STAATSSTEUN Praktische handleiding inzake de toepassing van de Europese staatssteunregelgeving
Karel De Corte
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid Markiesstraat 1 1000 Brussel Tel: 02 / 553.37.55 Fax: 02 / 553.37.88 E-mail:
[email protected]
WOORD VOORAF Het idee voor het opstellen van deze brochure is ontstaan naar aanleiding van de interne vormingssessies die binnen het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap worden georganiseerd betreffende het onderwerp "Europese structuren en besluitvormingsprocedures voor gevorderden". Deze cursus en brochure zijn bedoeld als een leidraad voor personen die in de praktijk worden geconfronteerd met de Europese regelgeving in het algemeen en de staatssteunregels in het bijzonder. Inzake staatssteunmateries bestaat er een heel eigen dynamiek tussen enerzijds de Europese Commissie en anderzijds de betrokken (regionale) overheid binnen een lidstaat die staatssteun aan een onderneming wenst te verstrekken. De kwalificatie als "staatssteun" brengt een hele reeks verplichtingen met zich mee, die nauwgezet moeten worden nageleefd alvorens de steun effectief kan worden toegekend. Indien deze vormvereisten en inhoudelijke regels niet worden nageleefd kan dat tot zeer vergaande gevolgen leiden voor zowel de overheid als de begunstigde, tot het retroactief terugvorderen van alle reeds uitbetaalde steun toe. Het is dan ook van het grootste belang dat alle betrokkenen zo goed mogelijk op de hoogte zijn van de toepasselijke Europese staatssteunregels. Aangezien dit domein een heel eigen karakter heeft waarvan personen die hiermee niet frequent geconfronteerd worden niet steeds een voldoende volledig beeld hebben, is het nuttig een en ander gestructureerd toe te lichten. In deze brochure zal in de eerste plaats voornamelijk worden ingegaan op het begrip staatssteun zelf. Er leeft immers een hardnekkig misverstand dat de staatssteunregelgeving enkel van toepassing zou zijn op de harde, economische sectoren in de enge zin. Hierna zal worden uiteengezet dat ook een heel aantal andere sectoren onder de staatssteunregelgeving kunnen vallen. Vervolgens zal worden ingegaan op het bestaande Europees regelgevend kader inzake staatssteun en de totstandkoming daarvan. Tenslotte zullen de voornaamste procedurele aspecten inzake de aanmelding van concrete staatssteundossiers of regelgeving bij de Europese Commissie worden toegelicht, alsmede de rol van de Permanente Vertegenwoordiging bij de EU daarbij. Deze brochure is dan ook in de eerste plaats gericht tot ambtenaren die vanuit hun departement, agentschap, IVA of EVA belast zijn met het uitwerken van staatssteunmaatregelen. Er wordt verwezen naar de beschikkingspraktijk van de Europese Commissie en de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Teneinde het raadplegen van de brochure zo eenvoudig mogelijk te houden en niet te vervallen in een al te technisch juridisch jargon, wordt niet in detail ingegaan op alle nevenaspecten. Alle ingenomen standpunten zijn strikt persoonlijke interpretaties van de auteur en bieden geen enkele garantie voor een uiteindelijke beoordeling van een staatssteunmaatregel door de Europese Commissie of het Hof van Justitie. De relevante regelgeving en lopende procedures geven de stand van zaken weer op 1 december 2005. Karel De Corte
Karel De Corte - 1 december 2005
2
INHOUDSTAFEL Woord vooraf
2
1. 1.1 1.2
Situering Inleiding: waarom oefent de Commissie toezicht uit op de staatssteun? Welke instanties spelen een rol op het terrein?
4 4 4
2. 2.1 2.2
2.3
Het begrip staatssteun 6 Verdragsbepalingen 6 Voorwaarden 7 A. Steun verleend door de lidstaat of met staatsmiddelen bekostigd 7 B. Specificiteit: voordeel voor bepaalde ondernemingen 9 C. Voordeel dat de mededinging of de intracommunautaire handel verstoort 11 Gevolg van de kwalificatie als staatssteun 12
3.
Regelgevend kader
13
4. 4.1 4.2 4.3
Totstandkoming van de Europese regelgeving inzake staatssteun Op Europees niveau Op Belgisch en Vlaams niveau Voorbeelden van recente dossiers A. Procedureverordening nr. 794/2004 van 21 april 2004 B. Staatssteun Actie Plan C. Herziening van de regionale steunkaarten D. Mededeling inzake staatssteun voor innovatie E. Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB) F. De nieuwe KMO-definitie
16 16 16 19 19 19 20 21 21 23
5. Procedure en aanmeldingsformaliteiten 5.1 Onderscheid tussen ter kennisgeving en aanmelding 5.2 Aanmeldingsformaliteiten A. Oude procedure B. Nieuwe procedureverordening nr. 794/2004 van 21 april 2004 C. Vanaf 1 januari 2006 enkel elektronische aanmelding D. Vereenvoudigde aanmelding voor wijziging bestaand regime E. Jaarverslagen: vernieuwd scorebord staatssteun
25 25 25 25 26 26 28 28
6. Belang van informele contacten en de rol van de permanente vertegenwoordiging
30
7.
31
Conclusie
Karel De Corte - 1 december 2005
3
1. SITUERING 1.1
Inleiding: waarom oefent de Commissie toezicht uit op de staatssteun?
De regels van het communautair toezicht op staatssteun maken deel uit van de bepalingen in het EG-Verdrag betreffende de gemeenschappelijke markt. De interne markt omhelst de 4 vrijheden (vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal), alsmede de mededingingsregels (kartelrecht, misbruik van machtspositie, openbare bedrijven en staatssteun). Juridisch bestaat er een belangrijk verschil tussen beide groepen van hoofdstukken van het EG-Verdrag. Inzake de interne markt heeft ook de Raad van ministers nog een belangrijke rol te spelen. De Commissie heeft wel het exclusieve initiatiefrecht om voorstellen te lanceren voor verdere harmoniseringsrichtlijnen inzake de interne markt, maar ook de Raad moet deze nieuwe regelgeving nog goedkeuren (bv. de “Bolkestein" of dienstenrichtlijn). Bovendien gaat het veelal om richtlijnen die nog in nationaal recht moeten worden omgezet. Inzake mededingingsrecht speelt de Commissie een veel grotere rol en heeft zij dikwijls exclusieve bevoegdheden om een en ander door te drukken, zonder dat de lidstaten daar al te veel aan kunnen veranderen. Meestal gaat het hier ook om verordeningen, die directe werking hebben en rechtstreeks van toepassing zijn in de nationale rechtsorde, zonder te moeten worden omgezet. De lidstaten mogen hun eigen grondgebied of markt niet afschermen. Protectionisme op basis van nationaliteit of vestigingsplaats is verboden. Bovendien mag ook de vrije mededinging en de handel tussen de lidstaten niet worden verstoord door het verlenen van steun aan nationale ondernemingen of ondernemingen die in Vlaanderen een exploitatiezetel hebben. Op die manier versterken zij immers als het ware de concurrentiepositie van die ondernemingen ten koste van ondernemingen uit andere lidstaten. De artikelen 87 en 88 EG bepalen dat de Europese Commissie het toezicht uitoefent op de steunmaatregelen uitgevaardigd door de lidstaten. Dit is dus de basis voor de aanmeldingsplicht die op de lidstaten rust. Naar aanleiding van de aanmelding bekijkt de Commissie of de voorgenomen steun de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen of het handelsverkeer tussen de lidstaten zou kunnen (ongunstig) beïnvloeden. De Commissie kan een voorgenomen steunmaatregelen onverenigbaar verklaren, dan wel haar goedkeuring er aan hechten, al dan niet met bijkomende beperkende voorwaarden.
1.2
Welke instanties spelen een rol op het terrein?
Zoals reeds gesteld is de Europese Commissie ongetwijfeld de belangrijkste instelling inzake staatssteun. Net zoals in alle andere domeinen heeft zij immers als wetgevende instantie het initiatiefrecht om nieuwe Europese regelgeving voor te stellen in uitvoering van de Verdragsbepalingen of Raadsverordeningen. Daarnaast beschikt zij over de bevoegdheid om te oordelen of de voorgenomen steunmaatregel al dan niet verenigbaar is met het Verdrag. De Raad van Ministers en het Europees parlement spelen inzake staatssteun slechts een zeer beperkte rol en worden in bepaalde gevallen hoogstens geraadpleegd.
Karel De Corte - 1 december 2005
4
Het Hof van Justitie in Luxemburg speelt uiteraard wel haar normale, dubbele rol. Zo kan het Hof oordelen over een lidstaat die door de Commissie voor het Hof wordt gedaagd wegens het niet naleven van de Europese regels. Anderzijds kan ook een lidstaat bij het Hof in beroep gaan tegen een (negatieve) beschikking van de Commissie. Tenslotte kunnen ook particulieren of ondernemingen zich via een klacht wenden tot de Europese Commissie of beschikkingen waardoor zij individueel en rechtstreeks geraakt worden betwisten voor het Gerecht van Eerste Aanleg.
Karel De Corte - 1 december 2005
5
2. HET BEGRIP STAATSSTEUN 2.1
Verdragsbepalingen
Artikel 87, lid 1 EG: “Behoudens de afwijkingen waarin dit verdrag voorziet, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt” Of een maatregel al dan niet “staatssteun” inhoudt, is van doorslaggevend belang aangezien de kwalificatie van staatssteun betekent dat de voorgenomen steunmaatregel moet worden aangemeld bij de Commissie. De lidstaten mogen niet starten met de uitvoering vooraleer de Commissie een definitieve goedkeuring heeft gegeven. Artikel 88, lid 3 EG: “De Commissie wordt van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte gebracht, om haar opmerkingen te kunnen maken. (…) De betrokken lidstaat kan de voorgenomen maatregelen niet tot uitvoering brengen voordat die procedure tot een eindbeslissing heeft geleid.”
VOORWAARDEN •
Steun verleend door lidstaat of met staatsmiddelen bekostigd
•
Specificiteit: voordeel aan bepaalde ondernemingen
•
Voordeel dat de mededinging of intracommunautaire handel potentieel verstoort
Karel De Corte - 1 december 2005
6
2.2
Voorwaarden
A.
Steun verleend door de lidstaat of met staatsmiddelen bekostigd
Deze begrippen moeten ruim en functioneel worden geïnterpreteerd. Lidstaat •
Het gaat niet alleen om de federale overheid, maar ook alle andere gedecentraliseerde overheden (Gemeenschappen, Gewesten, Provincies, Gemeentes, intercommunales, …) ongeacht hun statuut en benaming. Weliswaar is het de federale of centrale overheid die de verantwoordelijkheid draagt t.a.v. de Europese Instanties.
•
Ook “openbare bedrijven” vallen onder deze definitie. Het gaat om bedrijven waarin de overheid een dominerende invloed heeft. De concrete situatie moet worden bekeken. Er bestaat wel een vermoeden dat er sprake is van een dominerende invloed als de overheid over de meerderheid van de aandelen beschikt, de helft van de leden van raad van bestuur kan benoemen. Zelfs indien zij minderheidsaandeelhouder is met specifieke voorrechten (vb vetorecht, goedkeuring tarieven, bindend advies minister, …) is er sprake van dominerende invloed.
•
Het juridisch statuut speelt geen rol. De overheid kan de staatssteunregels niet ontwijken door een privaatrechterlijke onderneming op te richten. De EU mengt zich niet in de interne organisatie van de lidstaten maar waakt erover dat de staatssteunregels niet worden omzeild. Zo moet bv. ook de steun toegekend via een ontwikkelingsmaatschappij als staatssteun in de zin van artikel 87 EG worden beschouwd.
•
Ook middelen die afkomstig zijn uit wettelijk verplichte bijdragen en worden beheerd en verdeeld overeenkomstig die wetgeving, zijn te beschouwen als staatsmiddelen, zelfs al worden ze beheerd door instellingen die losstaan van de overheid.
•
In 2004 werd ook een uitspraak gedaan i.v.m. de tewerkstellingsfondsen van de sociale partners, de zogenaamde “sectorfondsen”. Vaak gaat het om fondsen waarbij de sociale partners via CAO’s afspreken dat een bepaald percentage wordt gereserveerd voor collectieve vormings- of tewerkstellingsactiviteiten. De overheid bekrachtigt de CAO’s en dwingt de bedrijven die geen sectoraal vormingsfonds hebben opgericht om dit bedrag te storten in een federaal fonds. De Commissie oordeelde in het verleden dat er hier sprake was van staatsmiddelen aangezien het om een soort van belasting ging die dan, via vormingsinitiatieven, worden herverdeeld onder de ondernemingen. Uiteindelijk heeft de Commissie toegegeven dat het gaat om geld dat werkgevers en werknemers van een sector vrijwillig bijeen gebracht hebben om te herverdelen. Het gaat dus om een vrijwillige solidariteit en dus geen staatssteun.
•
Ook in de recente jurisprudentie van het Hof van Justitie wordt deze lijn gevolgd. In de Nederlandse zaak Pearle (H.v.J. van 15 juli 2004, C-345/02) ging het om een verordening van een publiekrechtelijk lichaam waarbij de leden verplicht werden om een bijdrage te leveren teneinde een reclamecampagne te financieren die hen zelf ook ten goede kwam. Ook hier oordeelde het Hof dat er geen sprake is van “staatsmiddelen” aangezien de middelen op geen enkel moment vrij ter beschikking stonden van het publiekrechterlijk bedrijfslichaam.
Karel De Corte - 1 december 2005
7
Staatsmiddelen Staatsmiddelen moeten in de meest ruime zin worden gezien en kunnen onder meer bestaan uit: •
Steun betaald uit de staatsbegroting of uit de begroting van decentrale overheden: subsidies, garanties, voordelen in natura, …
•
Het niet innen van belastingen, sociale bijdragen, vorderingen, belastingsvrijstelling, … aangezien dit leidt tot een daling van de overheidsmiddelen.
•
Het geld moet niet definitief ter beschikking staan van de overheid. Zo moeten de middelen uit een sociale zekerheidskas waar constante in- en uitboekingen gebeuren toch als staatsmiddelen worden beschouwd omdat er steeds een batig saldo beschikbaar is.
•
Daarentegen vormen de middelen die gedragen worden door de gebruikers geen staatssteun. Zo werd geoordeeld dat de verplichte afname van een minimum hoeveelheid groene stroom tegen een duurdere prijs wel een voordeel oplevert voor de producent maar dat dit gedragen wordt door afnemers, zodat er geen sprake is van staatsmiddelen en dus ook niet van staatssteun.
Karel De Corte - 1 december 2005
8
B.
Specificiteit : voordeel voor bepaalde ondernemingen
Wat is een onderneming? “Elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd”.
Economische activiteit Het juridisch statuut speelt dus geen rol. De kern van de discussie wordt gevormd door de “economische activiteit” en is in grote mate een feitenkwestie. Hierna volgen enkele concrete toetsingscriteria en praktijkvoorbeelden waaruit blijkt dat aan dit begrip een zeer ruime interpretatie moet worden gegeven. De uiteindelijke beoordeling berust bij de Europese Commissie en het Hof van Justitie. Een basiscriterium is het aanbieden van goederen of diensten op een markt. Van zodra een bepaalde dienst "vermarktbaar" is en er m.a.w. theoretisch een onderneming op de markt zou kunnen bestaan die een dergelijke dienst zou kunnen of willen organiseren is er sprake van een economische activiteit. Dit gaat dus verder dan de strikt economische sectoren in de enge zin. Uit de jurisprudentie blijkt o.a. dat ook de sociale economie en werkgelegenheid in bepaalde omstandigheden als economisch moeten beschouwd worden omdat zij diensten aanbieden op een markt. Ook openbare bedrijven zijn ondernemingen, die dan een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) kunnen uitoefenen. Er moet worden gekeken naar de aard van de activiteiten, het doel van de onderneming en de regels waaraan ze zijn onderworpen. Er is geen winstoogmerk vereist. Zo kunnen ook vzw's als economische actoren worden gezien (bv. professionele voetbalclubs). Uit de jurisprudentie blijkt dat volgende activiteiten bijvoorbeeld als economisch moeten worden beschouwd: - aanvullende facultatieve ouderdomsverzekeringen, beheerd door een “onderneming”, als de solidariteitsbepalingen te beperkt zijn waardoor eigenlijk de concurrentie wordt aangegaan met reguliere levensverzekeringsmaatschappijen - ziekenhuizen, instellingen voor de opvang van geestelijk gehandicapten Activiteiten die verband houden met de uitoefening van de openbare macht, binnen- en buitenlandse veiligheid, justitie, maar ook bv. basisonderwijs worden doorgaans als niet economisch gezien. Het onderscheid is echter vaak zeer moeilijk te maken. - de controle van het luchtruim is veiligheid en openbare orde maar het beheer van vlieghaveninstallaties is wel economisch - sociale maatregelen, gebaseerd op solidariteit, gelden meestal niet als economische activiteit tenzij er sprake is van kapitalisatie of indien de uitkering afhangt van de hoogte van de premies, bijdragen of financiële resultaten - het feit dat in de gezondheidszorg de prestaties niet direct betaald worden door de gebruiker sluit economische activiteit niet uit. Medische prestaties vormen een economische activiteit, zelfs indien ze door de ziekenfondsen worden betaald In het geval er sprake is van een combinatie van activiteiten, dan wordt de kwalificatie als onderneming beperkt tot de economische activiteiten.
Karel De Corte - 1 december 2005
9
Selectiviteit Er is enkel sprake van staatssteun indien daardoor “bepaalde” ondernemingen bevoordeeld worden en de concurrentiepositie van deze ondernemingen zou versterkt zijn t.a.v. andere ondernemingen die geen steun hebben gekregen. Een “algemene” maatregel is dus per definitie geen staatssteun aangezien deze geldig is voor alle ondernemingen en dus hun onderlinge verhouding en concurrentiepositie onaangetast blijft. Het moet dan gaan om een regeling die zonder onderscheid van toepassing is op alle ondernemingen uit alle sectoren en geografische gebieden en die bedoeld zijn ter ondersteuning van de gehele economie. Voorbeelden van algemene maatregelen: - algemene verlaging van de vennootschapsbelasting - algemene maatregelen ter verbetering van algemene arbeidswetgeving. Zo is het geven van werkgelegenheidssteun aan toekomstige werknemers geen staatssteun indien het gaat om de verbetering van de persoonlijke positie van de werknemers via beroepsopleidingen, zonder dat er sprake is van begunstiging van bepaalde ondernemingen of producties. Indien het echter gaat om bedrijfsgerichte scholing of training on the job dan valt het wel onder de staatssteunregels alhoewel er dan ook al een vrijstellingsverordening voor bestaat. - steun ter aanpassing van het onderwijsstelsel. Indien er sprake is van discretionaire bevoegdheden of indien objectieve criteria er toch toe leiden dat de steun enkel aan bepaalde ondernemingen ten goede zou komen, kan er toch sprake zijn van specificiteit. Ook indien met de criteria kan worden “gespeeld” teneinde bepaalde ondernemingen meer steun te bieden, is er sprake van selectiviteit. Een sectorale aanpak is een typevoorbeeld van een “specifieke” maatregel, niettegenstaande alle ondernemingen uit de betrokken sector ervan kunnen genieten. De beste manier om aan deze vereiste te voldoen is het organiseren van een openbare aanbesteding om een opdracht te gunnen. Aangezien alle ondernemingen zich kunnen inschrijven is de selectiviteitsvereiste niet voldaan en valt dit niet onder artikel 87 EG. Regionale of gedecentraliseerde overheden worden bovendien nog met een extra handicap opgezadeld. De Europese Unie erkent immers enkel de centrale overheden als officiële lidstaten. Zelfs inzake materies waarvoor de regio’s over de exclusieve bevoegdheid beschikken (zoals het economisch ondersteuningsbeleid) kunnen deze zich niet rechtstreeks tot de Commissie richten, maar moeten zij via de federale overheid passeren. Een maatregel van een regio is noodzakelijkerwijze beperkt tot haar eigen grondgebied, dat per definitie kleiner is dan het grondgebied van een lidstaat. Zelfs een “algemene” maatregel van toepassing op het volledige grondgebied van een regio zou in die strikte benadering nog steeds een “specifieke” maatregel zijn omdat slechts een deel van de lidstaat België omvat. Vanzelfsprekend is dit zeer discriminerend t.a.v. de federale lidstaten waar de regio’s vele zelfs exclusieve - bevoegdheden hebben. Dit probleem is ook aangekaart tijdens de Europese Conventie, maar vooral de Europese Commissie reageert zeer terughoudend aangezien het voor haar makkelijker is met één centraal contactpunt per lidstaat te werken. Het Hof van Justitie heeft zich hierover nog niet expliciet uitgesproken, zodat indien nodig een dergelijk precedent zou moeten worden uitgelokt indien de Commissie ooit een Vlaamse maatregel zou verbieden op basis van deze redenering.
Karel De Corte - 1 december 2005
10
C.
Voordeel dat de mededinging of de intracommunautaire handel verstoort
Staatssteun omvat alle maatregelen die, in verschillende vormen, de lasten verminderen die normaliter op het budget van een onderneming drukken en daardoor de concurrentiepositie van de begunstigde versterken. Het gaat dus om voordelen waarover een onderneming in normale marktomstandigheden niet zou beschikt hebben.
Voordeel : principe van de particuliere investeerder Het criterium om te bepalen of een maatregel al dan niet als een voordeel en dus als steun moet worden aangemerkt, is de vraag naar het al dan niet beschikbaar zijn op de markt van soortgelijke voordelen tegen dezelfde voorwaarden. Indien de steun werd verleend aan marktconforme principes dan is er geen sprake van “staatssteun” in de zin van artikel 87 EG. Het handelen van de overheid wordt vergeleken met het gedrag van een particuliere investeerder in dezelfde omstandigheden. Zo is het verlenen van een overheidsgarantie meestal een vorm van staatssteun omdat deze de kredietnemer in staat stelt een lening te verkrijgen tegen betere financiële voorwaarden dan hij normaal gezien op de financiële markten zou hebben kunnen krijgen. De beste manier om te voldoen aan dit principe is het volgen van een openbare aanbesteding. Ook bij een Publiek Private Samenwerking (PPS) moeten de risicoverdeling en verantwoordelijkheid evenredig zijn. Wanneer de publieke deelnemer een onevenredig deel van de risico’s draagt, is er geen sprake van een marktconforme situatie. Niet zozeer het doel, maar wel de concrete gevolgen en implementatie zijn hierbij van belang. Het feit dat de maatregel niet bedoeld is als steun is geen rechtvaardigingsgrond. Zo was de sociale doelstelling van de Maribel-operatie niet voldoende om de steun te rechtvaardigen Voorbeelden van interventies die als voordeel moeten gekwalificeerd worden zijn o.a.: - rechtstreekse subsidies - premies - financiële uitkeringen à fond perdu - vrijstelling, kwijtschelding of verlaging van belastingen of sociale lasten - achtergestelde leningen - leningen tegen gunstiger voorwaarden (lage rente, langere looptijd, gunstigere aflossingsvoorwaarden) - kwijtschelding van schulden of spreiding ervan in de tijd - verkoop of verhuur van gronden en gebouwen tegen lagere prijzen dan de marktprijs, betalen van kunstmatig verhoogde prijzen door de overheid - niet-marktconforme kredietfaciliteiten of deelnemingen in het kapitaal - overheidsgaranties - omzetting van lening in subsidie - terbeschikkingstelling van infrastructuur die enkel bepaalde ondernemingen ten goede komt - … Beïnvloeden van de mededinging en de intracommunautaire handel Steun aan ondernemingen zijn enkel onverenigbaar met het Verdrag indien deze ertoe leiden dat de concurrentiepositie van de begunstigde hierdoor wordt verstrekt én de tussenstaatse handel daardoor beïnvloed (kan) worden.
Karel De Corte - 1 december 2005
11
Beide criteria worden zowel door de Europese Commissie als door het Hof van Justitie zeer ruim geïnterpreteerd. Het volstaat dat een onderneming een voordeel krijgt dat zij onder normale marktomstandigheden niet zou hebben verkregen om aan te tonen dat de mededinging potentieel beïnvloed is. Ook de vereiste van de beïnvloeding van de intracommunautaire handel wordt zeer ruim geïnterpreteerd. Het uitoefenen van lokale activiteiten sluit immers niet uit dat daardoor (ook buitenlandse) concurrenten in hun positie geraakt worden. Zo besliste het Hof van Justitie in de Altmark zaak (H.v.J. van 24 juli 2003, C-280/00) dat het aanbieden van lokale vervoersdiensten toch de tussenstaatse handel kon beïnvloeden aangezien potentiële buitenlandse dienstverleners daardoor moeilijker toegang tot de markt zouden krijgen.
2.3
Gevolg van de kwalificatie als staatssteun
Indien er sprake is van staatssteun is in principe een aanmelding bij de Europese Commissie vereist vooraleer met het project gestart kan en mag worden, teneinde de Commissie in staat te stellen de verenigbaarheid van de voorgenomen steunmaatregel met het EG-Verdrag te beoordelen. Afhankelijk van de regelgeving is er al dan niet een voorafgaandelijke aanmelding, dan wel een ter kennisgeving achteraf vereist.
STAATSSTEUN ? NEE
OK om te starten met uitvoering maatregel
JA
Gebaseerd op vrijstellingsverordening? JA
OK om te starten met uitvoering maatregel als de voorwaarden van de verordening zijn nageleefd + Ter kennisgeving achteraf
NEE
Aanmelding bij EU Commissie vereist Niet starten met uitvoering voor goedkeuring
Karel De Corte - 1 december 2005
12
3
REGELGEVEND KADER
Als algemeen uitgangspunt moet inzake staatssteun worden gesteld dat dit een van de materies is waar de Europese Commissie over een zeer grote en exclusieve bevoegdheid beschikt. De lidstaten hebben in deze materie nog slechts zeer weinig speelruimte. Dit blijkt ook uit het feit dat hier eerder met verordeningen wordt gewerkt, die rechtstreeks van toepassing zijn en voorrang hebben op het nationale recht. In de staatssteunsector wordt zelden of nooit gewerkt met richtlijnen. Er is dan ook geen formele, juridische omzetting in nationaal recht nodig. Het Europees regelgevend kader moet enkel praktisch worden omgezet. Het gaat om de concrete uitwerking van steunregelingen die voldoen aan de door de Europese Commissie bepaalde contouren. Op die concrete praktische uitwerking wordt later verder ingegaan in het deel over de aanmeldingsprocedure. •
Artikelen 87 t.e.m. 89 EG-Verdrag Dit zijn de basisbepalingen, die directe werking en voorrang hebben op nationaal recht. Alle verdere staatssteunreglementeringen zijn een verdere uitvoering en precisering van deze artikelen.
•
Verordeningen van de Raad Er zijn momenteel 2 belangrijke algemene verordeningen die uitvoering geven aan het Verdrag: - Verordening 994/98 : delegatie naar Commissie om algemene vrijstellingsverordeningen uit te vaardigen voor horizontale steunmaatregelen (PB van 14 mei 1998, L 142/1) - Verordening 659/99 : procedure inzake aanmelding en beoordeling van staatssteun (PB van 27 maart 1999, L 83/1)
•
Verordeningen van de Commissie (in uitvoering van Vo 994/98) -
•
Opleidingssteun (Vo nr. 68/2001, PB van 13 januari 2001, L 10/20) De minimis (Vo nr. 69/2001, PB van 13 januari 2001, L 10/30) KMO (Vo nr. 70/2001, PB van 13 januari 2001, L 10/33) Werkgelegenheidssteun (Vo nr. 2204/2002, PB van 13 december 2002, L 337/3) KMO’s in de landbouwsector (Vo nr. 1/2004, PB van 3 januari 2004, L1/1) KMO’s in de visserijsector (Vo nr. 1595/2004, PB van 14 september 2004, L 291)
Richtsnoeren en kaderregelingen van de Commissie Deze instrumenten zijn niet officieel gedefinieerd in het Verdrag en hebben een soort sui generis karakter. Strikt juridisch staan zij niet op hetzelfde niveau als de verordeningen maar de facto hebben zij een zeer grote waarde. Ook de jurisprudentie Hof van Justitie aanvaardt het “dwingend” karakter van deze regelgeving.
Karel De Corte - 1 december 2005
13
Zij geven meer duidelijkheid over de wijze waarop de Commissie haar beleidsvrijheid invult en vermelden onder welke voorwaarden bepaalde steunmaatregelen door de Commissie verenigbaar kunnen worden beschouwd met de gemeenschappelijke markt. -
•
Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PB van 3 februari 2001, C 37/3) Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (PB van 10 maart 1998, C74/9) Multisectorale kaderregeling betreffende regionale steun voor grote investeringsprojecten (PB van 19 maart 2002, C 70/8) Communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PB van 1 oktober 2004, C 244/2) Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector (PB van 1 februari 2000, C 28/2) Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (PB van 17 februari 1996, C 45/5)
Mededelingen – Beschikkingspraktijk van de Commissie In een aantal gevallen heeft de Commissie ook Mededelingen uitgevaardigd. Vaak worden deze opgesteld naar aanleiding van individuele aangemelde zaken, waarbij de Commissie het nuttig acht om een meer generieke mededeling op te stellen zodat ook andere lidstaten een beter beeld hebben van hetgeen zij kunnen verwachten bij de beoordeling van een soortgelijk steunregime. -
•
Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de regels inzake staatssteun op openbare omroepen (PB van 15 november 2001, C 320/5) Staatssteun en risicokapitaal (PB van 21 augustus 2001, C 235/3) Staatssteun in de vorm van garanties (PB van 11 maart 2000, C 71/14) Openbare bedrijven in de industriesector (PB van 13 november 1993, C 307/3)
Rechtspraak van het Hof van Justitie Het Hof oordeelt soms dat de Commissie te ver is gegaan in haar interpretatie en uitvoering van de regelgeving inzake staatssteun wat dan kan leiden tot een bijsturing van het beleid door de Commissie. Een recent voorbeeld hiervan zijn de beschikking en de kaderregeling die de Commissie definitief aannam op 29 november 2005 inzake de Diensten van Algemeen Economisch Belang, die eigenlijk een rechtstreeks gevolg zijn van het Altmark-arrest van het Hof. Hierop wordt verder nog dieper op ingegaan.
Karel De Corte - 1 december 2005
14
Overzicht website links voor EU regelgeving Algemene website Europese Unie http://europa.eu.int/index_nl.htm EUR-lex: algemene website wetgeving, jurisprudentie, http://europa.eu.int/eur-lex/lex/nl/index.htm Publicatieblad recent http://europa.eu.int/eur-lex/lex/JOIndex.do?ihmlang=nl Europese Commissie - Directoraat-generaal Concurrentie http://europa.eu.int/comm/competition/index_nl.html Specifiek overzicht belangrijkste EU staatssteun regelgeving http://europa.eu.int/comm/competition/state_aid/legislation/ Staatssteun Actie Plan 2005-2009 http://europa.eu.int/comm/competition/state_aid/others/action_plan/ Procedure Verordening en aanmeldingsformulieren http://europa.eu.int/comm/competition/state_aid/legislation/forms.html
Karel De Corte - 1 december 2005
15
4
TOTSTANDKOMING VAN INZAKE STAATSSTEUN
4.1
Op Europees niveau
DE
EUROPESE
REGELGEVING
De Commissie beschikt over een zeer ruime bevoegdheid betreffende het concretiseren en uitwerken van het staatssteun- en het mededingingsbeleid. Zij is als enige bevoegd om een ontwerp van nieuwe regelgeving op te stellen. •
Indien het gaat om een nieuwe groepsvrijstellingsverordening, in uitvoering van Verordening 994/98, dan moeten de lidstaten 2 keer geconsulteerd worden. Dit gebeurt via de vergaderingen van het Adviescomité inzake staatssteun. De eerste raadpleging vindt plaats alvorens de ontwerpverordening wordt bekendgemaakt, de tweede alvorens de nieuwe verordening definitief wordt aangenomen. Het gaat hier dus om een vorm van geïnstitutionaliseerd overleg tussen de Commissie en de lidstaten, waarbij deze laatsten hun opmerkingen, vragen en bedenkingen kunnen geven. De Commissie is echter niet verplicht om dit advies te volgen. Zij moet enkel “zo veel mogelijk trachten rekening te houden met het advies” en het adviescomité laten weten op welke manier zij heeft rekening gehouden met het advies.
•
Bij het uitvaardigen van richtsnoeren, kaderregelingen of mededelingen is de Commissie juridisch zelfs niet verplicht om het Adviescomité inzake staatssteun samen te roepen. In de praktijk gebeurt dit echter meestal wel, zij het onder een andere benaming. Men spreekt in dat geval van een ad hoc “multilaterale overlegvergadering” tussen de Commissie en de lidstaten. A fortiori is de Commissie niet verplicht om rekening te houden met het advies van de lidstaten gegeven in deze samenstelling.
In de praktijk zal de Commissie toch vaak trachten hier en daar een paar kleine bijsturingen door te voeren indien blijkt dat een groot aantal lidstaten niet akkoord zijn met een bepaalde suggestie. Maar uiteindelijk heeft de Commissie de bevoegdheid om een nieuwe regeling uit te vaardigen, zelfs tegen de zin van de lidstaten in. Vanzelfsprekend is er wel altijd een beroep mogelijk bij het Hof van Justitie in Luxemburg. Dit zal meestal gebeuren naar aanleiding van een beschikking van de Commissie in een individuele zaak. Gelet op de lange doorlooptijd en het belang van de goodwill van de Commissie bij de afhandeling van andere aangemelde dossiers, wordt slechts zelden gebruik gemaakt van deze mogelijkheid tenzij het echt om principiële punten gaat.
4.2
Op Belgisch en Vlaams niveau
In de aanloop naar de hiervoor vermelde vergaderingen tussen de Commissie en de lidstaten, worden de ontwerpteksten door de Europese Commissie op vertrouwelijke wijze verspreid naar de diverse bevoegde autoriteiten binnen de lidstaten. Meestal gebeurt dit via de permanente vertegenwoordiging van de lidstaten bij de Europese Unie, die dan verder instaan voor de verdeling naar de bevoegde ministers, kabinetten en de betrokken administraties. Recent wordt ook het internet steeds vaker gebruikt als verspreidings- en consultatie instrument.
Karel De Corte - 1 december 2005
16
Vlaamse coördinatie Op Vlaams niveau gebeurt dit voor staatssteunmateries – die voor een groot deel betrekking hebben op het “economische” werkgebied (weliswaar rekening houdend met wat hiervoor reeds werd gezegd over “economische activiteit” en mogelijke sectoren) – in de praktijk meestal door overmaking aan de administratie Economie. In een eerste screening wordt dan beoordeeld welke administraties eventueel geraakt worden door de voorgestelde materie. Belangrijk hulpmiddel daarbij is de tabel “vinger aan de pols” die door de administratie Buitenlands Beleid in samenwerking met de Permanente Vertegenwoordiging werd opgesteld en minstens alle 6 maanden wordt geactualiseerd. Het gaat om een tabel waarin alle “hangende” EU dossiers kort worden toegelicht (titel, status, timing). Alle administraties hebben de mogelijkheid om als trekker, dan wel als betrokken administratie te worden aangeduid, zodat zij door de trekkende administratie op de hoogte zullen worden gehouden. Naar gelang het geval en het belang van de voorgestelde regelingen worden de ontwerpteksten rondgestuurd via e-mail of per post en worden de (elektronische) opmerkingen gebundeld binnen de administratie Economie. Indien het om belangrijke wijzigingen of gevoelige dossiers gaat, wordt meestal een Vlaamse coördinatievergadering belegd waarop dan naar één Vlaams standpunt wordt gezocht, teneinde meer te kunnen wegen op de federale standpuntbepaling. Dit is bijvoorbeeld het geval voor gevoelige dossiers zoals het vastleggen van de krijtlijnen van het Staatssteun Actieplan en het afbakenen van de Diensten van Algemeen Economisch Belang. Dit past in het "early warning" systeem dat binnen de Vlaamse overheid wordt nagestreefd, waarbij het de bedoeling is om zo vlug mogelijk op de hoogte te zijn van de op til staande nieuwe Europese regelgeving, zodat daarop reeds in een zo vroeg mogelijk stadium kan worden ingespeeld, hetzij om te pogen de toekomstige EU regelgeving te sturen in de door Vlaanderen gewenste richting via het geven van opmerkingen en suggesties, het stellen van vragen of (in)formele contacten, hetzij om zo vlug mogelijk te kunnen inspelen op de definitief geworden teksten teneinde de Vlaamse regelgeving daarmee in overeenstemming te brengen.
Federaal-Belgische coördinatie Aangezien de Europese Commissie enkel de centrale overheid als contactpersoon aanvaardt in staatssteunmateries, moet er steeds 1 gecoördineerd Belgisch standpunt worden opgesteld, niettegenstaande volgens de Belgische staatsstructuur de gewesten nochtans exclusief bevoegd zijn inzake economisch ondersteuningsbeleid. Het is dus een beetje contradictorisch dat een federale ambtenaar een standpunt moet verdedigen waarover zijn overheid geen enkele bevoegdheid heeft. Voor staatssteunmateries verloopt deze coördinatie via de IEC, de Interministeriële Economische Commissie, voorgezeten door de FOD Economie. De vertegenwoordigers van het Vlaamse, Waalse en Brusselse gewest proberen daar een Belgisch compromis te vinden dat kan worden verdedigd op het overleg met de Commissie. In de praktijk gaat dit meestal relatief vlot, mede gelet op de grondige Vlaamse voorafgaandelijke coördinatie. Indien een gestructureerd standpunt wordt meegenomen naar de IEC vergadering, kan dit standpunt meestal vrij goed opgenomen worden in het gecoördineerde Belgische antwoord. Meestal vertegenwoordigt de administratie Economie de volledige Vlaamse gemeenschap op de IEC vergaderingen, maar deze vergaderingen
Karel De Corte - 1 december 2005
17
staan open voor iedereen, zodat betrokken administraties ook steeds zelf hun standpunt kunnen komen toelichten. In politiek gevoelige dossiers kan er ook nog een politiek overleg worden toegevoegd, georganiseerd door het Directoraat-generaal Europa (DGE) van het federale Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarop dan de vertegenwoordigers van de diverse betrokken regionale en federale ministers worden uitgenodigd.
Vertegenwoordiging op het overleg met de EU Commissie België wordt vertegenwoordigd door een ambtenaar van de FOD Economie. Gelet op de beperkte aantal plaatsen aan de tafel (2 per lidstaat) kunnen de gewesten meestal niet actief deelnemen aan het debat, tenzij er maar 1 federale ambtenaar aanwezig zou zijn. Wel zijn er steeds een aantal extra plaatsen voor waarnemers voorzien, zodat de vertegenwoordigers van de gewesten het verloop van de vergadering kunnen volgen en eventueel zelfs tijdens de vergadering kunnen overleggen met de federale woordvoerders betreffende de gevoerde discussies. De vraag stelt zich of er niet zou moeten geopteerd worden voor een wisselend woordvoerderschap op deze vergaderingen, naar analogie met de vertegenwoordiging op de Raadscategorie III. Vlaanderen is hier principieel voorstander en vragende partij voor.
Karel De Corte - 1 december 2005
18
4.3
Voorbeelden van recente dossiers
A. Procedureverordening nr. 794/2004 van 21 april 2004 (PB van 30 april 2004, L 140) Deze verordening hervormt de formele procedures die moeten worden nageleefd bij aanmeldingen en de jaarlijkse verslagen inzake staatssteun. Daarnaast bevat zij ook bepalingen betreffende de berekening van de termijnen en het rentepercentage bij de terugvordering van onrechtmatige steun. Deze verordening werd besproken op het adviescomité der lidstaten op 13 januari 2004 en definitief goedgekeurd door de Commissie op 21 april 2004.
B. Staatssteun Actie Plan Het staatssteun actieplan vormt een consolidatie van het beleid dat de Commissie de laatste jaren voerde inzake staatssteun, waarbij zij de krachtlijnen van haar toekomstig beleid wenst uiteen te zetten. Het gaat met andere woorden om een beleidstekst waarin een aantal pistes worden aangekondigd, zonder dat er al in detail wordt ingegaan op de concrete modaliteiten van de verschillende uitvoeringsbepalingen die in een later stadium zullen volgen. Dit initiatief moet gezien worden in het kader van de Lissabon doelstellingen en de conclusies van diverse Europese Raden waarbij werd overeengekomen om te streven naar een verlaagd niveau van staatssteun, alsmede een heroriëntatie van de steun naar horizontale, minder verstorende vormen van steun ("less and better state aid"). De Commissie wenst zich te concentreren op de belangrijkste vormen van marktverstorend gedrag en wil de staatssteunregels en de procedures aanzienlijk vereenvoudigen, onder meer door een groter aantal bepalingen via groepsvrijstellingsverordeningen af te kondigen, zodat er niet steeds een aanmelding nodig is bij de Europese Commissie. De Commissie overweegt om de bepalingen uit de verschillende verordeningen (KMO, opleiding, werkgelegenheid, …) te bundelen in één enkele verordening om de overzichtelijkheid te bevorderen. Ook een aantal andere bepalingen die voorheen niet via een verordening werden geregeld zouden dan opgenomen kunnen worden (bv. bepaalde aspecten inzake innovatie, ecologie of regionale steun). Als tegenprestatie voor deze meer soepele vormvereisten en procedures eist de Commissie wel dat de lidstaten hun verantwoordelijkheid opnemen en ook zelf consequenter optreden en effectief ook alle andere steunmaatregelen, die niet onder een vrijstellingsverordening kunnen vallen, plichtsbewust aanmelden bij de Commissie en niet starten met de uitvoering ervan vooraleer de goedkeuring van de Commissie wordt bekomen. De Commissie is ook van plan om strenger toe te zien op de effectieve terugvordering van illegaal toegekende steun. Dit algemene beleidsplan zal zoals reeds gesteld dus worden concreet uitgewerkt in diverse verordeningen, kaderregelingen, richtsnoeren en mededelingen. De lidstaten zullen worden geconsulteerd over elk van deze ontwerpteksten. De geldigheid van vele van de huidige van toepassing zijnde EU regelgeving inzake staatssteun verstrijkt in 2006, zodat van de gelegenheid gebruikt wordt gemaakt om bij de herziening van deze teksten één globale visie na te streven. Momenteel lopen reeds consultaties in de regionale steunkaarten en steun voor innovatie.
Karel De Corte - 1 december 2005
19
C. Herziening van de regionale steunkaarten De Richtsnoeren inzake regionale steun hebben betrekking op de regionale ontwikkelingsgebieden die binnen een lidstaat aangeduid worden, waarbinnen een soepelere vorm van staatssteun mogelijk is (mits aanmelding bij, en goedkeuring door de EU Commissie). In die gebieden kunnen ook grote ondernemingen investeringssteun krijgen, en bestaan er bonuspercentages voor KMO's. Het gaat dus om "Vlaams" geld, zonder cofinanciering vanuit de structuurfondsen of het cohesiebeleid (deze staan daar theoretisch volledig los van, alhoewel een zekere overlapping natuurlijk nooit uit te sluiten is). De huidige steunkaart loopt tot 31 december 2006. Gelet op de uitbreiding met 10 nieuwe lidstaten en de reeds jarenlange tendens naar "less and better state aid" was de Commissie van plan om de regionale steun zoveel mogelijk te beperken en meer aandacht te besteden aan de heroriëntering van de steun naar horizontale doelstellingen (KMO, opleiding, ecologie, O&O, innovatie, risicokapitaal, …) waarvan in principe alle ondernemingen kunnen genieten en niet enkel diegenen die toevallig in een regionaal ontwikkelingsgebeid gelegen zijn. In de eerste 2 voorstellen van de Commissie (mei 2004 en januari 2005) voorzag de Commissie een bijna volledige afschaffing van de regionale ontwikkelingsgebieden in de "oude" EU-15 lidstaten. Enkel de zwaarste categorie van achtergestelde regio's (de zogenaamde "artikel 87, lid 3a) EG-Verdrag"-regio's) zouden nog in aanmerking komen. Voor België zou enkel nog Henegouwen als "statistical effect" regio opgenomen worden. De andere gebieden van de huidige kaart zijn immers "artikel 87, lid 3c)"-regio's en die verloren hun statuut. De nieuwe steunkaart zou dan quasi volledig de 10 nieuwe lidstaten omvatten. De Vlaamse overheid heeft zich steeds achter deze principiële houding van de Commissie geschaard en is voorstander van het verder afbouwen van de regionale steun waarvoor slechts enkele ondernemingen in aanmerking komen op basis van geografische "toevalligheden", ten voordele van het ontwikkelen of het uitbreiding van horizontale steunregimes inzake opleiding, O&O, innovatie,… waarvoor alle ondernemingen (ook de grote) in aanmerking komen ongeacht hun ligging. Dit principiële standpunt werd tijdens de consultatierondes echter zeer zwaar aangevallen door heel veel lidstaten, met Frankrijk, Duitsland en Oostenrijk (en bijvoorbeeld ook Wallonië) als voortrekkers. Het laatste voorstel van de Commissie van juni 2005 toont aan dat hun gelobby blijkbaar vruchten heeft afgeworpen. De EU-15 lidstaten kunnen een beperkte regionale steunkaart behouden (weliswaar een stuk kleiner dan de huidige kaart) maar kunnen niet langer zelf in alle vrijheid hun indicatoren kiezen, zoals dat in het verleden wel het geval was. De Commissie was van oordeel dat dit in het verleden te lang aansleepte (tot 2 jaar vooraleer een akkoord van de Commissie werd bekomen) en te veel aanleiding gaf tot "kaart-shopping", waarbij men eerst de beoogde ontwikkelingsgebieden uitkoos en dan een indicator zocht waardoor deze gebieden als de slechts-scorenden uit de bus kwamen. De Commissie stelt nu 2 indicatoren voor waaruit de lidstaten dienen te kiezen (op basis van werkloosheidspercentages en BBP). Voor Vlaanderen zou dit betekenen dat de huidige kaart ongeveer gehalveerd zou worden. Tijdens een multilaterale vergadering met de lidstaten in september 2005 kondigde de Commissie aan dat zij ten laatste begin 2006 met een definitieve tekst zou naar voren komen. De lidstaten hebben dan wellicht tijd tot de zomer van 2006 om bij de Commissie hun gewenste steunkaart aan te melden. De Commissie zal dan oordelen of het gaat om een coherente, samenhangende kaart, gebaseerd op objectief controleerbare indicatoren en cijfers, waarbij de door haar vooropgestelde drempels niet worden overschreden. De nieuwe kaart zou dan in werking treden op 1 januari 2007 en geldig zijn tot eind 2013.
Karel De Corte - 1 december 2005
20
D. Mededeling inzake staatssteun voor innovatie Tot op heden bestond er nog geen apart kader inzake staatssteun voor innovatie. Gelet op het toenemende belang van innovatieve investeringen en Onderzoek & Ontwikkeling acht de Commissie het nuttig om hieromtrent een specifiek onderzoek te starten. In 2004 vaardigde de Commissie een vademecum uit en in september 2005 werd een algemene raadpleging opgestart via een vragenlijst waarop alle belanghebbende hun opmerkingen kunnen geven. De Commissie plant hierover een eerste consultatie met de lidstaten tijdens een multilaterale vergadering in december 2005. Daarna zal de Commissie zelf een ontwerp mededeling opstellen. Inhoudelijk wordt het belang van innovatie, O&O en risicokapitaal benadrukt. Het belangrijkste criterium bij de beoordeling van het al dan gerechtvaardigd zijn van een steunregime is daarbij de aanwezigheid van een marktfalen. Er is sprake van een marktfalen indien de markt op zichzelf niet tot een economisch efficiënt resultaat leidt. Aangezien vele ondernemingen, en meer in het bijzonder de KMO's, vaak niet het onmiddellijke belang zien van lange termijn investeringen in innovatie, kan staatssteun een passend instrument vormen om de ongunstige risico-opbrengstfactoren in verband met innovatie te compenseren. Een aantal van de pistes die de Commissie momenteel onderzoekt, bevatten onder meer: - het ondersteunen van de oprichting en groei van innovatieve starters; - het corrigeren van de equity gap bij de beschikbaarheid risicokapitaal; - steun voor technologische experimenten en risico’s n.a.v. de lancering van een innovatief product; - het bevorderen van een innovatief ondernemingsklimaat (via intermediairs, opleiding en mobiliteit onderzoekers, expertisecentra en clusters).
E. Diensten Algemeen Economisch Belang (DAEB) In de nasleep van het Altmark arrest (H.v.J. van 24 juli 2003, C-280/00) heeft de Commissie op 15 juli 2005 een drietal teksten (een beschikking, een kaderregeling en een wijziging van de transparantierichtlijn) uitgevaardigd teneinde wat meer duidelijkheid te verschaffen betreffende de financiering van de DAEB en meer in het bijzonder betreffende het al dan niet bestaan van een overcompensatie die voor het leveren van deze diensten aan de dienstverstrekker wordt betaald. De lidstaten hebben in principe de volledige vrijheid om te bepalen welke diensten zij beschouwen als diensten van algemeen belang (DAB), en op welke manier zij deze wensen te organiseren. Indien deze diensten echter een economische dimensie hebben, dan moeten zij als DAEB worden beschouwd en kan de Commissie toezien op de correcte financiering daarvan. Meer in het bijzonder wil de Commissie controleren of de "compensatie" die door de overheid wordt betaald aan een dienstverlener voor het uitoefenen van een openbare dienst of DAEB proportioneel en voorafgaandelijk duidelijk omschreven is en niet verder gaat dan strikt gezien nodig is voor het uitoefenen van de DAEB. Alles wat dat bedrag te boven gaat wordt principieel als "staatssteun" beschouwd en moet bijgevolg worden aangemeld bij de Commissie. Vanzelfsprekend heeft dit verstrekkende gevolgen voor vele overheidsdiensten, en vooral voor een aantal verzelfstandigde agentschappen of instellingen.
Karel De Corte - 1 december 2005
21
Als de logica van de Commissie wordt gevolgd zou elke entiteit die belast is met het uitoefenen van een DAEB een gescheiden boekhouding moeten hebben waaruit ondubbelzinnig blijkt welke middelen en inkomsten zijn gebruikt voor het uitoefenen van haar openbare dienst en welk deel voor haar nevenactiviteiten. Een generieke dotatie waarover de instelling vrij kan beschikken zal niet langer mogelijk zijn. De Commissie wenst immers te voorkomen dat er in hoofde van de dienstverstrekker die zowel zuivere openbare als commercialiseerbare diensten vervult, een kruissubsidiëring zou ontstaan waarbij de gelden die voorzien zijn voor het uitoefenen van een openbare dienst zouden worden gebruikt voor de commerciële diensten. Bovendien wenst de Commissie dat de vrije markt zo veel mogelijk speelt, ook al bij de toekenning van de dienst aan een entiteit/instelling/onderneming. Er zal in de toekomst moeten worden aangetoond dat een dergelijke entiteit ofwel via een openbare aanbestedingsprocedure werd aangeduid, dan wel dat deze onderneming op een kostenefficiënte manier werkt en dat de compensatie voor het uitoefenen van de DAEB werd vastgelegd op basis van de kosten die een gemiddelde, goed beheerde onderneming zou hebben gemaakt om deze verplichtingen uit te voeren, rekening houdend met de opbrengsten en een redelijke winst. Het spreekt voor zich dat een dergelijk bewijs niet evident zal zijn, zodat vele beheersovereenkomsten voor de zekerheid wellicht zullen moeten worden aangemeld bij de Europese Commissie teneinde zekerheid te verkrijgen over het al dan niet toelaatbare karakter ervan. In de kaderregeling van 28 november 2005 geeft de Commissie meer achtergrond informatie betreffende het begrip (over)compensatie en over de voorwaarden waaronder deze compensaties voor de openbare dienst verenigbaar zijn met het EG-Verdrag. Met de beschikking van 28 november 2005 voert de Commissie een generieke vrijstelling in voor een aantal compensaties die weliswaar als staatssteun in de zin van artikel 87 EG moeten worden gekwalificeerd, maar die toch worden vrijgesteld van aanmelding. Het gaat onder meer om compensaties verstrekt aan ziekenhuizen en sociale huisvestingsmaatschappijen, en om compensaties toegekend aan ondernemingen waarvan de omzet minder bedraagt dan 100 miljoen euro én het bedrag van de compensatie minder dan 30 miljoen euro bedraagt. Met deze laatste vrijstelling worden een aantal kleinere, lokale openbare dienstverleners dus vrijgesteld. Maar voor alle andere openbare dienstverleners is er dus de facto een aanmeldingsplicht ingevoerd wat een serieuze verzwaring van de procedure inhoudt. De Vlaamse overheid heeft zich, net als de overgrote meerderheid van de lidstaten trouwens, steeds zwaar verzet tegen deze teksten. Vlaanderen is immers van oordeel dat het in vele van deze gevallen gaat om pure diensten van algemeen belang, waarvoor de lidstaten exclusief bevoegd zijn en die dus ook niet moeten worden aangemeld. Dit is echter een dossier waar de Commissie de opmerkingen van de lidstaten volledig heeft genegeerd. De Commissie heeft de logica omgedraaid en stelt dat eigenlijk alle DAB als DAEB moeten worden beschouwd en moeten worden aangemeld, maar dat ze soepel wil zijn en een groot deel van de DAEB vrijstelt. Dit is echter een gevaarlijke redenering aangezien de Commissie daardoor grip krijg op de volledig openbare diensten sector en er dan geen enkele garantie meer bestaat dat de Commissie in de toekomst niet van idee zou veranderen en de vrijstelling zou intrekken. Het opstellen van een verlanglijstje van uit te sluiten sectoren (vb. sociale sector, gezondheidszorg, cultuur, onderwijs, ...) is dan ook een gevaarlijke piste aangezien daarmee wordt ingestemd met de Commissie-logica dat het hier om economische diensten zou gaan.
Karel De Corte - 1 december 2005
22
De teksten zijn verschenen in het EU Publicatieblad van 29 november 2005 (L 312 en C 297). De lidstaten krijgen naar gelang de situatie 1 jaar tot 18 maanden de tijd om hun regelgeving in overeenstemming te brengen. Er zal binnen de Vlaamse overheid dus een grondige impactanalyse moeten doorgevoerd worden teneinde te voldoen aan deze nieuwe, strengere regels. Niet te verwarren met de Dienstenrichtlijn (“Bolkestein”) De discussie i.v.m. de DAB en DAEB worden vaak - ten onrechte - over dezelfde kam gescheerd als de besprekingen van de ontwerprichtlijn inzake diensten op de interne markt. Deze laatste speelt echter op een totaal ander niveau en handelt over de relatie tussen de dienstverrichter en de consument. Zij voorziet dat de lidstaten geen extra voorwaarden mogen opleggen aan een buitenlandse dienstverrichter die op haar grondgebied een dienst wil uitoefenen, dan wel zich daar wil vestigen. Op basis van het zogenaamde oorspronglandbeginsel volstaat het om te voldoen aan wetgeving die van toepassing in de eigen lidstaat om overal in EU erkend te worden. Dit is een puur Interne Markt dossier, waarvoor ook de Raad van ministers zich moet uitspreken. Dit leidt vanzelfsprekend tot veel meer politieke discussies, waardoor de afhandeling ook veel langer aansleept. De meeste lidstaten vragen een uitsluiting uit het toepassingsgebied van een aantal gevoelige sectoren (meestal uit de DA(E)B hoek, vandaar de link tussen beide dossiers), alsmede het opheffen van het oorspronglandbeginsel en het behouden van een aantal minimale kwaliteitsgaranties.
F. De nieuwe KMO-Definitie Op 1 januari 2005 is de aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 (PB van 20 mei 2003, L 124/36) van kracht geworden. De drempels om te bepalen of een onderneming als KMO kan beschouwd worden, zijn opgetrokken zodat meer ondernemingen kunnen genieten van de soepelere regels voor KMO's. Een kleine onderneming moet minder dan 50 werknemers tellen én een omzet hebben van minder dan 10 miljoen euro of een balanstotaal van minder dan 10 miljoen euro. Een middelgrote onderneming moet minder dan 250 werknemers tellen én een omzet hebben van minder dan 50 miljoen euro of een balanstotaal van minder dan 43 miljoen euro. Belangrijk daarbij is dat ook het zelfstandigheidscriterium in rekening moet worden gebracht. Dit impliceert dat ook de werknemers, omzet en balanscijfers van de partner of verbonden ondernemingen (gedeeltelijk) moeten worden meegeteld om na te gaan of een onderneming al dan niet als KMO kan beschouwd worden. Partner-ondernemingen zijn ondernemingen waarmee (in stijgende of dalende lijn) een participatie tussen de 25 en 50% bestaat. De cijfers van deze ondernemingen moeten pro rata meegerekend worden (bv. 30% dochter 30% werknemers, omzet en balans van de moeder meetellen).
Karel De Corte - 1 december 2005
23
Verbonden ondernemingen zijn ondernemingen met een participatie vanaf 50%. Deze moet voor de volle 100% meegeteld worden (bv. A wordt voor 60% gecontroleerd door B, dan moet voor het bepalen of A een KMO is, ook de volledige omzet, balans en werknemers van B bij de cijfers van A geteld worden). Verbonden ondernemingen moeten boekhoudkundig ook vaak reeds een geconsolideerde jaarrekening opstellen. Er moet naar de hele groep gekeken worden. Dit impliceert dat ook een verbonden onderneming van een partner onderneming pro rata moet worden meegeteld. Een partner van een partner moet daarentegen niet meegeteld worden.
NIEUWE KMO DEFINITIE •
•
Drempels
omzet (miljoen euro)
balans (miljoen euro)
werknemers
Micro (nieuw) KO MO
2 10 (vroeger 7) 50 (vroeger 40)
2 10 (vroeger 5) 43 (vroeger 27)
10 50 250
Zelfstandigheidscriterium -
Partner onderneming (deelname tussen 25 en 50%) pro rata omzet, balans en werknemers van partner optellen bij cijfers eigen onderneming
-
Verbonden onderneming (deelname meer dan 50%) volledige omzet, balans en werknemers van verbonden onderneming optellen bij cijfers eigen onderneming
-
Hoe ver kijken? partner van partner:
NIET optellen
verbonden van partner:
WEL pro rata bijtellen (vb. A 30% in B dat 100% C controleert 100% van C optellen bij B van totaal 30% nemen en optellen bij A)
partner van verbonden:
WEL pro rata bijtellen (vb. A 60% in B dat voor 30% C controleert 30% van C en 100% van B optellen bij A)
verbonden van verbonden: WEL voor 100% optellen (vb. A 60% in B dat voor 60% C controleert 100% C en 100% B optellen bij A)
Karel De Corte - 1 december 2005
24
5.
PROCEDURE EN AANMELDINGSFORMALITEITEN
De procedure wordt grotendeels bepaald door Verordening (EG) nr. 659/99 (PB van 27 maart 1999, L83/1). Het gaat om een generieke Verordening die van toepassing is op alle sectoren. Deze verordening werd in 2004 aangevuld met Verordening (EG) nr. 794/2004 (PB van 30 april 2004, L 140/1).
5.1
Onderscheid tussen ter kennisgeving en aanmelding
De algemene regel is dat een steunmaatregel voorafgaandelijk bij de Commissie moet worden aangemeld en dat de lidstaat niet kan starten met de uitvoering ervan vooraleer de Commissie een definitieve goedkeuring heeft gegeven (art 87-88 EG). Indien een steunmaatregel echter wordt uitgevaardigd op basis van een van de groepsvrijstellingsverordeningen (KMO, de minimis, opleiding, werkgelegenheid, landbouw en visserij) dan geldt een kortere en veel soepelere procedure. In die gevallen volstaat het dat een steunmaatregel wordt ter kennis gegeven aan de Europese Commissie binnen de 20 werkdagen na de inwerkingtreding van de maatregel. Hier is het m.a.w. niet nodig om de maatregel voorafgaandelijk aan te melden en te wachten op de goedkeuring (wat zelfs in weinig problematische dossiers toch vlug minimaal zes maanden duurt). Bovendien geldt in de gevallen van ter kennisgeving een veel beperktere informatieplicht en volstaat het een fiche van een 2-tal pagina’s in te vullen die dan later zal worden gepubliceerd in het Publicatieblad.
5.2
Aanmeldingsformaliteiten
Indien er dus geen gebruik wordt gemaakt van een specifieke vrijstellingsverordening geldt de algemene regel en is de voorafgaandelijke aanmelding verplicht. A.
Oude procedure
Tot voor kort bestond er slechts een zeer oppervlakkig uitgewerkt aanmeldingsformulier met een 20-tal vragen waar de aanmeldende overheden grotendeels hun eigen inspiratie moesten gebruiken om het formulier te vervolledigen door in te schatten welke informatie voor de Commissie interessant zou kunnen zijn. Vaak was een aanmelding niet veel langer dan een 5-tal pagina’s. Vaak had men de neiging om niet al te veel informatie te geven om geen slapende honden wakker te maken. Maar dit heeft vaak een averechts effect en leidt tot meer wantrouwen, en diepgaander en dus trager onderzoek door de Commissie. Dit leidde tot een zwaardere procedure vanaf de beoordeling van de steunmaatregel door de Commissie aangezien de Commissie consequent oordeelde dat zij over te weinig informatie beschikte om zich te kunnen uitspreken en dat er aldus bijkomende vragen noodzakelijk waren.
Karel De Corte - 1 december 2005
25
De Commissie beschikt over een termijn van 2 maanden om te antwoorden op een aanmelding. In de praktijk worden er bijna altijd extra vragen gesteld – meestal zelfs maar tegen het einde van de 2 maanden termijn. De lidstaten beschikken dan meestal over 20 werkdagen de tijd om te antwoorden (deze termijn kan verschillen naargelang de complexiteit van de zaak) waarna de Commissie weer 2 maanden de tijd heeft om te antwoorden. In het allerbeste geval, wanneer 1 vragenronde zou volstaan, sleept een aanmelding en goedkeuring, mede gelet op het verschil tussen de verzend- en ontvangstdata, toch vlug een half jaar aan. Indien er een aantal gevoelige discussiepunten bestaan tussen de Europese Commissie en de steunverlenende autoriteiten dan kan deze procedure nog een stuk langer aanslepen.
B.
Nieuwe procedureverordening nr 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004
De Commissie wenst zelf meer duidelijkheid te verschaffen aan de lidstaten betreffende de informatie die zij noodzakelijk acht voor het beoordelen van een aanmelding. Teneinde te vermijden dat er veel over en weer geschrijf zou zijn over gevraagde bijkomende informatie, heeft de Commissie er voor geopteerd om een uitgebreider aanmeldingsformulier op te stellen waarin aan de lidstaten meer toelichting wordt gegeven omtrent wat nu juist van hen wordt verwacht. De lidstaten of de steunverlenende autoriteit zijn verplicht om drie standaardformulieren in te vullen, een algemeen basis aanmeldingsformulier, een formulier ter publicatie in het PB en een sectorspecifieke bijlage. Deze documenten zijn zelfs oningevuld al een 10-tal pagina’s lang. Het invullen van zo’n uitgebreidere aanmeldingsformulieren brengt vanzelfsprekend een extra werklast mee voor de aanmeldende overheid. Anderzijds heeft deze nu wel een veel beter zicht op welke informatie nu juist vereist is. In het algemene aanmeldingsformulier wordt onder andere gevraagd naar de aard van de aanmelding, de identiteit van de steunverlenende autoriteit, de beschrijving van de steun (doel, regeling of individueel, vrijstellingsverordening), de nationale rechtsgrond, de begunstigden (regio, sector, aantal), het bedrag van de steun of de jaarlijkse uitgaven, de aard van de steun en financieringsmethode (subsidie, zachte lening, belastingsvoordeel, …), de duur, eventueel cumuleringsverbod, eventuele vertrouwelijkheid van de gegevens,…). Het doel van deze herwerkte procedure is het verzamelen van zoveel mogelijk informatie in de beginfase, zodat direct kan worden gestart met de beoordeling van de eigenlijke steunmaatregel zonder dat er eerst nog een aantal maanden verloren gaan met het opvragen van extra informatie. Het zal wellicht wel een illusie zijn om te verwachten dat er geen enkele bijkomende vraag meer zal komen vanwege de Europese Commissie. Zelfs in weinig problematische dossiers stelt de Commissie vaak toch minstens enkele kleine vragen ter verduidelijking zonder dat het echt om breekpunten gaat. In de praktijk zal de doorlooptijd van een aanmeldingsdossier dus hopelijk beperkt kunnen blijven tot ongeveer 4-6 maanden, wat reeds een hele verbetering zou zijn t.a.v. de huidige situatie.
Karel De Corte - 1 december 2005
26
Alle aanmeldingsformulieren zijn terug te vinden op onderstaande website: http://europa.eu.int/comm/competition/state_aid/legislation/forms.html
C.
Vanaf 1 januari 2006 enkel elektronische aanmelding
Vanaf 1 januari 2006 dienen alle aanmeldingen verplicht elektronisch te verlopen en zal er geen parallel papieren circuit meer bestaan. Eventuele bijlagen dienen dus ook ingescand te worden. De uitwerking van dit systeem is nog in volle ontwikkeling en zal nog enkele praktische problemen dienen op te lossen.
Twee systemen moeten worden onderscheiden. Beveiligde e-mail Er wordt een extra veiligheid ingebouwd voor het verzenden van e-mails. In de praktijk zal dit niet zoveel extra moeite kosten. Eens het systeem geïnstalleerd is op de computer, zou het volstaan om 2 extra knoppen aan te klikken om de inhoud van de e-mail te coderen en een soort van elektronische handtekening mee te sturen. De ontvanger kan de inhoud enkel zien als hij zelf ook beschikt over de nodige software en toegangscodes. De gebruikers zouden een persoonlijke username en log in krijgen, die echter steeds moet nagekeken worden via een aparte persoonlijke USB-stick. Dit systeem zou in principe enkel gebruikt worden voor de communicatie tussen de Permanente Vertegenwoordiging en de EU instellingen, en moet dus niet gebruikt worden in het interne e-mail verkeer tussen de diverse betrokken instanties binnen de lidstaat. Beveiligde website voor invullen aanmelding Het elektronische aanmeldingsformulier verandert niet veel van het huidige. Deel I, de algemene informatie wordt echter niet langer als word- of pdf-document opgesteld maar moet volledig worden ingegeven op een actieve website. Deel II (beknopte info voor PB) en III (sectorspecifieke bijlage) kunnen wel in word of pdf worden toegevoegd. Dit betekent een andere manier van werken aangezien ook deel I vaak 15-20 pagina's lang is. Al die info moet dus manueel op de website worden geplaatst. Enkel toegelaten "users" kunnen een ontwerp van aanmelding op de site plaatsen. Ook daarvoor moeten dus delegaties worden voorzien op een permanente of ad hoc basis. Een user kan dus enkel op de website met zijn persoonlijke log in en ziet enkel de aanmeldingen die hij zelf heeft gemaakt, en niet deze van andere entiteiten. Het aanduiden van een user kan autonoom door de lokale beheerder van de lidstaat. Er is echter momenteel maar 1 lokale beheerder voorzien per lidstaat. Voor België zal die gesitueerd zijn op de federale PV. Naast users zijn er ook "ondertekenaars". Zij kunnen net als de user aanmeldingen ontwerpen en wijzigen en ze ook ondertekenen. De ondertekening gebeurt ook elektronisch door een klik op de knop. Daardoor wordt door de applicatie een nummer en kenmerk aan de aanmelding gegeven. Normaal gezien zal dat wellicht gebeuren op niveau van de (Vlaamse) PV. Dit betekent echter nog niet dat de EU de aanmelding al kan zien, dit gebeurt pas in de derde fase, na de valorisering.
Karel De Corte - 1 december 2005
27
De derde fase is dus de valorisering. Dat gebeurt op de federale PV. De valorisator kan niets meer wijzigen aan de ontwerpen nadat deze getekend zijn in fase 2. Hij kan deze enkel valoriseren (dit vervangt dus de ondertekening door ambassadeur De Bock op papier). Pas na deze "klik" wordt de aanmelding definitief en kan de Commissie deze zien. Daarna kan ze niet meer via de website ingetrokken worden. De lokale netbeheerder kan een onbeperkt aantal "users" aanmaken. Deze users kunnen dan ontwerp aanmeldingen klaarmaken, die dat door de PV worden "ondertekend" (eveneens op de website) en gevaloriseerd (idem). Een user kan individueel toegang krijgen wat impliceert dat alleen de user zelf en de ondertekenaar toegang hebben tot het ontwerp en dat in principe niet meerdere mensen binnen een administratie aan een aanmelding zouden kunnen werken. Daarnaast is het mogelijk om per dossier op een ad hoc basis een soort van "groepspaswoord" te geven, zodat verschillende mensen aan hetzelfde ontwerp kunnen. Dit heeft echter als nadeel dat iedereen dezelfde niveau van verantwoordelijkheid heeft en dat als 1 iemand van het team een ontwerp opslaat, de vorige versie weg is of een ontwerp definitief kan worden. Een zekere coördinatie en goede afspraken zijn daar dus onvermijdelijk. Nog een nadeel is dat deze ad hoc aanduiding van users steeds door die ene federale lokale beheerder moet gebeuren, zodat deze daar veel tijd aan zal moeten besteden. Tijdens de multilaterale bijeenkomst in november 2005 suggereerde Duitsland om ook sub-lokale beheerders te maken (per bevoegd Länder) zodat die zelf per dossier de mensen zouden kunnen aanduiden die op dat dossier toegang hebben. Vanzelfsprekend zou een dergelijk systeem ook in België nodig zijn om de gewesten en gemeenschappen volledig hun rol te kunnen laten spelen en het federale niveau en de PV niet al te veel te belasten. De Commissie zei dat dit in de toekomst wellicht wel mogelijk zal worden, maar dat dit in de eerste startfase nog niet beschikbaar zal zijn aangezien het systeem tegen 1 januari 2006 op poten moet staan zodat er te weinig tijd is voor verdere systeemaanpassingen.
D.
Vereenvoudigde aanmelding voor wijziging bestaand regime
De Commissie voorziet een apart en beperkter formulier voor een wijziging aan een bestaand reeds vroeger goedgekeurd steunregime. In die gevallen zal de Commissie “pogen” om binnen 1 maand een beslissing te nemen. Volgende gevallen komen in aanmerking voor een dergelijke vereenvoudigde procedure: - een verhoging van het budget met max. 20% - een verlenging ven een bestaande, goedgekeurde regeling met max. 6 jaar - een aanscherping criteria of een verlaging van de steunintensiteit
E.
Jaarverslagen: vernieuwd scorebord staatssteun
De lidstaten zijn verplicht om jaarlijks een stand van zaken te geven i.v.m. alle in het voorgaande kalenderjaar toegekende of uitbetaalde staatssteun, via het daartoe door de Commissie ontwikkelde staatssteun scorebord. Dit kadert in de transparantieverplichtingen en de doelstellingen van diverse Europese Raden, alsmede in de algemene vermindering van het staatssteun niveau en de heroriëntering naar horizontale doelstellingen.
Karel De Corte - 1 december 2005
28
Sedert 2004 gebeurt dit elektronisch via een door de lidstaten aan te vullen excel werkblad waarin alle betrokken overheidsinstanties per steunmaatregel moeten invullen hoeveel steun er werd uitbetaald of vastgelegd. In Vlaanderen wordt deze oefening (met uitzondering van de sectoren landbouw en visserij waarvoor een aparte rapportering bestaat) gecoördineerd door de administratie Economie die de betrokken administraties en instellingen contacteert i.v.m. de door hen toe te leveren cijfers. De gecoördineerde versie wordt dan doorgestuurd naar de FOD Economie die deze samenvoegt met de insteek van de andere gewesten en als Belgisch antwoord doorstuurt naar de Commissie. Door het invoeren van de elektronische rapportering wil de Commissie vlugger met een totaal EU-25 resultaat naar buiten kunnen komen. Het is de bedoeling om de cijfers nog in de loop van het volgende kalenderjaar ter beschikking te hebben, zodat de cijfers maximaal 1 jaar oud zijn in plaats van 2 jaar zoals het in het verleden de praktijk was. De lidstaten dienen daarom reeds tegen eind juni hun cijfers door te sturen opdat de Commissie nog in het najaar de gecoördineerde versie zou kunnen presenteren. De Commissie is eveneens van plan om in de toekomst strikter toe te zien op de naleving van deze verplichting
Karel De Corte - 1 december 2005
29
6.
BELANG VAN INFORMELE CONTACTEN EN DE ROL VAN DE PERMANENTE VERTEGENWOORDIGING
De ervaring leert dat het organiseren van informele contacten met de verantwoordelijke ambtenaren binnen de Commissie zeer nuttig zijn om een aanmelding op een soepele en vlugge manier tot een goed einde te brengen. In de eerste plaats is het een teken van good will om open kaart te spelen met de Commissie. Bovendien is het zeer nuttig om in een voorbereidende fase al af te toetsen waar voor de Commissie de breekpunten zouden komen te liggen, zodat daar al kan worden bijgestuurd of extra gemotiveerd nog voor de eigenlijke aanmelding of zo vlug mogelijk na de indiening ervan. Ook het reeds doorsturen van elektronische versies helpen het tijdsschema te drukken aangezien de betrokkenen direct aan het werk kunnen en niet hoeven te wachten op de schriftelijke versie die toch vlug meer dan een week onderweg is. Dergelijke vergaderingen of contacten per e-mail of telefoon zijn zeer nuttig om te begrijpen waaraan het meeste aandacht zal moeten worden besteed bij de verdediging van het dossier. Indien reeds blijkt uit dit overleg dat een bepaalde stellingname onaanvaardbaar is voor de Commissie, is het soms beter om deze piste vlugger te verlaten en te focussen op de haalbare kaarten. Anderzijds kan het ook zo zijn dat door het vlug reageren reeds proactief argumenten kunnen gezocht worden nog voor de officiële vragen of opmerkingen van de Commissie ontvangen worden. In de loop der jaren werd zo door de administratie Economie een degelijk informeel netwerk uitgebouwd met diverse verantwoordelijke ambtenaren binnen DG Concurrentie, en gaat elke nieuwe aanmelding steeds gepaard met dergelijke informele aftoetsingsgesprekken. Dit heeft er toe geleid dat er een wederzijds onderling vertrouwen bestaat en dat de meeste van de recent aangemelde staatssteunregimes vrij vlot en vlug door de Commissie werden goedgekeurd. Ook de rol van de Permanente Vertegenwoordiging daarbij is zeer belangrijk. Alle officiële contacten en briefwisseling tussen de lidstaten en de Europese Commissie verlopen immers via de PV. Alle aanmeldingen van Vlaamse dossiers vertrekken vanuit de Vlaamse PV, die de mantelbrief opstelt ter begeleiding van de aanmelding. Deze wordt dan doorgestuurd naar de federale PV die de brief dan overmaakt aan de bevoegde instanties binnen de EU Commissie. De antwoorden van de Commissie komen binnen via de PV die deze overmaakt aan de (Vlaamse) overheid, hen wijzend op de antwoordtermijnen. Vanzelfsprekend spelen de vertegenwoordigers van de PV ook een belangrijke rol bij de deelname aan een Vlaams of federaal overleg en bij de coördinatie voor een pro-actieve standpuntbepaling in belangrijke symbooldossiers. Het is eveneens aangewezen dat er bij een overleg bij de Europese Commissie een vertegenwoordiger van de PV aanwezig is.
Karel De Corte - 1 december 2005
30
7.
CONCLUSIE
Het begrip staatssteun is ruimer dan men op het eerste zicht zou denken en omvat meer sectoren dan "economie” in de enge zin. Dit heeft belangrijke gevolgen voor alle betrokkenen aangezien de kwalificatie als staatssteun met zich meebrengt dat een voorgenomen steunmaatregel voorafgaandelijk moet worden aangemeld bij de Europese Commissie en dat niet mag gestart worden met de uitvoering daarvan tot op het moment dat de Commissie een positieve beschikking heeft uitgevaardigd. Het is met andere woorden van groot belang dat reeds in een conceptuele fase voor nieuwe regelgeving, grondig wordt bekeken of er al dan niet sprake zou kunnen zijn van staatssteun aspecten, zodat daarmee van in een zo vroeg mogelijk stadium rekening kan worden gehouden. Dit geldt zowel voor het bepalen van de termijnen die nodig zijn om nieuwe regelgeving te implementeren (aangezien een aanmelding vlug een half jaar in beslag kan nemen), als voor de inhoudelijke bepalingen van de regelgeving, die conform moeten zijn aan de Europese staatssteunregels. Wat betreft het inspelen op toekomstige Europese regelgeving is het nuttig om zowel op Vlaams als op federaal niveau een coördinatie te voorzien teneinde te proberen de ontwerpen bij te sturen in een meer aanvaardbare of wenselijke richting. De nieuwe aanmeldingsprocedure kan als positief worden beschouwd, niettegenstaande deze meer werk vraagt van diegene die het aanmeldingsformulier moet invullen. Het is nu immers veel duidelijker welke informatie de Commissie wenst te verkrijgen en de aanmeldende overheid heeft er alle belang bij om dit formulier zo grondig en volledig in te vullen aangezien dit zal leiden tot minder bijkomende vragen en dus een vlottere en vluggere doorlooptijd van het dossier. De nieuwe elektronische aanmelding via een beveiligde website die verplicht wordt op 1 januari 2006 zal in een eerste fase wellicht leiden tot meer verwarring en een aantal praktische problemen, niet in het minst gelet op de federale staatsstructuur en het kleine aantal geregistreerde gebruikers, zodat een aantal bijsturingen van het systeem in een latere fase wellicht onvermijdelijk zullen zijn. Tot slot kan het belang van het onderhouden van (informele) contacten met de verantwoordelijke ambtenaren binnen de Europese Commissie moeilijk overschat worden. Zij vormen een enorme bron van extra informatie die cruciaal kan zijn bij de verdediging van een aangemeld dossier. Vanzelfsprekend wordt hierbij best beroep gedaan op de ervaring en de expertise die reeds in het verleden werd opgebouwd, alsmede op de diensten van de permanente vertegenwoordiging.
Karel De Corte - 1 december 2005
31