SPORTEN OM DE HOEK Een brede kijk op buurtsport in Vlaanderen Marc Theeboom - Pascal De Maesschalck
Met de steun van de Vlaamse Regering
Colofon Uitgever Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid vzw ISB - Plezantstraat 266 - 9100 Sint-Niklaas (België) www.isbvzw.be Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission of the publisher.
December 2006 Drukwerk Drukkerij Hendrix NV - Peer Vormgeving Graph-X - Peggy Van den Eynde Fotografie Graph-X - Karin Pays Haenen & Co - Joëlle Janssens Alain Giebens Rechthebbenden fotomateriaal en illustraties: Antwerpen: achterzijde omslag links, 6, 8, 11, 14, 21, 22, 23, 32, 34, 36, 38, 39, 73, 74, 76, 82, 104, 106, 108, 111 Evergem: voorzijde omslag boven, 10, 15, 45 Genk: 22, 32, 48, 87, 104 Gent: 33, 54, 59, 60, 61, 62, 67 Samenlevingsopbouw Brussel: 93, 95, 96, 97 Mechelen: 14, 85, 86, 89, 91 Ronse: 14, 84, 102, 104, 108
ISBN: 90-8003-103-8
Buurtsport in Vlaanderen | 3
Inhoudstabel 04 Voorwoord 05 Woord vooraf 06 Woord van dank 06 Leescomité 07 Een boek over buurtsport
Deel 1. Inleiding 09 Een terugblik 09 Laagdrempelig sporten op buurt- of wijkniveau 10 Van ‘Straatvoetbal’ naar ‘BuurtSport’ 11 Buurtsport in Nederland: ‘sportbuurtwerk’
Deel 2. Inventarisatie van buurtsport in Vlaanderen 15 Organisatie 18 Doelstellingen 18 Doelgroepen 19 Communicatie 19 Accommodatie en materiaal 19 Samenwerking 19 Personeel 20 Benaming 20 Begeleiding 20 Financiering 21 Effecten 21 Situering in het sportbeleid
Deel 3. Buurtsport gesitueerd 23 Buurtsportmodellen 24 Buurtsportmedewerkers 26 Kenmerken en functies van buurtsport 27 Buurtsport als ‘andersgeorganiseerde’ sport 28 Positionering
Deel 4. Goede praktijken van buurtsport 34 Antwerpen 41 Evergem 48 Genk 54 Gent 63 Herent 69 Kortrijk 78 Leuven 85 Mechelen 93 Peterbos (Anderlecht) 98 Ronse
Deel 5. Enkele nabeschouwingen … Deel 6. Aandachtspunten voor de organisatie
van buurtsport 112 Geraadpleegde werken
4 | Buurtsport in Vlaanderen
Voorwoord Voor u ligt het boek ‘Sporten om de hoek: een brede kijk op buurtsport in Vlaanderen’. Als Vlaams minister van Sport heb ik er heel bewust voor gekozen dit boek over buurtsport te ondersteunen. Doel van mijn sportbeleid is immers zoveel mogelijk Vlamingen op een kwaliteitsvolle manier aan het sporten krijgen. En sporten gebeurt voor een groot deel in clubverband, maar meer en meer ook op een eerder losse manier op straat, tussen vrienden of in de buurt. Dat blijkt ook uit een onderzoek naar buurtsport dat vorig jaar in mijn opdracht werd uitgevoerd. En die aandacht voor verschillende vormen van sport ‘op maat’ van zoveel mogelijk mensen, heb ik ook doorvertaald naar het nieuwe decreet op de subsidiëring van gemeente- en provinciebesturen en van de Vlaamse Gemeenschapscommissie voor hun sport voor allen-beleid. De belangrijkste uitgangspunten van dit nieuwe decreet zijn respect voor de lokale autonomie en een democratisch-interactief proces van samen lokaal sportbeleid maken, met de sportwereld zelf via de sportraad en andere actoren zoals buurt- of jeugdwerk, met de schepen voor sport én met de administratie. Sportdiensten krijgen een ondersteuning van Vlaanderen voor de opmaak van een gedragen sportbeleidsplan, waarin de ondersteuning van de sportverenigingen, programma’s gericht op het anders georganiseerd sporten (zoals bv. buurtsport), toegankelijkheid en diversiteit in sport en een degelijke planning op het vlak van sportinfrastructuur aan bod komen. Als flankerende maatregel wil ik in 2007 de gemeenten maximaal ondersteunen om hun sportbeleidsplannen op te maken en uit te voeren. Verschillende praktische handboeken en vormingen zullen hiervoor ontwikkeld worden en daarnaast voorzie ik een intensieve begeleiding door een coach in 130 gemeenten. De uitwerking en coördinatie van dit ‘begeleidingstraject sportbeleidsplanning’ vertrouw ik toe aan het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid (ISB), dat in het nieuwe decreet structureel verankerd wordt voor de ondersteuning van en kennisverspreiding rond lokaal sportbeleid. Dit boek is een eerste van de reeks werkboeken die in het kader van deze begeleiding ontwikkeld worden. De auteurs zijn beide experten-ervaringsdeskundigen op het vlak van buurtsport- de ene als onderzoeker en de andere als drijvende kracht van BuurtSport Vlaanderen- en dat voel je. Het boek vindt een goed evenwicht tussen een theoretisch verklarend kader rond buurtsport, de kenmerken en verschijningsvormen ervan en de echte buurtsportpraktijk. 10 mooi uitgewerkte voorbeelden illustreren hoe buurtsport op een heel eigen manier op verschillende plaatsen vorm krijgt. In het laatste deel geven de auteurs een aantal aandachtspunten mee voor wie met buurtsportprogramma’s wil starten in zijn gemeente en op die manier sport naar de buurt en op pleinen of in parken wil brengen. Bij het lezen van dit prachtige boek zal u merken dat buurtsport voor een groot deel gebaseerd is op samenwerking, op toeleiding, en op het geven van sportkansen aan iedereen. Diezelfde principes hanteer ik ook in mijn Vlaamse sportbeleid. Ik wens u van harte veel lees- en buurtsportgenot!
Bert Anciaux Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel
Buurtsport in Vlaanderen | 5
Woord vooraf De term ‘Buurtsport’ werd in Vlaanderen voor het eerst gehanteerd in het jaar 2000. Toen de Koning Boudewijnstichting bekend maakte dat ze de actie ‘Buurtbal’, die ze gedurende 10 jaar had ondersteund, niet langer zou voortzetten, nam de Vlaamse overheid het initiatief over en gaf het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid vzw (ISB) de opdracht in samenwerking met de Vereniging Vlaamse Jeugdconsulenten (VVJ) de campagne ‘BuurtSport Vlaanderen’ te coördineren via de installatie van een secretariaat. Die koerswijziging lag voor de hand, aangezien het begrip ‘Buurtbal’ niet langer de inhoud dekte: de klemtoon lag niet enkel meer op de populaire balsporten voetbal, volleybal, basketbal, maar bij uitbreiding op alle sporten; en ook het sportief bewegen werd meer in de verf gezet. Zes campagnejaren later is ‘BuurtSport Vlaanderen’ een begrip geworden. De missie van de campagne kan worden omschreven als “het stimuleren en bevorderen van de sportieve recreatie van mensen in de eigen woon- en leefomgeving, met het accent op sportkansarmen”. De campagne is er via het ‘secretariaat BuurtSport’ zeker in geslaagd om impulsen te geven aan laagdrempelige, buurtgerichte, recreatieve sportbeoefening. Ze heeft steeds de diverse verschijningsvormen van buurtsport ondersteund en actief de netwerkvorming en samenwerking gestimuleerd, waarbij het zwaartepunt lag bij sportdiensten en/of jeugddiensten. Alhoewel buurtsport momenteel vaak wordt beschouwd als een fenomeen dat zich vooral situeert in (grotere) steden, waarbij men in hoofdzaak sport aanwendt als een middel tot sociale integratie van maatschappelijk kwetsbare jeugd, blijkt uit recent inventariserend onderzoek evenwel dat heel wat (kleinere) gemeenten op een buurtgericht niveau bezig zijn met een aangepast vraaggericht sportpromotioneel aanbod, dat onder het koepelbegrip ‘buurtgerichte sport’ te plaatsen valt. De continue en vernieuwende aanwezigheid van veelzijdige lokale buurtsportinitiatieven, zowel naar aanpak, aanbod als organisatie, is ook Vlaams minister van Sport Bert Anciaux niet ontgaan en het verheugt ons dat in het nieuwe decreet op het lokale sport voor allen-beleid kansen worden geboden om buurtsport op het lokale vlak te stimuleren, faciliteren en structureel te ondersteunen. De Vlaamse beleidskeuze om naast het georganiseerde sportaanbod ook de informele sportbeoefening aanvullend een expliciete plaats te geven binnen het lokale sportbeleid(splan), komt dan ook tegemoet aan de verzuchting van een meerderheid van steden en gemeenten om buurtsport decretaal te verankeren, en speelt in op de ruimere situering van buurtsport als een vorm van ongebonden sporten op buurtniveau, die in dit boek naar voren wordt geschoven. Die beleidsaandacht houdt eveneens een duidelijke erkenning in van de behoefte aan een overkoepelende structuur met een coördinerende rol op het vlak van sensibilisering, promotievoering, informatieverstrekking, kennisuitwisseling, opleiding en vorming, studie en onderzoek inzake andersgeorganiseerd sporten, waar met dit handboek aan de hand van de buurtsportpraktijk meer dan een aanzet gegeven is. ISB wenst dan ook iedereen die bij de realisatie van deze publicatie betrokken was, te bedanken voor hun inzet, theoretische deskundigheid en praktijkinzicht. Tevens zijn wij de minister erkentelijk voor de rol die hij ISB toevertrouwt in de begeleiding van de lokale sportbeleidsplanning en ondersteuning van de lokale en regionale sportsector.
Edwin Aerts directeur ISB
Dany Punie voorzitter ISB
6 | Buurtsport in Vlaanderen
Woord van dank Dit boek werd slechts mogelijk gemaakt door de hulp van velen. Een speciaal woord van dank gaat naar de volgende personen of structuren: f Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, Bert Anciaux, omwille van het verlenen van de opdracht tot het uitvoeren van het inventariserend onderzoek en de subsidie ter ondersteuning van de productie van deze publicatie. f VUB-onderzoekers Kathy Van den Bergh, Sofie Daniëls en Ive Van Riet voor hun medewerking aan de uitvoering van het inventariserend onderzoek. f ISB-medewerkers Eva Vonck en Lien Van Belle voor de medewerking bij de beschrijving van een aantal praktijkvoorbeelden. f De stuurgroep van de inventariserende studie: met name Guy Redig (voorzitter), Eddie Groenwals, Karin Galle, Lieve Caluwaerts, Jeroen Scheerder, André Van Lierde, Ann Colpaert, Edwin Aerts, Winand Vandelaer, Karen Saerens, Gorik Kaesemans, Tom Vanthienen en Veerle Van Kets. f VVJ als partner (naast ISB / BuurtSport Vlaanderen) bij de uitvoering van het inventariserend onderzoek. f Alle Vlaamse gemeenten en bevoorrechte getuigen die hun medewerking verleenden aan de inventariserende studie. f Alle contactpersonen van de praktijkvoorbeelden voor hun medewerking voor het aanleveren van de informatie en het illustratiemateriaal van hun werking.
Leescomité Edwin Aerts Nicole Bossaerts Jef Cas Tom Poppe Helena Wittock
Buurtsport in Vlaanderen | 7
Een boek over buurtsport Buurtsport is een begrip dat steeds vaker wordt vernoemd in Vlaanderen. Zowel binnen de praktijk als op diverse beleidsniveaus komt men dit begrip de laatste jaren steeds vaker tegen. Hoewel de eerste initiatieven reeds vanaf de jaren ’70 werden ontwikkeld, is het pas sinds de jaren ’90 dat men in meerdere steden en gemeenten in Vlaanderen in toenemende mate is begonnen met het organiseren van laagdrempelige en buurtgerichte sportactiviteiten met als doel zoveel mogelijk inwoners aan te zetten tot een actieve sportbeoefening. Terwijl het bij sommigen vooral ging om een nieuwe of alternatieve vorm van recrutering en stimulering van jongeren als een reactie op de dalende populariteit van de traditionele georganiseerde sport, wensten anderen vooral het accent te leggen op het bevorderen van sociale integratie van maatschappelijk kwetsbaren binnen achtergestelde buurten door middel van sport. Dit laatste kan vooral gesitueerd worden in een ontwikkeling die zich is beginnen voordoen waarbij men sport is gaan beschouwen als een middel voor integratie, samenlevingsopbouw, sociale cohesie, buurtbetrokkenheid, veiligheid en tegen maatschappelijke uitsluiting en kansarmoede. Nog anderen zagen vooral een behoefte aan het aanvullen van het bestaande sportpromotie-aanbod dat bepaalde doelgroepen (o.a. senioren, huismoeders, …) tot dan enigszins in de kou had laten staan. Ook begon men samen te werken met partners om een grotere toegankelijkheid in bestaande sportmogelijkheden te realiseren. Hoewel al deze initiatieven onder heel wat verschillende benamingen werden gelanceerd (zoals o.m. sport om de hoek, sport overdag, sportsprokkels, pleintjesbasket, straatvoetbal, sportacademie, grabbelpas, …), hebben ze allemaal gemeen dat deze zoveel mogelijk in de buurt doorgaan en laagdrempelig zijn. In vele gevallen gaat het bovendien ook over specifieke projectfinancieringen (soms zelfs vanuit andere domeinen, zoals jeugd of welzijn) en dus met een eigen lokale invulling. Maar door de onderlinge verschillen die er bestaan tussen al deze initiatieven, is het moeilijk om een ‘koepelterm’ zoals buurtsport te hanteren. Cas (2005) verwees dan ook terecht naar buurtsport als “ …. een sportieve grabbelton voor uiteenlopende groepen” (p.4).
Een begripsverheldering en afbakening rond buurtsport is dan ook een noodzaak geworden, wil men deze term in de toekomst blijven hanteren. Een dergelijke verduidelijking wordt des te belangrijker omdat ook beleidsvoerders op het provinciaal en Vlaams niveau steeds meer beginnen te verwijzen naar buurtsport (zie o.m. nieuw decreet Lokaal Sportbeleid). Op die manier overstijgt men immers de lokale invulling, die toch éénduidiger is. Met dit boek willen we meer inzicht verschaffen in het fenomeen buurtsport in Vlaanderen, zowel voor diegenen die betrokken zijn bij de organisatie ervan, als voor hen die denken aan het opstarten van buurtsportinitiatieven. We beschouwen dit boek als een eerste aanzet tot begripsverheldering en –afbakening van het fenomeen buurtsport en hopen dat hiermee een aanzet kan worden gegeven aan een verdere verfijning en uitdieping van dit begrip in de komende jaren. We zoeken ondermeer naar een manier om buurtsport te definiëren en af te bakenen. Ook gaan we op zoek hoe buurtsport georganiseerd is in Vlaanderen (organisatievormen, doelgroepen, doelstellingen, randvoorwaarden, ervaringen, problemen, …), hoe het zich verhoudt ten overstaan van de informele (niet-georganiseerde) en de georganiseerde sport en welke plaats het kan innemen ten overstaan van andere sportaanbieders. Zowel literatuurgegevens, als de resultaten van een onderzoek dat de Vrije Universiteit Brussel (VUB), in samenwerking met het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid (ISB) – Buurtsport Vlaanderen en de Vereniging Vlaamse Jeugddiensten en –consulenten (VVJ), in 2005 verrichtte in opdracht van Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, zullen worden aangewend om meer inzicht te krijgen in buurtsport in Vlaanderen. Daarnaast wordt gekeken wat we kunnen leren uit de bestaande buurtsportpraktijk in Vlaanderen. We doen dit aan de hand van een beschrijving van 10 ‘goede praktijken’ van buurtsport. Hierbij is het de bedoeling om gemeenten en andere organisatoren te helpen hun bestaande buurtsportinitiatieven verder te kunnen uitbouwen, alsook inspirerend te werken voor nieuw te ontwikkelen initiatieven.
Deel 1.
Inleiding
EEN TERUGBLIK Sinds de jaren ’60 is het overheidsbeleid in Vlaanderen er op gericht om zoveel mogelijk mensen aan het sporten te krijgen door het voorzien van een eigen aanbod en aan te vullen daar waar er tekorten zijn in het bestaande aanbod in functie van bepaalde doelgroepen (De Knop, 2000). Wellicht mede ten gevolge van dit actief ‘sport voor allen’-beleid van de (lokale) overheid is de algemene sportparticipatie in Vlaanderen sindsdien dan ook aanzienlijk toegenomen. Recente gegevens tonen evenwel aan dat er nog steeds duidelijke verschillen bestaan in de sportparticipatiegraad tussen diverse bevolkingsgroepen (Scheerder, 2004). Zo ligt het sportparticipatieniveau van bepaalde groepen zoals ouderen, personen met een handicap en etnische minderheden beduidend lager dan de rest van de bevolking. Er zijn heel wat barrières te noemen die ertoe kunnen bijdragen dat sommigen minder sportactief zijn dan anderen. Het gaat hierbij ondermeer over persoonlijke attitudes en kennis over sport en fysieke activiteit, alsook over beschikbaarheid van tijd, middelen, bereikbaarheid, enz. Sportbeleidsmakers op diverse niveaus in Vlaanderen worden zich bewust van deze drempels en daardoor wordt een steeds duidelijker accent gelegd op het zich richten naar specifieke doelgroepen. Bijvoorbeeld, een gemeentelijke sportpromotie is niet langer meer gericht naar dé bevolking in het algemeen, maar naar specifieke groepen daarbinnen. De doelgroepen in de sport zijn dan ook erg veelzijdig van aard. Enerzijds kunnen zij gekenmerkt worden door specifieke karakteristieken (zoals o.m. jeugd, personen met een handicap, senioren, vrouwen, gezinnen, werklozen, etnische minderheden, maatschappelijk kwetsbare jongeren, druggebruikers, asielzoekers, anderstalige nieuwkomers, …), maar anderzijds zijn ook bijvoorbeeld georganiseerde sporters, niet- of andersgeorganiseerde sporters, topsporters en niet-sporters specifieke doelgroepen geworden. Naast het sportactief houden van de huidige sporters, kunnen aandachtsgroepen binnen het lokaal sportbeleid worden onderverdeeld in twee categorieën mensen die momenteel niet of slechts in zeer geringe mate aan sport deelnemen. Deze twee categorieën zijn te onderscheiden in relatie tot a) hun problematische graad van sportdeelname (zoals sportinactieven en sportkansarmen) en b) hun problematische situatie (zoals maatschappelijk achtergestelden, etnische minderheden, delinquenten, druggebruikers, asielzoekers, …). Om deze categorieën te kunnen bereiken, is men in Vlaanderen in toenemende mate specifieke initiatieven gaan opzetten. Zo gaat de aandacht voor de eerste categorie vooral uit naar het bevorderen van de participatie door middel van het verhogen van de interesse in sport bij deze groepen (o.m. door het verhogen van de kwaliteit van het aanbod, het meer inspelen op de vraag van de groepen zelf, het verbeteren van de communicatie, bereikbaarheid en toe-
gankelijkheid van het aanbod). Hoewel deze strategieën ook worden toegepast in het bereiken van de tweede categorie, wordt daarnaast in toenemende mate ook aandacht besteed aan de instrumenteel-functionele betekenis van sport. Sportdeelname wordt dan ook beschouwd als een middel tot het verwerven van ‘sociaal kapitaal’ en het aanbieden van mogelijkheden tot sociale integratie en socio-morele vorming. Hierbij gaat het dan vooral over het werken naar probleemgroepen. Bijvoorbeeld, in het geval van ‘maatschappelijk kwetsbare jongeren’ wordt de verhoogde aandacht vaak ingegeven door de groeiende bezorgdheid vanwege beleidsmakers voor de overlast die deze groep teweegbrengt in achtergestelde buurten in grotere gemeenten en steden (o.m. inzake kleine criminaliteit en rondhanggedrag).
LAAGDREMPELIG SPORTEN OP BUURT- OF WIJKNIVEAU Hoewel reeds in de jaren ’70 en ’80 in Vlaanderen enkele gemeentelijke sportinitiatieven op buurt- of wijkniveau werden georganiseerd (Lambrechts, 1989), is men vooral sinds de jaren ‘90 op diverse plaatsen begonnen met het organiseren van een laagdrempelig sportaanbod op buurt- of wijkniveau om mensen (makkelijker) aan te zetten tot sportparticipatie. Hierbij wordt uitgegaan van het idee dat een aanbod in de eigen woon- en leefomgeving drempelverlagend kan werken naar onder andere toegankelijkheid en bereikbaarheid. Er kan op die manier (beter) worden ingespeeld op de wensen en behoeften van buurt- of wijkbewoners. Op die manier wordt sport als het ware terug dichter bij de mensen gebracht doordat de straat, het plein, het park in de buurt, … heront-
“… de straat, het plein, het park in de buurt, … wordt herontdekt als een plek om te sporten …”
dekt wordt als een plek om te sporten. Sommigen zien hierin een goed alternatief voor diegenen waarvoor het reguliere sportaanbod te weinig of niet toegankelijk of bereikbaar is (bijv. sporten in clubverband). Zo worden bepaalde doelgroepen (zoals o.a. maatschappelijk kwetsbare jongeren) weinig aangesproken door gestructureerde activiteiten in een formeel kader (Meerbergen & Van Hootegem, 1997). Uit de Kliksons studie (2005) blijkt dat kinderen en jongeren in het algemeen sportverenigingen verlaten omdat ze bijvoorbeeld problemen hebben met het tijdstip waarop de activiteiten
Deel 1. Inleiding
Buurtsport in Vlaanderen | 9
Deel 1. Inleiding
10 | Buurtsport in Vlaanderen
doorgaan, met als gevolg dat mede daardoor een aanzienlijke groep uit de boot valt. Deze studie (bij meer dan 35.000 Vlaamse jongeren tussen de 10 en de 16 jaar) toonde ook aan dat er nood is aan een sportaanbod in de buurt (zoals bijv. streetsoccer), aan te kunnen vrijblijvend participeren en aan fysieke (gestructureerde) ruimten (zoals bijv. openbare pleinen met sport- en speeltoestellen waar op elk moment kan gesport worden, samen met andere buurtbewoners). Naast het (meer) aanzetten van individuen tot sportdeelname, wordt bovendien verwacht dat een aanbod op buurt- of wijkniveau secundaire invloeden heeft. Doordat bewoners zich (meer) kunnen inzetten voor hun buurt of wijk (bijv. als vrijwilliger) en deze (opnieuw) kunnen ervaren als ‘hun woonbuurt’, kan dit volgens sommigen bijdragen tot de ontwikkeling van hun verantwoordelijkheidszin en zelfredzaamheid, en tot het bevorderen van contacten in de buurt (Van Gils, 2001). Er wordt ook aangegeven dat dit kan resulteren in een betere leef-/woonomgeving, meer solidariteit onder de burgers en meer sociale cohesie in de buurt (De Pauw, 2002; Europese Commissie, 2002; Lucassen et al., 2004; Melis, 1994). Dit zou ook het opzetten van initiatieven in de buurt stimuleren (o.m. via een uitleendienst, het mee helpen opzetten van vriendenploegen, …) (Theeboom & De Knop, 2002). Tenslotte kan het leiden tot samenwerkingsverbanden tussen verschillende organisaties die actief zijn in een buurt (school, sportclub, buurtwerk, jeugdwerk, …) (De Maesschalck, 2004; NISB, 2000).
VAN ‘STRAATVOETBAL’ NAAR ‘BUURTSPORT’ In Vlaanderen groeide buurtsport uit de actie ‘Straatvoetbal’ in 1989. Onder impuls van de Koning Boudewijnstichting en de Koninklijke Belgische Voetbalbond werd vooral aandacht besteed aan de bevordering van de sociale integratie van maatschappelijk kwetsbare jongeren via een aanbod in ‘streetsoccer’. In 1992 werd de naam gewijzigd in ‘Buurtvoetbal’ en werd het concept verruimd tot voetbal op pleintjes in de buurt of wijk. Omdat in 1994 werd beslist om deze campagne uit te breiden naar andere sporten (basketbal en volleybal), werden ook de Koninklijke Belgische Basketbal Bond en beide volleybalbonden partners. Het doel van deze campagne, ‘Buurtbal’ genaamd, bestond erin om “de sportieve recreatie van kinderen en jongeren in de eigen woon- en leefomgeving te bevorderen via een aanbod in (buurt)voetbal, volleybal en basketbal”. Men beoogde daarbij vooral jongeren zonder een verplicht clublidmaatschap in contact te brengen met allerlei balsporten (De Knop et al., 1999; Theeboom & De Knop, 2002).
“... afstemming op de specifieke behoeften van inwoners leidt tot een verhoogde leefbaarheid in de wijken, tot meer betrokkenheid van bewoners.”
Belangrijk was dat het gemeentebestuur steeds de lokale organisator was van deze actie. In 1995 kregen het VVJ en het ISB van de Koning Boudewijnstichting de opdracht om de steden en gemeenten aan te zetten om deel te nemen aan deze actie en hen daarbij te ondersteunen (Theeboom & De Knop, 2002). In 2000 werd voor Buurtbal (ter gelegenheid van het EK voetbal) samengewerkt met het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding en in datzelfde jaar werd het initiatief door de Koning Boudewijnstichting stopgezet. Maar gezien de zinvolheid en de maatschappelijke relevantie van dit project, werd het sinds 2001 (tot op heden) verder georganiseerd vanuit de Vlaamse overheid (waarbij het momenteel valt onder de bevoegdheid van de Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel). De Vlaamse campagne werd omgevormd tot ‘BuurtSport’ en er werd ook een BuurtSport secretariaat opgericht. Vanaf toen werd vooral de aandacht gevestigd op sportkansarmen in het algemeen en jongeren (6-16 jaar) in het bijzonder. Het doel is daarbij hoofdzakelijk individuen te bereiken voor wie de opstap naar sportbeoefening in verenigingsverband te groot is. Daarnaast wordt ook jaarlijks een accent gelegd op een bepaald thema. Het secretariaat was meteen het eerste officiële aanspreekpunt voor steden en gemeenten. Eerst was dit secretariaat
gehuisvest bij VVJ, maar vervolgens viel dit onder het ISB vzw (waar het zich momenteel nog steeds bevindt). Het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zorgt voor een jaarlijkse werkingstoelage. De taak van het secretariaat bestaat vooral uit kennisuitwisseling (bijv. door de organisatie van trefdagen en buurtsporthappenings), sensibilisering en ondersteuning van de lokale en provinciale werking (bijv. aanmoedigingspremies voor de gemeenten om deel te nemen aan de happenings, het aanreiken van communicatie- en promotieartikelen…), communicatie en informatieverstrekking, studie en onderzoek. Het vernieuwende aan de ontwikkeling die zich voordeed vanaf de jaren ’90 is vooral de inbedding in de werking van reguliere structuren (zoals een gemeentelijke sport- of jeugddienst) en het streven naar een samenwerkingsverband tussen diverse actoren (zoals de georganiseerde sport, jeugdwerk, onderwijs, buurtwerkingen en een aantal andere gemeentelijke diensten). Toch wordt tot op heden buurtsport in heel wat gemeenten in Vlaanderen eerder op een projectmatige wijze ingevuld en gefinancierd met specifieke middelen. In het nieuwe decreet betreffende het Lokaal Sportbeleid welke vanaf 2008 van kracht zal zijn, wordt verwezen naar andersgeorganiseerde sport. Gemeenten zullen dan gestimuleerd worden om deze andersgeorganiseerde sport (zoals buurtsport) op te nemen als een onderdeel van hun regulier sportbeleid. Er kan dan ook verwacht worden dat dit een nieuwe stap betekent in de ontwikkeling van buurtsport in Vlaanderen.
BUURTSPORT IN NEDERLAND: ‘SPORTBUURTWERK’ Sinds het eind van de jaren ’70 worden in Nederland reeds activiteiten georganiseerd die onder de noemer van buurtsport kunnen worden geplaatst. Mede onder invloed van de zogenaamde ‘Breedtesportimpuls’ (BSI), kende buurtsport er een voortdurende groei. Het sportbuurtwerk in Nederland kent niet alleen, in vergelijking met Vlaanderen, een langere traditie, het is ook meer structureel verankerd binnen het lokaal sportbeleid. Omwille van deze langere traditie is het bijgevolg interessant om de situatie van Nederland meer van nabij te gaan bekijken. Steeds meer gemeenten in Nederland zijn doorheen de tijd de weg ingeslagen van wijk- of buurtgericht werken. Dit gebeurde op basis van de verwachting dat afstemming op de specifieke behoeften van inwoners leidt tot een verhoogde leefbaarheid in de wijken, tot meer betrokkenheid van bewoners en tot sterkere sociale cohesie. Belangrijk is alvast om op te merken dat de term buurtsport vooral in Vlaanderen wordt gebruikt. In Nederland spreekt men eerder over sportbuurtwerk (of sportopbouwwerk). Dit begrip wordt op de volgende manier omschreven:
Deel 1. Inleiding
Buurtsport in Vlaanderen | 11
Het bereiken van zoveel mogelijk doelgroepen.
“Sportbuurtwerk is een wijkgerichte werkmethode die zoveel mogelijk inspeelt op de wensen en behoeften van de bewoners uit de buurt of de wijk en komt zo tot een gedifferentieerd aanbod van sport-, spel- en bewegingsactiviteiten, hetzij door het organiseren en leiden van die activiteiten, hetzij door het geven van ondersteuning aan te organiseren activiteiten.” (Pouw & Daniels, 2001: 23). Volgens het Nederlands Instituut voor Sport en Beweging (NISB, 2000), het landelijk kennis- en innovatiecentrum voor sport en bewegen, heeft sportbuurtwerk daarbij een aantal kenmerken, zoals het hanteren van een integrale samenwerking tussen verschillende instanties in de wijk (met name buurt, onderwijs en sportclubs) om zoveel mogelijk doelgroepen te bereiken, het stimuleren van sportbeoefening gericht op doorstroming naar clubs en het aantrekken of oprichten van nieuwe sportclubs. Bij dit laatste gaat het dan niet enkel over nieuwe reguliere verenigingen, maar ook over een nieuwe soort vereniging (zoals schoolsportvereniging of een buurtsportvereniging). Het doel is om via spel- en sportactiviteiten in te spelen op de leefbaarheid van de directe woonomgeving. Het NISB verduidelijkt hierbij nog dat in dit kader vooral moet gedacht worden aan zinvolle (vrije)tijdsbesteding, sociale veiligheid vergroten, mensen uit een isolement halen, integratie, werkgelegenheid en het verminderen van vandalisme. In deze context wordt het sportbuurtwerk gezien als één van de belangrijke middelen om de grote doelstellingen van het Nederlands sportbeleid te bewerkstelligen. Deze doelstellingen houden in: ‘participatie’ aan het maatschappelijk leven en ‘integratie’ in de samenleving van ‘achterstandsgroepen’.
Deel 1. Inleiding
12 | Buurtsport in Vlaanderen
vroegtijdig verlaten van de school, rondhangen uit verveling of kleine criminaliteit. Het gaat dan vooral over het stimuleren en ondersteunen van projecten die sport- en bewegingsactiviteiten laagdrempelig maken door ze te laten aansluiten op onderwijs en buurt, en daarmee op de dagindeling van jongeren. Juist de betrokkenheid van de dagelijkse leefomgeving van jongeren draagt bij tot het succes en creëert daarnaast samenhang tussen de bewoners. Wat betreft deze samenwerking, wordt er wel een onderscheid gemaakt op het vlak van beleid en uitvoering. De gemeente is de ‘regisseur’ en stuurt de samenwerkingsverbanden inzake wijkgericht werken.
UITEENLOPENDE VORMEN Hoewel sportbuurtwerk in Nederland zich vaak richt tot kinderen en jongeren, worden ook andere groepen buurtbewoners bereikt. Het kan dan ook uiteenlopende vormen aannemen. Mazure en collega’s (2004) sommen er een paar op, waarbij ze zelf aangeven dat deze opsomming niet uitputtend is: f wekelijkse sportactiviteiten voor kinderen van 8 tot 12 jaar op een pleintje in de buurt, onder begeleiding van een buurtsportleider; Mazure en zijn collega’s (2004) schreven het volgende: “Sportbuurtwerk is een manier van werken die inspeelt op de sport- en beweegbehoeften van bewoners in een buurt. Sport en bewegen kan daarbij een doel op zich zijn, bijvoorbeeld als het sportbuurtwerk groepen buurtbewoners bereikt die nog niet of onvoldoende aan sport- en beweegactiviteiten deelnemen. Sport en bewegen kan ook een middel zijn om andere, vaak sociale, doelen te bereiken, bijvoorbeeld het bevorderen van de integratie van bewoners in een buurt” (p.2).
f een cursusprogramma waarvoor drie middagen in de week de sportzaal van een school of buurt open is; f iedere dinsdagavond volksdansen voor 50-plussers; f iedere zondagmorgen een uur sportief wandelen en daarna gezamenlijk koffiedrinken in het wijkcentrum; f sportkennismakingsactiviteiten op de velden van sportverenigingen in de wijk; f naschoolse sport- en beweegactiviteiten op het plein van de wijkschool;
“… het aanbod kan sterk verschillen van buurt tot buurt.”
INTERSECTORALE SAMENWERKING Sportbuurtwerk is veelal het resultaat van een intersectorale samenwerking tussen verschillende partijen (bijv. scholen, wijkwerkingen, sportverenigingen, opbouwwerk, politie…)(Mazure, Daniëls & van Dijk, 2004). De zogenaamde ‘BOS-impuls’ is een goed voorbeeld hoe de samenwerking tussen buurt (B), onderwijs (O) en sport (S) wordt gestimuleerd in Nederlandse gemeenten. Het doel van deze impuls is om kwetsbare jongeren meer te laten bewegen en sporten, waardoor ze niet alleen gezonder gaan leven, maar ook de kans verkleinen dat zij in de problemen komen door het
f sportevenement voor jongeren op het plein bij het winkelcentrum.
Er wordt hierbij nog aangegeven dat om het aanbod zo goed mogelijk te kunnen afstemmen op de wensen van deze doelgroepen, een inventarisatie van de buurt en de bewoners nodig is. Om dan vervolgens mensen op een zo efficiënt mogelijke wijze aan te zetten tot beweging en sportdeelname, werd sinds enkele jaren in Nederland gestart met het zogenaamde ‘Beweegmanagement’ (Duijvestijn & Lagendijk, 2004). Het gaat hierbij om handelingen op uitvoerend niveau in een netwerk van samenwerkende partners in de BOS-driehoek. Op basis van het landelijk project ‘Beweegnorm’ (de streefrichting voor het sport- en beweeggedrag van de jeugd) (Stegeman, 2004) en de ‘Sport- en beweegscan’ of ‘SBS’ (die de sport- en beweegomgeving van kinderen en jongeren van 4
tot 18 jaar in kaart brengt) (Schaap, 2004), wordt dan gezocht naar een passend buurtsportaanbod voor jeugd. Hierbij wordt aangegeven dat een passend aanbod evenwel niet alleen afhangt van de doelgroep, maar ook van het doel van sportbuurtwerk en de beschikbare infrastructuur en menskracht (Mazure en collega’s, 2004). Met andere woorden, het aanbod kan sterk verschillen van buurt tot buurt. Ook naar andere groepen wordt specifiek binnen de context van sportbuurtwerk gewerkt in Nederland. Een voorbeeld van aanpak vormt het project ‘Communities in Beweging’ of ‘CIB’ (Hiemstra, 2005; NISB, 2005) dat zich richt op mensen met een slecht sociaal-economisch perspectief. Het is een groep die te maken heeft met een gezondheids- én beweegachterstand. Ze hebben dan ook een lage sportdeelnamegraad. Door middel van een zogenaamde ‘community-based intervention’ worden zij gestimuleerd tot meer en regelmatig bewegen. Het uitgangspunt bij deze aanpak is te vertrekken van bestaande groepen (bijv. een onmoetingsgroep van allochtone vrouwen; ouderen met een verstandelijke beperking, personen uit een asielzoekcentrum, …) en die onder begeleiding te stimuleren om een zelf gekozen beweegactiviteit mee te gaan organiseren (bijv. fietsen, fitness, zwemmen, …).
LANDELIJK NIVEAU Op landelijk niveau ondersteunt het NISB het sportbuurtwerk in Nederland door ondermeer informatieverstrekking, netwerkvorming en door nieuwe ontwikkelingen te stimuleren en te inventariseren. Dit gebeurt steeds in opdracht van of in samenwerking met lokale, regionale, provinciale of landelijke organisaties (NISB, 2004). Daarnaast is er ook nog op landelijk niveau het Landelijk Netwerk Sportbuurtwerk (of LNS). Het is een landelijk netwerk voor organisaties die werkzaam of actief betrokken zijn bij het sportbuurtwerk in Nederland en die hierover kennis ontwikkelen. Het platform wisselt tijdens regelmatig terugkerende bijeenkomsten (bijv. praktijkworkshop over nieuwe trends) deze kennis en ervaring ook uit opdat meer (en andere) gemeenten in Nederland aan de slag kunnen gaan met een aanbod in sportbuurtwerk. Interessant is ook dat Coca-Cola het LNS ondersteunt als platform en daarnaast via de regionale Sales Centers diverse activiteiten in sportbuurtwerk ondersteunt.
f De organisatievorm van buurtsport hangt nauw samen met de beoogde doelstellingen, doelgroep en de beschikbare middelen (personeel en financiën) en verschilt sterk naargelang stad/gemeente of zelfs buurt of wijk. f Er wordt vaak het accent gelegd op jongeren. f Veelal wordt de link gelegd naar deelname in sportverenigingsverband, al lijkt dit geen evidentie te zijn. f Het aanbod is meestal het resultaat van een samenwerkingsverband tussen onder andere gemeentelijke diensten, scholen, verenigingen en/of private organisaties. Opvallend is dat er ook samenwerking bestaat met het bedrijfsleven. Men is van mening dat de sportdienst zelf best kan initiëren en dat in samenwerking met externe partijen de verdere implementatie tot stand kan komen. f Sportbuurtwerk onderscheidt zich volgens de meeste ondervraagden van de traditioneel georganiseerde sport doordat het aanbod meer afgestemd is op de noden en wensen van de deelnemers (via bevraging). Soms worden de activiteiten ook gekenmerkt door een meer vrijblijvend karakter en/of andere organisatiekenmerken (bijv. flexibeler omgaan met bestaande regels). f Er worden vaak zowel traditionele sporten als new trends aangeboden. f Promotie gebeurt zowel via (meer) gestructureerde (flyers, website, sms…) als ongestructureerde kanalen (auto met megafoon, mond-tot-mond reclame…). f Er wordt meermaals gewezen op een groeiend belang voor de rol van de vakleerkracht Lichamelijke Opvoeding, als brug tussen de school en de naschoolse sport.
ENKELE VASTSTELLINGEN Uit recent eigen onderzoek (Theeboom et al., 2005) bij 6 toonaangevende Nederlandse steden/gemeenten met betrekking tot sportbuurtwerk/buurtsport (met name Amersfoort, Amsterdam, Enschede, Maastricht, Roosendaal en Tilburg), werden de volgende vaststellingen gemaakt:
Zowel traditionele vormen als new trends.
Deel 1. Inleiding
Buurtsport in Vlaanderen | 13
14 | Buurtsport in Vlaanderen
Deel 2.
Inventarisatie van buurtsport in Vlaanderen
Deel 2. Inventarisatie van buurtsport in Vlaanderen
Buurtsport in vlaanderen | 15
Eén van de kenmerken van buurtsport is dat het in hoofdzaak gaat om buurt- of wijkgerichte sport waarbij gestreefd wordt naar een samenwerkingsverband tussen diverse actoren (zoals de gemeentelijke sport- en jeugddienst, georganiseerde sport, jeugdwerk, onderwijs, buurtwerkingen en een aantal andere gemeentelijke diensten, scholen, bewonersgroepen, wijkcomités, integratiediensten, welzijnswerk…). Buurtsport beweegt zich dus vaak op de scheidingslijn van diverse sectoren en domeinen (sport, jeugd en welzijn). De lokale overheid behoudt de autonomie om buurtsport te organiseren volgens de aard, eigenheid en noden van de stad of gemeente. Er worden dan ook, met andere woorden, vanuit de Vlaamse overheid geen directieven gegeven over hoe buurtsport er zou moeten uitzien.
“… er is een ‘lappendeken’ van diverse initiatieven ontstaan dat men als buurtsport kan omschrijven …”
Hoewel velen buurtsport beschouwen als een project uitsluitend gesitueerd in grotere steden én gericht naar achtergestelde jongeren, zijn er heel wat kleinere gemeenten die ook initiatieven opzetten die men onder de noemer van buurtsport kan plaatsen. Deze eigen lokale invulling in Vlaanderen heeft ertoe geleid dat er een ‘lappendeken’ van diverse initiatieven is ontstaan dat men als buurtsport kan omschrijven. Buurtsport is als het ware een ‘containerbegrip’ geworden, dat zowel het secretariaat BuurtSport, de campagne als de methodiek omvat. Aldus is een afgebakende visie met een duidelijk referentiekader noodzakelijk om buurtsport in Vlaanderen beter te kunnen omschrijven en situeren. Het is immers niet duidelijk onder welke organisatievormen buurtsport voorkomt in Vlaanderen, welke de beoogde doelgroepen zijn, alsook de ervaringen en problemen waarmee organisatoren worden geconfronteerd.
INVENTARISERENDE STUDIE De inventariserende studie die werd uitgevoerd in opdracht van Vlaams minister Anciaux had tot doel om diverse gegevens te verzamelen die zouden kunnen leiden tot een betere omschrijving en positionering van het begrip buurtsport. Eveneens was het de bedoeling om meer inzicht te krijgen in de manier en de mate waarop buurtsport in Vlaanderen wordt georganiseerd. In dit deel worden nu de belangrijkste gegevens en aanbevelingen beschreven uit dit onderzoek, welke gebeurde aan de hand van een gerichte bevraging bij alle Vlaamse steden en gemeenten in 2005. Er werd naar gestreefd om zoveel mogelijk organisatoren
Buurtsport op de scheidingslijn van diverse sectoren en domeinen.
van buurtsport te bereiken. Ook diegenen die vroeger of nooit buurtsport hebben georganiseerd, werden bevraagd. In het totaal hebben 250 Vlaamse steden en gemeenten (71.4%) de vragenlijst volledig ingevuld. Daarnaast werden ook een aantal grotere projecten apart bezocht (met name Antwerpen, Brussel, Gent, Leuven, Mechelen, Genk en Kortrijk). Tenslotte werd aan diverse bevoorrechte getuigen gevraagd hun visie te geven met betrekking tot de begripsafbakening, doelgroepen, doelstellingen, aanbod, randvoorwaarden, beleid en structurele verankering van buurtsport. Verantwoordelijken van meerdere organisaties/ structuren werden geselecteerd op diverse niveaus (landelijk, provinciaal, gewestelijk en lokaal) en vanuit allerlei voor buurtsport relevante sectoren (sport, jeugd, welzijn, samenlevingsopbouw en onderwijs). Wat nu volgt, zijn de belangrijkste resultaten van de bevraging van de gemeenten. De gegevens van de bevoorrechte getuigen worden niet apart beschreven; omdat deze grotendeels overlappend zijn. Ze worden wel mee opgenomen in de conclusies.
ORGANISATIE Figuur 1: Aanbod in buurtsport Uit de resultaten blijkt dat 133 van de 308 Vlaamse gemeenten (43,2%) geen buurtsport organiseren (zie figuur 1). Toch is het opvallend te noemen dat 103 gemeenten in Vlaanderen (33,4%) een buurtsportaanbod hebben. 14 gemeenten (4,6%) geven aan dit in het verleden te hebben gedaan. Dit laatste
geen antwoord 18,8%
geen aanbod 43,2%
aanbod 33,4%
vroeger aanbod 4,6%
Deel 2. Inventarisatie van buurtsport in Vlaanderen
16 | Buurtsport in Vlaanderen
Er kan tevens worden vastgesteld dat een stijgend aantal gemeenten in Vlaanderen een buurtsportaanbod heeft (zie figuur 3). Daarbij zien we dat het vooral de steden en grotere gemeenten zijn die eerder met een aanbod zijn begonnen. Bovendien blijkt dat er bijna in alle categorieën van gemeenten een toename valt te noteren. Tevens blijkt uit de resultaten dat grotere gemeenten (> 30.000 inw.) en steden (> 50.000 inw.) vaker zijn betrokken bij buurtsport. In bijna alle categorieën van gemeenten is er een toename.
betekent wellicht dat weinig gemeenten, eens ze met buurtsport zijn begonnen, ermee stoppen. Bovendien geven de meeste gemeenten met een buurtsportaanbod aan ook in de toekomst buurtsport te zullen organiseren. 58 gemeenten (18,8%) hebben niet deelgenomen aan de bevraging. Het is wellicht te vermoeden dat de meeste van deze laatste groep gemeenten geen buurtsportaanbod heeft. Figuur 2: Waar vindt men in Vlaanderen een buurtsportaanbod? Wanneer we deze gemeenten geografisch situeren (zie figuur 2), kunnen we opmerken dat er een vrij gelijkmatige spreiding tussen de verschillende categorieën van gemeenten kan worden vastgesteld.
Legende: Groen = aanbod, Rood = geen aanbod, Licht groen = aanbod gestopt, Wit = geen antwoord
Figuur 3: Sinds wanneer wordt er buurtsport in uw gemeente georganiseerd? 100 80 60 40 20 0
< 1980
< 1990
< 1995
< 2000
14,29%
42,86%
< 2002 57,14%
< 2003
< 2004
< 2005
< 10.000 inw (N=28)
7,14%
60,71%
64,29%
10.000 tot 15.000 inw (N=14)
0,00%
0,00%
14,29%
28,57%
57,14%
64,29%
85,71%
85,71%
15.000 tot 30.000 inw (N=32)
9,38%
18,75%
40,63%
59,38%
71,88%
78,13%
84,73%
71,43%
90,63%
82,14%
30.000 tot 50.000 inw (N=16)
6,25%
43,75%
62,50%
81,25%
87,50%
87,50%
87,50%
93,75%
> 50.000 inw (N=13)
7,69%
23,08%
61,54%
84,62%
84,62%
84,62%
84,62%
84,62%
Tabel 1: Waarom wordt er momenteel geen buurtsport georganiseerd? % (op 133) Personeelsgebrek 47,3 Tijdsgebrek 36,6 Onze organisatie/dienst heeft 33,6 momenteel andere prioriteiten Gebrek aan financiële middelen 15,2 Geen idee 8,4 Andere: 16,0 - Geen behoefte - Onvoldoende belangstelling voor een dergelijk aanbod - Geen kennis van buurtsport - Reeds toegankelijk aanbod via jeugdwerk of welzijnssector - Geen (erkende) sportdienst - Weinig allochtonen in de gemeente -… Geen antwoord 1,5
n 62 48 44 20 11 21
2
Van de ondervraagde gemeenten die geen buurtsportaanbod hebben (n=133), geeft bijna de helft (47,3%) aan dat dit komt omwille van een personeelstekort (zie tabel 1). Tevens geeft nog ongeveer één derde aan dat dit komt omwille van tijdsgebrek (36,6%) of omwille van andere prioriteiten (33,6%). Hoewel slechts 15,2% het gebrek aan financiële middelen aanhaalt, mag niet uit het oog worden verloren dat de meest voorkomende reden (m.n. personeelsgebrek) vaak wellicht ook veroorzaakt wordt door een gebrek aan financiële middelen. Personeelsgebrek wordt eveneens als belangrijkste reden aangegeven (57,1%) bij die gemeenten die gestopt zijn met een buurtsportaanbod, gevolgd door ‘andere prioriteiten’ (50,0%) en ‘tijdsgebrek’ (42,8%). Naast het feit dat 12,8% van de gemeenten zonder een buurtsportaanbod in de toekomst buurtsport wil organiseren, wil nog bijna de helft (45,8%) van de gemeenten zonder een aanbod ‘misschien’ in de toekomst buurtsport organiseren. Volgens de bevraagde gemeenten is dit voornamelijk afhankelijk van het beschikken over voldoende en bekwaam personeel. Opnieuw blijkt dus, met andere woorden, vooral het personeelsgebrek de belangrijkste reden te zijn.
Deel 2. Inventarisatie van buurtsport in Vlaanderen
Buurtsport in vlaanderen | 17
Tabel 2: Wie organiseert buurtsport? % (op 133) Sportdienst 72,8 - Erkend 56,3 - Niet-erkend 16,5 Jeugddienst 70,8 Sportclub 41,7 Jeugdwerking 19,4 Welzijnsdienst 18,4 Buurtwerking 17,5 Welzijnssector 16,5 Dienst ruimtelijke ordening 3,9 Andere: scholen, groendienst, technische 20,4 dienst, preventiedienst, lokale organisaties en initiatieven…
n 75 58 17 73 43 20 19 18 17 4 21
Vooral sport- en jeugddiensten zijn actief betrokken bij de organisatie en de inhoudelijke ondersteuning van buurtsport (zie tabel 2). Uit verdere analyses blijkt tevens dat in de steden het in de eerste plaats de jeugddienst, jeugdwerkingen en de welzijnssector zijn die actief betrokken zijn bij de organisatie van buurtsport. Tabel 3: Welke organisaties / diensten zouden het best kunnen betrokken worden bij de organisatie van buurtsport? % (op 133) n Sportdienst 90,9 121 Jeugddienst 66,2 88 Sportverenigingen 49,6 66 Buurtwerking 31,6 42 Jeugdwerking 30,8 41 Welzijnsdienst 18,8 25 Dienst ruimtelijke ordening 4,5 6 Andere: technische dienst, 9,8 13 cultuurdienst, scholen Van de gemeenten zonder een buurtsportaanbod geeft een grote meerderheid aan dat zij vinden dat vooral de sportdienst (90,9%) en in mindere mate de jeugddienst (66,2%) betrokken moet worden bij de organisatie van buurtsport (zie tabel 3). Opvallend is hier de grotere betrokkenheid die men ziet voor de sportdienst in vergelijking met de actuele situatie (zie vorige tabel). Buurtsportactiviteiten zijn vooral meermalig van aard (meestal wekelijks) en hoe groter de stad/gemeente, des te vaker het buurtsportaanbod gesitueerd is in bepaalde buurten of wijken. De meeste activiteiten vinden plaats op woensdagnamiddag en tijdens de schoolvakanties. Er wordt een grote variatie in het soort activiteiten georganiseerd (sportkampen, sportdagen, evenementen, trainingen, instuif/initiatie, sportacademie, speelpleinwerking, …). De meeste van de ondervraagde gemeenten met een buurtsportaanbod geven aan dat zij buurtsportactiviteiten op het recreatieve
(87,4%) en het initiatieniveau (72,8%) organiseren. Een minderheid van de ondervraagde gemeenten (16,5%) geeft aan op het competitieniveau te organiseren. Tabel 4: Welke sport(en) worden momenteel aangeboden binnen buurtsport? % (op 103) Omnisport 68,9 Voetbal 61,2 Dans 48,5 Basketbal 39,8 Vechtsporten 34,9 Zwemmen 33,0 Volleybal 32,0 Badminton 32,0 Fitness 5,8 Atletiek 5,8 Fietsen 4,8 Turnen 4,8 Skaten 4,8 Andere 31,1
n 71 63 50 41 36 34 33 33 6 6 5 5 5 32
Onder ‘andere’ vindt men: rugby, frisbee, circustechnieken, tafeltennis, ropeskipping, hockey, avonturensport, handbal, kajak, minigolf, boogschieten, vlotvaren, spelen (bijv. estafettes), tennis, new games, schaatsen, wandelen, balvaardigheden, bowling, badminton, vissen, klimmen, speleobox, paardrijden, petanque, figuurtraining, aerobics en natuursporten.
De meeste steden en gemeenten met een buurtsportaanbod (70,9%) achten het belangrijk dat er via het buurtsportaanbod wordt ingespeeld op nieuwe (sport)trends. Toch worden momenteel vooral traditionele sporten aangeboden (zie tabel 4). Onder ‘omnisport’ wordt een wisselend aanbod verstaan van diverse traditionele sporttakken. Wel kan worden opgemerkt dat ook andere dan de traditionele organisatievormen worden aangeboden (bijv. 3 on 3 basket; streetsoccer, …). Uit de gegevens blijkt tevens dat, net zoals in Nederland, er ook in Vlaanderen een grote diversiteit aan verschijningsvormen van buurtsport bestaat. Dit wordt sterk bepaald door de grootte van de gemeente en de aard van de initiatiefnemer (sport/jeugd/welzijn), alsook de doelstellingen, doelgroep, enz. … die deze vooropstelt.
Deel 2. Inventarisatie van buurtsport in Vlaanderen
18 | Buurtsport in Vlaanderen
DOELSTELLINGEN Tabel 5: Welke hoofddoelstellingen worden nagestreefd met buurtsport? % (op 103) Het aanzetten tot sportdeelname 83,5 Het bereiken van een specifieke doelgroep 65,1 De doelgroep laten doorstromen naar sportclubs 59,2 Bevordering van sportieve waarden (fair play…) 55,3 Kennismaking met één of meerdere sporttakken 50,5 Vergroten van de sportieve kennis en inzichten 33,9 (spelregels…) Sociale integratie 27,2 Geen idee 2,9 Andere: zinvolle vrijetijdsbesteding (n=7), 23,3 samenbrengen en werken met mensen (n=5), sportieve opvang (n=2)…
n 86 67 61 57 52 35 28 3 24
De meeste steden en gemeenten met een buurtsportaanbod stellen via hun aanbod in buurtsport vooral sportstimulering voorop als doelstelling (zie tabel 5). Bij grotere gemeenten gaat de aandacht ook nog in belangrijke mate uit naar het bereiken van specifieke doelgroepen. Vooral steden en grotere gemeenten met een buurtsportaanbod streven daarnaast ook vaak sociale integratie van bepaalde doelgroepen na (vooral via de jeugd- en welzijnssector). Dergelijke effecten zijn echter moeilijk meetbaar. Vanuit de sportdiensten bestaat er een duidelijk streven naar doorstroming naar de georganiseerde sport. Opvallend is dat bijna alle ondervraagde gemeenten met een buurtsportaanbod menen dat zij hun vooropgestelde doelstellingen hetzij geheel, hetzij deels bereiken. Slechts één gemeente was van mening deze niet te bereiken. De meeste gemeenten zonder een buurtsportaanbod die (eventueel) wel in de toekomst een aanbod willen organiseren, geven aan zich vooral te zullen richten naar het aanzetten tot sportdeelname (57,9%), alsook de doelgroep (vooral ongeorganiseerde jeugdsporters) te laten doorstromen naar sportclubs (36,8%).
DOELGROEPEN Tabel 6: Naar welke doelgroep richt buurtsport zich? % (op 103) Kinderen (4 – 12 jaar) 95,2 Jongeren (13 – 18 jaar) 76,7 Senioren (50+) 24,3 Jongvolwassenen (19 – 24 jaar) 14,6 Volwassenen (25 – 49 jaar) 14,6
n 98 79 25 15 15
Veruit de meeste gemeenten met een aanbod geven aan zich in de eerste plaats te richten naar kinderen (4-12 jaar) (95,2%) (zie tabel 6). Ook jongeren (13-18 jaar) worden vaak als doelgroep vooropgesteld (76,7%). Senioren (50+) worden in ongeveer één vierde van de gevallen specifiek vermeld (24,3%). Weinig gemeenten richten zich specifiek naar de groep (jong)volwassenen tussen 18 en 50 jaar. Tabel 7: Waar worden deelnemers voor buurtsport gerekruteerd? % (op 103) n School 76,7 79 Rechtstreeks contact met de doelgroep 45,6 47 op straat, in de wijk… Via jeugdwerkingen (jeugdhuizen…) 41,8 43 Via andere gemeentelijke diensten 28,2 29 (integratiediensten, migrantencentra…) Via buurtwerking (straathoekwerking, 28,2 29 wijkcomités…) Via thuisbezoeken 5,8 6 Andere: via sportclubs (n=3), 12,6 13 mond-tot-mond reclame… In de meerderheid van de ondervraagde gemeenten met een buurtsportaanbod (76,7%), worden de deelnemers voor buurtsport vooral gerekruteerd via de school (zie tabel 7). Dit is vooral het geval bij de kleinere gemeenten. In de steden en grotere gemeenten met een buurtsportaanbod worden de deelnemers dan weer eerder gerekruteerd hetzij via rechtstreekse contacten op straat, hetzij via jeugd- en buurtwerkingen. Ruim één derde van de ondervraagde gemeenten met een buurtsportaanbod (36,9%) geeft aan zich vooral te richten naar ongeorganiseerde sporters. Hierbij wordt gesteld dat individuen (vooral jongeren) die anders weinig participeren aan de (georganiseerde) sport, via een laagdrempelig sportaanbod in de buurt of wijk mogelijkheden kunnen krijgen om te sporten. Daarnaast gaf nog bijna één derde (31,1%) aan zich vooral te richten naar allochtonen. In steden en grotere gemeenten richt men zich in verhouding meer naar kansarmen. Meer dan de helft van de ondervraagde gemeenten met een buurtsportaanbod (57,3%) geeft aan dat de deelnemers volgens hen geen drempels ervaren om deel te nemen aan het buurtsportaanbod. Ruim één derde van de gemeenten (39,8%) stelt dat de deelnemers toch drempels ervaren. Wel geven de meeste gemeenten aan dat, in vergelijking met het reguliere aanbod, er minder drempels bij de deelnemers te bespeuren zijn. De drempels voor het buurtsportaanbod probeert men vooral via aangepaste promotie weg te werken. Grotere steden ervaren bovendien meer drempels tot deelname vanwege de doelgroep, wat wellicht te verwachten was omdat het hier vaker gaat om moeilijk te bereiken groepen.
COMMUNICATIE Tabel 8: Op welke wijze wordt buurtsport gepromoot? % (op 103) Folders/brochures 85,4 Aankondiging in geschreven pers 59,2 Flyers/strooibriefjes 57,3 Posters/affiches 51,4 Internet 46,6 Contacten op straat 45,6 Gerichte mailing aan de deelnemers via post 38,8 Gerichte mailing aan de deelnemers via e-mail 13,6 Andere: scholen (n=9), 18,4 gemeentelijk infoblad (n=5)…
n 88 61 59 53 48 47 40 14 19
In de meeste gemeenten met een buurtsportaanbod (85,4%) gebeurt de promotie van buurtsport via folders en brochures (zie tabel 8). Opnieuw blijkt dat bij de grotere gemeenten en steden de contacten op straat belangrijker zijn dan bij kleinere gemeenten.
ACCOMMODATIE EN MATERIAAL Tabel 9: In welke accommodatie vindt buurtsport plaats? % (op 103) n Indoor 57,3 59 Sporthal 45,6 47 (Sport)accommodatie op school 29,1 30 Zwembad 19,4 20 Fitness-/wellnesscentrum 7,7 8 Andere: o.a. sportloods, sportschuur, manège, 11,6 12 lokaal van bijv. parochiecentrum, buurthuis of ontmoetingscentrum Outdoor 58,2 60 Plein 53,4 19 Park 18,4 19 Speelstraat 18,4 19 Skatepark 18,4 19 Andere: o.a. outdoor-sportterrein (beheerd 13,6 14 door de gemeente en/of lokale sportclubs), recreatiedomein, straat, speeltuin, wandelweg Er bestaat een grote variatie in de soort accommodatie waarvan gebruik wordt gemaakt bij de organisatie van buurtsport (zie tabel 9). Het gaat hierbij ongeveer in gelijke mate over indoor- (57,3%) en outdoor-infrastructuur (58,2%). Bij de indoor-accommodatie gaat het dan in de eerste plaats over sporthallen (45,6%). Meer dan de helft van de outdoor-activiteiten (53,4%) vindt plaats op een plein. Er wordt vooral gebruik gemaakt van eigen accommodatie (92,2%). Daarbuiten maakt nog minder dan één derde van de
ondervraagde gemeenten (29,1%) gebruik van andere accommodatie (vooral dan non-profit). De meeste gemeenten met een buurtsportaanbod (88,4%) maken ook gebruik van eigen sport- en spelmateriaal, dat veelal specifiek voor buurtsport werd aangekocht (vooral dan in de grotere gemeenten en steden). Slechts in iets meer dan één vierde van de gemeenten (27,1%) wordt daarbij ook nog materiaal gehuurd bij andere organisaties of diensten.
SAMENWERKING In bijna alle ondervraagde gemeenten met een buurtsportaanbod (90,3%) wordt er samengewerkt met andere (lokale) diensten of organisaties. Er is ook een groeiende trend tot samenwerking (vooral dan in de steden). Toch is volgens de bevraagden (meer) uitwisseling van knowhow tussen bijvoorbeeld de sport- en jeugddienst van de desbetreffende stad of gemeente, alsook (meer) overleg met andere actoren uit de buurt (zoals sport-, jeugd-, welzijns- en onderwijssector) wenselijk. Uit de gegevens blijkt verder dat er (met uitzondering van het aanleveren van lesgevers) een lage betrokkenheid bestaat vanwege sportclubs bij het lokale buurtsportaanbod.
PERSONEEL Vooral sportfunctionarissen zijn betrokken bij de organisatie van buurtsport. Zij zijn vooral bezig met de organisatie en de coördinatie van de activiteiten. Meer dan de helft daarvan (59,0%) geeft aan tot maximum één vierde van de tijd te besteden aan buurtsport. Daarnaast gaat het over een grote variatie van andere medewerkers (sportpromotor, monitor, jeugdconsulent, jeugdwerker, vrijwilliger, gemeentedienst-medewerker, buurtwerker, Vlabus-lesgever, stagiair, clubtrainer, …). Met uitzondering van de sportpromotor (die ook vooral met organisatie en coördinatie bezig is), zijn de meeste van deze medewerkers in de eerste plaats op het uitvoerend vlak bezig. Hun gemiddelde tijdsbesteding met betrekking tot buurtsport ligt evenwel hoger dan die van de sportfunctionaris. Vooral personeelstekort (ook het vinden van vrijwilligers) en tijdsgebrek (ook het hebben van andere prioriteiten) zijn knelpunten die vernoemd worden bij organiserende gemeenten. Belangrijk is om ook op te merken dat dit eveneens redenen zijn die niet- of vroeger organiserende gemeenten opnoemen voor het niet (meer) aanbieden van buurtsportactiviteiten. Kleinere gemeenten zien bovendien meer problemen rond het vinden van voldoende personeel of vrijwilligers. Opmerkelijk is ook dat steden en grotere gemeenten met een buurtsportaanbod minder een gebrek aan financiële middelen meldden.
Deel 2. Inventarisatie van buurtsport in Vlaanderen
Buurtsport in vlaanderen | 19
Deel 2. Inventarisatie van buurtsport in Vlaanderen
20 | Buurtsport in Vlaanderen
BENAMING Er is geen éénduidigheid met betrekking tot de benaming ‘buurtsport’. De grote variatie aan onder andere soort (sportkampen, sportacademies…) en niveau van activiteiten (vooral initiatie en recreatie maar ook competitie) maakt wellicht een duidelijke begripsafbakening van buurtsport moeilijk. Vele activiteiten (met uitzondering van het aanbod in steden en grotere gemeenten) worden bovendien vaak anders benoemd dan ‘buurtsport’. Men spreekt dan ondermeer van speelpleinwerking, sportacademie, pleintjesbasket, sportsprokkels, grabbelpas, …
BEGELEIDING Tabel 10: Is er een specifiek verschil in aanpak qua begeleiding van het aanbod in buurtsport? % (op 103) Ja 43,7 Neen 33,4 Geen idee 17,5 Geen antwoord 4,8
Tabel 13: Is het noodzakelijk om de kwaliteit van de buurtsportmonitoren (nog) te verbeteren? % (op 103) Ja 61,2 Geen idee 22,3 Neen 13,6 Geen antwoord 2,9
n 63 23 14 3
Bijna twee derden van de ondervraagde gemeenten met een buurtsportaanbod (61,2%) acht het noodzakelijk om de kwaliteit van de buurtsportmonitoren binnen de eigen gemeente (nog) te verbeteren (zie tabel 13). n 45 35 18 5
Een beduidend aantal van de ondervraagde gemeenten met een buurtsportaanbod (43,7%) stelt dat er een specifiek verschil is in de aanpak van de begeleiding van het buurtsportaanbod in vergelijking tot andere sportactiviteiten (zie tabel 10). Het gaat hier dan vooral over een meer flexibele aanpak en meer en duidelijke afspraken. Tevens ziet nog meer dan één derde (39,8%) een verschil qua organisatie van het aanbod van buurtsport (zie tabel 11). Hier betreft het dan opnieuw vooral een meer flexibele aanpak. Zowel qua begeleiding als qua organisatie blijken de verschillen groter te zijn bij steden en grotere gemeenten. Tabel 11: Is er een specifiek verschil in aanpak qua organisatie van het aanbod in buurtsport? % (op 103) Ja 39,8 Neen 34,9 Geen idee 8,7 Geen antwoord 16,5
groep zelf (zie tabel 12). Maar in de meeste steden en gemeenten (63,1%) bestaat er momenteel dus geen doorstroming vanuit de doelgroep zelf. Nochtans geeft één derde van deze laatste groep evenwel expliciet aan dit toch als doelstelling voorop te stellen.
n 41 36 9 17
Tabel 12: Zijn er buurtsportbegeleiders die doorstroomden vanuit de doelgroep zelf? % (op 103) n Neen 63,1 65 Ja 35,9 37 Geen antwoord 0,9 1 Ongeveer één derde van de ondervraagde gemeenten met een buurtsportaanbod (35,9%) geeft aan dat er bij hen momenteel buurtsportbegeleiders zijn die doorstroomden vanuit de doel-
Tabel 14: In welke zin is het noodzakelijk om de kwaliteit van de monitoren te verbeteren? % (op 63) n Omgaan met specifieke doelgroepen 36,5 23 Pedagogisch/didactisch 28,6 18 Sporttechnisch 15,8 10 Kennis van organisatie, eventmanagement 14,3 9 Andere: procesmatig leren denken… 11,1 7 Geen antwoord 1,6 1 Men is vooral van mening dat de monitoren beter moeten leren omgaan met specifieke doelgroepen (zie tabel 14). De Vlaamse Trainersschool en de opleidingsinstituten LO zouden daarbij een belangrijke rol te vervullen hebben (zie tabel 15). Tabel 15: Welke organisaties spelen hierbij een rol? % (op 63) n Vlaamse Trainersschool (Bloso-VTS) 50,0 33 Opleidingsinstituten in de Lichamelijke 40,9 27 Opvoeding (universiteiten en hogescholen) Sportfederaties 9,1 6 Andere: ISB (n=2), BuurtSport-secretariaat, 21,1 14 sportregio, SVS, Vlabus, Vlaamse Dienst Speelpleinwerking, vormingsorganisaties uit het jeugdwerk…
FINANCIERING Er bestaat een grote variatie aan financieringsbronnen voor buurtsportactiviteiten. Iets meer dan de helft van de ondervraagde gemeenten met een buurtsportaanbod geeft aan hiervoor gebruik te maken van reguliere middelen via de begrotingsartikels sport (56,3%) en/of jeugd (54,4%). Vooral de kleinere gemeenten maken gebruik van de reguliere begroting sport.
Deel 2. Inventarisatie van buurtsport in Vlaanderen
Buurtsport in vlaanderen | 21
Tevens blijkt dat vooral middelen via de sportbegroting worden aangewend als de sportdienst betrokken is als organisator van buurtsport. Als de jeugddienst instaat voor de organisatie dan worden de middelen zowel vanuit sport als vanuit jeugd gebruikt. Ruim één derde van de gemeenten (39,8%) haalt bovendien ook inkomsten uit deelnamegelden. Hier ook gaat het dan vooral over kleinere gemeenten. Ook de (toenmalige) jeugdsportcontracten zorgden in 27,2% van de gevallen voor een deel van de financiering van buurtsportactiviteiten. Hierbij ging het dan over jeugdsportinitiatieven waar buurtsport deel van uitmaakte. Tenslotte kan gesteld worden dat hoe groter de gemeente is, hoe diverser de financieringsbronnen zijn.
EFFECTEN Tabel 16: Zijn er effecten door het buurtsportaanbod? % (op 103) Ja 43,7 Indien ja, welke effecten ervaart u? - Sociale integratie/cohesie 35,5 - Verhoging sportparticipatie 31,1 - Ledenverhoging bij sportclubs 17,8 - Positieve reacties/waardering 15,5 - Beter contact met de doelgroep 13,3 - Minder spanningen in de wijk 11,1 - Andere: meer samenwerking, 22,2 imagoverbetering van de doelgroep, ontstaan van nieuwe clubs… Geen idee 34,0 Neen 17,5 Geen antwoord 4,8
n 45 16 14 8 7 6 5 10
35 18 5
Iets minder dan de helft van de ondervraagde gemeenten met een buurtsportaanbod (43,7%) geeft aan bepaalde effecten te ervaren door het buurtsportaanbod (zie tabel 16). Hierbij gaat het dan in de eerste plaats om sociale integratie en verhoging van de sportparticipatie. Deze effecten blijken vooral bij steden meer ervaren te worden. Opvallend is dat één derde van de gemeenten (34,0%) aangeeft geen idee te hebben of er effecten zijn. Omdat hierbij niet expliciet werd gevraagd waarop hun antwoorden gebaseerd zijn, dienen deze gegevens met de nodige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd.
SITUERING IN HET SPORTBELEID Tabel 17: Is het wenselijk om buurtsport als een vast onderdeel te gaan beschouwen binnen het Vlaams sportbeleid? % (op 103) n Ja 68,9 71 Geen idee 22,3 23 Neen 8,7 9
Ruim twee derden van de gemeenten met een buurtsportaanbod (68,9%) achten het wenselijk om buurtsport als een vast onderdeel binnen het Vlaams sportbeleid te gaan beschouwen. Ongeveer één vijfde (22,3%) geeft aan geen idee hierover te hebben (zie tabel 17). De helft van de gemeenten zonder een buurtsportaanbod (51,1%) acht dit wenselijk. Eén derde van deze gemeenten (34,6%) stelt dan weer hierover geen idee te hebben. Door bijna alle ondervraagde gemeenten wordt gesteld dat er nood is aan een decretale verankering van buurtsport binnen het lokaal sportbeleid. De meerderheid van de ondervraagde gemeenten met en ook zonder een buurtsportaanbod ziet een belangrijke rol weggelegd voor de gemeenten en de gemeentelijke sportdienst in het aanbieden van buurtsport. Hierbij situeert men vooral buurtsport binnen het sport voor allenbeleid. Men geeft aan dat om dit te realiseren er een nood is aan een structurele financiële ondersteuning (met eventuele bijkomende projectmatige subsidies) en bijgevolg een decretale verankering van buurtsport in het lokaal sportbeleid. Deze wens is duidelijker aanwezig bij de grotere gemeenten en steden.
Deel 3.
Buurtsport gesitueerd
De meeste gemeenten met en zonder een buurtsportaanbod duiden op de noodzaak van een overkoepelende structuur voor buurtsport. Men ziet hierbij voor het BuurtSport-secretariaat vooral een rol weggelegd op vlak van inhoudelijke, financiële, promotionele en beleidsvoorbereidende ondersteuning. Uit de gegevens van zowel de bevraging van de gemeenten als van de bevoorrechte getuigen blijkt duidelijk dat buurtsport in Vlaanderen stilaan een begrip is geworden omwille van het feit dat het in één of andere vorm in een stijgend aantal gemeenten wordt georganiseerd. Velen zijn dan ook overtuigd dat buurtsport een plaats verdient in een lokaal sportbeleid. Daarnaast blijkt duidelijk uit deze studie dat er nood is aan een begripsverheldering betreffende buurtsport. De term ‘buurtsport’ wordt in Vlaanderen immers vaak beschouwd als een fenomeen dat zich vooral situeert binnen grotere steden en waarbij men in hoofdzaak sport aanwendt als een middel tot sociale integratie van maatschappelijk kwetsbare jeugd. Uit de resultaten van de studie blijkt evenwel dat buurtsport in elke soort gemeente kan voorkomen en dat er een grote variatie bestaat met betrekking tot de soort en het niveau van de activiteiten die onder de noemer van buurtsport kunnen worden gerekend. In dit deel wordt dan ook getracht om het begrip buurtsport af te bakenen en te situeren. Dit doen we aan de hand van zowel literatuur als van gegevens van het inventariserend onderzoek. Eerst en vooral worden nu een aantal modellen (of verschijningsvormen) van buurtsport beschreven. Hoewel deze modellen beschreven werden op basis van onderzoek uit Nederland, blijkt duidelijk dat deze ook relevant zijn voor de situatie in Vlaanderen. Vervolgens zullen diverse soorten buurtsportmedewerkers worden besproken.
BUURTSPORTMODELLEN Verdeuzeldonk (1985) geeft aan dat er twee vormen van buurtsport in de praktijk voorkomen. Het gaat hierbij over ‘open’ en ‘gesloten’ buurtsport. Bij open buurtsport is iedereen welkom en gaat het veelal om vakantie- en jeugdinstuiven. Bij gesloten buurtsport gaat het daarentegen vooral om specifieke projecten opgezet met buurthuizen en scholen en gericht naar bepaalde groepen. Pouw en Daniels (2001) kwamen na hun inventariserend onderzoek van buurtsport in een aantal Nederlandse gemeenten dan weer tot drie verschijningsvormen of modellen die blijken voor te komen in de praktijk: (1) het participatiemodel (‘P-model’); (2) het doelgroepenmodel (‘D-model’) en (3) het integraliteitsmodel (‘I-model’). Deze modellen worden hieronder kort toegelicht.
Participatiemodel (‘P-model’) In het sportparticipatiemodel wordt sport vooral als ‘doel’ beschouwd. De doelen voor buurtsport worden hier geformu-
Deel 3. Buurtsport gesitueerd
Buurtsport in vlaanderen | 23
leerd op het vlak van de sport zelf. Men richt zich in dit model niet enkel tot bepaalde buurten of wijken, maar tot de gehele bevolking. Het is de bedoeling dat zowel jong als oud worden aangesproken tot sportdeelname. Buurtsport is actief op gemeentelijk niveau en de sportdienst heeft hier een belangrijke uitvoerende functie. Samenwerking met verenigingen en scholen is mogelijk maar niet noodzakelijk. Pleinen zijn de belangrijkste ‘werk’plaatsen waar buurtsportactiviteiten plaatsvinden, waardoor het voor iedereen toegankelijk is. Dit model zou vooral van toepassing zijn voor kleine gemeenten zonder probleemwijken en –groepen. PARTICIPATIEMODEL f Doelstelling: zoveel mogelijk mensen aanzetten tot sport (en spel of beweging). Sport als doel. f Doelgroep: brede bevolking, met accent op de niet- tot matig-actieven. f Niveau: alle steden en gemeenten. f Actoren: gemeentelijke sportdienst (uitvoerend) in samenwerking met clubs, scholen, buurtwerkingen, … f Actieveld: reguliere sportinfrastructuur, openbare pleinen. f Aanbod: globaal, gevarieerde programmatie.
Doelgroepenmodel (‘D-model’) In het doelgroepenmodel wordt sport niet enkel als een doel, maar ook als een ‘middel’ beschouwd. Sport wordt dan gezien als een middel tot welzijnsbevordering. De aandacht in dit model gaat dan voornamelijk uit naar achterstandsgroepen. Het is een meer gesloten model dat zich richt naar bepaalde wijken en waarbij veelal gebruik wordt gemaakt van infrastructuur die dan op bepaalde momenten niet voor iedereen toegankelijk is. Men wil zowel reeds bestaande sportinitiatieven coördineren als zelf activiteiten organiseren en uitvoeren. Samenwerking met verenigingen en scholen is, net zoals bij het sportparticipatiemodel, eventueel gewenst maar
Deel 3. Buurtsport gesitueerd
24 | Buurtsport in Vlaanderen
niet noodzakelijk. Het ‘doelgroepenmodel’ is vooral van toepassing in gemeenten waar problemen beginnen te ontstaan (zoals ondermeer met betrekking tot kleine criminaliteit, sociale achterstelling, …). Omdat men zich binnen dit model richt naar doelgroepen, is het aanbod ook meer specifiek. DOELGROEPENMODEL f Doelstelling: wegwerken van achterstelling in sportdeelname. Sport als doel en als middel. f Doelgroep: sportkansarmen (senioren, allochtonen, …). f Niveau: steden en gemeenten met beginnende problemen. f Actoren: gemeentelijke sportdienst (coördinatie van bestaande sportinitiatieven; organisatie en uitvoering van nieuwe sportinitiatieven) in samenwerking met buurtwerkingen, scholen, clubs… f Actieveld: ‘ontoegankelijke’ (reguliere) sportinfrastructuur, openbare pleinen… f Aanbod: aangepast aan doelgroep, meer specifiek.
Integraliteitsmodel (‘I-model’) Als derde en laatste model is er het integraliteitsmodel. Hierbij tracht men vooral problematische jongeren aan te spreken door overwegend trendgevoelige activiteiten en evenementen te organiseren. Men spreekt niet meer van ‘sport als doel’, maar enkel nog van ‘sport als middel’. Zoals de naam van het model reeds aangeeft, maakt men gebruik van een integrale aanpak. De organisatoren zorgen vooral voor de coördinatie van het sportbuurtwerk. Samenwerking met verenigingen en onderwijs is een voorwaarde. In vele gevallen situeert de werking zich binnen een school. De organisatoren richten zich naar één specifieke buurt binnen een grotere gemeente of stad waar de problemen duidelijk zichtbaar zijn. INTEGRALITEITSMODEL f Doelstelling: sport als middel. f Doelgroep: specifieke probleemgroepen. f Niveau: grote(re) steden of gemeenten met problematische wijken of buurten. f Actoren: gemeentelijke sportdienst (coördinerend) in samenwerking met scholen, welzijnssector, zelforganisaties, clubs… f Actieveld: buurtscholen, pleintjes, sportloodsen… f Aanbod: specifiek; indien jongeren: voornamelijk trendgevoelig. Volgens Pouw en Daniels (2001) kiest elke beginnende gemeente of elke gemeente die buurtsport anders wil of moet organiseren op basis van een aantal elementen het meest geschikte model. Deze elementen hebben te maken met de grootte, doel-
stellingen en beschikbare budget van de gemeente alsook van de behoeften van de wijk of buurt (zie ook Mazure et al., 2004). Kleine gemeenten, die geen achterstandsbuurten hebben, waar nog geen of weinig probleemjongeren wonen en waar zich hooguit de eerste verschijnselen van ontgroening en vergrijzing voordoen, kunnen volstaan met het P-model. Er wordt gesuggereerd dat gemeenten waar zich de eerste maatschappelijke ontwikkelingen voordoen die leiden tot achterstandsbuurten, het best starten met het D-model en later eventueel kunnen overschakelen naar het I-model. De ietwat grotere gemeenten, die al enige tijd te maken hebben met achterstandsbuurten en de daarmee samenhangende problemen (zoals werkloosheid, verkrotting, vandalisme en criminaliteit), starten bij voorkeur met het I-model. Er wordt tevens nog gesteld dat elk model ook zijn voor- en nadelen heeft. Het P-model is relatief goedkoop, leidt snel tot activiteiten in de buurt, maar vraagt een goede begeleiding van de buurtsportwerker. Dit laatste omdat men de kans loopt dat de kwaliteit van het sport- en spelaanbod onvoldoende zal zijn of worden. Het D-model kan ook snel tot activiteiten in de buurt leiden. De kwaliteit van het aanbod kan wel meer gewaarborgd worden dan in het P-model, maar het is duurder. Het I-model als laatste biedt de grootste kans op een kwalitatief sterk aanbod en snelle veranderingen in het aanbod. Er is ook een betere sturing van de buurtsportwerkers op het werkterrein, meer samenwerking tussen de betrokken instanties, maar het kost de gemeente, volgens de auteurs, veel meer geld.
BUURTSPORTMEDEWERKERS Inzake de buurtsportmedewerker bestaat er geen vastomlijnd profiel (bijv. welzijnswerkers, ‘echte’ sportbuurtwerker…), alsook kan diens plaats in een organisatie verschillen (bijv. als buurtsport vooral een sociaal-maatschappelijk doel beoogt, dan zal deze buurtsportwerker veelal deel uitmaken van bijv. een welzijnsorganisatie in een wijk). Dit betekent met andere woorden, dat het profiel van de buurtsportwerker ondermeer afhankelijk zal zijn van het buurtsportmodel dat men voor ogen heeft (zie hoger). Ook het niveau waarop iemand zal werken (en dus de soort taken die men zal uitvoeren), zal hierin mee bepalend zijn. Pouw en Daniels (2001) merkten dan ook terecht op dat veel verwarring bestaat over de invulling van het profiel van de buurtsportwerker aangezien er immers meerdere soorten functies te vervullen zijn binnen een buurtsportproject. Zij opteerden dan ook voor een driedeling van typen van buurtsportwerkers, waarbij elk type een andere benaming heeft: 1. (buurt)sportmedewerker 2. (buurt)sportwerker 3. (buurt)sportcoördinator
Elk van deze types (of niveaus) vereist specifieke competenties. Daarenboven zullen deze competenties ook afhankelijk zijn van het buurtsportmodel (en dus ook de doelgroep en de doelstellingen).
1. Sportmedewerker Het eerste type (de sportmedewerker) houdt zich vooral bezig met het aanbieden en begeleiden van sport- en bewegingsactiviteiten. Dit type hoeft deze activiteiten niet zelf te organiseren, te plannen, te ontwikkelen, te bedenken of aan te passen aan de omstandigheden. Het is, met andere woorden, vooral een uitvoerende functie. Soms wordt dit type ook wel als ‘assistent buurtsportwerk’ aangeduid. In Vlaanderen wordt een dergelijk type eerder ‘buurtsportmonitor’ of ‘buurtsportanimator’ genoemd. Dit type heeft, naast een goede sporttechnische en –didactische bagage, ook een goede kennis en vertrouwdheid mét de doelgroep nodig. Het komt zelfs regelmatig voor dat men voor dit type ook probeert te recruteren uit de doelgroep zelf. Men moet immers een vrij goed zicht hebben op de leefsituatie van de doelgroep en zal aansluiting moeten vinden bij de interesses en ervaringen van de deelnemers zelf. Daeren (1994) stelt dat men bij de begeleiding van maatschappelijk kwetsbare jongeren, ondermeer op zoek moet gaan naar een ‘pedagogisch verantwoorde autoriteit’. Hiermee wordt benadrukt dat diegene die met deze jongeren werkt, een ‘persoonlijkheid’ moet zijn die stevig in zijn of haar schoenen staat en flink wat gezag uitstraalt. In de literatuur bestaan slechts een aantal werken die aandacht hebben voor de praktische beschrijving van de aan te bevelen methodische en didactische regels van het omgaan met de jeugd waarover het hier gaat (Boetes, Nieuwenhuys, & Schuitema, 1992; Franssen, 1982; Quensel, 1982). Samenvattend werden onder meer de volgende aandachtspunten met betrekking tot de begeleiding geformuleerd: f het stimuleren van een positief zelfbeeld door middel van het hanteren van een positieve aanpak waarbij wordt uitgegaan van datgene wat de jongeren reeds kennen of aankunnen; f het hanteren van een directe en open communicatiestijl, waarbij men zich niet gedraagt als een ideaal en alwetend voorbeeld; f het opbouwen van een vertrouwensrelatie waarbij vooral duidelijkheid en het hebben van een consequente houding als voornaamste eigenschappen worden aangegeven; f het zich richten tot alle jongeren; f het voortdurend motiveren, bijspringen en inspelen op onverwachte situaties; f het vooral praktisch werken zonder te veel te discussiëren;
f het benadrukken van een sfeer van gezelligheid en ontspanning; f het behouden van de eigen persoonlijkheid door zichzelf te blijven. Maar evenzeer voor andere doelgroepen is een aangepaste methodiek een belangrijke meerwaarde. Een specifieke opleiding is dan ook geen overbodige luxe.
2. Buurtsportwerker Het tweede type (de buurtsportwerker) houdt zich bezig met het ondersteunen bij en activeren tot het deelnemen aan sport- en bewegingsactiviteiten. Hij of zij ontwikkelt zelfstandig een sportaanbod dat aansluit bij de behoeften en de mogelijkheden van de doelgroep(en). Deze buurtsportwerker wordt hierin voor de uitvoering bijgestaan door de sportmedewerker. Het betreft hier dus een meer organisatorischuitvoerende functie. Bijvoorbeeld met betrekking tot de begeleiding van de doelgroep maatschappelijk kwetsbare jeugd, ziet Daeren (1994) hier vooral een profiel van ‘sportieve straatwerker’ die allerlei sportactiviteiten voor de jongeren uit de buurt organiseert, rekening houdend met de kenmerken van hun vrijetijdsbesteding (vrijblijvend, ongestructureerd en peergroup-georiënteerd) en de doorstroming van de jongeren stimuleert naar andere sportactiviteiten en sportclubs in de buurt. Tevens is dan volgens Daeren een goede kennis van de buurt vereist. Zo is het belangrijk dat men weet welke groepen er in de buurt wonen, hoe die zich tot elkaar verhouden, welke (sport)voorzieningen er in de buurt zijn, waar de ‘ontmoetingsplaatsen’ van de jongeren liggen en of er (sport)organisaties zijn waarmee men kan samenwerken. Als belangrijkste aanbevelingen voor de organisatie van activiteiten aan deze jongeren werden in de literatuur onder meer vermeld: f het aanbieden van groepsactiviteiten om meer sociale verantwoordelijkheid bij te brengen zoals leiderschap, teamwork, fair play, fysieke en verbale conflict-oplossing; f het verhogen van de zelfwerkzaamheid en het verantwoordelijkheidsgevoel door hen mee te betrekken bij de planning en organisatie van de activiteiten; f het aanbieden van voor hen volwaardige activiteiten waardoor ze zich niet belachelijk voelen; f het hanteren van spelregels die logisch voortvloeien uit de situatie (geen te kunstmatig ingevoerde beperkingen); f het aanbieden van uitdagende (statusbevestigende) en spannende activiteiten.
Deel 3. Buurtsport gesitueerd
Buurtsport in vlaanderen | 25
Deel 3. Buurtsport gesitueerd
26 | Buurtsport in Vlaanderen
KENMERKEN EN FUNCTIES VAN BUURTSPORT Baserend op het voorgaande kan worden gesteld dat buurtsport in vele gevallen kan worden weergegeven door de volgende drie kenmerken:
SPORT - BUURT - ONGEBONDENHEID Buurtsport gaat dus over ongebonden sporten op buurtniveau. Hierbij dient te worden opgemerkt dat:
De sportmedewerker houdt zich vooral bezig met het begeleiden van de activiteiten.
Hierbij werd ook meermaals aangegeven dat bepaalde sporten hiervoor beter in aanmerking komen dan andere. Het betreft hier dan meestal sporten die vrij uitdagend of ruw zijn. Dit zijn onder andere: voetbal, basketbal, rugby, vechtsporten (o.m. judo en karate), krachtsporten (o.m. bodybuilding en powerlifting), schietsporten en avontuursporten (o.m. kayakken en klimmen). Voor meisjes gaat het dan ondermeer over dans en fitness. Hoewel men ook hier kan stellen dat elke doelgroep een eigen specifieke aanpak op dit niveau vereist (bijv. allochtone vrouwen, senioren, informele groepen, mensen in armoede, …), kan men ook beroep doen op meer algemene (sport)organisatorische vaardigheden, bijvoorbeeld inzake planning en voorbereiding, uitvoering en evaluatie.
3. Sportcoördinator Tenslotte is er het derde type (de sportcoördinator) welke zich hoofdzakelijk bezighoudt met het realiseren van structuren en netwerken, het uitvoeren van beleids- en ondersteuningsprojecten, het bevorderen van samenwerking tussen organisaties en het voorlichten en adviseren van organisaties. Dit laatste type wordt soms ook wel in Vlaanderen de ‘buurtsportmanager’ of ‘buurtsportcoördinator’ genoemd. Naast een goede kennis van de werking van lokale beleidsorganen en diverse relevante organisaties, goede communicatie- en vergadertechnieken, en vertrouwd zijn met aspecten van beleidsvoorbeiding en –uitvoering, is een kennis van allerlei gemeentelijke administratieve en politieke geplogenheden vereist op dit niveau. Tot slot kan worden opgemerkt dat de praktijk leert dat in heel wat gevallen de drie types in elkaar overvloeien, waarbij meerdere taken door één persoon worden ingevuld.
f buurtsport primair kan beschouwd worden als een vorm van sportstimulering. In essentie is het dus de bedoeling om ook via buurtsport mensen aan het sporten te krijgen, indien mogelijk op een regelmatige basis. Secundair kunnen ook andere doelstellingen worden nagestreefd (o.m. sociale integratie). Sportieve doelstelingen staan dus vooraan. Buurtsport kan dan ook beschouwd worden als een onderdeel van een sport voor allen-beleid; f ongebondenheid niet noodzakelijkerwijs een algemene vrijblijvendheid impliceert. Hoewel er meestal geen formeel lidmaatschap vereist is om deel te nemen aan de activiteiten, is er toch vaak sprake van een vorm van betrokkenheid of binding vanwege de deelnemers met het programma, de organisatoren, de buurt, enz.. Het gaat veeleer over een ‘open’ engagement vanwege de deelnemers om zich wel of niet voor langere tijd te engageren in het aanbod. Het komt er dan ook op neer dat iedere deelnemer zelf mee zal kunnen bepalen tot hoever men zich zal willen engageren; f het buurtgerichte en open karakter drempelverlagend kan werken om ook die groepen aan te spreken die moeilijker de weg vinden naar het reeds bestaande sportaanbod; f het in essentie gaat over sport (geen bewegingsspel). Binnen de jeugdsector gaat het dan eerder over ‘(buurt)spel’; f ook andere dan de traditionele sporttakken kunnen behoren tot buurtsport (bijv. straatsporten zoals skate, BMX,…; taichi; minigolf;…); f deze activiteiten in de eerste plaats een recreatief karakter hebben. Echter, competitie is niet uitgesloten. Buurtsportactiviteiten kunnen dus op diverse niveaus en met diverse doelstellingen georganiseerd worden. Hierbij kan er net zo goed sprake zijn van een recreatieve als van een prestatiegerichte oriëntatie (bijv. stratenloop, pleinvoetbaltornooi, …); f de organisatiegraad, verschijningsvorm, activiteiten en methodische aanpak kunnen verschillen naargelang de doelgroep en specifieke eigenheid van de buurt of wijk,
gaande van het faciliteren van informele sportbeoefening voor zoveel mogelijk buurtbewoners (bijv. door de aanleg van toegankelijke buurtgebonden lichte sportinfrastructuur) tot een regelmatig georganiseerd aanbod van sportactiviteiten voor een specifieke doelgroep op buurtniveau (bijv. wekelijkse zwemlessen voor allochtone vrouwen). Dit impliceert dat de verschillende buurtsportmodellen (zie P-, D- en I-model) derhalve ook voorkomen; f de gemeentelijke sportdienst een vooraanstaande rol zal spelen in de organisatie van buurtsport.
FUNCTIES VAN BUURTSPORT Ter verdere situering kan hier nog worden verwezen naar Cas (2005) welke een aantal functies voor buurtsport opsomt. Het gaat hier dan meer bepaald over:
f het verzamelen en doorspelen van sportinformatie aan buurtbewoners (o.m. betreffende sportmogelijkheden in de wijk); f het bieden van service en ondersteuning (o.m. bij de aanvraag van startsubsidies door sportclubs in de wijk); f het aanbieden van een eigen activiteitenaanbod (o.m. wekelijks, éénmalig, vakantie); f het mee helpen realiseren van toegankelijke sportinfrastructuur (o.m. sportloodsen); f het werken aan innovatie (o.m. samenwerking met OCMW, oprichten van een sportinfopunt); f het mee formuleren van sportbeleidsadvies (o.m. via overleg met diverse lokale structuren).
Aangezien buurtsport steeds een organisatievorm vereist (minimaal kan dit het aanbieden en bekendmaken van voorzieningen betekenen), is het in wezen een vorm van georganiseerd sporten. Men kan het bijgevolg beschouwen als een vorm van ‘andersgeorganiseerd’ sporten. Zoals hoger reeds aangegeven, kan buurtsport ook georganiseerd worden in samenwerking met andere actoren (o.a. clubsport, schoolsport). Tevens kan de toeleiding naar (andere) vormen van georganiseerde sportbeoefening (o.m. bestaande of zelf op te richten sportclubs, commerciële sport…) een mogelijke doelstelling zijn, maar dit is niet noodzakelijk. Ook andere mogelijkheden kunnen blijven bestaan (bijv. verdere vrijblijvende deelname, deelname door (voormalige) clubsporters…). Figuur 4 maakt duidelijk hoe buurtsport te situeren is ten overstaan van de niet-georganiseerde (informele) en de formeel georganiseerde sport (clubsport, commerciële sport). Figuur 4: Situering van buurtsport Informeel of niet-georganiseerd
anders georganiseerd
formeel of georganiseerd
hf BUURTSPORT hf h
f
De korte dubbele pijlen geven aan dat er sprake kan zijn van een proces dat in twee richtingen kan verlopen. De linkse dubbele pijl tussen niet-georganiseerd en buurtsport wijst op het feit dat sommige niet-georganiseerde sporters de weg vinden naar buurtsport, terwijl eventueel anderen door buurtsport worden aangezet om verder op informele wijze (al of niet regelmatig) aan sport te gaan doen.
BUURTSPORT ALS ‘ANDERSGEORGANISEERDE’ SPORT
De rechtse dubbele pijl tussen buurtsport en georganiseerd duidt op diegenen die door buurtsport de weg vinden naar bijvoorbeeld clubsport en eventueel anderen die vanuit formele sportbeoefening (soms) de overstap maken naar buurtsport. Hierbij moet worden opgemerkt dat de dubbele pijlen geenszins betekenen dat deze verschuivingen een deelname aan meerdere sportorganisatievormen tegelijk uitsluit. Met andere woorden, het is niet omdat men bijvoorbeeld vanuit clubsport is gaan deelnemen aan buurtsportactiviteiten, dat men dan noodzakelijkerwijs niet meer zal deelnemen aan clubsport. Allerlei combinaties blijken immers voor te komen. Vandaar dan ook dat er stippellijnen (in plaats van volle lijnen) werden gezet tussen de drie organisatievormen.
Omdat buurtsport zich in de eerste plaats richt tot ongeorganiseerde sporters, zou men het, algemeen genomen, wellicht het best kunnen situeren op het raakvlak van niet-georganiseerde (informele) en georganiseerde (formele) sportbeoefening.
Tenslotte geeft de grote dubbele pijl onderaan weer dat buurtsport als een tussenstap niet voor iedereen nodig is en men dus bijvoorbeeld onmiddellijk van informeel of niet-georganiseerd sporten kan terechtkomen in formeel of georganiseerd sport-
Omwille van het feit dat deze functies werden geformuleerd met betrekking tot de buurtsportpraktijk in Antwerpen, kunnen deze moeilijk als algemeen geldend worden beschouwd. Wellicht zijn nog andere functies te vermelden en zal het gewicht dat aan de opgesomde functies wordt toegeschreven afhankelijk zijn van de buurtcontext, de lokale beleidskeuze en de beschikbare middelen.
Deel 3. Buurtsport gesitueerd
Buurtsport in vlaanderen | 27
Deel 3. Buurtsport gesitueerd
28 | Buurtsport in Vlaanderen
verband. Op die manier kan buurtsport vooral een mogelijkheid bieden om op een laagdrempelige manier met sport in contact te komen voor diegenen die niet via de reguliere sportpromotie worden aangesproken.
POSITIONERING Voor de begripsverheldering van buurtsport is het ook zinvol om het te positioneren ten overstaan van andere organisatievormen van sportbeoefening. Eerst en vooral zal buurtsport geplaatst worden ten overstaan van een aantal sportaanbieders: met name de traditioneel georganiseerde sport, de commerciële sport, sport op school, de jeugd- en de welzijnssector. Daarna wordt buurtsport schematisch gepositioneerd ten overstaan van andere sportcontexten.
Buurtsport en de traditioneel georganiseerde sport De link tussen buurt- en clubsport is belangrijk doch niet noodzakelijk. Buurtsport kan immers een alternatief zijn voor wie zich moeilijk kan vinden in het aanbod/aanpak van de sportverenigingen. Toch kan een samenwerking tussen buurtsport en clubs (uit de buurt) een meerwaarde bieden voor beiden. Voor clubs kan het recruteringsmogelijkheden bieden, terwijl buurtsport zou kunnen gebruik maken van de sporttechnische expertise van de clubs bij de begeleiding van hun activiteiten. Maar zoals blijkt uit de onderzoeksgegevens, is er momenteel slechts in geringe mate een samenwerking tussen buurtsportaanbieders en sportclubs. Momenteel is het echter niet duidelijk wat hiervoor de reden is. Ofwel zou dit te maken kunnen hebben met ‘niet kunnen’ (bijv. beperkingen inzake beschikbare medewerkers binnen de clubs, het soort aanbod, …), ofwel met ‘niet willen’ (bijv. omdat men zich als concurrenten beschouwt). Meer onderzoek hierover lijkt dan ook aangewezen. Men ziet vooral samenwerkingsmogelijkheden met meer recreatief gerichte sportclubs die zich meer kunnen kenmerken door onder andere een meer flexibele begeleiding, een meer open engagement vanwege de deelnemers en een grotere buurtbetrokkenheid, … Daarnaast is men van mening dat sportclubs de nodige ondersteuning moeten krijgen en gesensibiliseerd moeten worden om (beter en meer) samen te werken met buurtsportinitiatieven. Bijvoorbeeld ook de begeleiding van mensen die vanuit buurtsport naar de verenigingssport doorgroeien en de opvolging daarvan vereist een nauwe samenwerking.
te maken hebben met het verschil in doelstellingen die vanuit beide contexten nagestreefd worden (buurtsport: zo laagdrempelig mogelijk, ook vaak financieel; commerciële sport: winstgevend doel). Maar afhankelijk van de invulling van buurtsport (bijv. wanneer er gewerkt wordt volgens het participatiemodel, waar men zich richt op een groot deel van de buurtbewoners), kan een doorstroming en samenwerking tot de mogelijkheden behoren. Immers de basisdoelstelling, zoveel mogelijk mensen aan het sporten krijgen, geldt voor beiden.
Buurtsport en sport op school Momenteel is buurtsport eerder aanvullend ten overstaan van sport op school en bestaat er weinig directe samenwerking. Nochtans richten beiden zich tot het sportief stimuleren van jongeren tijdens de vrije tijd en buiten de schooluren. Hierbij kan verwezen worden naar mogelijkheden binnen de zogenaamde ‘BOS-driehoek’ (Buurt-Onderwijs-Sport), alsook naar het concept van de brede school. De brede school is gericht op de brede ontwikkeling van alle kinderen en jongeren door het ondersteunen en/of creëren van een brede leeren leefomgeving waarbinnen kinderen en jongeren een brede waaier aan leer- en leefervaringen kunnen opdoen. Hierbij wordt er een breed netwerk opgezet tussen organisaties uit verschillende sectoren die samen het leren en leven van kinderen en jongeren mee vormgeven. Het gaat hierbij ondermeer om ouders, scholen, culturele verenigingen, jeugdwerk, sportverenigingen, welzijnsinstellingen, opvanginitiatieven, buurtorganisaties, bedrijven en beroepsopleidingen. Belangrijke invalshoeken voor de kinderen en jongeren zijn: deelnemen, ontmoeten en oefenen. Het is duidelijk dat dit concept heel wat mogelijkheden biedt voor het betrekken van buurtsport in dit geheel.
Buurtsport en het sportaanbod vanuit de jeugdsector Van oudsher neemt spel en sport een belangrijke plaats in binnen de jeugdsector. Bijvoorbeeld binnen het jeugdwerk bieden heel wat jeugdorganisaties dan ook sportactiviteiten aan. Sinds de jaren ‘90 wordt in Vlaanderen ook binnen het jeugdwerk dat zich richt naar maatschappelijk kwetsbare jongeren in toenemende mate gebruik gemaakt van sport als een aangrijpingspunt om met deze doelgroep in contact te komen. Aangezien buurtsport binnen de grotere gemeenten en steden zich vaak ook richt op jeugd kan dit mogelijk als concurrentieel worden gezien. Aan de andere kant kan ook buurtsport wellicht jongeren aanspreken die geen interesse hebben voor het aanbod in de jeugdsector en aldus ook aanvullend hierop zijn. Ook hier is echter een optimale afstemming van elkaars aanbod en een mogelijke samenwerking sterk aan te bevelen.
Buurtsport en de commerciële sport Met uitzondering van initiaties in bepaalde sporttakken, is er momenteel weinig tot geen doorstroming vast te stellen vanuit buurtsport naar het commerciële sportaanbod. Dit zou vooral
Buurtsport en het sportaanbod vanuit de welzijnssector Het onderzoek toont aan dat het buurtsportaanbod vooral in steden vaak mee georganiseerd wordt vanuit de welzijnssector.
Deel 3. Buurtsport gesitueerd
Buurtsport in vlaanderen | 29
Het is in sommige gevallen zelfs één van de enige kanalen om zeer specifieke doelgroepen te bereiken (bijv. 4de wereld, asielzoekers, …). Buurtsport wordt dan vooral gezien als ondersteunend, bijvoorbeeld in het aanreiken van sportdeskundigheid en -voorzieningen. In dit verband kan ook verwezen worden naar het Koninklijk Besluit van 8 april 2003 dat een subsidie voorziet voor sociale, culturele en sportieve participatie van gebruikers van de OCMW-dienstverlening (Clé, 2005). Door middel van deze subsidies krijgt men de kans zich gratis of aan verminderde prijzen in te schrijven in een sportclub of een sportieve activiteit. Er is ook ondersteuning voor het bijwonen van sportwedstrijden en de aanschaf van sportmateriaal. Naast het situeren van buurtsport als een ‘overgangsgebied’ tussen informele en formele sportbeoefening, kan buurtsport ook schematisch gepositioneerd worden ten overstaan van andere sportcontexten (zie figuur 5). Buurtsport wordt hier gepositioneerd in een vierdeling waarbij één as gaat van ‘gesloten – formeel’ tot ‘open – informeel’ en de andere as van ‘recreatief’ tot ‘competitief’. Hieronder volgt een verklaring van deze uitersten.
Buurtsport heeft vaak een ongebonden karakter.
Gesloten – formeel Hier is de organisatie gekenmerkt door een aanbod dat is afgestemd op een specifieke groep deelnemers. Dit kan bijvoorbeeld gaan over aangesloten leden van een formele organisatie of structuur, maar het kan evenzeer betrekking hebben op een duidelijk te onderscheiden groep (bijv. leerlingen, allochtone vrouwen). Essentieel is dus dat de deelname aan de activiteiten niet voor iedereen toegankelijk is.
Open – informeel Kenmerkend hier is het ongebonden karakter van het aanbod. Het is een open en flexibel aanbod, waarbij de deelnemers eventueel een eigen inbreng kunnen hebben met betrekking tot de programmatie. Er is geen lidmaatschap vereist. Alle deelnemers zijn welkom en, omwille van het informele karakter, kunnen zich ten allen tijde ook terugtrekken. Toch moet hierbij wel worden opgemerkt dat het bereiken van specifieke doelgroepen niet alleen is voorbehouden voor een gesloten aanbod, maar ook kan binnen een open en informeel aanbod. Immers, de buurt waarin, alsook de soort activiteiten en de manier van begeleiding in een open en informeel aanbod kunnen er ook toe leiden dat bijvoorbeeld slechts één bepaalde doelgroep wordt aangesproken. Men zou het in dat laatste geval eventueel ‘half-open’ kunnen noemen.
Recreatief Het betreft hier zowel een aanbod van regelgebonden als nietregelgebonden activiteiten waarbij het spelelement, de eventuele sociale interacties, de ontspanning en een flexibele aanpak of begeleiding belangrijker zijn dan het uiteindelijke resultaat.
Competitief Centraal staat hier het competitie-element, waarbij activiteiten verlopen volgens duidelijk van tevoren bepaalde regels. De deelname aan deze activiteiten staat vooral in het teken van het zo goed mogelijk presteren en het verbeteren van de vaardigheden hierin. Binnen de aldus gevormde vierdeling kunnen nu diverse bestaande sportaanbieders worden gepositioneerd.
I. gesloten – formeel / recreatief Een voorbeeld binnen deze context is ondermeer te vinden binnen het commerciële aanbod, waarbij meestal recreatieve activiteiten aangeboden worden aan betalende leden. Door het aanbieden van recreatieve activiteiten blijft de drempel laag, terwijl het lidmaatschap ervoor zorgt dat deelnemers een minimum aantal keer zullen terugkeren.
II. gesloten – formeel / competitief Hier treft men ondermeer een belangrijk deel aan van het aanbod binnen de traditionele clubsport. Men richt zich enkel naar leden en werkt in vele gevallen op een competitieve basis. Omdat een (kleiner) deel van de sportclubs ook recreatieve activiteiten aanbiedt, kan een deel ook in het eerste kwadrant worden geplaatst. Een ander gelijkaardig voorbeeld treft men aan binnen de schoolsport. Het gesloten karakter wordt dan weliswaar niet gemaakt door te werken met leden, maar de toegankelijkheid is evenzeer beperkt omwille van het feit dat het aanbod enkel bestemd is voor schoolgaande jongeren. Ook binnen dit voorbeeld gaat het in de eerste plaats over een
Deel 3. Buurtsport gesitueerd
30 | Buurtsport in Vlaanderen
competitief aanbod, hoewel dus ook een (kleiner) deel gericht is op recreatieve beoefening.
bepaalde organisatie vereist is. Vaak beperkt het zich dan tot het vooraf (of zelfs ter plekke) registreren (mét of zonder betaling van deelnamegeld). Voorbeelden zijn hier ondermeer te vinden in de organisatie van een stratenloop en open competitie- of toernooivormen in trendy straatsporten (3-on-3 basket, panna-ringvoetbal, …).
III. open - informeel / recreatief Hier kan men als voorbeeld het sportaanbod binnen het jeugd- en welzijnswerk situeren. Het betreft hier een overwegend recreatief aanbod dat vrij toegankelijk is. Het wordt ook gekenmerkt door een flexibele aanpak van begeleiding en organisatie, waarbij deelnemers inspraakmogelijkheden hebben (o.m. met betrekking tot de programmatie binnen het aanbod). Hoewel men ook kan stellen dat er inspraak bestaat in het commerciële circuit (zie kwadrant I), vooral door middel van het creëren van een vraaggericht aanbod, gaat het in dat geval dan wel over een meer formele aanpak (bijv. via marktonderzoek).
Binnen dit geheel kan buurtsport vooral gesitueerd worden in het derde kwadrant (m.n. open – informeel / recreatief ). Het gaat in vele gevallen immers over zeer toegankelijke activiteiten waarbij de nadruk ligt op het recreatieve karakter. Toch bestaan er daarnaast nog andere verschijningsvormen van buurtsport. Zo kan men buurtsport onder een meer gesloten vorm aantreffen. Eerder werd al verwezen naar Verdeuzeldonk (1985) die het heeft over ‘open’ en ‘gesloten’ buurtsportwerk. Bij dit laatste gaat het dan vooral over een aanpak gericht naar specifieke doelgroepen (bijv. moslimmeisjes en –vrouwen). Men zou hierbij bovendien kunnen stellen dat naarmate men meer evolueert naar het ‘doelgroepen-‘ en het ‘integraliteits- of vernieuwingsmodel’, men meer te maken heeft met een gesloten vorm van buurtsport.
“... Er bestaat een duidelijke relatie tussen buurtsport en sport voor allen...”
IV. open - informeel / competitief
Uit het onderzoek blijkt eveneens nog dat buurtsport (weliswaar in mindere mate) ook op het competitieniveau wordt georganiseerd. Dit alles impliceert dus dat voorbeelden van buurtsport derhalve in elk van de vier kwadranten kunnen worden gevonden. Hieronder wordt dit aan de hand van voorbeelden geïllustreerd binnen elke kwadrant.
In dit 4de kwadrant liggen de voorbeelden wellicht minder voor de hand. Dit is waarschijnlijk te verklaren door het feit dat het competitief aanbod lange tijd vooral uitsluitend terug te vinden was binnen de traditioneel georganiseerde clubsport. Toch ziet men momenteel ook voorbeelden van andere (‘alternatieve’) organisatievormen waarbinnen een meer flexibele vorm van competitie-aanbod terug te vinden is. Het gaat hierbij dan vooral over een grotere toegankelijkheid voor potentiële deelnemers, waarbij geen lidmaatschap bij een
I. gesloten – formeel / recreatief: Het organiseren van een buurtsportaanbod van wekelijks damesturnen, badminton of tafeltennis in de wijk.
Figuur 5: Positionering van buurtsport ten overstaan van andere sportcontexten
I. gesloten – formeel / recreatief
II. gesloten – formeel / competitief traditionele clubsport
commerciële sport schoolsport
BUURTSPORT alternatieve competitie sport in jeugd- en welzijnswerk III. open – informeel / recreatief
IV. open – informeel / competitief
f Buurtsport is een onderdeel van sport voor allen omdat aan sportstimulering wordt gedaan en dit eveneens breed kan worden ingevuld (o.a. gericht naar alle leeftijden, verschillende organisatievormen, …). f Buurtsport is ook aanvullend op sport voor allen omdat men zich richt tot individuen die (nog) niet bereikt werden door de (georganiseerde) sport. Aldus is dit nog steeds sportstimulering, doch kan het verschillen van de reguliere methodiek en de aanpak. Via een buurtgerichte werking kunnen bepaalde doelgroepen gemakkelijker bereikt worden. Het aanvullend karakter kan eveneens blijken uit de specifieke doelstellingen naar sociale integratie die sommigen via hun buurtsportaanbod voor bepaalde doelgroepen wensen na te streven. Buurtsport richt zich naar diegenen die (nog) niet bereikt worden door de georganiseerde sport.
II. gesloten – formeel / competitief: Een buurtsportprogramma in samenwerking met scholen gericht op basketbalstimulering met toeleiding naar clubs.
III. open – informeel / recreatief: Deelname van buurtbewoners via buurtsport aan een sportinstuif.
IV. open – informeel / competitief: Organisatie van buurtsport van een pleinvoetbaltornooi met buurtploegen of deelname van buurtbewoners via buurtsport aan een recreatieloop van 5km. Volledigheidshalve moet nog gesteld worden dat de schematische voorstelling van de positionering van de hier besproken sportcontexten dient gezien te worden als een algemene indicatie, eerder dan als een exacte aanduiding. Concreet betekent dit ondermeer dat de grootte van de weergegeven kaders van elk van deze aanbieders wellicht geen weergave is van hun daadwerkelijke verhouding ten overstaan van elkaar. Tevens is de weergegeven grootte van de overlapping met andere kwadranten naar alle waarschijnlijkheid geen correcte voorstelling van de daadwerkelijke verhouding. Een meer exacte weergave is wellicht niet te maken aangezien het hier gaat over verzameltermen, waarbinnen heel wat variatie terug te vinden is. Tot slot kan er worden gekeken in welke mate buurtsport kan gepositioneerd worden ten overstaan van sport voor allen (of breedtesport) en ten overstaan van topsport.
Sport voor allen Er bestaat een duidelijke relatie tussen buurtsport en sport voor allen. Deze kan vanuit verschillende invalshoeken worden ingevuld:
Topsport De relatie tussen buurtsport en topsport is wellicht minder voor de hand liggend. Op het eerste zicht lijken het twee extremen te zijn die ver uit elkaar liggen. Toch kan men ook een relatie vaststellen tussen buurtsport en topsport. Opieuw kan men vertrekken van verschillende invalshoeken: f Buurtsport kan vanuit zijn mogelijke toeleidingsfunctie naar de traditioneel georganiseerde clubsport, eventueel voor sommigen een eerste stap betekenen in de sport om vandaar dan verder door te groeien. f Volgens sommigen (zoals Cas, 2005), kan topsport zelfs te situeren zijn binnen buurtsport. Hierbij werd expliciet verwezen naar een zaalvoetbalclub in Antwerpen, die beschouwd wordt als een buurtsportpraktijk in het jeugdwerk met maatschappelijk kwetsbare jeugd en die evolueerde tot topsport. De topsporters binnen deze club worden aanzien als bereikbare rolmodellen voor de jongere sporters die actief zijn in het jeugdwerk. “Sportieve resultaten zijn het doel, maar de roots van het jeugdwerk met sociaal maatschappelijk achtergestelde jongeren worden niet verloochend” (Cas, 2005, p.55). f Op een meer indirecte wijze kan hier nog worden verwezen naar initiatieven waarbij profvoetbalclubs gestimuleerd worden in het opnemen van hun maatschappelijke rol (o.m. door een grotere betrokkenheid met de buurt: bijv. Open Stadion Fonds in de schoot van de Koning Boudewijnstichting) (Van Hove, 2006). Geïnspireerd door buitenlandse voorbeelden (Engeland, Nederland) worden clubs aangezet om hun wervende kracht in te zetten als maatschappelijke hefboom binnen diverse domeinen (zoals onderwijs, gezondheid, vrije tijd, buurtopbouw, integratie, tewerkstelling, …). Hierbinnen liggen zeker ook mogelijkheden in het kader van buurtsport (bijv. met betrekking tot hun voorbeeldfunctie voor jongeren, openstellen van infrastructuur, betrokkenheid van trainers en spelers bij evenementen, …).
Deel 3. Buurtsport gesitueerd
Buurtsport in vlaanderen | 31
Deel 4.
Goede praktijken van buurtsport
Hieronder worden 10 ‘goede praktijken’ van buurtsport weergegeven, met name: Antwerpen, Evergem, Genk, Gent, Herent, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Ronse en Peterbos (= wijk in gemeente Anderlecht – Brussels Hoofdstedelijk Gewest). De keuze voor deze praktijken is gebaseerd op de specificiteit van elke case. Met andere woorden, elke praktijk die hier wordt beschreven, staat voor een bepaalde aanpak of organisatievorm en kan beschouwd worden als één specifiek voorbeeld, waarvan er in een aantal gevallen nog andere te vinden zijn. Zoals door de respectievelijke initiatiefnemers zelf wordt aangegeven, zijn ook deze goede praktijken nog voor verbetering vatbaar. De beschrijving van elke praktijk is op dezelfde manier opgebouwd: enkele algemene gegevens over de gemeente of buurt; specifieke kenmerken; effecten (zoals ervaren door de organisatoren); lessen geleerd en tips voor anderen. Het beschrijven van deze praktijkvoorbeelden heeft dan ook tot doel om enerzijds de diversiteit van organisatievormen van buurtsportinitiatieven te belichten en anderzijds meer achtergrondinformatie te geven over diverse aspecten van deze initiatieven. Enkele aandachtspunten worden alvast meegegeven: f De hier beschreven praktijken kunnen bijna allemaal wellicht het best gesitueerd worden in het D-model (doelgroepenmodel). Bij enkele gemeenten (bijv. Herent) gaat het dan wel over het stimuleren van sportparticipatie van een brede doelgroep (bijv. alle kinderen en jongeren). Daarnaast neigen enkele andere gemeenten meer naar het I-model (integraliteitsmodel) omwille van het feit dat men ondermeer een actieve betrokkenheid voorziet vanuit de welzijnssector of ook aandacht heeft voor opleidings- en tewerkstellingsmogelijkheden van de doelgroepen waarvoor men een aanbod organiseert (bijv. Peterbos, Mechelen, Kortrijk).
vrij laten (bijv. Gent). Ook met betrekking tot het al of niet betalen van deelnamegeld zijn er verschillen. Een constante is dan weer dat er in de meeste gevallen vooraf wel zeer duidelijke regels worden gesteld. f De alternatieve sportinfrastructuur (bijv. sportloodsen/sportschuur) wordt ondermeer gekenmerkt door het feit dat men enkel de basisvoorzieningen aanbiedt. Met andere woorden, de extra voorzieningen ontbreken meestal (zoals bijv. niet overal douches of geen tribunes). De zorg voor kwaliteit blijft evenwel duidelijk aanwezig (o.m. hygiëne, veiligheid). f Het activiteitenaanbod binnen de beschreven praktijkvoorbeelden is zeer divers. Daar waar sommige gemeenten eerder opteren voor één of enkele sporten (bijv. Evergem), kiezen anderen voor een brede waaier van sporttakken (bijv. Antwerpen, Gent). Met uitzondering van Herent (enkel tijdens de zomermaanden), organiseren de andere initiatieven hun aanbod bijna het hele jaar door. Ook bieden sommige gemeenten vooral traditionele (bal)sporten aan (bijv. Evergem, Peterbos), terwijl anderen zich dan weer in hoofdzaak richten naar nieuwere trends of avontuurlijke en uitdagende sporten (bijv. Kortrijk, Genk). f Wat de ontstaansgeschiedenis van deze voorbeelden betreft, kan worden vastgesteld dat een aantal hiervan zijn gegroeid vanuit (een vraag vanwege) de welzijnssector (bijv. Peterbos, Mechelen), terwijl één voorbeeld ontstond vanuit een individueel initiatief (Leuven). In de meeste gevallen wordt daarbij ook expliciet verwezen naar de stimulerende invloed van de campagne straatvoetbal (Koning Boudewijnstichting).
f In een aantal van de beschreven initiatieven is de regie van buurtsport in handen van de sportdienst (bijv. Leuven, Mechelen), terwijl in een aantal andere gemeenten het de jeugddienst is die de regie voert (bijv. Gent, Ronse). In deze laatste soort gemeenten wordt buurtsport dan beschouwd als een onderdeel van het jeugdbeleid en als dusdanig ook opgenomen in het lokaal jeugdwerkbeleidsplan1. Er kan worden opgemerkt dat er in een aantal van de beschreven praktijkvoorbeelden een verschuiving heeft voorgedaan van wie de regie in handen heeft (bijv. in Mechelen van welzijnsdienst naar sportdienst; in Antwerpen van jeugdwerk naar sportdienst). f In sommige gemeenten wordt voor bepaalde activiteiten wel gewerkt met verplichte inschrijvingen voor de deelnemers (bijv. Ronse, Peterbos), terwijl anderen dit meestal
Alternatieve sportinfrastructuur met enkele basisvoorzieningen.
1 Een stedelijke / gemeentelijke jeugddienst die een JWBP wou indienen voor de periode 2005-2007, moest 8 hoofdstukken uitwerken. Eén daarvan had als titel “toegankelijkheid”. De andere zijn: “Ondersteuning jeugdwerk”, “Kadervorming”, “Jeugdwerkinfrastructuur”, “Participatie en terugkoppeling”, “Communicatie en informatie”, “Geïntegreerd jeugdbeleid” en “Jeugdruimte”.
Deel 4. Goede praktijken van buurtsport
Buurtsport in vlaanderen | 33
34 | Buurtsport in Vlaanderen
ANTWERPEN
Sportloodsen als laagdrempelige overdekte sportinfrastructuur ALGEMEEN Antwerpen is als grootstad verdeeld in 9 districten: Antwerpen, Berchem, Berendrecht-ZandvlietLillo, Borgerhout, Deurne, Ekeren, Hoboken, Merksem en Wilrijk. De totale oppervlakte bedraagt 204,5 km2 en er wonen ongeveer 458.000 mensen. Daarvan is 74,7% autochtoon en 25,3% allochtoon. De laatste groep kan verdeeld worden in 12,8% zogenaamde nieuwe Belgen en 12,5% mensen met een vreemde nationaliteit.
Buurtsport in Antwerpen sinds 1990 Buurtsport Antwerpen kan ongetwijfeld beschouwd worden als de grootste buurtsportwerking in Vlaanderen. Het initiatief om in Antwerpen te starten met buurtsport dateert van 1990 en werd genomen door de jeugddienst. Toevallig was dat zeker niet, want er werd toen veel gesport in het jeugdwerk. Kenmerkend voor de startfase is dat buurtsport mogelijk werd gemaakt door projectmiddelen (van Impulsfonds voor Migrantenbeleid over Vlaams Fonds voor de Integratie van Kansarme Jongeren tot het Sociaal Impulsfonds). De sportdienst hield zich in die periode nog afzijdig, maar geleidelijk aan werden ze meer en meer betrokken bij de actieve werking. Ondertussen is het buurtsportprogramma uitgegroeid tot een volwaardig onderdeel van het lokaal sportbeleid, wat niet wegneemt dat buurtsport ook nu nog steeds met een groot aandeel projectmiddelen gerealiseerd wordt. Via het programma buurtsport: f wordt gewerkt aan sportstimulering in aandachtswijken, f is er een uitleendienst voor sportmateriaal, f worden sportmogelijkheden geboden via sportloodsen, f is er ondersteuning naar het jeugdwerk in functie van sportstimulering. Verschillende doelgroepen (jongeren en volwassenen) komen aan bod, er is een aanzienlijk personeelsbestand, een groot activiteitenaanbod en een diversiteit aan infrastructurele voorzieningen. Buurtsport Antwerpen valt onder de werking van de stedelijke vzw ‘Antwerpen Sportstad’. Deze vzw houdt zich vooral bezig met sportstimulering. De stedelijke sportdienst is dan weer vooral bezig met het beheer van de stedelijke sportinfrastruc-
2
tuur. Hoewel de vzw een aparte entiteit vormt, is er op het beleidsmatige niveau een structurele link met de sportdienst. Met betrekking tot de sportloodsen valt de gewone werking, promotie en beheer onder de vzw, terwijl de sportdienst de technische ondersteuning verzorgt. Omwille van de grootte is een volledige beschrijving van buurtsport Antwerpen een aparte publicatie waard. In 2005 verscheen dan ook een voortgangsrapport met als titel ‘Buurtsport scoort’2 (Cas, 2005). Hierin wordt een volledig overzicht gegeven van wat in Antwerpen allemaal gebeurt met betrekking tot buurtsport. Het rapport plaatst de huidige context en de werkvormen van buurtsport Antwerpen eveneens in het licht van de pioniersfase. Buurtsport in een grootstad zoals Antwerpen kan men moeilijk vergelijken met werkingen in andere Vlaamse steden en gemeenten. Dat neemt niet weg dat een aantal goede werkvormen wel kunnen vertaald worden op een kleinschaliger niveau. We pikken er als praktijkvoorbeeld in Antwerpen één onderdeel uit waar we dieper op in gaan, namelijk de zogenaamde ‘sportloodsen’.
Sportloodsen De eerste sportloods in Antwerpen (All Inn) is ontstaan uit het particulier initiatief. In het begin van de jaren ’90 stelden enkele jeugdwerkingen vast dat ze niet terecht konden in de stedelijke overdekte sportinfrastructuur omdat deze bijna altijd werd gebruikt door sportclubs. Naast het feit dat er te weinig sportoppervlakte was, bleek ook dat de organisatie van deze infrastructuur niet op maat was van semi-informele groepjes (zoals vaak het geval binnen het jeugdwerk). Van daaruit is dan het initiatief ontstaan om zelf sportinfrastructuur te bouwen.
‘Buurtsport scoort’ voortgangsrapport 2005 kan gratis gedownload worden op http://www.antwerpen.be/docs/Stad/Bedrijven/Cultuur_sport_recreatie/CS_Sport/Voortgangsrapport.pdf
Buurtsport in Vlaanderen | 35
ANTWERPEN Een sportloods kan omschreven worden als een overdekte ruimte waar op een laagdrempelige manier aan sport kan gedaan worden. Op een aantal punten is een sportloods te onderscheiden van een klassieke sporthal (zie verder). Buurtsport Antwerpen gelooft sterk in de meerwaarde die gecreëerd wordt door het oprichten van sportloodsen. Momenteel zijn er vijf sportloodsen in Antwerpen operationeel. De buurten waar de sportloodsen in Antwerpen te vinden zijn, werden niet toevallig gekozen. Vaak gaat het over aandachtswijken waar de sportinfrastructurele sportvoorzieningen beperkt zijn, of niet op maat van de behoeften van de buurt. 1. Antwerpen Noord: 24% van de bevolking is er jonger dan 18 jaar. De groep 18 tot 24-jarigen vertegenwoordigt er 10,1%. De groep 25 tot 39-jarigen is goed voor 24,7% van de bevolking. 50,9% is autochtoon, 49,1% is allochtoon (nieuwe Belgen en mensen met een vreemde nationaliteit). 23,3% van de 18 tot 64-jarigen is werkloos. In Antwerpen Noord vindt men twee sportloodsen: ‘Perrier’ en ‘All Inn’. 2. Oud Borgerhout: 27,5% van de bevolking is er jonger dan 18. De groep 18 tot 24-jarigen is goed voor 10,4%, terwijl de groep 25 tot en met 39-jarigen 22,7% vertegenwoordigt. Daarnaast leven er meer allochtonen dan autochtonen: respectievelijk 51,7% en 48,3%. In Oud Borgerhout treft men twee ‘minisportloodsen’ aan: met name ‘De Branderij’ en ‘’t Keerpunt’. 3. Oud Merksem: in vergelijking met de twee hoger beschreven wijken is Oud Merksem een oudere buurt. 20% van de bevolking is er jonger dan 18 jaar. De 18 tot en met 24-jarigen vertegenwoordigen er 8,8%. De groep 25 tot en met 39-jarigen beslaat 19,6% van de bevolking. In Oud Merksem is de minisportloods ‘Merksem Dok’ gelegen.
CONTACTGEGEVENS Buurtsport Antwerpen Viséstraat 1 2060 Antwerpen 03/270.31.30
Minisportloods ‘t Keerpunt Prins Leopoldstraat 51 2040 Borgerhout 03/270.01.90 Minisportloods Branderij
Perrierhal Viséstraat 1 2060 Antwerpen 03/270.31.30 Sporthal All Inn Slachthuislaan 44 2060 Antwerpen 03/226.54.83
(in samenwerking met Jeugd en Stad vzw)
Borgerhoutsestraat 34 2018 Antwerpen 03/272.30.73 Minisportloods Merksem Dok Emiel Lemineurstraat 72-74 2170 Merksem 03/666.30.41
Regie: vzw Antwerpen Sportstad / sportdienst f Personeelsinzet • In de twee grote sportloodsen (Perrier en All Inn) zijn samen 7 voltijdse medewerkers aan het werk. Zij worden betaald vanuit de sportdienst aangevuld met projectsubsidies. - Perrier: drie medewerkers - All Inn: drie medewerkers - Coördinatie: één medewerker • Vier jobstudenten worden ingeschakeld in sportloods All Inn. - Ze doen er dienst als zaalwachter en helpen er mee in de cafetaria. f Doelgroep Het buurtgebonden aspect is heel belangrijk: de sportloodsen worden voor het overgrote deel van de tijd gebruikt door mensen uit de buurt. Men richt zich dan ook prioritair tot alle bewoners en verenigingen uit de buurt. Er worden in principe geen langdurige verhuurovereenkomsten afgesloten. Clubs die dat toch willen verkrijgen, moeten openstaan voor buurtbewoners die van hun sport willen proeven. In Perrier is er bijvoorbeeld een vechtsportclub gevestigd die een reguliere werking heeft. Doordat er een garantie is voor de openheid van de werking, is er geen probleem om heel het jaar door te werken. Indien er nog plaats over is, komen ook reguliere sportclubs in aanmerking. f Doelstellingen • De algemene missie van buurtsport Antwerpen luidt: “Buurtsport Antwerpen wil meer mensen die op eigen kracht weinig of niet aan sporten toekomen, in hun buurt permanent laten sporten”. In buurtsport Antwerpen ligt het accent volledig op sport en dit op een heel laagdrempelige manier. Het is bedoeld voor mensen die anders niet zouden sporten. • De sportloodsen vormen één schakel in het geheel van initiatieven om deze missie te volbrengen: met name het voorzien van laagdrempelige en toegankelijke overdekte sportinfrastructurele voorzieningen voor bewoners en verenigingen uit de buurt. • Het creëren van een eigen aanbod van sportactiviteiten in een overdekte sportruimte. f Financiering • Sportloods Perrier - twee VTE zaalwachters: e 53.030,- vanuit de Stad Antwerpen - één VTE zaalwachter – sportanimator: ongeveer e 28.000,- vanuit het Europees programma Antwerpen Noord-Oost / doelstelling 2
36 | Buurtsport in Vlaanderen
ANTWERPEN zijn georganiseerd of waar ze steun verleenden en die worden niet doorverrekend. - Met de b 20.000,- kon de verwarming, de electriciteit en het water van Perrier net betaald worden.
Tafeltennissen in minisportloods Merksem Dok.
• Sportloods All Inn - Werking All-Inn: e 107.766,- uit het Stedenfonds 2005, met deze middelen worden de jobstudenten betaald. - één VTE zaalwachter: ongeveer e 28.000,- vanuit het Europees programma Antwerpen Noord-Oost / doelstelling 2 - Renovatie All-Inn: e 116.600,- vanuit het Europees programma Antwerpen Noord-Oost / doelstelling 2
f Promotie • Er is een specifieke folder over de sportloodsen. • Buurtsportmedewerkers uit de aandachtswijken (onderdeel 1 van het programma buurtsport) voeren promotie in de wijken: alle soorten formele en informele organisaties die zich richten naar de doelgroep worden bezocht waarbij de sportloodsen worden voorgesteld. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de buurthuizen, OCMW, andere verenigingen, Kind & Gezin, jeugdwerkingen, bewonersgroepen, … • Eigenlijk moeten de sportloodsen nog weinig gepromoot worden. Er wordt immers vaak in de buurt gepraat over de sportloodsen. Buurtbewoners die in aanraking gekomen zijn met de werking, praten erover op straat, in de winkel en motiveren anderen op die manier om een kijkje te komen nemen.
SPECIFIEKE KENMERKEN Een omschrijving van sportloodsen
• Minisportloodsen - De uitbatingskosten worden gedragen door de verantwoordelijke externe partner die hierbij ook de inkomsten van de minisportloods genereert. De Branderij: - Inrichting: e 157.044,- vanuit het Impulsfonds voor het Migrantenbeleid ’t Keerpunt en Merksem Dok: - Inrichting: e 63.310,- vanuit het Europees programma Antwerpen Noord-Oost / doelstelling 2 • Inkomsten uit verhuringen. Het prijzenbeleid: - Het bedrag dat voor het gebruik van een sportloods wordt gevraagd, is maximaal 5 euro per uur. Een uurtje badmintonnen bijvoorbeeld kost e 2,5, een zaalvoetbalterrein dan weer e 5,-. Deze prijzen zijn dezelfde als in de gewone stedelijke sporthallen. Op dat aspect is er dus bewust geen onderscheid gemaakt. Geld vragen geeft ook een stukje verantwoordelijkheid en dat werkt positief. De accommodatie gratis aanbieden wordt daarom niet als een goede optie beschouwd. Niemand maakt er trouwens een probleem van om te betalen. - Uit het verhuren van de terreinen ontving sportloods Perrier ongeveer b 20.000,-. Op 6 terreinen werden 19.290 uren sporten geregistreerd. Dat is ongeveer e 1,per uur. Bij de geregistreerde uren zijn ook de uren opgenomen van de activiteiten die door buurtsport zelf
Een sportloods kan men duidelijk onderscheiden van een klassieke sporthal. In Antwerpen betreft het in vele gevallen een omgebouwde bestaande overdekte ruimte (vb. opslagruimte, atelier, turnzaal….), welke men geschikt heeft gemaakt voor sportbeoefening. Zoals reeds eerder aangegeven, zijn de sportloodsen gesitueerd in specifieke aandachtswijken met een duidelijke nood aan sportinfrastructuur. Sportloodsen onderscheiden zich op een aantal punten van een klassieke sporthal: f Inrichting en uitrusting zijn op maat van de buurt, op maat van het buurtsportpubliek. De inrichting is meestal heel elementair opgevat. Zo zijn de meeste sportloodsen in Antwerpen niet aangepast aan officiële competitienormen voor zaalsporten. Bijvoorbeeld, met uitzondering van sportloods All Inn, bestaat de vloer uit geëgaliseerd beton. Niet overal zijn er douches en ook tribunes zijn niet aanwezig. f Bij de toewijzing van de beschikbare oppervlakte wordt prioriteit gegeven aan de buurt. De promotie van deze sportinfrastructuur is buurtgericht. f Daar waar een klassieke stedelijke sporthal een receptieve functie heeft (men ontvangt er sportieve klanten), wordt er in de sportloods ook een eigen aanbod op maat van de buurt georganiseerd en buurtsportwerkers gaan in de buurt reclame maken voor het invullen van de openstaande uren. De vraag wordt dus gestimuleerd.
Buurtsport in Vlaanderen | 37
ANTWERPEN f Reservaties zijn laagdrempelig. Er is geen administratieve rompslomp. f Sportloodsen spelen in op tijdelijke noden van clubs en organisaties. Bijvoorbeeld, wordt er om bepaalde redenen gedurende een langere periode niet gesport, dan dienen deze uren niet betaald te worden (mits op voorhand verwittigd, zodat deze uren kunnen hergebruikt worden).
“...Daar waar een klassieke stedelijke sporthal een receptieve functie heeft (men ontvangt er sportieve klanten), wordt er in de sportloods ook een eigen aanbod op maat van de buurt georganiseerd.”
De rol van de buurtsportwerkers Buurtsport Antwerpen maakt het onderscheid tussen drie profielen van medewerkers: f Buurtsportwerkers onderscheiden zich op het gebied van kennis van de buurt. Zij hebben sporttechnische bagage en hebben organisatietalent om sportieve evenementen en werkingen uit te bouwen. f Vervolgens zijn er buurtsportmonitoren waarvan de voornaamste kwaliteiten liggen op het vlak van het begeleiden en animeren van groepen. Zij dienen wel over sporttechnische bagage te beschikken. Zo werd bij het aanwerven van twee personeelsleden mondeling afgesproken dat ze de cursus ‘Bewegingsanimator’ van de Vlaamse Trainersschool zouden volgen. f De zaalwachters houden voornamelijk toezicht. Dat betekent dat ze gebruikers wijzen op hun verantwoordelijkheid met betrekking tot een correct gebruik van de zaal en het (sport)materiaal. Ze hebben een receptieve functie doordat ze contact hebben met de gebruikers bij het reserveren en betalen van een sportterrein. Goed kunnen communiceren is een belangrijke eigenschap. De buurtsportwerkers spelen in de aandachtswijken een belangrijke rol in de werking van sportloodsen. Zij brengen de partners in de wijk bij elkaar om het concept, prijssetting, wijze van beheer van de sportloodsen op één lijn te krijgen. Buurtsportwerkers zorgen voor de promotie in de wijk via hun netwerkcontacten en organiseren er eigen buurtsportactiviteiten. De medewerkers van de sportloodsen All Inn en Perrier, die door buurtsport Antwerpen zelf beheerd worden, werken vanuit een duidelijke sportinvalshoek, namelijk het beheren van
laagdrempelige sportinfrastructuur. Zij kennen de missie en uitgangspunten van het buurtsportprogramma en dragen die mee uit. Zij werken niet exclusief voor de aandachtswijk waar de respectievelijke sportloodsen gelegen zijn. Aan externe beheerders van de minisportloodsen wordt gevraagd om ook deze missie en uitgangspunten te onderschrijven. Zij kunnen echter ook vanuit eigen doelstellingen het beheer van de minisportloodsen uitbouwen. Een voorbeeld: het beheer van minisportloods Merksem Dok wordt opgenomen vanuit het stedelijk wijkontmoetingscentrum Merksem Dok. Dit betekent dat de minisportloods multifunctioneel gebruikt wordt voor buurtfeesten, tentoonstellingen, enz.
Mensen ‘au sérieux’ nemen impliceert kwaliteit én discipline Het publiek dat bereikt wordt, wil ‘au sérieux’ genomen worden. Dit betekent dat het aanbod en de voorzieningen kwalitatief in orde moeten zijn. Van de gebruiker wordt verwacht dat hij/zij respectvol omgaat met de infrastructuur, de medewerkers en andere gebruikers. Strikt de regels volgen, problemen uitpraten en eventueel sanctioneren is dan een noodzaak. Er wordt derhalve op toegekeken dat het er in de sportloodsen gedisciplineerd aan toe gaat. De huisregels staan duidelijk op papier en iedereen krijgt ze mee. De zaalwachters kijken toe op de naleving van deze regels.
Vijf sportloodsen Buurtsport Antwerpen staat in voor de dagelijkse werking en het beheer (programmatie, reservatie, e.d.) van de twee sportloodsen All Inn en Perrier. Het technische beheer en het onderhoud valt onder de stedelijke sportdienst. Voor de minisportloodsen ‘t Keerpunt, de Branderij en Merksem Dok werden samenwerkingsakkoorden afgesloten met externe partners, welke instaan voor de reservatie en het beheer. Buurtsportmedewerkers zorgen in de wijk voor promotie en organiseren in de minisportloodsen eigen activiteiten.
Sportloods All Inn (1.150m2, geopend in 1994) All Inn bestaat uit een overdekte hal, plus een buitenveld dat geschikt is voor veldvoetbal. De zaal wordt overwegend gebruikt voor balsporten (zoals o.m. zaal- en minivoetbal, basketbal, volleybal), maar deze kan ook gebruikt worden voor bijvoorbeeld badminton of tafeltennis. De Buurtontwikkelingsmaatschappij (BOM) nam het initiatief voor de bouw van de sportloods All Inn. Zij trad op als bouwheer met middelen uit het Europees Fonds voor Regionale Samenwerking. De belangrijkste gebruikers van de sportloods waren aanvankelijk mensen uit het jeugdwerk van heel Antwerpen. De link met de buurt was initieel niet aanwezig, met uitzondering van het gebruik door de buurtscholen. Het was een sportzaal voor het jeugdwerk. Sinds 2003 werd deze
38 | Buurtsport in Vlaanderen
ANTWERPEN
Sportloods All Inn.
Vechtsporten in sportloods Perrier.
sportloods (met inbegrip van de personeelsploeg) overgenomen door de stad Antwerpen. Op vraag van de initiatiefnemers vanuit het jeugdwerk werd de werking opgenomen in het buurtsportprogramma.
f Beheer: reservatie en facturatie.
In All Inn werken drie medewerkers die gezamenlijk volgende taken uitvoeren: f Onderhoud en kleine herstellingen. Door hen ermee te belasten, wil men ervoor zorgen dat ze de verantwoordelijkheid voor de netheid overbrengen op het publiek.
Minisportloods ’t Keerpunt (184m2, geopend in 2005) Deze minisportloods wordt vooral gebruikt voor basketbal, minivoetbal, badminton, turnen, vechtsporten en ropeskipping. De zaal is een gerenoveerde turnzaal van de vroegere technische school van Borgerhout. De school is nu een open leercentrum en vormde de ideale plaats voor de implanting van een sportloods.
f Beheer: reservatie en facturatie. Het direct contact met de gebruiker voorkomt misverstanden en misbruiken. f Een eigen activiteitenaanbod uitwerken. Hiervoor werken ze samen met de buurtsportmedewerker van AntwerpenNoord en met externe partners.
Sportloods Perrier (3.200 m2, geopend in 2003) De Perrier-sportloods, de grootste sportloods in Antwerpen, is een voormalige opslagplaats van drankproducent Perrier. Het omvat een zaalvoetbalveld, een basketveld, twee volleybalvelden, drie badmintonvelden en twee tatami’s. Door de uitgebreide mogelijkheden kunnen hier maandelijks gemiddeld meer dan 5.000 mensen sporten. Dit zijn zowel leden van allerhande sportgroeperingen, scholen, sociale organisaties (bv. De Overstap met jeugdige deliquenten, Protestants Sociaal Centrum,...), als buurtbewoners die een veld huren. De locatie en de diversiteit aan mogelijkheden en de specifieke manier van werken vanuit het buurtsportteam verklaart het succes bij een divers publiek. In Perrier zijn twee zaalwachters en een zaalwachter-sportanimator actief. Zij werken samen met de medewerker buurtsport in de aandachtswijken van Antwerpen-Noord. Men staat in voor: f Onderhoud.
Minisportloods ‘t Keerpunt.
Minisportloods De Branderij (180m2, geopend in 2005) De minisportloods De Branderij wordt vooral gebruikt voor dans, turnen, vechtsporten, fitness, tafeltennis, muurklimmen en bewegingsactiviteiten voor kleuters. Het is een omgebouwd atelier, gelegen in het stedelijk jeugdcentrum De Branderij. De sportinfrastructuur richt zich niet alleen tot de bezoekers van het jeugdcentrum, maar naar alle leeftijdsgroepen.
Minisportloods Merksem Dok (180m2, geopend in 2005) De minisportloods Merksem Dok wordt vooral gebruikt voor dans, turnen, vechtsporten, tafeltennis, badminton, ropeskipping, hockey, skaten en steps. De minisportloods maakt deel uit van een ruimer ontmoetingscentrum waar onder andere ook plaats is voor cultuur, vorming e.a.
Buurtsport in Vlaanderen | 39
ANTWERPEN
Hip Hop dansen in minisportloods De Branderij.
Minisportloods Merksem Dok.
EFFECTEN
LESSEN GELEERD
Door de aanwezigheid van de sportloodsen kunnen een heel aantal mensen, die anders niet aan bod komen, sporten in een overdekte infrastructuur. Een vrij aanzienlijk aantal personen vindt momenteel de weg naar één van de sportloodsen in Antwerpen. Het gaat hier over een wekelijks aantal van ongeveer 2.000 bezoekers per week in alle sportloodsen samen. De sportloods All Inn heeft een bezettingsgraad van 90% (vnl. voetbal, andere sporten iets minder), in de sportloods Perrier komen wekelijks 64 verenigingen op regelmatige basis sporten. De twee zaalvoetbalvelden hebben tussen 17 en 23u een bijna 100% bezettingsgraad. De sportloodsen bieden kansen voor verenigingen en individuen uit de buurt die anders geen onderdak vinden.
f Een lokale projectleider is essentieel, evenals een minimale personeelsomkadering. Er zijn minstens drie uitvoerende medewerkers per sportloods nodig die stevig aangestuurd worden door een projectleider:
f Door naast een receptieve functie een actieve functie op te nemen door het organiseren van eigen laagdrempelige sportactiviteiten wordt een bijkomende meerwaarde gerealiseerd. Door deelname van het doelpubliek aan deze activiteiten gaat er een nieuwe wereld open. Via deze laagdrempelige sportactiviteiten (bv. damesturnen, opstart van een netbalgroep met mensen die leven in armoede), krijgen mensen de smaak van het permanent sporten te pakken. Sommigen schrijven zich in bij een sportvereniging, anderen bouwen hun sociaal netwerk uit. Buurtsport organiseert een cursus leren fietsen voor volwassenen in de sportloods. Die mensen hebben leren fietsen en krijgen daardoor meer mogelijkheden omdat ze zich nu vlotter en verder kunnen verplaatsen. f De sportloodsen dragen bij tot een bewustwording van een creatiever hergebruik van (overdekte) ruimten voor sportdoeleinden en dit met beperkte financiële middelen. f Door vanuit de lokale overheid meer mogelijkheden te geven voor het laagdrempelig sporten op maat van buurtbewoners en verenigingen uit aandachtswijken wordt duidelijk gemaakt dat ook deze mensen belangrijk zijn in het stedelijk weefsel.
• Eén iemand coördineert en neemt de leiding. Deze persoon houdt het overzicht en kan zich administratief uit de slag trekken: verslagen, contactrapporten en dergelijke opmaken. • Iemand die de sportanimatie kan verzorgen en die permanentie en toezicht kan houden. Ideaal is een jeugdwerker die zich bijgeschoold heeft in sport. • Een derde staat in voor de uitvoerende taken naar bijvoorbeeld onderhoud toe. Deze persoon ondersteunt de andere twee medewerkers. Deze medewerkers werken als een team. Men moet communicatief zijn, de bezoekers pro-actief kunnen te woord staan, kunnen antwoorden op hun vragen. Van de 7 medewerkers die bij All Inn en Perrier werken zijn er 6 mensen van allochtone origine. En dat is niet toevallig. De grootste groep gebruikers zijn namelijk allochtonen. Dit is logisch gezien de ligging, doelstelling en de missie van de sportloodsen. f De sportloodsen worden professioneel beheerd. Er zijn geen vrijwilligers in het verhaal. Beroepskrachten zijn noodzakelijk omdat er dagelijks met de doelgroep moet kunnen gewerkt worden. f Contact tussen de verschillende loodsen is en blijft noodzakelijk. Er kan altijd geleerd worden van elkaar. f De mogelijkheden van de sportloodsen in functie van samenlevingsopbouw, gemeenschapsvorming, samenhorigheid, integratie,… zijn beperkt. Het bieden van sportmogelijkheden op maat blijft de eerste doelstelling.
40 | Buurtsport in Vlaanderen
A TIPS VAN ANTWERPEN “Laat geen bezoekers toe. Wie komt, die sport! Wie niet sport, mag buiten wachten.”
f Maak tijd voor informele contacten. Spreek de gebruikers aan, praat met hen over allerlei zaken. f Zorg dat er duidelijkheid is over het gedrag dat gewenst is in de sportloodsen. Het eigen personeel moet op eenzelfde manier reageren. Een eenvoudig, helder en haalbaar gebruikersreglement kan helpen om het publiek dat de sportloodsen bezoekt, voor te bereiden. Het is van belang dat dit de gebruikers bereikt. Communiceer de regels dan ook goed. De regels die voorgeschreven worden, moeten gecontroleerd worden. Indien er toch problemen ontstaan, reageer dan meteen en consequent. f In de meeste sportloodsen zijn geen douches voorzien. Vaak is dit immers overbodig aangezien buurtbewoners in veel gevallen verkiezen om nadien thuis te gaan douchen. Zorg wel voor degelijke en verzorgde toiletten. f Zorg dat er sportmateriaal beschikbaar is: ballen, hesjes, badmintonracketjes, e.a. Het werkt drempelverlagend.
Dit materiaal hoeft niet van topkwaliteit te zijn. Willen de gebruikers beter materiaal, dan moeten ze zelf een financiële inspanning doen. f Het betalen van de huur van de accommodatie levert het minste problemen op als er cash betaald wordt. Halfjaarlijkse afrekeningen zijn te vermijden. Verenigingen die de sportloodsen vaak gebruiken met hun mensen kunnen wel een maandelijkse factuur bekomen, maar ook die wordt cash betaald. Dit voorkomt nodeloze discussies over wel of niet overgeschreven te hebben. Vooraleer dit gecontroleerd is, is er een week voorbij. Voor scholen, die overdag komen, wordt een uitzondering gemaakt, omdat de directie het te moeilijk vindt om geld mee te geven met de leerkrachten. f Laat geen bezoekers toe. Wie komt, die sport! Wie niet sport, mag buiten wachten. Er is geen plaats voor toeschouwers. Het is te vermijden dat een hele groep binnen staat te wachten.
Buurtsport in Vlaanderen | 41
EVERGEM
Pleinbasket op 8 verschillende pleinen ALGEMEEN De gemeente Evergem telt ongeveer 34.000 inwoners, waarvan 428 niet-Belgen, voornamelijk inwoners van de buurlanden. Zo zijn er bijvoorbeeld 177 Nederlanders die in Evergem wonen. De verdeling in leeftijdscategorieën ziet er als volgt uit: 0 tot 18 jaar: 21% 19 tot 40 jaar: 28% 40 tot 65 jaar: 34% 65+: 17% Evergem, met een oppervlakte van 75 km2, ligt op een tiental kilometer ten noorden van Gent. Het is een fusie van drie deelgemeenten (Ertvelde, Evergem-center en Sleidinge) met daarnaast de dorpskernen Kluizen, Rieme, Kerkbrugge, Langerbrugge, Belzele en Wippelgem.
Buurtsport in Evergem = pleinbasket De pleinbasketwerking begon in 1992. In de periode 1994 – 1995 lag de werking stil omdat de toenmalige begeleider veranderde van werk en er niet meteen iemand was die de taak kon overnemen. Vanaf 1996 besloot men deze werking terug te gaan organiseren.
Regie: sportdienst f Personeelsinzet • Alle activiteiten worden gegeven door twee sportpromotoren, die de ‘pleinwerkers’ genoemd worden. Beide zijn voltijds aan de slag bij de sportdienst en werken deeltijds aan het ‘pleinbasket’-programma. • Er wordt bij het pleinbasket niet met vrijwilligers gewerkt. - De sportdienst van Evergem is voorzichtig in het werken met vrijwilligers. Vooraleer mensen engagement opnemen, wordt bekeken of ze wel in aanmerking komen om mee te werken. Concreet komt het erop neer dat de sportfunctionaris heel gericht aan bepaalde mensen vraagt of ze betrokken wensen te worden bij het organiseren van bijvoorbeeld fietstochten, wandeltochten, … De bedoeling van het werken met vrijwilli-
CONTACTGEGEVENS Gemeentelijke sportdienst, Sporthal Hoge Wal, Guldensporenlaan 34 - 9940 Evergem 09/218.58.09
[email protected],
[email protected] www.evergem.be/pleinbasket
gers is dat met een gerust gemoed taken uit handen kunnen gegeven worden zodat andere initiatieven ondersteund of opgestart kunnen worden. - Voorlopig hebben zich nog geen personen aangemeld waar men wekelijks kan op rekenen. - De vrijwilligers die actief zijn voor de sportdienst worden niet betaald, maar krijgen een beperkte return. Zo wordt hen bijvoorbeeld jaarlijks een etentje aangeboden. f Doelgroep • Sportkansarme kinderen, tieners en jongeren. Daarmee wordt een groep bedoeld die om verschillende redenen geen aansluiting vindt bij de bestaande Evergemse sportclubs. Hierbij gaat het dan ondermeer om de volgende redenen: - De afstand naar de sportclub kan te ver zijn, waardoor het organiseren van vervoer een probleem vormt. - Het lidgeld van een sportclub en het aanschaffen van noodzakelijk sportmateriaal vormt voor sommige gezinnen een te grote last. Hoe meer kinderen, hoe groter het totaalbedrag aan ‘sportkosten’. - Clubs die zich competitief willen meten, hebben geen volwaardige plaats voor minder-getalenteerden. Deze jongeren krijgen minder kansen om bij hun club in competitie te sporten. Vroeg of laat verlaten ze de sportclub, ook al blijven ze geïnteresseerd om aan sport te doen. - Niet alle jongeren zijn competitief ingesteld of kunnen zich vinden in de rigide structuur van een sportclub (vaste trainingsmomenten, wedstrijden,…) en verkiezen vrijblijvend sporten in eigen buurt boven sporten in competitieverband (cfr. Kliksons enquête). - Er is specifieke aandacht voor kansarme jongeren, met of zonder OCMW dossier. - Rondhangjongeren. Jongeren die in hun vrije tijd zich samen ophouden op de lokale pleintjes. Ze experimenteren met hun brommers, wat door de buurtbewoners ervaren wordt als overlast. Deze groep is moeilijk bereikbaar door het bestaande aanbod van jeugdverenigingen, sportclubs, activiteiten van de gemeente. Het gaat voornamelijk om 12 tot 18-jarigen. - Binnen de beschreven doelgroep is er aandacht vanwege buurtsport voor jongens én meisjes. Eén van de redenen waarom in Evergem bewust voor basketbal gekozen werd, is omdat dit voor zowel jongens als meisjes toegankelijk is. Zij sporten dan ook samen. De verhouding is ongeveer 60% jongens en 40% meisjes.
42 | Buurtsport in Vlaanderen
EVERGEM f Doelstellingen • Een laagdrempelig sportaanbod voor jongeren voorzien, in hun vertrouwde omgeving, waarbij competentie en presteren ondergeschikt zijn aan deelnemen. • Een zinvolle sportieve vrijetijdsbesteding geven aan moeilijk bereikbare jongeren met specifieke aandacht voor de groep 12 tot 18-jarigen. • Sportieve, actieve ontmoeting creëren tussen jongeren. Een sportieve uitwisseling op gang brengen tussen de verschillende groepjes buurtjongeren. • De sfeer in de buurt rond verschillende pleintjes positief beïnvloeden door op wekelijkse basis basketbalactiviteiten te geven. • De fysieke conditie bevorderen van de deelnemers. • Jongeren laten proeven van basket zodat ze ook naast de pleinuren met elkaar afspreken om een balletje te gooien. f Programma • Pleinbasket houdt in dat er wedstrijdjes georganiseerd worden, waarbij de nadruk echter niet ligt op het winnen op zich, maar op de spelvreugde en het samen spelen. Persoonlijke aanmoediging van minder getalenteerden is zeer belangrijk. • Afhankelijk van het aantal deelnemers worden de wedstrijdjes ingevuld. Wanneer er veel deelnemers zijn, wordt de groep gesplitst op basis van leeftijd en/of spel-
niveau. De twee begeleiders nemen dan elk een groep. • Ondanks het trachten te bereiken van een specifieke doelgroep staat pleinbasket open voor iedereen, dus ook voor jongeren die reeds in competitieverband spelen. Zij dienen zich wel aan te passen aan het niveau van de ‘mindere goden’. Wanneer er voldoende competitiespelers zijn, spelen deze onderling. • Het verschil met de activiteiten van een sportclub bestaat erin dat pleinbasket een open karakter heeft. Iedereen is welkom. Wie niet aanwezig kan zijn, hoeft zich niet af te melden. Wie niet op tijd aanwezig kan zijn, kan toch aansluiten als de wedstrijden al bezig zijn. • Naast het aanbod van het pleinbasket worden er andere sportactiviteiten als ijsschaatsen, atletiek, fietstocht naar zee e.a. georganiseerd, maar niet op regelmatige basis en vooral op vraag van de jongeren. In tegenstelling tot het pleinbasket zijn deze activiteiten niet altijd gratis en wordt er een bijdrage gevraagd naargelang de activiteit. De gemeente geeft zoveel mogelijk ondersteuning door bijvoorbeeld te zorgen voor gratis busvervoer. • Het vaste programma (zie schema) loopt heel het jaar, ook als het weer het op het eerste zicht niet toelaat. • Ook niet-sportactiviteiten staan op het programma. Op halloween bijvoorbeeld, worden ’s avonds in een aangepast kader spelactiviteiten georganiseerd.
Buurtsport in Vlaanderen | 43
EVERGEM Dinsdag Woensdag
Vrijdag
Zaterdag
17u30 - 18u30: Speelplaats Sint-Franciscus, Doornzele 14u30 - 15u30: Kalewijk (Evergem) 16u00 – 17u00: Cardijnwijk (Sleidinge) 18u00 – 19u00: Sportcentrum Hoge Wal (Ertvelde) 17u30 – 18u30: Maagdekensstraat (Evergem) 19u00 – 20u00: Keizersgoed (Sleidinge) 9u15 – 10u15: Westakker (Belzele) 11u00 – 12u00: Reigerstraat (Rieme)
f Financiering • Eén VTE, middelen van het gemeentefonds. • Totaal werkingsmiddelen 2005: e 1600,-: - e 1000,- voor busvervoer voor andere activiteiten. - e 300,- voor extra’s als een drankje, een tussendoortje voor de deelnemers. Zo werd bij een uitstap naar zee de groep getrakteerd op een gezamenlijke rit met een gokart. - e 200,- voor aankoop klein sportmateriaal als ballen, overgooiers, netten om de ballen in op te bergen. - e 100,- voor promotiemateriaal: folders, affiches. - Pleinbasket wordt gratis aangeboden. - Voor de nevenactiviteiten wordt een bijdrage gevraagd. Het bedrag varieert afhankelijk van de soort activiteit. f Promotie • Via de dienst communicatie van de gemeente is een digitale pagina beschikbaar. Het complete wekelijks pleinbasketrooster is er te vinden en de aankondiging van de nevenactiviteiten. • Geregeld wordt over pleinbasket bericht in ‘Jef ’, een gemeentelijk lokaal infoblad voor lagere schoolkinderen dat verspreid wordt via de basisscholen van Evergem. Men wil de lagere schoolkinderen alvast inlichten over het aanbod. Ook al vallen de –12-jarigen buiten de beoogde doelgroep, toch zijn zij welkom op het basketbalplein. • ‘Gusta’ is het rijpere nichtje van ‘Jef ’. Het is een electronische nieuwsbrief gericht naar leerlingen van de middelbare scholen in Evergem. • Aankondigingen worden altijd doorgestuurd naar de regionale bladen die dit gratis publiceren. • Flyers berichten over de pleinbasketactiviteiten. De verspreiding gebeurt via de vaste pleinwerkers op de pleinen zelf en in de lokale sporthallen. • De vaste pleinbasketters zijn in kaart gebracht. Van hen
hebben de begeleiders de contactinfo. Via de mail worden ze persoonlijk op de hoogte gehouden van wat op het programma staat. • Op elk plein hangen posters, gelamineerde uitvergrote flyers, met het complete programma. • Voor de doelgroep van OCMW-cliënteel wordt er gerichte promotie gevoerd: - Het volledige aanbod van de sportdienst wordt aan de maatschappelijk werker van het OCMW bezorgd. Het programma is voorzien van kortingsbonnen voor bijvoorbeeld het zwemmen. De maatschappelijk werker maakt steeds melding van het gratis aanbod pleinbasket.
“Het verschil met de activiteiten van een sportclub bestaat erin dat pleinbasket een open karakter heeft. Iedereen is welkom. Wie niet aanwezig kan zijn, hoeft zich niet af te melden. Wie niet op tijd aanwezig kan zijn, kan toch aansluiten als de wedstrijden al bezig zijn.”
- In samenwerking met ‘Onderlinge Hulp’, een organisatie die zich lokaal inzet voor kansarmen, wordt er jaarlijks een sportdag én een daguitstap georganiseerd. De pleinwerkers doen de administratie en zijn actief als begeleider. Ze maken van de gelegenheid gebruik om hun werking kenbaar te maken.
44 | Buurtsport in Vlaanderen
EVERGEM SPECIFIEKE KENMERKEN Sport voor allen “Samen Evergem in beweging brengen en houden!” is het motto van de sportdienst. Sinds begin jaren ’80 wordt lokaal een actief sport voor allen-beleid gevoerd dat veel verder gaat dan enkel het ondersteunen van sportclubs en het beheren van infrastructuur. Evergem is een grijze gemeente met een hoog percentage inwoners ouder dan 50 jaar. Daar wordt vanuit de sportdienst op ingespeeld door dagelijks activiteiten op maat van deze doelgroep aan te bieden: zwemmen, fietsen, wandelen, dans, conditiegym, tai chi,… De sportdienst wil vooral aanvullend werken aan de gevestigde sportclubs. Enerzijds door sporttakken aan te bieden die op het grondgebied niet beoefend worden, anderzijds door vooral op het recreatieve aspect van het sporten in te spelen, waar clubs hun werking dikwijls beperken tot het competitief sporten. In dat perspectief moet het pleinbasket geplaatst worden.
De sportdienst van Evergem oordeelde dat het niet nodig was een lokale campagne straatvoetbal in te richten. f Ten eerste omdat er een voldoende groot voetbalaanbod was voor de plaatselijke jongeren (een 13-tal clubs). Men wou dan ook niet in het vaarwater komen van de werking van deze voetbalverenigingen. f Ten tweede omdat de beoogde doelgroep van de projectoproep, allochtone jongeren, niet of nauwelijks in de gemeente Evergem te vinden was. Toch heeft het ‘straatvoetbal-verhaal’ iets losgemaakt bij de sportdienst. De kern van de boodschap, enerzijds jongeren bereiken in hun omgeving en anderzijds het inrichten van permanente laagdrempelige spel- maar vooral sportinfrastructuur, is blijven hangen. Onrechtstreeks heeft het ertoe geleid dat er gestart werd met pleintjesbasket. Basketbal bleek een bewuste keuze en wel om de volgende redenen: f Basketbal was beperkt aanwezig op Evergems grondgebied. Zo konden bijvoorbeeld meisjes die wilden basketten niet in een club terecht. Dat was een blinde vlek waar de sportdienst wou op inspelen met het concept van straatvoetbal voor ogen. f Met pleintjesbasket kunnen en worden zowel meisjes als jongens bereikt, terwijl voetbal zich toch voornamelijk richt naar jongens. f Basketbal is een sport die gemakkelijk en met plezier individueel kan beoefend worden. Het ‘3 on 3’ en het ‘1 on 1’ zijn populaire en spectaculaire vormen die uitermate geschikt zijn voor het basketten op openbare pleintjes.
Met pleintjesbasket worden zowel jongens als meisjes bereikt.
Basket is de kapstok Het idee om pleinbasket in Evergem in te richten, valt samen met de projectoproep die de Koning Boudewijnstichting samen met de Koninklijke Belgische Voetbalbond in 1989 lanceerde onder de naam ‘straatvoetbal’. De doelen die toen vooropgesteld waren: jonge mensen te leiden naar actieve sportbeoefening en het integreren van maatschappelijke achtergestelde jongeren op een prettige en natuurlijke wijze. Daarnaast wou men vanuit de Stichting op lokaal niveau de nodige aandacht vragen voor de inrichting van spel- en sportinfrastructuur in de eigen woon- en leefomgeving. Tevens wou men samenwerkingsverbanden gerealiseerd zien tussen verschillende gemeentediensten, structuren en verenigingen.
f Tenslotte is het aanleggen en onderhouden van basketpleintjes goedkoop: • Een minimum aan infrastructuur. Een verharde ondergrond en de installatie van een duurzaam basketbaldoel zijn de zwaarste kosten. Wat de sportdienst vroeg, was haalbaar voor de begroting. • Bovendien hoeft de aanleg niet uitbesteed te worden. • Het onderhoud is gemakkelijk te voorzien gezien de geringe oppervlakte. Het is heel belangrijk dat dergelijke voorzieningen goed onderhouden blijven. De kans op vernielingen is kleiner op een terrein dat er keurig bij ligt. De pleintjes werden systematisch ingericht in wijken en buurten waar veel kinderen en jongeren woonden. Via de bevolkingsdienst werden gegevens opgevraagd over de demografische samenstelling van de wijken. Op basis daarvan werden in Evergem keuzes gemaakt. Ondertussen is er op acht pleintjes een werking voorzien. Tien jaar geleden startte men met twee pleintjes.
Buurtsport in Vlaanderen | 45
EVERGEM Een uurtje basketten ziet er meestal als volgt uit: f Het sportmateriaal wordt ter beschikking gesteld. Basketballen en partijvestjes kunnen gebruikt worden door de jongeren die daarop vrij beginnen spelen. De begeleiders hebben steeds alternatief sportmateriaal als een voetbal, een honkbalbat en dergelijke bij. Zo kunnen ze inspelen op spontane vragen om eens ‘iets’ anders te doen. f De ‘pleinwerkers’ bouwen tijd in om bij het begin van het uurtje persoonlijk contact te hebben via eerder informele gesprekken. Dat kan gaan over koetjes en kalfjes tot soms meer ernstige en zelfs persoonlijke onderwerpen. Jongeren vertellen soms over problemen die ze hebben. De begeleiders luisteren en nemen de jongeren au sérieux. Indien het kan, geven ze raad. Als een probleem heel ernstig blijkt, kan er doorverwezen worden naar professionele hulpverleners. Tot op heden is dit echter nog niet moeten gebeuren.
Twee pleinwerkers De sportdienst van Evergem heeft er heel bewust voor gekozen om lichte sportinfrastructuur in te planten met basketbal als vertrekpunt. Tegelijkertijd zag men in dat het aanstellen van twee pleinwerkers noodzakelijk was om een bloeiende werking uit te bouwen. De twee pleinwerkers werken voltijds voor de sportdienst als sportpromotor. De helft van hun uren vullen ze in met het organiseren, geven en opvolgen van het pleintjesbasket. Hun taak als pleinwerker bestaat erin: f op wekelijkse basis pleinwerking te voorzien op 8 verschillende wijkpleinen, met basketbal als “kapstok”; f basketwedstrijdjes te begeleiden zodanig dat alle aanwezige kinderen en jongeren volwaardig kunnen meespelen; f het organiseren van extra activiteiten voor de pleinbezoekers en geïnteresseerde buurtjongeren; f de doelgroepjongeren aan te spreken, te informeren over het bestaande aanbod en te motiveren om deel te nemen; f contacten te leggen en te onderhouden met buurtbewoners en ouders van pleinbezoekers; f sport- en speeltuigen op de pleinen te onderhouden en te controleren. Gebreken worden gemeld aan de bevoegde diensten; f te netwerken: bijv. op lokaal niveau door deel te nemen aan het drugdbeleidsplan Evergem (DOE), samen te werken met ‘Onderlinge Hulp’ door het jaarlijks organiseren van een sportdag en een daguitstap.
f Tijdens het moment van het persoonlijk contact, vóór de wedstrijdjes gespeeld worden, wordt er ingegooid: passen geven naar elkaar en werpen naar de ring. Op tactisch vlak worden dan ook tips gegeven. f De deelnemers worden samengeroepen en in ploegjes verdeeld. Wedstrijdjes worden opgestart. In de praktijk blijkt dat de jonge basketters nood hebben aan dit formeel startmoment. Ze zijn niet altijd in staat om zelf de activiteit in gang te zetten. Wedstrijdjes worden gespeeld om te winnen, maar plezier en fair play staan voorop. De wedstrijd staat op zich. Er wordt geen klassement bijgehouden. f Tijdens de wedstrijd worden grote technische fouten bijgestuurd. Bij een fout tegen het dribbelen en lopen met de bal wordt de speler duidelijk gemaakt wat mag en niet mag. Secondenregels bijvoorbeeld past men niet toe. Als een speler een complete verkeerde techniek gebruikt, waardoor de kans op succes niet groot is, zal men wel tonen hoe het moet. Aparte oefeningen voorzien of specifieke training hiervoor geven, is er evenwel niet bij. f Op tactisch vlak worden elementaire zaken meegegeven. Bijvoorbeeld: “Wie de bal wil krijgen, moet vrijlopen” of “het is beter vooruit te passen dan achteruit”. Verder wordt er niet gegaan. f Na het wedstrijdgedeelte wordt tijd voorzien voor ‘Basketfun’, met bijvoorbeeld een shootcontest. f Op het aangekondigde uur wordt een punt achter de activiteit gezet nadat het materiaal verzameld werd. Sommige deelnemers blijven nog even hangen, basketten nog wat, kletsen nog wat bij. Ouders weten echter zeer goed wanneer het uurtje pleintjesbasket eindigt.
46 | Buurtsport in Vlaanderen
EVERGEM • tussen buurtbewoners onderling. f Minder getalenteerde jongeren krijgen meer zelfvertrouwen. Door deze positieve ervaring zetten sommigen alsnog de stap naar een sportclub.
LESSEN GELEERD f Vanuit de sportdienst werd er naar gewerkt om de pleinbasketters van de verschillende wijken elkaar te laten ontmoeten. Het idee was om een soort competitie op te starten tussen de wijken waarbij de ploegen onderling zouden moeten afspreken wanneer ze tegen elkaar zouden spelen. Dit is niet gelukt. Een competitie blijkt helemaal geen drijvende kracht te zijn voor de jongeren om meer te basketten. Pleintjesbasket is en blijft voor de meesten vrijblijvend en ongedwongen sporten. Er zijn wel jongeren die zich verplaatsen naar alle pleintjes waar er gebasket wordt.
EFFECTEN f In 2005 noteerden de pleinwerkers in totaal ongeveer 3.000 deelnames. Dat maakt ongeveer 10 deelnemers per activiteit. Het weer is een bepalende factor voor de opkomst. Verder valt het op dat tijdens schoolweken meer aanwezigheden geteld worden in vergelijking met vakantieperiodes. f Jongeren hebben een groep gevormd, die zonder het pleinbasket eigenlijk nooit zou zijn ontstaan. Zo werd bijvoorbeeld als groep deelgenomen aan de Evergemse Ekiden, een marathon die in estafette wordt gelopen door teams. f De meeste pleinen krijgen één keer per week bezoek van de pleinwerkers. Er is dus nog veel vrije tijd die zelf ingevuld kan worden. Een groep van een tiental jongeren van rond de 16 jaar spelen ondertussen dagelijks basket op het plein ‘Hoge Wal’. In periodes dat het weer minder mooi is, huren ze op eigen initiatief de sporthal. In Evergem kan dat omdat er een aantal uren niet langdurig kunnen gereserveerd worden. De frequente pleinbasketters weten dit door hun contacten met de pleinwerkers en maken hier dankbaar gebruik van. f Er is meer communicatie: • tussen buurtbewoners en de gemeente Evergem. De pleinwerkers zijn een herkenbaar aanspreekpunt. Zij vangen allerlei signalen op die, indien ze relevant zijn, doorgegeven worden aan personen en diensten van de gemeente die hiervan op de hoogte moeten zijn;
f Rondhanggedrag is typerend voor 12 tot 18-jarigen, de doelgroep die de sportdienst voor ogen heeft. Dat zorgt soms voor overlast. Door het organiseren van pleintjesbasket hangen de jongeren niet rond, maar zijn ze op dat moment actief bezig. Jongeren zijn in beweging te krijgen, ze zijn te motiveren. Als de pleinwerkers het terrein verlaten hebben, kan het zijn dat ze toch terug gaan rondhangen. Dat uurtje basket hebben ze dan alvast mee.
“Jongeren hebben een groep gevormd, die zonder het pleinbasket eigenlijk nooit zou zijn ontstaan.” f De sterkte van het pleinbasket in Evergem is dat er elke week op een vast moment werking is, het hele jaar door. Het is onmogelijk om door een éénmalige activiteit te organiseren de vooropgestelde doelstellingen te realiseren. f Ondanks het feit dat heel wat buurtbewoners positief staan tegenover het initiatief, waren er ook mensen die niet meteen zaten te wachten op sportende jongeren. Voor sommigen verstoort het pleinbasket hun rust. Er is heel wat tijd en energie gekropen in het bijpraten met de buurtbewoners die aanvankelijk negatief reageerden op de wekelijkse werking. De inspanningen hebben gerendeerd. Als de pleinwerkers, bij het verlaten van het plein, de groep aanwezigen betrekt om bijvoorbeeld het terrein proper te maken, wordt dit onder andere ook door de te overtuigen buurtbewoners sterk geapprecieerd. Het praten heeft geholpen, maar ook het laten zien dat er op een positieve manier gewerkt wordt, was belangrijk in de verandering van de perceptie.
Buurtsport in Vlaanderen | 47
A TIPS VAN EVERGEM
“Een pleinwerker is meer dan een sportpromotor. Naast een sporttechnische achtergrond is het kunnen leggen van contacten met een moeilijk bereikbare doelgroep van cruciaal belang… Een pleinwerker die slecht functioneert, maakt in geen tijd kapot wat stelselmatig is opgebouwd.” f Stel mensen aan die minstens halftijds werken voor buurtsport, maar die individueel voltijds aan de slag kunnen. In Evergem is er de afgelopen jaren bij de pleinwerkers een duidelijk personeelsverloop geweest. Dit was vooral te wijten aan het statuut waaronder ze moesten werken. Een onafhankelijk bureau heeft in opdracht van de gemeente een audit gedaan van de sportdienst. De voornaamste conclusie was dat er meer mensen moesten tewerkgesteld worden om de taken goed te doen en de inwoners van Evergem gepaste service op het vlak van sport te geven. Dit gegeven maakte het mogelijk om meer uren beschikbaar te stellen. De pleinwerkers kunnen daardoor werken met een voltijds contract wat betere vooruitzichten schept op het niveau van de medewerkers en wat daardoor ook meer stabiliteit geeft naar de eigen werking. f Een pleinwerker is meer dan een sportpromotor. Naast een sporttechnische achtergrond is het kunnen leggen van contacten met een moeilijk bereikbare doelgroep van cruciaal belang. Hier moet goed naar gepeild worden bij de aanstelling van pleinwerkers. Een pleinwerker die slecht functioneert, maakt in geen tijd kapot wat stelselmatig is opgebouwd. f Vooraleer op het veld in actie te schieten, moet een aantal fundamentele vragen beantwoord worden.
• In welke buurt moet buurtsport georganiseerd worden? Antwoord: daar waar kinderen, tieners en jongeren zijn. Op de dienst bevolking kunnen ze precies aangeven waar de 12 tot 18-jarigen wonen. Dezelfde vraag kan best meteen ook voor de groep 6 tot 12-jarigen gesteld worden. Het zijn de 12 tot 18-jarigen van de nabije toekomst. Op basis van deze vraag maakt men een keuze van de buurt waar men wil werken. • Is er ruimte om aan (buurt)sport te doen? Indien dit niet zo is, moeten er inspanningen gebeuren op het niveau van de gemeente om infrastructuur te voorzien. In dat geval start de sportdienst een dossier op om dit gerealiseerd te krijgen. f Voor het effectief opstarten van de werking, moet voldoende overleg voorzien worden met de buurt zodat de hele opzet gedragen wordt door de buurtbewoners. f Investeer ook de nodige tijd, energie en de financiële middelen in een promotiecampagne. f Basketbal is reeds 10 jaar een vast gegeven in Evergem. Naast het basketbal is het belangrijk ruimte te voorzien om sportieve nevenactiviteiten te organiseren. De fietstocht naar zee lijkt een jaarlijkse traditie te worden, net als de schaatsactiviteit. Er doen zich altijd wel opportuniteiten voor waar op ingespeeld kan worden.
48 | Buurtsport in Vlaanderen
GENK
Boksen en ‘De Uitdaging’
‘De uitdaging’ als niet commercieel sportcentrum voor jongeren.
ALGEMEEN Genk, met een oppervlakte van 87,9 km2, telt ongeveer 64.000 inwoners, waarvan bijna 8.900 niet-Belgen zijn. De grootste groep niet-Belgen komt uit Italië (ongev. 4.600), gevolgd door Turkije (ongev. 1.450), Nederland (ongev. 590), Marokko (ongev. 530) en Griekenland (ongev. 470). Ruim 20.000 inwoners zijn jonger dan 25, de leeftijdsgroep 25 tot 50-jarigen vertegenwoordigt bijna 24.000 mensen. Ongeveer 20.000 is ouder dan 50 jaar. Aangezien Genk geen fusiegemeente is, zijn er geen deelgemeenten. Er wordt wel een indeling gehanteerd in 30 wijken.
‘De Uitdaging’ In 1992 werkten de sportdienst, jeugddienst en integratiedienst samen aan straatvoetbal dat lokaal werd ingekleurd in het kader van ‘Integratie door sport’ (Koning Boudewijnstichting). De jeugddienst coördineerde het geheel. Nadien werd ook op de campagne BuurtSport meteen positief gereageerd. De middelen voor de buurtsportwerking werden voorzien vanuit de cel ‘Sociale zaken’ waaronder de jeugddienst en sportdienst deel uitmaken. In 1993 werd in Genk het boksproject ‘Opboksen’ opgestart, waarbij op een persoonlijke manier vooral aan jongeren uit probleemwijken boksonderricht wordt gegeven (zie verder). Nadien werd de keuze gemaakt om de buurtsportwerking en het boksen samen te zetten, los van de werking van de jeugddienst, waar tot dan toe de coördinatie van buurtsport in ondergebracht was. In 2001 werd er een coördinator aangesteld en ontstonden de plannen voor het bouwen van een sportcentrum waar buurtsport en boksen samen kon worden ondergebracht: ‘De Uitdaging’. In 2001 werd ook het Outdoor Education programma gelanceerd, dat onder de werkingsstructuur van De Uitdaging ging terecht komen. In 2004 werd De Uitdaging dan officieel in gebruik genomen. De Uitdaging bestaat nu naast de jeugddienst en integratiedienst als een apart onder-
deel van de cel ‘Sociale Zaken’. Het is een sportcentrum met één ruimte om te sporten: er worden voornamelijk bokstrainingen gegeven. Er staat een boksring in opgesteld en er hangen bokszakken. Er is ook mogelijkheid om te klimmen. Langs twee kanten zijn muren van ongeveer drie meter breed en een hoogte van 6 meter voorzien van klimgrepen. Er hangt een basketring, maar ruimte om bijvoorbeeld 5 tegen 5 te spelen is er niet. Er is ook geen belijning voorzien. De Uitdaging is gebouwd met middelen van het Sociaal Impulsfonds. Dat was te verantwoorden omdat de werking zich richtte naar het bereiken van maatschappelijk achtergestelde jongeren. De stad Genk wou met De Uitdaging op de eerste plaats ruimte geven aan het bloeiende boksproject dat, tot dan toe, in een omgebouwde kolenruimte van de sporthal was ondergebracht. Uiteindelijk kregen de buurtsportwerking, het Outdoor Education programma en het programma ‘Pedagogische Trajecten’ er ook een plaats. Het maakt van De Uitdaging een niet commercieel sportcentrum voor jongeren. Het centrum is toegankelijk voor iedereen en kent een lage drempel om er binnen te stappen.
Regie: De Uitdaging (gestuurd vanuit de dienst sociale zaken) f Personeelsinzet • Coördinator (VTE - B-niveau) en één educatief medewerker (VTE - B-niveau), beiden betaald van het lokaal veiligheids- en preventiecontract. Dit wordt op tweejaarlijkse basis geëvalueerd met de garantie dat bij een niet-verlenging de stad Genk het contract overneemt en betaalt van het stedenfonds. • Sportmonitor 1/2 VTE (D-niveau), betaald met middelen die de stad Genk voorbehoudt voor sport. • Jeugdwerker één VTE (D-niveau), betaald met middelen die voorzien zijn in de begroting van sociale zaken. • HT onderhoudspersoneel, betaald met middelen die voorzien zijn in de begroting van sociale zaken. • Daarnaast zorgt de Technische Dienst voor het onderhoud van het gebouw en het terrein waarop het gebouw staat.
CONTACTGEGEVENS E. Coppeelaan 99, 3600 Genk 089/65.42.81
[email protected] www.genk.be
Buurtsport in Vlaanderen | 49
GENK f Doelgroep • 6 tot 25-jarigen • maatschappelijk kwetsbare jongeren • specifieke groepen (type 3 kinderen, afkickcentrum, …) f Doelstellingen • Het verhogen van de sociale weerbaarheid van maatschappelijk kwetsbare jongeren. • Een toegankelijk sportief programma (met lage financiële drempels) uitwerken voor jongeren uit het Genkse en voor organisaties die met deze jongeren werken. f Programma De Uitdaging huisvest weliswaar vier werkingen, maar de bokstrainingen nemen het vaakst de sportieve ruimten in. Sommige activiteiten, zoals boksen, die doorgaan in het kader van ‘Pedagogische Trajecten’, hebben eveneens plaats in De Uitdaging. Het Outdoor Education programma speelt zich voornamelijk buiten af in de directe omgeving van De Uitdaging. De buurtsportactiviteiten gaan door in de wijken. Op donderdag vindt ‘Opboksen’ plaats. Dit is een apart deel van de bokswerking. Het staat in vergelijking met de andere trainingsmomenten niet open voor iedereen. Een voorbeeld van wat er tijdens een week in De Uitdaging van activiteiten op het programma staat. Maandag Dinsdag
Woensdag Donderdag
Vrijdag
18u45 - 20u15 Bokstraining voor +14-jarigen 17u00 - 18u00 Bokstraining voor 6 tot 9-jarigen 18u30 - 19u30 Bokstraining voor 10 tot 14-jarigen 20u00 - 21u30 Bokstraining voor +14-jarigen 14u00 - 17u00 Pedagogisch traject 17u00 - 18u00 Bokstraining voor 10 tot 14-jarigen 18u30 - 20u00 Opboksen 20u30 - 22u00 Bokstraining voor +14-jarigen 18u30 - 20u00 Bokstraining voor +14-jarigen
Vanuit De Uitdaging wordt ondersteuning gegeven aan organisaties die sport aanbrengen op wijkniveau. In verschillende buurten worden tornooien georganiseerd. Voetbal is heel populair. In 2006 werden ook initiaties handbal gegeven. Het organiseren gebeurt niet systema-
tisch. Het is moeilijk in te schatten wat op de agenda het komende werkjaar zal staan omdat de lokale partners zelf invullen wat ze willen organiseren. Voor 2006 heeft er tot en met de zomervakantie in vier wijken een voetbaltornooi plaatsgevonden. Daarnaast werden initiaties handbal gegeven in diezelfde wijken. Om het handballen af te sluiten, werd een tornooi ingericht voor ploegjes uit de wijken. f Financiering • Voor de personeelskost (zie boven ‘personeelsinzet’) • e 25.000,- vanuit het veiligheids- en preventiecontract • e 25.000,- buitengewone middelen van de stad. Dit bedrag kan enkel besteed worden in functie van onderhoud, verfraaiing en vernieuwing van de beschikbare infrastructuur. • Inkomsten uit activiteiten: - Regulier boksen: 6 – 9 jaar: e 1,00,- 20-beurtenkaarten kosten e 20,10 – 14 jaar: e 1,50,- 20-beurtenkaarten kosten e 25,+ 14 jaar: e 2,- 20-beurtenkaarten kosten e 30,- Opboksen: gratis, maar het afsluitend weekend kost e 10,- per deelnemer - Buurtsport: gratis f Promotie • Boksen - Voor de bokstrainingen die wekelijks doorgaan op de vaste momenten wordt geen specifieke promotie gedaan. - De bokswerking wordt frequent gevraagd om initiaties te geven op schoolsportdagen. Dat is een ideaal kanaal om meteen de werking voor te stellen. - Op de doe-aan-sport-dagen die de sportdienst van de provincie Limburg organiseert, wordt in de vorm van mini-initiaties het boksen gepromoot en meteen ook de bokswerking van De Uitdaging. - In het kader van het 10-jarig bestaan werd een boksevenement georganiseerd dat veel publiciteit opleverde voor de werking. Ongeveer 2.000 geïnteresseerden kwamen naar bokskampen kijken. Het leverde de nodige persbelangstelling op. • Buurtsport - Vanuit De Uitdaging ondersteunt men werkingen die sportactiviteiten organiseren in hun buurt. Het gaat dan voornamelijk om tornooien. - Om een tornooi te organiseren in de wijken worden de partners op wijkniveau samengebracht: jeugdhuizen, klassieke jeugdbewegingen, buurtwerkingen, preventiewerkers, integratiewerkers, … - Als het programma opgesteld is, keren de organisaties terug naar hun werking en maken elk op de voor hen
50 | Buurtsport in Vlaanderen
GENK gangbare manier promotie voor de sportactiviteiten, afhankelijk van de aard van de activiteit en de gestelde verwachtingen. Mond-tot-mond reclame is hierin zeer belangrijk.
SPECIFIEKE KENMERKEN De ‘Uitdaging’ is een centrum dat met een eigen sportief aanbod jongeren en vastomlijnde groepen van jongeren bereikt. Het programma bestaat uit een aanbod van vier verschillende initiatieven: f Boksen f Buurtsport f Outdoor Education f Pedagogische Trajecten Het boksen en buurtsport staan open voor iedereen, terwijl Outdoor Education en de Pedagogische Trajecten zich voornamelijk richten naar organisaties die met jongeren werken. Outdoor Education werkt op groepsprocesmatige aspecten, bijvoorbeeld het wegnemen van pestgedrag van een groep leerlingen ten opzichte van een leerkracht. Door middel van sportieve outdoor-activiteiten wil men dat specifieke probleem onder begeleiding van de medewerker van De Uitdaging bijsturen. Het programma ‘Pedagogische Trajecten’ werkt met jongeren die individuele problemen hebben. Onder begeleiding wil men de jongeren positief beïnvloeden om hen weerbaarder te maken zodat ze hun individuele problemen zelf kunnen aanpakken. Zowel het programma van Outdoor Education als Pedagogische Trajecten zijn omwille van hun eigenheid minder relevant voor de buurtsportpraktijk en zullen dan ook niet verder toegelicht worden. De bokswerking daarentegen is omwille van zijn ontstaansgeschiedenis, alsook zijn open karakter wel interessant om verder toe te lichten.
Boksen In 1993 werd gestart met het boksproject met als grote bezieler Abdel Wahhabi. Wahhabi was Olympisch bokser voor België op de Spelen van 1992 in Barcelona. Voor hem was dat het hoogtepunt in zijn carrière. Hij wou van zijn status van topsporter gebruik maken om zijn liefde voor de bokssport op een verantwoorde wijze over te brengen bij jongeren. Hij richtte een vraag naar de Limburgse mijngemeenten Heusden-Zolder, Maasmechelen, Dilsen-Stokkem, Beringen, HouthalenHelchteren en Genk om hem te helpen. Het was niet evident om zijn project aan de man te brengen. Boksen werd gezien als een agressieve sport en, redeneerde men vanuit die perceptie, dus niet geschikt voor jongeren. De stad Genk was overtuigd van de
De bokstrainingen staan open voor iedereen.
meerwaarde die het boksen kon hebben op het bereiken en werken met jongeren en Wahhabi kon er op deeltijdse basis aan de slag. De eerste drie jaar verplaatste hij zich van wijk tot wijk (Zwartberg, Winterslag, Sledderlo) en gaf hij boksinitiatie op plaatsen die daar niet voor bedoeld en geschikt waren, zoals bijvoorbeeld de kelder van een jeugdhuis. Het grote voordeel was echter wel dat de jongeren rechtstreeks in hun omgeving bereikt werden. Na drie jaar kreeg het boksen wat meer en betere ruimte vanuit de lokale overheid ter beschikking. Een leegstaande ruimte aan de sporthal kon in gebruik genomen worden. Het publiek verhuisde mee. Een jeugdhuis regelde zelfs vervoer voor de jongeren die verder wilden boksen. Het doelpubliek leerde via mond-tot-mond reclame het initiatief kennen. Omwille van het toenemende succes besliste de stad Genk om over te gaan tot de bouw van De Uitdaging. Initieel was het de bedoeling om het gebouw enkel te voorzien voor de bokswerking, maar dit werd dan nadien uitgebreid. Vanaf 2004 had het boksen aldus een nieuw onderkomen. Naast de boksring is alles aanwezig om gepaste training te geven en begeleiding te voorzien. Er worden een 150-tal boksers bereikt die tussen de 6 en 26 jaar oud zijn. De bokstrainingen staan open voor iedereen en zijn eigenlijk vrijblijvend van aard. Van de deelnemers wordt verwacht dat ze tijdig aanwezig zijn zodat iedereen de training kan afwerken. Wie een kwartier te laat komt, heeft de opwarming gemist en zonder degelijke opwarming is het niet verantwoord om de rest van de training af te werken. Er is geen verplichting om elke training aanwezig te zijn. Toch stimuleert Wahhabi de deelnemers om regelmatig te komen. Hij doet dit door op hen in te praten. Er wordt training gegeven aan drie leeftijdscategorieën: 6 tot 9jarigen, 10 tot 14-jarigen en +14-jarigen. De deelnemers kunnen bokshandschoenen en beschermingskledij gebruiken van De Uitdaging. Wahhabi is anno 2006 nog steeds zelf actief als lesgever boksen. Hij kan rekenen op een team van vrijwilligers die bokstraining kunnen en mogen geven. Het gaat om een team van vier personen die allen gevraagd werden door Abdel om de werking mee
Buurtsport in Vlaanderen | 51
GENK te ondersteunen en verder uit te bouwen. Ze zijn minstens 17 jaar en volgden zelf al gedurende een aantal jaren de bokstrainingen. De assistent-trainers worden aangemoedigd om een trainerscursus te volgen bij de Vlaamse Trainersschool. Als vrijwilliger krijgen ze hiervoor geen financiële tegemoetkoming. Naast de reguliere bokstrainingen worden bepaalde jongeren apart genomen om hen in het kader van het project ‘Opboksen’ aangepaste bokstraining te geven. Het gaat om jongeren die het moeilijk hebben om zich te concentreren en die daardoor op de reguliere momenten voor te veel afleiding zorgen bij anderen. Dat wordt als storend ervaren. Het kunnen ook jongeren zijn die weinig initiatief nemen, die op een gelaten manier de dagen vullen. Met maximum 10 komen ze dan samen. Enkel zij kunnen dan op het voorziene moment training krijgen. Dit initiatief is onder andere bekendgemaakt bij verschillende jongereninstellingen zodat ook de begeleiders jongeren kunnen sturen naar de bokstraining. Het grootste verschil met gewone bokstrainingen is dat binnen het Opboksen extra aandacht gaat naar elk individu. De bokstrainingen die in De Uitdaging gegeven worden, leiden niet tot officiële bokskampen. Vanuit de bokswerking worden geen wedstrijden georganiseerd.
Buurtsport In de verschillende Genkse wijken worden, samen met de plaatselijke buurt- en jeugdverenigingen, buurtvoetbaltornooien georganiseerd. Door de tornooitjes in de wijken te organiseren, ontstaan er verschillende samenwerkingsverbanden, zodoende dat in de wijken de tornooitjes autonoom georganiseerd kunnen worden. De invalshoek is sport, maar met een sterk recreatieve inslag. Het proces om sportief te bewegen is bij deze actie belangrijker dan de sporttechnische aspecten. In Genk werd reeds vanaf 1992 sport aangeboden op wijkniveau. Onder impuls van de Koning Boudewijnstichting, maar vooral omwille van de vraag van de jongeren zelf, werd er toen ook al vooral (straat)voetbal aangeboden. Het betrof een samenwerking tussen de sportdienst, integratiedienst en jeugddienst, waarbij de laatste de activiteiten coördineerde. Op initiatief van de jeugddienst werden per wijk geïnteresseerde organisaties uitgenodigd om deel uit te maken van een werkgroep die een sportaanbod wilden voorzien op het niveau van hun eigen wijk. Er werd gesport in de wijken: Zwartberg, Genk-Zuid, Waterschei en Winterslag. De partners die zich actief opstelden, kwamen onder andere uit het jeugdwerk, straathoekwerk, jeugdwelzijnswerk e.a. Naast het netwerk van partners die met professionele krachten werkten, werden potentiële vrijwilligers geactiveerd die niet terug te vinden zijn in de structuren die meewerken. Om dat te bereiken, ging een medewerker van de integratiedienst de straat op, de wijken in. Het uitgangspunt was om het sportinitiatief zoveel mogelijk in de wijken zelf op gang te brengen door het
heel toegankelijk te maken. Zo wist de integratiewerker de lokale kapper te engageren om inschrijvingen voor de lokale buurtvoetbaltornooien te verzamelen. Vanuit die functie volgde de kapper het overleg van de werkgroep. Het netwerk van professionele medewerkers werd aangevuld met vrijwilligers. Op het overleg bepaalde men de data en locaties voor de sporttornooitjes en werden de promotiekanalen van de deelnemende partners op elkaar afgestemd. De drie stedelijke diensten gaven logistieke ondersteuning: f sportmateriaal voorzien, f een uurschema en een tornooitabel uitwerken, f helpen bij het opbouwen en afbreken van bijv. wedstrijdsecretariaat, dranktent,…, f bemannen van het wedstrijdsecretariaat en het opvolgen van de tornooitabel, f het begeleiden van wedstrijden.
Voor de opgesomde taken was het steeds de bedoeling een beroep te doen op lokale vrijwillige medewerkers. Voor het begeleiden van wedstrijden werd op wijkniveau gezocht naar jongeren en ouderen; niet alleen naar mensen die reeds betrokken waren bij een vereniging, maar ook naar anderen. In het jeugdhuis of op café, waar ouderen te vinden zijn, werden er mensen gerekruteerd om als scheidsrechter te fungeren. Voor de voetbaltornooien werd er gewerkt met voorrondes om te eindigen met een finaledag. De voorrondes gingen door in de wijk, terwijl de finale gespeeld werd op het veld van KRC Genk. Dit was een belangrijke stimulans voor kinderen en jongeren om deel te nemen. Voor de meesten was het een droom om in het Fenixstadion een wedstrijd te mogen spelen. Via de sportdienst werden contacten gelegd met de voetbalclub die graag inging op de vraag. De voorrondes waren niet zozeer bedoeld om te selecteren op talent of spelniveau, maar wel om de regels van het spel uit te leggen en om aan te leren hoe een tornooi gespeeld wordt. De deelnemers moesten bijvoorbeeld leren omgaan met het feit dat er tussen wedstrijden door moest gewacht worden. Daarom moesten ze bij de inschrijvingen aangeven wie er begeleider was van de ploeg. Dat mocht een oudere broer, een vader, een straathoekwerker zijn. Van deze personen werd verwacht dat ze jongeren wegwijs maken in de organisatie door duidelijk te maken wat van hen, de spelers, verwacht werd. De voorrondes op zich waren tornooien die naar iets leiden: de finaledag op KRC Genk. Door dit in het vooruitzicht te stellen, was het makkelijker om de spelregels en verwachte attitudes aan te brengen. Sinds 2004 bestaat De Uitdaging. Het personeelslid dat vanuit de jeugddienst de kar van buurtsport voordien trok, werd coördinator van de vier werkingen en was meteen verantwoordelijk voor het beheer van het gebouw. Een aantal nieuwe taken moesten
52 | Buurtsport in Vlaanderen
GENK nen, rustiger worden in de omgang. f Het boksen wordt een doel. • Het geeft jongeren identiteit. • Sommigen worden fanatiek en gaan daardoor zorgvuldiger om met hun lichaam. f Een aantal boksers hebben de stap van de bokswerking naar een boksclub gezet met het doel kampen aan te gaan. Daarin werden ze onder andere ook begeleid door Wahhabi. Op het boksgala, naar aanleiding van het 10jarig bestaan van de bokswerking, verschenen een aantal in Genk gevormde boksers in de ring. Het talrijk opgekomen publiek was zeer enthousiast, de boksers werden als lokale helden aangemoedigd. Dit was een blijk van erkenning voor de sporters. De jongeren keken dan weer op naar de lokale boksers. De bokswerking kende na het evenement een sterke groei.
opgenomen worden waardoor er minder tijd vrij gemaakt werd voor de buurtsportwerking. Toch worden er vanuit De Uitdaging nog steeds sportactiviteiten begeleid. Er zijn nog steeds contacten met de oorspronkelijke partners. Bij het huidige buurtsportprogramma staat sportparticipatie centraal. f Voetballen neemt daarin nog steeds een hoofdrol op. f In de kerstvakantie wordt in samenwerking met de sportdienst een kersttornooi gespeeld in de stedelijke sporthal. De partners die de activiteiten op wijkniveau mee uitwerken, worden hierover tijdig ingelicht zodat ze hun publiek kunnen inlichten om ze tijdig te laten inschrijven. De inschrijvingen worden op wijkniveau verzameld en dan doorgespeeld aan De Uitdaging. f Vanuit Genk neemt men jaarlijks deel aan ‘SportKicks’, een evenement van de provinciale sportdienst van de provincie Limburg. • Er worden 2 bussen ingelegd door de sportdienst. • De bussen worden betaald door De Uitdaging. • Het netwerk van partners dat in de wijken actief is, informeert zijn doelgroep. • De partners verzamelen de inschrijvingen en geven die door aan de sportdienst.
EFFECTEN Boksen f Boksen is een middel om agressie te kanaliseren. Abdel Wahhabi stelt vast dat jongeren die heel regelmatig trai-
Buurtsport f Naar de voetbaltornooien in het kader van buurtsport kwamen omliggende clubs kijken of ze geen talentrijke spelers konden ontdekken. Zo werd een spelertje gevraagd zich aan te sluiten bij een club. Na bemiddeling van de buurtsportwerker, gingen de ouders hierop in. Het spelertje van toen, werd uiteindelijk professioneel speler bij MVV (Maastricht, NL) f Jongeren die gevraagd werden om de rol van scheidsrechter op te nemen op buurtvoetbaltornooien werden vanuit de lokale voetbalclub, Turkse Rangers, gevraagd om vanuit de club een scheidsrechteropleiding te volgen bij de Koninklijke Belgische Voetbalbond. Zij fluiten nu wekelijks in de zaal en op het veld. f Na de eerste buurtsportinitiatieven, de voetbaltornooien, werden op spontaan initiatief ook op andere niet geplande momenten tornooitjes georganiseerd.
LESSEN GELEERD f Registreer deelnemers. Voor het boksen is het noodzakelijk om te beschikken over een aantal elementaire gegevens van de deelnemers zoals adres en telefoonnummer van een thuis. Zo kan er een inspanning gedaan worden om bijvoorbeeld de bokswerking voor te stellen bij de ouders. f Hoewel de oprichting van een centraal gebouw betere infrastructurele mogelijkheden biedt voor het aanbod, bracht dit ook nieuwe verantwoordelijkheden met zich mee (o.m. instaan voor het beheer). Hierdoor kon er minder tijd vrijgemaakt worden voor de wijkgerichte buurtsportwerking.
Buurtsport in Vlaanderen | 53
A TIPS VAN GENK A TIPS VANWEGE GENK
“Doe niet alles zelf. Zorg voor een breed draagvlak van mensen die ook actief willen meewerken.”
f Onderhoud contacten op wijkniveau f Doe niet alles zelf. Zorg voor een breed draagvlak van mensen die ook actief willen meewerken aan het opzetten van bijvoorbeeld kleine evenementjes. f Onderhoud goede contacten met de diensten van de gemeente/stad waarin gewerkt wordt. Dit zorgt voor een soepele en flexibele werking. Zo kunnen op een aangename manier zaken gerealiseerd worden, wat tijd spaart.
f Voor het inrichten van buurtsportactiviteiten moet niet alleen geluisterd worden naar organisaties die met professionelen werken. Ook zij bereiken niet al de mensen die deel uitmaken van de doelgroep. Als professioneel werker hebben ze ook hun eigen agenda. Sommigen zien het bijvoorbeeld persoonlijk niet zitten om zich te engageren voor buurtsport. Het is daarom belangrijk om voeling te houden met mensen op straat. Door bijvoorbeeld een groepje jongeren dat gewoon buiten aan het spelen is, aan te spreken of een ouder die men tegenkomt.
54 | Buurtsport in Vlaanderen
GENT
Overleg sportschuren direct een duidelijk vooraf geplande ontwikkeling. In vier wijken werd, onafhankelijk van elkaar, sport aangeboden op het niveau van de wijk. De vier wijken behoren tot de categorie aandachtswijken.
ALGEMEEN Gent heeft naast Gent centrum 14 deelgemeenten: Oostakker, Sint-Amandsberg, Gentbrugge, Ledeberg, Zwijnaarde, SintDenijs-Westrem, Afsnee, Drongen, Mariakerke, Wondelgem en de Kanaalgemeenten Desteldonk, Mendonk, Sint-KruisWinkel en Terdonk. Samen goed voor bijna 233.000 inwoners verdeeld over de volgende leeftijdscategorieën: Jonger dan 19 jaar: 20,9% 20 tot 44 jaar: 37,9% 45 tot 59 jaar: 18,8% + 60: 22,4% 7,4% is niet-Belg. De grootste groep vreemdelingen komt uit Turkije. Deze categorie vertegenwoordigt 2,1% van de totale bevolking. Groot Gent is 156,2 km2 groot. Naast de indeling van Gent in deelgemeenten wordt vanuit de stad een onderverdeling in een 25-tal wijken gehanteerd, waarvan er onder andere door de jeugddienst 10 beschouwd worden als aandachtswijken. Dit zijn vroegere arbeiderswijken waar anno 2006 veel kansarme groepen wonen. Doordat deze wijken dichtbebouwd zijn, is er weinig open ruimte. Met uitzondering van Nieuw Gent, situeren de aandachtswijken zich in de 19de-eeuwse gordel rond Gent: Muide – Meulestede, Sluizeke – Tolhuis – Ham – Voormuide, Dampoort – Sint-Amandsberg, Oud-Gentbrugge, Ledeberg, Macharius-Heirnis, Rabot, Brugse Poort, Bloemekenswijk en Nieuw Gent.
f Brugse Poort • Ruim 15.000 mensen wonen in de Brugse Poort. 23% is jonger dan 20, 17% is ouder dan 65 jaar. 11,9% is nietBelg. • Vzw Jong beheert als jeugdwelzijnsorganisatie in deze wijk de sportschuur Kaarderij, die verbonden is aan het Jeugdhuis Kaarderij. f Bloemekenswijk • Een relatief jonge wijk waarvan één op vier bewoners jonger is dan 20 jaar. 80% is jonger dan 60. De wijk is van oudsher een arbeiderswijk. Ongeveer 22% van de inwoners van de Bloemekenswijk behoort tot een etnisch-culturele minderheid: Belgen van allochtone afkomst, woonwagenbewoners, vluchtelingen en mensen zonder papieren (cijfers van 2004). Ruim de helft van hen verwierf de Belgische nationaliteit. • Sporthal Dracuna, in het hart van de Bloemekenswijk, werd geopend in 2002. De buurtbewoners en organisaties vanuit het jeugd- en welzijnswerk zijn de prioritaire gebruikers. Naast de sporthal ligt een agoraspace trapveld. • De werking werd opgestart door de jeugddienst en de sportdienst. Sinds 2005 wordt de zaal beheerd door vzw Jong (zie verder). f Nieuw Gent • Nieuw Gent telt bijna 8.000 inwoners. 24,3% is jonger dan 20 jaar en 18,4% is ouder 65 jaar. 18,8% behoort tot de groep etnisch-culturele minderheden. • In 2006 werd vanuit ‘vzw Wijkresto & Co – Nieuw Gent’, in nauwe samenwerking met Samenlevingsopbouw, het initiatief genomen om de wijkbewoners, jong en oud, aan het bewegen te krijgen. De bewoners hebben een belangrijke stem in het aanbod. Er werd een halftijdse medewerker tewerkgesteld die een brugfiguur vormt tussen sportbehoeftigen en lokale sportclubs.
CONTACTGEGEVENS Buurtsport in Gent In Gent is men begonnen met het organiseren van straatvoetbal in 1988 – ’89 in het kader van de toenmalige campagne straatvoetbal van de Koninklijke Belgische Voetbalbond en de Koning Boudewijnstichting. Buurtsport in Gent kende niet
Sportproject jeugddienst Gent Kammerstraat 10 – 9000 Gent 09/269.81.49
[email protected]
Buurtsport in Vlaanderen | 55
GENT f Gent Noord (Sluizeken – Tolhuis – Ham) • Ook deze buurt is relatief ‘jong’ te noemen. 23,9% van de bijna 10.000 buurtbewoners is jonger dan 20 jaar. 21% is ouder dan 60. 18,7% van de actieve bevolking is werkzoekend. 4,4% is er OCMW steungerechtigd. • Sinds november 1999 wordt er in De Sportschuur, een overdekte parking van het bedrijk ‘Milliken’, tijdens de weekends sport aangeboden. In 2001 werd vanuit vzw Buurtdiensten Gent Noord het ‘Sportnetwerk Gent Noord’ opgericht als zelfstandig project. De concrete werking wordt verder uitgebreid toegelicht. Deze vier initiatieven hebben een aantal zaken gemeen in het parcours dat ze aflegden om te komen tot waar ze nu staan. f Ze ontstonden in het jeugdwelzijnswerk of opbouwwerk. In de Bloemekenswijk lag de jeugddienst en later het jeugdwelzijnswerk aan de basis. In Gent Noord en Nieuw Gent kwam het initiatief van twee projecten onder de koepel van Samenlevingsopbouw. f Vanuit de praktijk constateerden de werkers die actief waren in de wijk de behoefte om aan sport te doen van het publiek waar men mee en voor werkte. Met dat gegeven is men op de verschillende locaties aan de slag gegaan. f Elk project heeft gezocht naar partners. Organisaties die mee wilden investeren in het aanbieden en begeleiden van sportactiviteiten. Elk project vond zijn lokale partners waardoor het op wijkniveau kon doorgroeien. Omdat elk sportproject met andere partners werkt, is het niet gemakkelijk om ze onder één duidelijke noemer te plaatsen. f Buurtsport wordt niet gefinancierd met structurele middelen. Elk project moet op verschillende niveaus op zoek naar financiën om de werking te kunnen continueren. f Met uitzondering van Nieuw Gent, kunnen de drie overige wijken beschikken over overdekte ruimten waar men kan sporten. Waar men in Antwerpen de term ‘sportloodsen’ hanteert, spreekt men in Gent over ‘sportschuren’. f De jeugddienst was en is in de vier projecten steeds op één of andere manier aanwezig. de jeugddienst is op een of andere manier betrokken bij de initiatieven die er werden opgezet rond sport en jeugd. Een belangrijk gegeven in de ontwikkeling van buurtsport in Gent en is de oprichting van vzw Jong. Het is een consortium van de vele vzw’s die actief waren binnen het jeugdwelzijnswerk in Gent en bestaat sinds 2005. Vzw Jong bestaat uit verschillende deelwerkingen verspreid over de aandachtswijken: Jeugdwelzijnswerk Brugse Poort (met Kinderplaneet, Het Meisjeshuis en Jeugdhuis Kaarderij), Jeugdcentrum El Paso (waar sportschuur Dracuna een onderdeel van uitmaakt), Jamklub, Kadanz,
Jeugdpunt Ledeberg en JOC Nieuw Gent. De stad Gent voorziet een belangrijk deel van de middelen. In functie van opvolging werd hiervoor een convenant afgesloten. De oprichting van vzw Jong is belangrijk te noemen omdat de jeugddienst, alsook andere stedelijke diensten, hierdoor een duidelijk aanspreekpunt heeft gekregen. Alle deelwerkingen van vzw Jong bieden naast jeugdwerk en andere activiteiten en programma’s, recreatieve en/of competitieve sportactiviteiten aan op wijkniveau. Vzw Jong is tevens een gesprekspartner voor de stad om het sportbeleid mee vorm te geven. Het sportproject van de jeugddienst is minder aanwezig op het veld en meer actief op beleidsmatig vlak, onder andere in samenwerking met de sportdienst bij de opmaak van een buurtsportbeleidsplan.
Regie: overleg sportschuren Het sportproject van de jeugddienst Binnen de Gentse jeugddienst is er sinds 1998 plaats voor wat men er nu het sportproject noemt. Aanvankelijk richtte het zich enkel op enerzijds het mogelijk maken en anderzijds het actief aanbieden en begeleiden van sportactiviteiten op maat van maatschappelijk kwetsbare jongeren. Sinds de invoering van het jeugdwerkbeleidsplan (2005 – 2007), wordt daarnaast ook meer aan beleidsvoorbereidend werk gedaan. Het verzekeren van een laagdrempelig sportaanbod is opgenomen in de doelstellingen van het jeugdwerkbeleidsplan en wordt gerealiseerd door structurele middelen toe te kennen aan sportschuren Dracuna en Kaarderij. Het is de opdracht van de jeugddienst om de stem van de jongere te laten horen en de belangen te behartigen van deze jongeren. In dit geval gaat het dan over deelname aan sport in Gent. Daarbij wordt vooral aandacht besteed aan maatschappelijk kwetsbare jongeren die zich voornamelijk bevinden in de 19de eeuwse gordel rond Gent. De jeugddienst heeft gekozen om te werken aan het verbeteren van de randvoorwaarden om een sportaanbod op maat mogelijk te maken. Daarbij wordt ingezet op vier domeinen: f Infrastructuur. Na een analyse van de sportmogelijkheden van de stad Gent, kwam men tot de conclusie dat de weinige infrastructuur voornamelijk voorbehouden was voor clubs. Indien er sportterreinen gereserveerd moeten worden, ervaren jongeren dit als een hoge drempel. f Informatie. Als jongeren willen sporten, moeten zij en hun ouders weten wat de mogelijkheden zijn op het gebied van sport. Dat gaat van het uitlenen van sportmateriaal tot het meegeven van de openingsuren van sportcentra. f Diversiteit in het aanbod. Recreatief en competitief, georganiseerd en in vrij verband, individueel en in groep. f Toegankelijkheid voor verschillende doelgroepen. Er wordt gewerkt aan het verlagen van de drempels voor sportbeoefening bij jongeren.
56 | Buurtsport in Vlaanderen
GENT Overleg sportschuren Tot vóór de oprichting van vzw Jong in 2005 was er sprake van drie verschillende werkingen die sport op een laagdrempelige manier aanboden op het niveau van de wijk: Sportnetwerk Gent Noord, Jeugdhuis Kaarderij en het jeugdwelzijnsinitiatief in de Bloemekenswijk. De drie initiatieven hadden gemeenschappelijk dat ze konden beschikken over een overdekte ruimte waarin kon gesport worden, de zogenaamde ‘sportschuren’. De verantwoordelijke actoren van de initiatieven voelden de noodzaak om de diverse onafhankelijke buurtsportinitiatieven op elkaar af te stemmen. Een noodzakelijke voorwaarde was dat er meer contact moest zijn. Een gemeenschappelijk forum waar de organisaties die sport op het niveau van de buurt aanbrachten was er niet. Sinds november 2002 is op initiatief van de jeugddienst een overleg opgestart waarop ze elkaar konden ontmoeten. Aanvankelijk was het voornaamste doel ervaringen uit te wisselen en gezamenlijk activiteiten te organiseren. Sinds de oprichting van vzw Jong werden de Gentse jeugdwelzijnsinitiatieven gebundeld in één organisatie. Het gevolg daarvan is dat sportschuur Dracuna en sportschuur Kaarderij vanuit vzw Jong beheerd worden, waardoor er op het niveau van het beleid meer afstemming is. De programmatie gebeurt nog steeds door het personeel per respectievelijke sportschuur. Sportnetwerk Gent Noord bleef onafhankelijk actief op zijn domein. Na het installeren van een buurtsportwerking in Nieuw Gent door buurtdienst ‘vzw Wijkresto en co’ in 2006, werd ook aan hen gevraagd om het overleg bij te wonen. Zij beschikken echter niet over overdekte ruimte waardoor de term ‘overleg sport-
CONTACTGEGEVENS PARTNERS Buurtsport Nieuw Gent Wijkresto en co Rerum Novarumplein 180c – 9000 Gent 09/266.90.32
[email protected] www.wijkresto.be Buurtdiensten Gent Noord Sportnetwerk Gent Noord Nieuwland 62A – 9000 Gent 09/225.71.52
[email protected] vzw jong Sleepstraat 118 – 9000 Gent 09/268.29.50
[email protected]
schuren’ wat verwarrend overkomt. Het ‘overleg sportschuren’ blijft een geschikt kanaal om onderling know-how uit te wisselen, om relevante informatie door te spelen en om samen activiteiten te organiseren. Het blijkt eveneens een goede werkvorm om samen promotie te voeren, om samen op zoek te gaan naar bijkomende financiële middelen. Het voornaamste doel is om signalen door te geven naar het Gents beleid vanuit het specifieke buurtgerichte sportaanbod. f Personeelsbezetting • Jeugddienst - Eén VTE: beleidsmatig opvolgen van de acties om de doelstellingen, die beschreven staan in het jeugdwerkbeleidsplan, te (laten) realiseren in verband met sport. - Gefinancierd met middelen van het preventiecontract. De projectmedewerker is steeds bereikbaar op de jeugddienst en wordt aangestuurd door het diensthoofd van de jeugddienst. • Buurtsport Nieuw Gent - 1/2 VTE: gefinancierd met middelen uit het actieplan ‘Diensteneconomie’. Het zijn middelen die beschikbaar gesteld worden voor ‘sociale economie’ door minister van werkgelegenheid Van Brempt. • Buurtdiensten Gent Noord – Sportnetwerk Gent Noord - Eén VTE: gefinancierd met middelen vanuit Samenlevingsopbouw. - Twee 4/5 VTE: gefinancierd met middelen uit het Europees fonds voor regionale ontwikkeling, aangevuld met subsidies van de stad Gent, provincie OostVlaanderen en Vlaamse Gemeenschap. Aangevuld met middelen via het decreet op de buurt- en nabijheidsdiensten. - Een tiental vrijwilligers zijn betrokken in de werking. • Vzw Jong - Drie VTE in de Bloemekenswijk. Eén VTE wordt gefinancierd met stedenfondsmiddelen i.h.k.v. de beleidsovereenkomst tussen de stad Gent en vzw Jong. Twee VTE staan op de loonrol van de stad Gent, maar worden ter beschikking gesteld aan vzw Jong. - 1/2 VTE in de wijk Brugse Poort. Betaald vanuit vzw Jong. f Doelgroep • De doelgroep van de jeugddienst is de groep 0 tot 25-jarigen. Dit is decretaal vastgelegd. Door het sportproject wordt speciale aandacht besteed aan maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren. • Vzw Jong richt zich specifiek naar maatschappelijk kwetsbare jongeren uit de aandachtswijken. • Wijkresto en co wil bewoners van alle leeftijden bereiken in de wijk Nieuw Gent. • Sportnetwerk Gent Noord richt zich naar alle bewoners van de wijk.