stichting bédrijfstakpehsioénfondsyoprdeschóeri
Ministerie van Sociale Zal<en en Werkgeiegenlieid tav mw. mr. P.L.J. van Delft Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG
behandeld door
doorkiesnummer
M. Bruijniks
( 0 6 ) 1 0 9 4 81 83
onderwerp
datum
aanpassing verplichtstelling
3 december 2015
Geachte mevrouw Van Delft, Onder verwijzing naar onze brief van 17 november jl. en uw e-mail van 25 november jl. ontvangt u hierbij nadere informatie. In uw e-mail stelt u het volgende: In uw aanbiedingsbrief is een zeer beperkte toelicfiting op de aanvraag opgenomen. Welllclit kunt u opnemen waarom sociale partners besloten fiebben de leeftijd te verhogen. De reden tot verhogen van de pensioenleeftijd van 65 jaar naar 67 jaar is gelegen in het feit dat de pensioenregeling gelijke tred wil houden met de verhoging van de AOW-leeftijd. Deze wordt immers o o k stapsgewijs - verhoogd naar 67 jaar de komende tijd. Overigens hebben deelnemers altijd de mogelijkheid om al eerder dan 67 jaar met pensioen te gaan. Door dit vervroegen kan men bijvoorbeeld gelijk met de ingangsdatum van de AOW-uitkering met pensioen gaan. Verder geeft staat in de brief het volgende "geboren na 31 december 1949". In de tekst van de verplichtstelling staat werknemers die geboren zijn na 1949. Het komt op hetzelfde neer, maar het is duidelijker om In de verplichtstellingtekst ook geboren na 31 december 1949 op te nemen, dit om eventuele verwarring te voorkomen. De tekst is aangepast. De integrale vpl tekst na wijziging hebben wij voor de drukkerij in een Word- bestand nodig. Word-bestand is bijgevoegd.
postadres postbus 3183 3502 GD Utrecht | bezoekadres Rijnzathe 10 3454 PV De Meem | telefoon (030) 245 39 22 j fax (030) 245 35 72 | kvk 41178951 j
pagina
datum
2
3 december 2015
ons kenmerk
In onze brief van 21 juli 2014 is aangevraagd om in een volgende representativiteitsopgave de vrijwillig aangesloten werkgevers en de vrijgestelde werkgevers en de bij hun in dienst zijnde werknemers expliciet in de opgave te venverken. Vrijgestelde moeten bij de aantallen worden opgenomen en vrijwillig aangeslotenen moeten buiten de aantallen blijven. In onze brief van 17 november wordt het volgende aangegeven: De representativiteit is vastgesteld door het ledenbestand van de twee werkgeversorganisaties - Nederlandse Schoenmakers Vereniging (NSV) en NVOS-Orthobanda - te vergelijken met het totale werkgeversbestand van BPF Schoenmakerij. Uit deze vergelijking bleek dat van de 313 werkgevers, die onder de werkingssfeer vallen, er 108 lid zijn van NVOS-Orthobanda en 141 lid zijn van de NSV (samen 249 aangesloten werkgevers). Bij het totale aantal van 313 werkgevers zijn 1.636 werknemers in dienst. Bij de leden van de NVOSOrthobanda zijn 1.110 werknemers werkzaam; bij de leden van de NSV zijn 418 werknemers werkzaam. Bij de 249 aangesloten werkgevers zijn derhalve 1.528 werknemers in dienst. Echter, gebleken is dat bij deze werkgevers zowel de vrijgestelde werkgevers (één) als de vrijwillig toegetreden werkgevers (drie) zijn ondergebracht. De laatste groep had hier niet bij gemogen. Bij deze drie werkgevers - alle georganiseerd - zijn in totaal 16 werknemers in dienst Hierdoor ontstaat het volgende beeld: Uitgaande van het totale aantal van 1.620 (was 1.636) werknemers, betreft het aantal werknemers in dienst van aangesloten werkgevers 1.512 (was 1.528). Dit geeft een representativiteitsverhouding van 87,2%. Op pagina 5 en 8 van de representativiteitsopgave staat in de 2e kolom laatste alinea dat er een één op één match tussen 2 bestanden heeft plaatsgevonden. En dat er geen dubbeltellingen zijn. Wel is het mogelijk dat er werkgevers zijn die bij nader inzien wei gematched zouden moeten zijn. Kunt u vooral deze laatste zin nader toelichten? Deze laatste zin is niet van toepassing op dit verzoek en had dus niet in het tekstblok mogen staan. Bijgevoegd is een aangepaste versie. Overzicht van bijlagen In verband met voornoemd verzoek, ontvangt u de volgende bijlagen: tekst van de integrale omschrijving van de gewenste werkingssfeer van de verplichtstelling na wijziging in word; formulier representativiteitsgegevens met als peildatum 1 oktober 2015
Wij verzoeken u ons spoedig te informeren over uw besluit op voornoemde aanvraag van sociale partners tot wijziging van de verplichtsteiiing.
pagina
datum
3
3 december 2015
ons kenmerk
Met vriendel ij ike g roet, namens bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoenmakerij,
M.G. Hoekenga-ldema (voorzitter)
A.J.A. Nuijten-van Aard (secretaris)
stichting bedrijfstakpehsloenfónds voor de schoérimakérij
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tav mw. mr P.L.J. van Delft Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG
behandeld door
doorkiesnummer
M. Bruijniks
(06) 1094 81 83
onderwerp
datum
aanpassing verplichtstelling
17 november 2015
Geachte mevrouw Van Delft, Hierbij ontvangt u, namens de sociale partners in de branche schoentechniek en betrokken bij Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoenmakerij (hierna: BPF Schoenmakerij), de aanvraag tot aanpassing van de verplichtstelling van de pensioenregeling van BPF Schoenmakerij per 1 januari 2016. Sociale partners Bij het pensioenfonds zijn de volgende sociale partners betrokken: FNV CNV Vakmensen Nederlandse Schoenmakersvereniging (NSV) NVOS-Orthobanda Reden aanpassing verplichtstelling De sociale partners betrokken bij Stichting BPF Schoenmakerij besloten in 2015 om de pensioenrichtleeftijd voor deelnemers geboren na 31 december 1949 in de pensioenregeling met ingang van 1 januari 2016 te verhogen van de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt naar de eerste dag van de maand waarin de 67-jarige leeftijd wordt bereikt Zij verzoeken u de verplichtstelling dienovereenkomstig te wijzigen. Overzicht van bijlagen In verband met voornoemd verzoek, ontvangt u de volgende bijlagen: tekst van de integrale omschrijving van de gewenste werkingssfeer van de verplichtstelling na wijziging; formulier representativiteitsgegevens met als peildatum 1 oktober 2015 Effect van de wijziging op de doorsneepremie en de kostendekkende premie Het bestuur zal bij de vaststelling van de premie rekening gehouden met relevante omstandigheden zoals het verhogen van de pensioenrichtleeftijd naar 67 jaar
postadres postbus 3183 3502 GD Utrecht j bezoekadres Rijnzathe 10 3454 PV De Meern | telefoon (030) 245 39 22 j fax (030) 245 35 72 | kvk 41178951 j
pagina
datum.
2
17 november 2015
ons kenmerk
Uit de berekening van de representativiteit voor BPF Schoenmakerij komt een percentage van 93,4. De representativiteit is vastgesteld door het ledenbestand van de twee werkgeversorganisaties - Nederlandse Schoenmakers Vereniging (NSV) en NVOS-Orthobanda - te vergelijken met het totale werkgeversbestand van BPF Schoenmakerij. Uit deze vergelijking bleek dat van de 313 werkgevers, die onder de werkingssfeer vallen, er 108 lid zijn van NVOS-Orthobanda en 141 lid zijn van de NSV (samen 249 aangesloten werkgevers). Bij het totale aantal van 313 werkgevers zijn 1.636 werknemers in dienst Bij de leden van de NVOSOrthobanda zijn 1.110 werknemers werkzaam; bij de leden van de NSV zijn 418 werknemers werkzaam. Bij de 249 aangesloten werkgevers zijn derhalve 1.528 werknemers in dienst. Peildatum is oktober 2015. Uitgaande van het totale aantal van 1.636 werknemers, betreft het aantal werknemers in dienst van aangesloten werkgevers (1.528) naar verhouding 93,4%. Tot slot Wilt u de ontvangst van deze aanvraag per email aan ons bevestigen? U kunt hiervoor het volgende e-mailadres gebruiken: michel.bruijniks(gachmea.nl. Wij verzoeken u ons spoedig te informeren over uw besluit op voornoemde aanvraag van sociale partners tot wijziging van de verplichtstelling. Met vriendelijike groet, namens bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoenmakerij,
A.J.A. Nuijten-van Aard (voorzitter)
Bijlage: - Formulier representativiteitsgegevens - Tekst verplichtstelling per 1 januari 2016
M.G. Hoekenga-ldema (secretaris)
Verplichtstelling van de deelneming in het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoenmakerij De deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoenmakerij is verplicht gesteld voor de werknemers die zijn geboren na 31 december 1949 vanaf de eerste dag van de maand, waarin de 21-jarige leeftijd wordt bereikt tot de eerste dag van de maand, waarin de 67-jarige leeftijd wordt bereikt, met dien verstande dat de verplichtstelling niet geldt voor de werknemers, die ingevolge enige beschikking krachtens artikel 3 van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds (wet van 17 maart 1949, Stb. J121), zoals deze luidde op 1 januari 1977, verplicht zijn tot deelneming in een ander bedrijfstakpensioenfonds, dan wel bij het in dienst treden, bij het bereiken van de daartoe vereiste leeftijd of bij een wijziging van het personeelsbestand van de betrokken onderneming tot deelneming daarin verplicht worden. Hierbij wordt verstaan onder: A. werknemer: a. degene die in dienstbetrekking in de zin van de sociale werknemersverzekeringen staat tot een werkgever; en b. degene die tot een werkgever in dienstbetrekking staat en die niet langer verzekeringsplichtig is voor de sociale werknemersverzekeringen vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd in de zin van de Algemene Ouderdomswet (Wet van 31 mei 1956, 281, zoals gewijzigd op 18 juni 2015, Stb.2015, 218), maar die dat wel was geweest wanneer de werknemer deze leeftijd nog niet zou hebben bereikt; Niet als werknemer wordt beschouwd degene die werkzaam is in een onderneming met een afdeling waarin het schoenherstellersbedrijf, het maatschoenmakersbedrijf en/of het orthopedisch schoenmakersbedrijf wordt uitgeoefend, voor zover hij niet uitsluitend of in hoofdzaak belast is met werkzaamheden in of ten behoeve van de betreffende afdeling; B. werkgever: de natuurlijke persoon of rechtspersoon, die een onderneming drijft waarin het schoenherstellersbedrijf, het maatschoenmakersbedrijf en/of het orthopedisch schoenmakersbedrijf wordt uitgeoefend; C. schoenherstellersbedrijf: de onderneming waarin, of de onderneming met een afdeling waarin het schoenherstellersbedrijf wordt uitgeoefend, waaronder wordt verstaan de reparatie van schoeisel en lederwaren; D. maatschoenmakersbedrijf: de onderneming waarin, of de onderneming met een afdeling waarin maatschoeisel wordt vervaardigd of ven/verkt, dan wel uitsluitend of voor een gedeelte onderdelen voor maatschoeisel worden vervaardigd; E. orthopedisch schoenmakersbedrijf: de onderneming waarin, of de onderneming met een afdeling waarin orthopedisch schoeisel wordt vervaardigd of venwerkt, dan wel uitsluitend of voor een gedeelte onderdelen voor orthopedisch schoeisel worden vervaardigd ;
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
FORMULIER REPRESENTATIVITEITSGEGEVENS
(bedoeld in artikel 2, onderdeel h, artikel 3, onderdeel f, artikel 4, eerste lid, onderdeel d van de Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000)
Bij een aanvraag om verplichtsteiiing dienen de representativiteitsgegevens, de gebruikte bronnen en de gehanteerde onderzoelcsmethodiel< te worden opgegeven. Deze opgave i
INHOUD 1
REPRESENTATIVITEITSOPGAVE
•
Werkgeversgegevens O Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkgevers O Werkgevers gebonden door de verplichtgestelde werkingssfeer
•
Gegevens werkzame personen O Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkzame personen O Werkzame personen gebonden door de verplichtgestelde werkingssfeer TOELICHTING Gehanteerde onderzoeksmethode Gebruikte bronnen Wijze van meting Relatie tot de werkingssfeer Actualiteit van de cijfers
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H.G.J. Kamp
Pagina 1 van 9
REPRESENTATIVITEITSOPGAVE
Het verplichtstellen van de deelname in een bedrijfstakpensioenfonds (bpf) vereist dat, naar het oordeel van de minister, het georganiseerde bedrijfsleven dat de aanvraag om (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling Indient een belangrijke meerderheid van de in de betreffende bedrijfstak(ken) werkzame personen vertegenwoordigt. Het meerderheidsvereiste wordt aan de hand van de representativiteitsgegevens bepaald. De mate van representativiteit wordt als volgt berekend: •
•
het aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak(ken) In dienst van werkgevers direct betrokken bij het bpf (indien van toepassing incl. personen die In een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak) (teller), gedeeld door: het totale aantal werknemers In de betreffende bedrljfstak(ken) in dienst van werkgevers vallend onder de werkingssfeer (indien van toepassing incl. personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak) (noemer).
De in de verplichtstelling van het bpf gedefinieerde werkingssfeer dient als uitgangspunt voor het bepalen van de aantallen personen in zowel de teller als de noemer. Tot het aantal personen kunnen naast werknemers ook zelfstandigen worden gerekend, indien in de werkingssfeer bepaald is dat deze ook op hen van toepassing is. Zelfstandigen dienen in voorkomend geval in de totaaltelling te worden meegenomen. Daarenboven dient In voorkomend geval in de representativiteitsopgave apart melding te worden gemaakt van de aantallen van deze specifieke groep, en van de betrouwbaarheid van de gebruikte bronnen. Wanneer het bij de aanvraag slechts om een deel van de werkingssfeer gaat of om één of meer van de bedrijfstakken in het geval van een bpf dat volgens de opgave van partijen meerdere afgebakende bedrijfstakken omvat, dan dient de representativiteitsopgave betrekking te hebben op de werkingssfeer van het deel van de bedrijfstak of de bedrijfstak(ken) waarop de aanvraag zich richt. In het geval van meerdere bedrijfstakken impliceert dit dat voor elke afzonderlijke bedrijfstak waarop de aanvraag betrekking heeft separaat de vereiste representativiteitsopgave dient te worden gegeven. Gezien de verstrekkende consequenties van het verplichtstellen van de deelname in een bpf is het noodzakelijk dat de representativiteitsopgave voldoet aan de eisen van: reproduceerbaarheid validiteit interne consistentie onderzoekstechnische kwaliteit, en actualiteit Het Is een vereiste voor de beoordeling van het representativiteitscljfer dat dit reproduceerbaar is. Brongegevens, gebruikte enquête, uitgevoerde berekeningen, analyses en extrapolatie moeten beschikbaar zijn, zodat desgevraagd een accountant, dan wel het Ministerie van SZW op basis hiervan het cijfer zelfstandig kan reproduceren. Het begrip validiteit heeft betrekking op de vraag of daadwerkelijk is gemeten wat beoogd was. Is het te meten begrip, werkzame personen, op de juiste wijze gedefinieerd én zijn vervolgens de werkzame personen ook conform de operationalisering gerneten. Voor het begrip werkzame personen bijvoorbeeld speelt dan de werkingssfeer een rol en of op een juiste wijze is gecorrigeerd voor werkzame personen die in de werkingssfeer worden uitgesloten.
Pagina 2 van 9
Bij de interne consistentie gaat het om gebruikte meeteenheden. De eenheid in de teller moet overeenstemmen met de gehanteerde eenheid in de noemer. In teller én noemer moeten standcijfers (gemeten op een bepaald moment) of stroomcijfers (gemeten over een periode) worden gebruikt. De definitie van werkzame personen moet in beidé gelijk zijn. En ook de peildatum of de peilperiode moeten in teller en noemer vergelijkbaar zijn. Bij de beoordeling van de kwaliteit van het onderzoek wordt nagegaan of voldaan is aan de vereisten van zorgvuldigheid. Het gaat hierbij om zaken als de gebruikte methode om de gegevens te verzamelen, de omvang van de enquête, de hoogte van de non-respons, de gebruikte weging, gehanteerde analyses en uitgevoerde berekeningen. De gegevens waarop het representativiteitscljfer is gebaseerd, mogen in principe niet ouder zijn dan één jaar, te rekenen vanaf de indiening van de aanvraag. Om te kunnen beoordelen of aan deze criteria wordt voldaan, dient een toelichting te worden gegeven op de verstrekte werkgeversgegevens en gegevens over het aantal werkzame personen.
Pagina 3 van 9
WERKGEVERSGEGEVENS
Direct aan het bpf gebonden werkgevers Hoeveel werkgevers vallen direct onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf^? 246 Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. oktober 2015
Werkgevers gebonden door de werkingssfeer van de verplichtsteiiing Wat is het totale aantal werkgevers dat valt onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf?
310 Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. oktober 2015 De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkgevers dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van het bpf valt moet worden toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is, dienen de vragen waarvoor een is opgenomen te worden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte In het tekstvlak nodig heeft klikt u op de rand van het tekstvlak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten. De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3 methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, onderzoek en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten is een verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in deel 2 van dit formulier. Dat deel gaat In op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2 ) ; de wijze van meting (ad. 3 ) ; de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4 ) ; en de actualiteit van de gegevens (ad. 5).
Een werkgever valt direct onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf als hij lid is van een werkgeversorganisatie die betrokken is bij de aanvraag om verplichtstelling. Pagina 4 van 9
Bestaande bronnen/bestanden Geef voor het uitgevoerde onderzoek naar-de bij vraag 1 en 2 opgegeven aantallen een beschrijving van: • de gebruikte bronnen (ad. 2) • de bronnen in relatie tot de.werkingssfeer (ad. 4) • de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) Voor het toetsen van de representativiteit hebben wij het aantal georganiseerde werkgevers verkregen van de beide werkgeversorganisaties NVOS-Orthobanda en Nederlandse Schoenmakersvereniging (NSV) met peildatum 1 oktober 2015. Het totaal aantal werkgevers en werknemers in de bedrijfstak hebben wij ontleend aan de administratie van het bedrijfstakpensioenfonds met peildatum 1 oktober 2015.
•
Er is Geef • • •
gebruik gemaakt van meerdere bestanden. onderstaand een beschrijving van: de representativiteit van de bestanden (ad. 2) uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) de wijze van 'matching' van de bestanden (ad. 1)
De gehanteerde methode is die volgens de standcijfer methode, dat wil zeggen een meting op een bepaalde peildatum. De gehanteerde peildatum is 1 oktober 2015. Deze methode is zowel bij de georganiseerde werkgevers en de bij hen in dienst zijnde werknemers als bij de niet georganiseerde werkgevers en de bij hen in dienst zijnde werknemers gehanteerd. Er is één op één 'gematched' tussen de twee bestanden. Erzijn geen dubbeltellingen.
•
De bronnen sluiten niet volledig aan bij de werkingssfeer. Geef een beschrijving van: • de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4) NVT
Onderzoek •
Er is (aanvullend) steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquête. Geef een beschrijving met cijfermatige onderbouwing van: de gehanteerde methodiek (ad. 1) het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) de respons (ad. 1) de representativiteit van de steekproef (ad. 1) eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1) toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1) NVT
P^ina 5 van 9
Extrapolatie •
Onderzoeksgegevens zijn middels andere bronnen geëxtrapoleerd. Geef een beschrijving met cijfermatige onderbouwing van: • de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) • de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) • de verschillen tussen de bronnen (ad. 2)) • eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4) NVT
Peildatum •
Er zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Geef een beschrijving van: • de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) • de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5) NVT
Overig •
Overige opmerkingen
Pagina 6 van 9
GEGEVENS WERKZAME PERSONEN
Direct aan het bpf gebonden werknemers^ Hoeveel werknemers worden direct aan het bpf gebonden (in voorkomend geval inclusief personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken)zoals zzp-ers)?
1.512 In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en direct aan het bpf gebonden is? NVT Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. oktober 2015
Werknemers gebonden door de verplichtstelling Wat is het totale aantal werknemers dat valt onder de werkingssfeer van de verplichtstelling (in voorkomend geval inclusief personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken) zoals zzp-ers) ?
1.620 In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere hoedanigheid werkzaam is In de bedrijfstak(ken) en waarop de verplichtstellingsaanvraag betrekking heeft? NVT Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. oktober 2015
De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkzame personen, dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf valt, moet worden toegelicht. Daarvoor Is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is, dienen de vragen waarvoor een is opgenomen te worden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u Een werknemer valt direct onder de werkingssfeer van het bpf als hij werkzaam is bij een werkgever die lid is van een werkgeversorganisatie betrokken bij het bpf. Pagina 7 van 9
opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte in het tekstvlak nodig heeft, klikt u op de rand van het tekstvlak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten. De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3 methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, onderzoek, en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten is een verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in deel 2 van dit formulier. Dat deel gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4 ) ; en de actualiteit van de gegevens (ad. 5).
Bestaande bronnen/bestanden Voor het geef een • de • de • de • de
uitgevoerde onderzoek, beschrijving van: gebruikte bronnen (ad. 2) bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) gehanteerde meeteenheid (ad. 3)
Voor het toetsen van de representativiteit hebben wij het aantal georganiseerde werkgevers verkregen van NVOS-Orthobanda en NSV met peildatum 1 oktober 2015. Het totaal aantal werkgevers en werknemers in de bedrijfstak hebben wij ontleend aan de administratie van het bedrijfstakpensioenfonds met peildatum 1 oktober 2015.
•
Indien gebruik is gemaakt van meerdere bestanden, geef een beschrijving van: • de representativiteit van de bestanden (ad. 2) • uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) • de wijze van matching van bestanden (ad. 1) De gehanteerde methode is die volgens de standcijfer methode, dat wil zeggen een meting op een bepaalde peildatum. De gehanteerde peildatum is 1 oktober 2015. Deze methode is zowel bij de georganiseerde werkgevers en de bij hen in dienst zijnde werknemers als bij de niet georganiseerde werkgevers en de bij hen in dienst zijnde werknemers gehanteerd. Er is één op één 'gematched' tussen de twee bestanden. Erzijn geen dubbeltellingen. ;
•
Sluiten de bronnen niet volledig aan bij de werkingssfeer, geef een beschrijving van: • de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4) NVT
Pagina 8 van 9
Onderzoek •
Is er aanvullend steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquête, geef een beschrijving van: de gehanteerde methodiek (ad. 1) het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) de respons (ad. 1) de representativiteit van de steekproef (ad. 1) eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1) toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1 ) NVT
Extrapolatie •
Indien onderzoeksgegevens middels andere bronnen zijn geëxtrapoleerd, geef een beschrijving van: • de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) • de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) • de verschillen tussen de bronnen (ad. 2) • eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4) NVT
Peildatum •
Zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag, geef een beschrijving van: • de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) • de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties Is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5) NVT
Overig •
Overige opmerkingen
NVT
Pagina 9 van 9
ACTUARIËLE EN BEDRIJFSTECHNISCHE NOTA 2015
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoenmakerij
Versie: oktober 2015
Inhoud 1.
Inleiding
blz. 4
2.
Organisatie en interne beheersing 2.1 Organisatie 2.2 Uitbesteding 2.3 Beheersmaatregelen en interne controle
blz. 5
3.
Pensioenregeling 3.1 Aansluiting van werkgevers 3.2 Deelnemerschap 3.3 Uitvoeringsreglement 3.4 Kenmerken pensioenregeling
blz. 14
4.
Herverzekering
blz. 20
5.
Financiële opzet 5.1 Voorzieningen 5.2 Reserves 5.3 Dekkingsgraad 5.4 Financiering 5.5 Haalbaarheidstoets 5.6 Risicohouding
blz. 21
6.
Beleggingsbeleid 6.1 Beleggingsdoelstelling 6.2 Strategisch balans- en beleggingsbeleid 6.3 Beleggingsproces 6.4 Beleggingsorganisatie 6.5 Waarderingsgrondslagen
blz. 30
7.
Financiële sturingsmiddelen 7.1 Financieel crisisplan 7.2 Beleggingsbeleid 7.3 Premiebeleid 7.4 Toeslagbeleid 7.5 Verlaging van aanspraken en ingegane pensioenen 7.6 Herstel van gekorte aanspraken en gemiste toeslagen
blz. 35
8.
Toekomstvisie
blz. 37
Bijlagen: 1
Uitbestedingsbeleid
2
Financieel crisisplan
3
Verklaring inzake de beleggingsbeginselen
4
Beleggingsrichtlijnen
5
Klokkenluiders- en Incidentenregeling
6
Integriteitbeleid
1. Inleiding Het fonds ^p^^vr.
.w;*«;^-jnjvingsnummeri DNB^re atienummer • W
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoenmakerij Utrecht 41178951 32181
De Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoenmakerij is een bedrijfstakpensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet. Het fonds voert de door caopartijen overeengekomen pensioenregeling uit. Het fonds heeft ten doel werknemers, gewezen werknemers en hun nagelaten betrekkingen te beschermen tegen geldelijke gevolgen van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden. Actuariële en bedrijfstechnische nota In de Actuariële en bedrijfstechnische nota (Abtn) van het fonds is vastgelegd op welke wijze het fonds uitvoering geeft aan het bepaalde in artikel 145 van de Pensioenwet en paragraaf 9 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Het fonds legt iedere wijziging in de Abtn binnen twee weken na de vaststelling door het bestuur over aan De Nederlandsche Bank (DNB). Mate van detaillering In deze abtn wordt het huidige en voorgenomen beleid in strategische zin omschreven. De inhoud van de abtn beoogt hiermee op hoofdlijnen inzicht te geven in het functioneren van het fonds op alle beleidsterreinen. Daar waar in deze nota wordt gesproken van 'fonds' wordt bedoeld: Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoenmakerij Deze abtn is door het bestuur vastgesteld op 21 september 2015 en vervangt alle vorige nota's.
2. Organisatie en interne beheersing 2.1 Organisatie van het fonds De organisatie van het fonds kan schematisch als volgt worden weergegeven:
Beleggingsadviescommissie Communicatiecommissie
Compliance Officer Bestuur BPF voor de Schoenmakerij
DVO Commissie
Verantwoordingsorgaan Raad van Toezicht
Geschillencommissie
Certificerend Accountant (PWC) Certificerend Actuaris (Towers Watson)
Syntrus Achmea Pensioenbeheer
Syntrus Achmea Vermogensbeheer
Syntrus Achmea Real Estate & Finance
Bestuur Het bestuur van het fonds is belast met de bepaling van het beleid van het fonds, alsmede met de zorg voor de uitvoering van de statuten en de reglementen. De uitvoering van het beleid is opgedragen aan de administrateur. Het bestuur bestaat uit acht leden, yan wie vier worden benoemd door de werkgeversverenigingen, te weten: - twee door de Nederlandse Schoenmakers Vereniging; - twee door NVOS Orthobanda; drie door de werknemersverenigingen, te weten: - twee door FNV; - één door CNV Vakmensen; en een bestuurslid verkiezingen.
namens pensioengerechtigden, te
benoemen door
middel
van
Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter, een secretaris en een plaatsvervangend secretaris. De functies van (plaatsvervangend) voorzitter en (plaatsvervangend) secretaris worden om beurten, telkens voor de tijd van een kalenderjaar, door werkgeversleden, respectievelijk werknemersleden, vervuld. De inrichting, taken en bevoegdheden van het bestuur zijn vastgelegd in de statuten van het fonds. Het bestuur heeft in de statuten vastgelegd langs welke procedure bestuursleden kunnen worden benoemd, geschorst of ontslagen. Het bestuur stelt zich bij het uitoefenen van zijn taak onafhankelijk op en draagt er zorg voor dat het fonds uitsluitend handelt ten behoeve van (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Het bestuur inventariseert jaarlijks de nevenfuncties van de bestuursleden. Hierover wordt gerapporteerd in het jaarverslag van het fonds. Commissies Het bestuur heeft bestuurlijke commissies ingesteld, die onder meer tot taak hebben om besluiten van het bestuur voor te bereiden. Het bestuur kan bevoegdheden geheel of gedeeltelijk delegeren aan een commissie. Verder stelt het bestuur waar nodig en op ad hoe basis werkgroepen in. Het bestuur heeft de volgende commissies ingesteld: Beleqqinqsadviescommissie De beleggingsadviescommissie bespreekt en brengt advies uit over het strategisch beleggingsbeleid en het beleggingsplan. De beleggingsadviescommissie bestaat uit drie bestuursleden. Om redenen van efficiency en informatiedeling zijn ook de andere bestuursleden in de vergaderingen aanwezig. De commissie wordt bijgestaan door extern adviseur mevrouw M. Verheul. Het bestuur neemt de beslissingen over het beleggingsbeleid. DVO-commissie De onderlinge afspraken tussen het fonds en uitvoerder Syntrus Achmea Pensioenbeheer B.V. zijn vastgelegd in een dienstverleningsovereenkomst (DVO). Tijdens deze vergaderingen wordt kritisch naar het functioneren van de uitvoerder gekeken. Communicatiecommissie De communicatiecommissie richt zich op de diverse communicatie-uitingen van het fonds. De commissie adviseert het bestuur over een efficiënte en kostenbewuste manier van communiceren. Geschillencommissie De geschillencommissie adviseert het bestuur over geschillen tussen de deelnemer, gewezen deelnemer, de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde en het fonds over de uitvoering van de pensioenregeling. Verantwoordingsorgaan Het bestuur legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd.
Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het door het bestuur uitgevoerde beleid en over beleidskeuzes voor de toekomst. Het verantwoordingsorgaan baseert zijn oordeel op het jaarverslag van het pensioenfonds, de jaarrekening, de bevindingen van het intern toezicht en overige informatie. ^ Het oordeel van het verantwoordingsorgaan ten aanzien van het handelen van het bestuur in een bepaald boekjaar wordt samen met de reactie van het bestuur op dat oordeel in het jaarverslag over het betreffende boekjaar opgenomen. Naast de bevoegdheid een oordeel te vellen, heeft het verantwoordingsorgaan ook nog het recht om advies uit te brengen ten aanzien van: a. het beleid inzake beloningen; b. de vorm en inrichting van het intern toezicht; c. de profielschets voor leden van de raad van toezicht; d. het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; e. het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voortichtingsbeleid; f. hetwijzigen van het reglement van het verantwoordingsorgaan; g. het vaststellen en wijzigen van het toeslagbeleid, dan wel het verlenen van toeslagen; h. vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten; i. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het fonds of de overname van verplichtingen door het fonds; j. liquidatie, fusie of splitsing van het fonds; en k. het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst; I. het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het verantwoordingsorgaan zijn vastgelegd in de statuten van het fonds en verder uitgewerkt in een reglement. Het verantwoordingsorgaan kent drie geledingen: vertegenwoordigers van deelnemers, pensioengerechtigden en werkgevers. In het verantwoordingsorgaan zijn de deelnemers en de pensioengerechtigden evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen vertegenwoordigd. Het Verantwoordingsorgaan bestaat uit vier leden: twee leden namens werknemersorganisaties, een lid namens werkgeversorganisaties en een lid namens pensioengerechtigden. Raad van Toezicht Het intern toezicht wordt uitgeoefend door de raad van toezicht. Een samenvatting van het oordeel én de bevindingen van de raad van toezicht worden in het jaarverslag van het fonds opgenomen. Het bestuur benoemt de voorzitter en de andere leden van de raad van toezicht na bindende voordracht van het verantwoordingsorgaan. Het bestuur ontslaat de leden van de raad van toezicht na bindend advies van het verantwoordingsorgaan Certificering en controle Waarmerkend actuaris Het bestuur heeft de heer G. Veluwenkamp van Towers Watson Netherlands B.V. benoemd als waarmerkend actuaris. De waarmerkend actuaris maakt een actuarieel verslag waarin 7
een verklaring wordt opgenomen van zijn bevindingen bij de jaarlijkse verslagstaten. Hij toetst de fondsmiddelen en beoordeelt de vermogenspositie van het fonds. Hierbij gaat hij uit van de gegevens van de accountant. De waarmerkend actuaris is onafhankelijk van het fonds en verricht geen andere werkzaamheden voor het fonds. Accountant Het bestuur heeft de heer L.H.J. Oosterloo van PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. benoemd als externe accountant. De accountant verstrekt een controleverklaring bij de jaarlijkse verslagstaten. Hij geeft een oordeel over de betrouwbaarheid van de weergave van de gegevens over de grootte en samenstelling van het vermogen van het fonds en het resultaat ultimo het verslagjaar. Compliance officer Het bestuur heeft een gedragscode opgesteld en jaarlijks ondertekenen de bestuursleden een verklaring van naleving. De gedragscode bevat regels en richtlijnen die belangenconflicten tussen zakelijk belangen en privébelangen en het misbruik van vertrouwelijke gegevens moeten voorkomen. Het bestuur heeft de heer G.J. Mersch AA CB van GBA Accountants & Adviseurs aangesteld als compliance officer. De compliance officer controleert elk jaar of de bestuursleden de gedragscode naleven. De compliance-officer is tevens benoemd als externe vertrouwenspersoon van het fonds voor de insider- en klokkenluidersregeling. 2.2 Uitbestede werkzaamheden Het bestuur van het fonds heeft een aantal activiteiten uitbesteed aan externe partijen. Ook in het kader van functiescheiding kan het gewenst zijn activiteiten uit te besteden. Doelstelling bij het uitbestedingsbeleid is het waarborgen van de kwaliteit van de dienstverlening door de uitbestedingspartners en het waarborgen dat het fonds 'in control' is ten aanzien van de uitbestede activiteiten. Het bestuur blijft te allen tijde eindverantwoordelijk voor de activiteiten van het fonds en houdt dan ook toezicht op externe partijen. Het uitbestedingsbeleid van het fonds is opgenomen als bijlage bij deze Abtn. Pensioenbeheer Het fonds heeft een overeenkomst met Syntrus Achmea Pensioenbeheer voor de uitvoering van het pensioenbeheer. Het betreft een overeenkomst voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van een kalenderjaar. Syntrus Achmea verzorgt de pensioenadministratie van het fonds en verleent ondersteuning bij de administratieve, financiële, secretariële, actuariële en juridische werkzaamheden. Het fonds heeft aparte afspraken gemaakt met Syntrus Achmea over het niveau van de dienstverlening. Het bestuur van het fonds ontvangt periodiek rapportages over de manier waarop Syntrus Achmea invulling geeft aan de dienstverlening. Het bestuur beoordeelt de uitbesteding van diensten ook via de periodieke ISAE3402-rapportage. Dit rapport beschrijft wat de beheersdoelstellingen en -maatregelen zijn en of deze in de praktijk ook werken. Syntrus Achmea benoemt een accountmanager. Deze manager legt verantwoording af aan het bestuur over de pensioenuitvoering. Vermogensbeheer Het fonds heeft een overeenkomst met Syntrus Achmea Vermogensbeheer voor de uitvoering van het vermogensbeheer. De overeenkomst is aangevangen op 1 januari 2011 en geldt voor onbepaalde tijd. In de overeenkomst(en) zijn de activiteiten van de vermogensbeheerder vastgelegd. Het fonds maakt aparte serviceafspraken met de
vermogensbeheerder. Het bestuur van het fonds ontvangt periodiek rapportages over de manier waarop de vermogensbeheerder invulling geeft aan de dienstverlening. Het bestuur beoordeelt de uitbesteding van diensten ook via de periodieke ISAE 3402-rapportage. Dit rapport beschrijft wat de beheersdoelstellingen en -maatregelen zijn en of deze in de praktijk ook werken. Vanuit de vermogensbeheerder zijn voor het fonds een accountmanager en Client Portfolio Manager benoemd, die verantwoording afleggen aan het bestuur over de uitvoering en de resultaten van de overeengekomen werkzaamheden. De managerselectie wordt uitgevoerd door de sectie Strategisch Pensioen Management van Syntrus Achmea Vermogensbeheer. Die sectie werkt op basis van een onafhankelijkheidsverklaring als selecteur van managers, zowel de interne als de externe. De door SPM opgemaakte due dilligence rapporten staan ter beschikking van het fonds. Het bestuur heeft een aparte overeenkomst met KASBANK voor de uitvoering van de custodianwerkzaamheden. Deze overeenkomst is afgesloten in 2012. 2.3 Beheersmaatregelen en interne controle Het interne beheersingssysteem berust op de verantwoordelijkheden, de bevoegdheden en de onderlinge verhoudingen van de bij het fonds betrokkenen organen en instellingen. Voor wat betreft de organen van het fonds zijn deze vastgelegd in de statuten en reglementen. Met externe partijen waaraan activiteiten zijn uitbesteed en met de adviseurs zijn deze vastgelegd in overeenkomsten. 2.3.1 Interne beheersing fonds Geschiktheid Het bestuur draagt er zorg voor dat wordt voldaan aan alle geschiktheidseisen die op basis van wet- en regelgeving worden gesteld. Het bestuur heeft hiertoe een geschiktheidsplan vastgesteld. Hiermee draagt het bestuur zorg voor een doorlopend programma om de geschiktheid van het bestuur op peil te houden en waar nodig te verbreden of te ontwikkelen (permanente educatie). In het geschiktheidsplan wordt uiteengezet welke deskundigheden, competenties en professioneel gedrag van het bestuur en van de individuele bestuursleden worden venwacht en welke mogelijkheden daartoe worden aangereikt. Onderdeel daarvan is het te volgen opleidingstraject. In het geschiktheidsplan wordt verder aangegeven op welke wijze het fonds het functioneren van het bestuur (het collectief) en van de individuele bestuursleden (inclusief de deskundigheid) toetst. Tevens is het geschiktheidsplan een referentiepunt voor de geschiktheidstoets die DNB uitvoert. Voor de geschiktheidsbevordering gaat het bestuur onder meer uit van de eisen die zijn vastgelegd in de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, de Beleidsregel geschiktheid 2012 van DNB en AFM en de Handreiking geschikt pensioenfondsbestuur van de Pensioenfederatie. Code pensioenfondsen De Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid hebben samen de Code Pensioenfondsen opgesteld. De code bevat normbepalingen over het functioneren van de verschillende bestuurlijke organen binnen een pensioenfonds en gaat ook uitgebreid in op daaraan gekoppelde thema's als benoemingen en zittingstermijnen. Onderwerpen als integraal risicomanagement, beloningen, diversiteit en verantwoord beleggen komen ook aan bod. Met de code wordt beoogd de verhoudingen binnen het pensioenfonds en de 9
communicatie met de belanghebbenden transparanter te maken en bij te dragen aan het versterken van 'goed pensioenfondsbestuur'. In zijn bestuurtijk handelen volgt het bestuur de normen uit de Code pensioenfondsen. Evaluatie Het bestuur evalueert jaarlijks het eigen functioneren. Het bestuur komt als geheel bij elkaar om het functioneren van het bestuur te bespreken. Hierbij kan een externe persoon aanwezig zijn. Beloningsbeleid Het bestuur heeft een vergoedingsregeling voor bestuursleden alsmede voor leden van het verantwoordingsorgaan en de leden van de Raad van Toezicht. Het beloningsbeleid is gepubliceerd op de website en wordt verantwoord in het jaarverslag. Inteqriteitsbeleid Voor het Bestuur, het Verantwoordingsorgaan en de Raad van Toezicht is een gedragscode opgesteld ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij het fonds aanwezige informatie. Het fonds draagt zorg voor een systematische analyse van integriteitsrisico's, stelt aan de hand van die analyse een integriteitsbeleid (bijlage 6) vast, draagt zorg voor de uitvoering daarvan en heeft een compliance officer aangesteld. Onderdeel van het integriteitsbeleid zijn een incidenten- en klokkenluidersregeling (bijlage 5) en de voornoemde gedragscode. Risicobeleid Het bestuur heeft in kaart gebracht welke risico's inherent zijn aan de activiteiten van het pensioenfonds. Het bestuur wordt bij het streven om de doe stelling van het fonds te bereiken, met onzekerheden geconfronteerd. Voor het bestuur is het van belang om vast te stellen welke mate van onzekerheid als acceptabel wordt beschouwd. Integraal risicomanagement stelt het bestuur in staat om op een efficiënte en effectieve wijze om te gaan met onzekerheid en de hieraan verbonden risico's en kansen. Het bestuur heeft de mogelijke risico's van het fonds in kaart gebracht en heeft bepaald hoe het bestuur met deze risico's om wil gaan. Op basis van een actueel en volledig beeld van alle relevante risico's kan het bestuur gepaste beheersmaatregelen nemen en is het bestuur in control. Voor de beheersing van de risico's die betrekking hebben op de uitvoering van de pensioenregeling en de werkzaamheden van het fonds, is aansluiting gezocht bij de Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode (FIRM) en FOCUS van risico-identificatie zoals dit wordt toegepast door DNB. In dit model worden relaties gelegd tussen de in wetgeving vastgelegde doelstellingen van toezicht op pensioenfondsen en financiële instellingen. Expliciet noemen FIRM / FOCUS de volgende risicocategorieën: Matching-Zrenterisico; Marktrisico; Liquiditeitsrisico; Kredietrisico; Verzekeringstechnisch risico; Omgevingsrisico; Operationeel risico; Uitbestedingsrisico; IT-risico;
,
10
Integriteitsrisico; Juridisch risico. De eerste vier categorieën zijn financieel van aard, de overige zijn niet-financieel. In FIRM / FOCUS worden per categorie de inherente risico's benoemd, worden de beheersingsmaatregelen beschreven die het bestuur op deze risico's toepast en worden vervolgens de netto risico's bepaald. Op basis van deze systematiek tracht het bestuur om op alle mogelijke risicogebieden tot een verantwoorde uitvoering van de pensioenregeling te komen. Ter ondersteuning van het integraal risicomanagement hanteert het bestuur het programma RisicoMaat van Syntrus Achmea. De doelstelling van Risicomaat is om het bestuur gemeenschappelijk inzicht te bieden in de risico's en de beheersmaatregelen zoals die door het bestuur gedefinieerd zijn. Daarnaast vormt Risicomaat de basis van waaruit het bestuur het risicomanagement verder vorm geeft en waarmee de besturing en de beheersing van de nsico's transparant worden gemaakt. Communicatiebeleid Het fonds heeft een communicatiebeleidsplan opgesteld. Deze is gepubliceerd op de website. De communicatiedoelstellingen uit het beleidsplan worden jaarlijks via een jaarplan met begroting concreet ingevuld en door het bestuur vastgesteld. De basis van dit plan is de communicatie die verplicht is volgens de Pensioenwet. 2.3.2 Interne beheersing uitbestedingsrelaties Aan uitbesteding is voor het fonds een aantal risico's verbonden. In het risicobeleid is aangegeven hoe de risico's worden beheerst. Daarnaast heeft het bestuur een uitbestedingsbeleid vastgesteld. Tenslotte steunt het bestuur op de interne beheersingsmaatregelen van de uitbestedingsrelaties. Deze maatregelen zijn hierna beschreven. Syntrus Achmea Pensioenbeheer Rapportage over uitbesteding Syntrus Achmea Pensioenbeheer stelt in overleg met het pensioenfonds het kader voor haar dienstverlening vast. Dit kader wordt vastgelegd in een dienstverteningsovereenkomst (DVO). Het bestuur heeft kennisgenomen van de omschrijving van de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) van Syntrus Achmea Pensioenbeheer, alsmede zijn beheersingsmaatregelen. Het fonds toetst regelmatig of de wijze waarop de uitbestede bedrijfsprocessen worden uitgevoerd nog in overeenstemming is met de gemaakte afspraken. Syntrus Achmea Pensioenbeheer rapporteert daartoe ieder kwartaal over de nakoming van de gemaakte afspraken in de dienstverleningsovereenkomst. Het bestuur kan de werkzaamheden van Syntrus Achmea Pensioenbeheer bijsturen aan de hand van deze SLA/DVO-rapportages. De uitbestede bedrijfsprocessen zijn vastgelegd in procesbeschrijvingen en werkinstructies. Per proces is een matrix met taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden opgesteld. Handhaving van een beheerste en integere bedrijfsvoering vindt plaats via controles door de Interne Accountantsdienst van Syntrus Achmea Pensioenbeheer. 11
In het kader van een integere bedrijfsvoering geldt voor de medewerkers van Syntrus Achmea een gedragscode, die voldoet aan de daartoe door DNB gestelde eisen. Voor de medewerkers van Syntrus Achmea Pensioenbeheer geldt een aanvullende gedragscode, die voldoet aan de daartoe door de Autoriteit Financiële Markten gestelde eisen. Naast de gedragscodes zijn maatregelen genomen ter voorkoming van fraude. In de ICT-procedures zijn beveiligingen ingebouwd en in alle processen zijn functiescheidingen aangebracht met betrekking tot het vaststellen, controleren en accorderen. Binnen de bedrijfscultuur van Syntrus Achmea Pensioenbeheer is aandacht voor interne controle en het voldoen aan wettelijke en overige externe regelgeving wezenlijke onderdelen van het dagelijkse handelen van de medewerkers. Het klantbewustzijn wordt gestimuleerd door middel van periodieke klanttevredenheldsonderzoeken bij besturen, werkgevers, deelnemers en pensioengerechtigden. Het klachtenmanagement is gestructureerd opgezet en wordt gebruikt om verbeteringen in de processen aan te brengen. In het kader van het procesmodel dat ten grondslag ligt aan de dienstverleningsovereenkomst, zijn de uitbestede processen systematisch geanalyseerd en zijn per proces beheersingsmaatregelen getroffen. Aan verbetering van de bedrijfsprocessen wordt voortdurend gewerkt. De in de dienstverleningsovereenkomst opgenomen processen worden via interne kwaliteitscontroles systematisch geanalyseerd en geoptimaliseerd. De afdeling Operational Risk & Compliance (OR&C) voert jaarlijks in een joint-audit model met Ernst & Young Accountants controles uit op het bestaan en de effectieve werking van de beheersingsmaatregelen van de primaire uitbestede processen en de daaraan gekoppelde geautomatiseerde systemen. De resultaten hiervan worden jaarlijks gecommuniceerd door middel van een ISAE 3402 type 2 rapport inclusief een assurance rapport van Ernst & Young Accountants. Syntrus Achmea Vermoqensbeheer Het fonds en Syntrus Achmea Vermogensbeheer hebben de afspraken betreffende uitbesteding vastgelegd in beheerovereenkomsten. Nadere afspraken over de kwaliteit van de dienstverlening zijn vastgelegd in aparte dienstverleningsovereenkomsten (DVO's) voor. Alle overeenkomsten voorzien in een procedure om de bestaande dienstvertening aan te passen of nieuwe diensten toe te voegen. In overteg tussen het bestuur en de vermogensbeheerder worden daarover afspraken gemaakt en vastgelegd. Het bestuur van het fonds toetst regelmatig of de wijze waarop de uitbestede bedrijfsprocessen worden uitgevoerd nog in overeenstemming is met de daartoe in de overeenkomsten vastgelegde afspraken. De vermogensbeheerder rapporteert aan en informeert het bestuur door middel van (standaard) kwartaalrapportages omtrent de ontwikkelingen in de beleggings- en vastgoedportefeuille. De uitbestede bedrijfsprocessen zijn vastgelegd in procesbeschrijvingen en werkinstructies. Handhaving van een beheerste en integere bedrijfsvoering vindt plaats via controles door de Interne Accountantsdienst (Quality Assurance) van Syntrus Achmea. Voor de medewerkers van Syntrus Achmea Vermogensbeheer geldt een aanvullende gedragscode, die voldoet aan de daartoe in of krachtens de Wet op het financieel toezicht gestelde eisen. Naast de gedragscodes zijn maatregelen genomen ter voorkoming van fraude. In de ICT-procedures zijn beveiligingen ingebouwd en in alle processen zijn functiescheidingen aangebracht met betrekking tot het vaststellen, controleren en accorderen. Het bestuur beoordeelt de uitbesteding van diensten ook via de ISAE-3402-rapportages en de nsicoverantwoordingsrapportage van vermogensbeheerder. Deze rapportages 12
beschrijven wat de beheersdoelstellingen en -maatregelen zijn en of deze in de praktijk ook functioneren.
13
3. Pensioenregeling 3.1 Aansluiting van werkgevers 3.1.1 Verplichte aansluiting / Aangesloten ondernemingen Door een besluit tot verplichtstelling wordt de deelname in een bedrijfstakpensioenfonds voor de werknemers in een omschreven bedrijfstak verplicht. De sociale partners zijn primair verantwoordelijk voor de arbeidsvoonwaarden waaronder pensioen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ondersteunt met de verplichtstelling deze verantwoordelijkheid van sociale partners. De deelneming aan het pensioenfonds is verplicht gesteld voor de werknemers vanaf de eerste dag van de maand, waarin de 21-jarige leeftijd wordt bereikt, tot de eerste dag van de maand, waann de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Dit geldt voor alle werknemers, die werkzaam zijn bij een werkgever die een onderneming drijft waarin het schoenherstellersbedrijf wordt uitgeoefend. Een exacte omschrijving hiervan is opgenomen in de verplichtstelling. CAO-partijen in de bedrijfstak, daarin geadviseerd door het bestuur, zullen zich met enige regelmaat een oordeel blijven vormen over de meest wenselijke toekomst van het fonds en de hierin ondergebrachte pensioenregeling. 3.1.2 Vrijwillige aansluiting Het fonds is statutair bevoegd om een werkgever die niet verplicht onder de werkingssfeer van het fonds valt onder voorwaarden op vrijwillige basis bij het fonds aan te sluiten. De werkgever die om vrijwillige aansluiting verzoekt, moet: • de algemene cao-loonontwikkeling in de bedrijfstak volgen; • een economische en/of organisatorische band vormen met een werkgever die onder de werkingssfeer van het fonds valt; • of verplicht onder de werkingssfeer hebben gevallen. Vrijwillige aansluiting is ook mogelijk direct aansluitend aan een periode waarin een werkgever onder de werkingssfeer van het fonds viel. De vrijwillige aansluiting wordt neergelegd in een uitvoeringsovereenkomst tussen het fonds en de vrijwillig aan te sluiten onderneming. Het fonds is bevoegd in deze overeenkomst nadere voorwaarden aan de vrijwillige aansluiting te stellen. 3.1.3 Vrijstelling Het bestuur is bevoegd om voorwaarden te stellen waaronder werkgevers vrijstelling van de verplichting tot aansluiting bij de regeling gegeven kan worden. De regelgeving met betrekking tot vrijstelling is vastgelegd bij en krachtens de Wet Bpf 2000. 3.2 Deelnemerschap Deelnemer aan de pensioenregeling zijn alle werknemers die vallen onder de werkingssfeer van de bedrijfstaktakpensoenregeling en met wie een arbeidsovereenkomst is gesloten. Werknemers van een aangesloten werkgever worden deelnemer in de pensioenregeling. Vrijwilliqe voortzetting deelnemerschap Het bestuur is bevoegd individuele (gewezen) deelnemers toe te staan de deelneming in de regeling van het fonds na beëindiging van de deelneming voort te zetten. Vanwege de fiscale regels is een dergelijke voortzetting aan voorwaarden gebonden, in de regel duurt deze maximaal drie jaar. 14
3.3 Uitvoeringsreglement De afspraken over de uitvoering van de pensioenovereenkomst die van belang zijn voor de aangesloten werkgever(s) zijn vastgelegd in het uitvoeringsreglement zoals bedoeld in artikel 25 van de Pensioenwet. Het uitvoeringsreglement bevat bepalingen die betrekking hebben op de verhouding tussen een verplicht aangesloten werkgever en het pensioenfonds. Hieronder volgen de hoofdlijnen, voor zover deze hoofdlijnen niet elders in deze ABTN worden beschreven. Premievaststelling, premiebetaling en niet nakomen premieverplichtingen De premie wordt na overleg met CAO-partijen door het bestuur vastgesteld en zo nodig gewijzigd. Een wijziging wordt doorgevoerd met ingang van 1 januari van een kalenderjaar. Geen premie is overigens verschuldigd bij voortzetting van de pensioenopbouw bij (volledige) arbeidsongeschiktheid. Als de premie hoger is vastgesteld dan de kostendekkende premie kan het pensioenfonds het surplus gebruiken voor extra buffervorming voor herstel, of als kapitaaldekkingsopslag voor toekomstige toeslagverlening of voor andere doelen als omschreven in de ABTN. Als de kostendekkende premie hoger dreigt te worden dan de geldende vastgestelde premie, besluiten de CAO-partijen uiterlijk vóór 1 december of zij de premie voor het volgende jaar verhogen tot het kostendekkende niveau, of dat zij de pensioenovereenkomst zodanig aanpassen dat de op dat moment geldende premie weer kostendekkend is. Wanneer de premie niet langer kostendekkend is, treedt het bestuur tijdig in overleg met CAO-partijen. Premieheffing vindt plaats op voorschotbasis; aan de hand van de definitieve loonopgaven van het voorgaande kalenderjaar wordt de premie voor het lopende jaar geschat. De premie wordt in vier kwartaaltermijnen in rekening gebracht. Binnen zes maanden na afloop van een kalenderjaar vindt aan de hand van de jaaropgaven definitieve afrekening over dat jaar plaats. Ook voor het overige wordt artikel 26 van de Pensioenwet in acht genomen. Bij overschrijding van de betalingstermijn kan het pensioenfonds de wettelijke rente en vergoeding van andere kosten vorderen. Als een werkgever met de betaling in gebreke blijft maakt het fonds gebruik van de haar ter beschikking staande rechtsmiddelen. Zo kan het pensioenfonds een dwangbevel uitbrengen, beslag laten leggen op goederen van de werkgever, het faillissement van de werkgever aanvragen of de bestuurders van de werkgever aansprakelijk stellen. Ook is het pensioenfonds bevoegd om als uiterst middel de actieve deelnemers in dienst van een werkgever te informeren over een betalingsachterstand van die werkgever. Als sprake er is van een premieachterstand ter grootte van ten minste 5% van de totale door het pensioenfonds te ontvangen jaarpremie én het pensioenfonds tevens niet beschikt over het minimaal vereist eigen vermogen, als bedoeld in hoofdstuk 5.2.2. van deze ABTN informeert het pensioenfonds met inachtneming van artikel 28 van de Pensioenwet het verantwoordingsorgaan en de ondernemingsraad van de onderneming die nog premie aan het pensioenfonds verschuldigd is. Informatie De werkgever is verplicht alle deelnemers bij het pensioenfonds aan te melden en de gegevens volledig juist en tijdig te verstrekken. Een werkgever moet het pensioenfonds inzage vertenen in zijn administratie voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoenng van de pensioenregeling. Indien een werkgever geen of onjuiste gegevens verstrekt voor de 15
voorschotnota of de definitieve afrekening is het pensioenfonds bevoegd deze naar beste weten zelf vast te stellen. Het fonds kan dan ook een boete opleggen. Het pensioenfonds zorgt ervoor dat de deelnemers over de pensioenregeling worden geïnformeerd overeenkomstig artikel 21 van de Pensioenwet. Vermogenstekorten, vermogensoverschotten en winstdeling De financiële sturingsmiddelen die het fonds hanteert, worden beschreven in hoofdstuk 6 van deze ABTN. Bij onderdekking respectievelijk een reservetekort volgt het pensioenfonds de daarop betrekking hebbende procedures zoals voorgeschreven in de Pensioenwet. Er wordt door het pensioenfonds geen korting op de premie verleend. Van de wettelijke mogelijkheid van terugstorting maakt het pensioenfonds geen gebruik. Vrijstelling In het uitvoenngsreglement worden de voorwaarden aangegeven waaronder aan: een werkgever voor zijn werknemers vrijstelling kan worden verleend van de verplichte deelneming in het pensioenfonds; het betreft de wettelijke voorwaarden van het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000. een werkgever of een werknemer wegens gemoedsbezwaren vrijstelling kan worden verleend. Klachten en geschillen De voor de werkgever geldende klachten- en geschillenprocedure is beschreven in de artikelen 33 en 34 van het uitvoeringsreglement. Uitvoeringsovereenkomst (vrijwillige aansluitingen/ of aanvullende regeling) Ter uitvoering van de aanvullende pensioenregeling en van een vrijwillige aansluiting van een werkgever bij het pensioenfonds sluit het pensioenfonds met iedere werkgever die van de mogelijkheid hiertoe gebruik maakt, een afzondertijke uitvoeringsovereenkomst af. In deze uitvoeringsovereenkomst worden de voorwaarden vastgelegd die gelden voor de deelname in de aanvullende regeling respectievelijk de vrijwillige aansluiting. Tevens wordt bepaald in hoeverre het pensioenreglement en het uitvoeringsreglement van toepassing zijn.
16
3.4 Kenmerken pensioenregeling De pensioenregeling luidt in hoofdlijnen als volgt: - Regeling
Middelloon;
- Toetredingsleeftijd ouderdomspensioen
21 jaar;
- Pensioenleeftijd ouderdomspensioen
65 jaar; vanaf 1 januan 2016 67 jaar.
Pensloengevend loon
Het loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen met uitzondering van: a. uitkenngen en verstrekkingen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Werkloosheidswet en hierop door de werkgever verstrekte aanvullingen; b. het genot van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto; c. het loon dat betrekking heeft op de periode vanaf de eerste dag van de maand waarin de 65jarige leeftijd wordt bereikt;
Pensioengrondslag
Het pensloengevend loon verminderd met de franchise;
Franchise
€ 10.095 in 2015. De franchise wordt in beginsel jaartijks aangepast aan de fiscaal minimale franchise;
Opbouwpercentage ouderdomspensioen 1,245% van de pensioengrondslag; - Ouderdomspensioen
Het ouderdomspensioen is gelijk aan de som van de jaartijks vastgestelde pensioengrondslagen (inclusief eventueel verleende indexaties) vermenigvuldigd met het opbouwpercentage;
- Partnerpensioen
Het partnerpensioen is gelijk aan 70% van het ouderdomspensioen.
Wezenpensioen
Voor ieder kind (met een maximum van vijf kinderen) 20% van het partnerpensioen;
17
- Arbeidsongeschiktheidspensioen Het arbeidsongeschiktheidspensioen is gelijk aan het zogenaamde WAO-gat (verschil tussen loondervings- en vervolguitkering). Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt een evenredige uitkering verleend. De AOP is gekoppeld aan de WAO-uitkering en is derhalve niet van toepassing in geval van een WlA-uitkering; ANW-pensioen
Het Algemene Nabestaandenwet-pensioen (ANW) bedraagt op fulltime-basis in 2014 € 8.388 per jaar. Het pensioenfonds stelt de hoogte van het ANW-pensioen jaarlijks vast. Er wordt geen inkomenstoets gehanteerd;
Premievrijstelling
Bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer wordt de pensioenopbouw premievrij voortgezet, bij een arbeidsongeschiktheid tussen de 65% en 80% wordt de pensioenopbouw voor 72,5% voorgezet, bij een arbeidsongeschiktheid tussen de 55% en 65% wordt de pensioenopbouw voor 60% voorgezet, bij een arbeidsongeschiktheid tussen de 45% en 55% wordt de pensioenopbouw voor 50% voorgezet en bij een arbeidsongeschiktheid tussen de 35% en 45% wordt de pensioenopbouw voor 40% voorgezet;
- Toeslagen
Het bestuur beslist jaartijks of en in hoeverre de ; ingegane pensioenen, de opgebouwde pensioenaanspraken worden verhoogd door middel van een toeslag. Een toeslag wordt alleen verleend als de beschikbare financiële middelen van het fonds dit naar het oordeel van het bestuur toelaten. Het pensioenfonds heeft de ambitie om de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden jaarlijks aan te passen aan de hand van de consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens afgeleid. Voorwaarde voor het verlenen van de toeslag is een financieel gezonde positie. Bij een reële dekkingsgraad die groter is dan 100% kan inhaaltoeslag volgen. Voor de toeslag is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald.
Uitruilmogelijkheden
Op de pensioendatum heeft de (gewezen) deelnemer het recht (een deel van) zijn partnerpensioen om te ruilen in een hoger ouderdomspensioen. Bij einde deelneming, wijziging burgertijke staat en op de pensioendatum heeft de deelnemer het recht (een deel van) zijn ouderdomspensioen om te ruilen in een hoger partnerpensioen. 18
- Premievrije opbouw
Overgangsmaatregel (VPL)
Voor deelnemers die voor 1 januan 2008 een premievrije pensioenopbouw hadden als gevolg van volledige arbeidsongeschiktheid, is de pensioenregeling van toepassing zoals die gold vóór 1 januari 2008. Voor deelnemers die zijn geboren voor 1987 en onafgebroken deelnemer en werknemer waren vanaf 31 december 2005 geldt een aanvullende overgangsmaatregel. Onder voon/vaarden wordt een verhoging van de aanspraak ouderdomspensioen over verleden diensttijd toegekend, tot aan het niveau van de fiscale regelgeving. Deze in te kopen aanspraak is gemaximeerd.
19
4. Herverzekering Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit conform het pensioenreglement. De pensioenaanspraken zijn volledig verzekerd in eigen beheer. Het fonds heeft derhalve geen herverzekeringscontracten afgesloten.
20
5. Financiële opzet De voornaamste financiële doelstellingen van het fonds zijn: • het waarborgen van de opbouw van de pensioenaanspraken overeenkomstig de in het reglement vastgelegde bepalingen; • het minimaliseren van de kans, alsmede van de mate van het tekort; • het maximaliseren van het beleggingsrendement om de nagestreefde toeslagen te realiseren. In dit hoofdstuk wordt de financiële opzet van het fonds uiteengezet. Ingegaan wordt op de waarderingsgrondslagen van de pensioenverplichtingen, alsmede op de uitgarigspunten voor het premiebeleid, het toeslagbeleid en het beleid omtrent mogelijke korting van pensioenaanspraken. Uitgangspunt bij de financiële opzet is de wet- en regelgeving zoals beschreven in: • de Pensioenwet; • het Besluit Financieel Toetsingskader Fondsen; • de Regeling Pensioenwet; • de Regeling Parameters Pensioenfondsen; ln hoofdstuk 6 wordt (separaat) ingegaan op de uitgangspunten van het beleggingsbeleid. 5.1 Voorzieningen De technische voorzieningen van hët fonds bestaan uit de voorziening pensioenverplichtingen. De voorziening pensioenverplichting wordt gesteld op de contante waarde van dé reglementair tot en met de balansdatum venworven pensioenaanspraken. Bij de waardering van de pensioenaanspraken wordt van de volgende grondslagen uitgegaan: - Interest
Nominale rentetermijnstructuur (zero-coupon), zoals door De Nederlandsche Bank maandelijks op haar website wordt gepubliceerd.
Sterfte
Prognosetafel AG2014, waarbij de sterftekansen zijn vermenigvuldigd met een factor om het verschil tussen de ervaringssterite van het fonds en de algehele sterfte in de generatietafel tot uitdrukking te brengen. De door het fonds gehanteerde ervaringssterfte is gebaseerd op de populatie van een clustering vergelijkbare fondsen en is in 2014 herzien. De hoogte van deze factor wordt 2-jaariijks geëvalueerd.
Wezenpensioen
De lasten van nog niet ingegaan wezenpensioen zijn gesteld op 5% van de lasten van het nog niet ingegaan partnerpensioen; bij de vaststelling van de lasten ter zake van ingegaan wezenpensioen wordt verondersteld dat het pensioen moet worden uitgekeerd tot de 18-jarige leeftijd, waarbij geen rekening wordt gehouden met sterftekansen.
Leeftijdsverschil
De leeftijd van de vrouwelijke respectievelijk mannelijke partner van de deelnemer is 3 jaar lager respectievelijk hoger gesteld dan die van de deelnemer. 21
Partnerfrequentie
Voor de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen voor nog niet ingegane nabestaandenpensioenen wordt een partnerfrequentie volgens de sterftetafel GBMA/ 1985-1990 gehanteerd tot leeftijd 60 jaar. Vanaf 60 jaar wordt een gehuwdheid van 100% gehanteerd. Na pensionering neemt de gehuwdheid af met de verwachte sterftekansen van de partner.
Premievrijstelling invaliditeit
Voor (gewezen) deelnemers is 100% van de contante waarde van de toekomstige pensioenopbouw in de voorziening pensioenverplichtingen opgenomen.
- Voorziening toekomstige premievrijstelling (IBNR)
Deze komt overeen met de opslag in de premie voor toekomstige premievrijstelling van vorig jaar en van het huidige jaar.
- Opslag voor toekomstige kosten
Voor de dekking van toekomstige kosten wordt de netto voorziening verhoogd met: -
Afronding leeftijden
- Voorziening niet opgevraagd pensioen
4% in 2014; 6% in 2015; 8% in 2016 en 10% vanaf 2017.
'
De leeftijden op de balansdatum zijn vastgesteld door het balansjaar te verminderen met het geboortejaar en bij het verschil 0,5 op te tellen. Voor pensioen dat nog niet is ingegaan (ouderdomspensioen vanaf pensioeningangsdatum en partnerpensioen van reeds overieden deelnemers) omdat de deelnemer/partner onvindbaar is of niet reageert, wordt de reservering vanaf de beoogde ingangsdatum vijfjaar volledig in stand gehouden en daarna in tien jaartijd lineair afgebouwd naar nul.
5.1.1 Beleid flexibiliserings-en afkoopfactoren Met ingang van 1 januari 2012 worden de flexibiliserings- en afkoopfactoren vastgesteld: • op basis van de geldende actuariële grondslagen van het fonds; • op basis van een constante rente, afgeleid uit het gemiddelde van de maandelijkse rentestanden (juli t/m juni); • gebruikmakend van de rente bij looptijd 25 jaar; • met wegingsfactoren voor sekseneutraliteit, waarbij uit gegaan wordt van de verhouding tussen mannelijke en vrouwelijke deelnemers. Zolang de actuariële grondslagen niet wijzigingen staan de flexibiliserings- en afkoopfactoren voor onbepaalde tijd vast. De rente wordt jaariijks in juli getoetst. Bij een verandering van hét renteniveau met meer dan 0,5%-punt kan het bestuur besluiten de factoren aan te passen. De flexibiliseringsfactoren en afkoopfactoren zijn voor het laatst per 1 januari 2015 aangepast. 22
5.2 Reserves Het fonds kent de volgende reserves: Beleidsreserve Bestemmingsreserve Beleggingen Bestemmingsreserve AOP Doel van de reserves: De Beleidsreserve is bedoeld om alle niet-beleggingsrisico's op te vangen. Tevens dient deze reserve eventueel voor het verbeteren van de pensioenregeling in oa de vorm van het vertenen van toeslagen. - De Beleggingsreserve is bedoeld om koersdalingen in de beleggingsportefeuille op te kunnen vangen. De AOP-reserve is bedoeld om toekomstige tegenvallers in de AOP-regeling te kunnen uitvoeren. De reserves worden als volgt vastgesteld: - De Beleidsreserve wordt gevoed door het resultaat, nadat de overige bestemmingsreserves op het juiste niveau zijn gebracht. De Bestemmingsreserve Beleggingen is gelijk aan de Vereiste reserve, zoals deze wordt bepaald conform de methodiek in hoofdstuk 6.6.1. - De Bestemmingsreserve AOP wordt gevoed door het resultaat op de AOP-regeling Het fondsvermogen is in het vervolg gedefinieerd als de som van de voorziening pensioenverplichtingen en de reserves, zoals beschreven in 5.1 en 5.2. Overige reserves Daarnaast staan er nog een aantal bestemmingsreserves op de balans, die niet mee tellen voor de vaststelling van de dekkingsgraad van het pensioenfonds. Het betreft: • Vut-bestemmingsreserve MOS Met de middelen van de Vut-bestemmingsreserve kan een deel van de pensioenpremie voor de groep MOS gefinancierd worden, waardoor de in rekening te brengen pensioenpremie bij werknemers en werkgevers veriaagd kan worden. Vanaf 2014 bestaat alleen nog de bestemmingsreserve MOS. In 2014 en 2015 kan alleen nog een deel van de pensioenpremie voor MOS deelnemers op deze manier gefinancierd worden. De totaal in rekening te brengen pensioenpremie bij werknemers en werkgevers van de MOS is voor zowel 2014 als 2015 met 1,0% van de pensioengrondslag veriaagd. Langlopende schuld uit hoofde van VPL Uit de langlopende schuld VPL wordt de inkoop voor VPL-pensioen gefinancierd. De langlopende schuld wordt gevoed met de premie voor VPL. Bij de inkoop wordt aangesloten op de wijze van inkoop van de basisregeling, waarbij een ontslagkans van 0% gehanteerd zal worden. De VPL-premie zal jaariijks door sociale partners vastgesteld worden. In 2014 is dat 1,6% van de pensioengrondslag. In 2015 is dat 1,0% van de pensioengrondslag. De langlopende schuld VPL wordt jaarlijks aangepast met "het rendement exclusief rentehedge" van het pensioenfonds. 5.2.1 Minimaal vereist eigen vermogen Het Minimaal Vereist Eigen Vermogen (MVEV) wordt jaariijks vastgesteld overeenkomstig artikel 11 van het Besluit financieel toetsingskader en voldoet daarmee aan de daaromtrent 23
gestelde wettelijke eisen. Het MVEV wordt bepaald door het al dan niet aanwezig zijn van beleggingsrisico's en door beheerslasten en risico's die voortkomen uit de pensioenregeling, waaronder nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidspensioen. Het minimaal vereist eigen vermogen (MVEV) is per ultimo 2014 aldus vastgesteld op 104,3% van de bruto technische voorzieningen van het fonds. Als het eigen vermogen minder is dan het minimaal vereist eigen vermogen voor vijfjaar achtereen, dan is het fonds verplicht om in het vijfde jaar een onvoorwaardelijke korting toe te passen op de pensioenaanspraken en pensioenrechten. Deze onvoorwaardelijke korting wordt zodanig bepaald dat het eigen vermogen gelijk is aan het minimaal vereist eigen vermogen. Deze korting mag uitgesmeerd worden over een periode van maximaal 10 jaar. In dit geval licht het pensioenfonds direct DNB in over de ontstane situatie. 5.2.2 Vereist eigen vermogen Het bestuur streeft ernaar om het aanwezige vermogen in het fonds ten minste gelijk te laten zijn aan de technische voorzieningen plus het Vereist Eigen Vermogen (VEV). Het VEV is het vermogen dat behoort bij de evenwichtssituatie van het pensioenfonds. In die situatie is het eigen vermogen zodanig vastgesteld dat met de wettelijk vastgestelde zekerheidsmaat van 97,5% wordt voorkomen dat het fonds binnen één jaar beschikt over minder middelen dan de hoogte van de technische voorzieningen voor de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst. Het bestuur heeft besloten dat het VEV wordt vastgesteld volgens het standaardmodel van DNB. Het risico van actief beheer heeft een marginaal effect en wordt derhalve op nul gesteld. In het standaard model worden nu de volgende risicofactoren onderscheiden: Renterisico (Si)
- Risico zakelijke waarden (S2)
Het renterisico wordt bepaald aan de hand van het voor het pensioenfonds in termen van netto veriies meest negatieve scenario van een rentestijging c.q. rentedaling op basis van de rentefactoren opgenomen in artikel 1 van bijlage 3 van het document Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling van 19 december 2006. Het aandelen- en vastgoedrisico wordt bepaald aan de hand van een daling van de waarde van de beleggingen in: • aandelen ontwikkelde markten en indirect vastgoed met 30%; • aandelen opkomende markten met 40%; • niet-beursgenoteerde aandelen met 40%; en • direct vastgoed met 15% Bij de bepaling van het totale risico zakelijke waarden wordt rekening gehouden met een correlatie tussen de diverse categorieën van 0,75. Hiertoe wordt de volgende formule gehanteerd:
- Valutarisico (S3)
Het valutarisico wordt bepaald aan de hand van een daling van de waarde van de beleggingen in andere valuta dan de euro. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelde markten (een daling 24
van 20%) en opkomende markten (een daling van 35%). De correlatie tussen individuele valuta in ontwikkelde markten is gelijk aan 0,50, de correlatie tussen individuele valuta in opkomende markten is 0,75. De correlatie tussen het valutarisico voor ontwikkelde markten en opkomende markten is 0,25. - Grondstoffen risico (S4)
- Kredietrisico (S5)
Verzekeringstechnisc h risico (Se)
Liquiditeitsrisico (S7)
Het grondstoffenrisico wordt bepaald aan de hand van een daling van de waarde van de beleggingen in grondstoffen met 35%. Het kredietrisico wordt berekend aan de hand van een scenario waarbij wordt uitgegaan van een stijging van de creditspread van de kredietgevoelige beleggingen van het fonds- De hoogte van de stijging is afhankelijk van de ratingklasse van de beleggingsinstrumenten. Het verzekeringstechnisch risico wordt bepaald volgens een door DNB aangereikt model. Hierin worden drie risicofactoren betrokken die verband houden met stertte te weten procesrisico, TSO en NSA. Het procesrisico neemt af naarmate het deelnemersbestand toeneemt, omdat het sterfteproces dan beter kan worden geschat. De risicofactoren TSO en NSA houden respectievelijk rekening met de onzekerheid in de sterftetrend en met de negatieve stochastische afwijkingen. Dit risico wordt marginaal geacht en wordt bij de berekening op O gesteld. Er is geen sprake van beperkte beschikbaarheid van goed verhandelbare beleggingen om de verwachte kasstromen uit hoofde van de verplichtingen te dekken.
- Concentratierisico (Ss)
Dit risico wordt marginaal geacht en wordt bij de berekening op O gesteld. In de vaststelling van het vereist eigen vermogen voor concentratierisico op basis van de Regeling Pensioenwet wordt ervan uitgegaan dat dit risico bij pensioenfondsen thans niet tot een vermogenseis leidt.
- Operationeel risico
Dit risico wordt marginaal geacht en wordt bij de berekening op O gesteld. Syntrus Achmea beschikt over een ISAE 3402-certificering, een kwaliteitswaarborg voor procesbeheersing en dienstverlening. Op basis hiervan is geen aanleiding om te veronderstellen dat er een verhoogd operationeel risico is.
(Sg)
- Actief beheer risico (SIO)
Het risico van actief beheer is gelijk aan het maximale veriies door actief beheer dat met een waarschijnlijkheid van 2,5% binnen een jaar kan optreden. Dit verlies wordt bepaald met behulp van de exante tracking error. In de berekening worden eveneens de kosten met betrekking tot actief beheer expliciet meegenomen. Voor de berekeningsmethodiek is aangesloten bij de methodiek zoals beschreven in bijlage 2 van de brief van 14 september 2011 van minister Kamp aan de Tweede Kamer over het pensioenakkoord. Deze bijlage "Uitwerking herziening 25
berekeningssystematiek Vereist Eigen Vermogen" geeft aan hoe een eventuele opslag voor actief beheer van de beursgenoteerde zakelijke waarden kan worden berekend. Voor de categorie vastrentende waarden wordt het actief beheer risico afwezig geacht. De SIO wordt als volgt berekend: = - Waarde van de zakelijke waarden * (-1,96 * Tracking Error van de zakelijke waarden - Total Expense Ratio van de zakelijke waarden). Belangrijk element in deze berekening is de zogenaamde Tracking Error (TE). De TE is een maat om het risico van actief beheer te toetsen. Met de TE wordt een indicatie gegeven van de mate van afwijking tussen het rendement van de beleggingsportefeuille en de waardeontwikkeling van de benchmark. Een lagere TE impliceert dat het feitelijke rendement dicht bij de gekozen benchmark ligt, terwijl een hogere TE aangeeft dat het rendement duidelijk van de benchmark afwijkt. In het afgesproken mandaat met Syntrus Achmea Vermogensbeheer is voor aandelen een TE met een 1jaarshorizon van 2% van toepassing. Daarnaast speelt de Total Expense Ratio (TER) van de zakelijke waarden een rol; de TER geeft de totaal in rekening gebrachte kosten van het beleggingsfonds (exclusief transactiekosten). In de berekening wordt een TER van 0,25% meegenomen. Het risico op actief beheer is daarom gelijk gesteld aan 1,2%. De effecten SI tot en met S10 worden gecombineerd tot het VEV aan de hand van onderstaande formule: VEV =.js^^+82^ + 2* 0,40* SI*S2 + ST^ + S/+S^'^+
2* 0,40* S^*S^+ 2*0,50* S2*S^ + S^^ + Sy'^+S^^ + Sg^+S^Q^
Het vereist eigen vermogen bedraagt 19,4% (naar de stand per 1 januari 2015) van de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het fonds. Indien het fondsvermogen lager is dan het gewenste vermogen, is er sprake van een tekort en beschrijft het bestuur in een herstelplan de maatregelen die genomen moeten worden om wel aan de normen van het gewenste vermogen te voldoen. Hierbij worden de wettelijke termijnen in acht genomen. Na goedkeuring door DNB wordt het herstelplan uitgevoerd^ 5.3 Dekkingsgraad Door het fonds worden drie soorten dekkingsgraden gedefinieerd: de actuele dekkingsgraad, de beleidsdekkingsgraad en de reële dekkingsgraad. Actuele dekkingsgraad Deze dekkingsgraad is gelijk aan 100% vermeerderd met - het totale Vereist Eigen Vermogen van het pensioenfonds - de algemene reserve (kan positief of negatief zijn) gedeeld door de technische voorziening.
26
Beleidsdekkingsgraad De beleidsdekkingsgraad betreft de dekkingsgraad waarop beleidsmaatregelen gebaseerd zullen worden. Deze beleidsdekkingsgraad wordt berekend als een voortschrijdend gemiddelde van de actuele dekkingsgraden over 12 maanden. In afwijking van de bovenstaande systematiek kan het pensioenfondsbestuur beslissen om bij de vaststelling van de beleidsdekkingsgraad in 2015, de maanddekkingsgraden in het betreffende kwartaal in 2014 gelijk te stellen aan de dekkingsgraad per het kwartaaleinde. Reële dekkingsgraad Tevens zal de reële dekkingsgraad vanaf boekjaar 2015 door het fonds vastgesteld worden. De reële dekkingsgraad is gedefinieerd als de verhouding tussen het aanwezige vermogen en de technische voorzieningen waarbij in elk kalenderjaar rekening wordt gehouden met voorwaardelijke toeslagveriening. 5.3.1 Herstelplan Primo 2015 lag de beleidsdekkingsgraad (het gemiddelde van de laatste 12 maanddekkingsgraden) lager dan de dekkingsgraad behorende bij het vereist vermogen. Het fonds verkeerde dus in een tekortsituatie. Het fonds heeft daarom een herstelplan moeten opstellen, waaruit blijkt dat het tekort binnen 10 jaar wordt opgeheven. Zolang het fonds een tekort heeft, zal er jaariijks een nieuw herstelplan worden opgesteld. De eventuele te nemen "voorwaardelijke" kortingen zullen worden uitgesmeerd over een periode van 10 jaar. Uit het herstelplan van 2015 blijkt dat er geen korting hoeft te worden toegepast om eind 2024 uit het tekort te komen. 5.4 Financiering / Premiebeleid Het totale budget van sociale partners voor pensioen en VPL bedraagt 18,5% van de pensioengrondslag. Voor 2014 is de VPL bijdrage gelijk aan 1,6% en voor 2015 gelijk aan 1,0% van de pensioengrondslag. De pensioenregeling wordt in 2014 en 2015 gefinancierd met een reglementaire doorsneepremie van 16,9% respectievelijk 17,5% van de pensioengrondslag. De doorsneepremie voor 2016 wordt in november 2015 vastgesteld en wordt gebaseerd op een pensioenleeftijd van 67 jaar. De doorsneepremie is minimaal gelijk aan de gedempte kostendekkende premie. Deze gedempte kostendekkende premie is gebaseerd op het verwachte rendement en de op dat moment geldende uitgangspunten ter bepaling van de technische voorziening. Het verwacht rendement is gebaseerd op de beleggingsmix van het fonds en de bijbehorende rendementen, waarbij de rendementen niet hoger zijn gesteld dan de maximale rendementen zoals voorgeschreven door de Commissie Parameters. Daarnaast wordt er een opslag toegepast in verband met toekomstbestendige toeslagverlening door middel van een toeslagcurve. Deze toeslagcurve is gebaseerd op de prijsinflatie en kent een ingroeipad voor de eerste vijf jaar. Bovenstaande resulteert in een ven^/achte rendementscurve, die wordt gehanteerd voor de berekening van de gedempte kostendekkende premie. De gemiddelde rente behorende bij deze verwachte rendementscurve is gelijk aan 3,1 %. De gedempte kostendekkende premie 2016 bestaat uit de volgende onderdelen: a) De actuariële inkoop van onvoorwaardelijke onderdelen b) Opslag in verband met toekomstbestendige toeslagveriening 27
c) Opslag voor premievrijstelling bij invaliditeit van 0,25% d) Opslag voor kosten van 8^% Indien de gedempte kostendekkende premie zoals bovenstaand beschreven lager is dan de gedempte kostendekkende premie op basis van de venwachte rendementescurve zónder opslag in verband met toekomstbestendige toeslagveriening, maar inclusief opslag voor solvabiliteit, dan wordt de gedempte kostendekkende premie gelijk gesteld aan deze hogere premie. Voor 2015 is dit niet het geval. 5.5 Haalbaarheidstoets Met de haalbaarheidstoets monitort het fonds of het venwachte pensioenresultaat en het pensioenresultaat in het slechtweerscenario (zoals voorgeschreven in de Pensioenwet) in lijn zijn met de door het fonds zelf gekozen ondergrenzen hiervoor. Deze zelf gekozen ondergrenzen moeten passen binnen de door het fonds vastgestelde risicohouding (artikel102 Pw). De kwantitatieve normen die worden gehanteerd bij de haalbaarheidstoets zijn gerelateerd aan de beschreven risicohouding in paragraaf 5.6. Deze kwantitatieve normen zijn vastgesteld door het bestuur van het pensioenfonds in samenspraak met de sociale partners en het verantwoordingsorgaan. De ondergrens van het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau vanuit de feitelijke financiële positie is in dat kader gesteld op 90%. Daarnaast is de maximale afwijking van dit pensioenresultaat op fondsniveau in het slechtweerscenario gesteld op 45%. Vanuit het vereist eigen vermogen bedraagt de ondergrens van het pensioenresultaat 90%. Procedure jaariijkse haalbaarheidstoets en aanvangshaalbaarheidstoets De haalbaarheidstoets bestaat uit de aanvangshaalbaarheidstoets en de jaariijkse haalbaarheidstoets. De aanvangshaalbaarheidstoets is begin 2015 voor het eerst uitgevoerd en vastgesteld naar aanleiding van invoering van het nieuwe FTK per 1 januari 2015. De aanvangshaalbaarheidstoets zal opnieuw worden uitgevoerd en vastgesteld als het fonds besluit een nieuwe pensioenregeling uit te voeren of als er sprake is van significante wijzingen in de huidige pensioenregeling. De rapportagedatum is 1 januari van het boekjaar waarin de nieuwe regeling wordt ingevoerd of de wijziging van de huidige plaatsvindt, en de resultaten worden bij DNB ingediend maximaal één maand nadat het fonds heeft besloten tot invoering van de nieuwe regeling of wijziging van de huidige regeling. De jaariijkse haalbaarheidstoets wordt jaariijks uitgevoerd en vastgesteld en heeft eveneens als rapportagedatum 1 januari. De jaariijkse haalbaarheidstoets wordt uitgevoerd op basis van de gegevens die ten grondslag liggen aan de staten en wordt tegelijkertijd met die staten ingediend bij DNB. Indiening bij DNB vindt plaats via staat J702. De ondergrenzen gehanteerd in de aanvangshaalbaarheidstoets van 2015 zijn vastgesteld in overleg met de sociale partners en het verantwoordingsorgaan. Bij eventueel toekomstig uit te voeren aanvangshaalbaarheidstoetsen zullen deze ondergrenzen opnieuw worden vastgesteld in overleg met de sociale partners en het verantwoordingsorgaan. Indien uit de jaariijkse haalbaarheidstoets blijkt dat de ondergrenzen worden overschreden informeert het bestuur de sociale partners en het verantwoordingsorgaan en treedt met hen in overieg om tot passende maatregelen te komen.
^ De opslag voor toekomstige kosten wordt jaarlijks met 2% verhoogd van 4% in 2014 tot 10% vanaf 2017. 28
5.6 Risicohouding De risicohouding van een fonds, bedoeld in artikel 102a van de Pensioenwet wordt gedefinieerd als: • •
de mate waarin een fonds, na overleg met sociale partners en het verantwoordingsorgaan, bereid is risico's te lopen én de mate waarin het fonds risico's loopt gegeven de kenmerken van het fonds.
Derisicohoudingvan het fonds voldoet aan de prudent person regel en komt voor de lange termijn tot uitdrukking in de door het fonds gekozen ondergrenzen in het kader van de haalbaarheidstoets en voor de korte termijn in de hoogte van het vereist eigen vermogen of een bandbreedte hiervoor. Voor de lange termijn (de ondergrenzen) De aanvangshaalbaarheidstoets, uitgevoerd in 2015, geeft de volgende uitkomsten: De mediaan van het venwacht pensioenresultaat op fondsniveau startend vanuit een dekkingsgraad die gelijk is aan de vereiste dekkingsgraad bedraagt 98%. Dit ligt hoger dan de vastgestelde ondergrens van 90%. • Het verwacht pensioenresultaat op fondsniveau startend vanuit de feitelijke dekkingsgraad bedraagt 95%. Dit ligt hoger dan de vastgestelde ondergrens van 90%. • De afwijking van de mediaan bedraagt 40% op fondsniveau startend vanuit de feitelijke dekkingsgraad en is daarmee kleiner dan de maximaal toegestane afwijking van 45%. De afgesproken ondergrenzen hebben uitdrukkelijk een signaalfunctie. Worden de ondergrenzen overschreden dan geeft dit aanleiding tot nieuw overteg tussen bestuur en sociale partners. Voor de korte termiin (bandbreedte VEV) Het vereist eigen vermogen bedraagt eind juni 21%. De bandbreedte rondom het vereist eigen vermogen is bedoeld om uitvoering te geven aan het feitelijke beleggingsbeleid binnen de toegestane bandbreedtes rondom het strategische beleid. De toegestane bandbreedte bedraagt 3%-punt naar boven en 3%-punt naar beneden.
29
6. Beleggingsbeleid 6.1 Beleggingsdoelstelling Teneinde de beoogde pensioenuitkering op korte en lange termijn te realiseren, wenst het bestuur de toevertrouwde middelen op een verantwoorde en solide wijze te beleggen. De doelstelling van het beleggingsbeleid is het beheren van de beleggingen zodanig dat mede met de beleggingsresultaten kan worden voldaan aan de pensioenverplichtingen en de indexatie-ambitie van het fonds. Het pensioenfonds belegt vanuit de 'prudent person'. Hierbij moeten de beleggingen voldoen aan kwalitatieve beginselen van veiligheid, kwaliteit en spreiding van risico's. Dit houdt onder andere in dat het beleggingsbeleid wordt afgestemd op de verplichtingenstructuur van het pensioenfonds tegen marktwaarde. Hierbij wordt rekening gehouden met de wettelijke eisen die onder het financieel toetsingskader aan het beleggingsbeleid en risicomanagement worden gesteld. DNB houdt hier toezicht op. Het beleggingsbeleid wordt ook beschreven in de 'Verklaring inzake de beleggingsbeginselen' die als bijlage aan de Abtn is toegevoegd. 6.2 Strategisch balans- en beleggingsbeleid In deze paragraaf wordt het balans- en beleggingsbeleid beschreven zoals vastgelegd in de jaartijks vastgestelde beleggingsplan en beleggingsrichtlijnen. Deze zijn mede gebaseerd op de investment beliefs van het fonds en op een ALM studie die in 2011 is uitgevoerd. De beleggingsrichtlijnen zijn integraal als bijlage bij deze Abtn gevoegd. 6.3 beleggingsproces a) Beieggingscycius en beleggingsplan Het beleggingsbeleid van het pensioenfonds is gebaseerd op een aantal principes of investment beliefs die door het fonds zijn vastgesteld. Deze zijn opgenomen in de Verklaring beleggingsbeginselen die is opgenomen als bijlage bij deze Abtn. Het beleggingsproces bestaat uit de stappen zoals afgebeeld in de onderstaande figuur. ALM
Portefeuilieconstructie
Asset allocatie op hoofdlijnen en risicoafdekkirg
I
Verfijnde asset allocatie
ALM portefeuille
strategische iportefeuille
feitelijke portefeuille
ormportefeuille implementatie
[
Allocatie vermogen naar fondsen/mandaten en managers
Beleggingsrichtlljnen
Vastlegging nomnportefeuille, balansbeleid, benchmarks, risicobeheersing
30
Het door het fonds gehanteerde risicoprofiel en de beleggingsbeginselen zijn de basis onder de beleggingscyclus. Deze zijn elders in de deze ABTN (of de bijlage ervan) beschreven. ALM Het bestuur stelt het strategische beleggingsbeleid voor een langere periode vast, in beginsel voor een periode van maximaal drie jaar. Bij grote wijzigingen, in marktomstandigheden of de situatie van het fonds, kan het bestuur het beleid ook tussentijds aanpassen. De ALM studie is voor het laatst uitgevoerd in het voorjaar van 2015 Het doel er van is toetsing van de premie- en indexatiebeleid en bepaling van asset-allocatie en risicoafdekking op hoofdlijnen. De uitkomsten wordén getoetst onder verschillende economische aannames en stress-scenario's. Portefeuilleconstructie Op basis van de uitkomst van de ALM studie wordt een verfijning naar beleggingscategorieën gemaakt. Dit gebeurt op zowel kwalitatieve als kwantitatieve gronden. Van alle potentiële beleggingscategorieën is een kwalitatieve afweging gemaakt wat het mogelijke doel er van is in de beleggingsportefeuille en hoe deze zich verhouden tot de beleggingsbeginselen. Onderwerpen die daarbij aan de orde komen zijn: - Welke vermogenscategorieën en type financiële instrumenten zijn acceptabel gezien de specifieke situatie van het fonds? Hoe wordt het vermogen over de verschillende beleggingscategorieën verdeeld (de strategische portefeuille)? - Wat zijn de risico's van de beleggingscategorieën en zijn deze acceptabel? Hoe worden de beleggingen geografisch gespreid? - Hoe luiden de benchmarks van de verschillende marktportefeuilles en - waar relevant de daarbij behorende duration? De uitkomst van de portefeuilleconstructie is de strategische beleggingsmix. Beleggingsplan en -richtliinen De uitkomsten en mandatering van het balans- en beleggingsbeleid wordt vastgelegd in het beleggingsplan en -richtlijnen. Ondenwerpen die daarbij aan de orde komen zijn: - Wat is de jaariijkse normportefeuille voor categorieën en regio's - Is er ruimte voor tactisch beleid of niet? Hoe wordt het rente- en valutahedge beleid geïmplementeerd en hoe wordt de risicoruimte ervan effectief begrensd? - Wat is de doelstelling en benchmark van de operationele uitvoerders Hoe worden financiële risico's beheerst? - Voor welke beleggingstitels en instrumenten gelden eventuele restricties ten aanzien van de kredietwaardigheid? - Hoe wordt verantwoord beleggen geïmplementeerd? - Wat zijn de onderwerpen op de beleggingsagenda van het bestuur voor het komende jaar? Implementatie Gegeven de normportefeuille wordt door operationele managers invulling gegeven aan de beleggingen. De selectie en monitoring van de operationele managers is uitbesteed aan SAVB. Voor de selectie- en monitoring wordt een vastomlijnd proces gevolgd. OndenA^erpen die daarbij aan de orde komen zijn: - Wat zijn de exacte mandaatrichtlijnen per operationele manager en hoe sluiten deze aan op de beleggingsrichtlijnen van het fonds? - Wat is derisicoruimtevoor de operationele uitvoerders en hoe wordt deze effectief begrensd? - Op welke wijze wordt gerapporteerd zodanig dat bestuur van het fonds goede (stuur)informatie heeft. 31
b) Resultaatevaiuatie Elk kwartaal wordt in een rapportage door SAVB het volgende vastgelegd: • • • • • • •
de ontwikkeling van de dekkingsgraad gedurende het kwartaal; de behaalde rendementen in het kwartaal en vanaf ultimo vorig jaar per beleggingscategorie, inclusief de derivatenportefeuilles; een toelichting op het rendement, het gevoerde beleid en de risicometing; een toelichting en beoordeling van de operationele managers; de omvang van de beleggingen per beleggingscategorie; een overzicht van de aan- en verkopen; en een portefeuille overzicht op regelniveau.
Elke maand wordt in een rapportage door SAVB het volgende vastgelegd: • •
een risicorapportage; een portefeuilleoverzicht en rendementsoverzicht verstrekt.
6.4 Beleggingsorganisatie De verantwoordelijkheden omtrent inrichting en uitvoering van beleggingsbeleid kent grofweg drie lagen: het bestuur, de fiduciair beheerder en de operationele vermogensbeheerders. Het bestuur van het pensioenfonds is verantwoordelijk voor vaststelling van het strategische balans- en beleggingsbeleid. Hieronder wordt onder meer verstaan het doel en de stijl van het beleggingsbeleid, de beleggingsbeginselen, de jaariijks vast te stellen normportefeuille en bandbreedtes, de benchmarks en het proces rond selectie en aanstelling van de operationele vermogensbeheerders. Hierbij laat het bestuur zich primair adviseren door een extern adviseur en door de Fiduciair beheerder. Strategisch Pensioenmanagement (SPM) van Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. (SAVB). De Fiduciair beheerder is verantwoordelijk voor: -
advies rond balans- en beleggingsbeleid binnen het gegeven mandaat voor integrale aansturing, beheersing en rapportage van de portefeuille (advies over) selectie en monitoring van operationele vermogensbeheerders. Rapportage van risico's en performance totale portefeuille Risicomanagement Bewaken van restricties en mandaatcompliance
De operationele vermogensbeheerders zijn verantwoordelijk voor uitvoering van het operationeel beleggingsbeleid binnen het aan hen gegeven mandaat. De operationele vermogensbeheerders rapporteren aan de Fiduciair beheerder. Het fonds beschikt over diverse operationele managers waarvan de naam per mandaat/beleggingsfonds is vastgelegd in de beleggingsrichtlijnen van het pensioenfonds. Aanpassingen van de beleggingsrichtlijnen kunnen alleen door het bestuur worden aangebracht, welke wordt geadviseerd door de commissie vermogensbeheer. 6.5 Waarderingsgrondslagen van de beleggingen In overeenstemming met de Pensioenwet worden beleggingen gewaardeerd op reële waarde. Participaties in beleggingspools en -instellingen worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grondslagen voor die onderiiggende beleggingen. 32
Algemeen De beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde. Participaties in beleggingspools en instellingen die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort beleggingen worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grondslagen voor die onderiiggende beleggingen (look-through benadering). Vorderingen en schulden uit beleggingen welke samenhangen met een specifieke beleggingscategorie worden onder beleggingsdebiteuren dan wel -crediteuren opgenomen in de betreffende beleggingscategorie. Vastgoedbeleggingen Beleggingen in direct vastgoed worden gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs inclusief transactiekosten, vervolgwaardering geschiedt tegen de reële waarde. De reële waarde wordt gebaseerd op taxatiewaarde. De taxaties worden verricht door onafhankelijke deskundigen. Indien daartoe aanleiding is, wordt bij de waardering rekening gehouden met de feitelijke verhuursituatie en/of renovatieactiviteiten. Resultaten door wijziging in reële waarde worden in de staat van baten en lasten verantwoord. Elk kwartaal wordt circa 25% van de vastgoedportefeuille extern getaxeerd door een erkende taxateur conform de richtlijnen van de vermogensbeheerder. Deze richtlijnen sluiten aan bij de ROZ/IPD-index. Het overige deel van de portefeuille wordt per kwartaal gewaardeerd op basis van interne indexering. Deze is gebaseerd op externe taxaties per sector per kwartaal. Ten aanzien van de waardering per 31 december is voor de objecten die niet extern getaxeerd zijn, in het laatste kwartaal een update van de externe taxateur ontvangen. De actuele waarde van de vastgoedfondsen die in internationaal vastgoed beleggen worden gewaardeerd op basis van de door de Onderiiggende Vastgoedfondsen opgegeven beleggingswaarden van die fondsen, zoals deze op het moment van waardering aan de Beheerder ter beschikking staan. Overige vermogensbestanddelen van het Fonds worden gewaardeerd volgens algemeen aanvaarde verslaggevingsgrondslagen. De internationale beleggingen zijn allemaal in een fund-to-fund structuur opgezet en afhankelijk van het onderiiggende fonds wordt de taxatie lx per kwartaal, lx per jaar, of anders uitgevoerd. Hier is geen algemene afspraak over. Wel analyseert de vermogensbeheerder te allen tijde de waarde mutaties elk kwartaal en zal bij grote sprongen altijd navraag doen bij het betreffende onderiiggende fonds. Onroerend goed in ontwikkeling wordt gewaardeerd op basis van kostprijs of lagere reële waarde. De kostprijs zijn de gedane uitgaven, inclusief bouwrente. Na oplevering worden (her)ontwikkelde objecten naar reële waarde gehenwaardeerd. Aandelen De reële waarde van niet beursgenoteerde participaties is bepaald op basis van de laatst bekende intrinsieke waarde. Dit is het aandeel in het zichtbare eigen vermogen. Private equity beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde, zijnde de intrinsieke waarde. Deze waarde wordt ontleend aan de meest recente rapportages van de fundmanagers en de fund-of-fund-managers, gecorrigeerd voor kasstromen in de pertode tot balansdatum. Daarnaast wordt bij de waardering rekening gehouden met eventuele negatieve gevolgen van materiële gebeurtenissen in het verslagjaar na ontvangst van deze rapportages. De managers bepalen de intrinsieke waarde op basis van lokale wet- en regelgeving. Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd op reële waarde. De reële waarde is de per balansdatum geldende beurskoers. Niet beursgenoteerde vastrentende waarden worden gewaardeerd tegen reële waarde. Deze waarde wordt bepaald door de te ontvangen kasstromen (rente, aflossingen en verwachte boeterente bij vervroegde aflossingen) contant te maken op basis van geldende marktrente, waarin opgenomen een opslag voor, debiteurenrisico en liquiditeitsrisico. Participaties in beleggingsfondsen die beleggen in 33
hypothecaire leningen worden gewaardeerd tegen actuele waarde. De actuele waarde is berekend door middel van de "discounted cash flow"-methode (hierna: DCF-model). Bij de actuele waarde berekening is uitgegaan van een aantal parameters c.q. veronderstellingen met betrekking tot de disconteringsvoet en de verwachte kasstroom. De disconteringsvoet bestaat uit een basisrente gelijk aan de euroswapcurve plus opslagen voor type onderpand, soort financiering en risicocategorie. De verwachte kasstroom is de te ontvangen rente en aflossing op basis van het gewogen gemiddelde moment van ontvangst inclusief het vervroegd aflossingsrisico. De gehanteerde parameters in het DCF-model zijn ultimo boekjaar geactualiseerd. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, zijnde de marktwaarde van het contract. Voor beursgenoteerde contracten is dit de beurskoers per balansdatum. Voor niet beursgenoteerde contracten is de waardering gebaseerd op beschikbare marktinformatie als input voor gehanteerde waarderingsmodellen. Creditposities in derivaten worden separaat verantwoord onder de overige schulden. Overige beleggingen Niet beursgenoteerde belangen in infrastructuur en grondstof -beleggingen worden gewaardeerd op het aandeel in de reële waarde van de onderiiggende beleggingen, de overige onderiiggende activa en de onderiiggende verplichtingen. Geldmarktbeleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde, zijnde de contante waarde van de toekomstige kasstromen (rente en aflossing). Posities in rekening courantsaldi worden tegen verkrijgingsprijs gewaardeerd.
34
7. Financiële sturingsmiddelen 7.1 Financieel crisisplan In dit hoofdstuk zijn de financiële sturingsmiddelen opgenomen die kunnen worden ingezet. Hoe het bestuur deze sturingsmiddelen inzet ten tijde van een crisissituatie is beschreven in het financieel crisisplan. Dit financieel crisisplan is opgenomen als bijlage bij deze Abtn. 7.2 Beleggingsbeleid Het beleggingsbeleid is beschreven in hoofdstuk 6. 7.3 Premiebeleid De pensioenregeling wordt door sociale partners vastgesteld. Het bestuur laat sociale partners weten voor welke premie zij deze regeling in uitvoer kan nemen. Sociale partners stellen dan in principe deze premie ter beschikking. Het bestuur zal echter, in situaties waarin sociale partners niet in staat zijn om in onderiinge samenspraak de regeling dan wel de premie aan te passen aan de eisen van wet- en regelgeving haar eigen verantwoordelijkheid nemen en de pensioenregeling voor toekomstige opbouw of de premie zelfstandig aanpassen. Jaarlijks beoordeelt het bestuur of de premie kostendekkend is en voldoet aan de wettelijke voorschriften. Indien nodig wordt de premie aangepast. Van de wettelijke mogelijkheid van terugstorting maakt het pensioenfonds geen gebruik. 7.4 Toeslagbeleid Het fonds beslist jaariijks of en in hoeverre een toeslag op pensioenaanspraken en pensioenrechten van de (gewezen) deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden kan worden toegekend. Alleen als en voor zover de middelen van het fonds toereikend zijn voor een toeslag, wordt deze toegekend. De toeslagverlening op pensioenaanspraken en pensioenrechten is voorwaardelijk. Voor deze voorwaardelijke toeslagveriening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. Het toeslagbeleid is gebaseerd op toekomstbestendige toeslagverlening. De hoogte van de toeslag is afhankelijk van de beleidsdekkingsgraad en de toeslagambitie. Voor de deelnemers als voor de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden is de toeslagambitie gelijk aan het CBS-consumentenprijsindexcijfer, alle huishoudens afgeleid, over de periode van juli tot juli voorafgaand aan 1 oktober. De bovengrens waarbij maximale toeslag verleend mag worden is afhankelijk van de rentetermijnstructuur. De bovengrens gebaseerd op de rentetermijnstructuur van 1 januari 2015 is gelijk aan 129% Het toeslagbeleid kent eveneens een inhaalindexatie, deze luidt als volgt: Indien na de toeslagveriening de beleidsdekkingsgraad hoger is dan de bovengrens waarbij maximale toeslag verieend mag worden (gebaseerd op toekomstbestendige indexatie) kan een inhaaltoeslag worden toegekend. Het verschil tussen het feitelijk aanwezige eigen vermogen (afgemeten aan de beleidsdekkingsgraad) en het vermogen behorende bij de bovengrens kan voor een vijfde deel worden aangewend voor inhaaltoeslagen. Er geldt geen maximumtermijn waarbinnen teruggekeken wordt naar de gemiste toeslagen. 35
Het bestuur stelt, gehoord de actuaris én als de middelen van het fonds het toelaten, jaariijks de verhoging van de pensioenaanspraken van actieve en gewezen deelnemers en van de ingegane pensioenen vast. 7.5 Verlaging van aanspraken en ingegane pensioenen Uit het herstelplan kan blijken dat er maatregelen benodigd zijn om te zorgen voor een vermogen aan het einde van de herstelperiode dat voldoet aan de eisen van het vereist eigen vermogen. Zoals in het crisisplan beschreven is één van de maatregelen het veriagen van de opgebouwde (en mogelijk al in uitkering zijnde) pensioenaanspraken. Eventuele veriagingen zullen worden uitgesmeerd over een periode van 10 jaar. Het bestuur zal zich bij een eventuele veriagingsmaatregel houden aan de voorschriften van wet- en regelgeving. 7.6 Herstel van verlaagde aanspraken en gemiste toeslagen Het fonds stelt zich op het standpunt dat het veriagen van aanspraken en het niet toekennen van toeslagen noodzakelijk waren om weer een gezonde financiële situatie te krijgen en daarna met een schone lei verder te kunnen. Het fonds heeft niet de expliciete ambitie dat toekomstige overrendementen worden bestemd voor herstel van veriaagde aanspraken op individueel niveau. In directe zin is er dus geen sprake van herstel. Indien de financiële positie van het fonds het toelaat, zijn bovengemiddelde toeslagen mogelijk die indirect kunnen zorgen voor herstel van veriagingen en/of niet toegekende toeslagen. Dit beleid kan te allen tijde door het bestuur voor alle deelnemers en gewezen deelnemers en pensioengerechtigden worden aangepast.
36
8. Toekomstvisie Het bestuur van het pensioenfonds voert besprekingen met andere bedrijfstakpensioenfondsen over een mogelijke vorm van samenwerking of samengaan. Deze hebben vooralsnog niet tot een concreet resultaat geleid. Ook in 2015 komt dit onderwerp nadrukkelijk in de bestuursvergaderingen terug.
Plaats: De Meern
Datum: 21 september 2015
M.G. Hoekenga-ldema voorzitter
A.J.A. Nuijten-van Aard 'secretaris
37
BULAGE 1
UITBESTEDINGSBELEID
Inleiding Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoenmakerij (verder: het pensioenfonds) heeft (delen van) haar bedrijfsprocessen en -activiteiten uitbesteed aan andere partijen. Onder uitbestede activiteiten verstaat het fonds in ieder geval uitbesteding van de pensioenuitvoering, uitbesteding van het vermogensbeheer en (incidentele) uitbesteding van alle overige activiteiten waarvan het bestuur van het pensioenfonds het zinvol acht om onderhavig uitbestedingsbeleid te betrekken. Aan uitbesteding is voor het pensioenfonds een aantal risico's verbonden. Het bestuur van het fonds heeft daarom beleid vastgesteld met betrekking tot de beheersing van risico's die samenhangen met de uitbesteding van (delen van) bedrijfsprocessen en -activiteiten. Het bestuur van het fonds is en blijft te allen tijde verantwoordelijk voor de beheersing van het te voeren beleid, ook voor het gedeelte van de werkzaamheden dat is uitbesteed. Het uitbestedingsbeleid van het fonds is in overeenstemming met artikel 34, 105, 143 en 145 van de Pensioenwet (Pw), de artikelen 12, 12 en 14 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Besluit Pw). Alsmede met de artikelen 18, 19, 20, 21, 21a en 29 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen (Besluit FTK). 1. Definities •
Uitbesteden/uitbesteding: het onderbrengen van (delen van) een bedrijfsproces of bedrijfsactiviteit die behoort bij de uitvoering van de pensioenregeling van het pensioenfonds bij een externe partij.
•
Belanghebbenden: de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden en werkgevers.
•
Uitbestedingsrelatie: de natuuriijke- of rechtspersoon aan wie het pensioenfonds heeft uitbesteed.
2. Overwegingen voor een uitbestedingsbeleid •
Bij het pensioenfonds is de uitvoering van de pensioenregeling ondergebracht. Een deel van de bedrijfsprocessen en -activiteiten dat nodig is voor deze uitvoering, heeft het pensioenfonds uitbesteed aan externe partijen.
•
Aan uitbesteding zijn voor het pensioenfonds risico's verbonden. Het pensioenfonds moet en wil zicht hebben op de risico's van uitbesteding. Het pensioenfonds wil zorgen voor een permanente beheersing van de aan uitbesteding verbonden risico's. 38
Het pensioenfonds acht het daarom van belang dat op voorhand criteria worden vastgesteld die bij de selectie van de uitbestedingsrelaties gelden en dat de normen zijn vastgelegd die bij de bewaking van de kwaliteit van dé uitvoering van de uitbestede werkzaamheden gelden.
3. Doel van het uitbestedingsbeleid Het bestuur streeft de doelstellingen van het pensioenfonds na, inzake betrouwbaarheid, integriteit en kwaliteit van de dienstveriening. Het doel van het uitbestedingsbeleid is het waarborgen van de continuïteit en de constante kwaliteit van de dienstveriening. Hiermee blijven de reputatie en de integriteit van het fonds gewaarborgd. De belangen van belanghebbenden mogen geen gevaar lopen doordat het pensioenfonds delen van haar bedrijfsprocessen en/of -activiteiten heeft uitbesteed. 4. Reikwijdte van het uitbestedingsbeleid Het uitbestedingsbeleid is van toepassing op alle naar het oordeel van het bestuur uitbestede bedrijfskritische of belangrijke activiteiten en processen van het pensioenfonds. Het uitbestedingsbeleid is van toepassing op alle bestaande en/of nieuwe uitbestedingsovereenkomsten gedurende de gehele looptijd van deze overeenkomsten. Het pensioenfonds behoudt zich het recht voor om bij incidentele uitbesteding en/of uitbesteding van minder omvangrijke (deel)activiteiten het uitbestedingsproces aan te passen. 5. Werkzaamheden die niet uitbesteed mogen worden De volgende werkzaamheden mogen op grond van artikel 34 van de Pw en artikel 12 van het besluit Pw niet worden uitbesteed: a. taken en werkzaamheden van personen die het dagelijks beleid bepalen, daaronder mede verstaan het vaststellen van beleid en het afleggen van verantwoording over het gevoerde beleid; b. werkzaamheden waarvan de uitbesteding de verantwoordelijkheid van de uitvoerder voor de organisatie en beheersing van bedrijfsprocessen en het toezicht daarop kan ondermijnen; c. indien de uitbesteding een belemmering kan vormen voor een adequaat toezicht op de naleving van het bij of krachtens de van toepassing zijnde wet- en regelgeving bepaalde. 6. Verantwoordelijkheid bestuur Het bestuur van het pensioenfonds blijft eindverantwoordelijk voor en behoudt volledige zeggenschap over de uitbestede activiteiten of processen. Dit geldt ook onverminderd wanneer uitbesteding plaatsvindt van derden aan weer andere partijen. 39
7. Uitgangspunten bij uitbesteding •
Het pensioenfonds gaat over tot uitbesteding van bedrijfsprocessen en/of bedrijfsactiviteiten indien hierdoor de bedrijfsvoering van het pensioenfonds effectiever en efficiënter wordt.
•
Het pensioenfonds legt vast welke werkzaamheden structureel en incidenteel zijn uitbesteed en de ovenwegingen die daaraan ten grondslag liggen. Via het jaarverslag is informatie over de structurele uitbesteding beschikbaar voor belanghebbenden.
•
Uitbesteding verlegt de plaats van uitvoering van werkzaamheden, maar niet de eindverantwoordelijkheid daarvoor. Die blijft altijd bij het pensioenfonds.
•
Het pensioenfonds behoudt te allen tijde de volledige zeggenschap over de uitbestede werkzaamheden en heeft te allen tijde de mogelijkheid om wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden geschiedt.
•
Het pensioenfonds houdt zich bij de uitbesteding aan de daarvoor geldende wet- en regelgeving en ziet er op toe dat ook de uitbestedingsrelatie zich houdt aan de weten regelgeving die voor de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden geldt.
•
Het pensioenfonds selecteert een uitbestedingsrelatie op basis van objectief vast te stellen criteria zoals kwaliteit, prijs en marktconformiteit.
•
Bij de keuze van een uitbestedingsrelatie houdt het pensioenfonds rekening met de toekomstige ontwikkelingen van het fonds.
•
De uitbestedingsrelatie voldoet aan de in dit document gestelde criteria. Het pensioenfonds laat de uitkomst van het selectieproces zo nodig toetsen door een onafhankelijke externe adviseur.
•
Het uitbestedingsbeleid wordt bij wijziging vooraf getoetst en eenmaal in de twee jaar getoetst door de Compliance Officér van het pensioenfonds.
•
Het uitbestedingsbeleid wordt elke twee jaar door het bestuur geëvalueerd. Bij de evaluatie zal tevens worden nagegaan of de uitvoerder nog voldoet aan de oorspronkelijk gestelde eisen, zoals vermeld in paragraaf 12;
•
Er worden afspraken gemaakt over de wijze waarop een overeenkomst wordt beëindigd, en over de wijze waarop wordt gewaarborgd dat het pensioenfonds de werkzaamheden na beëindiging van een overeenkomst weer zelf kan uitvoeren of door een andere derde kan laten uitvoeren;
40
•
Bij het afscheid van een uitbestedingsrelatie wordt een exitgesprek gevoerd.
•
Niet uitbesteed worden bestuuriijke taken en werkzaamheden, zoals het vaststellen van het (dagelijks) beleid en het afleggen van verantwoording daarover (zie paragraaf 5). ,
8. Risicoanalyse Alvorens activiteiten of processen worden uitbesteed voert het pensioenfonds een systematische analyse uit van de risico's met de uitbesteding samenhangen en legt deze vast. In deze analyse wordt minstens opgenomen: a. b. c. d.
een beschrijving van de uit te besteden bedrijfsactiviteiten of -processen; de té venwachten impact van uitbesteding van de bedrijfsactiviteiten of -processen; een kosten-baten analyse van de uitbesteding van die bedrijfsactiviteiten of- processen; een analyse van de financiële en niet financiële risico's en de vereiste toezichtmaatregelen; e. afspraken over de wijze waarop de uit te besteden activiteiten of processen worden uitgevoerd.
9. Scheiding van functies Bij iedere uitbesteding is het uitgangspunt dat werkzaamheden op het gebied van strategische advisering, uitvoering, monitoring en controle bij verschillende onafhankelijk van elkaar opererende professionele partijen neergelegd worden. Dit in het kader van scheiding van functies. 10. Belangenverstrengeling Bij besluitvorming omtrent uitbesteding wordt artikel 6 van de gedragscode in acht genomen met betrekking tot het melden van een (potentieel) belangenconflict. Hiermee wordt voorkomen dat een besluit wordt genomen op basis van ander belangen dan die van het pensioenfonds, of de schijn hiervan wordt gewekt. 11. Selectieproces Het pensioenfonds waarborgt een effectief selectieproces. Dit proces omvat in ieder geval de volgende onderdelen: a. b. c. d.
Risicoanalyse; Longlist; Request for Information (Rfl); Shortlist; - 41
e. f. g. h.
Reguest for Proposal (RfP); Selectiebesluit; Onderhandelingen; Opstellen overeenkomst.
12. Criteria voor selectie De uitbestedingsrelatie voldoet, mits relevant, in ieder geval aan de volgende eisen: •
is aantoonbaar financieel gezond;
•
beschikt over de vereiste operationele en technische vaardigheden, kwaliteitsnormen, goede naam en competenties;
•
waarborgt continuïteit van dienstverlening;
•
beschikt over een ISAE 3402 verklaring of een gelijkwaardige certificering of een gelijkwaardige zekerheid. Deze dient van toepassing te zijn op de uitbestede procéssen;
•
beschikt over de benodigde vergunningen;
•
voldoet aan de algemene kwaliteitsnormen geldend voor de specifieke beroepsgroep;
•
kan en wil het pensioenfonds in staat stellen om blijvend te voldoen aan het bij of krachtens de van toepassing zijnde wet- en regelgeving bepaalde;
•
op verzoek van de toezichthouder(s) van het pensioenfonds worden relevante gegevens ter beschikking gesteld aan deze toezichthouder(s) en informeert het bestuur van het pensioenfonds hierover;
•
de mogelijkheid voor de toezichthouder(s) om onderzoek ter plaatse te doen of te laten doen;
•
beschikt over een adequate eigen integriteitsregeling, klokkenluidersregeling en gedragscode die voldoet aan de eisen van het pensioenfonds en heeft een beloningsbeleid vastgesteld dat in overeenstemming is met de daarvoor geldende wet- en regelgeving of de door de toezichthoudende instantie geldende eisen of normen.
13. Waarborgen kwaliteit en continuïteit Het pensioenfonds legt vast voor welke uitbestedingsrelatie het heeft gekozen en welke overwegirtgen daaraan ten grondslag liggen. De kaders waarbinnen de werkzaamheden zijn 42
uitbesteed, zijn vastgelegd in een uitbestedingsovereenkomst, waarin een heldere en expliciete taak- en rolverdeling is opgenomen. Gedurende de periode van uitbesteding dient het uitbestedingsproces te worden gecontroleerd, zodat de kwaliteit en continuïteit zijn gewaarborgd. Waarborging van het proces vindt plaats door gelijktijdig met het afsluiten van de uitbestedingsovereenkomst een dienstverteningsovereenkomst (DVO) op te stellen. In deze DVO worden de specifieke taken, bemensing, op te leveren producten, kwaliteits- en serviceniveau, tijdsafspraken en boetebedingen opgenomen. Ten aanzien van specifieke werkzaam (pensioenbeheer, vermogensbeheer, vastgoedbeheer, custodian) kunnen de te leveren prestaties nog nader in de bijlagen van de DVO omschreven zijn. In de DVO zijn in ieder geval de volgende voonwaarden opgenomen: a. vertrouwelijke gegevens, waaronder persoonsgegevens, worden conform wettelijke voorschriften gewaarborgd; b. informatieverstrekking naar verschillende opdrachtgevers vindt gescheiden plaats; c. gegevens en bestanden van het fonds worden beveiligd en toegangsrechten en autorisaties worden op adequate wijze aan betrokken medewerkers verstrekt; d. de inrichting van de systemen is zodanig dat de continuïteit van de dienstveriening niet in gevaar komt en dat bij onvoorziene omstandigheden een adequaat noodsysteem in werking treedt; e. indien de overeenkomst niet nagekomen wordt door één van de partijen treedt een procedure in werking met betrekking tot de niet-nakoming van de overeenkomst, zoals in het contract of de dienstverteningsovereenkomst is vastgelegd; f. de ohristandigheden, waaronder de overeenkomst beëindigd kan worden en het financieel en uitvoeringstechnisch waarborgen van die beëindiging. 14. Toetsing Het pensioenfonds toetst periodiek of de wijze waarop de uitbestede bedrijfsactiviteiten en processen worden uitgevoerd in overeenstemming zijn met de gemaakte afspraken. Deze toetsing gebeurt door: •
het monitoren van de uitvoerders via het laten uitvoeren van periodieke audits bij de uitvoerder of te laten rapporteren over de stand van zaken met betrekking tot de aanbevolen verbeteringen in de ISAE 3402 verklaring of een daarmee vergelijkbare verklaring;
•
maandelijkse en kwartaalrapportages van de uitvoerder, waarin naast de gebruikelijke informatie ook wordt gerapporteerd over klachten, incidenten en uitzonderingen;
•
het actuarieel rapport van de certificerend actuaris; 43
•
rapportages van de accountant;
•
periodiek overieg en evaluatie met de uitvoerder over de uitvoering van de (bijgestelde) processen.
Het bestuur van het pensioenfonds spreekt de uitbestedingsrelatie aan als de afspraken niet of onvoldoende worden nagekomen. Het bestuur neemt adequate maatregelen als de uitbestedingsrelatie of een door hem ingeschakelde derde onvoldoende presteert, de overeenkomst niet naleeft, schade veroorzaakt door handelen of nalaten. 15. Beëindiging van de uitbesteding In de uitbestedingsovereenkomst worden afspraken gemaakt over de wijze waarop een overeenkomt wordt beëindigd en over de wijze waarop wordt gewaarborgd dat het pensioenfonds de werkzaamheden na beëindiging van de overeenkomst zelf kan uitvoeren of door een andere derde kan laten uitvoeren. 16. Overeenkomst Het pensioenfonds legt de afspraken met betrekking tot de uit te besteden activiteiten vast in een overeenkomst. In de overeenkomst wordt in ieder geval het volgende geregeld: •
aard, omvang en beschrijving van de uitbestede werkzaamheden, alsmede de voorwaarden waaronder de uitbesteding plaatsvindt;
•
heldere en expliciete taak- en rolverdeling (beschrijving rechten en verplichtingen) tussen pensioenfonds en uitvoerder;
•
eisen ten aanzien van financiële stabiliteit, solvabiliteit, certificering, risicomanagement, integriteit, ketenuitbesteding, incidentmanagement en continuïteit van de uitvoerder;
•
afspraken over aansprakelijkheid en eigendom van vermogen, gegevens en systemen;
•
de mogelijkheid voor het pensioenfonds om te allen tijde wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop de uitvoering van de werkzaamheden door de uitvoerder geschiedt;
•
afspraken over rapportage, monitoring en controle van de uit te voeren werkzaamheden door de uitvoerder, alsmede afspraken over de wijze van informatie-uitwisseling, monitoring en controle;
•
afspraken over eventuele dooruitbesteding door de uitvoerder en diensten van derden;
•
de verplichting voor de uitvoerder om informatie waar de toezichthouder ter uitvoering van zijn wettelijke taak om vraagt rechtstreeks aan de toezichthouder ter beschikking te 44
stellen; •
de verplichting voor de uitvoerder om het pensioenfonds in staat te stellen blijvend te voldoen aan het bij of krachtens de Pensioenwet bepaalde;
•
de mogelijkheid voor de toezichthouder om onderzoek ter plaatse te doen of te laten doen bij de uitvoerder;
•
afspraken met betrekking tot periodieke evaluatie van de uitvoerder, herziening van de overeenkomst, consequenties van niet-nakoming van de overeenkomst door de uitvoerder;
•
de wijze waarop de overeenkomst wordt beëindigd, en de wijze waarop wordt gewaarborgd dat het pensioenfonds de werkzaamheden na beëindiging van de overeenkomst weer zelf kan uitvoeren of door een andere derde kan laten uitvoeren;
•
een bepaling waaruit blijkt dat de uitvoerder beschikt over een gedragscode die ten minste gelijkwaardig is aan die van het pensioenfonds;
•
een standaardbepaling waaruit blijkt dat de uitvoerder zijn medewerkers verplicht in te stemmen om te handelen overeenkomstig alle geschreven compliance procedures en andere wettelijke vereisten opgelegd door overheids- en andere regelgevende instanties en dwingt de naleving van dergelijke verplichtingen en vereisten af;
•
welk recht van toepassing is;
•
overzicht van de kosten;
•
geldigheidsduur van de overeenkomst.
17. Inwerkingtreding Dit uitbestedingsbeleid is door het bestuur van het pensioenfonds in de bestuursvergadering van 8 juni 2015 vastgesteld en treedt iri werking met ingang van 1 juli 2015.
45
BULAGE 2
FINANCIEEL CRISISPLAN
Wanneer is er sprake van een crisis? Het pensioenfonds Schoenmakerij verkeert in een crisis op het moment dat: er sprake is van een tekortsituatie en het pensioenfonds zonder aanvullende maatregelen niet meer kan voldoen aan de wettelijke hersteltermijnen.
Bij welke dekkingsgraad kan Schoenmakerij er zonder korten niet meer uitkomen? Uitgaande van de huidige herstelkracht van het fonds kan per dekkingsgraad bepaald worden wat de verwachte dekkingsgraad na 5 jaar zal zijn. Na 5 jaar herstel moet de dekkingsgraad ten minste gelijk zijn aan de minimaal vereiste dekkingsgraad van 104,3%. Indien er geen andere maatregelen zijn, zal er gekort moeten worden. Bij de aannames die horen bij het herstelplan (rente van 1 januari 2015 (met UFR) en maximale rendement op zakelijke waarden) zal de kritische dekkingsgraad voor het fonds op een beleidsdekkingsgraad liggen van 95,5%. Dat wil zeggen: als de beleidsdekkingsgraad komt te liggen onder de 95,5% zal het fonds niet meer in staat zijn om naar verwachting binnen 5 jaren op de minimaal vereiste dekkingsgraad uit te komen. De volgende tabel toont bij verschillende dekkingsgraden de venwachte dekkingsgraad na 5 jaar en het te verwachte kortingspercentage.
Tabel 1 Indicatie voor kortingen
Dekkingsgraad
Verwachte dekkingsgraad
Kortingspercentage
na 5 jaar 95,5%
104,3%
0,0%
95,0%
103,8%
0,5%
90,0%
98,4%
6,4%
85,0%
93,2%
12,1%
80,0%
87,8%
17,8%
75,0%
82,4%
23,5%
46
De volgende tabel geeft de kritische dekkingsgraden bij verschillende standen van het venwacht rendement en de venwachte rente (zonder UFR).
Tabel 2 Kritische dekkingsgraad o.b.v. maatstaf MVEV Verwachte rente 1%
2%
3%
5%
4%
Verwacht rendement 1%
103,4%
2%
102,0%
103,7%
3%
101,5%
102,2%
104,1%
4%
102,2%
101,6%
102,5%
104,4%
5%
102,6%
101,0%
101,2%
102,5%
104,5%
Welke maatregelen staan ter beschikking? De volgende tabel geeft alle mogelijke crisismaatregelen weer. In beginsel zullen de maatregelen tijdelijk worden ingezet. Tabel 3 Beschikbare maatregelen Maatregel
Belangengroepen Effectiviteit op financiële positie
Beslissingsbevoegdheid
Premie \erhogen
werkge\ers actieven
gemiddeld
bestuur
actieven
gemiddeld
sociale partners
Lagere indexatie
actie\«n slapers gepensioneerden
laag bij ongezonde financiële positie bestuur hoog bij gezonde financiële positie
Korten van uitkeringen en aanspraken
actieven slapers gepensioneerden
groot
Versoberen regeling 1. verlagen opbouwpercentage
tiestuur
Hoe realistisch is de inzet van die maatregelen? Het verlagen van de toeslagen is goed mogelijk voor deelnemers, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers. Dit is immers staand beleid en volledig de bevoegdheid van het bestuur Verhoging van de premie is afhankelijk van de omstandigheden in de branche en het draagvlak voor premieverhoging bij de sociale partners. Het bestuur acht versobering van de regeling door middel van het verlagen van het opbouwpercentage niet realistisch, gezien het relatief lage opbouwpercentage dat het fonds nu al heeft. Het bestuur heeft tot slot de bevoegdheid om de uitkeringen en aanspraken te korten en acht dit een realistische noodmaatregel. 47
Wat is het financiële effect van de maatregelen? Een indicatie van de effecten staat in de tabel met een overzicht van de beschikbare maatregelen. Alle maatregelen en financiële effecten zullen door het bestuur worden afgewogen in de brede maatschappelijk context op het moment van de crisis. Het bestuur heeft besloten tot de volgende prioritering: De tabel met kritische dekkingsgraden is afhankelijk van de maatregelen die het bestuur kan nemen. Veronderstel de volgende crisismaatregel: •
De premie wordt verhoogd tot 21% (in de tabel is vooral ter indicatie verondersteld dat vanaf 2016 de premie altijd 21% is)
Tabel 4 Kritische dekkingsgraad o.b.v. maatstaf MVEV na inzet bovenstaande crisismaatregel
Verwachte rente 1%
2%
3%
4%
5%
Verwacht rendement 1%
103,1%
2%
101,6%
103,4%
3%
100,9%
101,7%
103,7%
4%
101,3%
100,9%
102,0%
103,9%
5%
101,5%
100,0%
100,3%
101,5%
103,7%
Op welke wijze wordt rekening gehouden met evenwichtige belangenafweging?
Deelnemers, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers krijgen als eerste te maken met het effect van een crisis. Zij knjgen geen toeslagen meer. Dit beïnvloedt hun koopkracht in de loop van de tijd negatief. Aanvullend wordt een bijdrage aan werkgevers en deelnemers gevraagd door de premie te verhogen. Dit beïnvloedt de koopkracht voor deelnemers negatief en zorgt voor een stijging van de loonkosten voor de werkgevers. Als het nodig is om te korten, zal het bestuur alle bovenstaande inspanningen meenemen om tot een zo eerlijk mogelijke verdeling van de korting van aanspraken en uitkeringen te komen tussen de verschillende belanghebbenden. Daarbij zal zij ook tijdelijk een extra bijdrage van de werkgever gaan vragen van 1%-punt van de pensioengrondslag. De extra (tijdelijke) premie zal maximaal gelden voor de duur waarover de korting wordt uitgesmeerd en geldt alleen zolang er een dekkingstekort is.
48
Hoe en wanneer wordt met de belanghebbende gecommuniceerd in een crisissituatie? Het is zaak om de crisis zo snel mogelijk onder controle te krijgen en de rust te bewaren. Daarbij is het van belang dat het bestuur proactief, duidelijk en begrijpelijk communiceert over de problemen en de maatregelen die het fonds gaat nemen om het op te lossen. Een ander aspect is het tegengaan van negatieve beeldvonning door te reageren op onjuiste beeldvorming in analoge media, rtv en via het internet. Direct na een eerste signaal dat een crisis ontstaat, wordt in samenspraak met het bestuur de monitoring van de diverse media vormgegeven. Als er sprake is van een crisissituatie bepaalt het bestuur wie als woordvoerder namens het fonds optreedt, welke comrliunicatiemiddelen er intern en extern worden ingezet en op welk moment. De gehanteerde volgorde van benadering van doelgroepen bij voorkeur: eerst sociale partners, werkgevers, deelnemers,
pensioengerechtigden
en
gewezen
deelnemers,
daarna
overige
stakeholders
(zoals
toezichthouders) en tenslotte (vertegenwoordigers van) vooraf geselecteerde media. Door het bestuur kan worden overwogen toezichthouders proactief te benaderen om advies, zodat dit onderdeel kan vormen van de ovenweging van de inhoud van communicatie. Met betrekking tot de ven/vachte toeslagen voor deelnemers, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers wordt al regulier gecommuniceerd volgens de voorschriften. Als er sprake is van verhoging van de premie dan zal het bestuur betrokken doelgroepen actief en schriftelijk vooraf informeren. Ditzelfde geldt voor de communicatie rondom het korten van aanspraken en uitkeringen, waarbij de wettelijke eisen in acht worden genomen. Het bestuur heeft het verantwoordingsorgaan om advies gevraagd voor de vaststelling van dit plan. Een samenvatting van het crisisplan (dit hoofdstuk) zal op de website geplaatst worden.
Hoe werkt het besluitvormingsproces? Wanneer het bestuur van het fonds, een medewerker van één van de venmogensbeheerders, de beleggingsadviseur of een medewerker van Syntrus Achmea een mogelijke crisis signaleert, dan moet dit zo snel mogelijk gemeld worden bij de voorzitter. Wanneer de situatie als crisissituatie bestempeld is, is de voorzitter verantwoordelijk voor het direct bijeenroepen van het voltallige bestuur, de fondsmanager, adviseurs van het fonds. Het bestuur benoemt een woordvoerder die namens het fonds optreedt. Het bestuur bepaalt op korte tennijn de te nemen (nood)maatregelen als beschreven in dit plan. Door het bestuur wordt bepaald op welke wijze genomen besluiten worden doorgeleid naar het verantwoordingsorgaan ter advisering, conform hetgeen is vastgelegd in de statuten en het reglement van het verantwoordingsorgaan.
Hoe wordt de jaarlijkse toetsing van het crisisplan vormgegeven? Jaarlijks zal het bestuur het crisisplan als bijlage bij de ABTN evalueren en zo nodig aanpassen.
49
BULAGE 3
VERKLARING INZAKE DE BELEGGINGSBEGINSELEN
Inleiding Voor u ligt de 'Verklaring inzake de beleggingsbeginselen' (hierna: 'de verklaring'). Hierin kunt u lezen wat het beleggingsbeleid is van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoenmakerij (hierna: 'het Pensioenfonds'). Pensioenfondsen zijn volgens de Europese Pensioenrichtlijn verplicht om zo'n verklaring op te stellen. De Europese Pensioenrichtlijn regelt de werkzaamheden van en het toezicht op pensioenfondsen. In Nederland is de richtlijn ven/verkt in de Pensioenwet. Hierdoor zijn de Nederlandse pensioenfondsen voortaan verplicht de verklaring op te nemen in hun zogenaamde Actuariële- en Bedrijfstechnische Nota (ABTN). Het Pensioenfonds stelt de verklaring op verzoek beschikbaar aan alle (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Ook is de verklaring terug te vinden op de website van het fonds: www.pensioenschoenmakerii.nl. De verklaring is opgesteld op 20 november 2006 en wordt regelmatig herzien: eens in de drie jaar en bij belangrijke wijzigingen in het beleggingsbeleid. Hoofdstuk 2 gaat over de pensioenregeling en de organisatie van het Pensioenfonds. In hoofdstuk 3 staan we stil bij het beleggingsbeleid. Hoofdstuk 4 gaat over de uitvoering van het beleggingsbeleid.
50
1. Organisatie en regeling 1.1 Organisatie Het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoenmakerij is het pensioenfonds voor werknemers in de schoenmakerijsector. Het doel van het pensioenfonds is pensioenrechten administreren, pensioenuitkeringen verzorgen en pensioengelden beleggen. Syntrus Achmea Pensioenen voert de pensioenregeling uit.
1.2 Pensioenfonds Bestuur Het bestuur van het Pensioenfonds is eindverantwoordelijk voor het beleggingsbeleid. Zij stelt het strategisch beleid vast en houdt toezicht op de uitvoering ervan. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de betrokkenen zijn heider gescheiden: De Beleggingsadviescommissie adviseert het bestuur. De commissie wordt ondersteund door een exteme specialist en specialisten van Syntrus Achmea Strategisch Pensioen Management en Syntrus Achmea Vermogensbeheer. De taak van de Beleggingsadviescommissie is het voorbereiden, ondersteunen en adviseren bij het financiële management van het Pensioenfonds. Syntrus Achmea Strategisch Pensioen Management is verantwoordelijk voor het strategisch pensioenmanagement en -advies. Dit houdt in: - Strategie. - Risicobeleid / Balansmanagement. - Beleggingsbeleid. - Portefeuilleconstructie Syntrus Achmea Strategisch Pensioen Management legt periodiek verantwoording af aan de Beleggingsadviescommissie en/of het bestuur.
1.3 Pensioenfonds en haar deelnemers Eind 2009 bestond het totale deelnemersbestand van het Pensioenfonds uit 7.987 deelnemers, waarvan 1.667 actieven, 5.511 slapers en 809 gepensioneerden.
1.4 Pensioenregeling De pensioenregeling is een zogenaamde middelloonregeling. Een deelnemer heeft recht op pensioen bij ouderdom, overiijden en arbeidsongeschiktheid. De pensioenregeling staat uitvoerig beschreven in het pensioenreglement en de ABTN. In de ABTN staat gedetailleerde informatie over de pensioenregeling, grondslagen van het fonds en samenhang tussen premie-, beleggings- en indexatiebeleid.
1.5 Medewerkers Om belangenverstrengelingen te voorkomen, hebben zowel het pensioenfondsbestuur als de directie en medewerkers van SAVB een gedragscode ondertekend. De gedragscode geldt ook voor externe adviseurs, zoals vermogensbeheerders, accountants en actuarissen. De controle op naleving van de gedragscode door het bestuur is door het pensioenfonds uitbesteed aan de heer G.J. Mersch van 51
GBA Accountants. Periodiek wordt door deze externe compliance officer getoetst of de gedragscode wordt nageleefd.
2. Beleggingsbeleid van het Pensioenfonds
2.1 Algemeen Het Pensioenfonds ontvangt pensioenpremies om de pensioenen in de toekomst te kunnen uitkeren. Het fonds heeft verplichtingen en ambities, onder andere op het gebied van de pensioenpremie en inflatiecompensatie (voor een uitgebreidere beschrijving hiervan verwijzen wij naar de ABTN). Om die verplichtingen en ambities te kunnen realiseren, heeft het fonds verschillende sturingsmiddelen. Een van die middelen is het beleggingsbeleid. Om op de lange termijn voldoende middelen te hebben om aan de verplichtingen te kunnen voldoen en ambities waar te kunnen maken belegt het fonds de premies in aandelen, obligaties en andere beleggingsvormen waarover rendement wordt behaald. Zulke beleggingen brengen echter ook het risico met zich mee dat de verwachte rendementen niet worden gehaald. Het fonds brengt de risico's daarom regelmatig in kaart met een zogenaamde Asset Liability Management-studie (ALM). In een ALM wordt berekend hoe de financiële positie van het fonds zich op lange termijn kan ontwikkelen, binnen verschillende economische scenario's. Op die manier kan het fonds de volgende inschattingen maken: Hoe groot is het risico dat het fonds niet aan haar verplichtingen kan voldoen? En welke ruimte is er nog voor de invulling van de ambities? Ook de toezichthouder van de pensioenfondsen. De Nederiandsche Bank (DNB), speelt een belangrijke rol bij het strategisch beleggingsbeleid. DNB heeft een belangrijk onderdeel van haar regelgeving uitgewerkt in het Financieel Toetsingskader ('FTK'). Bij alle beleggingsactiviteiten gelden algemene uitgangspunten:
-
het pensioenfonds hanteert het voorzichtigheidsbeginsel (het vermogen wordt op zo'n manier belegd dat de veiligheid, kwaliteit en liquiditeit van de middelen voldoende zijn gewaarborgd); het vermogen wordt belegd in het belang van de (gewezen) deelnemers; het vermogensbeheer wordt op deskundige en zorgvuldige wijze uitgevoerd; de belegde middelen worden op voldoende wijze gediversificeerd; het pensioenfonds sluit in beginsel geen enkele beleggingscategorie, -techniek of-instrument uit, maar maakt de afweging hierover binnen het kader van haar maatschappelijke functie en verantwoordelijkheden^.
2.2. Vaststellen beleggingsbeleid Het bestuur bepaalt in overieg met externe adviseurs en de Beleggingsadviescommissie welke combinatie van verwachte rendementen.en financiële risico's gewenst is. Zij kijkt daarbij naar de ALM, regelgeving en algemene uitgangspunten. Centrale doelstelling is om het risico dat niet aan de
^ Zie verder ook paragraaf 3.3
52
verplichtingen kan worden voldaan (risico op onderdekking) te beheersen tenwijl zo goed mogelijk de overige doelen en ambities kunnen worden waargemaakt. Daama bepaalt het bestuur het strategisch (meerjaren) beleggingsbeleid. De belangrijkste beleggingskeuzes daarbij zijn: Welke vemnogenscategorieën en soorten financiële instrumenten zijn acceptabel gezien de specifieke situatie van het fonds? Hoe wordt het vermogen over de verschillende beleggingscategorieën verdeeld (de zogenaamde normportefeuille)? Hoe worden de beleggingen geografisch verdeeld? Wat is de ruimte om (tijdelijk) af te wijken van de strategische portefeuille? Hoe zijn de financiële risico's te beheersen, ten opzichte van het gewenste niveau (bijvoorbeeld door gebruik te maken van derivaten) Voor welke beleggingstitels gelden eventuele restricties ten aanzien van de kredietwaardigheid? Het te voeren valutabeleid? Het bestuur stelt het strategische beleggingsbeleid voor een langere periode vast, in beginsel voor een periode van maximaal drie jaar. Bij grote wijzigingen, in marktomstandigheden of de situatie van het fonds, kan het bestuur het beleid ook tussentijds aanpassen.
2.3 Risicobeleid Een belangrijk onderdeel van het beleggingsbeleid is het beheersen van beleggingsrisico's. Het Pensioenfonds onderscheidt de volgende risico's: Renterisico: het risico dat een rentebeweging de financiële situatie van het Pensioenfonds negatief beïnvloedt. Dit risico bestaat doordat beleggingen en verplichtingen niet in dezelfde mate gevoelig zijn voor rentebewegingen. Het renterisico neemt af naarmate de looptijd van de beleggingen meer overeenkomt met de looptijd van de verplichtingen. Het Pensioenfonds ven/vacht op de lange termijn geen rendementsbijdrage van dit risico en heeft dit risico dan ook voor een groot deel beperkt. Aandelen- en onroerend goed risico: dit is voornamelijk het koersrisico bij de beleggingen in de verschillende onroerend goed- en aandelenmarkten. Door dit risico te lopen wordt een extra rendement gehaald wat het fonds gebruikt om aan haar doelstellingen te voldoen en is daarmee een gewenst risico. Dit risico wordt beheerst doordat in de uitvoering wordt gezorgd voor een goede selectie van aandelen en spreiding over regio's en sectoren. Met het risico dat uiteindelijk overblijft wordt rekening gehouden in de ALM studie. Daarnaast heeft het fonds het risico verder beperkt door het aankopen van een aandelenputoptie. Inflatierisico: het risico dat inflatie de waarde van de beleggingen aantast (in termen van koopkracht). Inflatie is een wezenlijk onderdeel van ALM-studies, gezien de impact van inflatie op eventuele indexatieverplichtingen. Hoewel binnen de regeling al rekening wordt gehouden met inflatie zal in de nabije toekomst nader worden onderzocht of er voor het inflatierisico binnen de beleggingsportefeuille verdere beheersmaatregelen nodig zijn. In de ALM-studie is het indexatiebeleid van het Pensioenfonds meegenomen. 53
Tegenpartij-Zkredietrisico: het risico dat de tegenpartij niet (meer) aan zijn verplichtingen kan voldoen, bijvoorbeeld door liquiditeits- of solvabiliteitsproblemen. Dit risico levert extra rendement op en wordt daarom bewust genomen in de portefeuille, via actief beheer van deze posities en voldoende spreiding wordt het risico beheerst. Daarnaast worden transacties over meerdere aanbieders gespreid en wordt in sommige gevallen onderpand vereist. Liquiditeitsrisico: het risico dat een positie niet tijdig tegen een redelijke prijs kan worden geliquideerd. Juist voor een pensioenfonds met een lange beleggingshorizon is dit risico en de daaraan verbonden extra vergoeding aantrekkelijk. Ook dit risico wordt beheerst doordat de uitvoerder de beleggingsportefeuille op zo'n manier opzet dat het naar verwachting aan de liquiditeitsbehoefte van het fonds kan voldoen. Daarom is bijvoorbeeld een groot deel van de portefeuille belegd in effecten die worden verhandeld op openbare gereguleerde markten. Ook zijn eisen gesteld aan de minimale marktkapitalisatie van effecten. Valutarisico: het risico dat wisselkoersschommelingen de waarde van een belegging beïnvloeden. Dit risico is voor het Pensioenfonds beperkt. Het grootste gedeelte van de beleggingsportefeuille is namelijk belegd in Euro's genoteerde waarden. In de nabije toekomst zal het fonds ook voor het valutarisico onderzoeken of er verdere beheersmaatregelen nodig zijn. Operationele risico's: het pensioenfonds beheerst operationele risico's zoveel mogelijk door eisen te stellen aan haar dienstverieners. Daarbij kan worden gedacht aan regels voor procuratie, functiescheiding, 'Chinese walls', enzovoort. SAVB heeft in de loop van 2006 een zogenaamde SAS 70-certificering gekregen, een kwaliteitswaarborg voor de procesbeheersing en de dienstveriening.
2.4 Beleggingsrichtlijnen Aansluitend op de ALM-studie wordt gebruik gemaakt van een 'portefeuille-constructie'-model, waarbij wordt onderzocht of binnen het beschikbare risicobudget het rendement-Zrisicoprofiel van de ALMuitkomst kan worden verbeterd. Hieruit volgt de verdeling van het vermogen over de verschillende categorieën en regio's zoals elders beschreven in deze ABTN. In de beleggingsrichtlijnen wordt vastgelegd binnen welke grenzen de vermogensbeheerder het vermogen dient te beheren. Naast deze verdeling staan in de beleggingsrichtlijnen verdere beleggingsinstructies over de manier waarop door de Vermogensbeheerder mag worden belegd! Deze instructies kunnen variëren per categorie, per regio en per operationele vermogensbeheerder. De beleggingsrichtlijnen gelden als een mandaat. Ze zeggen hoe de vennogensbeheerder het beleggingsbeleid dient uit te voeren. Het doel van het beleggingsbeleid van het Pensioenfonds is: de beleggingsresultaten binnen de vastgestelde grenzen optimaliseren, zodat zij op de lange termijn aan de verplichtingen en ambities van het fonds kan voldoen.
2.5 Jaarlijkse update: optimalisatie beleggingsbeleid Het pensioenfonds evalueert de beleggingsrichtlijnen tenminste jaariijks. leder jaar wordt een Beleggingsnota opgesteld waarin, voor zover nodig, voorstellen worden gedaan voor aanpassing van 54
de richtlijnen. De Beleggingsadviescommissie bereidt deze nota voor. In de nota staat ook hoe het strategisch beleggingsbeleid er het komende jaar uitziet. Daarbij houden zij rekening met gewijzigde marktomstandigheden, marktvenwachtingen of veranderingen in de situatie van het fonds. De beleggingsnota dient als richtlijn voor het betreffende jaar: hoe vullen we de beleggingsportefeuille in en hoe stellen we de bandbreedte per beleggingscategorie vast? Zijn de veranderingen in de situatie van het fonds of de markt aanzienlijk, dan kan het fonds besluiten om tussentijds een nieuwe ALM uit te voeren. Ook bij ingrijpende ontwikkelingen tijdens het jaar zal het fonds de beleggingsrichtlijnen opnieuw bekijken en updaten.
3. Uitvoering 3.1 Uitbesteding strategisch pensioen management en vermogensbeheer Het strategisch pensioen management en -advies is door het bestuur gedelegeerd aan Syntrus Achmea Strategisch Pensioen Management. Zij adviseert en ondersteunt bij beslissingen over: Strategie. Risicobeleid / Balansmanagement. Beleggingsbeleid. Portefeuilleconstructie. Tezamen met de externe adviseur beschikt het Pensioenfonds hiermee over voldoende beooi'delingsen controlemechanismen om uitbestedingsrisico's te beheersen. De Beleggingsadviescommissie houdt daarbij toezicht, rapporteert aan het bestuur en stuurt indien nodig bij. Door Syntrus Achmea Strategisch Pensioen Management worden vermogensbeheerders geselecteerd en, indien zo overeengekomen in overieg met het Pensioenfonds, aangesteld. Syntrus Achmea Vermogensbeheer en Syntrus Achmea Vastgoed behoren tot de vermogensbeheerders van het Pensioenfonds.
3.2 Rapportage en verantwoording In opdracht van het Bestuur wordt de hele beleggingsportefeuille geadministreerd en geconsolideerd door Syntrus Achmea Strategisch Pensioen IVlanagement als uitvoerder. Die stemt in dit kader ook af met externe partijen, zoals de Bewaarbanken. Het Pensioenfonds waardeert haar bezittingen op dagbasis tegen actuele waarde, waarbij indien mogelijk de beurswaarde wordt gehanteerd. Als beleggingen niet tegen actuele waarde kunnen worden gewaardeerd, bijvoorbeeld vanwege illiquiditeit, worden deze beleggingen gewaardeerd tégen algemeen geaccepteerde waarderingsgrondslagen (aan de hand van toekomstige kasstromen, contant gemaakt tegen een bepaalde factor, waarbij rekening is gehouden met het risicoprofiel en de resterende looptijd).
55
De uitvoerder rapporteert periodiek aan het Pensioenfonds, zowel schriftelijk als mondeling in de vergadering van het Bestuur. In een zogenaamde Service Level Agreement staat aan welke eisen de rapportages moeten voldoen. Door de rapportages kunnen het bestuur en de Beleggingsadviescommissie voldoende toezicht houden en indien nodig bijsturen.
3.3 Maatschappelijke verantwoordelijkheid Het Pensioenfonds sluit in beginsel geen enkele beleggingscategorie, -techniek of -instrument uit. Het fonds is zich échter bewust van haar maatschappelijke functie en verantwoordelijkheden. Dit betekent in praktijk dat hel Pensioenfonds niet willens en wetens belegt in bedrijven die strafbare feiten plegen of moreel verwerpelijk gedrag vertonen. Nadere richtlijnen aan de uitvoerder gericht op duurzaam beleggen zijn niet geformuleerd. Het Pensioenfonds maakt voor een groot deel van haar aandelenbeleggingen gebruik van passieve indexfondsen. Dit zijn fondsen die het gemiddelde van een beurs, 'zoals de AEX, zo goed mogelijk proberen te volgen. Door gebruik van deze fondsen zijn de mogelijkheden voor het doorvoeren van een eigen beleid op het gebied van corporate governance voor het Pensioenfonds zeer beperkt.
3.4 Kernactiviteiten Het Pensioenfonds beperkt zich tot activiteiten in verband met pensioen en werkzaamheden die daar verband mee houden, waardoor deze in lijn zijn met de specifieke taakopdracht en de daarmee samenhangende wettelijk geregelde, bijzondere positie die het Pensioenfonds heeft.
56
BULAGE 4
BELEGGINGSRICHTLIJNEN
SYNTRUS ACHMEA VERMOGENSBEHEER B.V. Formulier beleggingsrichtlijnen Van Datum
Syntrus Achmea Vermogensbeheer -
4 maart 2015
Versie
0.5
Kenmerk
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoenmakerij
Te wijzigen beleggingsrichtlijnen:
Onderdelen richtlijnen: 1. Portefeuillebeheer a. Strategische portefeuille b. Normportefeuille c. Benchmark d. Rebalancing, bandbreedtes en cash allocatie e. Dynamische asset allocatie 2. Risicobeheersing a. IVIarktrisico b. Renterisico c. Inflatierisico d. Valutarisico • e. Aandelenrisico f. Kredietrisico g. Tegenpartijrisico ,h. Liquiditeitsrisico • i. Concentratierisico j. Actief risico 3. Beleggingscategorieën a. Vastrentende waarden b. Aandelen c. Vastgoed d. Alternatieve categorieën e. Liquiditeiten 4. Derivaten 5. Securities lending 6. Verantwoord beleggen
Toelichting:
Ingangsdatum:
Rebalancing
1-4-2015
De Beheerder krijgt hel mandaat om voorafgaande aan de ingangsdatum van de verschillende onderdelen van deze Beleggingsrichtlijnen, zoals hierboven aangegeven in de tabel, die (administratieve) activiteiten te ondernemen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om de ingangsdatum van de verschillende onderdelen van deze Beleggingsrichtlijnen te kunnen faciliteren. Opbouw van een economische exposure conform deze Beleggingsrichtlijnen zal evenwel slechts kunnen plaatsvinden primo de ingangsdatum van een specifiek onderdeel van deze Beleggingsrichtlijnen (primo maandstanden) danwei ultimo van de daaraan voorafgaande werkdag (ultimo maandstanden).
57
Beleggingsrichtlijnen Deze beleggingsrichtlijnen zijn vastgesteld door het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoenmakerij (hierna: "het Pensioenfonds") met betrekking tot het totale belegde vermogen en gelden totdat nieuwe richtlijnen door het Pensioenfonds schriftelijk zijn vastgesteld en door Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. zijn geaccepteerd. Voor beleggingsinstellingen, waarin het Pensioenfonds participeert, geldt het beleggingsbeleid zoals opgenomen in het daarvoor op enig moment geldende prospectus (c.q. de geldende voorwaarden). De dienstverlening van Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. wordt uitgevoerd door de afdeling Strategisch Pensioen Management (hierna: "de Beheerder") en door de afdeling Vermogensbeheer (hierna: "de Vermogensbeheerder"). In het geval de Beheerder en/of de Vermogensbeheerder een overschrijding van de beleggingsrichtlijnen constateert, dient direct contact te worden opgenomen met het Pensioenfonds. Onderhavige document dient ten behoeve van tijdige implementatie uiterlijk 5 werkdagen voorafgaande aan de vroegste ingangsdatum (zoals hierboven aangegeven) door de Beheerder te zijn ontvangen. De Beheerder heeft het recht om na de hiervoor gestelde termijn ontvangen documenten niette accepteren. De Beheerder wijst uitdrukkelijk op de gevolgen van een niet tijdige ontvangst en zij aanvaardt in dat kader geen enkele vorni van aansprakelijkheid. Deze Beleggingsrichtlijnen dienen door het Pensioenfonds rechtsgeldig te zijn getekend door de daartoe in de Overeenkomst aangewezen bevoegde perso(o)n(en).
58
1. Portefeuillebeheer a. Strategische portefeuille Het beheer zal plaatsvinden op basis van onderstaande strategische portefeuille. ALMportefeuille
Strategisiche portefeuille
Aandelen Europa Aandelen Verenigde Staten Aandelen Japan Aandelen Opkomende Markten 1 Totaal
6.5% 6.7% 4.0% 6.5% 23.7%
Grondstoffen Private Equity Infrastructuur Overige Alternatieven 1 Totaal
6.0% 0.0% 3.3% 0.0% 9.3%
jTotaal zakelijke waarden
35.0%
33.0%
Direct Vastgoed Nederland jTotaal vastgoed
15.0%
15.0% 15.0%
Investment Grade Euro incl. LOF Indexleningen High Yield Hypotheken Obligaties Opkomende Markten - HC Obligaties Opkomende Markten - LG [Totaal portefeuille
30.0% 5.0% 5.0% 5.0% 2.4% 3.6% 51.0%
Liquiditeiten jTotaal
1.0% 1.0%
jTotaal vastrentende waarden Totaal
;
50.0%
52.0%
.100.0%
100.0%
59
b. Normportefeuille Het beheer zal plaatsvinden op basis van onderstaande nomnportefeuille.
Norm portefeuille
Huidig
Nieuw
IVBdden
Midden
Aandelen Europa
6.9%
6.9%
Aandelen Verenigde Staten
8.0%
8.0%
Aandelen Japan
2.0%
2.0%
Aandelen Opkomende Markten
7.0%
7.0%
Totaal
23.9%
23.9%
Investrrent Grade Euro incl. LOP
30.0%
30.0%
Indexleningen
5.0%
5.0%
High Yield Hypotheken
5.0%
5.0%
5.0%
Obligaties Opkomende Markten - HC
2.4%
5.0% 2.4%
Obligaties Opkomende Markten - LC
3.6%
3.6%
Totaal
51.0%
51.0%
Direct Vastgoed Nederland
15.0%
15.0%
Totaal
15.0%
15.0%
Grondstoffen
6.0% 2.4%
6.0%
Infrastructuur Overige Alternatieven
0.0%
0.0%
Private Equity
0.7%
0.7%
Totaal
9.1%
9.1%
,
2.4%
Liquiditeiten
1.0%
1.0%
Totaal
1.0%
1.0%
Totaal
100.0%
100.0%
60
c. Benchmark Het beheer zal plaatsvinden op basis van onderstaande benchmarks en benchmarkgewichten: Benchmark Aandelen Europa Aandelen Verenigde Staten Aandelen Japan Aandelen Opkomende Marloten [Totaal
1-apr-14
1-apr-15
6,9% 8.0% 2.0% 7.0%
6.9% 8.0% 2,0% 7.0%
23.9%
Investrrent Grade Bjro incl. LOF . InvestnBnt Grade Bjro LOF
30.0% 30%-LOF Port. Gewicht High Yield 5.0% Indexleningen 5.0% Hypotheken 5.0% Obligaties Opkonïnde Markten - HC 2,4% Obligaties Opkomende Markten - LC 3,5% Totaal 51.0%
23.9% 30,0% 30%-LOF Ftrl. Gewicht 5,0% 5,0% 5,0% 2.4% 3.6% 51.0%
Drect Vastgoed Nederland Totaal
15,0% 15.0%
15.0% 15.0%
Grondstoffen Infrastmctuur Overig FYivate Equity Totaal
6,0% 2,4% 0,0% 0,7% 9.1%
6.0% 2.4% 0.0% 0,7% 9.1%
Liqukj^eiten Totaal
1,0% 1.0%
1.0% 1.0%
100.0%
MSQ Europe MSaUSA MSQ Japan h/SQ Brcrging Markets
boxx e custorrized sovereign (75-25) S non-sovereign Custorrized benchnBrk voor LOF " BofA Merrill Lynch Non-Financial Developed Markets High YiekJ Constrained Index Euro hedged Barclays Euro Govt Inflation linked Bond Index All ^^turities Barclays CapKal Custonized Swap Index 4-7 years JPM EMBI Gbbal Diversified Euro hedged JPM GBl-Emerging Markets Gobal [Dtversified Conposite (Biro, unhedged)
1
Fraz/IPD Nederland
1
S&PGSG Excess return (hedged) + Eonia Euribor 1-weekdepo5tto rente +3% Bjribor 1-w eek deposito rente +1% MSa World
1
Eonia
J
100.0%
' alle indices zijn op basis van Total Return. Bij aandelenindices worden netto dividenden herbelegd (net TR), " V o o r het LOF wordt een custonized benchmarlt gebruikt die een goede benadering vornt van de verplichtingenstructuur van pensioenfondsen in l^derland. Het aantal participaties in het LOF zal het gevolg zijn van het rentehedge beleid zoals verwoord in de beleggingsrichUijnen,
d. Rebalancing en cash allocatie Rebalancing De benchmark en portefeuille worden op jaarbasis op 1 april gerebalanced naar de normgewichten (fixed benchmark). Gedurende het jaar is er sprake van een zwevende benchmark (floating benchmark). Dit wil zeggen dat de benchmarkgewichten veranderen als gevolg van marktbewegingen en dat de bandbreedte meebeweegt. Mocht in de periode voor de rebalancing datum de volatiliteit op de markten scherp oplopen en/of de verwachte omvang van de rebalancing te omvangrijk worden, dan komt de Beheerder met een alternatief rebalancing voorstel.
61
Bandbreedtes De volgende bandbreedtes gelden ten opzichte van de floating benchmark:
1 Norm portefeuille bandbreedte (+/-) Aandelen Europa
5.0%
Aandelen Verenigde Staten
5.0%
Aandelen Japan
5.0%
Aandelen Opkomende Markten
5.0%
Totaal
5.0%
Investment Grade Euro incl. LOF*
5.0%
Indexleningen
5.0%
High Yield
5.0%
Hypotheken
5.0%
Obligaties Opkomende Markten - HC Obligaties Opkomende Markten - LC
5.0%
Totaal
5.0%
5.0%
Drect Vastgoed Nederland
5.0%
Totaal
5.0%
Grondstoffen
3.0%
Infrastructuur
3.0%
Overige Alternatieven
3.0%
Private Equity
3.0%
Totaal
3.0%
Liquiditeiten
5.0%
Totaal
5.0%
Totaal Banidbreedtes rondom beleggingscategorieën gelden ten opzichte van de benchmark en zijn symmetrisch, waarbij geen negatieve gewichten zijn toegestaan.
In verband met een lage liquiditeit in de beleggingscategorieën Direct Vastgoed, Infrastructuur, Pnvate equity en Hypotheken kunnen deze categorieën op de korte termijn onder- en/of overwegingen vertonen. Deze worden bij specifieke liquide beleggingscategorieën gecompenseerd, zie onder cash allocatie. De bandbreedtes van deze liquide beleggingscategorieën zijn exclusief de invulling die noodzakelijk is als gevolg van de allocatie naar de hierboven genoemde illiquide beleggingscategorieën. De bandbreedtes bij de liquide beleggingscategorieën worden derhalve niet door illiquide categorieën 'benut'.
Cash Allocatie Tijdens de maandelijkse cash allocatie wordt de portefeuille bijgestuurd richting de floating benchmark. Om transactiekosten te beperken wordt een verschil tussen portefeuillegewichten en benchmarkgewichten
62
toegestaan, waarbij wordt gestreefd naar een maximaal verschil van 0,5% per beleggingscategorie en per subtotaal zoals hierboven in de tabellen aangegeven. Ten behoeve van efficiënte aansturing van de portefeuille en zuivere performancemeting zullen de benchmarkgewichten voor de volgende beleggingen maandelijks gelijk worden gesteld aan de portefeuillegewichten. Het verschil zal iedere maand worden verdeeld over de liquide beleggingen volgens de volgende regels: ' Direct vastgoed Nederland Infrastructuur
-> 50% Aandelen Europa en 50% Investment Grade Euro Aandelen Europa (100%)
Private Equity Liability Overlay Fund Hypotheken
Aandelen Europa (100%) Investment Grade Euro (100%) ^ Investment Grade Euro (100%)
Posities kunnen ingenomen worden met fysieke beleggingen of met derivaten. Debetstanden zijn alleen toegestaan ter ondersteuning van het transactieproces en zijn van tijdelijke aard. e. Dynamische asset allocatie Afwijkingen van de floating benchmarkgewichten zijn toegestaan op de benchmarkcategorieën. De ruimte voor afwijkingen is gelijk aan +/- 2,0% ten opzichte van de floating benchmarkgewichten waarbij onderwegingen niet mogen leiden tot een negatieve weging. Deze bandbreedte is uitgedrukt als percentage van de totale beleggingen (totaal beheerd vermogen exclusief overlay portefeuille. Voor afwijkingen groter dan 2,0% wordt eerst een advies uitgebracht door de Beheerder. Posities kunnen zowel door middel van fysieke beleggingen als door middel van derivaten ingenomen worden. Debetstanden zijn enkel toegestaan ter ondersteuning van het transactieproces en zijn van tijdelijke aard.
63
2. Risicobeheersing a. Marktrisico Voor het korte termijn risicobeheer van de portefeuille ten opzichte van de verplichtingen hanteren we de volgende uitgangspunten: Risicomaat
Basis Meetfrequentie Bandbreedte Onder Boven
Ex-ante tracking error ten opzichte van de verplichtingen (1-jaars horizon, meting op basis van het door de Beheerder gehanteerde risicomodel) Verplichtingen op basis van UFR Maandbasis 2,7% 17,1%
Bij overschrijding van de bandbreedte ontvangt het Pensioenfonds een advies over het lange termijn risico, de korte tennijn vooruitzichten en de mogelijk te nemen acties. De portefeuille wordt niet automatisch door de Beheerder bijgestuurd wanneer de risicomaat zich buiten de bandbreedte bevindt
b. Renterisico Strategie: Voor het beheersen van het renterisico wordt gebruik gemaakt van een strategie met de volgende kenmerken; Afdekking renterisico: O Type: Voorziening Pensioen Verplichtingen (VPV) hedge O Omvang: 75 procent afdekking O Bandbreedte omvang: +/-1,0 procentpunt ten opzichte van de omvang op het moment van bijsturen Referentie: Rentegevoeligheid VPV op basis van UFR (VPV obv UFR) O Renteoverlay: Liability Overlay Fund (LOF) O Vastrentende waarden; Investment Grade euro en Hypotheken Rente overtav; O (Omvang x VPV obv UFR) - Vastrentende Waarden Strateaie: O Statisch Uitvoering: De uitvoering van de hierboven beschreven strategie gebeurt op basis van de volgende criteria: Uitgangspunten voor berekening rentehedge: O O
De rentegevoeligheid wordt uitgedrukt als DV01 (waardeverandering als gevolg van 1 bp verschuiving van de marktrente) en gemeten over negen looptijden (2, 5, 10, 15, 20, 25, 30, 40 en 50 jaar). De rentegevoeligheid van de VPV (VPV obv UFR) wordt berekend op basis van de UFR rentecurve en de kasstromen gebaseerd op de meest recente VPV. De UFR rentecurve is gebaseerd op de door DNB gepubliceerde UFR-methodiek voor pensioenfondsen. De UFR rentecurve is gebaseerd op de Ultimate Fon/vard Rate en de actuele marktcurve in plaats van de driemaands gemiddelde marktcurve. De marktcurve die gebruikt wordt voor de berekening van de rentegevoeligheid is de 6-maands EURIBOR swapcurve. 64
O
Rentegevoeligheid van de kasstromen van de Vastrentende Waarden benchmarks en het LOF wordt bepaald aan de hand van de actuele marktcurve.
O
Hiermee is de strategie gevoelig voor niet-parallelle en zeer grote veranderingen van de rentetermijnstructuur en kan de hedge minder effectief zijn ten opzichte van de hierboven genoemde strategie.
Aanleiding voor bijsturen rentehedge: O
Op kwartaalbasis naar aanleiding van nieuwe VPV. De omvang van de strategie kan gedurende het kwartaal minder zijn, omdat venwachte en onverwachte aangroei in de VPV gedurende het kwartaal niet wordt afgedekt
O
Op kwartaalbasis wordt de omvang van de strategie bijgestuurd binnen de bandbreedte.
Monito ring/verslaglegging; O Monitoring van omvang en bandbreedte vindt op kwartaalbasis plaats. O Over aanpassingen van de Renteoverlay wordt verslag gedaan aan het Pensioenfonds. c. Inflatierisico De kans op indexatie wordt inzichtelijk gemaakt in de risicorapportage op basis waarvan het bestuur kan besluiten de portefeuille bij te sturen.
d. Valutarisico De vreemde valuta-exposure van de beleggingscategorieën High Yield en Obligaties Opkomende Markten HC wordt volledig (100%) afgedekt naar Euro's. Het valutarisico van de overige beleggingen wordt niet afgedekt. e. Aandelenrisico Door middel van de risicorapportage wordt het aandelenrisico inzichtelijk gemaakt
f. Kredietrisico Binnen de beleggingsportefeuilles worden limieten opgenomen op kredietwaardigheidsratings van beleggingen in landen en/of sectoren welke zijn vastgelegd in de mandaatrichtlijnen van de vastrentende waarden. g. Tegenpartijrisico Rentederivaten Het tegenpartijrisico voor OTC derivaten die betrekking hebben op de afdekking van renterisico wordt beheerst binnen het LOF Grondstoffenderivaten Voor het beheersen van het tegenpartijrisico van OTC derivaten die betrekking hebben op grondstoffenrisico en die zijn afgesloten door de Vermogensbeheerder wordt het volgende beleid gehanteerd; A) Kredietwaardigheid
/
Bij het afsluiten van nieuwe OTC derivaten geldt dat tegenpartijen: minimaal een kredietstatus A- (gebaseerd op de Syntrus Achmea Composite (SAC) rating berekend aan de hand van beschikbare Moody's, S&P en Fitch ratings) bezitten. 65
niet opgenomen zijn op de watch list voor derivatentegenpartijen, zoals opgesteld door de Vermogensbeheerder. Voor reeds afgesloten OTC derivaten geldt dat: Tegenpartijen minimaal een kredietstatus BBB- (gebaseerd op SAC-rating) bezitten
Dagelijks zal de Vermogensbeheerder monitoren of een tegenpartij voor OTC derivaten niet langer voldoet aan één van de minimale kredietwaardigheid eisen. Indien een tegenpartij een kredietstatus heeft lager dan A- zal de Vermogensbeheerder geen nieuwe OTC derivaten met deze tegenpartij afsluiten waarbij het tegenpartijrisico wordt verhoogd. Uitzondering hierop zijn transacties waarbij het risico op de tegenpartij niet vergroot wordt, zoals bij het doorrollen van grondstoffenderivaten. Indien een tegenpartij een kredietstatus heeft lager dan BBB-, zal de Vermogensbeheerder binnen twee weken na constatering met een voorstel komen om de ontstane situatie zo goed mogelijk te beheersen. B) Spreiding Vanwege beperkte omvang van de derivatenexposure, wordt geen spreidingsbeleid toegepast. C) Onderpand Bij het afsluiten van documentatie door de Vermogensbeheerder voor het Pensioenfonds ten aanzien van het beheer van onderpand voor OTC derivaten die zijn afgesloten door de Vermogensbeheerder gelden de volgende uitgangspunten: Alleen euro-gedenomineerde staatsobligaties met een minimale AA- kredietstatus (gebaseerd op de kredietstatus afgegeven door minimaal één van de volgende instellingen; Moody's, S&P en Fitch) uitgegeven door een van de eurozone landen worden als onderpand geaccepteerd. Onderpand afstemming en uitwisseling dient elke werkdag plaats te vinden De MTA (de minimale uitwisselingswaarde) mag maximaal EUR 250.000 zijn.
h. Liquiditeitsrisico Voor het beheersen van het korte termijn liquiditeitsrisico voert de Beheerder iedere maand een onderpandtoets en liquiditeitstoets uit. Indien het Pensioenfonds voor één van deze toetsen niet slaagt, zal de Beheerder het Pensioenfonds binnen 2 weken na het verschijnen van de risicorapportage hierover een advies uitbrengen. De portefeuille wordt niet automatisch door de Beheerder aangepast wanneer het Pensioenfonds voor één van de toetsen niet slaagt.
i. Concentratierisico Concentraties worden periodiek weergegeven in de risicorapportage. Op basis van ad hoe analyses wordt beoordeeld of deze acceptabel zijn of dat deze teruggebracht moeten worden. j. Actief risico Binnen het door de beheerder gehanteerde risicomodel wordt de ex-ante tracking error berekend. Voor de liquide beleggingscategorieën geldt een maximale ex-ante tracking error met een 1-jaars horizon van; Aandelen Vastrentende waarden
Maximaal 2% Maximaal 2% 66
Grondstoffen
Maximaal 10%
Totale portefeuille (liquide beleggingen)
Maximaal 3%
De maximale tracking error limieten voor de liquide sub-beleggingscategorieën zijn vastgelegd in de paragrafen die betrekking hebben op deze sub-beleggingscategorieën.
67
3. Beleggingscategorieën a. Vastrentende waarden Investment Grade Euro Doelstelling Door middel van actief beheer een extra rendement behalen ten opzichte van de benchmark binnen de gestelde risicokaders. Benchmark De benchmark van deze beleggingscategorie is samengesteld uit een staatsdeel en een niet-staatsdeel. De obligatiegewichten en dynamiek van de benchmark worden vastgesteld op basis van de lboxx € Overall. De benchmarkgewichten voor staatsobligaties zijn gebaseerd op een verdeling van 75% naar kernlanden (Duitsland, Nederland en Frankrijk) en 25% naar de overige landen (Oostenrijk, Finland, Ierland, Spanje, België en Italië) waarbij de gewichten daarbinnen zijn gebaseerd op het Bruto Binnenlands Product (BBP). Voor verdere details van de benchmark samenstelling wordt venwezen naar de mandaatrichtlijnen van de vermogensbeheerder. De benchmark is representatief voor de beleggingscategorie. Universum •
(Een) beleggingsinstelling(en).
Risicobeheersing Binnen het door de Beheerder gehanteerde risicomodel wordt de ex-ante tracking error berekend. Voor deze beleggingscategorie geldt een maximale ex-ante tracking error met een 1-jaars horizon van 2%. In het geval dat deze maximale tracking error wordt overschreden, zal de Beheerder na constatering zo snel mogelijk in contact treden met het Pensioenfonds en de oorzaken van de overschrijding bespreken. De Beheerder en het Pensioenfonds zullen dan bespreken welke acties er ondernomen moeten worden. Invulling De belegging in deze categorie vindt plaats middels deelname in de volgende beleggingsinstelling(en): • Syntrus Achmea Vastrentende Waarden Pool. Indexleningen Doelstelling Door middel van actief beheer een extra rendement behalen ten opzichte van de benchmark binnen de gestelde risicokaders. Benchmark De benchmark van deze beleggingscategorie is gelijk aan de index zoals bepaald in paragraaf 1c "Benchmark" (als gelijk aan benchmarktabel). De benchmark is representatief voor de beleggingscategorie. Universum •
Titels uitgegeven door issuers uit de benchmark.
•
Buiten de benchmark beleggen wordt voor 15% toegestaan.
•
Het gebruik van derivaten is toegestaan.
Risicobeheersing 68
•
Binnen het door de Beheerder gehanteerde risicomodel wordt de ex-ante tracking error berekend. Voor deze beleggingscategorie geldt een maximale ex-ante tracking error met een 1-jaars horizon van 2%. In het geval dat deze maximale tracking error wordt overschreden, zal de Beheerder na constatering zo snel mogelijk in contact treden met het Pensioenfonds en de oorzaken van de overschrijding bespreken. De Beheerder en het Pensioenfonds zullen dan bespreken wejke acties er ondernomen moeten worden. •
Binnen de beleggingscategorie zijn structurele roodstanden niet toegestaan.
Invulling De belegging in deze categorie vindt plaats door middel van een discretionair mandaat. Het beheer van deze portefeuille vindt plaats door de volgende vermogensbeheerders op basis van de tussen het Pensioenfonds en deze vermogensbeheerders overeengekomen mandaatrichtlijnen.
High Yield Doelstelling Door middel van actief beheer een extra rendement behalen ten opzichte van de benchmark binnen de gestelde risicokaders. Benchmark De benchmark van deze beleggingscategorie is gelijk aan de index zoals bepaald in paragraaf 1c "Benchmark" (als gelijk aan benchmarktabel). De benchmark is representatief voor de beleggingscategorie. Universum •
(Een) beleggingsinstelling(en).
Risicobeheersing Binnen het door de Beheerder gehanteerde risicomodel wordt de ex-ante tracking error berekend. Voor deze beleggingscategorie geldt een maximale ex-ante tracking error met een 1-jaars horizon van 6%. In het geval dat deze maximale tracking error wordt overschreden, zal de Beheerder na constatering zo snel mogelijk in contact treden met het Pensioenfonds en de oorzaken van de overschrijding bespreken. De Beheerder en het Pensioenfonds zullen dan bespreken welke acties er ondernomen moeten worden. Invulling De belegging in deze categorie vindt plaats door middel vah deelname in de volgende beleggingsinstelling(en): • Syntrus Achmea Global High Yield Pool.
Obligaties Opkomende Markten - HC Doelstelling Door middel van actief beheer een extra rendement behalen ten opzichte van de benchmark binnen de gestelde risicokaders. Benchmark De benchmark van deze beleggingscategorie is gelijk aan de index zoals bepaald in paragraaf 1c "Benchmark" (als gelijk aan benchmarktabel). De benchmark is representatief voor de beleggingscategorie.
69
I
Universum • (Een) beleggingsinstelling(en). Risicobeheersing Binnen het door de Beheerder gehanteerde risicomodel wordt de ex-ante tracking error berekend. Voor deze beleggingscategorie geldt een maximale ex-ante tracking error met een 1-jaars horizon van 5%. In het geval dat deze maximale tracking error wordt overschreden, zal de Beheerder na constatering zo snel mogelijk in contact treden met het Pensioenfonds en de oorzaken van de overschrijding bespreken. De Beheerder en het Pensioenfonds zullen dan bespreken welke acties er ondernomen moeten worden. Invulling De belegging in deze categorie vindt plaats door middel van deelname in de volgende beleggingsinstelling(en): • Pictet Hard Currency EMD Fund Obligaties Opkomende Markten - LC Doelstelling Door middel van actief beheer een extra rendement behalen ten opzichte van de benchmark binnen de gestelde risicokaders. Benchmark De benchmark van deze beleggingscategorie is gelijk aan de index zoals bepaald in paragraaf 1c "Benchmark" (als gelijk aan benchmarktabel). De benchmark is representatief voor de beleggingscategorie. Universum •
(Een) beleggingsinstelling(en).
Risicobeheersing Binnen het door de Beheerder gehanteerde risicomodel wordt de ex-ante tracking error berekend. Voor deze beleggingscategorie geldt een maximale ex-ante tracking error met een 1-jaars horizon van 6%. In het geval dat deze maximale tracking error wordt overschreden, zal de Beheerder na constatering zo snel mogelijk in contact treden met het Pensioenfonds en de oorzaken van de overschrijding bespreken. De Beheerder en het Pensioenfonds zullen dan bespreken welke acties er ondernomen moeten worden. Invulling De belegging in deze categorie vindt plaats door middel van deelname in de volgende beleggingsinstelling(en): • Stone Harbor EMD LC Fund
Hypotheken Doelstelling Door middel van actief beheer een extra rendement behalen ten opzichte van de benchmark binnen de gestelde risicokaders. Benchmark De benchmark van deze beleggingscategorie is gelijk aan de index zoals bepaald in paragraaf 1c "Benchmark" (als gelijk aan benchmarktabel). De benchmark wordt gebruikt ter bepaling van het doelrendement.
70
Universum •
(Een) beleggingsinstelling(en).
Risicobeheersing Het is toegestaan om de totale exposure van de beleggingscategorie groter te laten zijn dan het belegd vermogen van de beleggingscategorie, met een maximum van 20%. Invulling De belegging in deze categorie vindt plaats door middel van deelname in de volgende beleggingsinstelling(en); • PVF Hypotheken Fonds, Particuliere Hypothekenfonds van Syntrus Achmea Real Estate & Finance
b. Aandelen Aandelen Europa Doelstelling Door middel van passief beheer het rendement van de benchmark te evenaren. Benchmark De benchmark van deze beleggingscategorie is gelijk aan de index zoals bepaald in paragraaf 1c "Benchmark" (als gelijk aan benchmarktabel). De benchmark is representatief voor de beleggingscategorie. Universum •
(Een) beleggingsinstelling(en).
Risicobeheersing Binnen het door de Beheerder gehanteerde risicomodel wordt de ex-ante tracking error berekend. Voor deze beleggingscategorie geldt een minimale ex-ante tracking error.
/
Invulling De belegging in deze categorie vindt plaats door middel van deelname in de volgende beleggingsinstelling(en): • Blackrock Europe Equity Index fund B.
Aandelen Verenigde Staten Doelstelling Door middel van passief beheer het rendement van de benchmark te evenaren. Benchmark De benchmark van deze beleggingscategorie is gelijk aan de index zoals bepaald in paragraaf 1c "Benchmark" (als gelijk aan benchmarktabel). De benchmark is representatief voor de beleggingscategorie. Universum •
(Een) beleggingsinstelling(en).
Risicobeheersing Binnen het door de Beheerder gehanteerde risicomodel wordt de ex-ante tracking error berekend. Voor deze beleggingscategorie geldt een minimale ex-ante tracking error. 71
Invulling De belegging in deze categorie vindt plaats door middel van deelname in de volgende beleggingsinstelling(en): •
Blackrock US Equity Index fund B.
Aandelen Japan Doelstelling Door middel van passief beheer het rendement van de benchmark te evenaren. Benchmark De benchmark van deze beleggingscategorie is gelijk aan de index zoals bepaald in paragraaf 1c "Benchmark" (als gelijk aan benchmarktabel). De benchmark is representatief voor de beleggingscategorie. Universum •
(Een) beleggingsinstelling(en).
Risicobeheersing Binnen het door de Beheerder gehanteerde risicomodel wordt de ex-ante tracking error berekend. Voor dezé beleggingscategorie geldt een minimale ex-ante tracking error. Invulling De belegging in deze categorie vindt plaats door middel van deelname in de volgende beleggingsinstelling(en); •
BlackRock MSCI Equity Index Fund B - Japan
Aandelen Opkomende Markten Doelstelling Door middel van passief beheer het rendement van de benchmark te evenaren. Benchmark De benchmark van deze beleggingscategorie is gelijk aan de index zoals bepaald in paragraaf 1c "Benchmark" (als gelijk aan benchmarktabel). Universum •
(Een) beleggingsinstelling(en).
Risicobeheersing Binnen het door de Beheerder gehanteerde risicomodel wordt de ex-ante tracking error berekend. Voor deze beleggingscategorie geldt een minimale ex-ante tracking error. Invulling De belegging in deze categorie vindt plaats door middel van deelname in de volgende beleggingsinstelling(en): • BlackRock Emerging Markets Equity Index Fund B
72
I
c. Vastgoed Doelstelling Een extra rendement behalen ten opzichte van de benchmark, over een horizon van 5 jaar Benchmark De benchmark van deze beleggingscategorie is gelijk aan de index zoals bepaald in paragraaf 1c "Benchmark" (als gelijk aan benchmarktabel). De benchmark wordt gebruikt ter bepaling van het doelrendement Universum •
Nederlands niet-beursgenoteerd vastgoed
•
(Een) beleggingsinstelling(en) met een focus op Nederlands niet-beursgenoteerd vastgoed.
Risicobeheersing • • •
Het Pensioenfonds keurt alle aan- en verkoopvoorstellen van objecten in de discretionaire portefeuille zelf goed. Het risico wordt beheerst door middel van spreiding over minimaal 3 fondsen binnen Nederland, evenals een spreiding over minimaal 50 huurders; De totale exposure van de beleggingscategorie kan groter zijn dan het belegd vermogen van de beleggingscategorie.
De belegging in deze categorie vindt plaats door middel van deelname in de volgende beleggingsinstelling(en); • Stichting Achmea Dutch Residential Fund • •
Stichting Achmea Dutch Retail Property Fund De Utrechtse Fondsen Vastgoed C.V. d. Alternatieve categorieën "
Infrastructuur Doelstelling Een extra rendement behalen ten opzichte van de benchmark, over een horizon gelijk aan de looptijd van het ondertiggende fonds Benchmark De benchmark van deze beleggingscategorie is gelijk aan de index zoals bepaald in paragraaf 1c "Benchmark" (als gelijk aan benchmarktabel). De benchmark wordt gebruikt ter bepaling van het doelrendement Universum •
Investeringen in niet beursgenoteerde ondernemingen via zowel aandelenbelangen als leningen door middel van het deelnemen in primaire fondsen evenals fund of funds (dakfondsen).
Risicobeheersing •
' Het risico wordt beheerst door middel van spreiding over regio's, vintagejaren en managers waarbij wordt gestreefd naar een maximale exposure van 30% per primair fonds binnen de beleggingsinstelling
•
De beleggingsinstelling hanteert een maximale commitment 73
•
De totale exposure van de beleggingscategorie kan groter zijn dan het belegd vermogen van de beleggingscategorie.
Invulling De belegging in deze categorie vindt plaats door middel van deelname in de volgende beleggingsinstelling(en): • Syntrus Achmea Infrastructure Pool.
Private equity Doelstelling Een extra rendement behalen ten opzichte van de benchmark, over een horizon gelijk aan de looptijd van het onderliggende fonds Benchmark De benchmark van deze beleggingscategorie is gelijk aan de index zoals bepaald in paragraaf 1c "Benchmark" (als gelijk aan benchmarktabel). De benchmark wordt gebruikt ter bepaling van het doelrendement Universum •
Investeringen in niet beursgenoteerde ondernemingen via zowel aandelenbelangen als leningen door middel van het deelnemen in primaire fondsen evenals fund of funds (dakfondsen).
Risicobeheersing •
Het risico wordt beheerst door middel van spreiding over regio's, stijlen, vintagejaren en managers in overeenstemming met de richtlijnen opgenomen in het beleggingsplan en/of offering memorandum van het fonds
•
De totale exposure van de beleggingscategorie kan groter zijn dan het belegd vermogen van de beleggingscategorie.
Invulling De belegging in deze categorie vindt plaats door middel van deelname in de volgende beleggingsinstelling(en): •
Interpolis Pensioenen Private Equity Fund II
Grondstoffen Doelstelling Door middel van actief beheer een extra rendement behalen ten opzichte van de benchmark binnen de gestelde risicokaders. De actieve strategie die wordt toegepast is Backwardated basket inclusief early roll. Benchmark De benchmark van deze beleggingscategorie is gelijk aan de index zoals bepaald in paragraaf 1c "Benchmark" (als gelijk aan benchmarktabel). De benchmark is representatief voor de beleggingscategorie Universum •
De grondstoffen in de benchmark
•
Buiten de benchmark beleggen wordt niet toegestaan.
•
Het gebruik van de volgende derivaten is toegestaan: swaps en valutacontracten
74
Risicobeheersing •
Binnen het door de Beheerder gehanteerde risicomodel wordt de ex-ante tracking error berekend. Voor deze beleggingscategorie geldt een maximale ex-ante tracking error met een 1-jaars horizon van 10%. In het geval dat deze maximale tracking error wordt overschreden, zal de Beheerder na constatering zo snel mogelijk in contact treden met het Pensioenfonds en de oorzaken van de overschrijding bespreken. De Beheerder en het Pensioenfonds zullen dan bespreken welke acties er ondernomen moeten worden.
•
Het is niet toegestaan om de totale exposure van de beleggingscategorie groter te laten zijn dan het belegd vermogen van de beleggingscategorie. Derhalve wordt aan het einde van de maand de notional van de swaps gelijkgesteld aan de onderliggende funding, als het waardeverschil groter dan 1% is. Als gevolg van het rendement op grondstoffen en valutabewegingen kan gedurende de maand een afwijking ontstaan.
Invulling •
Derivaten worden afgesloten met Morgan Stanley. Voor een volledige beschrijving van dit product wordt venwezen naar de desbetreffende documentatie met Morgan Stanley.
•
Funding; Syntrus Achmea Geldmarkt Pool e. Liquiditeiten
Doelstelling Door middel van actief beheer een extra rendement behalen ten opzichte van de benchmark binnen de gestelde risicokaders. Benchmark De benchmark van deze beleggingscategorie is gelijk aan de index zoals bepaald in paragraaf 1c "Benchmark" (als gelijk aan benchmarktabel). De benchmark is representatief voor de beleggingscategorie. Universum •
(Een) beleggingsinstelling(en).
Risicobeheersing Het risico wordt beheerst door middel van een maximale totale modified duration van 0,5 jaar Invulling De belegging in deze categorie vindt plaats door middel van deelname in de volgende beleggingsinstelling(en); • Syntrus Achmea Geldmarkt Pool
75
4. Derivaten Derivaten kunnen door de Beheerder en Vermogensbeheerder worden gebruikt voor verschillende doeleinden: voor de cash allocatie en Dynamische Asset Allocatie worden futures en Exchange Traded Funds (ETF's) gebruikt beleggingen in grondstoffen worden ingevuld met swaps; voor de afdekking van het renterisico wordt gebruik gemaakt van het LOF. Dit fonds maakt ondertiggend onder andere gebruik van renteswaps; voor gebruik van derivaten binnen de beleggingsinstellingen wordt verwezen naar de richtlijnen van de betreffende beleggingsinstellingen.
5. Securities lending Securities lending is niet toegestaan voor de beheerde producten van de Vermogensbeheerder. Dit laat onverlet het feit dat momenteel voor enkele andere Beleggingsinstellingen wel gebruik wordt gemaakt van securities lending. Voor de beleggingsinstellingen wordt venwezen naar de geldende fondsvoorwaarden c.q. het geldende prospectus.
6. Verantwoord beleggen De portefeuille van het Pensioenfonds wordt voor een aanzienlijk deel belegd in beleggingsinstellingen beheerd door de Vermogensbeheerder. Binnen deze beleggingsinstellingen wordt door de Vermogensbeheerder een maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid gevoerd. Dit beleid bestaat uit engagement (aangaan van dialoog met ondernemingen), corporate governance en stemmen op aandeelhoudersvergaderingen en tot slot uitsluitingsbeleid. Engagement De Vermogensbeheerder past het instrument engagement toe voor de uitvoering van het verantwoord beleggen beleid. Corporate governance en stemmen op aandeelhoudersvergaderingen Een corporate governance beleid en stemmen op aandeelhoudersvergaderingen wordt uitgevoerd door de Vermogensbeheerder. Uitsluitingsbeleid Uitsluitingen worden vormgegeven vanuit een maatschappelijk verantwoord beleggen beleid. Wanneer de impact van uitsluitingen voor de aandelenportefeuilles meer dan 300 basispunten bedragen kunnen de aandelenbenchmarks worden aangepast Wanneer de impact van uitsluitingen meer dan 3% van de duratiecontributie in een Vastrentende Waarden benchmark bedraagt kan de benchmark worden aangepast. 76
BULAGE 5
incidenten- en Klokkenluidersregeling
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoenmalcerij Reglement incidenten- en klokkenluidersregeling Artikel 1
Definities
Pensioenfonds:
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoenmakerij
Incident:
een gedraging of een gebeurtenis die een ernstig gevaar vormt voor de beheerste en integere bedrijfsvoering van het pensioenfonds;
Vertrouwenspersoon:
de compliance officer van het pensioenfonds;
Voorzitter:
de voorzitter van het bestuur van het pensioenfonds;
Klokkenluider:
de verbonden persoon die aan de vertrouwenspersoon melding doet van een incident of een vermoeden van een incident
Verbonden personen:
a. leden van het bestuur van het pensioenfonds; b. leden van het verantwoordingsorgaan van het pensioenfonds; c. leden van de raad van toezicht van het pensioenfonds; d. andere personen die door het bestuur zijn aangewezen.
DNB:
De Nederlandsche Bank.
Artikel 2
Melding
1.
Elke verbonden persoon is verplicht een incident of een vermoeden van een incident direct te melden aan de vertrouwenspersoon.
2.
Elke verbonden persoon is verplicht iedere andere gedraging of gebeurtenis die gevolgen heeft of kan hebben voor de bedrijfsvoering van het pensioenfonds, direct te melden aan de vertrouwenspersoon. Het kan gaan om een onregelmatigheid van algemene, operationele of financiële aard.
3.
De melding wordt bij voorkeur schriftelijk of elektronisch gedaan. Een mondelinge melding is ook mogelijk.
4.
Het kan gaan om een gedraging of gebeurtenis zowel binnen het pensioenfonds als bij partijen aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed.
5.
Onder incident wordt in ieder geval, maar niet uitsluitend, verstaan: a. een gebeurtenis waarbij directe of indirecte financiële schade of reputatieschade ontstaat door ontoereikende of falende interne processen, door verbonden personen of door systemen of door externe gebeurtenissen; b. een (dreigende) bewuste schending van wet- en regelgeving; 77
c. d. e. t g. h.
een (dreiging van) bewust onjuist informeren van een publiek orgaan; een (dreigende) schending van gedragsregels van het pensioenfonds; (een dreiging van) het bewust achterhouden, vernietigen of manipuleren van informatie over deze feiten; een gedraging of gebeurtenis die kan leiden tot een groot afbreukrisico in de media; fraude, misleiding, bedrog, verduistering of diefstal door een of meer personen in zijn/hun hoedanigheid van verbonden persoon; overige (dreigende) strafbare feiten.
De vertrouwenspersoon is belast met het toezicht op de naleving van deze regeling en de behandeling van het incident of het vermoeden van een incident. De melding van een incident of een vermoeden van een incident wordt vertrouwelijk en met grote zorgvuldigheid behandeld.
Artikel 3
Onderzoek
1.
De voorzitter beoordeelt in overleg met de vertrouwenspersoon de melding en neemt vervolgens zo nodig het besluit een nader onderzoek in te (doen) stellen. Indien de melding betrekking heeft op de voorzitter, dan treedt de plaatsvervangende voorzitter in het kader van deze regeling in zijn plaats.
2.
Indien er naar het oordeel van de voorzitter geen sprake is van een incident, dan wordt de klokkenluider hierover direct geïnformeerd.
3.
Indien aanvullende informatie nodig is in het belang van het onderzoek, kan de verbonden persoon worden verzocht zijn medewerking hieraan te verlenen.
4.
Indien een onderzoek wordt ingesteld, dan wordt het bestuur daarvan in kennis gesteld.
5.
Het doel van het onderzoek is: a. waarheidsvinding met betrekking tot het incident en de daarmee samenhangende bewijsvoering voor disciplinaire, civielrechtelijke en strafrechtelijke vervolgstappen; b. het beperken van de (potentiële) schade naar een beheersbaar niveau; en c. het herstel van de bedrijfsvoering, voor zover het incident daarop enige invloed had.
6.
Het onderzoek naar het incident wordt uitgevoerd door interne en/of externe deskundigen. Als de melding betrekking heeft op een incident bij een partij aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed, wordt het onderzoek verricht in overleg met deze partij.
7.
De onderzoekers rapporteren de onderzoeksresultaten aan de vertrouwenspersoon. De rapportage bevat een kort relaas van feiten en omstandigheden en indien vastgesteld is dat sprake is van een incident de bewijsvoering daarvoor in hoofdlijnen en een advies met betrekking tot de te nemen maatregel(en).
Artikel 4 1.
Maatregelen
Op basis van de onderzoeksresultaten beoordeelt de voorzitter het incident en besluit in overleg met het bestuur over de te nemen maatregel(en), zoals: a. disciplinaire maatregelen; b. civielrechtelijke maatregelen, zoals regres; c. interne en externe openbaarmaking; d. aanpassing van procedures; en/of e. overige maatregelen voor het herstel van de bedrijfsvoering. 78
2.
Indien een incident veroorzaakt is door een vérbonden persoon, wordt bij het bepalen van de maatregel(en) en sancties betrokken dat een incident als een ernstige schending wordt beschouwd van de vertrouwensrelatie tussen het pensioenfonds enerzijds en de verbonden persoon anderzijds.
3.
Het veroorzaken van een incident of anderszins daarbij betrokken zijn, kan leiden tot ontslag uit de functie die de verbonden persoon bij het pensioenfonds vervult. Indien sprake is van opzettelijk en ernstige strafbare feiten, zoals misdrijven genoemd in het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten, wordt in beginsel aangifte gedaan bij justitie of de politie.
4.
De voorzitter ziet toe op de implementatie en naleving van nieuwe procedures en maatregelen, die naar aanleiding van het incident getroffen worden.
Artikel 5
Rapportage aan de toezichthouder
1.
De voorzitter meldt een incident direct aan DNB, onder opgaaf van de feiten en omstandigheden van het incident alsmede de informatie over de functie van de betrokken persoon die het incident heeft veroorzaakt.
2.
De voorzitter informeert DNB tevens over de maatregelen die naar aanleiding van het incident zijn genomen of noch zullen worden genomen.
Artikel 6 1.
Incidentenregister
De vertrouwenspersoon houdt door middel van een incidentenregister een registratie bij van alle binnengekomen meldingen, de wijze van opvolging, ingestelde onderzoeken, onderzoeksresultaten, de genomen preventieve en repressieve maatregelen en de meldingen aan DNB. 2. De voorzitter informeert de vertrouwenspersoon over de maatregelen die naar aanleiding van het incident zijn genomen, alsmede over de meldingen aan DNB.
Artikel 7
Afhandelen melding incident
1.
Indien sprake is van een incident wordt binnen een periode van vier weken, vanaf het moment van melding aan de vertrouwenspersoon, de klokkenluider door of namens de voorzitter schriftelijk op de hoogte gebracht van een inhoudelijk standpunt over het gemelde incident. Daarbij wordt aangegeven welke maatregelen zijn genomen naar aanleiding van het incident.
2.
Indien binnen vier weken geen inhoudelijk standpunt over het gemelde incident kan worden gegeven, wordt de klokkenluider door of namens de voorzitter hiervan schriftelijk op de hoogte gebracht. Hierbij wordt aangegeven binnen welke termijn een standpunt tegemoet kan worden gezien.
Artikel 8 1.
Klokkenluidersregeling
Het pensioenfonds draagt er zorg voor dat de melder als klokkenluider beschermd wordt. Dat wil zeggen dat de melder op geen enkele wijze in zijn positie bij het pensioenfonds benadeeld wordt, voor zover hij te goeder trouw gehandeld heeft. Het pensioenfonds gaat er van uit dat een melding te goeder trouwe is gedaan, tot het moment dat zij overtuigd is geraakt van het tegendeel.
79
2.
Een melding van een incident zal op verzoek van de klokkenluider anoniem blijven binnen de rest van de organisatie van het pensioenfonds.
3.
Het pensioenfonds draagt er zorg voor dat de vertrouwenspersoon en de interne en/of externe deskundigen die het onderzoek naar het incident uitvoeren op geen enkele wijze in hun positie bij het pensioenfonds benadeeld worden vanwege het uitoefenen van hun taken op grond van deze regeling.
4.
Een verbonden persoon die willens en wetens heeft deelgenomen aan of veroorzaker is van een incident, zal bij melding van dit incident geen rechtsbescherming kunnen genieten zoals een te goeder trouw handelende verbonden persoon.
5.
Indien de klokkenluider de melding intrekt, vergewist het pensioenfonds zich ervan dat de intrekking niet onder invloed van dreigementen of door omkoping heeft plaatsgevonden.
Artikel 9
Inwerkingtreding
Dit reglement treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.
80
BULAGE 6
integriteitbeleid
Inleiding Het bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoenmakerij heeft dit integriteitplan in het kader van de beheerste en integere bedrijfsvoering vastgesteld in de vergadering van 13 april 2015. Integriteitsrisico Onder integriteitrisico wordt volgens het integriteitplan Pensioenkoepels VB, UvB en OPF van mei 2009 verstaan: "gevaar voor de aantasting van de reputatie alsmede de bestaande en toekomstige bedreiging van het vermogen of resultaat van het pensioenfonds". Het beleid van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Schoenmakerij is er op gericht om integriteitsrisico's tot een absoluut minimum beperkt te houden en zo snel mogelijk adequate maatregelen te nemen mocht er (een kans op het ontstaan van) een integriteitsrisico zich voordoen. Dit geldt zowel voor de eigen organisatie als voor tegenpartijen. Onderdelen van het integriteitrisico van het pensioenfonds zijn; Benadeling van derden Voonwetenschap Witwassen
,
Terrorismefinanciering Belangenverstrengeling Fraude Onoorbaar handelen Hieronder wordt per onderdeel een uitleg gegeven. Ook wordt per risico aangegeven welke beheersingsmaatregelen het bestuur heeft genomen. De beschreven beheersingsmaatregelen richten zich op het bestuur. In de gedragscode van het fonds staat daarnaast: "De organisatie waaraan het pensioenfonds werkzaamheden heeft uitbesteed moet beschikken overeen gedragscode, die ten minste gelijkwaardig is aan die van het pensioenfonds tenzij er in de branche / sector een striktere regeling is. Het pensioenfondsbestuur moet zich daarvan vergewissen". Onder benadeling van derden wordt verstaan; het verrichten van handelingen met bedrieglijke benadeling van de rechten van derden tot gevolg. Beheersingsmaatregelen Het fonds kent een gedragscode voor verbonden personen aan het pensioenfonds (bijlage). Het doel van de gedragscode is het waarborgen en handhaven van het vertrouwen in het pensioenfonds door belanghebbenden, alsmede het voorkomen van integriteitsrisico's. Artikel 5 gaat bijvoorbeeld over het aanvaarden en geven van relatiegeschenken en uitnodigingen. De heer G.J. Mersch van GBA Accountants is aangesteld als compliance officer pm controle uit te oefenen op naleving gedragscode. Onder voorwetenschap wordt verstaan; bekendheid met informatie die concreet is en rechtstreeks of direct betrekking heeft op een uitgevende instelling waarop financiële instrumenten betrekking hebben of omtrent de handel in deze financiële instrumenten, welke infonnatie niet openbaar is gemaakt en waarvan openbaarmaking significant invloed zou kunnen hebben op de koers van de financiële instrumenten of op de koers van de daarvan afgeleide financiële instrumenten.
81
Beheersingsmaatregelen In artikel 1.2 van de gedragscode (bijlage) is aangegeven dat verbonden personen, die (in)direct betrokken zijn bij transacties van het pensioenfonds in financiële instrumenten over voorwetenschap (kunnen) beschikken. Er is sprake van voorwetenschap indien betreffende verbonden persoon bekend is met informatie die significante invloed kan hebben op de koers van (afgeleide) financiële instrumenten (artikel 1.7 van de gedragscode). Binnen het fonds is geen sprake van insiders aangezien er geen directe of indirecte betrokkenheid is van bestuursleden bij het uitvoeren van transacties in financiële instrumenten. Dit is door de compliance officer bevestigd. Onder witwassen wordt verstaan: a. het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding of verplaatsing van een zaak of vemnogensrecht; b. het verbergen of verhullen wie het recht op een zaak of rechthebbende is, dan wel een zaak of vermogensrecht voorhanden heeft, wetende dat de zaak of vermogensrecht - direct of indirect - afkomstig is uit enig misdrijf; c. het venwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten of gebruikmaken van een zaak of vermogensrecht, wetende dat de zaak of vermogensrecht - direct of indirect - afkomstig is uit enig misdrijf. Specifiek van belang: Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Beheersingsmaatregelen Het risico is door het bestuur als klein ingeschat. Het bestuur heeft als beheersingsmaatregelen de gedragscodes van externe partijen opgevraagd en beoordeeld. Voor het bestuur zelf is ook een gedragscode van toepassing. Daarnaast worden de activiteiten van het fonds door middel van bijvoorbeeld een jaarverslag gemonitord door een accountant en actuaris. Ook zijn er voor zowel de uitvoerder als de vermogensbeheerders ISAE 3402 type II verklaringen beschikbaar. Daarnaast maken de vermogensbeheerders alleen gebruik van girale betalingen. En gelden er voor de medewerkers autorisatieprofielen. Onder terrorismefinanciering wordt verstaan; a. het opzettelijk verwerven of voorhanden hebben van voonwerpen met geldswaarde, bestemd tot het plegen van terrorisme zoals bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht b. Het opzettelijk verschaffen van middelen met geldwaarde tot het plegen van terrorisme zoals bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht; c. Het verlenen van geldelijke steun, alsmede het opzettelijk werven van geld ten behoeve van een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terrorisme zoals bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht Specifiek van belang; Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Daarnaast is de uitvoerder op grond van EU verordeningen verplicht onverwijld aan DNB te melden indien geconstateerd wordt dat de identiteit van een relatie overeenkomt met een (rechts-)persoon of entiteit waarvan in de EU verordening wordt gesteld dat deze (rechts-)persoon of entiteit geen financiële transacties mogen verrichten en dat aan hen geen middelen ter beschikking mogen worden gesteld. Beheersingsmaatregelen Het risico wordt als klein ingeschat waardoor het bestuur beheersingsmaatregelen, naast de hierboven bij "witwassen" genoemde, niet nodig acht.
82
Belangenverstrengeling duidt op een situatie waarbij een persoon meerdere belangen dient die een zodanige invloed op elkaar kunnen uitoefenen dat de integriteit van het een of het andere belang in het geding komt. Pensioenfondsen dienen te voorkomen dat bestuurders (waaronder ook het orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken), medewerkers en personen die in opdracht van het fonds werkzaamheden verrichten betrokken raken bij belangenconflicten. En tevens dat deze personen geen misbruik en oneigenlijk gebruik maken van informatie of zaken die aanwezig zijn bij het fonds, waardoor de stabiliteit en de integriteit van de financiële markten gewaarborgd blijft. Beheersingsmaatregelen Het fonds kent een gedragscode voor verbonden personen aan het pensioenfonds. Artikel 3.1 en artikel 6.1 gaan over belangenverstrengeling. De heer G.J. Mersch van GBA Accountants is aangesteld als compliance officer om controle uit te oefenen op de naleving van de gedragscode. Onder fraude wordt verstaan: met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsel, iets of iemand bewegen tot de afgifte van een (financieel) goed, tot het ter beschikking stellen van gegevens van geldswaarde in het handelsverkeer, tot het aangaan van een schuld. Beheersingsmaatregelen Het risico wordt als klein ingeschat. Het bestuur heeft fraudebeleid bij de vermogensbeheerder opgevraagd en besproken. Het bestuur vindt verdere beheersingsmaatregelen niet nodig. Onder onoorbaar handelen wordt verstaan: alle andere handelingen welke anderszins ontoelaatbaar en/of onbetamelijk zijn en welke een gevaar voor aantasting van de reputatie of bestaande of toekomstige bedreiging van vermogen of resultaat van het fonds kunnen opleveren. Beheersingsmaatregelen Het bestuur heeft contractueel met haar zakelijke relaties vastgelegd dat zij is gehouden aan de vigerende wet- en regelgeving.
83