Steef van Gorkum
De twee jaar nadat
abcyourself
Lemniscaat
© 2012 Steef van Gorkum Omslag © Maarten Deckers Omslagbeeld © Alain49/Shutterstock.com Nederlandse rechten Lemniscaat b.v., Vijverlaan 48, 3062 hl Rotterdam, 2012 isbn 978 90 477 0512 3 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Druk en bindwerk: [aanvullen svp] Dit boek is gedrukt op milieuvriendelijk, chloorvrij gebleekt en verouderingsbestendig papier en geproduceerd in de Benelux waardoor onnodig en milieuverontreinigend transport is vermeden.
Inleiding
Mijn beste vrienden ken ik al sinds de basisschool. Jonathan begrijpt mijn humor: als ik twee woorden zeg kan hij de grap afmaken. En Michal kent mijn twijfels, misschien wel beter dan ikzelf. Ik woon sinds een tijdje op kamers en mijn tofste huisgenoot is Gerard. Gerard is fan van Oost-Europa, net als ik. We gaan uit, we kijken sportwedstrijden, we vertellen foute verhalen over vroegere vriendinnen. Hoe het ook loopt, ik vermaak me wel. Ik hou van tennis, muziek luisteren en uitgaan. Ik ben Thijs van Acker, achttien jaar, eerstejaars student communicatiewetenschappen. Met mij gaat alles goed. En dan verdrinkt mijn vader. Gewoon, tijdens het zwemmen. In een meer in Zuid-Frankrijk, waar hij met mijn moeder op vakantie was. Plotseling. Michal vraagt: ‘Zomaar? Weg…?’ En ik antwoord: ‘Zwemmen. Paniek. Dreggen. Dood.’ Er komt een begrafenis, een kerkdienst, een aantal weken waarin mensen lieve kaartjes sturen. Maar wat dan? Het leven zonder vader houdt niet op na die eerste weken. Voor ik het weet zijn er twee jaar voorbij. Dit zijn die twee jaar.
5
Deel één
6
Na drie weken
Het gaat niet met mijn studie. Alles komt zo snel weer op gang, terwijl ik daar nog niet aan toe ben. De eerste weken blijf ik thuis. En als ik eindelijk weer verschijn, wil mijn begeleidster een gesprek over mijn studievoortgang. Daar plant ze een volle dag voor in. Ze begrijpt dat het voor mij heftig is, zegt ze, maar ik moet wel een duidelijke keuze maken. Of ik moet nu een ‘break’ nemen en na de zomer opnieuw beginnen – daar heeft ze dan alle respect voor. Of het wordt tijd voor een flinke inhaalrace. Ik hoor haar verhalen over ‘planmatig werken’ geduldig aan en beloof haar adviezen op te volgen. Na afloop ben ik zo moe dat ik besluit toch maar naar Michals verjaardag te gaan; direct dood neervallen is altijd nog beter dan langzaam wegkwijnen. Michal viert haar verjaardag in een afgehuurd zaaltje in het centrum van Maastricht. Als ik daar aankom, merk ik direct dat het de verkeerde keus is geweest. Het gaat niet, ik ben niet scherp genoeg. Het is zo’n avond waarop ik weet dat ik te moe en te suf ben om er met mijn hoofd bij te zijn. Wat andere mensen hebben als ze voelen dat ze net iets te veel gedronken hebben, denk ik. En toch blijf je nog één glas langer op. Ik ben op tijd en dus veel te vroeg. Dat geeft me de kans om nog even met Michal te praten. Na twintig mi-
7
nuten zwaait echter de deur open en komt er een zwerm onbekenden binnen. Michal trekt een veelbetekenend gezicht en loopt weg zonder haar zin af te maken. Waarschijnlijk snapt ze niet waarom ik op haar uitnodiging ben ingegaan. Ik ook niet, en dus vraag ik me vooral af waarom de eigenaar de muren in vredesnaam geel heeft geverfd. Michal rent rond in een kansloze poging eenieders avond te redden. In feite komt het erop neer dat iedereen daar zelf verantwoordelijk voor is. De zaal is simpelweg net te groot om op elkaars lip te zitten en te doen alsof we één grote familie zijn. Helaas is hij ook net te klein om je in een hoekje te verstoppen zonder dat iemand daar iets van merkt. ‘Kan ik hier komen zitten,’ zegt een meisje zonder het echt te vragen, en ze leunt op de langgerekte bar die de hele zaal bestrijkt. Ik probeer al de hele avond buiten de groepjesvorming te blijven, in het volle besef dat die tactiek geen kans van slagen heeft. Ik weet even niets beters te bedenken. ‘Ik ben Joanna, ik heb bij Michal op school gezeten. Wie ben jij dan?’ Nu wel een vraagteken, denk ik. En ik blijf daar zo lang in hangen dat het filosofische van haar vraag me totaal ontgaat. ‘Euh… Thijs. Thijs.’ Ik heb net iets te lang nagedacht en misschien antwoord ik daarom wel twee keer, ter compensatie. Het klinkt vrij sloom, maar Joanna glimlacht. ‘En is dat alles, Thijs?’ ‘Alles?’ Ik heb werkelijk geen idee waar ze naartoe wil.
8
Even draait ze haar hoofd weer weg. ‘Alles wat je bent.’ Mijn eerste gedachte is: Stop, hier is het te laat voor. Maar ik denk ook: Good grief, ze bedoelt het echt zo! Ik ben een aantal seconden besluiteloos stil. Joanna zegt niets, maar draait wel definitief naar me toe. Als ik nu antwoord geef, loop ik het risico dat deze avond misschien niet zo verschrikkelijk wordt als ik had verwacht. Maar dat moet ik maar op de koop toe nemen. Een halfuur later headbangen we op muziek die daar net niet ruig genoeg voor is. Zij kent alle liedjes en ik schreeuw maar wat. Als een van ons de grens van idiotie overschrijdt, trekt de ander een cynisch gezicht en barsten we uiteindelijk in schaterlachen uit. Elkaar verstaan kunnen we niet. Maar in een conversatie scoor ik vanavond toch weinig punten. Even verderop staat Michal verbaasd naar ons te kijken. Het oogcontact duurt net iets te lang. Binnen een minuut is ze bij ons, inventariserend legt ze een hand op onze beide schouders. ‘Dus,’ zegt ze boven de muziek uit, ‘jullie vermaken je wel?’ Het zaaltje is rokerig en donker, maar ik weet precies hoe ze er nu uitziet. Kalm en met zelfverzekerde ogen, niets aan haar uitdrukking verraadt hoeveel moeite het haar kost om luid genoeg te praten. Ik vertrek eerder dan Joanna, maar later dan gepland. Michal loopt met me mee naar de garderobe. ‘Toch leuk dat je dat hele eind gekomen bent.’
9
Ik knik. De avond is voorbij, adrenaline heeft mijn benen al langer overeind gehouden dan ze eigenlijk aankunnen. Meer dan een knuffel kan Michal nu niet meer van mij verwachten. ‘En leuk dat je het zo goed met Joanna kon vinden. Misschien moeten we een keer met z’n vieren wat gaan drinken.’ Als ze haar bruine ogen niet zo had dichtgeknepen, had ik het wellicht niet eens opgemerkt. Maar nu lijkt het alsof haar blik het getal vier nog eens extra onderstreept. Ik moet er wel naar vragen. ‘Vieren?’ ‘Ja, ik dacht, dan vragen we haar vriend ook mee.’
10
Diezelfde avond
In de trein terug naar huis denk ik: Michal snapt niet waarom ik gekomen ben. En dat kan ik haar moeilijk kwalijk nemen. Het is ook vreemd. Pas drie weken geleden is het allemaal begonnen: het sms’je, de thuiskomst van mijn moeder, de begrafenis. De bezoekjes van allerlei mensen van wie je niet wist dat ze bestonden, maar die ineens een rol gaan spelen. De eindeloze vragen over waar je mee stopt en waar je mee doorgaat. Want alles gáát door: studie, sport, woning. Verjaardagen van goede vriendinnen. En is dat eigenlijk wel vreemd? Toen ik Jonathan voor het eerst weer sprak nadat het gebeurd was, zei hij: ‘Het vreemdste lijkt me dat je een dag, nee, een uur nadat het gebeurd is al weer in dat meer kunt gaan zwemmen. En dat het water dan nog steeds verfrissend is, en dat dat fijn voelt.’ Mijn moeder zegt: ‘Het is niet vreemd. De dingen gaan door, dat doen ze altijd. En wij moeten ook doorgaan.’ We hebben het erover gehad, mijn moeder en ik, meteen al die avond toen zij halsoverkop naar huis kwam. Dat we niet moeilijk moeten doen. Ook niet als er mensen zijn die ons hulp aanbieden. Dat we die moeten aannemen, of het nou nodig is of niet. ‘Want,’ zegt ze, ‘we hebben al genoeg doorstaan. We mogen er best een beetje misbruik van maken.’
11
In de weekenden ben ik nu meestal bij mijn moeder. We praten over dit soort praktische dingen. Levensverzekeringen en zo. Omdat zij verder moet. En doordeweeks ga ik terug naar mijn studentenkamer. Omdat ik verder moet. Met studeren. En met doen wat ik altijd deed. Daarom was het goed om naar Michals verjaardag te gaan. Dat zijn de dingen waar ik iets aan heb. Flirten met een nieuw meisje. Dingen die ik altijd al deed. Maar Joanna heeft een vriend. Michal keek me waarschuwend aan toen ze het zei. Er zijn weinig mensen die in stilte zoveel kunnen zeggen als Michal. Blijf weg, Thijs, verboden terrein. En ze had gelijk, natuurlijk. Hoe zou Joanna vanavond in de trein zitten? Gezellig naast haar vriend? Of tegenover hem, beiden met hun iPhone in de hand? Surfen naar websites die interessanter zijn dan de persoon aan de overkant, sms’en naar mensen met wie ze wél over hun problemen kunnen praten? Of zit ze er alleen, vertwijfeld, aan de telefoon met een vriendin? Ik voel geen steek als ik daaraan denk. Het voelt niet verkeerd als ik Joanna zie schreeuwen, het voelt niet als het uiteenspatten van een regenboog. Zo zou het moeten voelen, maar dat doet het niet. En dus denk ik: ik voel geen medelijden. Ik wil alleen zelf niet op dat bankje zitten met een iPhone in m’n hand. Zolang ik daar niet zit, is het prima zo. Draait het leven door. De deur van de coupé zwaait open en twee jongens van een jaar of zestien doorbreken de stilte waar de sticker op het raam zo vriendelijk om vraagt. Luidkeels en met niet al te subtiel taalgebruik beklagen ze zich over de enorme drukte. ‘Ik ken niet eens ergens in ons eentje zitten.’
12
Het is inderdaad vol, maar hier en daar zijn nog wat losse zitplaatsen. Noodgedwongen splitst het duo op, en een van hen neemt de plaats recht tegenover mij, naast een dame van in de vijftig die een boek probeert te lezen. Zijn maat heeft meer geluk. Bij het volgende station stappen zijn overburen op, wat bij de jongen leidt tot uitbundig gejuich. Direct legt hij zijn benen in een merkwaardige kronkel op de bank waar zojuist nog een echtpaar zat. Eindelijk ken hij normaal zitten. Onwillekeurig waardeer ik de eerlijke botheid van de beide jongens. Hypocriet vind ik het, als mijn overbuurvrouw het boek beledigd in haar tas propt en een andere plek gaat zoeken. Zelf droomt ze immers ook van een vipcoupé waar de conducteur koffie en een krantje komt brengen, en verder niemand haar stoort. Dat doen we allemaal, zonder het hardop te zeggen. En aan die ingehouden beleefdheidsvorm, dat bekrompen aanpassen aan mensen waarvan je niet eens weet of ze jouw moeite wel waard zijn, hebben deze twee geen enkele boodschap. ‘Hoppa, Rick! Weer één minder.’ Is dat dan misschien het misbruik maken dat mijn moeder bedoelt? Is dit het enige moment in mijn leven waarop ik geen medelijden hoef te voelen, omdat ik al genoeg aan mijn hoofd heb? Dat ik even als die jongens mag zijn. Dat ik mag hopen dat ik Joanna nog een keer tegenkom, en dat dat niet erg is. Ik loop de coupé uit. Terwijl ik van het station naar huis rijd, weet ik dat ik hier nog weken mee in mijn hoofd kan zitten.
13
Ik weet ook dat ik graag weer met Jonathan zou willen praten. Over niks.
14
Na zeven weken
Een uur van tevoren lijkt het alsof ik het niet ga redden. Bijna alles is klaar: het boek over interculturele communicatie, de freelance-opdracht uit blok twee, een waanzinnige stapel Engelse essays. Het hangt nu nog op één laatste paper. En dat is niet voor zomaar een onbenullig bijvak. Nee, dat is voor een onbenullig bijvak dat bepaalt of ik wel of niet met Jonathan meekan, het weekend naar Maastricht. Nu de kans nog aanwezig is om toch over te gaan, moet ik streng voor mezelf zijn. Dit is iets positiefs om op te focussen, dit kan een ommekeer zijn. Mijn studie was er immers al ver voor alles anders werd. Mijn studie is er altijd geweest, en hij gaat me goed af. Om de inhaalrace in leven te houden moet deze paper af voor maandag. Of eigenlijk dus voor vrijdag, als ik naar Maastricht wil. En dat lukt me ternauwernood. Direct na het inleveren bel ik Jonathan op. Ik denk dat hij er al niet meer op rekende dat ik nog mee zou gaan. ‘Kerel, waar zit je?’ ‘Auto ophalen, hoezo?’ ‘Ik ga mee. Ik ga met je mee, man! Kom je me zo hier ophalen?’ ‘Hm, dat is best wel om. Beter pak je gewoon de trein, dan reizen we vanaf Utrecht samen.’ Zo gaat het.
15
Een ontmoeting met Jonathan is ook eigenlijk niet af zonder omstanders die knettergek van ons worden. In de trein bestoken we elkaar in hoog tempo met geklaag, cynische grappen en bulderlachbuien. Niemand kan het volgen, maar het kan ook niemand ontgaan. Na ruim twee uur zijn we in Maastricht. Michal wacht ons op. Bij het binnenrijden zie ik haar op het perron. Ze staat zoals zij staat: armen over elkaar, onverschillig voor waar de wind haar haren heen blaast. Onze grote zus. Dat is ze. Streng en volwassen. Het is trouwens ook het enige wat ze van ons kan zijn. Met Jonathan speelt er logischerwijs helemaal niets. En met mij… Zolang als Michal en ik elkaar kennen is er een onuitgesproken grens. Alles wat we samen doen straalt die verborgen boodschap uit: Ik mag je, maar kom niet dichterbij, of je gaat gillend gek van me worden. Ik houd van die impliciete duidelijkheid. Alles bij elkaar maakt het ons tot een perfect clubje, waar ook Gerard steeds meer bij gaat horen. Maar het is lang geleden dat we elkaar hebben gezien. Michal studeert nu ruim een jaar in Maastricht maar zowel Jonathan als ik zijn nog nooit op haar nieuwe kamer geweest. En nu lopen we met z’n drieën over de Sint Servaasbrug. Tussen druk babbelende Limburgers. Jonathan kan zich niet meer inhouden. ‘Thijs, zullen we een politieke partij oprichten? Ik vind dat we Nederland weer terug moeten geven aan de Randstadters.’ ‘Goed plan! We verbieden carnaval, en iedereen die met een zachte g spreekt moet een taalvervuilerstaks betalen.’ ‘Sowieso,’ lacht Jonathan, en hij kijkt opzij. ‘Michal, word jij nooit eens moe van ons?’
16
We naderen het park waarachter Michal woont. Ze antwoordt met een zeldzame glimlach op haar gezicht. ‘Tsja… Ik ken jullie zo langzamerhand wel een beetje,’ zegt ze, nog altijd zonder ons aan te kijken. ‘Maar ik kan er niet aan meedoen of zo. Ik weet zelf ook wel dat ik geen humor heb.’ Michals kamer is groot en donker. Op het aanrecht in de hoek staat geen vaat, er zijn zelfs geen etensresten te zien. Op de muur en aan het plafond hangen zwarte doeken. Jonathan ploft op Michals bed alsof het het zijne is. Enkele tellen staart hij naar de boekenplank boven het hoofdeinde, waar een stapel leren bijbeltjes ligt. ‘Lezen jullie daar vaak in?’ vraagt hij, afstand creërend tussen hem en ons, zoals altijd bij dit onderwerp. En dat terwijl de verschillen op het eerste gezicht niet zo groot zijn. Jonathan bezoekt regelmatig kerkdiensten, reist met ons naar Taizé, stemt links en steunt goede doelen. Je zou hem een modelchristen kunnen noemen, behalve dan dat hij niet gelooft. De stilte voor Michals antwoord is lang, maar comfortabel. Haar stem klinkt aarzelend, als een ei waarvan de schaal net is gebroken. ‘Niet altijd… Ik vind het lastig.’ Opnieuw een stilte. Maar een andere, een vragende, en Michal voelt dat. ‘Ja wat? Er staat zoveel in wat niet aansluit bij wat ik voel. Maar het voelt wel goed om ’m dichtbij te hebben als ik slaap.’ Nu moet iemand het van haar overnemen. Ik besluit de vraag te beantwoorden die Jonathan feitelijk gezien ook aan mij heeft gesteld. ‘Ik heb daar niet zoveel moeite
17
mee. Veel teksten betekenen naar mijn mening iets heel anders dan wat altijd wordt gezegd. Je kunt de Bijbel niet lezen in soundbites.’ ‘En heb je dan niet het idee dat je de waarheid naar je hand zet?’ Die vraag had ik verwacht, en het doet me op voorhand al goed dat ik met quotes en wijsheden van mijn vader kan strooien. ‘Ik heb überhaupt niet het idee dat ik de hele waarheid heb achterhaald. Je bent ernaar op zoek, maar als je verder leest ontdek je weer nieuwe inzichten. Dat is precies waarom de Bijbel al duizenden jaren zo populair is.’ Jonathan knikt twee tellen. ‘Ja. En toen kwam Harry Potter.’ Michal schiet in de lach, maar Jonathan kijkt me direct weer serieus aan. ‘Nee, sorry, ik begrijp wat je bedoelt.’ Hij staart nog even naar de plank en laat zich dan theatraal achterovervallen op het kussen. ‘Mich? Heb je het al met hem over de zomer gehad?’ Ik begrijp niet waar dat over gaat. Michal blijkbaar wel, ze haalt uitgebreid adem en kijkt mijn kant op voor ze antwoordt. ‘Nee, ik dacht dat we dat het beste nu konden vragen.’ ‘Je bedoelt: ik dacht dat jij dat beter aan hem kon vragen?’ Even is het stil. Dan vraagt Jonathan aan mij: ‘Vind jij dat we onze vakantieplannen door moeten laten gaan? Daar hebben we het de laatste maanden helemaal niet over gehad. Ik bedoel, dat is natuurlijk ook logisch, door wat er…’ Mijn irritatie wint het van mijn verbazing. ‘Jongens…
18
Natuurlijk moet dat doorgaan! We gaan elk jaar! En dan zou het nu niet doorgaan, vanwege mijn vader? Wat een onzin… Ik… Het zou juist goed zijn, toch? Ik ben nou net weer begonnen om alles een beetje op te pakken. Afgelopen week heb ik meer aan mijn studie gedaan dan ooit daarvoor. Wat mij betreft…’ Jonathan lacht opgelucht. ‘Ja, super! We zijn natuurlijk ook al weer een paar maanden verder…’ ‘Je snapt toch wel dat we het je even serieus wilden vragen?’ vraagt Michal, en ze kijkt me recht aan. Haar ogen geven me geen ruimte om een vreemde beweging te maken, dus geef ik toe. ‘Jawel, dat wel.’ Van hen uit bekeken snap ik het wel. Maar voor mij is er geen twijfel. Ik doe alles weer, ik sport, ik functioneer normaal. Met mij gaat alles goed, waarom zou ik niet op vakantie kunnen? ‘Hebben jullie het er al met Gerard over gehad?’ vraag ik snel. ‘Ik heb hem van de week toevallig nog gebeld,’ antwoordt Jonathan. ‘Hij had weer genoeg te zeuren, natuurlijk, maar hij gaat gewoon mee.’ ‘Waar had-ie het nou weer over dan?’ ‘Dat Toscane een weinig origineel toeristengebied is.’ Michal draait met haar ogen. Ze staat op en loopt naar haar keukentje, terwijl Jonathan zijn verhaal vervolgt. ‘Hij zei trouwens nog iets wat op zich wel belangrijk is. Gerard is natuurlijk best wel op zichzelf en…’ Jonathan stopt even. ‘Mich?’ Michal steekt met een uitgestreken gezicht haar hoofd om de hoek. ‘Dit is wel even belangrijk. Toen we vorig jaar met z’n
19
vieren op vakantie waren, zaten we best dicht op elkaar. Gerard vindt het fijner als we nu misschien een paar anderen meevragen. Heb jij suggesties?’ Ja, denk ik direct, ja, ik wel! Maar ik dwing mezelf mijn mond dicht te houden en Michal vooral niet aan te kijken.
20
Na drie maanden
Het is warm. We liggen onder een boom en er vallen appels uit. Dit had mijn tuin kunnen zijn. Maar het is een grasveld in Toscane en dat maakt het allemaal nog vreemder. Vindt Joanna. Omdat haar vriend thuis in Nederland zit. ‘Dit was de wandeling duidelijk waard,’ zegt ze. ‘En de uren in de auto. Het is hier echt prachtig!’ ‘Vind je?’ vraag ik. ‘Dan moet je eens bij ons thuis langskomen. Wij hebben een grote tuin, met grasveld.’ ‘En zo rustig. Is dat bij jullie ook zo? Misschien kom ik dan wel een keer.’ ‘Daar houd ik je aan.’ Joanna heeft lang haar en ze weet wat ze daarmee kan. Ze kijkt me aan. En ze stoort zich hardop aan de schaars geklede Hongaarse meisjes die een paar meter verderop op een stenen randje zitten, waarschijnlijk omdat ze wil weten of ik hen aantrekkelijk vind. ‘Mijn vriendje heeft trouwens nog heel lief ge-sms’t. Echt superjammer dat hij niet meewilde, maar het zou een beetje heftig voor hem geweest zijn. Voor het eerst zonder ouders op vakantie, en dan meteen met allemaal mensen die hij niet kent.’ ‘Hm-m. Ja, dat begrijp ik ook wel.’ ‘Dat was trouwens een vreemde opmerking. Dat je me eraan gaat houden. Je kent me net een paar weken. Of nee, dat is natuurlijk helemaal niet vreemd. Dat vind jij
21
normaal, net als dat je het normaal vindt dat we samen op reis zijn. En dat ik je moeder al twee keer gezien heb.’ Ik houd van haar geratel. Het geeft me rust, omdat ik het kan volgen zonder na te hoeven denken over wat ik zelf moet zeggen. Ik knik. Ik hum. Ik onthoud alles waar ik later op terug wil komen. ‘Ik mis mijn vriend eigenlijk helemaal niet zo.’ Stilte. ‘Zeg je nou opeens niets meer?’ Ze knipoogt. En prikt met een vinger in mijn buik, niet één, maar twee keer vlak achter elkaar. Ik pak met mijn ene hand haar pols en mijn andere hand leg ik in haar zij. Nu heeft ze erom gevraagd.
22
Na drie maanden en een paar dagen
Soms schaam ik me voor Thijs. Dat is raar, want ik ken hem nog maar kort. Michals verjaardag is nu ruim twee maanden geleden. In de tussentijd hebben we elkaar een paar keer ontmoet, maar dat is alles. Ik ben niet verantwoordelijk voor Thijs. Ik hoor niet bij hem. Toch, op sommige momenten telt dat allemaal niet. Dan voelt het net alsof Thijs door al onze gesprekken, al onze middagen samen, nu toch bij mij hoort. Een beetje, althans. En alleen voor deze reis natuurlijk. Dit is zo’n moment. We staan met z’n allen in een bomvolle metro en Thijs en Jonathan hebben de grootste lol om de man en vrouw die verderop in het gangpad staan. Of misschien is ‘jongen en vrouw’ een betere uitdrukking. Hij lijkt van onze leeftijd. Zijn blonde haar in een golfachtige lok over zijn voorhoofd, een zonnebril hangend in de kraag van zijn knalroze g-star-shirt. Zij heeft korte grijze krullen en een donkerbruine jurk die zelfs mijn moeder niet meer zou durven dragen. De vrouw leunt met haar hoofd op de schouder van de jongen en hij houdt een hand om haar middel. Jonathans lange lijf vouwt dubbel van het lachen. ‘Ik mag toch hopen dat het zijn moeder is,’ zegt Thijs hoofdschuddend. ‘Daar lijkt het anders niet op,’ antwoordt Jonathan. ‘Dit is bijna nog gênanter dan die meisjes van zeven-
23
tien die met een kinderwagen rondlopen.’ ‘Thijs, ik heb een dilemma voor je. Een vriendin van veertig jaar ouder, of de rest van je leven single?’ Kijkt Thijs even naar mij voordat hij antwoordt? Of lijkt dat maar zo? ‘Single, sowieso. Ik begin alleen aan een relatie als iemand echt de moeite waard is,’ antwoordt hij. Jonathan kijkt opzichtig over zijn schouder naar het merkwaardige koppel. Hij lacht nog altijd breeduit. Ik voel in mijn tas en pak mijn mobiele telefoon om te zien hoe laat het is. Kwart over twee, zegt het beeldscherm, en t w e e n i e u w e b e r i c h t e n . Ik heb geen zin om ze te lezen. Het is vakantie, ik ben nu hier en nergens anders. ‘Over wie hebben jullie het nou steeds?’ vraagt Michal. ‘Dat patsertje in het roze shirt,’ antwoordt Thijs. Hij wijst gelukkig niet in de richting van het stelletje, maar de jongen kijkt nu wel onze kant op. Ineens vraag ik me af hoe zeker Thijs weet dat het een Italiaan is. ‘Thijs, misschien moet je even wat zachter praten,’ waarschuw ik, en ik raak met mijn hand bewust de zijne aan. Dit is raar, denk ik, dit is niet mijn rol. Maar ik druk lang op de rode knop van mijn telefoon om hem uit te schakelen. Even geen sms’jes meer. Alleen voor deze reis, natuurlijk.
24