SPREKEN OVER GOD een bijdrage van de Confessionele Vereniging (CV) en het Confessioneel Gereformeerd Beraad (CGB) in de Protestantse Kerk aan het kerkelijk gesprek ‘Ik heb U hartelijk lief, Here, mijn sterkte, o Here, mijn steenrots, mijn vesting en mijn bevrijder, mijn God, mijn Rots, bij wie ik schuil, mijn schild, hoorn mijns heils, mijn burcht’. (Psalm 18:2 en 3) Spreken over God: een aanleiding die beschaamd maakt Met deze notitie willen de Confessionele Vereniging en het Confessioneel Gereformeerd Beraad in de Protestantse Kerk een opbouwende bijdrage leveren aan de kerkelijke bezinning over het belijden aangaande God. Daarbij voelen we ons beschaamd. Een belangrijke aanleiding tot dit kerkelijk gesprek is immers de onrust over een publicatie van een predikant binnen onze kerk die expliciet het bestaan van God ontkent (Ds. K. Hendrikse: ‘Geloven in een God die niet bestaat’). Het betreft hier niet een situatie van individuele geloofstwijfel, zoals de meeste christenen wel eens doormaken. Misschien begeleidt de twijfel ons geloven wel levenslang, zoals zonneschijn steeds vergezeld gaat van schaduw. Daartoe mag er in de kerk pastorale zorg en bewogenheid zijn, of het nu gemeenteleden of ambtsdragers betreft. In deze kwestie wordt evenwel ronduit een visie op het Godsgeloof geventileerd en gepropageerd, waarmee men zich buiten het belijden van de kerk plaatst. Wij vinden het teleurstellend dat de genoemde publicatie werd gevolgd door uitingen van grote verlegenheid, zowel van classicale vergaderingen als van de synode en haar organen. Een helder en eenduidig geluid had hier van meet af aan moeten klinken. Onze zorg betreft nadrukkelijk ook de plaats van de kerk in de samenleving. Er wordt momenteel veel werk gemaakt van ‘missionair kerk-zijn’. Op landelijk vlak en in plaatselijke gemeenten wordt veel inspanning verricht om getuigend en dienend het evangelie van Christus present te stellen. Wij ervaren het als frustrerend en verwarrend dat dwars door deze bemoedigende initiatieven heen een heel ander beeld van de kerk in media en maatschappij oprijst: dat van een instituut dat de kern van zijn bestaan (‘In de kerk gaat het toch over God?’) niet meer eenduidig onderschrijft. Schaamte en schuldbelijdenis zijn hier op hun plaats. Ondertussen is het niet nieuw dat de kerk zich bezint op het spreken over God. Telkens weer mag de kerk zoeken naar goede verwoordingen die aansluiten op vragen en noden van de tijd. Dat is haar voortgaand belijden. Daarbij gaat het om zoveel meer dan een rationele argumentatie. Voorop gaat het hartelijke getuigenis en de vreugdevolle verkondiging over een God die spreekt en die met zijn vergevende liefde ook in onze tijd mensen aanspreekt en levens redt en vernieuwt. Spreken over God: de goede volgorde De kerk belijdt dat Gods bestaan aan ons bestaan vooraf gaat. Ons bestaan is ingebed in Gods actieve ‘er-zijn’ van eeuwigheid tot eeuwigheid. Niet wij komen op de gedachte aan God, maar God is de werkelijkheid die aan de basis van ons mens-zijn staat. Spreken over God doen we weliswaar op aarde, beneden. Maar dit spreken of nadenken is niet te schetsen in de zin van ‘alle spreken over boven komt
1
van beneden’. God ‘gebeurt/geschiedt’ niet wanneer en waar mensen Hem ter sprake brengen. De oorsprong van God ligt in het Godsbestaan zelf. Wie over God spreekt, mag zich ‘van boven’ laten leiden, geïnspireerd door de heilige Geest die de zwakke menselijke geest te hulp komt. Kortom: Gods bestaan hangt gelukkig niet af van onze toestemming. Kenmerkend is het zoekend spreken over God waarmee de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) inzet in artikel 1: Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond, dat er is een enig en eenvoudig geestelijk wezen, dat wij God noemen: eeuwig, onbegrijpelijk, onzichtbaar, onveranderlijk, oneindig, almachtig, volkomen wijs, rechtvaardig, goed en een zeer overvloedige fontein van al het goede (hertaling PKN, nov. 2009). De NGB spreekt over God en gaat daarbij allereerst uit van God. De NGB stelt God voorop en duidt zijn wezen met een veelheid van prachtige woorden. Dat is veel meer dan een knappe, godsdienstfilosofische formule. Het is een hartelijk belijden over God, van wie wij mogen spreken, omdat Hij zelf eerst gesproken heeft. Spreken over God: nooit vanzelfsprekend Tegelijk benadrukken we dat het spreken over God nooit vanzelfsprekend is. Ook de kerk heeft God niet ‘op voorraad’. Juist de kerk weet dat spreken over God dikwijls in verwarring brengt en bescheiden maakt. Spreken over God betekent dat we ons inlaten met wat in feite onzegbaar is. Gods grootheid en wezen zijn niet te omvatten in mensenwoorden. Laat staan dat een enkel mens de volle waarheid over God kan bevatten. Dit heeft ook te maken met de wijze waarop God zich aan mensen bekend maakt. In de Bijbel vinden we al het besef dat hierbij sprake is van zowel verborgenheid als openbaring. God maakt zich bekend, maar houdt zich ook verborgen: ‘Voorwaar, Gij zijt een God, die Zich verborgen houdt, de God van Israël, een Verlosser’ (Jesaja 45:15). Deze dubbelheid herkennen we ook in Gods ultieme zelfopenbaring in Jezus Christus: ‘Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid’ (Johannes 1:14). In deze spanning leeft ook de kerk tussen Pinksteren en de Wederkomst. Kerkhervormer Maarten Luther sprak over een verborgen God (Deus absconditus) en een geopenbaarde God (Deus revelatus). Ons spreken over God ademt de trekken van verborgenheid en verhulling. En tegelijk grijpen we daarboven uit naar de belofte dat wij God mogen kennen zoals Hij zich aan ons te kennen geeft. In deze situatie hebben we elkaar binnen de kerk dan ook hard nodig. Te vaak hebben we gemeend de waarheid in pacht te hebben binnen de veilige kaders van groep of modaliteit. Spreken over het bijna onuitsprekelijke is gebaat bij een houding van openheid en eerbied. Daarbij mag de een leren van wat de ander heeft opgevangen van deze God. De kerk is een lichaam met verschillende leden, die elkaar kunnen versterken en dienen. Samen beseffen we wat de apostel schrijft: ‘Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben’ (1 Korintiërs 13:12).
2
Spreken over God: nodiger dan ooit Dat God niet te omvatten is met mensenwoorden, betekent gelukkig niet dat we niet over God zouden kunnen spreken. God zelf geeft ons daartoe het vertrouwen door zich op menselijke wijze en in menselijke taal bekend te maken. Het is een teken van zijn grootheid, dat Hij zich ook hierin aanpast aan onze menselijke maat. Daarbij mogen wij geloven dat de woorden over God die we in de Bijbel lezen Hem in wezen laten zien. Menselijke woorden en metaforen omvatten God niet, we hebben Hem er niet mee in handen. Wel verwoorden ze op adequate wijze wie God is, in het bijzonder in zijn toewending naar mens en schepping. In de vroege kerk van het Nieuwe Testament werd het doel van ‘de heilige schriften’ zo benoemd: ‘die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus’ (2 Timoteüs 3:15). Zowel bescheidenheid als vastberadenheid kenmerkt daarom het spreken van de kerk over God. Mogelijk is de tijd aangebroken voor een nieuw, gezond ‘piëtisme’. Achter ons liggen jaren van een mogelijk al te rationele benadering, die aan existentiële dimensies van het mens-zijn geen recht deed. Evangelicale bewegingen – ook binnen onze kerk – gelden menigmaal als heilzame correcties. Achter ons ligt ook een tijd waarin de kerk al te starre standpunten innam, en daarmee tot opponent van de wetenschap werd en veel mensen van zich vervreemdde. Een vervreemdend effect hadden misschien ook aan activisme grenzende kerkvisies, die in voorbije jaren het kerk-zijn domineerden. Thans zien we echter een herleving van aandacht voor het persoonlijk geloof, zonder dat dit de aandacht voor bredere verbanden van schepping en maatschappij uitsluit. Wij zien hier kansen voor een hernieuwd en doorleefd kerkelijk getuigenis aangaande God. Spreken over God: ook als er geen behoefte aan is Een gezegde luidt: ‘Het gaat er om dat de kerk een boodschap brengt die nergens anders te horen is’. Deze opdracht is niet eenvoudig. Wie kent niet de verlegenheid om het evangelie over te brengen, te beginnen bij onze eigen omgeving? Het is net of er een dimensie verloren is gegaan in de ervaring van de werkelijkheid. Veel mensen zijn helemaal niet ongelukkig in hun ongeloof, ze voelen geen gemis in hun bestaan. Onze tijd lijdt aan een positivistisch levensgevoel, waarin primair dat als waarheid wordt aangenomen wat met de zintuigen kan worden waargenomen. Tegelijk geeft het alom zichtbare zoeken naar nieuwe rituelen en alternatieve vormen van spiritualiteit aan dat een mens niet kan leven van brood alleen. De kerk mag de uitdaging aannemen om duidelijk te maken dat er iets zeer wezenlijks in het leven van elke dag verloren gaat, wanneer we niet meer kunnen spreken van God en zijn woorden niet meer beluisteren. Een wereld zonder God is een koude wereld. Geloven in Hem is geen overbodige luxe. We kunnen niet slechts achter de deur van ons privédomein Gods naam noemen, als zou God er bij de grote vragen van het leven niet toe doen. De kerk doet dit echter niet als een van de vele aanbieders op de moderne reli-markt. Het gaat haar ook niet om alleen een rationele argumentatie ten gunste van het ‘bestaan van God’, terwijl dit volgens menig wetenschapper zelfs een redelijker overtuiging is dan het atheïsme. De kerk heeft een uniek getuigenis over een groot en heilig God, die nauwelijks past in menselijke kaders en ongekende wegen gaat. Nochtans: levend brood voor mens en wereld.
3
Spreken over God: zonder Israël gaat het niet Als de kerk over God spreekt, moge zij ervoor worden bewaard zich te verliezen in redeneringen over een abstract ‘alwezen’ of een de wereld overkoepelende ‘voorzienigheid’. De God, die door de kerk mag worden beleden, is de HEER (‘Ik ben’) die zich aan het volk Israël openbaarde. Door dit besef is de kerk wezenlijk met het Godsgeloof van Israël verbonden. Het is deze God van Israël door wie Jezus zich als ‘zoon van Israël’ en ‘zoon van David’ gezonden wist. Het is de geschiedenis van deze God met dit volk waarvan Jezus zelf en de eerste christenen de vervulling herkenden in zijn levensopdracht. Het is het koninkrijk van God dat in de heilige schriften van Israël wordt beleden en wordt verwacht, dat Jezus aankondigde en tot nieuw aanzijn bracht. Deze schriften van Israël leren ons dat het een wonder is dat God spreekt. Juist hier zien we dat Gods spreken tot mensen aan het menselijke spreken over God voorafgaat. Gods spreken in Israël, in de schepping, en in de schriften die van Hem getuigen, is een wonder dat tot blijde verwondering wekt. Het getuigenis over God in Israëls schriften maakt ons ook duidelijk dat niet een vooropgezette ‘persoonsleer’ over God aan de basis staat van het geloof in Hem. Veeleer is het Gods actieve toewending tot mensen en tot zijn volk die Hem doet kennen. Het zijn telkens ‘werkwoorden’ waarmee Israëls God wordt gekarakteriseerd. God is het die roept, die verkiest, die leidt en strijdt, bestraft en uitredt, belooft en onderwijst, vergeeft en vernieuwt. Die God leerde Israël vervolgens belijden als de God die schept, en de wereldorde bewaart en voleindigt. Ook waar het Oude Testament over ‘eigenschappen’ van God spreekt (bijv. Exodus 34:6, ‘barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw’), hangen deze begrippen ten nauwste samen met het heilshandelen van God en zijn actieve, bevrijdende aanwezigheid. Met Israël belijden we God als de 'persoon' die is. In de verborgen omgang, het gebed en de liturgie weten we ons op velerlei wijze aangesproken door zijn woord en wet en het getuigenis over zijn handelen en heilsdaden. Daarbij doet deze verbinding met het concrete leven en de geschiedenis ons denken aan wat vele eeuwen later werd opgeschreven door de filosoof-theoloog Blaise Pascal in zijn ‘Mémorial’: ‘VUUR. God van Abraham, God van Isaäc, God van Jakob. Niet van filosofen en geleerden. Zekerheid. Zekerheid. Gevoel. Vreugde. Vrede. God van Jezus Christus…’ Juist zijn Israëlitische karakter maakt het Godsbegrip tot een in beginsel kritische instantie ten opzichte van onze religie en spiritualiteit. Hier wordt alle godsgeloof dat uit angst, behoefte of ideaal wordt gecreëerd onder een oordeel gesteld. Ook de kerk moet belijden dat zij zich in de geschiedenis der eeuwen vaak heeft bezondigd aan het maken van een god naar eigen beeld, om al te menselijke acties te kunnen legitimeren. Ook in onze moderne samenleving zindert het van religieus besef dat goden of hogere krachten naar behoefte veronderstelt. Het Israëlitische getuigenis over God schudt ons echter telkens wakker uit de verdoving van een zelfgeschapen en al te makkelijk godsgeloof. Het doet God kennen als de vreemde God die ongekende wegen gaat, die het geringe verkiest en aan het machtige voorbijgaat. Die zich openbaart, maar ook verbergt. Die het meest gekend wordt in wat haaks staat op onze opvatting van goddelijke grootheid. We citeren dr. K.H. Miskotte, een theoloog uit onze eigen traditie: ‘Niets is zo vreemd als Israël, of het moest zijn de
4
God Israëls. Die is zo vreemd, dat niemand van ons Hem ooit zou hebben uitgevonden’ (in: De Vreemde Vrijspraak, 62). Spreken over God: Jezus Christus in het centrum Het evangelie van Jezus Christus, ontvangen uit Israël, staat aan de basis van de kerk. Hier klopt het hart van het kerkelijk spreken over God. Wanneer de kerk spreekt over God, spreekt zij over Jezus Christus, in wie God een gezicht heeft gekregen. De kerk herkent God zelf in de Christus voor de mensen, in zijn woorden, zijn levensgang en zijn ultieme opoffering. In navolging van de apostelen en de kerk der eeuwen belijden we dat God zijn Vaderhart toont in Jezus Christus, de Zoon van zijn liefde. In het evangelie van Johannes wordt dit als volgt verwoord: ‘Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die aan het hart van de Vader rust, heeft Hem doen kennen’ (Johannes 1:18). We denken ook aan Jezus’ eigen woorden over ‘het zien van God’ in Hem: ‘Van nu aan kent gij Hem en hebt gij Hem gezien’ en ‘Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’ (Johannes 14:7, 9). In de zogenaamde synoptische evangeliën (Matteüs, Marcus, Lucas) valt op dat Jezus zichzelf voortdurend ‘Mensenzoon’ noemt. Deze titel komt voort uit Daniël 7:13: ‘Zie, met de wolken van de hemel kwam iemand als een mensenzoon…’. Hij verwijst naar de verwachting van een met de mensheid verbonden mensengestalte die uit de hemel neerdaalt. Daarom toont juist de term ‘Mensenzoon’ ons een hoge christologie. In Matteüs 22:41-45 past Jezus Psalm 110 op zichzelf toe. David zegt daar over de komende koning, de Messias: ‘Aldus luidt het woord van de HERE tot mijn Heer, zet U aan mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden heb gelegd als een voetbank voor uw voeten’. De kerk viert bovenal de triomf van Jezus’ opstanding uit de dood als de bevestiging van Gods onverbrekelijke band met zijn Zoon, de schepselen en de schepping. In de brief aan de Romeinen verwoordt Paulus het zo: ‘aangewezen als Zoon van God en door de heilige Geest bekleed met macht toen hij, Jezus Christus, onze Heer, opstond uit de dood’ (Romeinen 1:4). Hier zien we ook de aspecten van ‘aanbidding’ en ‘verrukking’ in de ontmoeting met de opgestane Heer. We denken aan Tomas: ‘Mijn Heer, mijn God’ (Johannes 20:28) en aan de leerlingen op de berg die de opgestane Jezus goddelijke eer bewijzen (Matteüs 28:17). In het Grieks staat daar het werkwoord proskuneoo (‘op de knieën gaan, aanbidden’), dat uitsluitend ten aanzien van God wordt gebruikt. Ook deze herkenning is niet vanzelfsprekend. Zowel wat Jezus over zichzelf zei, als wat zijn leerlingen over Hem beleden, was vanaf het begin omstreden. Het geloof in een God die zichzelf openbaart in de gestalte van een mens, die de onderste weg gaat van nederigheid en offer en die opstaat uit de dood, werd toen al ervaren als aanstootgevend en dwaas (1 Korintiërs 1:23). Ook de kerk van de 21 e eeuw ervaart dit in de geseculariseerde samenleving waarin zij verkeert. In het gesprek met andere godsdiensten; in haar eigen gelederen, te beginnen bij het aarzelend mensenhart, is het geloof in deze God is een waagstuk. Het houdt iets in van de ‘sprong’ naar wat een mens niet kent, zelf zo niet zou bedenken en ten diepste niet wil. En juist ‘dat heeft God bestemd voor wie Hem liefheeft’ (1 Korintiërs 2:9).
5
We doen er goed aan deze aanvechting te erkennen, en nochtans te belijden: Jezus is Heer. Met de titel ‘Heer’ (kurios) verzetten de eerste christenen zich niet alleen tegen de Romeinse keizercultus, maar verwezen ze ook naar de Griekse vertaling van de heilige naam van God (JHWH) in de zogenoemde Septuaginta. We denken ook aan Jezus’ zelfpresentatie door middel van de zogenaamde ‘Ik ben-woorden’ (water, brood, licht, deur, herder, weg, waarheid, leven, wijnstok…) in het evangelie van Johannes. In dit alles klinkt de verkondiging door dat in Jezus Christus God (‘Ik ben die Ik ben’; Exodus 3:14) zelf tastbaar wordt. Spreken over God: nazeggen van de kerk der eeuwen We zijn niet de eersten die spreken over God. Niet de eersten die met dit spreken worstelen. Ook niet de eersten die zoeken naar woorden die Gods grootheid rechtdoen. Laten we in ons gesprek beseffen dat we deel uitmaken van de wereldwijde kerk die er is vanaf het begin. Van haar spreken mogen we leren, haar mogen we naspreken en zoeken naar een actuele vertolking van wat gelovigen de eeuwen door elk in hun taal bijdetijds hebben verwoord. Wij geloven dat in dit alles de heilige Geest Gods wereldwijde kerk leidt en bewaart, zij het dikwijls door gebrokenheid en verdeeldheid heen. Deze Geest, die ook de Geest van Jezus is, leert ons Gods weg in Christus te herkennen en te gaan. Jezus zelf vervulde in de kracht van deze Geest zijn levensopdracht (Matteüs 3:13-17). Deze Geest leidt mensen tot het geloof in Jezus, de eeuwen door. Jezus’ gaven deelt Hij uit, tot een leven in Jezus’ spoor rust Hij toe. Het is een bestaan waarin ook Jezus’ leerlingen telkens weer moeten leren de onderste weg te gaan en de verleidingen van macht en vanzelfsprekendheid te weerstaan. Ook de kerk in onze tijd mag zich in haar spreken en getuigen afhankelijk stellen van de heilige Geest. Zo tracht ze de bedoelingen te verstaan die in Gods Woord en in de weg van de kerk der eeuwen opklinken. Laten we niet uit het oog verliezen dat het spreken over God door de kerk der eeuwen zoveel meer betreft dan alleen academische ‘theologie’. Hoezeer ook die van groot belang is, het is niet de eerste taak van de kerk om te redeneren over God. De kerk proclameert Hem. In de prediking, in het lied en in de liturgie der eeuwen viert ze ‘Gods bestaan’ op de wijze van zijn Naam: ‘Hij die er is’. Gods actieve ‘er-zijn’ is door gelovigen ver vóór ons al ervaren. In die rij mogen wij ons voegen: herkennend en belijdend, zingend en vierend, in verrukking en aanbidding, samen met Gods kinderen op aarde en met hen die ons zijn voorgegaan. Spreken over God: een dynamische God die bestaat in relatie De kerk onderweg zal in elke tijd naar nieuwe woorden moeten zoeken om de geheimen van het evangelie, die boven mensenwoorden uitgaan, weer te geven. We denken hier bijvoorbeeld aan het spreken over de meervoudigheid in de ene God. Juist hier zien we ons geconfronteerd met de onvergelijkbare grootheid van God en ons menselijk onvermogen om Hem te bevatten. Vanuit deze worsteling kwam de vroege kerk tot het dogma van de Drie-eenheid. De paradox van deze spreek- en leesregel wordt nogal eens als een moeilijk te nemen geloofsstuk ervaren, zowel in het binnenkerkelijk gesprek als in de dialoog met andersdenkenden en aanhangers van andere godsdiensten. Onzes inziens mag het dogma van de Drie-eenheid juist gelden als een krachtig getuigenis van de waarheid van het christelijk geloof en van Gods identiteit. Het gaat hier niet om
6
begrenzing en inperking, maar om de verkonding van de rijke volheid van het christelijk Godsgeloof. Het spreken over God kan niet met minder toe dan de benoeming van de heilige Drievuldigheid. Ook later is in de kerkgeschiedenis het Godsgeloof dikwijls op goede wijze ter sprake gebracht. In onze tijd ervaren we soms behoefte aan andere woorden, die het geheimenis van Gods wezen en werken aanduiden en omgrenzen. Oude woorden zijn soms moeilijk verstaanbaar geworden, of ze zijn te zeer belast door misverstanden en strijd uit het verleden. De kerk mag in vrijmoedigheid de uitdaging aangaan. Zo zouden begrippen als ‘dynamiek’ en ‘relatie’ wellicht nu kunnen worden gebruikt om het bijbels getuigenis aangaande Gods wezen te verwoorden. Wij geloven in een God die in zichzelf relatie is. Er is een dynamiek van liefde in de drie-enige God zelf. Dit is een fundamenteel aspect van het belijden aangaande de God die Israël leerde kennen en die de kerk via de Messias van Israël mocht ontmoeten. God is geen statisch wezen. Gods dynamische spreken en handelen, waarmee Hij zich tot mensen en volken wendt en zijn liefdevolle relatie van verbond en gemeenschap aangaat, wortelen in zijn wezen. Wij geloven dat hier het hart klopt van het joods-christelijke belijden aangaande God. Spreken over God: getuigenis in een multiculturele samenleving Wanneer onze kerk spreekt over God, doet zij dat te midden van een multiculturele en multireligieuze samenleving. We noemen hier het gesprek met moslims. Een belangrijke vraag ten aanzien van de dialoog met de Islam is in hoeverre de door moslims vereerde Allah kan worden gelijkgesteld met de God die Joden en christenen uit de Bijbel kennen. Enerzijds mogen gemeenschappelijke dingen worden herkend, zoals het veronderstelde teruggaan op Abraham. Ze kunnen als uitgangspunt dienen voor het geloofsgesprek. Anderzijds maken bovengenoemde opmerkingen over het spreken van God vanuit de perspectieven van Jezus Christus en Israël duidelijk hoe groot de verschillen in het Godsbegrip zijn. Ook tussen het statische Godsbeeld van de Islam en het hierboven geschetste dynamischrelationele Godsbegrip in de joods-christelijke traditie gaapt een grote kloof. Mogelijk kan het helpen onderscheid te maken tussen het gebruik van de term ‘God’ als titel en ‘God’ als eigennaam. Bij de titel is het woord ‘God’ de aanduiding van ‘het Hoogste Wezen’. Als zodanig is het niet vreemd dat ook moslims dit woord gebruiken. Het Arabische woord ‘Allah’ betekent ‘God’; het is verwant aan de in de Bijbel gebruikte Hebreeuwse woorden ‘El’ en ‘Elohim’ voor God. Anders ligt het wanneer we het woord ‘God’ als eigennaam hanteren. Dan constateren we, zoals hierboven aangegeven, een grote afstand tussen de persoon ‘Allah’ in de Koran en ‘God de HEER’ of ‘HE(E)RE’ in de Bijbel. Deze verschillen worden bevestigd door ex-moslims die het christelijk geloof aanvaardden. Zij getuigen dan vaak dat zij God/Allah pas echt hebben leren kennen door Jezus Christus. Naar onze mening mag de kerk in een houding van respect en vrijmoedigheid bij dit getuigenis aansluiten. Spreken over God: tot slot Samenvattend benadrukken we de waarde van een aantal elementen, dat wezenlijk is in ons spreken over God: - een doorleefd Godsgeloof, dat zich vanuit authentiek persoonlijk geloof uit in dienstbaarheid in de breedte van de samenleving;
7
- een bescheiden èn vastberaden Godsgeloof, dat onze beperktheid en de schijnbare ontoegankelijkheid van het moderne levensbesef erkent, dat weet heeft van de dubbelheid van Gods verborgenheid en openbaring, en dat tegelijkertijd leeft van het vertrouwen op Gods aan alles voorafgaand ‘er-altijd-zijn’; - een ‘Israëlitisch’ Godsgeloof, dat niet los staat van de openbaring aan Israël en Gods vreemde weg van verkiezing en verborgenheid door de geschiedenis heen; - een kritisch Godsgeloof, dat onze godsbeelden voortdurend toetst, aanscherpt en ontdoet van zelfgecreëerd comfort; - een christocentrisch Godsgeloof, dat in de levensopdracht van Israëls Messias Jezus van Nazaret de ultieme omarming van deze genadige God herkent; - een gedeeld Godsgeloof, dat zich laat leiden door Gods Geest en bewaren bij zijn Woord, in het besef dat we elkaar mogen verrijken en ons verrijkt mogen weten in het belijden van de kerk der eeuwen; - een dynamisch Godsgeloof, dat in overeenstemming met Gods wezen is gericht op liefdevolle relatie en gemeenschap; Wij hopen dat het kerkelijk spreken over God een voluit getuigend spreken zal zijn. Laat het te merken zijn dat het een vreugde is te weten dat we als mensen door deze God gegrepen zijn. Laat de kerk mogen uitstralen dat zij het als een blijde opdracht ervaart het evangelie van deze God in onze tijd present te stellen, niet simplistisch of vanzelfsprekend, maar met wijsheid, kracht en enthousiasme. En voor alles: levend vanuit het geloof in Gods trouw. ‘Zonder geloof is het onmogelijk God vreugde te geven; wie Hem wil naderen moet immers geloven dat Hij bestaat, en wie Hem zoekt zal door Hem worden beloond’ (Hebreeën 11:6). We wensen de leden van de synode van harte Gods inspiratie en bezieling toe.
Namens de besturen van de Confessionele Vereniging en het Confessioneel Gereformeerd Beraad in de Protestantse Kerk in Nederland, de Commissie bezinning beleid, bestaande uit de predikanten ds. R.H. Boiten, ds. L.J. Bouma, dr. W.M. de Bruin drs. D.C. Groenendijk, ds. W.D. Omta, dr. A.H. van Veluw, drs. B.H. Weegink en drs. D. Westerneng. Nijkerk, oktober 2010 Door toezending wordt deze notitie aangeboden aan het moderamen en de leden van de Generale Synode van de Protestantse Kerk, met het oog op de bespreking van het agendapunt tijdens de vergadering op 11-13 november 2010 te Lunteren. De notitie wordt tevens verzonden aan de classes. Daarmee komt zij ook ter kennis van kerkenraden en gemeenten. Eerder in 2010 verscheen van de Commissie bezinning beleid de notitie ‘Om de rijkdom van de doop’, een bijdrage aan de discussie over ‘doopgedachtenis’.
8