i
Steunpunt Gelijkekansenbeleid – consortium UA en UHasselt – 2010
ISBN 978-90-77271-52-0
Wettelijk Depot: D/2010/3680/02
NUR 763
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Druk- en bindwerk: Drukkerij Wilda
ii
Taalbeheersing en -gebruik van Marokkaanse en Turkse allochtonen Resultaten van de Survey Integratie 2008
Kris Vancluysen Maarten Van Craen Johan Ackaert
Steunpunt Gelijkekansenbeleid - Consortium Universiteit Antwerpen en Universiteit Hasselt
iii
iv
Inhoudsopgave Inleiding ................................................................................................ 7 1. Literatuuroverzicht ............................................................................ 9 1.1. Het belang van taal .........................................................................9 1.2. Verschillen in taalbeheersing en -gebruik .......................................... 10 1.3. Onderzoek in België....................................................................... 12 1.4. Verschillen tussen Marokkaanse en Turkse allochtonen ....................... 15 2. Onderzoeksproces............................................................................ 17 2.1. De Survey Integratie ..................................................................... 17 2.2. Onderzoekspopulatie ..................................................................... 17 2.3. Steekproef ................................................................................... 18 2.4. Vragenlijst ................................................................................... 19 2.5. Databestand................................................................................. 20 3. Resultaten........................................................................................ 23 3.1. Beschrijvende analyses .................................................................. 23 3.1.1. Taalbeheersing........................................................................... 23 3.1.2. Taalgebruik ............................................................................... 25 3.2. Determinanten van taalbeheersing en -gebruik.................................. 30 Besluit.................................................................................................. 39 Lijst met tabellen ................................................................................. 41 Referenties........................................................................................... 43
v
vi
Inleiding In dit onderzoeksrapport staan we stil bij de taalbeheersing en het taalgebruik van Marokkaanse en Turkse allochtonen uit Antwerpen, Genk en Gent. Dit onderzoek kadert in de onderzoeksactiviteiten van het Steunpunt Gelijkekansenbeleid. Dit Steunpunt maakt deel uit van het programma Steunpunten Beleidsrelevant Onderzoek van de Vlaamse overheid en is een samenwerkingsverband tussen de Universiteit Hasselt en de Universiteit Antwerpen. In opdracht van de Vlaamse minister van Inburgering ontwikkelde het Steunpunt Gelijkekansenbeleid de Survey Integratie, een instrument dat het beleid toelaat om op regelmatige tijdstippen een stand van zaken te maken van het samenleven van autochtonen en allochtonen in Vlaanderen. De eerste resultaten van de Survey Integratie, die in 2008 werd uitgevoerd, werden gepubliceerd in het boek Gekleurde Steden - Autochtonen en allochtonen over samenleven (Vancluysen, Van Craen & Ackaert, 2009). Deze publicatie stond uitgebreid stil bij het sociaal kapitaal, de waardeoriëntaties, de wederzijdse beeldvorming, de discriminatie-ervaringen en het vertrouwen in de overheid van allochtonen en autochtonen. In het algemeen besluit van dit boek schreven we dat het beheersen en het gebruiken van de Nederlandse taal “cruciaal zijn voor de sociaal-culturele integratie van allochtonen en de sociale cohesie in de samenleving”. Kennis van het Nederlands vergemakkelijkt en stimuleert contacten van allochtonen met autochtonen en draagt bij tot een positievere beeldvorming over autochtonen, zo stelden we vast. Beleidsmakers erkennen het belang van taal voor integratie. De Beleidsnota Inburgering en Integratie 2009-2014 van de Vlaamse minister van Inburgering omschrijft het als volgt: ”Een gemeenschappelijke taal spreken is een voorwaarde om tot een hechte samenleving te komen. Een verhoogde kennis van het Nederlands en het creëren van een positief klimaat ten aanzien van het Nederlands moeten blijvende aandachtspunten zijn voor iedereen. … Taal maakt immers communicatie mogelijk, waardoor wederzijds begrip en sociale samenhang ontstaan.”
7
Met de voorliggende studie schetsen we de taalsituatie van Marokkaanse en Turkse allochtonen tussen 18 en 70 jaar uit Antwerpen, Genk en Gent. Meer concreet zullen we nagaan hoe allochtonen hun kennis en gebruik van het Nederlands
zelf
beoordelen
en
zullen
we
onderzoeken
welke
factoren
samenhangen met de beheersing en het gebruik van het Nederlands bij Marokkaanse en Turkse allochtonen. Het eerste hoofdstuk van dit rapport bevat een kort literatuuroverzicht dat enkele theorieën en eerdere studies over taalkennis en -gebruik van allochtonen toelicht. Het tweede hoofdstuk focust op het
onderzoeksproces
en
hoofdstuk
drie
geeft
een
bespreking
van
de
beschrijvende analyses en de determinanten van taalbeheersing en taalgebruik.
8
1. Literatuuroverzicht 1.1. Het belang van taal In de wetenschappelijke onderzoeksliteratuur bestaat nog weinig twijfel over het belang van taalkennis voor immigranten en/of hun nakomelingen, hier verder allochtonen genoemd. Internationale studies hebben meermaals aangetoond dat allochtonen die de taal van de meerderheidsgroep beheersen meer contacten hebben met de autochtone bevolking (Weijters & Scheepers, 2003), zich sterker identificeren met de ontvangende samenleving (Giles, Bourhis, & Taylor, 1977; Ackaert & Deschouwer, 1999), beter presteren op school (Driessen, van der Silk, & De Bot, 2002), vaker een job hebben (Dustmann & Fabbri, 2003; Aldashev, Gernandt, & Thomsen, 2009) en meer verdienen (Park, 1999; Shield & Price, 2002) dan allochtonen die de meerderheidstaal niet of nauwelijks onder de knie hebben. Onderzoekers en beleidsmakers beschouwen het beheersen van de meerderheidstaal om die redenen dan ook als één van de sleutels voor een succesvolle integratie van allochtonen in de samenleving (Entzinger & Biezeveld, 2005; Van Avermaet, 2009). Het grote belang van taalkennis vloeit volgens Esser (2006) voort uit de meervoudige functie die taal vervult in de samenleving. In de eerste plaats is taal een waardevolle hulpbron (resource) via dewelke andere hulpbronnen verkregen kunnen worden, die op hun beurt helpen om bepaalde doelen te bereiken. In de tweede plaats functioneert taal als een symbool, dat dingen kan beschrijven, innerlijke toestanden uitdrukken of een situatie definiëren. Deze functie impliceert ook dat taal van belang is voor de activering van stereotiepen en vooroordelen. Ten derde vervult taal een rol als communitatiemedium. Taal biedt immers de mogelijkheid om coördinatie en begrip op een communicatieve manier veilig te stellen. Tegen deze achtergrond beschouwt Esser (2006) de verwerving van de taal van de ontvangende samenleving als ‘a central condition of all further social integration of immigrants outside the ethnic context’. Volgens de Britse sociolinguïst Rampton (1995) steken mensen door het gebruiken van de taal van een ander een etnisch-culturele of sociale grens over met uiteenlopende bedoelingen ten aanzien van de gesprekspartner. Hij noemt dit crossing: ‘Crossing … focuses on code alternation by people who are not accepted members of the group associated with the second language they employ. It is concerned with switching into languages that are not generally thought to belong to you’. De taal van een ander gebruiken blijft niet beperkt tot een codewisseling alleen, maar gaat gepaard met diverse andere intenties zoals 9
de constructie van de eigen identiteit of persoonlijkheid (Pavlenko & Blackledge, 2004) of de overdracht van waarden en overtuigingen die de gesprekspartners met elkaar delen (Jorgensen, 2005). In de economische literatuur wordt taalbeheersing, naast andere kennis en vaardigheden die mensen verwerven via scholing en/of ervaring, beschouwd als een vorm van menselijk kapitaal (human capital). Volgens de theorie van het menselijk kapitaal bepalen de kennis en vaardigheden van een persoon zijn of haar succes op de arbeidsmarkt, productiviteit en consumptie (Becker, 1964; Pendakur & Pendakur, 2002). De investering in menselijk kapitaal (bijvoorbeeld door opleidingen of trainingen te volgen) hangt af van de baten of kosten die er mee samenhangen. Allochtonen die verwachten dat investeringen in de kennis van de meerderheidstaal leiden tot economisch succes, zullen pas investeren in taalopleidingen als de kosten die ermee verbonden zijn (zoals de financiële middelen, tijd en inspanningen die men ervoor in de plaats moet leveren) lager zijn dan de baten. Het belang van taal komt ook bijzonder sterk tot uiting in wat Bourdieu (1991) linguïstisch kapitaal noemt. Een goede taalbeheersing is volgens Bourdieu een hulpbron die kan omgezet worden in andere vormen van kapitaal zoals economisch, cultureel of sociaal kapitaal. In zijn boek Language and Symbolic Power focuste de Franse socioloog vooral op statusverschillen tussen mensen die verschillende dialecten spreken van de dominante taal van een land (i.c. Frankrijk). Recentelijk brachten onderzoekers de notie linguïstisch kapitaal echter
ook
in
verband
met
(het
integratieproces
van)
etnisch-culturele
minderheden (Smits & Gündüz-Hogör, 2003; Driessen, 2004). In overeenstemming met de linguistic capital theory leren deze studies dat het kennen van de taal van de meerderheid een belangrijke hulpbron is om vooruit te komen in de samenleving.
1.2. Verschillen in taalbeheersing en -gebruik Welke kenmerken kunnen verschillen in de taalbeheersing (en het taalgebruik) van allochtonen verklaren? Een theorie waar vaak naar wordt verwezen om deze vraag te beantwoorden is de klassieke assimilatietheorie. Deze theorie, die gebaseerd is op de studie van de integratieprocessen die zich begin vorige eeuw voordeden in de Verenigde Staten, veronderstelt dat de integratie van allochtonen zou voortschrijden met de tijd en opeenvolging van generaties (Gordon, 1964). Integratie wordt beschouwd als een lineair proces. Na het doorlopen van een aantal fasen zouden alle verschillen tussen de allochtone en 10
de autochtone bevolking vervagen en uiteindelijk zelfs helemaal verdwijnen. Bijgevolg gaat de assimilatietheorie er van uit dat naarmate allochtonen langer in de ontvangende samenleving verblijven, ze de taal van de autochtone meerderheidsgroep beter gaan beheersen en ook meer gaan gebruiken. Volgens Chiswick en Miller (1998, 2001) hangt de mate waarin allochtonen de taal van de meerderheidsgroep beheersen af van drie factoren. Ten eerste speelt de blootstelling (exposure) aan de meerderheidstaal een rol. Hoe meer allochtonen met een taal in contact komen (bijvoorbeeld via vrienden, collega’s op het werk, de kinderen of in de buurt), des te sneller en beter ze die taal onder de knie krijgen. Toch resulteert een zelfde hoeveelheid blootstelling niet noodzakelijk in een zelfde taalvaardigheid. Ook de efficiëntie (efficiency) waarmee allochtonen een taal aanleren heeft een invloed. Die efficiëntie hangt af van de leeftijd, het opleidingsniveau, de moedertaal en het migratiemotief. De derde factor, economic incentives sluit aan bij de hierboven geformuleerde human capital theorie en benadrukt het economisch voordeel van taalverwerving. Als blijkt dat het kennen van de taal van de meerderheid een gunstige invloed heeft op de arbeids- en beroepsloopbaan,
dan zullen
allochtonen vlugger geneigd zijn te investeren in het leren van de autochtone meerderheidstaal. Chiswick en Miller gebruikten de drie theoretische concepten in hun onderzoek naar de individuele determinanten van taalbeheersing van immigranten in de Verenigde Staten (1998) en Canada (2001). Uit hun analyses leren we onder meer dat immigranten de taal van de ontvangende samenleving beter beheersen naarmate het opleidingsniveau hoger en de verblijfsduur langer is. Ook de leeftijd op het tijdstip van migratie blijkt bepalend te zijn: hoe jonger, des te beter de taalbeheersing. De onderzoekers stelden ook een minder goede taalbeheersing vast bij immigranten die in buurten wonen waar veel mensen hun moedertaal spreken en bij immigranten waarvan de moedertaal linguïstisch minder verwantschap vertoont met de taal van de meerderheid (bijvoorbeeld Aziatische talen). Ook bleek in de Verenigde Staten dat allochtonen die slechts een beperkte toegang hebben tot ‘eigen’ media, het Engels beter beheersen dan zij die er een vlotte toegang tot hebben. De drie theoretische concepten van Chiswick en Miller (1998, 2001) – exposure, efficiency en incentives - zijn niet alleen bruikbaar om de taalbeheersing van allochtonen
te
verklaren
aan
de
hand
van
individuele
kenmerken.
De
Nederlandse onderzoekers van Tubergen en Kalmijn (2005) gebruikten ze ook om contextuele determinanten van taalbeheersing bloot te leggen. Mensen leren en gebruiken een taal immers in interactie met anderen, in een sociale context. 11
De context van bestemming of oorsprong bepaalt mee of men al dan niet aan de meerderheidstaal wordt blootgesteld, deze taal efficiënt leert of er economisch voordeel uithaalt. Analyses op data van negentien surveys in negen landen tonen onder meer aan dat in landen waar er sterke negatieve gevoelens bestaan ten aanzien van migranten allochtonen slechter de landstaal beheersen. Ook in landen met een sterke vertegenwoordiging van linkse partijen in de regering kennen allochtonen minder goed de taal van de meerderheidsgroep. Volgens de onderzoekers heeft dit te maken met het tolerantere politiek klimaat ten aanzien van migranten in deze landen en het feit dat linkse partijen grotere voorstanders zijn van linguïstisch pluralisme. Verder tonen de analyses van van Tubergen en Kalmijn dat het afkomstig zijn uit landen met een geglobaliseerde economie een positieve invloed heeft op taalkennis, terwijl afkomstig zijn uit landen met weinig politieke vrijheid een negatief effect heeft. Tussen de grootte van de eigen migrantengroep en taalbeheersing is er een negatief verband en hoe kleiner de afstand tot het land van oorsprong, hoe beter de kennis van de meerderheidstaal.
1.3. Onderzoek in België In België ging de aandacht van onderzoekers in het verleden vooral uit naar de structurele integratie van allochtonen. Een overzichtsstudie van Jacobs e.a. (2003) toont aan dat zowel het Vlaamse als het Waalse wetenschappelijk onderzoek over migratie en integratie in de periode 1989-2002 in belangrijke mate focuste op de domeinen onderwijs en arbeidsmarkt. Gerapporteerde taalbeheersing en gerapporteerd taalgebruik van allochtonen werd nog niet zo dikwijls onder de loep genomen. Om de vraag te beantwoorden hoe het gesteld is met de taalkennis en het taalgebruik van Marokkaanse en Turkse allochtonen zetten een aantal face-to-face surveys ons op weg. De eerste is de dubbelenquête Gezinsvorming en Waardepatronen (uitgevoerd in 1991 en 1993), waarin onder meer gepolst werd naar de Nederlandse en Franse taalvaardigheid van Turkse en Marokkaanse vrouwen tussen 17 en 49 jaar uit Vlaanderen en Brussel. Uit deze face-to-face bevraging bleek dat Marokkaanse vrouwen
de
Turkse
ver
achter
zich
laten
qua
Nederlandse
of
Franse
taalbeheersing (Lesthaeghe, 2000). Los van leeftijd en verblijfsduur zeiden meer Marokkaanse dan Turkse vrouwen dat ze zich verstaanbaar kunnen maken in één van de beide landstalen, het Belgische televisienieuws begrijpen of kunnen lezen en schrijven in het Frans of het Nederlands. Vooral bij de huwelijksmigranten in de leeftijdsgroep van 17 tot 24 jaar waren de verschillen tussen de 12
etnisch-culturele groepen opvallend groot: terwijl bijna 50% van de Turkse vrouwen aangaf niet in staat te zijn ‘een beetje’ Nederlands of Frans te spreken, bedroeg dit aandeel bij de Marokkaanse vrouwen slechts 15%. Marokkaanse huwelijksmigranten toonden bovendien een grotere interesse voor taalcurssen dan Turkse. De studie Minderheden in Brussel focuste op de taalbeheersing en het taalgebruik van Marokkanen en Turken (Ackaert & Deschouwer, 1999; Van de Craen, 1999). Een bevraging bij ongeveer 400 Marokkanen en 600 Turken ouder dan 18 jaar en woonachtig in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bracht onder meer aan het licht dat het taalgebruik varieert naargelang de interactiecontext. Met de ouders spreken bijna alle respondenten hun moedertaal. Met broers en zussen praat 85% van de Turken en 68% van de Marokkanen in de eigen taal. De kloof tussen beide groepen vergroot wanneer het contact met vrienden en het ‘innerlijk taalgebruik’ (denken en hoofdrekenen) onder de loep worden genomen. Bijna 71% van de Turken en ‘slechts’ 50% van de Marokkanen zei onder vrienden vooral de moedertaal te gebruiken. Ongeveer 82% van de Turken zei vooral in de eigen taal te denken, tegenover 57% van de Marokkanen. In het openbare leven (met name in winkels en het gemeentehuis) spreken Brusselse allochtonen voornamelijk Frans. Het Nederlands wordt slechts sporadisch gebruikt. Op het vlak van taalbeheersing gaf 19% van de Turkse en 23% van de Marokkaanse respondenten aan het Nederlands redelijk tot goed te begrijpen, tegenover respectievelijk 70% en 86% voor het Frans. Precies 17% van de Turkse en 21% van de Marokkaanse respondenten rapporteerde het Nederlands redelijk tot goed te spreken. Het Centrum voor de Interdisciplinaire Studie van Brussel interviewde in 1999 ruim 2500 meerderjarige Brusselaars over hun taalkennis en taalgebruik (Janssens, 2005). Het onderzoek toonde aan dat een kleine 83% van de Marokkaanse allochtonen en 71% van de Turkse allochtonen beweert goed tot uitstekend Frans te spreken. Ongeveer 9% van de Marokkaanse en 5% van de Turkse allochtonen zei goed tot uitstekend Nederlands te spreken. De kennis van het Nederlands of het Frans stijgt evenredig met de verblijfsduur in België. Een bevraging van 191 Turkse en 265 Marokkaanse allochtonen in de exmijngemeenten Houthalen-Helchteren en Genk in 2006 toonde aan dat Marokkaanse
allochtonen
het
Nederlands
beter
beheersen
dan
Turkse
allochtonen: een kleine 60% van de Marokkaanse en 39% van de Turkse allochtonen zegt heel veel te begrijpen van wat er in Nederlandstalige brieven of folders staat (Van Craen, Vancluysen, & Ackaert, 2007). De cijfers in verband met
taalgebruik
wijzen
ook
op
grote
verschillen
tussen
de
groepen. 13
Respectievelijk 61% en 37% van de Marokkaanse en Turkse allochtonen zegt altijd of meestal Nederlands te spreken in het dagelijks leven. Bijna 4 op 10 Turkse allochtonen geeft aan soms of nooit Nederlands te spreken. Verder toont de studie aan dat de taalkennis en het taalgebruik van allochtonen afhankelijk zijn van een aantal persoonlijke achtergrondkenmerken (zoals de leeftijd, het geslacht en het aantal jaren dat men in België woont), maar ook samenhangen met omgevingsfactoren en sociale factoren. Met name het mediagebruik en de sociale contacten hebben een belangrijke invloed. De vaststelling dat het opleidingsniveau en de beroepssituatie een impact hebben op de taalkennis en het taalgebruik van allochtonen toont aan dat sociaal-culturele integratie en structurele integratie sterk met elkaar verweven zijn. De afgelopen jaren werden ook twee studies bij Belgen van Turkse en Marokkaanse afkomst uitgevoerd in opdracht van de Koning Boudewijnstichting (Kaya & Kentel, 2007; Saaf, Sidi Hida, & Aghbai, 2009). Beide studies stonden in hun kwantitatieve bevraging van telkens ongeveer 400 ‘Belgische Turken’ en ‘Belgische Marokkanen’ uit Brussel, Vlaanderen en Wallonië ook stil bij de taalvaardigheid. De bevraging van de ‘Belgische Turken’ toonde aan dat 68% van de respondenten uit Vlaanderen (heel) goed Nederlands spreekt of verstaat. Precies 65% geeft aan (heel) goed Nederlands te lezen of schrijven. Verder stellen de onderzoekers dat de vaardigheden van de Brusselse respondenten van Turkse afkomst in het Frans beter zijn dan hun vaardigheden in het Nederlands. De vaardigheden van de Vlaamse Turken in het Frans zijn veel beter dan die van de Waalse Turken in het Nederlands. Het onderzoek bij personen van Marokkaanse afkomst laat zien dat in Vlaanderen
ongeveer
37%
van
de
respondenten
aangeeft
(heel)
goed
Nederlands te spreken/begrijpen. Ongeveer 30% zegt (heel) goed Nederlands te lezen/schrijven. De onderzoekers merken wel op dat bijna een kwart van de bevraagden (uit Vlaanderen) geen antwoord gaf op deze vragen. Van de Brusselse bevraagden zegt 47% het Nederlands (heel) goed te spreken/ begrijpen en een ongeveer even groot aandeel (46%) zegt de Nederlandse taal (heel) goed te kunnen lezen/schrijven. De kennis van het Frans is bij personen van Marokkaanse afkomst veel beter. Zo geeft in Vlaanderen respectievelijk 53% en 49% van de geïnterviewden aan heel goed Frans te spreken en schrijven. In Brussel vinden de onderzoekers ongeveer dezelfde verhoudingen en in Wallonië liggen deze percentages (76% en 77%) duidelijk hoger.
14
1.4. Verschillen tussen Marokkaanse en Turkse allochtonen De besproken Belgische onderzoeken en andere studies in onder meer Nederland (Driessen, 2004; Dagevos & Gijsberts, 2009) en Frankrijk (Simon, 1995) tonen aan dat Marokkaanse allochtonen de taal van de meerderheid meer gebruiken en beter beheersen dan allochtonen van Turkse afkomst. We verwezen eerder al naar de verschillende taalsituatie in het land van herkomst als een belangrijke verklaring voor de verschillen (Van Craen, Vancluysen & Ackaert, 2007). In Turkije staat de Turkse taal – vooral sinds Kemal Atatürk in 1928 het Latijnse alfabet invoerde ter vervanging van het Arabische alfabet – als enige officiële taal symbool voor de nationale identiteit en homogene natiestaat. Om dit proces kracht bij te zetten lanceerde de Turkse overheid eind jaren twintig van de vorige eeux de campagne ‘Burger, Spreek Turks!’ (Vatandaş Türkçe konuş!) (Içduygu, Toktas, & Soner, 2008). Turken in binnen- en buitenland beschouwen de Turkse taal als een waarde op zich (Driessen, 2004). Wanneer Turken elkaar buiten Turkije ontmoeten, is de Turkse taal een gemeenschappelijke eigenschap en een gemakkelijk communicatiemiddel. Turkse allochtonen vormen dan ook vaak een relatief hechte gemeenschap. De nood om een andere taal te leren en te gebruiken is veel minder groot omdat allochtonen van Turkse afkomst een belangrijk deel van hun sociaal kapitaal opbouwen in de eigen gemeenschap (Van Craen, Vancluysen & Ackaert, 2007; Vancluysen, Van Craen & Ackaert, 2009). In Marokko is de taalsituatie veel complexer. Naast het Marokkaans-Arabisch, een regionale variant van het Modern Standaard Arabisch, spreekt naar schatting ongeveer een derde van de bevolking één van de Berbervarianten: Tarifit, Tamazight of Tashelhit (El Aissati, 1993). Ook de Franse taal heeft in Marokko een plaats. Als gevolg van het Franse koloniale verleden was het Frans gedurende lange tijd de tweede taal in het Marokkaanse secundair en hoger onderwijs. Driessen (2004) benadrukt dat door de grote variatie aan talen, Marokkanen een minder ‘emotionele’ band hebben met ‘hun taal’. Zoals Bentahila en Davies (1992) het stellen nemen Marokkanen een functionalistische houding aan ten opzichte van taal: “they appear to look upon languages as being rather like clothes, things for which one may feel a certain affection, but which are to be maintained only as long they are of use”. Als tweede mogelijke verklaring voor de verschillen in taalbeheersing en taalgebruik van Turkse en Marokkaanse allochtonen verwezen we enkele jaren 15
geleden naar het ongelijke aanbod van ‘eigen’ media. We stelden toen dat er voor de Turkse allochtonen een groter aanbod is aan ‘eigen’ televisiezenders, kranten en filmproducties dan voor Marokkaanse allochtonen (Van Craen, Vancluysen & Ackaert, 2007). Gezien de snelle technologische vooruitgang en de bijhorende evolutie van het mediagebruik zou deze verklaring wel eens minder valabel kunnen worden. Steeds meer mensen, waaronder mogelijk ook veel allochtonen, hebben toegang tot breedband internet en/of beschikken over digitale televisie op maat. Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen of het aanbod aan ‘eigen’ media die deze nieuwe technologieën ter beschikking stellen verschilt voor de twee groepen.
16
2. Onderzoeksproces 2.1. De Survey Integratie Om het taalgebruik en de taalbeheersing van allochtonen in Vlaanderen te onderzoeken gebruiken we data van de Survey Integratie 2008. Het Steunpunt Gelijkekansenbeleid
ontwikkelde
dit
instrument
om
het
samenleven
van
autochtonen en allochtonen in Vlaanderen in kaart te brengen (Vancluysen, Van Craen & Ackaert, 2009). De focus van de Survey Integratie is complementair aan de Integratiemonitor. Die verzamelt aan de hand van diverse bestaande (overheids)databanken
gegevens
over
de
structurele
aspecten
van
het
integratieproces (zie: Sannen e.a., 2009). Een grote tekortkoming van de bestaande databanken is echter het gebrek aan informatie over bepaalde onderwerpen, onder meer over het taalgebruik en de taalbeheersing van allochtonen. Daarnaast geeft de Integratiemonitor vooral een beeld van een bepaalde toestand en de veranderingen daarin, zonder een verklaring te geven voor het ‘waarom’ van de vaststellingen. Data uit de Survey Integratie trachten de inhoudelijke leemtes op te vullen en een antwoord te formuleren op belangrijke waaromvragen.
2.2. Onderzoekspopulatie De Survey Integratie 2008 is een face-to-face bevraging bij Turkse allochtonen, Marokkaanse allochtonen en een groep autochtonen van wie de sociaaleconomische achtergrond tot op zekere hoogte vergelijkbaar is met die van de allochtone respondenten. In dit rapport laten de we groep autochtonen buiten beschouwing en gebruiken we enkel de data van de allochtone groepen. Allochtonen van Marokkaanse of Turkse afkomst zijn interessant voor onderzoek omdat deze twee gemeenschappen in België de twee grootste allochtone groepen vormen van buiten de Europese Unie. Gebaseerd op de nationaliteit bij geboorte, woonden er op 1 januari 2006 in België 249.623 mensen met een Marokkaanse achtergrond en 141.570 mensen met een Turkse achtergrond (Perrin, 2007). Bovendien behoren de Marokkanen en de Turken, naast de Nederlanders en de Polen, in Vlaanderen tot de belangrijkste nieuwkomersgroepen (Willems, 2008). De Marokkaanse en Turkse gemeenschap delen hun gemeenschappelijke geschiedenis van arbeidsmigratie in de jaren zestig en zeventig, gevolgd door familiehereniging (Reniers, 1999). Na de mijnramp in Marcinelle op 8 augustus 17
1956, waarbij 136 Italianen om het leven kwamen, werd de rekrutering van Italiaanse migranten onder druk van de emigratiedienst stopgezet. Om een dringend gebrek aan ongeschoolde arbeiders in verschillende sectoren op te vangen, ging de Belgische overheid vanaf toen actief op zoek naar potentiële werkkrachten op het Marokkaanse en Turkse platteland. Na de immigratiestop in 1974 regulariseerde de overheid het verblijf van deze gastarbeiders en stemde ze er, uit humanitaire overwegingen, mee in dat ook familieleden het recht hadden om over te komen. Deze familiehereniging evolueerde bij de volgende generaties naar familievorming, wanneer ook de huwelijkspartners uit het land van herkomst begonnen te komen. Het socio-economisch profiel van deze Marokkaanse en Turkse nieuwkomers verschilt nauwelijks van dat van de al aanwezige migranten (Geets e.a., 2006). Zowel familiehereniging als huwelijksmigratie impliceren dat het integratieproces voortdurend herstart. Omwille van de geografische spreiding van de steden in Vlaanderen en de sterke concentratie van allochtonen van Marokkaanse en Turkse afkomst focuste het onderzoek op Antwerpen, Genk en Gent als onderzoekslocaties. Op 1 januari 2008 telde men in Antwerpen 35.803 mensen van Marokkaanse afkomst en 11.689 mensen van Turkse afkomst (totaal aantal inwoners stad Antwerpen: 471.100). In Gent en Genk zijn de Turkse allochtonen de grootste groep: 13.718 Turkse allochtonen tegenover 3.637 Marokkaanse allochtonen in Gent (totaal aantal inwoners Gent: 237.250) en 10.632 Turkse allochtonen tegenover 3.025 Marokkaanse allochtonen in Genk (totaal aantal inwoners Genk: 64.287). 1
2.3. Steekproef Per stad en voor iedere etnisch-culturele groep is een aparte steekproef getrokken binnen de leeftijdscategorie 18 tot 70 jaar. 2 Het was een doelbewuste keuze om per stad van iedere etnisch-culturele groep evenveel mensen te interviewen. Op die manier zouden er per subcategorie voldoende respondenten zijn om de resultaten van de verschillende etnisch-culturele groepen met elkaar te kunnen vergelijken en het effect van de variabele ‘stad’ te kunnen nagaan. De
Aantallen op basis van tellingen van de Studiedienst Stadsobservatie van de stad Antwerpen, de Dienst Informatieverwerking van de stad Gent en de Dienst Bevolking van de stad Genk. 2 De criteria die de bevolkingsdiensten hanteerden om de etnisch-culturele achtergrond te bepalen, zijn de ‘huidige nationaliteit’ en de ‘nationaliteit bij geboorte’. In Genk filterde de bevolkingsdienst bijkomend op de ‘(vroegere) nationaliteit van de ouders’, het ‘geboorteland’ en werd voor de overige Turks of Marokkaans klinkende namen (ter controle) een manuele koppeling gemaakt met gegevens uit het Rijksregister. Deze bijkomende filtering was niet mogelijk in Antwerpen en Gent. 1
18
verschillende deelsteekproeven werden aangeleverd door de bevolkingsdiensten van Antwerpen, Genk en Gent en bevatten telkens 140 personen, representatief naar leeftijd en geslacht. Naast een effectieve steekproef zijn er voor iedere etnisch-culturele groep en stad ook reservesteekproeven getrokken. Om de praktische organisatie van het veldwerk te vergemakkelijken, werd het geografische gebied waaruit de steekproeven werden getrokken ingeperkt. Voor Antwerpen konden enkel inwoners van de districten Antwerpen, Berchem, Borgerhout en Hoboken in de steekproef worden opgenomen en voor de stad Gent werden inwoners van de dienstencentra Gent-centrum, Nieuw-Gent, SintAmandsberg, Ledeberg en Muide-Meulestede behouden. In Genk selecteerden we respondenten uit de wijken Boxbergheide, Bret, Genk-Centrum, GenkCentrum-Noord, Hoevenzavel, Kolderbos, Nieuw-Driehoeven, Nieuw-Sledderlo, Nieuw-Termien, Nieuw-Texas, Nieuwe Kempen, Oud-Sledderlo, Oud-Termien, Oud-Waterschei, Oud-Winterslag, Vlakveld, Waterschei-Noord, Waterschei-Zuid, Winterslag 1, Winterslag 2 & 4, Zwartberg-Noord en Zwartberg-Zuid.
2.4. Vragenlijst De vragenlijst is grotendeels gebaseerd op de vragenlijst gebruikt voor een onderzoek bij Marokkaanse en Turkse allochtonen en autochtonen uit minder bemiddelde buurten in Houthalen-Helchteren en Genk in 2006 (Van Craen, Vancluysen, & Ackaert, 2007). Bepaalde, voor dit onderzoek minder relevante, vragen werden geschrapt en nieuwe vragen werden toegevoegd na overleg met beleidsmensen,
het
allochtone
middenveld
en
academici.
Interessante
aanknopingspunten werden ook gevonden in de vragenlijst van het onderzoek Onbekend of onbemind (Billiet, Carton, & Huys, 1990), de vragenlijst van de Veiligheidsscan (Van Craen & Ackaert, 2006), de survey over Sociaal-Culturele verschuivingen in Vlaanderen (Bral, 2008), de vragenlijst van een onderzoek bij Marokkaanse jongeren (Vanbeselaere e.a., 2003), de vragenlijsten van de survey Sociale Positie en Voorzieningengebruik Allochtonen (SPVA) in Nederland (Dagevos & Schellingerhout, 2003), de vragenlijst van de studie Minderheden in Brussel (Swyngedouw, Phalet, & Deschouwer, 2000), de vragenlijst van de Rotterdam Jongeren Survey (Phalet, van Lotringen, & Entzinger, 2000), de vragenlijst van een onderzoek bij Amsterdamse moslims (Slootman & Tillie, 2006) en de vragenlijsten van de ISPO-verkiezingsonderzoeken (Meersseman, Billiet, Depickere, & Swyngedouw, 1999). Naast een Nederlandstalige versie van de vragenlijst voorzagen we een Turkse vertaling voor de Turkse allochtonen en een Franse vertaling voor de Marokkaanse allochtonen. 19
2.5. Databestand Om Turkse en Marokkaanse allochtonen te interviewen, werden interviewers van Turkse en Marokkaanse afkomst ingezet. Deze interviewers kunnen gemakkelijk overschakelen naar het Turks, het Marokkaans-Arabisch of het Berber, wanneer de respondent het Nederlands onvoldoende machtig is. Een bijkomend voordeel is dat Turkse en Marokkaanse interviewers makkelijker toegang hebben tot allochtone respondenten. In de mate van het mogelijke interviewden vrouwelijke interviewers vrouwelijke respondenten en mannelijke interviewers mannelijke respondenten en werd er een ‘match’ gemaakt naar leeftijd. 3 In totaal hebben 73 allochtone enquêteurs minstens één interview afgenomen. Een interview duurde gemiddeld 63 minuten. 4 De veldwerkperiode liep van maart tot juli 2008 en heeft in totaal 618 bruikbare face-to-face interviews opgeleverd: 358 interviews met Turkse allochtonen en 260 interviews met Marokkaanse allochtonen (zie tabel 1). 5 Tabel 1. Aantal bruikbare enquêtes per etnisch-culturele groep Turkse allochtonen
Marokkaanse allochtonen
Totaal
Antwerpen
105
79
184
Genk
149
111
260
Gent
104
70
174
Totaal
358
260
618
De uitval van respondenten kan problemen opleveren bij het analyseren, als die uitval zich systematisch heeft voorgedaan bij bepaalde subcategorieën van de populatie.
Uit
non-responsonderzoek
blijkt
dat
mannen,
jongeren,
laag
opgeleiden en inwoners van steden moeilijker te bereiken zijn door interviewers of vaker hun medewerking weigeren dan respectievelijk vrouwen, ouderen, hoog opgeleiden en niet-stedelingen (Stoop, 2005). Mocht er zich een vertekening hebben voorgedaan, dan kan de techniek van het wegen ervoor zorgen dat de
Voor het rekruteren van geschikte interviewers konden we rekenen op de medewerking van de Dienst Sociale Cohesie van de stad Antwerpen en de Integratiedienst van de stad Genk, die elk binnen hun eigen netwerk kandidaat-interviewers contacteerden. In Gent gingen we zelf actief op zoek naar geschikte kandidaat-interviewers. 4 Een gedetailleerde beschrijving van het veldwerk is terug te vinden in volgende publicatie: Vancluysen, K., Van Craen, M. & Ackaert, J. (2009). Gekleurde steden. Autochtonen en allochtonen over samenleven. Brugge: Vanden Broele. 5 De 342 interviews met autochtonen laten we in dit rapport buiten beschouwing. 3
20
vertegenwoordiging van subcategorieën in de gerealiseerde dataset in overeenstemming wordt gebracht met hun vertegenwoordiging in de populatie. Een controle naar geslacht en leeftijd toonde aan dat in beide allochtone groepen
mannelijke
respondenten
ondervertegenwoordigd
zijn
in
het
databestand. Omdat deze verschillen statistisch significant zijn, krijgen de antwoorden van de mannelijke respondenten een groter gewicht dan de antwoorden van de vrouwen. 6 Wat de leeftijdsverdeling betreft, zijn er geen significante verschillen tussen het databestand en het bevolkingsbestand en aangezien er geen betrouwbare gegevens voorhanden zijn, is het niet mogelijk de verdeling van het opleidingsniveau te controleren. Omdat het een bewuste keuze was om per stad van iedere gemeenschap evenveel mensen te interviewen, werd ook gecorrigeerd voor de variabele stad. 7 De antwoorden van inwoners van Antwerpen en Gent hebben een groter gewicht dan de antwoorden van inwoners van Genk. Op het einde van het interview hebben de enquêteurs op de vragenlijst aangeduid in welke taal de enquête werd afgenomen. Onderstaande tabel geeft de antwoordverdeling op deze vraag. Tabel 2. Gesprekstaal tijdens interview Turkse allochtonen
Marokkaanse allochtonen
Totaal
Volledig in het NL
21,1%
52,9%
34,7%
Vooral in het NL
12,7%
10,0%
11,6%
Evenveel NL als eigen taal
2,2%
7,9%
4,6%
Vooral in een eigen taal
5,6%
3,3%
4,6%
58,4%
25,8%
44,1%
322
240
562
100%
100%
100%
Volledig in een eigen taal Totaal Chi²=85,03; df=4; p=,000
Chi² geslacht x databestand: p =.000 (Turkse allochtonen); p =.004 (Marokkaanse allochtonen). 7 Chi² stad x databestand: p =.005 (Marokkaanse allochtonen); p =.004 (Turkse allochtonen). 6
21
De tabel toont grote verschillen tussen Turkse en Marokkaanse allochtonen. In de eerste groep werd bij 53% van de respondenten het volledige gesprek in het Nederlands gevoerd. In de tweede groep was dat voor twee van de tien interviews het geval. Bijna zes op tien respondenten van Turkse afkomst werden volledig in de eigen taal geïnterviewd, tegenover ruim een kwart van de Marokkaanse allochtonen.
22
3. Resultaten 3.1. Beschrijvende analyses 3.1.1. Taalbeheersing Taalbeheersing is via een surveyonderzoek bijzonder moeilijk te meten. Om taalkennis te kunnen beoordelen, zouden eigenlijk schriftelijke en mondelinge testen moeten worden afgenomen. Met dit onderzoek peilden we naar de zelfgerapporteerde taalbeheersing. Ten eerste hebben we de respondenten gevraagd of ze van brieven of folders die in het Nederlands zijn geschreven heel veel, veel, noch veel/noch weinig, weinig of heel weinig begrijpen. Een tweede vraag ging na hoeveel Turkse en Marokkaanse allochtonen begrijpen van wat mensen zeggen als die hen aanspreken in de Nederlandse taal. Beide vragen geven een indicatie van de eigen, subjectieve, inschatting van de taalkennis. De antwoordverdelingen voor de twee etnisch-culturele groepen geven we weer in tabel 3 en tabel 4. Tabel 3. Begrijpen Nederlandstalige brieven of folders Turkse allochtonen
Marokkaanse allochtonen
Totaal
Heel veel
40,4%
50,8%
44,8%
Veel
16,6%
16,1%
16,4%
Noch veel, noch weinig
17,7%
10,2%
14,5%
Weinig
11,6%
8,3%
10,2%
Heel Weinig
13,7%
14,6%
14,0%
Totaal Chi²=10,88; df=4; p=,028
344
254
598
100%
100%
100%
Van de Marokkaanse allochtonen zegt 51% dat ze heel veel begrijpen van wat er in Nederlandstalige brieven of folders staat. Bij de Turkse allochtonen ligt dat cijfer ongeveer 10 procentpunten lager. Het aandeel respondenten dat zegt heel weinig te begrijpen van Nederlandstalige brieven of folders is ongeveer even groot in de Turkse en in de Marokkaanse gemeenschap: 13,7% versus 14,6%. Hoewel de chi-kwadraattest wijst op significante verschillen tussen Turkse en Marokkaanse allochtonen, zijn dit slechts nuanceverschillen. Wanneer we de
23
gemiddelde schaalscores vergelijken, merken we op dat de verschillen tussen de twee gemeenschappen niet significant zijn (op het .05-niveau). 8 Tabel 4. Als mensen u aanspreken in het Nederlands, begrijpt u dan ... van wat die mensen zeggen? Turkse allochtonen
Marokkaanse allochtonen
Totaal
Heel veel
46,0%
58,9%
51,5%
Veel
20,2%
11,2%
16,4%
Noch veel, noch weinig
17,9%
10,9%
14,9%
Weinig
6,8%
10,1%
8,2%
Heel Weinig
9,1%
8,9%
9,0%
352
258
610
100%
100%
100%
Totaal Chi²=18,94; df=4; p=,001
Ook wat gesprekken betreft, tonen de resultaten verschillen tussen de twee gemeenschappen. Bijna 60% van de Marokkaanse allochtonen geeft aan heel veel te begrijpen van wat mensen zeggen als die hen aanspreken in het Nederlands, tegenover 46% van de Turkse allochtonen. In beide groepen zegt telkens ongeveer 9% van de geïnterviewden heel weinig te begrijpen van wat mensen in het Nederlands tegen hen zeggen. Opnieuw zijn de verschillen tussen de etnisch-culturele groepen slechts nuanceverschillen. 9 Het interview peilde ook naar hoe belangrijk Marokkaanse en Turkse allochtonen het vinden dat jongeren van de eigen gemeenschap het Nederlands kennen. Dezelfde vraag werd vervolgens ook gesteld voor de eigen taal (Turks of een Marokkaanse taal). Tabellen 5 en 6 geven de antwoordverdelingen.
T-test: Minimum=1; Maximum=5; Gemiddelde(Turkse allochtonen)= 3,58; Gemiddelde(Marokkaanse allochtonen)= 3,81; Gemiddelde(Totaal)= 3,68; t=1,85; p=0,07). 9 T-test: Minimum=1; Maximum=5; Gemiddelde(Turkse allochtonen)= 3,87; Gemiddelde(Marokkaanse allochtonen)= 4,01; Gemiddelde(Totaal)= 3,93; t=1,23; p=0,22). 8
24
Tabel 5. Vindt u het ... dat jongeren van Turkse/Marokkaanse afkomst goed Nederlands kunnen?
Heel belangrijk
Turkse allochtonen
Marokkaanse allochtonen
Totaal
94,6%
93,7%
94,2%
Eerder belangrijk
4,5%
4,3%
4,5%
Noch …, noch …
0,3%
0,4%
0,3%
Eerder onbelangrijk
0,3%
0,4%
0,3%
Heel onbelangrijk
0,3%
1,2%
0,7%
352
253
605
100%
100%
100%
Totaal NS
De antwoordverdelingen laten zien dat in beide allochtone gemeenschappen bijna alle geïnterviewden het belangrijk vinden dat jongeren van de eigen groep goed Nederlands kennen (namelijk 99% van de Turkse en 98% van de Marokkaanse allochtonen). Ook de beheersing van de eigen taal vindt quasi iedereen belangrijk (namelijk 97% van de Turkse en Marokkaanse allochtonen). Tabel 6. Vindt u het ... dat jongeren van Turkse/Marokkaanse afkomst goed Turks/ Marokkaans kunnen? Turkse allochtonen
Marokkaanse allochtonen
Totaal
Heel belangrijk
86,5%
88,8%
87,4%
Eerder belangrijk
10,4%
8,5%
9,6%
Noch …, noch …
0,6%
0,8%
0,7%
Eerder onbelangrijk
2,0%
0,4%
1,3%
Heel onbelangrijk
0,6%
1,6%
1,0%
355
258
613
100%
100%
100%
Totaal NS
3.1.2. Taalgebruik Ook de meting van taalgebruik is gebaseerd op zelfrapportering. Ten eerste vroegen we aan de respondenten of ze in hun dagelijkse leven altijd, meestal, regelmatig, soms of nooit Nederlands spreken. Een tweede vraag ging na of Turkse en Marokkaanse allochtonen het Nederlands gebruiken wanneer ze iets opschrijven.
25
Tabel 7. Nederlands spreken in dagelijks leven
Altijd
Turkse allochtonen
Marokkaanse allochtonen
Totaal
7,3%
29,8%
16,8%
Meestal
26,8%
22,9%
25,1%
Regelmatig
18,6%
15,5%
17,3%
Soms
32,4%
21,3%
27,7%
Nooit
14,9%
10,5%
13,1%
Totaal Chi²=55,72; df=4; p=,000
355
258
613
100%
100%
100%
De cijfers in tabel 7 tonen aan dat Marokkaanse allochtonen uit Antwerpen, Genk en Gent vaker Nederlands spreken in hun dagelijks leven dan Turkse allochtonen uit die drie steden. Van de eerste etnisch-culturele groep zegt 53% altijd of meestal Nederlands te spreken. Bij de respondenten van Turkse afkomst zakt dat cijfer naar 34%. In de Marokkaanse gemeenschap spreekt ongeveer 32% soms of nooit Nederlands, in de Turkse gemeenschap is dat bijna de helft (47%). Tabel 8. Gebruik Nederlands als men schrijft Turkse allochtonen
Marokkaanse allochtonen
Totaal
Altijd
11,0%
46,1%
25,7%
Meestal
22,0%
7,8%
16,0%
Regelmatig
9,3%
8,2%
8,8%
Soms
22,8%
17,2%
20,5%
Nooit
34,9%
20,7%
29,0%
Totaal
355
256
611
100%
100%
100%
Chi²=102,84; df=4; p=,000
De bevindingen in verband met het schriftelijk taalgebruik wijzen eveneens op grote verschillen tussen de gemeenschappen. Terwijl bijna de helft van de Marokkaanse allochtonen zegt altijd het Nederlands te gebruiken wanneer ze iets opschrijven, is dat in de Turkse gemeenschap maar 11%. Bijna 58% van de respondenten van Turkse afkomst zegt soms of nooit het Nederlands te gebruiken als men schrijft. Voor de Marokkaanse allochtonen bedraagt dit cijfer 38%.
26
Tabellen 7 en 8 geven een algemeen beeld van het (gerapporteerde) taalgebruik. Uit de literatuur blijkt echter dat het gebruik van de taal van de meerderheidsgroep sterk kan variëren naargelang de persoon waar men mee praat.
Daarom
hebben
we
tijdens
de
interviews
ook
gevraagd
of
de
respondenten altijd, meestal, regelmatig, soms of nooit Nederlands spreken met hun kinderen (de vraag werd alleen gesteld als men kinderen heeft die jonger zijn dan 18), partner (de vraag werd alleen gesteld als men een vaste partner heeft), vader en/of moeder (de vraag werd alleen gesteld als die nog leven en in België wonen), buren uit de eigen gemeenschap en vrienden uit de eigen gemeenschap (in de analyse werden alleen die respondenten betrokken die buren/vrienden uit de eigen gemeenschap hebben en ermee praten). Tabel 9 geeft de verdeling van de antwoorden weer. Voor kinderen is het belangrijk dat ze van thuis uit al een basis van het Nederlands meekrijgen. Dit kan actief door met de kinderen Nederlands te praten, of passief via de gesprekken die partners met elkaar voeren. Onze resultaten tonen echter aan dat 63% van de Turkse en 55% van de Marokkaanse allochtonen met kinderen slechts soms of nooit het Nederlands gebruikt. Ook met de partner wordt er relatief weinig Nederlands gesproken. Ongeveer 88% van de Turkse en 66% van de Marokkaanse allochtonen gebruikt slechts soms of nooit de taal van de meerderheidsgroep in gesprekken met de partner. Tijdens gesprekken met vrienden uit de eigen gemeenschap spreekt een relatief grote groep allochtonen van Marokkaanse afkomst altijd of meestal het Nederlands, namelijk 45%. In de Turkse gemeenschap wordt slechts in ongeveer 16% van die gevallen altijd of meestal Nederlands gepraat. Ruim zeven van de tien Turkse allochtonen geeft aan slechts soms of nooit het Nederlands te gebruiken in gesprekken met vrienden, tegenover ruim vier van de tien Marokkaanse allochtonen. De personen waar allochtonen het minst vaak in de taal van de meerderheid mee
converseren
zijn
de
ouders.
Deze
gesprekken
gebeuren
in
beide
gemeenschappen hoofdzakelijk in de eigen taal. Met hun moeder praat 76% van de Turkse en 67% van de Marokkaanse allochtonen nooit Nederlands. Met hun vader gebeurt dit in beide gemeenschappen bij ongeveer twee van de drie respondenten nooit. We merken op dat in deze analyse alleen de respondenten opgenomen zijn waarvan de ouders nog leven én waarvan de ouders in België wonen. De communicatie met buurtbewoners uit de eigen gemeenschap, ten slotte, gebeurt bij 82% van de Turkse en 52% van de Marokkaanse allochtonen slechts 27
soms of nooit in het Nederlands. Bij ruim een op drie Marokkaanse allochtonen verlopen deze buurtgesprekken altijd of meestal in het Nederlands. In de Turkse gemeenschap is dat maar bij ongeveer 9% van de respondenten altijd of meestal het geval. Zonder twijfel laten de cijfers zien dat Marokkaanse allochtonen het Nederlands meer gebruiken dan Turkse allochtonen. De chi-kwadraatanalyses maken duidelijk dat in elk van de zes situaties respondenten van Marokkaanse afkomst significant frequenter de taal van de meerderheidsgroep gebruiken dan de geïnterviewden van Turkse oorsprong. Deze bevinding bevestigt de resultaten van eerder onderzoek in binnen- en buitenland (cfr. Lesthaeghe, 2000; Gijsberts, 2003; Janssens, 2005; Van Craen, Vancluysen, & Ackaert, 2007).
28
Tabel 9. Nederlands spreken met kinderen, partner, vader, moeder, vrienden en buren Kinderen Turkse allochtonen
Marokkaanse allochtonen
Partner Totaal
Turkse allochtonen
Vader
Marokkaanse allochtonen
Totaal
Turkse allochtonen
Marokkaanse allochtonen
Totaal
3,9%
15,2%
8,5%
0,8%
9,9%
4,0%
2,2%
9,7%
5,4%
Meestal
15,7%
15,2%
15,5%
3,9%
8,5%
5,5%
4,0%
4,8%
4,4%
Regelmatig
17,6%
14,5%
16,4%
7,4%
15,5%
10,3%
4,5%
3,0%
3,9%
Soms
44,1%
32,6%
39,5%
38,7%
28,9%
35,2%
22,0%
17,0%
19,8%
Nooit
18,6%
22,5%
20,2%
49,2%
37,3%
45,0%
67,3%
65,5%
66,5%
Totaal
204
138
342
265
142
398
223
165
388
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Altijd
Chi²=16,26; df=4; p=,003
Chi²=33,28; df=4; p=,000
Chi²=11,64; df=4; p=,020
Moeder
Vrienden
Buren
Turkse allochtonen
Marokkaanse allochtonen
Totaal
Turkse allochtonen
Marokkaanse allochtonen
Totaal
6,3%
3,9%
35,0%
15,5%
3,6%
20,4%
10,0%
3,1%
11,8%
10,0%
11,2%
5,0%
16,1%
9,3%
2,6%
2,8%
13,2%
12,2%
12,8%
9,8%
11,8%
10,6%
16,6%
13,5%
15,3%
32,2%
11,1%
24,4%
32,0%
18,5%
26,8%
76,2%
67,2%
72,4%
38,8%
31,7%
36,2%
49,6%
33,2%
43,2%
265
192
457
304
180
484
337
211
548
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Turkse allochtonen
Marokkaanse allochtonen
Totaal
Altijd
2,3%
12,0%
Meestal
1,9%
4,7%
Regelmatig
3,0%
Soms Nooit Totaal
Chi²=21,42; df=4; p=,000
Chi²=93,07; df=4; p=,000
Chi²=71,12; df=4; p=,000
29
3.2. Determinanten van taalbeheersing en -gebruik Nu we een algemeen beeld hebben van de taalbeheersing en het taalgebruik van Turkse en Marokkaanse allochtonen, gaan we in deze paragraaf op zoek naar de factoren die samenhangen met taalkennis en -gebruik. Concreet stellen we ons de vraag welke factoren ertoe bijdragen dat Marokkaanse en Turkse allochtonen het Nederlands beheersen en gebruiken. We kunnen deze vraag beantwoorden door een multiple regressieanalyse uit te voeren. De afhankelijke variabelen die we gebruiken, zijn twee schalen: één voor (zelfgerapporteerde) taalbeheersing en één voor (zelfgerapporteerd) taalgebruik. 10 De eerste schaal bestaat uit een item dat meet in welke mate men Nederlandstalige brieven en folders begrijpt en een item dat meet in welke mate men begrijpt wat mensen zeggen als die hen in het Nederlands aanspreken (cfr. Paragraaf 3.1.1). De tweede schaal bestaat uit een item dat meet in welke mate de respondenten in het dagelijks leven Nederlands spreken en een item dat meet in welke mate ze het Nederlands gebruiken wanneer ze iets opschrijven (cfr. Paragraaf 3.1.2). De onafhankelijke variabelen die we in de analyses opnemen zijn een reeks variabelen waarvan eerdere studies hebben aangetoond dat ze een effect hebben op de beheersing en/of het gebruik van de taal van de meerderheid (cfr. Hoofdstuk 1). Op basis van het literatuuroverzicht formuleren we volgende hypothesen: •
Etnisch-culturele achtergrond (0 = Turkse afkomst of 1 = Marokkaanse afkomst):
Allochtonen
van
Marokkaanse
afkomst
beheersen
het
Nederlands beter en gebruiken het meer dan allochtonen van Turkse afkomst. •
Geslacht (0 = vrouw of 1 = man): Allochtone mannen beheersen het Nederlands beter en gebruiken de taal van de meerderheidsgroep meer dan allochtone vrouwen.
•
Leeftijd: Allochtone jongeren kennen het Nederlands beter en maken meer gebruik van deze taal dan allochtone ouderen.
•
Verblijfsduur: Naarmate allochtonen langer in België wonen, kennen ze beter en gebruiken ze vaker het Nederlands.
•
De etnisch-culturele samenstelling van de woonbuurt (subjectieve inschatting van 1= bijna alleen mensen van een andere afkomst dan de Vlaamse tot 5 = bijna alleen mensen van Vlaamse afkomst): Allochtonen
10
Cronbach’s alpha: 0,92 (taalbeheersing); 0,88 (taalgebruik).
30
die in ‘witte’ buurten wonen, beheersen beter en gebruiken meer het Nederlands dan allochtonen die in concentratiebuurten wonen. •
Opleidingsniveau:
Hoog
opgeleide
allochtonen
begrijpen
beter
en
gebruiken meer het Nederlands dan laag opgeleide allochtonen. •
Beroepssituatie (werken = referentiecategorie, studeren, niet werken): Allochtonen die werken (voltijds, halftijds of interim) of studeren beheersen beter en gebruiken meer het Nederlands dan allochtonen die niet werken (werkloos, invalide, huisvrouw/huisman en gepensioneerd).
•
Consumptie ‘eigen’ media (een schaal samengesteld uit een item dat meet
hoe
dikwijls
men
naar
een
Turkstalige/Marokkaanstalige
televisiezender kijkt en een item dat meet hoe dikwijls men een Turkstalige/Marokkaanstalige krant leest): Naarmate allochtonen meer de ‘eigen’ media consumeren, beheersen ze slechter en gebruiken ze minder de Nederlandse taal. •
Consumptie Nederlandstalige media (een schaal samengesteld uit een item
dat
meet
hoe
dikwijls
men
naar
een
Nederlandstalige
televisiezender kijkt en een item dat meet hoe dikwijls men een Nederlandstalige krant leest): Naarmate allochtonen meer de Nederlandstalige media consumeren, kennen ze beter en gebruiken ze meer de taal van de meerderheid. •
De frequentie waarmee allochtonen een babbeltje doen met mensen van Vlaamse afkomst die in de buurt wonen (zespuntenschaal van ‘elke dag’ tot ‘nooit’): Naarmate allochtonen vaker een babbeltje doen met autochtone buren, beheersen ze beter en spreken ze meer Nederlands.
•
De frequentie waarmee allochtonen een babbeltje doen met mensen van de
eigen
etnisch-culturele
gemeenschap
die
in
de
buurt
wonen
(zespuntenschaal van ‘elke dag’ tot ‘nooit’): Naarmate allochtonen vaker een babbeltje doen met allochtone buren, spreken ze minder goed en minder vaak Nederlands. Om het effect van de stedelijke context na te gaan, nemen we ook de stad waar de respondent woont (Antwerpen, Gent of Genk = referentiecategorie) op als achtergrondkenmerk.
31
De analyse van de Nederlandse taalbeheersing geven we weer in Tabel 10. In een eerste stap nemen we de etnisch-culturele achtergrond, het geslacht, de leeftijd, de stad, de verblijfsduur en de etnisch-culturele samenstelling van de woonbuurt op. In de tweede stap voegen we het opleidingsniveau en de beroepssituatie aan de analyse toe. De derde stap bevat de mediavariabelen en in het vierde model voegen we de sociale contactvariabelen toe.
32
Tabel 10. Determinanten (zelfgerapporteerde) Nederlandse taalbeheersing
(Constante) Etnisch-culturele achtergrond
0,158
0,182
0,250
Std. Error
Standardized Coefficients
Stap 4 R² =.67 Std. Error
Stap 3 R² =.67 Std. Error
Standardized Coefficients
Std. Error
Stap 2 R² =.60
Standardized Coefficients
Stap 1 R² =.55 Standardized Coefficients
** p < .05
0,282
0,031
0,077
0,035
0,075
-0,034
0,088
-0,026
0,088
Geslacht
0,111**
0,077
0,040
0,079
0,004
0,077
0,003
0,077
Leeftijd
-0,711**
0,004
-0,542**
0,004
-0,419**
0,004
-0,435**
0,004
Antwerpen (ref. Genk)
-0,107**
0,094
-0,090**
0,093
-0,047
0,087
-0,056
0,088
-0,011
0,093
-0,009
0,090
0,062**
0,086
0,064**
0,087
Aantal jaren woonachtig in België
0,623**
0,004
0,555**
0,004
0,432**
0,004
0,421**
0,004
Perceptie samenstelling buurt
0,072**
0,034
0,045
0,033
0,015
0,031
-0,014
0,033
Opleidingsniveau
0,160**
0,012
0,111**
0,011
0,110**
0,011
Niet werken (ref. werken)
-0,210**
0,091
-0,159**
0,087
-0,152**
0,087
-0,028
0,141
-0,013
0,133
-0,019
0,133
-0,039
0,043
-0,020
0,043
0,334**
0,035
0,316**
0,036
-0,056
0,027
0,077**
0,024
Gent (ref. Genk)
Studeren (ref. werken) Consumptie eigen media Consumptie Nederlandst. media Babbel buren eigen gemeenschap Babbel autochtone buren
33
Wat de (zelfgerapporteerde) beheersing van het Nederlands betreft, maakt tabel 10 duidelijk dat er een sterk effect uitgaat van de leeftijd van de respondent en het aantal jaren dat men in België woont. In overeenstemming met de geformuleerde hypothesen stellen we vast dat de kennis van het Nederlands groter is naarmate allochtonen jonger zijn en langer in België verblijven. Ook het opleidingsniveau en de beroepssituatie hangen, zoals verwacht, samen met taalkennis. Hoe hoger opgeleid allochtonen zijn, hoe beter ze de Nederlandse taal beheersen. Allochtonen die niet werken (werkloos, huisvrouw/ huisman, gepensioneerd, invalide of anders) hebben meer moeite met de Nederlandse taal dan allochtonen die wel werken (voltijds, halftijds en interim). Tussen allochtonen die werken en allochtonen die studeren zijn er geen significante verschillen. Verder zijn er ook significante verschillen naargelang het geslacht en de (gepercipieerde)
etnisch-culturele
samenstelling van
de
buurt.
Allochtone
mannen en allochtonen die aangeven in een ‘witte’ buurt te wonen, beheersen het Nederlands beter dan vrouwen en allochtonen uit concentratiebuurten. Het effect van beide variabelen verdwijnt wel na toevoeging van de beroepssituatie en het opleidingsniveau. Dit wijst erop dat vrouwen en inwoners van concentratiebuurten slechter de Nederlandse taal beheersen omwille van hun ongunstigere sociaal-economische positie. De consumptie van eigen media is geen determinant van de beheersing van de meerderheidstaal. Het lezen van Nederlandstalige kranten en kijken naar Nederlandstalige zenders heeft wel een invloed. Naarmate allochtonen vaker Nederlandstalige media consumeren, beheersen ze de Nederlandse taal beter. Ook het babbelen met autochtonen heeft een effect. Naarmate allochtonen vaker een babbeltje doen met autochtone buren, begrijpen ze beter Nederlands. Wellicht zijn beide effecten wederkerig: wie zich sterk oriënteert op Nederlandstalige media en vaak met autochtonen babbelt zal zijn Nederlands verbeteren, maar het zal wellicht ook zo zijn dat wie beter de Nederlandse taal kent, meer geneigd is om Nederlandstalige media te raadplegen of een gesprek aan te gaan met autochtonen. Er zijn ook verschillen naargelang de stad waar de repondenten wonen. Allochtone inwoners van Antwerpen beheersen het Nederlands minder goed dan allochtone inwoners van Genk. 11 Dit verschil verdwijnt na toevoeging van de
We hebben eveneens de gemiddelde scores van taalkennis tussen de drie steden vergeleken (GemiddeldeAnt=3,33; GemiddeldeGenk=4,10; GemiddeldeGent=4,02). Een variantieanalyse voor het vergelijken van gemiddelden tussen groepen (Tukey HSD) toont 11
34
variabele ‘consumptie Nederlandstalige media’. Dit wijst erop dat een betere Nederlandse taalbeheersing bij inwoners van Genk (voor een deel) te wijten is aan het feit dat deze meer de Nederlandstalige media consumeren dan inwoners van Antwerpen. Tot
slot
merken
we
op
dat
de
etnisch-culturele
achtergrond
van
de
respondenten onder controle van de andere variabelen geen significante invloed heeft op de taalkennis. 12 Tabel 11 bevat de resultaten voor het (zelfgerapporteerde) taalgebruik. We herhalen de vier stappen van de vorige analyse. In een vijfde, bijkomende stap controleren we voor (zelfgerapporteerde) taalbeheersing’, zodat we een zicht krijgen op welke variabelen een rechtstreeks effect hebben op het gebruik van het Nederlands. We zijn dus geïnteresseerd in de factoren die er, bij een zelfde niveau van taalkennis, voor zorgen dat respondenten meer of minder de taal van de meerderheidsgroep gebruiken.
aan dat de gemiddelde taalkennis enkel tussen Antwerpen en de twee andere steden significant verschilt. De verschillen tussen Genk en Gent zijn niet significant. 12 Ook een enkelvoudige lineaire regressie (waarbij we niet controleren voor andere variabelen) resulteert niet in een significant effect. De chi-kwadraattest in paragraaf 3.1.1 toont wel aan dat er nuanceverschillen zijn tussen de etnisch-culturele groepen, maar een vergelijking van gemiddelden maakt duidelijk dat de gemiddelde Nederlandse taalbeheersing van Turkse allochtonen niet significant verschilt van de gemiddelde taalbeheersing van Marokkaanse allochtonen (T-test: Gemiddelde (Turkse allochtonen)= 3,76; Gemiddelde (Marokkaanse allochtonen)=3,92; Gemiddelde(Totaal)=3,83; t=1,43; p=0,154). 35
Tabel 11. Determinanten (zelfgerapporteerd) Nederlands taalgebruik Stap 1 R² =.59
Standardized Coefficients
Std. Error
Standardized Coefficients
Std. Error
Standardized Coefficients
Std. Error
Stap 5 R² =.74
Std. Error
Stap 4 R² =.70
Standardized Coefficients
Stap 3 R² =.70
Std. Error
Stap 2 R² =.63
Standardized Coefficients
** p < .05
Etnisch-culturele achtergrond
0,258**
0,076
0,262**
0,074
0,148**
0,086
0,137**
0,086
0,152**
0,082
Geslacht
0,155**
0,076
0,098**
0,078
0,083**
0,075
0,077**
0,076
0,071**
0,071
Leeftijd
-0,687**
0,003
-0,541**
0,004
-0,429**
0,004
-0,434**
0,004
-0,289**
0,004
Antwerpen (ref. Genk)
-0,113**
0,093
-0,098**
0,091
-0,056**
0,085
-0,060**
0,085
-0,040
0,081
Gent (ref. Genk)
-0,089**
0,091
-0,090**
0,089
-0,030
0,084
-0,031
0,085
-0,050
0,081
Aantal jaren woonachtig in België
0,535**
0,004
0,479**
0,004
0,379**
0,004
0,380**
0,004
0,243**
0,004
0,040
0,033
0,016
0,033
-0,010
0,031
-0,022
0,032
-0,013
0,031
Opleidingsniveau
0,118**
0,012
0,073**
0,011
0,072**
0,011
0,034
0,011
Niet werken (ref. werken)
-0,183**
0,090
-0,132**
0,084
-0,127**
0,085
-0,079**
0,082
0,018
0,140
0,029
0,131
0,048
0,131
0,052**
0,123
Consumptie eigen media
-0,112**
0,041
-0,105**
0,042
-0,088**
0,040
Consumptie Nederlandst. media
0,299**
0,034
0,288**
0,035
0,186**
0,036
-0,042
0,026
-0,024
0,025
0,061**
0,024
0,032
0,023
0,337**
0,042
(Constante)
Perceptie samenstelling buurt
Studeren (ref. werken)
Babbel buren eigen gemeenschap Babbel autochtone buren Beheersing van het Nederlands 36
0,157
0,181
0,244
0,275
0,294
Zoals verwacht gaan er significante effecten uit van de achtergrondvariabelen etnisch-culturele achtergrond, het geslacht, de leeftijd, de verblijfsduur, het opleidingsniveau en de beroepssituatie. Marokkaanse allochtonen, mannen, jongeren, allochtonen die al lang in België wonen, hoog opgeleiden en allochtonen die werken gebruiken meer het Nederlands dan respectievelijk Turkse allochtonen, vrouwen, ouderen, allochtonen die nog maar pas in België wonen, laag opgeleiden en niet werkenden. Ook de relatie tussen mediaconsumptie en taalgebruik ligt in de lijn der verwachtingen. Naarmate Marokkaanse en Turkse allochtonen meer de eigen media consumeren en naarmate ze minder naar Nederlandstalige zenders kijken of een Nederlandstalige krant lezen, gebruiken ze minder vaak het Nederlands. Babbelen met buren van de eigen gemeenschap heeft geen invloed op het Nederlands taalgebruik, babbelen met autochtone buren wel. Allochtonen gebruiken vaker Nederlands om te spreken of te schrijven naarmate ze frequenter een babbeltje doen met autochtone buren. Wat media en sociale contacten betreft, loopt de beïnvloeding wellicht in de twee richtingen. Verder stellen we vast dat er verschillen zijn tussen de steden. Allochtonen uit Antwerpen en allochtonen uit Gent gebruiken minder vaak het Nederlands dan allochtonen uit Genk. 13 De verschillen tussen Antwerpen en Genk zijn te wijten aan een betere Nederlandse taalbeheersing bij inwoners van Genk. De verschillen tussen Genk en Gent verlopen via de consumptie van Nederlandstalige media: allochtone Genkenaren gebruiken de meerderheidstaal vaker dan allochtone Gentenaren omdat ze meer Nederlandstalige media consumeren. Onder controle van taalbeheersing, dat zoals verwacht een positieve impact heeft op het gebruik van het Nederlands, tonen de analyses dat de effecten van het opleidingsniveau en het babbelen met autochtone buren verdwijnen. Laag opgeleiden gebruiken het Nederlands minder omdat ze deze taal ook minder goed beheersen.
We hebben eveneens de gemiddelde scores van taalgebruik tussen de drie steden vergeleken (GemiddeldeAntwerpen=2,55; GemiddeldeGenk=3,33; GemiddeldeGent=3,01). Een variantieanalyse voor het vergelijken van gemiddelden tussen groepen (Tukey HSD) toont aan dat het gemiddeld taalgebruik significant verschilt tussen de drie steden. 13
37
38
Besluit In deze onderzoeksnota hielden we de beheersing en het gebruik van het Nederlands bij Marokkaanse en Turkse allochtonen tegen het licht. Om de taalsituatie van deze twee groepen te schetsen, maakten we gebruik van data van de Survey Integratie 2008, een face-to-face bevraging van Turkse en Marokkaanse allochtonen in Antwerpen, Genk en Gent. De zelfrapportage toont aan dat 67% van de Marokkaanse en 57% van de Turkse allochtonen (heel) veel begrijpt van wat er in Nederlandstalige brieven of folders staat. Respectievelijk 23% en 25% van de Marokkaanse en Turkse allochtonen zegt (heel) weinig te verstaan van Nederlandstalige brieven of folders. Van wat mensen zeggen als die hen aanspreken in het Nederlands begrijpt 70% van de Marokkaanse en 66% van de Turkse allochtonen (heel) veel. Respectievelijk 19% en 16% van de Marokkaanse en Turkse allochtonen zegt dat ze in deze situatie (heel) weinig verstaan. Op de vraag hoe vaak men Nederlands spreekt in het dagelijks leven antwoordt 32% van de Marokkaanse en 47% van de Turkse allochtonen ‘soms’ of ‘nooit’. Respectievelijk 53% en 34% van de Marokkaanse en Turkse allochtonen zegt ‘altijd’ of ‘meestal’ Nederlands te spreken in het dagelijkse leven. Terwijl ongeveer 38% van de Marokkaanse allochtonen zegt ‘soms’ of ‘nooit’ het Nederlands
te gebruiken als ze iets opschrijven, is dat in de Turkse
gemeenschap bij maar liefst 58% van de respontenten ‘soms’ of ‘nooit’ het geval. Ruim de helft van de Marokkaanse allochtonen zegt ‘altijd’ of ‘meestal’ het Nederlands te gebruiken bij het schrijven. In de Turkse gemeenschap bedraagt dit aandeel 33%. Het is voor kinderen van belang dat ze via de ouders al een basis van het Nederlands meekrijgen door de taal te spreken of te horen. Onze resultaten tonen echter aan dat 55% van de Marokkaanse en 63% van de Turkse allochtonen (met kinderen) slechts ‘soms’ of ‘nooit’ het Nederlands gebruikt in gesprekken met de kinderen. Ook in gesprekken met de partner spreken allochtonen relatief weinig Nederlands. Ongeveer 66% van de Marokkaanse en 88% van de Turkse allochtonen gebruikt in die situatie slechts ‘soms’ of ‘nooit’ de taal van de meerderheidsgroep. De personen waar allochtonen het minst vaak in de taal van de ontvangende samenleving mee converseren zijn de ouders. Opvallend zijn de grote verschillen tussen de twee etnisch-culturele groepen. De bivariate analyses laten zien dat meer Marokkaanse dan Turkse allochtonen aangeven veel te begrijpen van het Nederlands en dat Marokkaanse allochtonen 39
vaker het Nederlands gebruiken dan Turkse allochtonen. Deze bevindingen sluiten aan bij eerdere studies in binnen- en buitenland. Het feit dat Turkse allochtonen sterker vasthouden aan de Turkse taal heeft wellicht te maken met de symbolische waarde ervan (het maakt deel uit van hun identiteit), de hechte contacten binnen de Turkse gemeenschap en een verschillend aanbod aan ‘eigen’ media. We gingen in dit rapport ook op zoek naar de determinanten van taalkennis en taalgebruik. De sterkste effecten gaan uit van leeftijd en verblijfsbuur: de kennis en het gebruik van het Nederlands nemen toe naarmate allochtonen jonger zijn en naarmate ze langer in België verblijven. Allochtone mannen beheersen het Nederlands beter en gebruiken het meer dan allochtone vrouwen. De minder goede kennis van de meerderheidstaal heeft bij vrouwen te maken met het groter aandeel niet-actieven en laag opgeleiden in deze groep. Uit de resultaten blijkt immers dat de beroepssituatie en het opleidingsniveau belangrijke determinanten zijn van de kennis en het gebruik van het Nederlands. Ook het mediagebruik en de contacten van allochtonen met autochtonen hangen samen met taalkennis en -gebruik. Allochtonen die veel naar Nederlandstalige tv-zenders kijken en/of vaak een Nederlandstalige krant lezen, beheersen het Nederlands beter en gebruiken deze taal meer dan allochtonen die dat weinig doen. Tussen het consumeren van de ‘eigen’ media en Nederlands taalgebruik bestaat er een negatief verband. Verder wordt het Nederlands ook frequenter gebruikt en beter beheerst naarmate allochtonen vaker een babbeltje doen met autochtone buren. Tot slot wijzen we er op dat er verschillen zijn tussen de steden waar de respondenten wonen. Allochtone inwoners van Antwerpen beheersen het Nederlands minder goed en gebruiken de taal van de meerderheid minder vaak dan allochtone inwoners van Genk of Gent. Genkse allochtonen beheersen het Nederlands even goed als allochtone inwoners van Gent, maar gebruiken wel vaker de taal van de meerderheid. Een betere beheersing en frequenter gebruik van het Nederlands hangt bij Genkse allochtonen (voor een deel) samen met het frequenter consumeren van Nederlandstalige media.
40
Lijst met tabellen Tabel 1. Aantal bruikbare enquêtes per etnisch-culturele groep ..................... 20 Tabel 2. Gesprekstaal tijdens interview...................................................... 21 Tabel 3. Begrijpen Nederlandstalige brieven of folders ................................. 23 Tabel 4. Als mensen u aanspreken in het Nederlands, begrijpt u dan ... van wat die mensen zeggen? ............................................................................... 24 Tabel 5. Vindt u het ... dat jongeren van Turkse/Marokkaanse afkomst goed Nederlands kunnen? ............................................................................... 25 Tabel 6. Vindt u het ... dat jongeren van Turkse/Marokkaanse afkomst goed Turks/Marokkaans kunnen? ..................................................................... 25 Tabel 7. Nederlands spreken in dagelijks leven ........................................... 26 Tabel 8. Gebruik Nederlands als men schrijft .............................................. 26 Tabel 9. Nederlands spreken met kinderen, partner, vader, moeder, vrienden en buren ................................................................................................... 29 Tabel 10. Determinanten (zelfgerapporteerde) Nederlandse taalbeheersing .... 33 Tabel 11. Determinanten (zelfgerapporteerd) Nederlands taalgebruik ............ 36
41
42
Referenties Ackaert, L., & Deschouwer, K. (1999). De relatie tussen taal en identiteit bij de Brusselse migranten. In M. Swyngedouw, K. Phalet, & K. Deschouwer, Minderheden in Brussel. Sociopolitieke houdingen en gedragingen (pp. 215244). Brussel: VUBPress. Aldashev, A., Gernandt, J., & Thomsen, S. L. (2009). Language usage, participation, employment and earnings. Evidence for foreigners in West Germany with multiple sources of selection. Labour Economics, 16, 330-341. Bean, F., & Stevens, G. (2003). America's Newcomers and the Dynamics of Diversity. New York: Russel Sage Foundation. Becker, G. S. (1964). Human Capital. A Theoretical and Empirical Analysis with Special Reference to Education. Chicago: University of Chicago Press. Billiet, J., Carton, A., & Huys, R. (1990). Onbekend of onbemind? Een sociologisch onderzoek naar de houding van de Belgen tegenover migranten. Leuven: K.U.Leuven, Sociologisch Onderzoeksinstituut. Bourdieu, P. (1991). Language and Symbolic Power. Cambridge: Polity Press. Bral, L. (2008, 12 15). Culturele verschuivingen. Een survey-instrument voor de Vlaamse overheid. Opgehaald van Studiedienst van de Vlaamse Regering: http://aps.vlaanderen.be/statistiek/publicaties/_pdf/survey/gepeild98/culture le.pdf Chiswick, B. R., & Miller, P. W. (2001). A Model of Destination Language Acquisition: Application to Male Immigrants in Canada. Demography, 38, 391-409. Chiswick, B., & Miller, P. W. (1998). English Language Fluency Among Immigrants in the United States. Research in Labor Economics, 9, 151-200. Chiswick, B., & Miller, P. W. (1996). Ethnic networks and language proficiency among immigrants. Journal of Population Economics, 9, 16-25. Dagevos, J., & Gijsberts, M. (2009). Sociaal-culturele positie. In M. Gijsberts, & J. Dagevos, Jaarrapport Integratie 2009 (pp. 226-253). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Dagevos, J., & Schellingerhout, R. (2003). Sociaal-culturele integratie: contacten, cultuur en oriëntatie op de eigen groep. In J. Dagevos, M. Gijsberts & van Praag, C., Rapportage Minderheden 2003. Onderwijs, arbeid en sociaal-culturele integratie (pp. 317-362). Den Haag: Sociaal-cultureel Planbureau. Driessen, G. (2004). De taalsituatie van Caribische en Mediterrane immigranten. Migrantenstudies, 20 (2), 74-93. 43
Driessen, G. (2001). Ethnicity, forms of capital, and educational achievement. International Review of Education, 47, 513-538. Driessen, G., van der Silk, F., & De Bot, K. (2002). Home language and language proficiency: A large-scale longitudinal study in Dutch primary schools. Journal of Multilingual and Multicultural Development, 23, 175-194. Dustmann, C., & Fabbri, F. (2003). Language Proficiency and Labour Market Performance of Immigrants in the UK. The Economic Journal, 113, 695-717. El Aissati, A. (1993). Berber in Morocco and Algeria: revival or decay? AILA Review, 10, 88-109. Entzinger, H., & Biezeveld, R. (2005). Benchmarking in Immigrant Integration. In R. Sussmuth, & W. Weidenfeld, Managing Integration. The European Union's Responsibilities Towards Immigrants (pp. 123-136). Washington DC: Migration Policy Institute. Esser, H. (2006). Migration, language and integration. Berlin: Social Science Research Center. Geets, J., Pauwels, F., Wets, J., & Timmerman, C. (2006). Nieuwe migranten en de arbeidsmarkt. Leuven/Antwerpen: HIVA/OASeS. Gijsberts, M. (2003). Opleidingsniveau en taalbeheersing. In J. Dagevos, M. Gijsberts, & C. van Praag, Rapportage Minderheden 2003. Onderwijs, arbeid en sociaal-culturele integratie (pp. 37-62). Den Haag: SCP. Gijsberts, M., & Dagevos, J. (2005). Uit elkaars buurt. De invloed van etnische concentratie op integratie en beeldvorming. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Giles, H., Bourhis, R., & Taylor, D. (1977). Toward a theory of language learning and ethnic identity maintenance. In H. Giles, Language, Ethnicity and Intergroup Relations (pp. 32-65). London: Academia Press. Gordon, M. (1964). Assimilation in American Life. The Role of Race, Religion, and National Origins. New York: Oxford University Press. Içduygu, A., Toktas, S., & Soner, A. B. (2008). The politics of population in a nation-building process: emigration of non-Muslims form Turkey. Ethnic and Racial Studies , 31 (2), 358-389. Jacobs, D., Adam, I., Florence, E., & Van der Straeten, T. (2003). Het Belgisch Wetenschappelijk Onderzoek naar het Onderzoeksdomein van de Immigratie en Integratie. Een Algemeen Overzicht (1989-2002). Luik, Brussel, Leuven: ULG, ULB, KUL.
44
Janssens, R. (2005). Onderzoek naar taalgebruik bij minderheden in Brussel. In M. Swyngedouw, P. Delwit, & A. Rea, Culturele diversiteit en samenleven in Brussel en België. Leuven: Acco. Jorgenson, J. (2005). Plurilingual conversations among bilingual adolescents. Journal of Pragmatics, 37, 391-402. Kaya, A., & Kentel, F. (2007). Belgian-Turks. A bridge or breach between Turkey and the European Union. Brussel: Koning Boudewijnstichting. Lesthaeghe, R. (2000). Communities and Generations. Turkish and Moroccan populations in Belgium. Brussels: VUBPress. Meersseman, E., Billiet, J., Depickere, A., & Swyngedouw, M. (1999). General Election Study (Flanders, Belgium). Codebook: Questions and Frequency Tables. Leuven: ISPO. Park, J. H. (1999). The Earnings of Immigrants in the United States: The Effect of English-Speaking Ability. American Journal of Economics & Sociology, 58, 43-56. Pavlenko, A., & Blackledge, A. (2004). Negotiation of Identity in Multilingual Contexts. Clevedon: Multilingual matters. Pendakur, K., & Pendakur, R. (2002). Language as Both Human Capital and Ethnicity. International Migration Review, 36 (1), 147-177. Perrin, N. (2007). Migrations Internationales et Populations Issues de l'Immigration en Belgique: un aperçu statistique. Louvain-la-Neuve: GéDAPUCL. Phalet, K., van Lotringen, C., & Entzinger, H. (2000). Islam in de multiculturele samenleving. Opvattingen van jongeren in Rotterdam. Utrecht: European Research Centre on Migration and Ethnic Relations. Rampton, B. (1995). Crossing. Language and Ethnicity Among Adolescents. London: Longman. Redstone Akresh, I. (2007). Contexts of English Language Use among Immigrants to the United States. International Migration Review, 41 (4), 930-955. Reniers, G. (1999). On the history and selectivity of Turkish and Moroccan migration to Belgium. International Migration, 37 (4), 679-713. Saaf, A., Sidi Hida, B., & Aghbai, A. (2009). Belgische Marokkanen. Een dubbele identiteit in ontwikkeling. Brussel: Koning Boudewijnstichting.
45
Sannen, L., Lamberts, M., Morissens, A., & Pauwels, F. (2009). De Vlaamse Integratiekaart Deel III: Naar een Vlaamse Integratiemonitor. Antwerpen/Hasselt/Leuven: Steunpunt Gelijkekansenbeleid. Shield, M., & Price, S. (2002). The English Language Fluency and Occupational Status of Ethnic Minority Immigrant Men Living in English Metropolitan Areas. Journal of Population Economics, 15, 137-160. Simon, P. (1995). Pratiques linguistiques et connaissance du français. In M. Tribalat, Enquête Mobilité Géographique et Insertion Sociale. Rapport Final (pp. 456-484). Paris: Institut National d'Etudes Démographiques. Slootman, M., & Tillie, J. (2006). Processen van radicalisering. Waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal worden. Amsterdam: Instituut voor Migratieen Etnische Studies. Smits, J., & Gündüz-Hogör, A. (2003). Linguistic capital: Language as a socioeconomic resource among Kurdish and Arabic women in Turkey. Ethnic and Racial Studies, 829-853. Stoop, I. (2005). The Hunt for the Last Respondent. Nonresponse in sample surveys. Den Haag: Social and Cultural Planning Office. Swyngedouw, M., Phalet, K., & Deschouwer, K. (2000). Minderheden in Brussel. Brussel: VUBPress. Van Avermaet, P. (2009). Fortress Europe? Language Policy Regimes for Immigration and Citizenship . In G. Hogan-Brun, C. Mar-Molinero, & P. Stevenson, Discourses on Languages and Integration (pp. 15-44). Amsterdam: John Benjamin's Publishing. Van Craen, M., & Ackaert, J. (2006). De Veiligheidsscan. Instrument voor een lokaal veiligheids- en leefbaarheidsbeleid. Antwerpen: Maklu. Van Craen, M., Vancluysen, K., & Ackaert, J. (2007). Voorbij wij en zij? De sociaal-culturele afstand tussen autochtonen en allochtonen tegen de meetlat. Brugge: Vanden Broele. Van de Craen, P. (2000). Gerapporteerd taalgebruik en gerapporteerde taalvaardigheid. In M. Swyngedouw, K. Phalet, & K. Deschouwer, Minderheden in Brussel. Sociopolitieke houdingen en gedragingen (pp. 245260). Brussel: VUBPress. van Tubergen, F., & Kalmijn, M. (2005). Destination-Language Proficiency in Cross-National Perspective: A Study of Immigrant Groups in Nine Western Countries. American Journal of Sociology, 110 (5), 1412-57. Vanbeselaere, N., Lagrou, L., Van de Sande, C., Snauwaert, B., & Soenens, B. (2003). Sociale Identiteit en Belang Gehecht aan Nationaliteit: Een Onderzoek bij Marokkaanse Jongeren in België. In M.-C. Foblets, & E. 46
Cornelis, Migratie, zijn wij uw kinderen? Identiteitsbeleving bij allochtone jongeren (pp. 9-113). Leuven: Acco. Weijters, G., & Scheepers, P. (2003). Verschillen in sociale integratie tussen etnische groepen: beschrijving en verklaring. Mens en Maatschappij, 78 (2), 144-157. Willems, P. (2008). Migratiebewegingen in het Vlaamse Gewest in de periode 1997-2006. SVR-Rapport (2008/2). Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering.
47
48