volksverhuizing en de reuzen· figuur van Attila; bij de Franschen : om de heldengestalte van Karlemanje; bij de Spanjaarden : om den Cid en zijn strijd tegen de Mooren. De sagen hebben veeltijds een hooge cultureele waarde, niet alleen om den kern der historische gebeurtenissen die men er in vindt, maar vooral om den geest van het volk die in de sage voortleefde en tot uiting komt in de wijze waarop het volk die gebeurtenissen en karakters interpreteerde, wijzigde en soms totaal vervormde.
De sagen - zoo als ook de legenden, waarover hieronder - zijn gem een s c hap sdi c h tin g in den echten zin, en benaderen in hun geschreven vorm het dichtst den mondelingen verteltrant, die boeien wil door het verloop der verhaalde gebeurtenissen alleen, niet door mooiheid van vorm. Wanneer de sagen personen uitbeelden die door hun karakter en hun daden boven het normaal-menschelijke uitstijgen, dan spreekt men van « heldenliederen ». Voorb. - Enkele sagen hebben in de Europeesche litera· tuur een groote uitbreiding gevonden en werden herhaal· delijk door dichters en schrijvers verwerkt. O. a. : de Tel[. St. O. D. - g
-
214-
sage, door Schiller bewerkt in zijn bekend drama « Wilhelm Teil »; - de Faust-sage, door Goethe overgenomen Ï'n zijn drama's Faust I en 1I; - de Parsival-sage, door Waguer gebruikt in een van zijn meest-bekende muziekdrama's; de Ahasverus-sage of de sage van den Wandelenden Jood, door A. Vermeylen bewerkt tot een symbolischen roman; de sage van Tijl Uilenspiegel, herhaaldelijk bewerkt tot volksboek of roman of tooneelspel (Nederl. Leesb. III Mussche); de sage van Karel den Groote, waarvan we in onze Nederlandsche literatuur een prachtspecimen bezitten in het verhaal « Karel ende Elegast » (Z. & N. lIl; Nederl. lb. lIl. Mussche). De Ballade of Romanoe. 307. De Ballade (van het Italiaansch ballata : dans lied) is een kort episch verhaal in verzen. - Haar i n hou d is vaak sombere tragiek. Ze verhaalt gewoonlijk van liefde en van - niet zelden mysterieuze - avonturen die eindigen in dood of ondergang. Dikwijls wordt de stemming van den dichter zelf merkbaar als de ondertoon van het gedicht. Zoo zijn de balladen van Goethe, Schiller, Uhland, de onovertroffen meesters in het genre, veeltijds zwaar van tragische menschelijkheid.
Wat de ballade naar den v 0 r m kenmerkt, is haar bondige plastiek die meer suggereert dan beschrijft; haar losse verhaaltrant, die zonder uitgesproken overgang van het eene treffende moment op het andere overspringt. De Romance heeft naar den v 0 r m dezelfde kenmerken als de ballade; haar i n hou d is gewoonlijk minder tragisch, meer sentimenteel. Voorb. - « Van Heer Halewijn » (Z. & N. lIl); « Van twee Conincskinderen » (Taalgroei II); Pol de Mont : «De Kllrassiers van Canroberl » (Nederl. Leesb. Brants & van Hauwaert); Jacob du Toit « In die Kamp» (Nederl. Leesb. III Mussche). De L,egende. 308. De L,egende (van het Latijn legenda, wat gelezen
215 moet worden) is, in haar geschreven vorm, van middeleeuwsehen, christelijken oorsprong. De legende was toen het verhaal van een gebeurtenis uit het god sdi e n s tig leven, waar veelal Christus en de heiligen in optreden, en waar doorgaans wonderen in voorkomen of zelfs de grootste plaats innemen. Soms is de kern van de legende een ware gebeurtenis, vervormd door de volksfantasie ; een ander maal is ze uitsluitend ontstaan in de verbeelding van den dichter. De legende kent geen tijdsbepaling, heeft weinig locale kleur, is zeer eenvoudig van structuur en van stijl. Soms echter groeit ze, uit een grond van diepe menschelijkheid, tot hooge universeele kunst; zoo bv. in « Beatrijs ». De volkslegende heeft vaak een wonderlijke bekoorlijkheid door haar naïveteit : alles wordt immers voorgesteld als echt gebeurd. De cultuurlegende doet somwijlen gekunsteld aan door gebrek aan oprechtheid; soms is ze ook bedoeld als symbool. Vb. de legende van Beatrijs in moderne bewerking door Boutens (Z. & N. lIl; Neder 1. Leesb. lIl. Mussche); de legende van Smidje Smee (Nederl. Leesb. 11. Mussche); F. Timmer~ mans « Het Verkske » (Nederl. Leesb. IIT. ~fussche); Pol de Mont : Van den Leekebroeder (L. E. G. Lyr. Pr.).
Het Sprookje. 309. Het Sprookje verplaatst ons in de wereld van het wonderbare, vermengt werkelijkheid en verbeelding. Allerlei vreemde wezens leven er in : feeën, reuzen, dwergen, kabouters. De fantasie heerscht er onbeperkt : er is geen locale kleur, geen motiveering van daden en gebeurtenissen; het toeval beslist over alles, dikwijls op de meest verrassende wijze. Toch worden tusschen die scheppingen der fantastische verbeelding natuurlijke, mogelijke omstandigheden ingegelascht, wat aan het wonderbare een grooter schijn van werkelijkheid verleent. Dikwijls zijn die wonderwezens van het sprookje van gedaante veranderde menschen, en achter het zonderling gebeuren steekt dikwijls een diepere zin.
-
216-
Dezelfde motieven en dezelfde wondere wezens komen veelal terug in de sproken van alle volken. De geschiedenis verloopt buitenmate vlug van het eene voorval in het andere, eindigt vaak op hetzelfde geijkte slot. De verteltrant is steeds de volkstrant, concreet, ~anschouwe lijk, gemeenzaam. Voorb. -
Overal bekende volkssprookjes zijn die van
« Duimpje», « Sneeuwwitje », « Doornroosje », « Blauwbaard », « Asschepoester », « Roodkapje ».
De meest bekende verzamelingen van sprookjes zijn die van de Gebroeders Grimm, de « Contes de ma mère rOye », de « Duizend en een Nacht». Bij ons, die van Pol de Mont en Alfons de Cock : « Vlaamsche Volksvertelsels ». 310. Het Cultuursprookje is de bewuste schepping van een dichter die zich opzettelijk verplaatst in een door hemzelf gefantaseerde wonderwereld.
Hij tracht te vertellen in den geest en den stijl van het volkssprookje, maar op een meer verfijnde wijze. Dikwijls is het sprookje voor hem een ontleende vorm voor een idee die hij wil verspreiden. Somwijlen lijkt het cultuursprookje gekunsteld, daar de dichter er niet gemakkelijk in slaagt altijd den juisten toon te treffen. Voorb. - De sprookjes van Andersen (Ned. Leesb. IIl. Mussche); Van Eeden's « Kleine Johannes I » (Z. & N. TIl); Couperus « Van de Reuzen, den Toovenaar en de Jonkvrouw» (Id.); A. Steenhoff- Smulders « Hoe de Nachtegaal een Stem kreeg» (Ned. Leesb. Brants & Van Hauwaert). De Fabel. 311. De Fabel is een verhaal uit het natuurleven - uit het leven der dieren vooral - toepasselijk op den mensch.
De fabel is uit haar aard bondig, suggestief uitbeeldend, en sluit altijd een tendens in. Haar symbolische bedoeling moet helder zijn en gereedelijk te vatten en aan te voelen, ook wanneer de « moraal » of « zedeles » niet nadrukkelijk wordt uitgesproken.
- 217 Is de fabel volkspoëzie, dan laat ze duidelijk de mentaliteit van een volk kennen. Zoo bv. de Congoleesche fabel. Voorb. - De meest bekende fabeldichters zijn Esopus, Phaedrus en vooral La F:)ntaine, die in dit genre onovertroffen meesterstukjes heeft geschapen. Dichtten fabels in 't Nederlandsch o. a. Cats (Z. & N. lIl); Vondel in « De vorstelijke Warande der Dieren ». Een specimen van Congoleesche fabel : « De Pad en de Vrouw» (Ned. Leesb. 111. Mussche). De Parabel. 312. De Parabel wil uit een bizonder geval een algemeene waarheid afleiden. Dat bizonder geval is gewoonlijk ontleend aan het leven der menschen. De waarheid die de parabel den lezer of hoorder inprenten wil, is doorgaans van godsdienstigen of zedelijken aard. De parabel, in haar besten vorm, is diep van gedachte, sober van stijl, edel van toon.
Voorb. - De mooiste parabels blijven die uit het Evangelie : « De verloren zoon», « De barmhartige Samaritaan» e. a.
De Idylle. 313. De Idylle schildert eenvoudige, aantrekkelijke toestanden, verhaalt levensgebeurtenissen van rustige, vreedzame, gelukkige menschen.
Voorb. : Klaas Ganymedes op aarde (Z. & N. lIl). Het Herdersdicht. 314. Het Herdersdicht (ook Pastorale of Arcadisch gedicht) verhaalt gebeurtenissen en beschrijft tafereelen uit het g e ï d e a I i s eer d e landelijk en herdersleven. Dikwijls is het onnatuurlijk en conventioneel. Werd in onze literatuur weinig beoefend.
Een specimen van die convenHoneele, geïdealiseerde herderspoëzie hebben we in Jacob Van Heemskerk's « Batav'ische Arcadia».
-
218-
III. ROMAN. NOVELLE. VERTELLING
DeR
0
man.
315. De naam « Roman» ontstond in de 12° eeuw in Frankrijk, en beteekende : boek geschreven in het Romaansch, in de taal van het volk, niet in de taal der geleerden die het Latijn was.
Een roman is nu : een uitgebreid verhaal in proza van het levensgebeuren van één of meer personen met zijn uiterlijke avonturen en de zielkundige verklaring er van - dit alles gesitueerd in een eigen omgeving, die min 0f meer uitvoerig wordt beschreven. De roman vertoont dus op meer dan één punt gelijkenis met het epos, mag zelfs in zekeren zin worden aangezien als de voortzetting van dit genre. Hij verschilt er van hierdoor : dat hij ontdaan i'S van al het conventioneele dat uit traditie bij het epos hoort (zie 292); dat hij zijn stof haalt uit alle lagen van het leven en de werkelijkheid, ook uit het gewone en het alledaagsche; dat hij, dank zij zijn prozavorm, verhaalt in een minder plechtrgen en grootschen, maar dan ook meer afgewisselden en natuurlijken trant.
316. De roman is van alle tijden en van alle volken. Bij de Grieken bestond hij naast hun classieke literatuur; zoo bv. de « Milesische Sprookjes », « Ware geschiedenis» van Loekianos, « Daphnis en Chloë » van Longos, de « Cyropaedie » van Xenophon. Bij de Latijnen : « De gouden Ezel» van Apulejus. In de Middeleeuwen : de zg. « Ridderromans ».
Vooral in den modernen tijd groeide de roman uit tot een der voornaamste kunstvormen, en is nu zeker de belangrijkste uiting der wereldliteratuur. « Een onmetelijke zee gelijk, neemt hij gedachten en gevoel, waarneming en verbeelding, het persoonlijke en het sociale, natuur en geschiedenis, heel de beschrijving van de buitenen binnenwereld in zijn breede vloeden op ». (H. RolandHolst).
-
219-
De roman kan, naar zijn inhoud, evenals elk ander verhaal, in allerlei soorten onderscheiden worden. - Om wille van hun belang voor de studie der literatuur, willen we nog even de aandacht vestigen op enkele tier voornaamste genres.
De historische roman. 317. De historische roman ontleent zijn stof aan de ges c h i ede nis d. i ofwel treden er historische personen in op en worden er historische gebeurtenissen in verhaald; ofwel leven en bewegen er fictieve personen in een historisch-juist geteekend milieu. In een historischen roman wordt natuurlijk een zekere vrijheid aan de fantasie gelaten, maar toch moet de schrijver er voor zorgen dat hij de hoofdlijnen in de historische figuren en karakters niet "rijzige, niet afwijke van bekeride, vaststaande historische feiten en in de schildering van zeden en gebruiken vooral den geest van een tijdvak juist weergeve. De historische roman werd in zijn echten vorm in de literatuur ingevoerd door Walter Scott (1771-1832) en werd vooral in den tijd der zg. Homantiek druk beoefend.
318. Hoedanigheden. - Vroeger was de historische roman soms à I ter 0 man t i s c h en \verden er de personages boven alle werkelijkheid vergroot tot bijna bovenaardsche heldengestalten, bv. de Breydel-figuur in de « LeellW /Jan Vlaanderen» van Conscience. Bij anderen kwamen te veel historische u i t wei d i ngen voor, niet voldoende verwerkt in het verhaal zelf, bv. in de bekende historische romans van Bosboom-Toussaint. Bij historici die meenden hun geschiedkundige wetenschap in den romanvorm te kunnen verwerken zonder te beschikken over een voldoende uitbeeldingsvermogen, werd de historische roman eer tot een s tud i e van een bepaald historisch tijdvak, dan tot een levend, boeiend verhaal. Dit is het geval o. a. met de Egyptische romans van G. Ebers. Een dikwijls voorkomend gebrek in historische romans is : dat de schrijvers aan den lezer geen enkel der zoo moeizaam verzamelde kleurige bizonderheden willen onthouden, zoodat hun beschrijvingen 0 ver I a den worden en het
-220verloop van het verhaal er door vertraagd wordt. Dit is het geval bv. in « Warh@{d » van A. Van Oordt. De modernen zullen er naar streven, ook in een getrouwe weergave van toestanden uit het verleden, het a I gem e e nmen s c hel ijk e uit te beelden. Dit doet bv. A. Van Schendel in « Een zwerver verliefd» en « Een zwerver verdwaald». Voorb. - H. Conscience « De Leeuw van Vlaanderen» (Ned. Lb. 11. Mussche); Bosboom-Toussaint « Het Huis Lauernesse » (D. E. G. Romantisch Proza); Marie Koenen « De wil.de Jager» (Z. & N. lIl).
319. Dicht bij den historischen roman staat, wat men gewoon is met een geijkte Fransche uitdrukking te benoemen: de « biographie romancée ». Zij wil het wetenschappelijk-juiste en het verdichte laten samengaan in de levensbeschrijving van een historischen persoon. In dien trant schreef F. Timmermans « De Harp van St.Franciscus » (Z. & N. 111) (1), F. De Pillecijn « Pieter Fardé » (Ned. Leesb. Leytens; D. E. G. Gemengd Proza). De Strekkingsroman. 320. De Strekkingsroman is die, waardoor de schrijver bewust en gewild ideeën verkondigt, een overtuiging wil opdringen aan' den lezer.
Over het al of ni'et gewettigde of wenschelijke van tendenz in de literatuur, zie n r 256. Met dit genre kan gelijkgesteld worden de moderne zg. problemenroman, die problemen behandelt van gods dienstigen, socialen of politieken aard, en tracht er een oplossing voor te vinden. Dergelijke romans worden weleens opgebouwd met ideeën, meer dan met uit zieh zelf levende personages. Theoretische uiteenzettingen die de personages voor elkaar houden, vervangen soms de uiterlijke gebeurtenissen, en zoo wordt de roman, die toch in hoofdzaak een verhaal moet blijven, een soort essay. (1) Ook bij Leytens
Ned. Bloemlezing.
-
221-
Strekkings- en problemenromans kunnen echter op artistiek gebied zeer hoogstaand werk zijn, als erin aan de eischen der verhaalkunst wordt voldaan. Voorb. Multatuli « Max Havelaar » (U. E. G. Romantisch Proza); Fr. Van Eeden « Kleine Johannes Il en III »; A. Kuyle « Harten en Brood» (Z. & N. lIl). ,soms wordt een strekkingsroman in « symbolischen » trant geschreven. Zoo bv. Potgieter « Jan, Jannelje en hun jongste kind» (Z. & N. lIl); ook K. Van de Woestijne « Christoforus ~ (Z. & N. 111). - Ook in andere roman-genres wordt weleens die symbolische vorm gebruikt, bv. in K. Van de Woestijne «De boer die sterft» (Uit Eigen Gaard. Gemengd proza).
De psychologische roman. 321. De psychologische roman wil de belangstelling opwekken voor het innerlijk leven van de personages, hun gemoedstoestanden en zieleconflicten, meer dan voor hun uiterlijke lotgevallen en levensomstandigheden. Soms wordt een dergelijke roman door de te ver gedreven ontleding of uitrafeling tot een psychologisch traktaat, dat den gewonen lezer niet meer boeien kan. Dit is weleens het geval met de romans van P. Bourget, overigens een meester in de analyse der menschenziel. Voorb. -
A. Vermeylen « De wandelende Jood» ; Slreuvels
« Alma» (Leytens : Ned. Bloemi.)
« Vereenzelvigingsromans » noemt men die, waarin een schrijver in een fictief personage een phase van zijn eigen zieleleven afschildert en ontleedt.
Zoo bv. in « Werther » van Goethe. en in « René » en « Atala » van Chateaubriand.
De avonturenroman. 322. De Avonturenroman is die, waarin de uiterlijke gebeurtenissen en hun boeiend verloop naar een verrassende en bevredigende ontknooping, alléén of toch hoofdzakelijk van tel zijn.
-
222-
In die romans wordt dus niet gestreefd naar psychologische ontleding der karakters, noch naar eigenlijke woordkunst. Het eenige doel is 0 nt spa nni n ,g si e c t u u r te verschaffen.
Tot dit genre behooren wel de meeste romans die in onzen tijd verschijnen. De Zedenl'loman.
323. In den Zedenroman worden opzettelijk de zeden van een of ander tijdvak of streek of ook wel van een bepaalde menschengroep geschilderd. In dit genre is het verloop der gebeurtenissen er dikwijls minder om zich zelf, dan wel om te dienen als band die de serie tafereelen samenhoudt. Hier zal men dus de aandacht van den lezer moeten geboeid houden door het menschelijk-ware, het kleurige en typische der personen en toestanden die er in worden uitgebeeld. Voorb. - Streuvels « De Vl(1Schaard » (Z. & N. lIl); Nicolaas Beets « Camera Obscura» (Leyt. : Ned. Bloem!.).
Wil de roman een beeld geven van toestanden - dikwijls van mistoestanden - op m a a t s c hap pel ijk gebied, dan spreekt men van een « socialen » roman. Zulke zijn bv. de werken van den bekenden Amerikaanschen schrijver Upton Sinclair « De Wildernis », « Koning Kool ».
DeN
0
veil e.
324. De Novelle ( van het Italiaansch « novella »nieuwfje) is een klein verhaal waarin niettemin, door het concentratieen synthesevermogen van den schrijver, een omvangrijk materiaal kan worden verwerkt. Waar de roman tracht een levensverloop min of meer volledig te verhalen, zal de novelle enkel een spa n n end oog e n b I i k,een beslissende crisis of een merkwaardige gebeurtenis er van uitbeelden. Waar de roman dikwijls breedvoerig beschrijft, zal de
-- 223 novelle eerder « s i I hou e t ten » teekenen. « Stenografie der Darstellung » noemt dit zeer raak de Duitsche schrijver Ernst. - Waar in den roman karakters door psychologische ontleding - soms uitrafeling - aan den lezer worden voorgesteld, geschiedt dit in de novelle door kor te maar rak e a a n d u i din gen in de handeling zelf of in den dialoog.
De kunst van het novellen-schrijven eischt een meer dan gewoon constructie- en stijlvermogen. Anders zal het stelselmatige zoeken naar concentratie en synthese enkel tot uitslag hebben : een dor en levenloos schema van een mogelijken roman. Dit is dikwijls het geval bij sommige epigonen of navolgers van G. Walschap; - en bij uitzondering weleens bij G. Walschap zelf, die anders ongetwijfeld een meester is in de novellistiek. Voorb. - E. Claes « Oorlogsnovellen » (Z. & N. lIl; U. E. G. Gemengd Proza); G. Walschap « Volk » (Z. & No lIl).
D e Ver tel I ing. 325. De vertelling in engeren zin heeft niet de levensrijkheid en bondigheid van de novelle : ze wil enkel zijn een realistische uitbeelding van een pakkende of boeiende anecdote. Is de vertelling van komischen aard, dan wordt ze humoreske genoemd. Voorb. - Douwes Dekker « Een Salomo's recht» (Z. & ~. lIl); F. Timmermans « De nood van Sinter Klaas» (Ned. Lb. Leytens). - Een « humoreske» is bv. « De Fanfare der St. Jansvrienden » van E. Claes.
-
224Art. 2.
LYRIEK of
LYRISCHE POE ZIE J. HET WEZEN VAN DE LYRIEK
326. Lyriek (van het Gr. Iyrikon, wat met begeleiding van de lier gezongen wordt) noemt men die poëzie die een directe uiting is van het g e v 0 e 1. Terwijl in de epiek de wereld buiten den dichter het « onderwerp » of de inhoud is der poëzie, is dat « onder-
werp » in de lyriek het i n nel' I ijk I e ven, het gervoelsleven vooral, van den dichter : de dichter is zelf de « held » van zijn gedicht.
Wel zijn in de lyrische poëzie dikwijls ook 0 b je ct i e v e of epi s c h e elementen aanwezig : een sobere uitbeelding van een of andere gebeurtenis, of een bondige beschrijving van een of ander tafereel; maar de dominante in heel het gedicht is het g e v 0 e 1, de zie lso n t roe rin g van den dichter. Zoo. bv. in « Aan Gent» van Ledeganck is een vluchtig overzicht van de roemrijke geschiedenis van Gent, en in « 0 wilde en onvervalschte pracht» van Guido Gezelle is een toevallig aanschouwen van bloemen langs een watergracht de gel eg e n her d die tot gevoelsuitstorting in een gedicht aanzette. In dien zin is alle lyrische poëzie « gelegenheidspoëzie» naar het woord van Goethe : « Alle meine Gedichte srnd Gelegenheitsgedichte : sie sind durch die WirkIichkeit angeregt und haben darin Grund und Boden. »
Ook kan het gebeuren dat een gedicht naar den v 0 r m beschrijvend of verhalend is, naar den in hou d lyrisch : wat beschreven of verteld wordt, is enkel een s y m b o1 i s c h e voo r s teil i n g van het gevoel van den dichter. Zooals bv. in de « Zeesymfonieën » van G. Verschaeve,
-
225-
waar de zee, de bergen, de woestijn ... tot symbolen worden van de strevingen en driften der ziel.
327. Echt Gevoel. - Natuurlijk moet het gevoel dat in de lyriek tot uiting komt, e eh t zijn en door den dichter werkelijk doorleefd. « Wie niet iets diep voelt en den sterken drang heeft dat
gevoel te uiten, is niet werkelijk dichter en late af te spelen met klanken en rijmen die 't gehoor slechts streclen : want dichter is slechts hij die inderdaad gevoeld heeft wat hij schrijft ». (W. Klaas).
In dien zin is alle lyriek spontaan, of naar het woord van GezelIe een « onmiddellijke uitstrooming » van het gevoel. Dit beteekent echter niet dat steeds - gelijk Pallas Athene gewapend en gehelmd uit het hoofd van Zeus te voorschijn sprong - een lyrisch dicht in zijn volledige gestalte geschapen wordt, zoodra een plotseling invallende inspiraHe bij den dichter de poëtische ontroering wekt. Een dichterlijk gevoel kan lang gedragen zijn in de ziel, vóór het zijn uiting vindt in dien vorm waardoor het voor den dichter zelf klaar en bewust wordt en waardoor het aan de andere menschen kan worden meegedeeld ter mee-beleving. Dikwijls ook zal alleen die langere gedragenheid aan de lyrische poëzie de haar onontbeerlijke concentratie kunnen geven.
328. Lyriek eiseht concentratie : zood ra gevoelsuiting uitrafeling wordt, verzwakt de spanning, en ook het meevoelen bij den lezer. Zij zal dus nooit breed-uil beschrijven, maar ZÏ'ch beperken bij een evocatieve aanduiding. -- Het verband tusschen de onderscheidene gedachten, beelden, gevoelens zal zij niet woordelijk uitdrukken; vandaar de bekende « lyrische sprongen ». - De sterkste stemming wordt dikwijls het bondigst weergegeven. Vergelijk in dit opzicht « Moeclerke » van Guitia GezelIe met « Hel Graf mijner M~edcr » van Lcdeganek, of <, Gent» van R. De Clerck met « Aan Gent» van Ledeganek.
-
226-
Ga ook na, hoe het gemis aan concentratie de poëzie van Bilderdijk voor een groot deel ongenietbaar maakt. 329. Muzikaliteit. -- Gelijk bij de epiek in de uitdrukking het plastische den voorrang heeft, zoo zal bij de lyriek het muzikaal element overheerschen. Daar immers in de lyrische poëzie de vorm alle nuanceeringen van het gevoel verzinnelijken moet, zullen we ook in haar de grootste verscheidenheid vinden van rhythmen, de fijnste schakeeringen van vers- en strofenbouw, het meest genuaJlceerde spel van rijmen, de rijkste modulatie van klankpn. Om proefondervindelijk na te gaan het overgroot belang van het rhythmcn- en klankenspel in de lyrische poëzie, hoeft men maar even met elkaar te vergelijken een gedicht van G. GezelIe en een Fransche vertaling er van.
Al,s de ziele luistert Spreekt het al een taal dat leeft; 't Lijzigste gefluister Ook een taal en teeken heeft : Bl.aren van de boornen Kouten met elkaar gezwind; Baren in de stroornen Klappen luide en welgezind; Wind en weer en wolken Wegelen van Gods heiligen voet Talen en vertolken 't Diep gedoken woord zoo zoet ... Als de ziele luistert. En nu de, overigens woordelijk-juiste vertaling van Cammaerts en Van den Borren : « Quand l'urne écoute, toute chose vÎvante parie; le plus léger rnurrnure possède son langage : les feuill~s des arbres jasent entre elles, les vagues des {leuves bavardent joyeusement : le vent, les prairies et les nuages, ces chemins foulés par le pied sacré de Dieu, traduisent avec tendresse le verbe profond et mystérieux... Quand [',urne écoute. »
330. Dichter-arbeid. Niet altijd. zelfs niet gewoonlijk,
-
227-
wordt bij den dichter die verfijnde, v 0 I m a a kta a n g ep ast e ver W oor din g zoo maar onmiddellijk met de ontroering zelf geboren. Reeds Vondel zei het: « Maar om veiliger en vaster te gaan, geef uw dichten niet in uwen eersten ijver aan den dag. Laat ze een goede wijle onder u rusten; ga' er dan eens een ander werf, ja, zeven werf met versche zinnen over ... » En een moderne, U. Van de Voorde, getuigt evenzoo : « Slechts na veel oefening en studie en veel mislukte pogingen kwamen we in 't bezit van deze vormkracht, van de « ambachtelijke » vaardigheid, die mysterieuze aandriften, die donkere machten ons ontleenen om zich vast te leggen in het woord. » Zelfs Papini schroomt niet, sprekende van Dante, te gewagen van het « a mba c h t » in de poëzie : « Poëzie is inspirati'e en gedachte, jawel, maar ze is ook ... om de dingen te benoemen zooals ze zijn : een ambacht. En dit verlaagt haar niet... » Zie bij Poelhekke : « Lyriek» (blz. 22-33) nog andere voorbeelden van dien dikwijls zoo moeizamen arbeid van het dichten, ook bij zeer groote poëten.
11. SOORTEN VAN LYRISCHE GEDICHTEN
331. 1. Lyrische gedichten kunnen van elkaar verschillen door het voorwerp van hun gevoelsuiting, dat kan zijn : de natuur : natuurlyriek; God of wat met Hem in betrekking staat : reUgieuse lyriek; de medemensch : liefdelyriek, sociale lyriek; een of andere treffende gedachte : ideëele of gedachtenlyriek; historische gebeurtenissen : geschiedzangen. Zoo kan van uit dit standpunt nog verder onderverdeeld worden. Wij beperken ons tot de voornaamste genres. 11. Lyrische gedichten kunnen ook nog verschillen door den toon en trant van de gevoelsuiting. Die kan zijn grootsch en plechtig in de ode en de hymne;
-
228-
uitbundig-hartstochtelijk in de dithyrambe; zacht-weemoedig in de elegie; eenvoudig, natuurlijk en dikwijls volksch in het lied; bitter en spottend in de satire en het epigram. Bij de lyTiek kunnen ook nog het best gerangschikt worden, hoewel hun wezen niet volledig beantwoordt aan wat we gewoon zijn met het begrip « lyriek » voor te stellen : de cantate en het oratorio. en het spreekkoor.
Natuurlyriek. 332. Natuurlyriek heeft tot onderwerp de nat u u r in zoo verre ze in den mensch een stemming oproept, een ontroering teweegbrengt, op zijn gemoedsleven inwerkt. Die wisselwerking van natuur en menschenziel werd in de poëzie afgebeeld en verklankt met een haast oneindige variëteit van schakeeringen. De meest complete natuurdichter is wel onze Guido GezelIe. « Niet alleen doordat hij uitsluitend putte uit de eigen, onverkrachte natuur in haai' simpelheid zoowel als in haar grootheid, maar ook doordat bij niemand meer haar motieven in zulk een veelzijdige rijkdom en zulk een climax van waarde aanwezig zijn... Nu eens ziet hij in het natuurgebeuren de weerspiegeling van zijn eigen gemoedsleven, dan weer geeft het hem louter bevrediging voor zijn oogen en ooren. ~Iaar ineens kan het zoo stralen tot in zijn geest, dat deze wegzinkt in aanschouwing, in de diepste mysHeke meditatie en opvliegt naar de hoogten der extase. Maar of hij zijn simpelste schoonheidssensatie uitspreekt of zijn diepste emolÏ'e vertolkt, in alles wat hij van de natuur te zeggen heeft, gloeit een zoo inni'ge vereering en liefde, dat het eenvoudigste natuurgedÏ'cht bij hem wordt tot loutere schoonheid ». (Poelhekke). Voorb. - Van Langendonek « Het .Koren» (Ned. Leesb. Brants en Van Hauwaert), « Langs de Nethe» (Z. & N. lIl); - G. GE'Zelle « Waar zit die heldere zanger» (Z. & N. UIl), « 0 wilde en onuervalschte pracht» (id.); - Boutens « De leeuwerik» (id.).
-
229-
Natuurlyriek in proza: zie K. Van de Wo.estijne « Laethemsche brieven over de Lente » (Ned. Leesb. I. Mussche) (1); - Streuvels « De twaalf Ruischaards » (Ned. Lb. 111. Mussche) (2).
Religieuze of Geloofslyriek.
333. 't Is die lyriek, die ontstaat uit het streven der menschenziel naar v 0 e I i n g met het b 0 ve n a ar ds c h e, met de God hei d. De geloofslyriek neemt een « transcendente plaats in bo.ven de andere lyri'Sche groepen. De natuurlyriek, noch de liefdelyriek en evenmin de sociale lyriek raken zulk een diep probleem, treffen zoo de mensch in het hart zijns harten, als de lyriek die verklankt wat er in hem beweegt, als God of de Oneindige of het Oneindige dat hart aanraakt. Wat dan o.ntsprrngt uit de ziel, betreft niet alleen het haar direct o.mringende, tastbare, maar ook dat wat uit wijde verten des geestes en uit de nevelen des doods tot hem komt als een eemvig aandringende vraag. « Geen denkend wezen ontkomt aan de huivering die dan rilt door de ziel... en hoe ook het antwoord mo.ge zijn op de uit de oneindigheid ons aangevaren vraag, geen menschenhart dat zwijgen kan, geen dichterhart dat niet moet zingen. « De gelo.ofslyriek omvat dan ook de meest uit elkaar liggende uitersten. Ze reikt to.t in de hoogste klaarten, de unio mystica, maar tevens tot in de ki'lste ijzigheden der Go.dverlatenheid. Van het stelligste materialisme to.t het niet minder stellige spiritualisme, van de absolute negatie tot de jubelende extase der bevesti'ging. Daartusschen liggen ontelbare schakeeringen van onrust; onrust der wanhoop, o.nrust van de twijfel, onrust van de weemoed, van het zondebesef, van onwaardigheidsgevoel, van verlatenheid, onrust wegens verdorring de.s gemoeds, onrust uit besef der onmacht om God de eer te geven die Hem toeko.mt. « Die lyriek is ... het bovenmenschelijk pogen, het bovenmenschelijke met menschelijke woorden uit te spreken, in de beperkte -omlijning van het beperkte woord het oneindige te (1) Ook Leyt. : Ned. Leesb. -
St. O. D. -
9
(2) Leyt.
: Ned. Bloem/.
-
230-
omvatten, in de voorbijgaande klank van het voorbijgaande woord het eeuwig blijvende vast te grijpen. Hier is de lyri'ek in staat gebleken op te klimmen tot de hoogste hoogten van het leven. » (Poelhekke). Voorb. - « Alle dinghe» (Z. & N. lIl); - Hadewijch « Verre van God» (id.); - Revius « Verre van God» (id.); - Bredero « Aandachtig gebed» (id.); - BiIderdijk « Gebed» (id.); - Fr. Van Eeden « Aan mijn Engelbewaarder» (id.); - Guido Gezelle « Ego Flos» (id.); - Pr. Van Langendonck « God» (id.); - H. Roland-Holst « Ik dank U voor de waarheid » (id.).
Liefdelyriek. 334. Liefdelyriek is uiting van 0 n t roe r del i e f d e van den dichter voor een ander mensch. Dit kan zijn een verwantschaps- of vriernJschapsgedicht. of ook een zg. minnedicht. - Soms kan ook het onderwerp zijn : de Liefde in 't algemeen of « platonische liefde », zooals in de bekende Laura-sonnetten van Petrarca. Voorb. - « Egidius, waar bestu bl,even? » (Z. & N. Ul); P. C. Hooft « Klare, wat heeft er uw hartje verlept? » (id.); G. Gezelle « Moederken » (id.); M. Gijsen « Mijn Vadertje» (id.); Douwes Dekker « Het Lied van Saïdjah » (Ned. Lb. UI Mussche).
Sociale lyriek. 335. In sociale lyrische gedichten uit de poëet, hij het beschouwen van sociale toestanden - en nog meest mistoestanden - zijn gevoelens van medelijden, verontwaardiging, verlangen naar rechtvaardigheid en naar een betere en schoon ere wereld. Voorb. - J. Van Maerlant « Van den Lande van Oversee » Z. & N. lIl); A. Bijns « Oproep tot alle overheden » (id.); H. Roland-Holst « Havenarbeider» (Ned. Lb. lIl. Mussche). Vooral sedert de 19" eeuw kende de sociale lyriek een hoogen bloei. - Zie hierover : Poelhekke « Lyriek».
-
231-
Ideëele of Gedachtenlyriek. 336. Ideëele lyriek is niet een godsdienstig, moreel of wetenschappelijk betoog, maar wel een gedicht met me d ita tie f karakter, waarin een of andere t r e f fen de ge d ach t e op den dichter bezielend inwerkt en hem brengt in een toestand van waarachtige bewogenheid. Voorb. - A. Rodenbach « Ter Waarheid» en « Abyssus » (U. E. G. VIaamsche lyriek); H. Roland-Holst « Overwinningen van den menschelijken geest» (Ned. Lb. 11. Mussche); F. Van Eeden Liefde in het heelal (Z. & N. lIl). Is het onderwerp een grootsche historische gebeurtenis, dan spreekt men van « geschiedzang». Bv. « De drie Zustersteden» van Ledeganck, of de di'chtbundel « Les Héros » van E. Verhaeren.
OPM. - De zg. « DIDACTISCHE POEZIE » als ze werkelijk poëzie is, d. i. als ze schoonheidsontroering opwekt, behoort a. bij de LYRISCHE poëzie (ideëele lyriek) als ze uiting is van ge v 0 e I en 0 n t roe rin g, zooals bv. in verschillende stukken van Vondel's « Altaargeheimenissen »; b. bij de EPISCHE poëzie, waar ze ver h a I end of b esc h rij ven dis, zooals bv. in Vondels « De Heerlijkheid der Kerk ». Veeltjjds echter was de zg. « didactische poëzie» enkel een bet oog of ver h a n del in g op maat en rijm, die met poëzie niets had te maken, zooals bv. bij Van Maerlant en BiIderdijk.
De Ode. 337. Door Ode (Gr. ódê, lied) verstaat men een lof za n g over een ver h e ven, grootsch of edel onderwerp. De taal is er doorgaans sta tig, b ree d-g e dra gen. Allicht wordt ze rhetoriek, zooals bv. bij Da Costa « Napoleon I », Schaepman « Napoleon IJl » en Bilderdijk « Napo-
leon ».
-
232-
Voorb. - Vondel « De Rijnstroom » (Z. & N. lIl; Ned. Lb. Mussche); Van Beers Licht (Mussche Ned. L. lIl).; Ledeganck « Aan Geni» (Z. en N. lIl). De Hymne. 338. De Hymne (Gr. hUmll:DS : gezang of lied, vooral eeIl1 feestgezang ter eere van de goden) is een ode waarin de Godheid wordt verheerlijkt.
Bij moderne dichters echter worden « ode » en « hymne » soms door elkaar gebruikt: een hymne is dan voor hen de verheerlijking van een zaak van hoogere, moreele waarde, bv. de « Hymne aan de Schoonheid» van Adama Van Scheltema. Voorb. - De « Psalmen»; het « Te Dellm »; het « Zonnelied » van St-Franciscus van Assisi; Vondel « Wie is het die zoo hoog gezeten », uit Lllcifer; Da Costa « God met ons»; G. GezelIe « In Speclllo », uit « Laatste Verzen». De Dithyrambe. 339. De Dithyrambe (Gr. dithurambos - lied ter eere van Bacchus) is een u i t bun d i g e u i t s tor tin g van hartstochtelijk gevoel, vooral van verrukking om een schielijk geluk of openbaring van schoonheid. - In de dithyrambe gebruikt men veelal het dynamische of vrije vers.
Voorb. Van Beers « Licht» (Ned. Lb. Mussche); G. GezelIe « Een bonke keerzen, kind » (uit « Gedichten, Gezangen en Gebeden»); ook Broere's « Dithyrambe ter eere van 't All{!rheilig'ste Sacrament». De Elegie. 340. De Elegie (Gr. elegeia = klaaglied) was oorspronkelijk een d 0 0 den k I ach t in disticha : het maakte deel uit van den begrafenisritus. Door elegie wordt nu verstaan : een weemoedig, bespiegelend gedicht, eerder een d roe f g e est i gem ij mer i n g dan een hartstochtelijke uitstorting van het gevoel; -- ook gedicht ter herinnering aan 0 ver led ene n.
-
233-
Vroeger noemde men dit laatste « Lijkzang », « Lijkklacht :.;
nu zal men het meer aanduiden met
« In Memoriam».
Voorb. - Ledeganck « Aan Brugge» (Ned. Lb. Mussche); H. Roland-Holst « Wij zullen U niet zien » (Z. & N. lIl); K. Van de Woestijne « Zegen deze avond, God» (VI. Lyriek. Uit Eigen Gaard); M. Gi'jsen « Mijn Vadertje» (Z. & N. lIl).
Het Lied. 341. Het begrip en de benaming « Lied» worden dikwijls' toe-gepast op ieder lyrisch product. In zijn engeren en eigenlijken zin echter is het « lied» : de een v 0 u di g s t e, natuurlijkste en meest bevattelijke vorm der gevoelsuiting. Het lied i'S dus, meer dan gelijk welke andere vorm der lyrische poëzie, ges c hik tom g e zon gen te worden, en wordt dan ook dikwijls met die bedoeling gedicht. Het lied is de meest geliefde vorm der volkspoëzie (n r 289); tevens de algemeenste vorm van de lyriek : het kan immers uiting zijn van de meest verschillende emoties van het menschelijk gemoed, zoowel bij den enkeling als bij de gemeenschap. Voorb. - J. Brugman « Ic heb ghejaecht mijn leven lanck » (Z. & N. lIl); « Help nu u self » (id.); « Wilhelmus van Nassouwe » (Ned. Lb. Il. Mussche); Vondel « 0 Kerstnacht, schooner ... » (Z. & N. lIl); A. Rodenbach « K~okke Roeland» (Ned. Lb. lIL Mussche, Ned. Lb. Brants en Van Hauwaert); R. De Clercq « Op den weefstoel» (Ned. Lb. lIl. Mussche); « De Scheepstrekkers op de Wolga» (Ned. Lb. Il. Mussche).
Het Hekeldicht of de Satire. 342. De satire is uiting van lichten spot zoowel als van bitter sarcasme, van heftige verontwaardiging en van haat. De satire kan prachti'ge kunst worden, als er hartstocht in gloeit om een miskend ideaal te wreken. Somwijlen neemt ze den vorm aan van een parodie: een
-
234-
of ander litterair werk wordt nagebootst, maar met zulke wijzigingen, vooral door aandikking en overdrijving der gebreken, dat het geparodieerde werk er belachelijk door wordt. Zoo bv. de « Grassprietjes » door « Cornelis Paradijs » (Van Eeden) waarin de verburgerlijkte, onechte poëzie van vóór 1880 op meesterlijke wijze wordt geparodi'eerd. Zie enkele uittreksels in « De Gouden Poort B » (J. Kuypers). De meest bekende satirische dichters der Oudheid zijn Horatius en Juvenalis. In het Nederlandsch werden satiren gedicht o. a. door Anna Bi'jns in haar « Refereynell » (Z. & N. lil; Taalgroei II); Vondel in zijn « Roskam» (Taalgroei lI). Het Epigram. 343. Het Epigram CGr. epigramma = opschrift) ook puntdicht en smaldicht genoemd, is een kort, zinrijk gedichtje, veeltijds in disticha, doorgaans met een verrassende wending in 't slot; is vaak geestig, spottend, soms vernuftig door woordspelingen; is dikwijls enkel een spel van het verstand. B. V.
De meester in zijn wijsheid gist, De leerling in zijn waan beslist.
Tot dit genre mogen gerekend worden de zoogenaamde « grafsohriften » die een s a tir i s c h e bedoeling hebben. B. V.
Grafschrift op een gi'erigaard. Hier ligt een man in d'asch Zoo gierig al zijn leven: Hij wou den geest nauw geven, Omdat het geven was. (C. Huygens).
De bekendste epigrammen-dichter der Oudheid was Martialis. - In het Nederlandsch di'chtten epigrammen : Huygens, Staring, De Genestet. - Ook de Duitsche dichter Goethe schreef meesterstukjes in dit genre. De Cantate. 344. De Cantate (Hal. cantare
=
zingen) is ten deele
~
235-
episch, nl. in de recitatiefverzen die verhalend of beschrijvend zijn; ten deele lyrisch, nl. in de solo's, aria's en koren. Het lyrisch of gevoelselement is echter domineerend. Ze wordt steeds gedicht om g ez 0 n gen te worden. Meestal verkrijgt ze eerst haar kunstwaarde door de muziek; weinige cantaten hebben p5ëtische schoonheid door zich zelf, vele zijn grootendeels holle rijmelarij : zoo bv. de cantate « D.e Wind» van E. Hiel (Ned. Lb. Brants en Van Hauwaert). Bekende cantaten zijn o. u. : de « Rubenscantate » muziek van P. Benoit; «Klokke Roeland» muziek van E. Tinel. Een cantate met hooge dichterlijke waarde is die van G. GezelIe « Groeninghe's grootheid» die echter, behoudens een klein gedeelte, nooit werd getoonzet. Een grootere cantate wordt oratorium genoemd. B.v. « De Oorlog » tekst van J. Van Beers, muziek van P. Benoit; «FrancÎscus » : tekst van L. De Koninck, muziek van E. Tinel. Het Spreekkoor.
345. Dit zeer moderne genre - dat in onze literatuur nog naar zijn vasten en definitieven vorm zoekt - is, naar den INHOUD, hoofdzakelijk lyrisch, daar het steeds gevoelsuiting is, zij het dan immer u i tin g van gem e e n,s eh a p sge v 0 e 1 en niet van individuëele ontroering. Naar den VORM echter vertoont het een opmerkelijk verschil met alle lyrische genres, daar het, uit zijn eigen aard en wezen, is voorbestemd om door een g roe p en met een zekere dra mat i s c h e act ie, dikwtjls ook met sc e n is c h e hul p m i d del e n te worden vertolkt. Zoo sluit een spreekkoor wel meer oratorische en dramatische elementen in, dan zuiver lyrische. - Een spreekkoordichter zal dus aan zijn poëzie zekere beperkingen moeten opleggen en haar zekere hoedanigheden meegeven waarvan bij de eigenlijke, meer persoonlijke lyriek geen sprake i'S. Niet zijn eigen specifiek-persoonlijke gevoelens mag hij uiten, maar di'e van de gemeenschap die in het spreekkoor haar overtuiging en haar hartstocht uitdrukken wil; hij zal
-
236-
in nauw contact moeten komen met de « ziel » van de massa waarvan hij de woordvoerder is. Zooals J. Bogaerts het zoo raak zegt : een spreekkoor moet zijn : « de allergemeenschappelijkste expressie van de allergemeenschappelijkste emotie ». Bij een spreekkoor passen dus geen verhaal, geen redenéeringen, geen beschouwingen, geen detailkunst die voor uitvoering door een groep niet zijn aangewezen. Dus geen litterair-mooie « geciseleerde » verzen, maar k r ach tig e, kernachtige, expressieve, s te r k-r h y t hmis c he taal. Echter ook geen holle drukdoenerij : de krachtigst-inslaande woorden en de heftigst-bewogen rhythmi'ek moeten gedragen worden door de gedachten en gevoelens die de groep bezielen. Daar het spreekkoor onmiddellijk op het gemoed der massa inwerken moet, zal de tekst zeer een v 0 u d i g en d u i d e1 i i k zijn, om ook bij een vluchtig toehooren begrepen te worden. Een spreekkoor moet kor t zijn, daar het bijna doorloopend uiting is van louter gevoel - dikwijls van hevig-bewogen gevoel. Zulke spanning kan niet lang duren zonder te vermoeien en te vervelen. Voor de opvoering van spreekkoren wordt de kennis vereischt van een speciale techniek. Men raadplege hierover : L. Geysen : Spreekkoren; J. Bogaerts S. J. : Spreekkoren.
Schreven goede spreekkoren in onze taal : J. Bogaerts S. J. ': Wij; Gery Van Helderenberg : Mysterium Crucis. Dageraad; J. Boon: Klaroent vuur; Hel dorstige land.
-
237Art. 3.
DRAMATIEK of
DRAMATISCHE POE ZIE 346. De epische poëzie verhaalt ons van het leven, roept het enkel voor onze verbeelding op; de lyrische poëzie verwoordt den indruk di'e 't schouwspel van 't leven op 't gemoed van den dichter maakte. De dramatische poëzie tracht dat leven zelf zichtbaar en hoorbaar te herscheppen. Bij de dramatiek (Gr. drama = handeling) komt dus een element bij dat in de epi'ek en de lyriek niet aanwezig is : de uiterlijke voo I' S teil i n g van wat eerst door den dichter met zijn verbeelding werd geschapen. We kunnen dan de dramatische kunst definieeren als: die kunst die 't menschelijk leven u i tb e el d t, en het voo rs tel t door handeling, dialoog, gebaren en mimiek. Die dramatische vormen, bv. de pantomime, de stille film, waarbij de ver w oor din g 0 n tbr eek t, behooren niet bij de eigenlijke literatuur. Ook in het drama behoort enkel het « stuk » zelf, de dichterlijke schepping, tot de poëzie of de literatuur in den strikten zin. Daar echter éen drama eerst geheel tot zijn recht komt als het ges pee 1 d wordt, is de vertonning een wezenUjk deel van het drama. « Dramatische kunst is een beeld van het leven - maar een beeld dat zich in actie ontwikkelt, een beeld dat « gebeurt». (H. Teirli'nck). - Vgl. de Rede : 225.
Dus zal het « spel » steeds mede de trekken van elk drama bepalen. We zullen dan bij de studie van de dramatiek die beide elementen waaruit alle dramatische kunst bestaat, moeten nagaan 1 het litterair werk van den dichter; 0
2° de voorstelling er van door het « spel».
-
238-
Opm. 1. Het woord « drama » wordt hier gebruikt in zijn traditioneele, meer algemeene beteekenis van « t 0 0 nee Ispe I ». In dien zin wordt thans ook nog algemeen gesproken van « dra mat i s c h e Ic u n st.». OPM. 2. Het zg. « leesdrama », dat de voorstelling uitsluit (bv. « Wereldeinde » van L. Dosfel) blijft daardoor noodzakelijk hybridisch en onvolledig. We ûen het echter wel gebeuren, dat een drama dat als « leesstuk » bedoeld was of als zoodanig langen tijd werd aangezien, naderhand toch voor opvoering vatbaar bleek en met bijval werd gespeeld. Dit was bv. het geval met Faust 1I van Goethe, en ook met enkele stukken van Vondel.
I. HET DRAMA ALS LITTERAIR WERK
1. Het dramatische gegeven. 347. Een drama behoeft natuurlijk vooreerst een gegeven of « fabel », die interesseeren kan, in dien zin nl. dat ze ons tot menschelijk meeleven kan bewegen. Niet dat hiertoe in elk stuk tal van boeiende verwikkelingen of een verrassend slot noodig zijn die de nieuwsgierigheid prikkelen. We zien immers, dat in een aantal meesterstukken van dramatische kunst, die factor van belangstelling of zeer gering is, of zelfs ontbreekt. Bij de G r i e ken is de « fabel » van het drama steeds : de lotgevallen van mythologische personen of nationale helden, waarvan iedereen het verloop en den uitslag kende. S hak esp e are ontleent het gegeven van zijn drama's meestal aan de geschiedenis der Oudheid of aan die der Engelsche koningen, ofwel verwerkt hij tot een tooneelstuk den inhoud van veel-gelezen ltaliaansche novellen of van bekende Engelsche volksboeken. V 0 n del dramatiseert veeltijds aan iedereen bekende gebeurtenissen uit het Oude Testament. Ook bij m 0 der n e tooneelopvoeringen wordt in het programma, zooals in Vondel's tijd in den « Inhoudt», steeds het verloop der « handeling» vooraf aangegeven.
-
239-
Wèl is noodig, dat het gegeven of de actie van het drama zij : een g e w i c h tig, spa n n end geb e ure n, waarin de optredende personages een hooge bedrijvigheid, vooral van geest en gemoed, aldus kunnen ontwikkelen, dat ongeziene en onvermoede I e ven sdi e p t e wordt geopenbaard. Want levens diepte en levenswaarheid moet het drama steeds geven, of het uiterlijk een veelbewogen actie ontwikkelt of niet. « Het mag een brokje, een zijdetje van 't leven toon en, het mag slechts één drift, één gebrek, één verkeerdheid behandelen, - 't geeft niets : indien het maar uitdelft C!l uitdiept, totdat de kern ook pas doorschemert, maar de diepe oorzaak vermoed wordt, wij zijn voldaan ... , wij hebben in de kunst klaarder gezien dan in 't leven, wat wij boven alles zoeken ». (C. Verschaeve).
Daarom zullen de dramaturgen gewoonlijk tot kern van hun stuk verkiezen een of ander « con f I ic t », dat de menschenziel omwoelt en al haar geheime roerselen blootlegt. 2. De dramatische actie.
348. Dit gegeven moet worden uitgewerkt tot een volledige en samenhangende dramatische actie. Daartoe zijn vereischt : 349. Q. Eenheid in de handeling. - Alles in het drama moet kringen rondom een c ent r a lek e r n. Die kern kan zijn: een treffende geb e u r ten i s, zooals bv. in « Athalie » van Racine : de ondergang van Athalie door de redding en kroning van J oas; of een g e d ach t e, in de gebeurtenissen uitgebeeld en er door belicht, zooals bv. in « Die Räuber » van ScliiIler : de idee « vrijheid is het hoogste goed»; ofwel een kar a kt e r, dat door de opeenvolgende gebeurtenissen heen tot volledige uiting en ontplooiing komt, zooals bv. de Jood Shylock in « De Koopman van Venetië» van Shakespeare, of Harpagon in « L'llvare » van Molière.
-
240-
Die eenheid van handeling vergemakkelijkt voor den toeschouwer het overzicht over den gang van het drama, en voorkomt de verspreiding del' aandacht en der belangstelling over verschillende punten, die noodzakelijk zou verwarren en vermoeien.
350. b. Geleidelijkheid in de handeling. -
Alles moet er zich op nat u u I' I ijk e wijze ontwikkelen en tot v 0 1led i g eon t plooi i n g komen. Gelijk een levend wezen door zijn eigen levensbeginsel groeit en zijn volkomen gestalte bereikt, - alzoo moet de u i t e r1 ijk e handeling (de daden der personages) door de in n e r1 ijk e handeling (het zielegebeuren) worden gemotiveerd. Waar de « deus ex machina » of het toeval te veel tusschenkomt, valt de spanning en houdt het menschelijk meeleven op. In het drama immers worden we niet zoozeer geboeid door het « wat », als wel door het « hoe »; duidelijker gezegd ; niet zoozeer door de gebeurtenissen zelve, als wel door de diepere reden en oorsprong er van, di'e we vermoeden in de ziel van degenen, die we daar vóór ons zien leven en met wie wij ons in ons innigste wezen verwant gevoelen. Dit missen we bv. in het Spaansche romantische drama (Lope de Vega, Calderon) en in het Fransche romantische drama (Victor Hugo). « Al de geheime gangen, klemmen, trappen en deuren, de zweefmachines, enz ... op 't Spaansch theater, en al de wonderen die te goeder ure in Calderon's stukken gebeuren om den knoop te ontknoopen, ontknoop en niets, maar hakken hem geweldig door. Want dat alles ligt buiten den mensch ... Dat voelen we en dat voelden ook de Ouden, die bij monde van Aristophanes de buitenstaande, beslissende tusschenkomst der goden « ex machina » veroordeelden als ondramatisch ». (C. Verschaeve).
351. c. Concentratie in de handeling. - Die noodzakelijke eenheid van lijn in het drama vereischt concentratie van de actie op de h 0 0 f d mom ent e n van het g eb e u I' e n. De dramatische actie moet ontdaan worden van
-
241-
die talrijke bijkomstigheden die in de werkelijkheid de hoofdlijn van een leven overwoekeren en verdonkeren. In dien zin is het woord van H. Teirlinck waar : « Kunst is een beeld van het leven, niet van de werkelijkheid ». Doordat de « realisten », bv. H. Heyermans, G. Martens, wi'lden de « werkelijkheid » tot in al haar bizonderheden weergeven, gaat in hun tooneelstukken het diepere, het « echte» leven te loor, en verzwakt de dramatische spanning of verdwijnt soms totaal. Ook t e c h nis c h gesproken, om wille namelijk van den korten tijd waarin de ontwikkeling van een dramatische actie zich in de vertooning ontwikkelen moet, is concentratie in alle tooneelwerk een allereerste vereischte.
352. d. Sterk-afgelijnde karakteruitbeelding. - Daar de personages geheel de handeling dragen, is, zonder de 1 e ven sec h t e u i t b e e 1 din g er van in woorden en daden, geen drama mogelijk. « Daaruit volgt, dat deze kunstuiting veel eischt van den
dichter. Want hij moet zich geheel kunnen indenken in al zijn personen, over wie hij niet kan vertellen, maar wier gevoelens hun eigen gevoelens, wier gedachten hun eigen bizondere gedachten, wier woorden hun eigen woorden moeten zijn. Zij mogen niet voelen, niet denken, niet spreken, niet handelen zooals hun dichter, maar de dichter moet ze doen voelen, denken, spreken, handelen, zooals zij zelf, indien ze werkelijk leefden, in hun omstandigheden zouden doen. De dichter moet het vermogen hebben, zich geheel in hun plaats te zetten; in zijn geest en gemoed moet hij het leven van zijn personen in alle breedte en diepte tot in de fijnste schakeeringen kunnen meeleven. Hij moet in waarheid veelzi'elig zijn» (Poelhekke).
Ineen drama worden de personages vaak tot « typen » of algemeen-menschelijke uitbeeldingen van een of andere drift, doordat ze zóó worden 0 n t d a a n van het bi jkom s tig e, dat schier alleen zichtbaar blijft de hoof dt rek die hen « typeert ».
-
242-
Het kan echter gebeuren dat zulk een personage, als drifttype bedoeld, alle individueel leven verliest en tot een abs tra ct i: e wordt. Dit is het geval o. a. met het « gierigaard-type» in « De Vrek» van Delbeke. Vergelijk daarmee de zoo algemeen-menschelijke en meteen zoo sterk individueel-levende Harpagon in « L'ltuare » van :\iolière.
353. e. Een aangepaste dialoog. - Hoofdzakelijk in den dialoog geschiedt karakteropenbaring. Dus moet hij geen copie zijn van de oppervlakkige werkelijkheid en van de dagelijksche spreekgewoonten, maar : de wee r g a v e \' a n d e die per e I e ven s w a a r hei d. Of dit in pro z a gebeurt of in vcr zen, is van ondergeschi'kt belang, mits de stijl wordt aangepast aan wat hetzij gedachte-ontwikkeling, hetzij gevoels-bewogenheid op een bepaald moment door den dialoog veruiterlijkt moet worden. - Shakespeare gebruikt afwisselend vers en proza in hetzelfde drama.
Vooral waar 't er om gaat aan een toestand van hoog s te zie les pan n i n g vorm en verwoording te geven, « moet de stijl alles gebruiken wat het woord vermag, om de diepste gronden der ziel om te woelen en naar boven te brengen ~ (C. Yerschaeve). « Moet het woord daartoe lyrisch worden, lang lyrisch blijven, of is er daartoe epische kracht en breedheid noodig? Om 't even, men gebruike dan lyriek en epiek, totdat de openbaring volledig zij, en de grond van de ziel is gepeild ~ (C. Verschaeve).
Dan kan ook de monoloog niet alleen gewettigd, maar zelfs de bestgeschikte dramatische vorm zijn. « De groote monologen van HamIet, vanWallenstein, enz ... zijn realistisch onwaar, dramatisch de waarheid zelve en glanspunten van dramatiek» (C. Verschaeve).
3. De structuur van het drama. 354. Uiterlijke deelen. - Een drama bestaat uit een, twee tot vijf bedrijven of « akten » - dit laatste getal wordt echter zelden overschreden -- naargelang van den omvang
-
243-
der stof en het aantal rustpunten, door de ontwikkeling der dramatische actie vereischt. Ieder bedrijf wordt dan nog onderverdeeld in een aantal tooneelen. Een nieuw tooneel vangt aan, telkens als een persoon afof een ander optreedt. 355. Innerlijke deelen. - Gelijk alle opstel, is het drama een volledig en afgesloten geheel, in al zijn geledingen naar een doelmatig plan samengesteld (100 vlg.). Die innerlijke geledingen van het drama worden traditioneel genoemd : 1° de expositie of uiteenzetting; 2" de intrige of verwikkeling en de peripetie of ommekeer; 3° de katastrophe of ontknooping (Vgl. 101). « In de expositie worden we op de hoogte gebracht van den stand der zaken bij het begin van het drama. Het vereischt veel talent : de uiteenzetting zoo beknopt, helder en ruim van inhoud te geven, dat de toeschouwer het verdere verloop gemakkelijk kan volgen.
De intrige geeft de verwikkeling der gebeurteni'ssen, de botsing tusschen de handelenden; de peripetie brengt de wending ten kwade of ten goede; de katastrofe geeft de oplossing» (Poelhekke). Om aldus een drama tot een volledig en in al zijn geledingen harmonisch geheel op te bouwen, wordt bij den dichter, buiten het eigenlijke scheppingsvermogen, ook een groote tee h nis c h e v a a r d i g hei d vereiseht. Als een model van drama constructie wordt nog steeds beschouwd, en te recht : « Athalie » van Racine. 11. DE VOORSTELLING
356. Het drama, de schepping van den dichter, moet, om geheel tot zijn recht te komen, als in wel' keI ijk I e ven worden omgezet door de voorstelling, dat is door een aangepast decor, belichting en kostumeering, maar vooral door het spel der acteurs, soms onderlijnd door een stemmingverdiepende muziek.
-
244 --
Het decor moet ni e t zijn een nat u u r ge t rou w e co p i e van de werkelijkheid. Dat is zelfs niet wenschelijk, vermits daardoor de aandacht wordt versnipperd, die bij het eigenlijke spel moet blijven. Ook hebben die natuurgetrouwe details weinig of geen invloed, noch op de dramatische actie, noch op de stemming die er van moet uitgaan. Het decor moet enkel rondom het dramatische gebeuren de ei gen at mos fee r scheppen: het mag er niet zijn om in zijn eigen pracht te schitteren. Dit scheppen van de atmosfeer kan met enkele aangepaste lijnen en kleuren en eenige requisieten gebeuren, en vooral door een suggestieve belichting. Zoo komt in de plaats van het vroegere stereotiep schermendecor (tuin, kamer, gevangenis ... ), een decor dat steeds varieer en kan met elk stuk of zoo noodig met elk onderdeel van hiet stuk, en dat telkens weer psychologisch berekend kan worden op de verbeeldingskracht van het publiek. ti
Zie voorbeelden van dit gestylecrde synthetische decor bij \V. Putman 1'ooneelgroei ).
De kostumeering. - Ook hierin is noch natuurgetrouwheid, noch historische accuraatheid vereischt. Die kostumeering is de beste, die het dramatische gebeuren in het spel der acteurs het mee s t s u g ges tie f laat leven. Niettemin, waar in het drama optreden bekende historische of godsdienstige personages, mag de voorstelling er van niet zoo ver afwijken van het met de volksverbeelding vergroeide type, dat de stemming wordt gestoord.
Het spel der acteurs eveneens hoeft niet realistisch naar het uiterlijk leven gecopieerd te zijn. Dat spel is het beste, dat, om het even naar welke formule, het best de dramatische actie, de innerlijke vooral, doe t mee I e ven. De muziek, als die in het drama wordt aangewend, mag enkel dienen om de s tem min g die van de dramatische actie moet uitgaan, te ver die pen of te ver s ter ken. Ze is er niet om als een schoonheid op haar eigen genoten te worden en de aandacht af te leiden van het spel.
-
245-
III. SOORTEN VAN DRAMATISCHE POEZIE
357. Het drama kan in twee hoofdsoorteu verdeeld worden: de tragedie of treurspel en de comedie of blijspel. De andere dramatische genres kunnen tot een van deze twee herleid worden of zijn een mengsel van beide. 1. De Tragedie.
358. Haar wezen. - De tragedie is de dramatische uitbeelding van een menschenleven dat in den strijd tegen vijandelijke machten ten 0 n der g a a t, of zoo dit niet het geval is, toch een vreeselijke beproeving doorstaat. Die vijandelijke maehten kunnen zijn : het nood lot of onveranderlijke wereldorde, zooals bv. in « Oidipoes » en andere drama's van Sophocles; de ei gen d rif t, zooals bv. in « Lucifer» van Vondel, in « Macbeth » van Shakespeare; de t e gen s t jo i j d i g e 0 m gI e v i n g, 't zij andere mensehen, zooals bv. in «Jacob Van Artevelde » van Versehaeve; of sociale toestanden, zooals bv. in de « Volksvijand» en andere drama's van Ibsen. De mens eh - hoofdpersoon in de tragedie - kan zijn : een buitengewone persoonlijkheid, een « hel d », zooals in het Grieksche drama, in het Fransche klassieke drama en in het Vondeliaansche drama; of een mee r g e w 0 0 n men s c h, een uit het alledaagsehe leven, zooaIs in het moderne drama, dat om die reden weleens « het burgerlijk drama» werd genoemd. Maar wat ook het tegenstrijdige element in het drama zij, en wie er de hoofdpersoon in zij, steeds vinden we in de tragedie de uitbeelding in s ter k rel i e f van I e ven scon f I i c ten die een menschenleven volledig omkeeren of vernietigen, en die in den toeschouwer ook de diepste en grootst menschelijke gevoelens beroeren : medelijden, ontzetting, bewondering.
-
246-
Blijft de tragedie in haar wez·en dezelfde i'n alle dramatische kunst, toch zal ze in haar gedachteninhoud en haar uiterlijken vorm ver s c hilI e n, naar gelang ook de levensbeschouwing en de kunstopvattingen van de dichters en hun tijd verschillend zijn. Dit zien we o. a. in de Grieksche tragedie, in de klassieke Fransche tragedi'e en de klassieke Vondeliaansche tragedie. 359. De Grieksche tragedie.
In Griekenland is de tragedie ontstaan uit de godsdienstige plechtigheden ter eerc van Dionysos of Bacchus : liederen met verhalende gedeelten, waaruit geleidelijk dialoog en dramatische actie zich hebben ontwikkeld. Op dien oorsprong wijst nog de naam « tragedie », die in het Grieksch letterlijk beteekent « bokkengezang » : de koristen die de dithyrambe zongen ter eere Y3n Dionysos, gingen met bokkenvellen gekleed. Dit ontstaan van de Grieksche tragedie uit een godsdienstige en nationale plechtigheid, verklaart ook de eigen kenmerken er van, nI. : Haar onderwerp: de lotgevallen van m y t hol 0 gis c h e personen of nat ion ale hel den, die steeds zijn (ten minste bij Aischulos en Sophocles) uitzonderlijke menschentypen, verwikkeld in 0 n g e won e a v 0 n t ure n en die ten onder gaan in ver p let ter end e kat ast r 0 fen. Haar vorm: die za n g en dan s insluit, uitgevoerd door een k oor, overblijfsel van de vroegere religieuze plechtigheid. - Ook de een v 0 u d, soberheid, eenheid van de constructie en de uitdrukking, daar het Grieksche drama, als nationale plechtigheid, zich richtte tot het volk, de gemeenschap. Haar voorstelling: die was een 0 pen I u c h t-s pel voor een groote menigte; ,vat het gebruik verklaart o. a. van het ma s k e r, ter onmiddellijke en klare typeering van den tragischen persoon en ter stemversterking; - en van de c 0 t h urn c, om de gestalte van het personage aan te passen bij de groote ruimte en ook bij het reusachtig karakter dat uitgebeeld moest worden.
-
247-
De Grieksehe tragedie bereikte een hooge en blijvende kunstwaarde in de drama's van haar drie voornaamste dichters : AISCHULOS, SOPHOCLES en EURIPIDES.
360. De klassieke Fransche tragedie. De klassieke Fransche tragedie is ontstaan uit de n a v 0 I gin g der Grieksche tragedie - gevolg van de zg. « Renaissance » of herleving van de kennis en de bewondering voor de antieke, vooral de Grieksche kunst en kultuur. Wat echter bij de Grieken in hun dramatische kunst natuur was of noodzakelijke aanpassing aan de omstandigheden, werd bij de Fransche klassieken, gelijk bij meest alle Renaissance-dichters, tot een con ven t ion e e lew e t ge v ing. Zie de formuleering van die wetten in « L'art poétique » van BoÏ'leau.
Kenmerken der klassieke Fransche tragedie zijn o. a. : De wet der drie eenheden : van h a n del i n g, van p I a a t s (heel het dramatisch verloop op één en dezelfde plaats) en van tij d (heel het dramatisch gegeven moet in de werkelijkheid kunnen gebeuren in 24 uren). Die streng vereischte eenheid van plaats en tijd, hoewel ze soms bevorderlijk was voor de noodzakelijke eenheid van handeling, was echter dikwijls zeer h i n der I ijk, daar niet zelden in verhaal of beschrijving moest meegedeeld worden, wat veel beter en met meer dramatische spanning vertoond kon worden in actie. Vooral komt dit uit in de drama's van Corneille, die over minder technische vaardigheid beschikte dan Racine.
Met de wet der drie eenheden ging samen de verplichting dat een drama immer zou bestaan uit vijf bedrijven. :pe overheersching van het psychologisch element. Het drama is hoofdzakelijk een spel van met elkaar tegenstrijdige driften; de uiterlijke act i e is er ge rin g. Het algemeen-menschelijke in de karakterteekening, dit vooral bij Racine. Het bestendig-plechtige en verhevene in toon en trant van den dialoog, steeds in ver s v 0 r m. Niet alleen de « helden » en « heldinnen » van het drama, maar ook alle
-
248-
ondergeschikte en bijkomstige personages spreken steeds in « verheven stijl». De klassieke Fransche tragedie gaf blijvende, algemeenmenschelijke kunst in de drama's van CORNEILLE en RACINE.
381. De klassieke Vondeliaansche tragedie. Den INHOUD van zijn treurspelen ontleende Vondel meestal aan den Bijbel, bv. « Lucifer », « Adam in Ballingschap », « Noach », « Jozef in Dothan », « Samson» e. a. Soms ook aan de geschiedenis, bv. « Peter en Pauwels », « Maria Stuart ». De VORM van ZIJn treurspelen was de in zijn tijd overheerschende vorm van het Renaissancedrama. Deze sloot in : de klassieke drie eenheden; de vijf bedrijven; de reizangen na ieder bedrijf; de bestendig-statige, verheven trant; het alexandrijnsche vers. Vondel schiep een onsterfelijk meesterwerk van dramatische kunst in zijn tragedie « Lucifer ». Over de waarde van Vondel's dramatisch werk over het algemeen, zie de studie van C. Verschaeve « Vondel's drama tegenover het drama in 't algemeen.
382. Moderne tragedies. In onze literatuur van de laatste jaren vinden we enkele drama's die in hun wezen, zoo niet tevens naar den vorm, echte « tragedies » zijn in den grootschen, klassieken, z·elfs Griekschen trant. Bv. A. Rodenbach's « Gudrun »; de drama's van C. Verschaeve; de « Paradijsvloek » van Laudy; « David;) van Feber. In de vreemde letterkunde bv. « Tête d'or» en « L'annonce {aite à Marie» van Paul Claudel en vroeger nog « lphige'nie in Tauris » van Goethe. 2. De Comedie of het Blijspel.
383. Naar den inhoud is de comedie de tegenstelling van de tragedie. De blijspeldichter immers ziet in de gebeurtenis-
-
249-
sen, de toestanden en de karakters, het v r 0 0 I ijk e, het hum 0 ris t i s c h e, het I ach wek ken d e. Gelijk in de tragedie, wordt feitelijk ook in de comedie (vooral in de diepergaande kunstwerken) hetzelfde algemeenmenschelijke uitgebeeld, maar bes c hou w d van een a n der e zij deen onder een andere belichting. Zoo zien we bv. het gierigaard-type tragisch voorgesteld in « De Vrek» van Delbeke, en komisch in « L'Avare » van Molière.
De comedie zal echter doorgaans haar stof vinden in het g e won e I e ven en in act u e e let 0 est a n d e. n. 384. Onder de comedies kunnen we onderscheiden : 1. Het karakter-blijspel, waarin een komisch karakter wordt uitgebeeld. Dit is de hoogste kunstvorm der comedie. B. v. « Warenar » van Hooft, « Le Misanillrope » van Molière.
2. Het verwikkelings-blijspel, waarin het komische zit in het plezante gegeven, in verrassende verwikkelingen, in leuke situaties. VVo « The Comedy of Errors » van Shakespeare; « Les Menechmes» van Regnard; «De Wonderdokter» van BaIlings.
3. Het zeden-blijspel, waarin het komische van de zeden van een tijd of een stand of een menschengroep wordt uitgebeeld. Dikwijls wordt dit tot een satire van sociale toestanden. Vb. « De Vogels» van Aristophanes; « Spiegel der vaderlandsche Kooplieden » van savantes » van Molière.
Langendijk; « Les Femmes
4. De klucht, waarin het komische overgaat tot het kom i ek e d. i. het dolgrappige, somtijds grove, zoodat de karakterteekening wordt tot kar i kat u u r. Vb. Molière « Le Médecin mal,gré lui»; Bredero « Klucht van de Koe»; Paul de Mont « De Slag der zilveren Helmen ».
-
250-
3. Gemengde dramatische genres. 365. Hieronder kan men rangschikken die dramatische stukken, waarin het tragische en het komische samengaan, en die door hun vorm merkelijk verschillen van wat men beschouwt als het « klassieke » drama. 366. Het romantische drama. Hierdoor wordt gewoonlijk bedoeld tooneelwerk dat : naar zijn dramatischen INHOUD een tra g e die is, maar in zijn VORM sterk af wij kt van de « klassieke » tragcdie, dat nl. geen eenheid van tijd of plaats, noch een verplicht aantal bedrijven, noch den versvorm in acht neemt; 1
0
2° soms het komische met het tragische ver men g t en het gemeenzame met het verhevene; 3° meer uiterlijk-bewogen actie geeft, en over 't algemeen grootere vrijheid laat aan het spel der f a nt a s ie. De meest bekende romantische drama's zijn : het Shakespeariaansche drama, waarin de karakteruitbeclding een tot nu toe ongeëvenaard meesterschap bereikte; het Spaansche drama van de Renaissance (Caideron en Lope de Vega); het Fransche romantische drama (Victor Hugo). OPM. De nabootsing van het Fransche romantische drama, navolging vooral van zijn gebreken, bevolkte ons Vlaamsche tooneel gedurende bijna de heele 19" eeuw met de zg. « dra ken » of melodramatische tooneelstukken.
367. Het Mysteriespel. Mysteriespelen zijn bv. Kerstspelen, Passiespelen, Paaseh. spelen, H. Sacramentsspelen. - Hierbij sluiten aan de zg. Mirakel· en Heiligenspelen; ook eenigszins de « Moraliteit» of het « Spel van Sinne» : een tooneelstuk met zedelijke, stichtelijke strekking, veeltijds in allegorischen vorm. Het mysteriespel is ontstaan uit de godsdienstige plechtigheden der Katholieke Kerk, doordat uit I i t u r gis c h e z a n gen geleidelijk dialoog en dramatische actie en voor-
-
251-
stelling zich hebben ontwikkeld - gelijk bij de Grieken geschiedde (359). Het mysteriespel was nagenoeg het eenig groot tooneel in de Middeleeuwen. Het verhief zich echter niet tot de kunsthoogte die het Grieksche gemeenschapsdrama bij de Grieken had bereikt. Het bleef een kleurig, roerend, de verbeelding boeiend en de zinnen betooverend kijkspel, soms met honderden rijk-gekostumeerde personages en dat dagen lang dnurde. Echt dramatischen diepgang en dramatische actie heeft het veeltijds niet. Aan den tekst werd weinig belang gehecht : die was slechts één element van het spel, gelijkwaardig aan de andere, zooals decor en kostumeering. Toch kennen we in onze literatuur enkele prachtige Middeleeuwsche mysteriespelen, zooals « Marieke van Nijmegen», « Die VII' bliscap van Maria». Een « moraliteit» met hooge kunstwaarde is « Elkerlijek». Een zeer bekend na-Middeleeuwsch mysteriespel is « De Geheimen der Mis» van Calderon, het schoonste der talrijke Spaansche « Autos Saeramenta~es ». Door onze moderne drama dichters is het mysteri'espel weer herhaaldelijk beoefend geworden o. a. door H. Ghéon in zijn ook in Vlaanderen veel opgevoerde mirakelspelen, en door Paul de Mont « 'l Geding van Ons Heer»; H. Thans « Passiebloemen»; M. de Ghelderode « Beeldekens uit het leven v'an Sl.-Franciscus» e. a. Een wereldberoemd mysteriespel is « Het Passiespel van Oberammergau ».
368. Het Herdersspel. Dit drama is een pastorale of arcadisch gedicht in tooneelvorm (314); dikwijls conventioneel en doorgaans weinig dramatisch. Dit genre bereikte een zekeren bloei in den Renaissancetijd in Italië. In onze letterkunde werd het weinig beoefend. Wel hebben we « Granida » van Hooft. - « Leeuw'Jn· dalfFs » van Vondel, dat dikwijls als een arcadisch tooneelspel wordt vernoemd, is veeleer een tragedie.
369.
252-
OPMERKINGEN.
1. Het muziekdrama of opera, waarin het dramatisch element volkomen ondergeschikt is aan het muzikale, behoort niet tot de eigenlijke literatuur. Ook is er de tekst het « libretto » - gewoonlijk minderwaardig. In de muziekdrama's van Richard Wagner echter bezit de tekst zelfstandige kunstwaarde. Zie hierover de studie van C. Verschaeve over Wagner's « Parsifal ».
2. Het radiospel of luisterspel CV gl. radio-rede : 251) is een nieuwe tooneelvorm, waarin het auditieve element gesproken woord, begeleidende geluiden het visuëele element vervangt en suggereert. Daar dit genre nog in wording is en zijn vasten vorm nog niet heeft gevonden, kan er hier nog niet verder over gesproken worden.
WOORDREGISTER De cijfers verwijzen naar de
A Aangevoelde beeldspraak 81. Aanhalingen 190. Aanschouwelijkheid 47 vlg. Aanspraak 180. Aanspreking 68. Academische rede 243, 248. Accent-vers 262. Acteurs 356. Actie (in een rede) 225; (in het drama) 124; 348. Ad hominem (bewijs) 195. Ademgroepjes 60; 97; 276. Aeneide of Aeneis 294. Af"ebrok~n stijl 94, 95. Afwending 68. Afwisseling van woorden 35. Akatalcktisch vers 269. Aktcn (drama) 354. Alexandrijn 265; 269; 290; 292. Alexandrijnsch vers 361. Algemeen Beschaafd 18. Allegorie 74. Alliteratie 57; 273. Allusie 66. Anapest 266. Anapestisch metrum 266. Anglicismen 21. Antithese 66. Apologetisch sermoen 231. Apostrophe 68. Arcadisch gedicht 314. Archaïsmen 20. Argumentatie 191.
v
0
I g n u mme r
Articulatie 224. Assonantie 57; 273. Auditorium 187. Avonturen-roman 322. Avonturen-verhaal 138. Arsis 263.
B
Balie-welsprekendheid 232. Ballade 307. Banaliteit 13. Barbarismen 21. Beatrijs 308. Bedrijven (drama) 354. Beeldspraak 70 vlg. Beginrijmen 274. Beklemtoning 56. Belangstelling opwekken 140. Belichting (drama) 356. Bepaaldheid 15; 49. Beschrijving 121 vlg.; 190. Besnoeiing 119. Betoog 180. Betoogende toespraken 189. Bevestiging 217. Bewijs 191. Bewijsgronden 194. Bewijsvocring 191, 192; 217. Bijvoeging (teekenende) 50. Binnen-rijmen 274. Biographie romancée 319. Blanke verzen 275. Blijspel 363 vlg. Bondigheid 40; 142. Brief 145 vlg.
5
van het boek.
Buigingsuitgangen 46c. Burgerlijke zaken 252.
c C zie ook K. Caesuur 269. Cantate 345. Catechetische preek 230. Cntsiaansche dreun 269. Causerie 248. Chanson de Geste 295. Chanson de Roland 295. Chronologische orde 115. Circulus vitiosus 198. r. i viele zaken 232. Classieke rust 281. Classicisme 281. Cliché 13 vlg. Climax 66. Comedie 363. Concessie 66. Conclusie (v. e. rede neering) 192. Concreetheid 15; 49. Conferentie 248. Conflict in het drama 358. Congoleesche fabel 311. Crimineele zaken 232. Cultuurpoëzie 289. Cultuurlegende 308. Cultuursprookje 310.
D
Dactylus 268. Dac~ylisch metrum 268.
-
254-
Daling 263. ' Eigenaardige sprl'ekwijzen Dalende versvoet 263, 267 39. vlg. Elegie 340. Ellips (jG. Decor 356. Deductie 196. Enjambement 270. Enthymeem 193. Definitie 169; 189. Epiek 288; 290 vlg. Deus ex machina 350. Dialect 18. Epigram 353. Dialoog (drama) 353. Epitheton 50. Dictie 224. Epopee 291 vlg. Didactische poëzie 336. Epos 291 vlg. Didactische rede 247. Essay 176 vlg. Dichter 254. Ethische factor 255. Dichterlijke stijl 3 vII{Euphemisme 67; 78. Dichterlijke vrijheden 271. Ex absurdo (bewijs) 196. Dichtkunst 253 vlg. Exclamatie 68. Dichtsoorten 288 vlg. Exordium 203; 209, 211, Dierenepos 304. 212. Dilemma 193. Expositie (drama) 355. Directe pathetiek 202. Expressionisme 287. Distichon 268; 278. Expressionisten 273, 276. Dithyrambe 339. Exsecratie 68. Divina Commedia 294. Dogmatisch sermoen 23l. F Doode beeldspraak 82; 84. Dossier 233. Fabel 311; (drama) 347. Drama 346 vlg. Feestrede 244. Dramatiek 288; 356 vlg. Felicitatiën 157. Dramatische actie 348 vlg. Fictieve brief 165. Dramatisch « conflict " Fictief verhaal 138. 347. Figuren. Zie Beeldspraak Dramatisch gegeven 347. en Stijlfiguren. Dramatische kunst 346. Figuurlijke taal 70 vlg. Dramatisch verhaal 138. Film 346. Drie eenheden 360. Drogreden 197. Drukke verbinding 66. c Duidelijkheid 22 vlg. Dynamisch vers 276, 287. Gallicismen 21. Dynamisch zinsaccent 224. Gebarenspel 225. Gebonden stijl 4; 279. Gebroken rijm 274. E Gedachtenlyriek 336. Gedenkrede 244. Echo-rijmen 274. Geestelijke voordracht 231. Edda's 305. Geestige gezegden 39. Eenheid 103. Gekruist rijm 274.
Gelegenheidsbrieven 151; 153. Gelegenheidsrede 2·11, 242. Gelegenheidssermoen 231Geloofslyriek 333. Gemeenplaats 13. Gemeenzame brieven 164. Gemengd metrum 272. Gepaarde uitdrukkingen 36. Gepaard rijm 274. Gepastheid 31 vlg.; 105. Gerechtelijke rede 232. Germanismen 21. Gerusalemme liberala 298. Geschiedzang 336. Geschreven wdsprekendheid 249. Gesproken verhandeling 249. Gevoelsrhythme 62. Gevoelswaarde 28. Gewijde lijkrede 231. Gewijde Panegyriek 231. Gewijde rede 227. Gewone taal 31. Gezagsargument 195. Godsdienstige epopee 299 vlg. Gradatie 66. Grafschrift 343. Grieksche tragedie 359. Gudrun 296.
H
Heffing 263. Hekeldicht 342. Heldenlied 306. Henriade 242. Herdersdicht 314. Herdersspel 368. Herhaling 35 vlg.; 66. Hexameter 268; 278. Historische beschrijving 123. Historisch verhaal 138.
Historische roman 317. • Hollandsche Natie» (De)
303. Homerisch epos 292. Homilie 180; 230. Hoofdgedeelte 101 vgl. Humor 39. Humoreske 325. Hymne 338. Hyperbool 76. Hyperkatalektisch vers 269.
I Idylle 313. Ideëele lyriek 336. 19norantia elenchi 198. lliade, Ilias 293.
Impressionisme 286. Improvisatie 183; 208. Inaugurale rede 243. Indirecte pathetiek 204. Inductie 196. Inhoud 2; 10. Inkleeding of uitdrukking 106; 118 vlg.; 133 vlg.; 144; 173. Inleiding 101 vlg. Insinueerend exordium 212. Intree-rede 243. Intrige (drama) 355. Inversie 66. Ironie 66.
J Jambus 265. Jambisch metrum 265. Juistheid 25 vlg. Juridische kennis 233. Jury 234. K
K zie ook C. Kanselrede 227, 228. Karakter-blijspel 3M.
255-
, Karakteristiek 51. Karakterschets 123. Katalektisch vers 269. ICatastrophe (drama) 355. Kettingrijm 274. Keurigheid 25 vlg. Klank 53 vlg. Klankexpressie 58. Klanknabootsing 58. Klassieke Fransche tragedie 360. Klinkdicht 278. Klucht 364. Knittelverzen 270. Komisch of humoristisch
Lyriek 288; 326 vlg • Lyrische sprong 328.
M
Maat 53 vlg.; 261. Major 192. Menselldom
Verlost
(Het)
303. Messias (De) 301.
Metaphoor 73. Metonymie 79 vlg.
verhaal 138. Korte aanspraken 246. Kostumeering 356. Kracht 34.
Metrisch rhythme 261. Metrisch vers 269 vlg. Metrum 261. Militaire rede 239. Mimiek 225. Minor 192.
Kringredeneering 198. Kunst 252.
Minnedicht 334. Ministerieele verklaring
L Latius hos 198.
Leden (periode) 97. Leesdrama 346. Legende 308. Letterkundige stijl 3 vlg. Leven 34; 144. Lied 340. Liefde-lyriek 334. Litteraire of dichterlijke beschrijving 122. Litotes 77. Lijdenspreek 231. Lijfstraffelijke zaken 232. Lijkklacht 340. Lijk- of Grafrede 245; gewijde - 231. Lijkzang 340. Locale orde 115. Logische orde 115. Lofrede 245. Luimige rede 250. Luisterspel 369.
236. Mirakel-spel 367. Missie-sermoen 231. Moderne epopee 302. Moderne tragedie 362. Monoloog 353. Moraal-sermoen 231. Moraliteit 367. Muziek-drama 369. Muziek in het drama 356. Mythe 305. Mythologie 282; 305. Mysterie-preek 231. Mysteriespel 367.
N Naamfeestbrief 156. Nabootsend rhythme 61. Nationale epopee 293 vlg. Naturalisme 285. Natuurbeschrijving 123. Natuurlijkheid 31 vlg. Natuur-lyriek 332. Neologisme 20.
-256 l\'fbelungenlied 296.
Overgang 117; 209.
Pl'onkrede 250.
Nieuwe heeldspraak 82 vlg. Nieuwe-Gidsers 286.
Overreden 182; 200. Oversprong 270.
Prosodie 262. Prosopopee 68.
Nieuwjaarsbrieven 156. Novelle 324.
Overtallig vers 269. Overtuigen 182.
Proza 3; 279. Pseudo_classicisme 282. Psychologische roman 321.
o Obsecratie 68. Octaaf 278. Ode 337. Odyssee 293. Omarmend rijm 274. Omschrijving 67; 80. Omstandigheden 190. Omzetting 66. Ondergang der eerste wae1'eld (de) 303. Ondcrrichten 182; 189. Onderrichting 230. Ongebonden stijl 4; 279. Ongepaard rijm 274. Ongewonc taal 31. Onpersoonlijkheid 13. Ontleding en opsomming 110 vlg.; 169; 190. Onvoltallig vers 269. Oorspronkelijkheid 12. Upera 369. Oprechtheid 9 vlg. Opstellen 100 vlg. Optatie 68. Orlando Furioso 297. 0 .. Lusiados 292. Oratorisch verhaal 138; 216. Oratorische voorzorgen 223. Oratorische vraag 66. Oratorische welvoeglijkheid 223. Oratorium 344. Orde 104. Overdrachtelijke taal 70 vlg. Overeenkomst-tropen 71, 73.
Puntdicht 343. p
Panegyriek (gewijde) 231. Pantomime 346. Paradise Lost 300. Paradox 66. Parabel 312. Paralogisme 197. Parlementaire rede 236. Parodie 342. Partij -rede 277. Passie-sermoen 231. Pastorale 314. Pathetiek 200 vlg.; 221. Pathetisch exordium 212. Pathetische taal 202. Pathos 200 vlg. Pauzeering 56; 224. Pentameter 268, 278. Peripetie (drama) 355. Periode 93 vlg. Periphrase 80. Peroratie 202; 209; 220, 221. Pcrsonificatie 75. Persoonlijkheid 12. Persoonsverbeelding 68. Pelitio principii 198. Plaatselijke orde 115. Plastiek 47 vlg. Plechtigheidsrede 244. Pleidooi 234. Pleitrede 234. Poëzie 253 vlg. Politieke rede 235. Portret 123. Praemisse 193. Praeteritie tl6. Proclamatie 240. Problemen-roman 320.
Puristen 19.
Q Quantiteit 56. Quantitcit-vers 262. Quatrain 278.
R Radio-rede 251. Radio-spel 369. Realisme 284; 351. Rectorale rede 243. Rede 180 vlg. Redekunde 184. Redenaar 183. Rederijkers 274. Redevoering 180 vlg. Referein-strofen 278. Refrein 278. Reizang 361. Religieuze lyriek 333. Reticentie >66. Hhetoriek, rhetorica 226; 282.
184;
Rhetorische stijl 226. Rhetorische vraag 66. Rhythme 54 vlg.; 260. Hhythmische volmaaktheid 98. Rijm 57; 273 vlg. Rijmende woorden 36. Rijm-verbinding 274. Roman 315 vlg. Romance 307. Romantiek 283. Romantisch drama 350 ; 366.
Hunwntismc 283.
Stanrlpunt (in een opstel)
Rouwbeklag 158.
Stellen 100 vlg. Stemrust 269. Stijgende versvoeten 265 vlg.
Sage 306. Samenvoeging 117. Satire 342. Scherp waarnemen 126. Schikking 106 vlg.; 113 vl~.; 131 vlg.; 139 vlg.; 172. schilderach-
tig 47. School (in de poëzie) 280
vlg. Schorsing 66. Sextet 278. Shakespeariaansch 366.
Troop 70 vlg.
12~·.
s
Schilderend,
257-
u 263,
Stijging (gradatie) 66. Stijl 1 vlg. Stijlfiguren 6·t vlg. Strekkingsroman 320. Strofe 277 vlg. Suspensie 66. Syllogisme 192. Symmetrie 66. Synoniemen 36; 46. Synonymie 66. Synonieme voorstelling 190. Syntethisch beeld 287. Synthetische stijl 96.
draq1a
Shakespeariaansch sonnet 278. Silhen-tellend vers 262. Slepend vers 263. Slot 101 vgl. Sluitrede 192. Smeekbede 68. Sneldicht 343. Sociale lyriek 335. Sociale roman 323. Sonnet 278. Sophisme 197, 198. Sorites 193. Spaansch drama 366. Spanning (protasis) 97. Spel van sinne 367. Spondeus 268. Spreekkoor 345. Spreekmaten 60; 97. Spreekwoorden 39. Sprookje 309. Staand vers 263. Staatkundige welsprekendheid 235. Stafrijm 57; 273. Stanze 278.
T
Taal-rhythme in de poëzie 260. Taalschoonheid in de poëzie 259. Teekenende hijvoeging 50. Tegenstelling 66. Tempo 56. Tcndenz 256. Terzine 278. Thema (rede) 186. Thesis (daling) 263. Tijdsorde 115. Tegenstelling 66; 190. Toast 246. Toegeving 66. Toespraak 180. Toespeling 66. Topica 189. Tooneel (drama) 354. Tooneelspel 356. Tragedie 358 vlg. Trochaeus 267. Trochaeïsch metrum 267. Tro:nrede 180; 236.
Zie
Uitdrukking. ding.
Inkl<'p,
Uitroep 68.
v Van den Vos Reynaerde 304. Verband stropen 79. Verbindende stijl 96. Verhleekte (verlamde) beeldspraak 82 vlg. Vereenzelvigingsroman 321. Vergelijking 39; 52; 66; 190. Vergelijkingstroop 72. Verhaal 136 vlg. Verhandeling 167 vlg. Verkleining 67; 77. Vers 3; 169 vlg. Verslag 236. Verstandelijke beeldspraak 81. Versvoet 60; 263 vlg. Vertelling 325. Verwantschapsgedicht 334. Verwensching 68. Verwikkelings-blijspel 364. Verzamelen van inhoud 108; (rede) 18ï. Verzwijging 66. Vicieuze cirkel 198. Viering (apodosis) 9ï. Vierling 278. Vinding 106 vlg.; 139 vlg.; 168 vlg. Vloeiendheid 42 vlg. Voet 60; 263. Volgorde 115 vlg. Volks legende 308. Volkspoëzie 289; 341.
Volksrede 237. Volrijm 57; 273. Volta 2i8. Voltallig vers 269. Vondeliaansche tragedie 361. Volzin 89 vlg. Voorbeeld 190. Voorbijgang 66. Voordracht, het Voordragen 183; 224, 225. Voordracht (geestelijke) 231. Voorstelling (drama) 356 vlg. Vorm 2; 11. Vormschoonheid 258 vlg. Vreemde woorden 19.
258-
Vriendschapsgedicht 334. Vrij vers 276. W Waarheid 9 vlg.; 141. Weerlegging 199; 218. Weglating 66. Welbespraakt 181. Welluidendheid 42 vlg. Welsprekendheid 181. Wensch 68. Wet der drie eenhedeu 360. Woordschikking 22; 37.
z Zakelijke stijl 3 vlg.
Zakelijke beschrij ving 122; 174. Zakelijk verhaal 137; 175. Zakenbrieven 151, 152. Zangtoon 224. Zedelijkheid 257. Zedenbeschrijving 123. Zeden-blijspel 364. Zedenpreek 231. Zedenroman 323. Zelfverbetering 66. Zinnelijke beeldspraak 81. Zinschikking 23. Zinsmodulatie 224. Zuiver rijm 57. Zuiverheid 17.
ST.-FnAN CIS CUS- DR UKKERIJ, MECHELEN.
NEDERLANDSCHE SCHOOLBOEKEN uitgegeven onder de leiding van
Dr P. Ed. FRAUSSEN Minderbroeder, Leeraar aan het St-Antonius-College te Lokeren.
Kleine Nederlandsche Spraakkunst voor Uitgebreid Lager Onderwijs, door P. ARD. OPBROUCK. - 7· druk, 1943.
8 fr.
Oefeningen bij de Kleine Nederl. Spraakk door P. ARD. OPBROUCK. - 7· druk, 1942 .
10 fr.
Beknopte Nederlandsche Spraakkunst voor Middelbaar Onderwijs. - 12· druk, 1943 • 12 fr. Oefeningen bij de Beknopte Nederlandsche Spraakkunst I - 8· druk. 1943 Il - 6· druk. 1943
10 fr. 10 fr.
Aanwijzingen voor den Leeraar bij I (1943) » »»» » II (1943)
• 10 fr. • 10 fr.
It. It. -
Taalstudie. Uitbreiding der Ned. Spraakkunst. - 5· druk. 1942
16 fr.
Stijl en Taal A voor de 7· der humaniora en den vierden graad der lagere school, door P. ARD. OPBROUCK. 2· druk. 1943 .
12 fr.
Stijl en Taal B. Voor de 6· klasse der humaniora, door P. ARD. OPBROUCK. - 6· druk, 1941 • 12 fr. Stijl en Taal C. Voor de 5· der humaniora. 5· druk, 1943 (Omwerking van Stijl en Taal II) .
12 fr.
Stijl-Opstel-Dichtkunst. Stijlleer en Letterkundige Theorie voor Middelbaar Onderwijs, door P. En. FRAUSSEN en P. ANT. VERSCHUERE. - 4· druk, 1942 •
18 fr.