de twee jaar nadat
Steef van Gorkum
De twee jaar nadat
abcyourself
Lemniscaat
© 2012 Steef van Gorkum Omslag © Maarten Deckers Omslagbeeld © Alain49/Shutterstock.com Nederlandse rechten Lemniscaat b.v., Vijverlaan 48, 3062 hl Rotterdam, 2012 isbn 978 90 477 0512 3 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Druk en bindwerk: [aanvullen svp] Dit boek is gedrukt op milieuvriendelijk, chloorvrij gebleekt en verouderingsbestendig papier en geproduceerd in de Benelux waardoor onnodig en milieuverontreinigend transport is vermeden.
Inleiding
Mijn beste vrienden ken ik al sinds de basisschool. Jonathan begrijpt mijn humor: als ik twee woorden zeg kan hij de grap afmaken. En Michal kent mijn twijfels, misschien wel beter dan ikzelf. Ik woon sinds een tijdje op kamers en mijn tofste huisgenoot is Gerard. Gerard is fan van Oost-Europa, net als ik. We gaan uit, we kijken sportwedstrijden, we vertellen foute verhalen over vroegere vriendinnen. Hoe het ook loopt, ik vermaak me wel. Ik hou van tennis, muziek luisteren en uitgaan. Ik ben Thijs van Acker, achttien jaar, eerstejaars student communicatiewetenschappen. Met mij gaat alles goed. En dan verdrinkt mijn vader. Gewoon, tijdens het zwemmen. In een meer in Zuid-Frankrijk, waar hij met mijn moeder op vakantie was. Plotseling. Michal vraagt: ‘Zomaar? Weg…?’ En ik antwoord: ‘Zwemmen. Paniek. Dreggen. Dood.’ Er komt een begrafenis, een kerkdienst, een aantal weken waarin mensen lieve kaartjes sturen. Maar wat dan? Het leven zonder vader houdt niet op na die eerste weken. Voor ik het weet zijn er twee jaar voorbij. Dit zijn die twee jaar.
5
Deel één
6
Na drie weken
Het gaat niet met mijn studie. Alles komt zo snel weer op gang, terwijl ik daar nog niet aan toe ben. De eerste weken blijf ik thuis. En als ik eindelijk weer verschijn, wil mijn begeleidster een gesprek over mijn studievoortgang. Daar plant ze een volle dag voor in. Ze begrijpt dat het voor mij heftig is, zegt ze, maar ik moet wel een duidelijke keuze maken. Of ik moet nu een ‘break’ nemen en na de zomer opnieuw beginnen – daar heeft ze dan alle respect voor. Of het wordt tijd voor een flinke inhaalrace. Ik hoor haar verhalen over ‘planmatig werken’ geduldig aan en beloof haar adviezen op te volgen. Na afloop ben ik zo moe dat ik besluit toch maar naar Michals verjaardag te gaan; direct dood neervallen is altijd nog beter dan langzaam wegkwijnen. Michal viert haar verjaardag in een afgehuurd zaaltje in het centrum van Maastricht. Als ik daar aankom, merk ik direct dat het de verkeerde keus is geweest. Het gaat niet, ik ben niet scherp genoeg. Het is zo’n avond waarop ik weet dat ik te moe en te suf ben om er met mijn hoofd bij te zijn. Wat andere mensen hebben als ze voelen dat ze net iets te veel gedronken hebben, denk ik. En toch blijf je nog één glas langer op. Ik ben op tijd en dus veel te vroeg. Dat geeft me de kans om nog even met Michal te praten. Na twintig mi-
7
nuten zwaait echter de deur open en komt er een zwerm onbekenden binnen. Michal trekt een veelbetekenend gezicht en loopt weg zonder haar zin af te maken. Waarschijnlijk snapt ze niet waarom ik op haar uitnodiging ben ingegaan. Ik ook niet, en dus vraag ik me vooral af waarom de eigenaar de muren in vredesnaam geel heeft geverfd. Michal rent rond in een kansloze poging eenieders avond te redden. In feite komt het erop neer dat iedereen daar zelf verantwoordelijk voor is. De zaal is simpelweg net te groot om op elkaars lip te zitten en te doen alsof we één grote familie zijn. Helaas is hij ook net te klein om je in een hoekje te verstoppen zonder dat iemand daar iets van merkt. ‘Kan ik hier komen zitten,’ zegt een meisje zonder het echt te vragen, en ze leunt op de langgerekte bar die de hele zaal bestrijkt. Ik probeer al de hele avond buiten de groepjesvorming te blijven, in het volle besef dat die tactiek geen kans van slagen heeft. Ik weet even niets beters te bedenken. ‘Ik ben Joanna, ik heb bij Michal op school gezeten. Wie ben jij dan?’ Nu wel een vraagteken, denk ik. En ik blijf daar zo lang in hangen dat het filosofische van haar vraag me totaal ontgaat. ‘Euh… Thijs. Thijs.’ Ik heb net iets te lang nagedacht en misschien antwoord ik daarom wel twee keer, ter compensatie. Het klinkt vrij sloom, maar Joanna glimlacht. ‘En is dat alles, Thijs?’ ‘Alles?’ Ik heb werkelijk geen idee waar ze naartoe wil.
8
Even draait ze haar hoofd weer weg. ‘Alles wat je bent.’ Mijn eerste gedachte is: Stop, hier is het te laat voor. Maar ik denk ook: Good grief, ze bedoelt het echt zo! Ik ben een aantal seconden besluiteloos stil. Joanna zegt niets, maar draait wel definitief naar me toe. Als ik nu antwoord geef, loop ik het risico dat deze avond misschien niet zo verschrikkelijk wordt als ik had verwacht. Maar dat moet ik maar op de koop toe nemen. Een halfuur later headbangen we op muziek die daar net niet ruig genoeg voor is. Zij kent alle liedjes en ik schreeuw maar wat. Als een van ons de grens van idiotie overschrijdt, trekt de ander een cynisch gezicht en barsten we uiteindelijk in schaterlachen uit. Elkaar verstaan kunnen we niet. Maar in een conversatie scoor ik vanavond toch weinig punten. Even verderop staat Michal verbaasd naar ons te kijken. Het oogcontact duurt net iets te lang. Binnen een minuut is ze bij ons, inventariserend legt ze een hand op onze beide schouders. ‘Dus,’ zegt ze boven de muziek uit, ‘jullie vermaken je wel?’ Het zaaltje is rokerig en donker, maar ik weet precies hoe ze er nu uitziet. Kalm en met zelfverzekerde ogen, niets aan haar uitdrukking verraadt hoeveel moeite het haar kost om luid genoeg te praten. Ik vertrek eerder dan Joanna, maar later dan gepland. Michal loopt met me mee naar de garderobe. ‘Toch leuk dat je dat hele eind gekomen bent.’
9
Ik knik. De avond is voorbij, adrenaline heeft mijn benen al langer overeind gehouden dan ze eigenlijk aankunnen. Meer dan een knuffel kan Michal nu niet meer van mij verwachten. ‘En leuk dat je het zo goed met Joanna kon vinden. Misschien moeten we een keer met z’n vieren wat gaan drinken.’ Als ze haar bruine ogen niet zo had dichtgeknepen, had ik het wellicht niet eens opgemerkt. Maar nu lijkt het alsof haar blik het getal vier nog eens extra onderstreept. Ik moet er wel naar vragen. ‘Vieren?’ ‘Ja, ik dacht, dan vragen we haar vriend ook mee.’
10