4797
Specificatie van de getrokken condities Arrest , citatie en ontslag Nootgerichte Condities te registr Certificaat 2 folio Zegel
f f f f f
Vraagarticulen van de getrokken condities ter instantie van G. Varenbrink den 1 december 1798
1, ---, --, --,
-- , -18, -4, -8 , -8 , --
4798
No. 6 Recessus in disscriptis voor G.Varenbrink contra Jannes Hofstede cum documentis ...Z
4799
Exhibitum den 16 september 1799 in fidem G.Pennink qualitate qua termino 4 weken Duplicq voor Jannes Hofstede, genaamd de Krogt, waarmeede zich voegd desselve huisvrouwe Janna ten Hegteler tutore mariti gerequireerde ter eene tegen Gerrit Varenbrink requirant ter andere zijde Burger G.Pennink provisioneel verwalter van het drostampt van Haaxbergen en Diepenheim 1. Het is buiten tegenspraak van het hoogste belang en verstrekt tot een weesentlijk genoegen, wanneer hij, welke in eenige ongeleegentheid geraakt is zich kan verzeekert houden. 2. Dat hij daarin buiten zijne schuld door opzettelijk toedoen van een ander gebragt is en dat hij, onder het gevoel van die ongeleegentheid zich van zijn pliogt gekweeten en de behoorlijke en gepaste middelen ter zijner reddinge en uitkomst ter hand
4800
hand genoomen en werkstellig gemaakt heeft 3. Dan maar dan alleen zal ’t zelden of nooit missen of bij het uiteinde zal zijn lijden in verblijden verwisseld worden en zijn vijand zich tot zijne schaade moeten beklaagen van zijn evenmensch niet met die liefde en toegeeflijkheid behandelt te hebben als zijn plicht van hem vorderde. 4. Zal daarom de requirant met reeden den gerequireerden kunnen aanzien en doen doorgaan voor de oorzaak van onaangenammheid van de procedure door hem tegen dese voor dezen gerichte ondernomen. hij zal dan moeten bewijzen 5. dat gerequireerden hem weederregtelijk onthoud ’t geen hem wel en wettig toekomt, en dat hij zo en als na rechten behoord beweezen hebben, dat hij het zijne van hem vorderd 6. Dan hier kan hij niet volstaan met lasterpraatjes , vergezogte of ongegronde gevolgtrekkingen, maar hij welke hier den rol van aanlegger speelt, moet bewijzen, zodanige bewijzen produceren ut
4801
ut judici facultas sit ex animi sui sententic, quid sine dubitatione credere debeat , existimandi L 3 2ff de tittuli = titel ? Hub (?) price ad ff L 22 tit.3 num 2 8. zodanige bewijzen, welke bepaaldelijk aantoonen, dat gerequireerde hem juist dat geene waar van hij hem beklaagt en actie tegen hem geinstitueerd heeft, tegens rechte onthoud , dat is, dat hij te onrechte verweigerd, aan hem de possessie van de Krocht en daar onder behoorende landerijen te ontruymen en te laaten leggen. 9. Trouwens dit maakt het eigentlijke waare en weezentlijken van zijn libet, begreepen bij zijn klaagrequest tot ontruiminge van het plaatsjen de Krocht en het laaten liggen van de daaronder gehoorende landerijen den 7 november 1794 aan den toenmaligen drost van Haexbergen en Diepenheim gepresenteerd, uit. 10. Libellus enim totum regit processum uti trancus totum arborem sinde trunens arboris judiciare vocatur modest
4802
modest pistor vol. 2 coni 21 n. 4 11. cui in processu , legetimo debent condem- ? nire petitio, probatio et sententio carplere ? p.r. decis 49 n.14 en 15 schrad ad cons. retar. ca art 1 n.6 12. En daarom moeten in deeze procedure waarbij ten possesoiren conclusie gekomen is voor eene rechtbank welke alleen in possessoire zaaken competent is, en uitspraaken doen mag, alleen die bewijzen in aanmerkinge genoomen worden, welke zullen kunnen , mogen en moeten dienen om den richter te overtuygen. 13. Dat requirant op ’t oogenblik wanneer hij deeze procedure tegen gerequireerden begon, in de wettige, weezentlijken en volkomene bezittinge geweest is van de Krocht en daar onder behoorende landerijen 14. Terwijl in dit proces in geene de minste aanmerkingen kunnen of mogen komen maar ten eenemaal moeten ter zijden gelegd worden alle ... danige
4803
danige stukken welke zouden kunnen in aanmerking komen in gevallen ter petitoires tegen de gerequireerde conclusies genoomen was. Doch welke geenen onmiddelijken invloed hebben, om aan te toonen. 15. Dat requirant eenig en alleen in de volkomene possessie is van alle die goederen, welke hij bij requeste geklaagd heeft, dat gerequireerden zonder regt zouden zoeken blijven bezitten. 16. Derhalven niet slegts van de landerijen onder de Krocht behoorende, onderscheiden en afzonderlijk van het huis door gerequireerde bewoond. 17. Want hij heeft de ontruiminge van het huis, en het verlaaten van de landerijen gevorderd, ieder afzonderlijk geeischt en tot die beide eindens geconcludeert, gelijk uit zijn klaagrequest en de daar bijgevoegde stukken ter duidelijksten consteerd. 18. Immers bij klaagrequest zegd hij dat hij de plaatz en de landerijen heeft opgezegd
4804
opgezegd, even gelijk hij bij de untiatie van den 4 april 1785 gewilt heeft, dat gerequireerde de plaatz en landerijen zoude laaten liggen, dat gerequireerde de Krocht en de onderhoorige landerijen zoude ontruimen, dat deeze de Krocht en de landerijen in gebruik blijft behouden , en concluderd 19. Dat gerequireerde het plaatsjen de Krocht en onderhoorige landerijen zal moeten ontruimen en ten diensten van requirant laaten liggen, en bij appointement word hem gelast het plaatzjen de Krocht met er daad te verlaaten en te ontruimen 20. Bij extract resolutie van den 19 may 1796 ten klaagrequeste annex word gezegd. 21 Dat haar edelmogende den requirant in zijne zaaken tegen den gerequireerde wegens het niet laten liggen van de Krocht en landerijen gelieven te maintenieren. 22. Terwijl de wijlen verwalter landdrost richter H.J. Bos bij zijn berigt zegt dat requirant vermeinde
4805
vermeinde dat de grond en huis bij het erve behoord. 23. Bij nader request van requirant aan de ordinaris gedeputeerden segt hij 24. dat gerequireerde , in plaatz van te delogeeren, zich den eigendom van het huis en hof aanmatigd, daar nogthans het huis door Jochem Varenbrink zoude gebouwd zijn. 25. Deeze sustenu van requirant is in dertijd bij ons bericht artikel 27 , en eenige volgende, en getoond, dat wat het plaatzjen de Krocht zelve aangaat, gerequireerde hetzekve nooit van requirant in erfpacht gehad heeft, noch dat requirant heeft kunnen toonen daar op eenig het minste recht te hebben’ 26. Dit word aldaar bewezen met het testament van Anne Varenbrink als waarbij Gerrit ten Varenbrink , dezelfde welke de quitantie van den 9 december 1739 bij bericht sub. B heeft afgegeven zelvs keurnoot is geweest 27. met de huuwlijksvoorwaarden van
4806
van Egbert Schreurs, dezelvde aan welke de voorzeide quitantie voor ontfangen erfpacht is afgegeven , over welke huwelijks voorwaarden dezelvde Gerrit Varenbrinks vader van requirant, meede als de dingsman heeft gestaan , en dezelve onderteekent 28. En eendelijk met de hulijksvoorwaarden van Jan Roesink welke een zoon was van Hendrina Cotten als ...... getrouwd aan voorzeide egbert Schreurs, welke ten teide van die huwelijksvoorwaarden weduwnaar was van Janna ten Varenbrink, zuster van de requirant, welke huwelijksvoorwaarden meede door Jannes Varenbrink zijn onderteekent. 29. Alles ten vertooge dat de tijdelijk eigenaar en bezitter van het erve Varenbrink in eenen onafgebroken schakel erkend hebben dat zij geen het minste recht op het plaatzjen de Krocht gehad hebben en requirant derhalven bij geene mogelijkheid
4807
mogelijkheid hebben kan. 30. Dan hoe beslissende deeze bewijzen, van gerequireerde ( welke echter tot geen het minste bewijs verpligt is, noch wil gehouden zijn, zich daar toe verplicht te hebben ) ook zijn, zij vermogen echter niet zo veel op ’t gemoed van requirant, dat hij zich door dezelve van zijn ongelijk laat overtuigen 31. maar poogt bij replicq door raissonnementen en gevolgtrekkingen , dog zonder eenig het minste bewijs ( dit echter wierd noodzaakelijk vereischt, en het ander doet niet af ) te betogen dat zo wel het plaatzjen de Krocht als de onderhooige landerijen door gerequireerde, als praetense huurman van die beide moet ontruimd en verlaaten worden 32. En zegt daarom artikel 3 dat hij zich van de possessie van de Krocht en onderhoorige landerijen verstooken ziet artikel 5 dat hij de Krocht en onder-
4808
onderhoorige landerijen aan gerequireerde verhuurd of gesubloceerd heeft en deeze verplicht is, de Krocht en onderhoorige landerijen te verlaten, men zie voorts artikel 8 en 12 alwaar, dat de denuntiatie van die beide beweezen is. 33. Voorts artikel 13, 46, 48, 50, alwaar dat zijn vader de Krocht even gelijk de onderhoorige landerijen aan gerequireerde verhuurd heeft, art. 51, dit dus hetgeen rechtens is van de landerijen ook rechtens moet zijn van het plaatsjen de Krocht zelfs, en dat volgens art. 52 de huurcedul van 1764 zowel van het plaatsjen de Krocht als over de daaronder gehoorende landerijen rouleerd 34. op alle deeze en meer andere plaatsen toont requirant , zoo duidelijk als mogelijk is, wel onderscheid te maaken tusschen het plaatsjen en de landerijen daar onder behoorende doch te beweeren dat hij omtrent een
4809
een en het ander hetzelvde recht heeft en daarom Wil dat gerequireerde het eene moet verlaten, ontruimen, daar vandaan delogeeren en het andere laaten liggen. 35. En daarom zal niet ligt iemand gevonden worden welke zich een denkbeeld kan maaken van de positie artikel 90 van replicq of deeze met de voorige zal kunnen overeen brengen, daar toch leest men 36. Terwijl wij vooraf nog aanmerken dat het huis op de Krocht door den requirant niet gepraetendeerd word, mogende hij wel leiden dat gerequireerde bij zijn vertrek hetzelve meedeneemt 37. Deeze strijd toch niet alleen rechtdraads met de overige te vooren aangahaalde en welke een voornaam’ ja het voornaamste gedeelte van het libel van requirant uitmaaken voor zoverre hij welke beweezewn heeft in de possessie van eene plaats te zijn gehouden word ook
4810
ook en landerijen daaronder behoorende te bezitten 38 Om welke gevolg te wettigen beide partijen zich bij klaagrequest en daarbij gevoegde stukken bij antwiird en daarbij geappliceerde bewijzen en bij replicq tot aan dien 90 artikelen zo zeer beijvert hebben 39. maar zo is ook te vreender omdat wij niet slegts nergens of ooit beweerd hebben in de possessie van het huis alleen de opstand namelijk of het gebouw, afgescheiden van de grond op welke het staat en den onmiddellijk daarbij en om geleegen grond en hov te weezen. 40. Maar in tegendeel uidrukkelijk staande gehouden dat door de uitdrukkinge van het plaatsjen de Krocht met verstaan worden niet blootelijk het huis of het gebouw maar ook den hov waarin het geleegen is, zijnde omtrend een schepel en een spind land groot
4811
groot, en eenige aanschot er bij 41. omdat als men van een boerenhuis spreekt naar bekende rechten er vanzelvs onder verstaat en daar onder begrijpt de daar annexen hof en anderen aanschot zoals misvaald enz. omdat deeze vanzelvs accessorien van een huis zijn gelijk dit in alle handelingen van koop enzo ook niet anders word begreepen, men zie art. 33 en 36 van bericht. 42. Dan hoe vreemd dit verschijnsel ook weezen moge, men kan ’t echter niet aanmerken als eene vergissinge van den insteller van het replicq, daar toe zijn de woorden te duidelijk en het vermeente betoog in de volgende artculen neemt alle vermoeden van die gissinge weg. 43 .Hij zal er derhalven reeden voor gehad hebben, waarom hij zo zeer veranderd, van het eene uiterste tot het andere overslaat, en hier toe staat
4812
staat ’t geen hij van te vooren uitvoerig heeft poogen te bewijzen, en waarvan hij door geenen van deezersijds positien kan terug gekomen zijn. 44. Deeze reeden kan en moet men natuurlijk daar in zoeken enstellen: 45. Wij hebben bij berigt drie documenten geproduceert, waar in zo duidelijk als mogelijk is, gezegd word dat het huis aan de tijdelijke bewoonders van het plaatsjen de Krocht toebehoord en dit kon requirant zonder zich aan de uiterste ongerijmdheid schuldig te maken niet tegenspreeken. 46. Dit wierd beweezen door documenten welke niet slegts alle vereischtens van wettige documenten hebben, maar opgericht zijn ten overstaan van of onderteekend door de tijdelijke bouwlieden van het erve Varenbrink op welke het plaatsjen de Krocht, of het huis op
4813
op dat plaatsjen soude staan, en deeze bouwlieden sijn geweest voorzaten van requirant, van welke hij erfgenaam geweest is, en wier daaden hij derhalven moet goedkeuren en gestand doen. 47. Om de voor requirant nadeelige daaruit voortvloeijende gevolgen te vermijden en daar hij niet kan ontkennen dat zijne voorzaaten ten minste eenige eigendom aan die bewoonders van het plaatsjen de Krocht hebben toeerkend, wie hij dit bepaalen tot het huis alleen. 48. zonder zich te erinneren, dat Anna ten Vaarenbrink bij haar testament niet alleen disponeerd over het huis en den inboedel des huizes, maar ook alles wat naam hebben mag. 49. Dat in de huwelijksvoorwaarden van Egbert Schreurs en Hendrina Cotten de eerste belooft zijne bruid bij zich in te neemen in zijn eigen toebe hoorende huis, hof, bezaaide op den lande, actien en crediten, schuld en
4814
en onschuld niets exempt 50. Dat in de huwelijksvoorwaarden van Jannes ten Vaarenbrink en Janna ten Heggeler , de bruidegom artikel 3 belooft de bruid bij zich in te neemen aan de Krocht bij zijn ouders en art. 3dat de bruid in het huis de Krocht zal kunnen blijven en weeder trouwen 51 In alle deeze drie is geen schaduw van vermoeden, laat staan volledig bewijs, dat de tijdelijke bewoonders van het plaatsjen de Krocht zich zouden aangemerkt hebben of door de tijdelijke bouwlieden van het erve Vaarenbrink aangezien zijn, alseijgenaren van het drra opstaande huis alleen. 52. In tegendeel is in de eerste door alles wat naam hebben mag, afzonderlijk van het huis genoemd, in de tweede, door hof, bezaaide op den lande , actien enz. en in de derde door de uitdrukkinge aan de Krocht buiten alle tegenspraak meer als het
4815
als het bloote huis, de opstand alleen bedoeld. 53.Hetgeen hier tegen door Requirant word ingebragt is waarlijk een door slaand blijk van verleegendheid, en wij hebben moeites om te gelooven, dat de insteller welke hier en daar van de reegels van uitlegkunde gebruik wil maken inderdaad zoude geloven 54. Dat omdat Anna ten Vaarenbrink het plaatsjen de Krocht niet met zooveel woorden bij haar testament genoemd heeft, daarom dit plaatsjen niet haar eygendom zoude gesteld hebben. 55. Immers noemt zij uitdrukkelijk haar huis . Zij bedoeld daar door buiten tegenspraak het huis op de Krocht, maar wie weet niet, dat de benamingen van huis inzonderheid van boerenplaatzen insluit al wat onder en bij het huis, als hof of gaarden, mistvaald behoort. 56 En dat derhalven requirant moet bewijzen
4816 is gelijk aan 4815
4817
bewijzen, dat men in dit , ons geval die algemeene reegel van uitlegkunde moet laaten vaaren. 57.Dog waar voor in deezen te minder reeden is, omdat inde twee overige van de Krogt in ’t algemeen niet alleen dus van het geheele plaatsje de Krocht maar zelfs het huis en hof afzonderlijk genoemd, en beide als eygendom van de disponenten aangemerkt rn erkend word. 57 ² .En hoe kan requirant zich van dit argument bedienen, die niet wil toelaaten, dat wij bij bericht art. 37 daaruit , dat Gerrit ten Vaarenbrink in de erfpachts briev van 1762 geenzints de Krocht, maar wel de landerijen bij de Krocht verpacht heeft, bewijzen, dat hij geen eigendom aan het plaatsjen zelfs pretendeerde wanneer hij art. 81 & 82 van replicq zegd 57³. Dat de consequentie wijl in dat document van de Krocht niet gesprooken
4818
sprooken word, dezelve niet aan den requirant behoordgeen hetminste fundament heeft. 574 . Even zo min, als wanneer men wilde insineeren, dat requirant geen denminste eigendom in de wereld bezit, of wel zijn vader bezeeten heeft, verder als den inhoud dier gepretendeerde erfpachtsbrief meede brengt. 58. Van geen beeter alloi is ’t geen art. 96 tegen de huwelijksvoorwaarden van Egbert Schreurs word ingebragt, dat namelijk daar uit dat Egbert Schreurs het huis & hof als hem toebehooren die benoemd, niet volgt of beweezen word, dat hem die beide toebehoorden. 59. Want het is geen bloot zeggen van hem alleen, maar van hem als contractant en van zijne aanstaande wederhelft meede, als contractante, ten overstaan van zodaenig aantal van de dingsluiden opgericht en door de onderteekeninge van alle in die form gebragt
4819
gebragt als nodig is, om die acte de kragt van richtersbrief te geven. 59². Inhoudende een bilateraal contract over welks bepalingen volgens art. 76 & 77 van Replicqden contracten ten zaamen zijn overeen gekoomen en waar bij dus hetgeen door een der contractentenals ’t waar gezegd word, word gehouden als door de anderen gezegd of toegestemt te zijn. 60. En hoe toch zal iemand consequent noemen in het testament van zijn vrouwe word de hof niet genoemd bijgevolg heeft ze haar en naderhand hem welke zijn recht van haar dese veerden niet behoord. 61. Deeze interpretatie ( om de woorden van requirant art.99 de onze te maaken ) strijd zo tegen de gewoone wijs van spreeken, dat dezelve nauwliks refutatie meriteerd. 62. Immers behalve dat, gelijk wij reeds aangemerkt hebben, onder benaminge van huis, den hof of gaarden etc. moet
4820
etc moet verstaan worden, is ’t een bekende reegel qui omne decit nihil excendit , maar Anna ten Varenbrink disponeerd niet alleen het huis, maar ook over alles wat naam hebben 63. En wij twijffelen geen oogenblik of indien de requirant of zijn bediende in die brieven dinge bij testament iets vermaakt was zouden zij alles tot een leepel op het bord toe vorderen en zij maakten dan van hun recht gebruik 64. En als deeze de waare meening is en daarvoor ook bij Gerrit Varenbrink gehouden wierde blijkt uit de daarover uit kragt van dat testament gevolgde handelingen bij welke ook Gerrit Varenbrink door bij deselve aan en over te weezen dit erkend heeft 65 Die niet blootelijk gelijk art. 86 beweerd word als een getuigen der waarheid van het gepasseerde voor komt, hoewel dit voor ons genoeg zoude zijn, men die bericht art. 31 maar in de eene was
4821
was hij keurnoot en in de andere de dingsman. 66. En ’t is niets minder als waarscheinelijk zo als Carthije art. 87 ter needer steld, dat hij van den inhoud dier acten niet onderricht is geweest. 67. Want wie weet niet dat een gerichtelijke acten aan de comparanten in tegenwoordigheid van de keurnooten altijd voorgeleezen word, ja volstrekt noodwendig moet voorgeleezen worden. 68. En dat hij welke verzogt is, om bij het oprichten van een huwelijksvoorwaarden te assisteeren vooral hij welke in eenige betrekkinge tot de jongelieden staat gelijk Gerrit Varenbrink tot die stond, niet slegts geroepen is om voor getuige , maar ook om als raadsvriend te dienen. 69 En wie kan dan begrijpen dat Gerrit Varenbrink zoude geleeden hebben, dat voor hem als keurnoot over zijn goed gedisponeerd worde of overleg gemaakt van een goed ’t geen wel als
4822
als een eigendom van een der jongelieden aangemerkt wierde, doch zijn eigen was ? 70.Zoude ’t zelfs wel ongerijmd weezen te zeggen ( ’t geen wij echter niet nodig hebben ) dat met de huwelijksvoorwaarden beweezen is dat G.Varenbrink aan die jongelieden de Krocht en landerijen ten huwelijk meede gegeeven heeft, dit toch kan na bekende rechten zelfs door een vreemde geschieden. 71. Dit althans is zeeker dat niemand welke zonder vooringenoomenheid zijn verstand en oordeel gebruikt, zal twijffelen of Gerrit Varenbrink heeft erkent dat de Krocht en landerijen niet hem, maar de disponenten toebehoord. 72. De captie welke partije art 100 maakt is van te minder waarde omdat het plaatsjen de Krocht van het erve Varenbrink door een sloot of beekjen gescheiden is en naa de zijde van en in eene bewallinge met de Krocht een stuk lands ligt ’t geen aan de provisorie van
4823
van Diepenheim toebehoord en door gerequireerde van dezelve gehuurd is en gebruikt word. 73. En ’t geen volgens de redenerwijs van partije dus ook niet bij maar op het erve Varenbrink moet geleegen zijn om bij gevolge geen afzonderlijken eigendom , maar een gedeelte van het erve Varenbrink weezen. 74. Kan requirant op die wijze de landerijen bij het erve Varenbrink liggende aanmerken als op hetzelve te liggen en daaronder te behooren, dan is hij voor alle zijne nabuuren gevaarlijk en hoe groot zal dan het erve varenbrink worden? 75. Vooral wanneer hij met het getuigenissen van twee of drie getuigen van hooren zeggen kan bewijzen, gelijk art. 109 repl. dat de Krocht en onderhoorige landerijen onder het erve Varenbrink en niet aan gerequireerde in erfpacht, maar aan niemand anders als de provintie Overijssel in eigendom
4824
eigendom behooren. 76.En indien hij op dien grond art.110 en 111 mag opmaaken en besluiten dat de pachtbrief van den 26 may 1764 zowel rouleerd over de Krocht als de daarbij geleegen landerijen en gerequireerde derhalven met geen ander recht als dat vanhuur de Krocht en landerijen in huur heeft gehad. 77. Indien dit eene wettige en op het recht gegronde reedeneringe is, en indien daardoor onze andersins volkoomene bewijzen, alle kragt benoomen, en het onbepaalde recht van requirant gedemonstreerd en beweezen word, dan bekennen wij gaarne, geene logica geene jurisprudentia in ’t minste of geringste te verstaan. 78. art. 114 koomt requirant ( schoon tot zijn leedweezen) tot confessie dat de Nieuwe Kamp onder het erve Varenbrink behoord, maar hoe hieruit een argument ten nadeele van gerequireerde is op te maaken, bekennen
4825
nen wij gaerne niet te begrijpen noch ook hoe hij daarover nu leedweezen kan dragen. 79. Daar hij van de beginne deezer proceduure af aan dit beweerd en daarom gewild heeft dat de Nieuwe Kamp dus het plaatsjen de Krocht en daaronder behoorende landerijen van dezelvde natuur zoude zijn als het erve Varenbrink, dat is hofhoorig. 80. Dat daarom niet hij als dominus utilis, maar alleen de provintie nu voormalig gewest Overijssel, of departement 0uden Yssel, als dominus directus bevoegd zoude zijn en recht hebben om dien Nieuwen Kamp of een gedeelte van denselven in erfpacht te verhuuren en een erfpacht van hofhoorige landerijen niet langer als voor vierentwintig jaaren valide en van kracht zoude zijn hetgeen ook valsch is van dit land als ‘t geen niet in den lande van Vollenhooven, of daaromtrend, waarvan bij landrecht pagina 2 titel 9 , artikel 12 gesprooken word
4826
word, maar verre daar vandaan, in een geheel ander drostampt geleegen is 81. Terwijl wij in tegendeel hebben staande gehouden dat de hofhoorige bezitteren van het hofhoorige erve Varenbrink altoos gesustineerd hebben de Nieuwe Kamp buiten het erve te zijn zoals ook zelfs de requirant in een proces tegen de heer Wiedenbroek dit heeft beweerd, men zie bericht art. 19. 82. Om daarmeede aan te toonen dat deze Nieuwe Kamp als buiten het erve geacquireerd land den anderzins hofhoorige bezitter van het erve Varenbrink vrij en volkoomen toebehoorde. 83. En deeze daarom volkoomen recht hadde om over deeze Nieuwen Kamp als over alle zijne andere vrije goederen te disponeeren en dezelve in erpacht uit te doen en dat dus alle verdere handelingen van de volgende hofhoorige bezitteren van het erve
4827
erve Varenbrink en volkoomen eygenaaren van dat vrije land bewijzen zijn van dat gerequireerde en deszelvs voorzaaten het plaatsjen de Krocht en onderhoorige landerijen (voor zoverre namelijk requirant eigenaar is ) en niet gerequireerde in erfpacht bezeeten hebben. 84. Hoe kan hij zeggen daarvan thans al te zeer overtuigd te zijn en daar leedweezen over te dragen welke reeds agt jaaren en noch onlangs dit zelfde niet alleen gezegd, maar zelfs als een grond van zijne actie opgegeeven en begeerd heeft dat zijn dominus directus hem mogte helpen en voor hem in deeze procedure voortreeden ? 85. Dit blijkt zo duidelijk uit de requesten door hem ter deezen lasten aan de destijds gedeputeerden gepresenteerd uit het bericht van de verwalter landrichter H.J.Bos en de resolutien op zijne herhaalde instantien
4828
instantien gevallen, dat hij dit niet kan ontkennen 86. Of zouden deeze stukken niet tot bewijs tegen hem dienen, welke door die bij zijn klaagrequest te voegen en door zich bij zijn klaagrequest op dezelve te beroepen, die tot een gedeelte van zijn request gemaakt heeft, cum relatum inest referenti. 87 Ja die de presumtie als hadde hij van de possessie gerenuncieerd, wil vernietigen ( hoe zeer ten onrechten, gelijk straks nader blijken zal) omdat hij kort nae deezen zijds insinuatie zich over het tusschen hem en Jan Hofsteede erreezen different bij de ordinaris gedeputeerden geaddresseerd heeft, men zie replicq art. 34-36. 88. Ondertusschen hebben wij steeds ontkend dat dit land onder het erve Varenbrink behoord, wij blijven dit ontkennen, om dit te bewijzen zal deeze erkentenisse van requirant gelijk
4829
gelijk hij zich dwaaslijk verbeeld niets af doen en zijne conclusie art. 130 , dat het contract van erfpacht nietig zoude zijn en zijn vader zonder voorkennisse der provintie geen erfpacht mogt aangaan, is daarom ten eenemaal ongegrond. 89.En de requirant zal onze bewijzen van dat de voorzaten van gerequireerde de landerijen bij de Krocht van zijne voorzaaten wel en wettig in erfpacht gehuurd en als zodaenig bezeeten hebben en deeze gerequireerde dus als nog als erfpachter bezit, moeten vernietigen zal hij kunnen verwagten dat gerequiireerde zal worden gecondemneerd en die landerijen ta laaten liggen. 90.Omdat gerequireerde anders aan de wet bij publicatie van 1738 voldaan en met de eigen hand van de eigenaar zijn recht om deeze landerijen in erfpacht te blijven behouden beweezen heeft. en
4830
91. en daartoe kan geenzins dienen het voorgeeven van gerequireerde art. 140 van replicq dat namelijk niet zoude blijken de toestemming van de kinderen van wijlen Gerrit Varenbrink en dezelver voogden. 92. Want wij ontkennen wel deegelijk de destijds over die kinderen voogden gesteld waaren, daarvoor waaren ook geen termini habiles, de vader was noch weduwnaar en zolang hij niet hertrouwd was, was hij volgens de gemeene zowel als onze landrechten voogd over zijne minderjarige kinderen. 93.Wil requirant nu dat de toestemminge van voogden noodzaakelijk was, hij zal dan ook moeten erkennen, dat die van de vader alleen voldoende was en dat hij , welke ook boedelhouder was van de nalaatenschap van zijn vrouwe en
4831
en als de zodaenige over landerijen van den gemeene boe0 del mogt beschikken door zijne daad voor zich zelfs ook voor zijne kinderen daarin toegestemt heeft 94.Doch dat de kinderen, minderjaerige kinderen welker voogden zouden moeten toestemmen hunne toestemminge zouden moeten gegeeven hebben, is te ongerijmd, dan dat ze opmerkinge laat staan wederlegginge vorderd en ’t zal niets afdoen indien requirant welk destijds ook minderjarig was, met zijn eed ( des nochtans zeer zeeker neen ) konde bewijzen dat hij er niet in toegestemd had, zoals men art. 144 droomt. 95.En hoe kan requirant dit beweeren daar zijn vader destijds het bestier over den gemeenen
4832
nen boedel hadde en hem doch niet den requirant de bouwerije aanging, daar hij art. 179 beweerd. 96.Dat het alleronwaarscheinlijkst zoude weezen dat requirants vader aan Jan Roesink en Janna ten Heggelaar de Krocht en landerijen of wel de laast genoemde in erfpacht zoude hebben gegeeven op den 21 februari 1762. dewijl zonder twijffel de boerderije als toen nog Egbert Schreurs en niet Jan Roesink & Janna ten Heggelaar aanging. 97.Immers wil hij dit arguement ten zijne voordeelen aanvoeren, hij zal ’t dan ook tegen hem moeten laaten gelden; dit is ons al meer te pas gekoomen, en wij zullen er nog wel eens gebruik van maken. De
4833
De requirant, en waarlijk met alle reedenen , bedugd zijnde, dat hem de erfpachtsbrief van 1762 alleen, al was er niets anders den doodsteek zal moeten geven , geeft zich telkens al weer aan alle moeite om bedenkingen tegen dezelve in te brengen. 99. Doch in zonderheid en meer bepaaldelijk is hij ten dien einden in de weer van art.148 tot 184 in welke hij niet minder als derthien reedenen ( een getal voor het welke men zou schrikken ) opgeeft, met welke hij zich verbeeld aan te toonen 100.Dat die erfpachtsbrief geheel en al valsch en ten eenemaal gefingeerd is. 101. Dan zal de richter ex animi sui sentensia oordeelen en zullen dan niet slegts bedenkingen en gevolgtrekkings maar
4834
maar volledige bewijzen door gerequireerde moeten aangevoerd worden, zullen die, welke uit dien brief zelfs voortvloeyen, en bij bericht met reedenen en bewijzen gestaafd zijn, van haare kracht beroofd worden. 102.Edog dan zullen er beetere moeten zijn, als deeze, welke requirant verzint, en in het geheele replicq en in zinderheid in de opgenoemde articulen te borde brengt. Immers (beroept hij zich) waarschijnlijkheid en doen, vooral bij een aanlegger niets af, mindere van de gedaagde vernietigen die van een aanlegger en wat zullen ze hem baaten, indien deeze schoon onverplicht bewijzen produceerd. 102.² En daarom beroept hij zich art. 149 tegen alle rechten reedenen op de onbevoegdheid van zijn vader om deeze landerijen ( van
4835
( van de plaats hebben wij hier b0ven getoond, dat ze aan gerequireerde in eigendom toebehoord ) in erfpacht uit te doen. 103.Want indien dit al waar was, zoude hij niet moogen aangaan tegen de eigen, beweezen daad van de vader wiens opvolger en moeder erfgenaam hij is, maar moet deeze erfpacht gestand doen. Zo wel als zijn vader die niet kon tegenwerken. 104. Daarenboven rust deeze reeden ook op die valsche grond als waaren die daarom hofhoorig, want het tegendeel is bij bericht en hierboven betoogd, met meer als een bewijs gestaafd, en het gevoelen van de gedeputeerden bij resolutie van den 5 maart 1789 kan evenzo min, als het zeggen van requirant
4836
requirant die hofhoorigheid bewijzen. 105. van geen meer kragt en grond is hetgeen hij art. 155 als aller onwaarschijnlijkst opgeeft: veel meer is het aller onwaarschijnlijkst, dat hij alles, wat door zijn vader verricht is, pertnent zoude weeten , voor al dit ’t geen in zijne minderjaarigheid is voorgevallen. 106.Zijne eeds aanbiedingen, die in alle gevallen slegts eene waarschijnlijkheid zoude kunnen uitwerken, doet daarom te minder af, en ( om dit uit het bericht art 69 te herhaalen ) indien de echtheid van pacht brieven, door getuigen meede getekend of gehandmerkt , en alwaar tevens van het gebruik van het goed consteerd, betwist zoude moogen worden met de bloote ontkenninge zonder een
4837
een ander pachtbrief te produceeren dan zoude het met de trouwe onder de huislieden gedaan zijn. 107.Het geen art. 154 als een derde onwaarschijnlijkheid opgegeven word en in eenige volgende gestaafd xxxxxx , blijft met dit als in de termenvan waarschijnelijkheid, welke te eenemaalen verdwijnd door het aanweezen van een pachtbrief, welke wettig is en blijven zal, zoo lange niet voldoende beweezen is, dat hij valsch is. 108. Even zo weinig is uit de vierde articul 161 opgediste reeden eenige presumtie, laat staan bewijs op te maken, de benaminge van vrouwen inplaats van bruid is niet ongewoon van haar, welke in ondertrouw staat, gelijk ieder, welke huwlijksvoorwaarden van huislieden
4838
huislieden in zonderheid , gezien heeft weet. 109. En ’t past requirant in ’t geheel niet , deeze onnauwkeurigheid als een blijk van valscheid aan te haalen, daar hij art. 166 beweerd, dat men van een eenvoudige boer een goede stijl en spelling niet kan verwagten, omdat hij doorgaans zijne denkbeelden niet zeer verstaanbaar weet op het papier te brengen. 110. En is dit waar, hoe kan hij dan art.163 als een vijfde reeden voor waarschijnlijkheid van valsheid opwerpen, dat uit de diverse spelling van de pachtbrief en erfpachtsbrief zoude blijken , dat beiden niet den zelvden steller hebben. 111.En hoe weinig past ook deeze aanmerkingen in den mond van den requirant, of liever in
4839
in de pen van deninsteller van het replicq, welke, gelijk aanstonds blijken zal hetzelfde woord verschillend speld ? Zouden wij hem niet verongelijken met daarom te willen stellen, en daarmeede te willen bewijzen, dat niet hij alleen die geheelen schriftuure, maar slegts een gedeelte, en een van zijne confraters een ander gedeelte opgesteld heeft ? 112. Deeze reeden is voor de ondergeteekende te zwak, om dit daarom van zijn confrater en arbeidzaamen weet te vooronderstellen, en hij zal bij nadere reflectie dit van zijn argument insien en begrijpen 113.Ook van die, welke hij art. 186 daar uit afleid, dat de stijl en spelling van de erfpachtsbrief beeter is, als die van de pachtbrief
4840
brief, want hij zal niet zeggen ( althans de ondergetekende kan nog wil ontkennen) dat de stijl van alle zijne opstellen evengoed is, en geene van ons beiden zal willen toelaaten. 114.Dat een ander daaruit zoude willen bewijzen, dat dit van beter of slegter stijl niet ons eygen werk, maar dat van een ander is. 115.Waar staat behalven dat geschteeven, dat wanneer over het zelfde onderwerp meer als een acte moet geschreeven worden, die alle den zelvden opsteller moeten hebben en dat anders het beeter valsch moet gereekend worden? Onze tegenschrijver zou immers het bericht niet valsch verklaaren , om dat dit duplicq door de ondergetekende, een minkundig advocaat, als dr. Racer
4841
Racer geschreeven is. 116.Voorts diend op hetgeen hij art. 167 als een zeevende reeden al wederom van niet waarschijnelijkheid ( Looger begrijpt parije zelfs kan zij het niet brengen) voor den dag brengt, dat, hoe zeer wij ook het beste van onzen, voornamelijk overleeden evenmensch, willen veronderstellen, men zich evenwel geweld moet aandoen om te gelooven. 117.Dat requirants vader, welke niet kon vergeeten zijn, wat hij twee jaaren te vooren gedaan hadde, te goeden trouwe is te werk gegaan met aan gerequireerde, onkundig, dat zijne aanstaande vrouwe recht van emphytensis hadde, die landerijen te verhuuren, en kan daarom geen twijffel aan weezen, of hij heeft van de onkunde van gerequireerde willen
4842
willen profiteeren , waarvan hem de zwakke reedenen art. 169. gegist niet kunnen vrijdingen. 118. Art. 170 wil men ons het zonderlinge als een bewijs opdringen ’t geen het echter nooit weezen kan, en vooral hier niet om dat requirant het zonderlinge, daar in zullende bestaan, dat voor het jaar 1785 geen sterveling ooit van dien erfpachts-brief zoude gehoord hebben niet bewijst of men moet zeggen dat met het niet hebben hooren zeggen van twee of drie menschen kan beweezen worden dat niemand dat weet. 119.Maar al had dit niemand en gerequireerde niet voor dat requirant hem deeze landerijen opgezegt heeft geweeten, daar uit zoude geenzints een besluit tot de valsheid van dien erfpachts brief
4843
brief kunnen getrokken worden. 120. Te minder daar gerequireerde er geen belang bij hadde, om dien brief, welke geen ander ..... te waereldkundig te maaken, en de opzaege van die landerijen gaf hem natuurlijk aanleidinge om zijne papieren na te zien, en hierdoor ondekte hij ’t geene hij te vooren, vooral in ’t jaar 1764 niet wist, zooals hij aanbied onder eede te verklaaren. 121. Voorts doet requirant over al zien, dat hij van de toekomstege referent voorondersteld, dat deeze op waarschijelijk en onwaarschijnelijkheeden om dat iets zonderling schijnd .... recht zal doen. 122. Inzonderheid toont hioj dit, door volgens art.171 te gelooven, dat die uit de handteekening van requirant
4844
requirants vader onder de erfpachtsbrief en Pachtbrief onderscheid genoeg zal ontdekken om daar door van deszelvs onegtheid overtuigd te worden. 123. Daar nochtans een ieder weet, dat men niet altijd even goed en fraay schrijft en kon dit eens voldoende reeden zijn om een van twee geschriften van dezelfde persoon na zijn goedvinden en tot zijn voordeel voor onecht te verklaaren, hoe groot zou dan het aantal van falzarissen weezen? 124. Edoch wat men ook van requirant zeggen mag, dit kan men niet ontkennen, dat hij alle moeite gedaan heeft, om het geen hem onwaarschijnelijk, zonderling, etc. voorkomt, onwaarschijnelijk en zonderling te maaken; alleen gebruikt hij daartoe
4845
daartoe onwaarschijnelijke zonderlinge middelen. 125.Men herleeze ‘tgeen wij hier boven art.109 en volgende geschreven hebben, vergelijke daarmeede het geen art. 172 & 173 als bewijs van valsheid word opgegeeven en men zal overtuigd zijn’dat deeze reeden even zoo min gegrond is, als die welke wij daar gerefuteerd hebben. 126. En hiervan doet zich weder om een bewijs ad hominenis op in de requirant of wel zijn bedienden, advocaat, welke het woord Krogt met een h schrijft bij replicq, onder anderen art. 3, 8 80,, 90, 91, 93, en veele anderen, maar in art. B 42, 46, 48, 50, 52, 164 en veelen anderen schrijft hij Krocht met ch. 1207. Zouden onze tegenschrijver hier uit wel het gevolg willen laaten afleiden
4846
afleiden, dat hij die articulen waarin de g gebruikt is, zelfs, doch die waarin Krocht met ch geleezen word, een ander gesteld hebbe ? 128. Hij heeft daarom vergeefsche moeite gedaan en onnoodige kosten aangewend met de documenten O en P bij replicq ( welke ook niet beweezen is dat door dr. ten Haghuis onderteekend zijn ) op te zoeken en over te leggen, en wij, was daaruit eenig vermoeden laat staan bewijs, ten onzen nadeele te haalen , zouden waarschijnelijk een of ander stuk hebben kunnen voor den dag brengen, in welke hij zijn naam zonder de C geschreeven heeft. 129. Om wat reeden requirant art. 174 aanmerkelijk vind, dat geene quitantie
4847
quitantie van de betaalde canon volgens dien erfpachtsbrief geproduceerd is, begrijpen wij niet, of hij moet het niet produceren voor een en hetzelfde houden als niet hebben en dat het niet hebben van eene quitantie van betaalde erfpacht een bewijs is van het niet exteeren van de erfpacht, ’t geen echter niet in de haah is. 130. Van dit gevoelen schijnt zijn advocaat nogthans te weezen wanneer hij art. 175, 176, 177, en 178 in deezer voege raisonneerd. 131. Het welk ( namelijk het niet produceeren van eene quitantie) moet doen gelooven. 132. Dat er geen canon betaald is, uit hoofde dat er inderdaad geen erfpacht heeft geexteerd. 133. Of dat er van ’t constitueeren der erfpacht ( zo men de egtheid van
4848/49
van de pachtbrief , welke wij ontkennen eens wilden admitteeren ) tot het oprichten van het huurcontract, zijnde een tijdperk van den 2 february 1762 tot 26 may 1764, en dus van meer dan twee jaaren geen erfpacht betaald is 134. Het eerste zoude waar zijn indien eene erfpacht alleen met eene quitantie van de canon konde en moest beweezen worden, dan dit is valsch, als wordende volgens Landrecht p2 tit. 9 art.1 de huur of pacht beweezen met getuigen en brieven, welk laatste hier in forma is. 135. En het niet produceeren van quitantie en niet bewijzen van betalinge zoude in aamerkinge koomen, indien gerequi reerde
4850
reerde aangesprooken was tot betalinge van erfpacht, als wanneer hij betalingen zoude moeten doen, of betalingen bewijzen, doch ’t geen hier het gevalniet is, daar ten possessoire exinterdicte recuporend possessionis geargeerd word. 136. Ja al was gerequireerde in dit proces tot bewijs van betalinge verpligt en al konde hij die niet met het produceeren van quitantie daar doen, hij zoude nogthans die beweezen hebben, zo uit het lang verloop van tijd, zijnde bijna een derde van een eeuw. 137. Als omdat requirant erkend, van den jaare 1761 ’s jaarlijks de pacht ontfangen en voor dezelze gequiteerd te hebben, strijdende het tegen alle vermoeide jaar tegen de eerste grondbeginselen
4851
beginselen van rechten dat gerequireerde zouden moeten gehouden worden de erfpacht van voorige jaaren noch schuldig te weezen 138. Dan al gaven wij al eens toe, dat gerequireerde in de proces de betalinge van erfpacht met quitantien zouden moeten bewijzen, dan nog zoude hij van het erfpachtsregt niet verstooken zijn omdat requirant niet eens beweezen heeft, dat gerequireerde op den 26 may 1761 twee volle jaaren schuldig was. 139.Want die erfpacht begon niet eer te verloopen als van den dag, dat gerequireerde het land in erfpacht aanvaarde en gebruikte , ’t geen zeeker den 21 february 1762 niet
4852
niet kan geweest zijn. 140.Omdat het tegen de gewoonte niet slegts aanloopt, maar de ongerijmtheid zelvs weezen zoude te stellen dat de huur en gebruik inzonderheid van eene boereplaats zoude beginnen met den dag van verpagting; jaa dat is niet slegts niet te vermoeden, maar het tegendeel blijkt ook uit de pachtbrief van 1764 , waarbij de tijd van aanvaarding gesteld word op martiny 141. En gelijk de huur en het gebruik inging met martiny, zo kan die ook niet gezegd worden op eenen anderen dag als martiny geeindigd te zijn en uit de pachtbrief van 1764 blijkt, dat requirants vader erkende, dat aan gerequireerde of wel zijne toenmalige bruid het gebruik tot aan martiny 1764 toekwam. 142. Begint nu de schuld of huur te
4853
te loopen van den dag van de aanvaardinge of gebruik van het verhuurde en zijn geen twee jaaren pacht verscheenen voor dat twee volle jaaren na dien dag verloopen zijn, danis het een verkeerde reekening, dat gerequireerde op den 26 may 1764 meer als twee jaaren erfpacht zoude schuldig geweest zijn. 143. Want de erfpacht begon met martiny 1762 en gerequireerde was dus niet voor martiny 1761 twee volle jaaren schuldig. 144. Wij zouden deeze grond, in welke partije zo veel steld, met meer deze kunnen wederleggen, doch acht het gezegde genoeg, voor al, omdat dit juist beandwoord aan het gestatueerde bij Landrecht p:2 Tit. 9. art. 11 al waar het vervallen van de huur bepaald word aan het verscheinen
4854
verschijnen van het tweede jaar en zullen daarom overgaan tot art 179 waar in als eene twaalfde reeden word aangevoerd, e dat de boerderije op den 21 february niet Jan Roesink en Janna ten Heggelaar maar Egbert Schreurs zoude hebben aangegaan. 145. Dan dit, indien beweezen was, des neen, kan nooit een bewijs voor requirant uitleeveren, of men zoude tot die ongerijmdheid moeten vervallen van te stellen dat alle verhuuringe van huis of land gedaan aan een ander, als welke op den dag van huuringe het gebruik toekwam, zoude nul, nietig en van onwaarde weezen. 146. Finis coronat opus zegt het gemeene spraakwoord, en is toepasselijk op hetgeen art182 voor een
4855
een derthiende en laatste bewijs van valsheid word opgegeven dat namelijk de beide perzoonen, die als getuigen bij ’t oprichten van de erfpachtsbrief hebben gefungeerd, overleeden zijn. 147. Dit strijd rechtsdraads tegen de meeninge: de mortuis et absentibus nil nisi bonum, en quodnemo presumatur cum delicto mortuns. 148. Daardoor zal de reegel, dat een boek van een koopman en anderen, welker boek half bewijs uitmaakt, zoo dat zij hetzelve met hunnen eed moogen suppleeren, ook volkoomen bewijs maakt, wanneer de koopman of andere overleeden zijn ,qou casu morsest loco juramenti, buiten al applicatie geraaken 149. En
4856
149. En welk een wijde deur voor ongerijmdheeden , bedrog en onregtvaardigheid zoude geopend zijn wilde men een instrument voor valsch verklaaren, omdat de getuigen, welke daar bij tegenwoordig geweest zijn en het zelve onderteekend hebben niet meer leeven, wanneer, al is ’t ook nog zo lange tijd daar na, over dat contract proces gevoerd word? 150. Wij blijven om deeze en andere reedenen bij ons gezegde art.66 & 67 van bericht , dat namelijk het voorgeeven van requirant als of de erfpachtsbrief van den 21 februari 1762 niet echt zou zijn, van zelfs vervald. 151. En dat hij derhalven, welke geen ander huur of pachtbrief heeft kunnen voorbrengen , schoon hij erkent, dat die landerijen
4857
landerijen door de bewoonders van de Krogt van ouds zijn gebruikt geweest, zonder grond, zonder waarschijnlijkheid, ja al te verkeerd, om te gelooven voor geeft, dat er tevooren nooit een pachtbrief zoude geweest zijn. 152. Zonder dat hem kan baaten zijn voorgewende art. 189, dat dit door het oprichten der pachtcedul van 1764 moeijelijker zou geworden zijn, wijl ingevolge daarvan de voorige papieren hier toe betrekkelijk zeekerlijk zouden vernietigd zijn, als zijnde toen van gene waarde meer. 153. Want het bewijs hier uit ontleend is zoo min als een der overige concludent, cum tamen omnis probatio debeati de necessitate concludere barbos
4858
barbos loc cum l 14 capitp exiom 24 en wij zouden hadden wij diergelijken schraale argumenten noodig met veel meer recht dat gevolg uit de erfpachtsbrief moogen afleiden 151.Dat de afkeer van pleit gedingenden requirant zoo lang zoude weerhouden hebben, om formeel proces tegen gerequireerde te voeren crediot judeus apollo non ego en of hem dit of iets anders weerhouden hebbe, dit aithans is buiten tegenspraak zeeker. 152. Dat wij art. 12 en 13 van bericht uit het daar te vooren gezegde en beweezene terecht beslooten hebben en,na al het geene door requirant bij replicq ter contraria is aangevoerd, moogen vasthouden. 155. Dat na de contra insinuatie deeze
4859
deeze zijde op de insinuatie van requirant gedaan, al had ook requirant het plaatsjen de Krocht en daar onder behoorende landerijen te vooren bezeeten, des neen, hij het niet meer bezat maar gerequireerde. 156. En dat derhalven de requirant daar op geene gerechtelijke aanspraak binnen jaar en dag, en zelfs niet eerder dan neegen jaaren daarna , namelijk in den jaare 1794 gedaan hebbende, nog eenige huurpenningen volgens dien pachtbrief naa het gemelde declaratoir van gerequireerde hebbende durven vorderen, geen bezit van jaar en dag heeft. 157. Art 199 maakt requirant de zelfde verkeerde reekeninge, als hij te vooren ( men zie hier boven art. 138 & ... 99 ) gemaakt heeft. 158. Want
158 en 159 ontbreekt
4860
160. Maar gerequireerde erkend dit, heeft het nooit ontkend, en de betaalinge als huur gedaan, om dat hij van geene erfpacht wist, en daarom in de dwalende meening verkeerde, dat het contract van huur in 1764 valide en wettig was, en van welke dwaling hij niet terug kwam, voordat hij de erfpachtbrief in 1785 gevonden hadde. 161 Voor dien tijd en ook in ’t jaar 1764 wanneer hij in zijne onnozelheid de Krocht en landerijen huurden, was hij onkundig van dezelve , gelijk hij met ede wil erhouden, en deeze ignorantia juris verhindert alle verpligtinge, onder welke hij zich anders door het ingaan van de huur zoude gebragt hebben . 162. Te meer omdat de erfpacht eigentlijk
4861
eigentlijk zijne vrouwe competeerde, en hij in alle gevalle dit reeel recht zonder concurrentie van zijne vrouwe volgens de eenpaarige leer van alle rechtsgeleerden en het uitdrukkelijk voorschrift van onze landrecht niet konden verwerken. 163. ’t Geen requirant niet gevoegelijk kan teegenspreeken, welke art. 139 & le 99 wil, dat aan den erfpachtsbrief alle kragt benoomen is door het gebrek van toestemminge der kinderen van wijlen Gerrit Varenbrink en derzelver voogden en wel inzonderheid van die van requirant volgens art. 166. 164. Ook is de stellinge van requirant art. 134 niet overeen te brengen met die in art. 181 daar hij als een bewijs van valscheid
4862
valscheid van de erfpachtsbrief aanvoerd, dat gerequireerdens huisvrouwe in dat instrument reeds zijne vrouwe genoemd word, daar zij als toen nog op lang nae met hem niet getrouwd was. 165. Want daarmeede wil hij betoogen, dat die vrouw van dat contract van erfpacht niet geweeten, noch hetzelve meede ingegaan heeft, en heeft zij dit niet, dan kan zij bij het ingaan van de huur niet geconcurreerd hebben, noch gehouden worden van het recht van erfpacht ’t geen zij niet kende, gerenuncieerd te hebben. 166. Beiden waaren derhalven , wanneer zij de huur ingingen van de erfpacht in den jaaren 1762 ingegaan , onkundig, de eene kon het dus den anderen niet
4863.
niet zeggen, zij betaalden de huur in hunne onkunde en mogten hun recht reclameeren, zo haast zij die ontdekten. 167.Dit hun recht erkende requirant, door hen meer als neegen jaaren dat recht ’t geen zij bij contra insinuatie gereclameerd hadden, te laaten genieten, althans zijn gewaand recht door gerichtelijk aanspraak niet te ponsseeren. 168. Omstandigheeden, welke aan de eene zijde doen zien, wat men van requirants goede trouw op welke hij passim zoo zeer proneerd te denken, hebben en aan de andere kante 169. Dat de goede trouwe van gerequireerde aan alle zijden doorstraald en dat indien hij tot bewijs verpligt is, was des neen ofzijne reedenen niet
4864
niet voldoende waaren om de wettigheid van requirants bewijzen daar te doen, en indien dit verschil door middel van eeds zoude moeten beslist worden, dien eed niet aan requirant, maar aan hem zou de moeten opgelegd worden. 170. Omdat ten zijnen opzigten waar is, ’t geen requirant art 192 en 193 op zich wil toepassen, en de leere der regtsgeleerde aldaar uit geschreeven op gerequireerde volkoomelijk , dat wij die de onze maaken en niet noodig achten, hoe gemakkelijk anders ook dit met de leere van andere regtgeleerden te staaven. 171. En daarom houd hij ’t daarvoor, dat hij de vier stukken art. 74 & le 99 van bericht opgegeeven, aldaar en bij deeze schriftuure volkoomen betoogd, en ’t geen door
4865
door requirant ter vermeinte goedmaking van zijne conclusie bij replicq is te blade gebragt, volkomen gerefuteerd heeft. 172. Zonder echter iets van hergeen daar bij aangevoerd, en hier niet speciaal wederlegd is , tacende aut praeteruando te willen hebben gestendigd. 173 is een , maar al het zelve als impertinent en irrelavant passeerende en per mera juris et facte generalia contradiceerende, zal hij hier meede, onder emploi van alle salutaire middelen en beneticien van rechte en wel uitdrukkelijk protest tegen den last van overtollig bewijs , houden gediend van duplicq. 174. En onder imploretie van het nobilissum
4866
nobilissinum judicix oft ........ in omissis supplendis, ex dectessi et si necesse, dicendis omnis metiori modo. Persisisteren bij de contraconclusie bij bericht op andwoord genomen, ofte zo en als omni melioro modo onder herhaalde eisen van kosten. E.Dull .......
4867
Duplique voor Jannes Hofstede genaamt de Kragt en desselfs huijsvrouw Janna ten Hegteler gerequireerde ter eene op en tegen G.Varenbrink requirant te andere zijde
Nr 7.
4868
Rekening van salaris en verschot voor R. W.Hulsken in zaak G.Varenbrink contra Jannes Hofstede 1804 juny verzoekt mij G.Varenbrink den termijn van sluiten in de zaak Hofstee wegens het overlijden van dr. W. Jalink voor hem bij te wonen etc. causis hierover 1 -- : -27
te Haexbergen de stukken geexamineerd en helpen sluiten vacatie 1 – 10 – Verteringen en paerde huer 2– 15 – ......................welke tot promustiatie (?) van ffl causis en ........ 1 -- 1 -vacatie tot promustiatie (?) 1 – 10 – verteringen en paerde huer 2 – 15 – causis met ffl over de brutiatie 1 -- 1 – __________ f 11 – 10 --
4869 Rekening van salaris en verschot van wijlen doctor Wilhelm Jalink in zaake Gerrit Varenbrink contra J.Hofstede 1798 8 ? february
29 april
13 juny 1
1
zie verder pagina 4874
Consuleert mij G.Varenbrink om hem in plaats van doctor J.H.Jalink in zaak J.Hostede te bedienen conferentie replicq van confrere Kroonenberg ontfangen part en lectuna ? examinatie van dien conferentie met ……hierover en geve hem hetzelve met een reces van exhibitie om morgen in te dienen vacatie reces denuntiatie van parthij om 6 weken te proleregeren vacatie
f.2 --.---.. ...--.9---.. 2--.. --..
1--..---.. ..—12--.. ..---10--..
4874 Rekening van wijlen doctor Wilhelm Jalink in zake G.Varenbrink contra Hofstede
4875
1797 november 21
rekening van salaris en verschot competerende doctor B.J.Kronenberg in zake G.Varenbrink aanlegger J.Hofstede gedaagde ontvang de stukken deze procedure met verzoek daarin een replieq te willen stellen en wanneer ze voorts vacatie f.2--…--..—
december 5 schrijf hierover aan medebedinger doctor J.A Jalink f...—12--…-21 ontvang rescriptie lectuna en part f...---.8--…--28 schrijf en andwoord aan confrere Jalink f…--12--…--voor zes vraagestukken om op te horen enige getuigen ad f…--18--…--3 stuyver 1798 nunditie op 2 bladen f…---8---…--january 11 opnieuw aan confrere Jalink geschreven over de tijd van ‘t overlijden van de vader van verpachter f…---12---…--15 rescriptia ontvangen lectuna littera en part f…---.8.---…--17 op wens van denzelven geschreven om enig uitstel te bewerken littera f…---12---…--23 ontvang van confrere Jalink ene missive met enige condschappen lectuna en part. f….---.8---….--examinatie dier documenten vacatie f.2..---…---….--24 aan confrere Jalink geschreven over de condschap van Schutte en Grootledde, en van een attest over Egbert Schreurs f….---.12---…---29 andwoord ontvangen lectuna en part f…----..8.---….---february 5 aan doctor Jalink geschreven om mij op te geven, of verpacht zig immer den eigendom van ’t land op den Nieuwenkamp. in een proces tegen Wiedenbroek had toegeeigend f…----12---…---7 nader geschreven om te weten of de ondertekenaars van de erfpagtsbrief nog leefden, alsmede over de geoffereerde en geconsigneerde en nog agterstallige erfpagt f….----12---….--10 van denzelve een brief ontvangen met enige documenten f….----10---….---examinatie derzelve voor f.2..----…---….--12 andwoord van confrere Jalink op mijne laatste missive bekomen lectura en part f…----..8..---….---14 aan confrere Jalink geschreven dat ik desnoods zondagmorgen de schriftuur in gereedheid zoude hebben waarmee hij ze per expresse konde laten halen pro lectura f….----12.---….---15 andwoord ontvangen lectura littera en part f….----..8---…..----examinatie van ’t hierbij gevoed attest over de trouwtijd van J.Roesink en vrouw …..vacatie f.1.----….----….----
4876 1798 16 28
october [zie bij-- 1 lage 4869] 11 24
november 15 16 26 28 december 3 5 6
…..replicq ontworpen op 25 bladen f.25----…..---….----’t zelve met ene missive aan confrere Jalink gezonden ; f…----.13 ---….---littera en aantekening ontvang ’t zelve voorts genundeerd terug; lectuur der bijgevoegde brief f….-----.6.----….---voor revisie , tekening en applicatie der documenten vacatie f..2.-----…----….---’t zelve met een brief aan doctor W.Jalink terug gezonden pro littera en aantekening f….-----13----….---ontvang van doctor W Jalink een brief ter geleide over copie der laatste handeling van partij; lectura en part f….-----.8.-----…..---eximinatie dier handeling vacatie f..2.----…------….----aan confrere Jalink geschreven om zo mogelijk 14 dagen uitstel te effectueren of anders hoofd van recessus incompleet te dieren pro littera f….----12-----…..----ontwerp vijf vroege stukken om daarop te horen G.ten Bos en ten Haghuis en A.Kloeken f….----15----……----……….op 2 bladen f….----..8----……----voor revisie der documenten tot ’t ontwerp …..artikel f..2.----…----……----vacatie voor de bijgevoegde brief waarmede die artikel aan confrere Jalink verzonde littera f….----12----…….----een brief van W.Jalink over die vroege stukken en andwoord mijner vorige ontvangen lectura en part f…..-----8----……----rescriptie hierop littera f….-----12---…….----nadere missive van zijn edele ontvangen lectura part f… ------8----…..----………………..littera f….---- 12----……----ontvang van doctor Jalink een brief ter geleide der depositien op voorschreven vroege stukken lectura 2 part f….----- .9-----…..----examinatie dier documenten vacatie f.2.-----…..----…..---revisie en resumtie der stukken en documenten om recessus …………….te ontwerpen vacatie f.2.-----…..-----…..---ontwerpen daarvan op bladen (in te vullen) f. ’t zelve met een brief aan confrere Jalink gezonden; littera f….-----12.-----…..-----
1799 mey 2 9 augustus 8
Confrere Jalink per missive om informatie van den staat der zaak verzogt littera f…..-----12.----……---resemptie ontvangen, lectura en part f…..-----..8.-----…...---opnieuw aan zijn edele om berigt van den staat der zaak geschreven littera f…..-----12-----……-----
october 23 27
opnieuw om berigt geschreven ontvang copie van ’t voor partij ingediende duplicq en examineer ’t zelve; vacatie
f…..-----12-----…...-----f.2..-----……-----…..------
4877 1799 october 28 november 6 december 29 1800 february 10 15 april 15 17 20
lectura der bijgevoegde brief en part
f…..-----..10.-----……------
geresenbeerd
f…..-----...12-----……------
aan confrere Jalink per missive verzogt een termijn van sluyten te vragen f……-----..12.-----……-----aan confrere Jalink per missive berigt verzogt rescriptie ontvangen lectura en part
f……-----..12.------……----f……-----…8.------……-----
ontvang van de landschrijver Pennink ene missive over deze zaak lectura en part f……-----…8.----……..---gerescribeerd f…..------...12.-----…….----ontvang van zijn edele opnieuw een brief met berigt van ’t prolongeren van de termijn van sluiten voor vier weken lectura en part f……-----…8.-----……------
juny 12
aan de borger Pennink per missive verzogt de termijn om redenen enige tijd en offcio te prolongeren voorts andwoord f…1..------…..-----……----ontvangen dat die op den 23 dezes bepaald was………………………………… ontvang examineer …………….van ‘t openen der proces ………vacatie f…2..-----……------…..------lectuur der bijgevoegde brief en part f……-----…9.-------….------de termijn van sluiten geres………….;zijnde twee of drie dagen nadat het ………….van ’t openen valt ieder dag pro vacatie 3 gulden (in te vullen ) f voor vertering en transport meer of min na ’t saisoen als voren (in te vullen) f. voor ’t reces f…..------..12..-------…..------copie der sententie na bladgetal f examinatie der sententie vacatie f alleszins voorbehoudens de gecrediteerde gerigtsjura
4870 25 september copie van parthijs ingediende reces ontfangen examinatie jura betaalt 1 october aan medebediende advocaat ……anspreke gesonden pro lectuna 15 october 4 weken geprolongeerd voor besorgen van een en ander an jura 25 dito Vraag antwoord van medebediende advocaat ontfangen om daar op te horen G.ten Haghuis, en A.Kloeken part en lectuna 12 november missive aan medebediende advocaat over de ontfangen vraag …… 16 rescriptie ontfangen lectuna en part 26 na den missive hierover aan mede bediende 29 rescriptie in antwoord ontfangen porta en lectuna ---conferentie met …….. over de ontfangen vraag antwoord certificaat daarvan uit handen van ……. ontfangen examinatie conferentie
f….1-----…-----..---f…..------..4-----…---f …..----- 12.----…----f….1------...4----….-----
f…..------.…8-----….----f……------ 12-----…..-----f……------- 8-----…..-----f……-------12---- …..-----f……-------- 8----……-f
2 -------….----……-----
f…..2.------……----…….-----
4871 3 december 6 dito
10 december
1799 den 7 january 4 february 4 maart 1 april 29 dito 30 mey
14 juny augustus
aan medebediende gezonden part lectuna recessie inscriptis van medebediende ontfangen parto en lectuna examinatie gemundeerd op 5 blad voor recessie en tekenen tegen parthij geexhibeerd vacatie verteringe en paerdehuer jura betaalt voor reces van exhibutie parthij 4 weken geprolongeerd voor ontfangen denuntiatie ad idem parthij geprolongeerd parthij 4 weken geprolongeerd parthij 4 weken geprolongeerd voor de ontfangen denuntiatie ad idem parthij 4 weken geprolongeerd door parthij in der minute om heden over 6 weken compleet over te geven gedient daarop gecompareerd vacatie verteringe en paerdehuer juram betaald parthij 6 weken geprolongeerd voor de ontfangen denuntiatie missive van de medebediende
f……-------12..-----……------] f…….--------9...----…….-----f… 1 -------……----…….--f….1…------……----……----f….2…------……----……-----f….1…------ 10..----…….-----f….2…-------15 -----…….----f……..--------12 -----…….-----f…….---------12 -----…….-----f…….---------10-----……..-----f……..--------10-----……..-----f……..--------10------……------f……..--------10------…….------f……..--------10------…….------
f….1..---------10-------…….-----f….2..---------15-------…….-----f ……---------..6-------…….-----f…….--------- 10------…….-----ontfangen
4872 ontfangen versoekende te mogen weeten of parthij gehandeld had ………..en part gerescribeert pro lectuna 16 september van parthijs ingediende duplicq copie en termin van 6 weken verzogt vacatie verteringe en paerdehuer juram betaald october missieve van medebediende ontfangen part ………… copie van parthije ingediende duplicq ontfangen examen conferentie met …………….. hierover juram voor die copie 25 dito aan medebediende per missive verzonden 7 novembris missive van medebediende ontfangen part en …………. 11 dito 4 weken geprolongeerd voor bezorgen van een en ander 2 jura 9 decembris ad idem 4 weken geprolongeerd 30 decembris missive van medebediende om een termin van sluiten te verzoeken p..2…….. 1800 den 3 february tegenparthij van reces gedient daarbij van verder schrijven gerenuntieert en een termien van sluiten
f……..-------..8..--------….-------f……..-------12..-------…..-----f….1.---------10..-------…..------f….2.---------15..------…….----f…….--------..6..------…….-----f……--------…8..-----…….------f…..2.------…….-----……..-----f…..8..-----…12 -----……..----f……..-----….12.-----…….-----f…….------….. 8 -----…….-----f…...1------…. 4.-----…….-----f……1-----……4.-----…….-----f………----……8-----……..-----
verzogt
4873
10 dito 3 maart
verzogt vacatie verteringe en paerdehuer jura betaald voor instellen van dat reces missive van medebediende ontfangen ……….. part gerescribeert …………… parthij mede een termin van sluiten verzogt daarin mede bij reces geaccordeert, voor ’t reces jura voor reces en ½ vacatie verteringe en paerdehuer
f 1.------ …10-----…….-----f …2 ------…15------……-----f ……-----….12----- ……-----f….1.------…….------……------f…….------…..8------……-----f…….------…12------……------
f…….------…12-----…….------f…….------…18-----…….------f…..1.------…10-----…….------f…..2-------…15-----……--------
4878 G.ten Varenbrink
4879 Rekening Wegens salaris en verschot van wijlen dr. J.H Jalink in zaken Gerrit Varenbrink contra De Krogt of Jannes Hofstee 1785 den 4 november Spreekt mij Varenbrink wegens eene zaak contra woner hoe zig daar in zoude gedragen moetende op Martini aanstaande volgens gedane opzage vertrekken diene van advis den 7 dito Spreekt mij principaal bij zig hebbende zijn parthije om de zaak te schikken dog niet gevonden maar vrugteloos gescheiden vacatie den 9 dito Stelt principaal aan mij ter handen een insinualie met een document of copie van een oude pagtcedul door zijn parthije aan hem gedaan voorts ontfange nog eenige stukken … vacatie den 10 dito Vacere hierover met de principaal en diene van advis voorts een memorie mede gegeven aan de heer verwalter Landrentmeester Bos om die daar over te spreeken stelle voor een en ander den 14 dito over de zaak voor principaal een ampel request ingesteld aan hun edele mogenden voor munditie 3 folie den 25 dito het zelve door principaal laten tekenen stelle voor vacatie ½ dito verzende het per missive aan de heer verwalter Landrentmeester Bos na Zwolle om aan de heeren Gedeputeerden te bezorgen en in te dienen den 27 dto ontfange memorie van de heer Bos terug dat
f.2.--..--… f.2--…---….
f.2---…---….
f.2---….---….. f.3---….----….. f…---12----….. f.1---…..----….
4880 dat de stukken wel ontfangen had de expresse koomt voorgang
f…----..6---….. f.2-----…----
…. den 1 december
doe aan principaal verslag dat de heer Bos de stukken ontfangen had ½ vacatie 1787 den 27 february communiceert mij principaal dat op donderdag aanstaande met zijn parthije volgens ontfangen order bij de heer Bos moeste koomen om gehoort te worden diene zijn edele van advis stelle maar ½ vacatie den 4 juny met principaal geexamineert het berigt van de heer Bos en daar op genoomen resolutie diene van advis den 16 dito met principaal en zijn vrouw ampel wegens deze zaak moeten vaceren den 18 dito voor principaal missive aan de heer Bos den 19 dito ontfange rescriptie en vacere daarover met de principaal 1788 den 8 november ontfange van Varenbrink alle de stukken tot deze zaak specterende alsmede de documenten van parthij dit een en ander geexamineert den 9 dito vacere met de principaal en diene van advis om een nader request of deductie met applicatie van alle stukken aan de heeren Gedeputeerden in te zenden etc den 11 dito examinere alle de stukken tot deze zaak relatieff eodem
f.1-----….----..
f.1.---…..----… f.2.----…..---… f.2.---…..----… f…--- 12 ---…. f.2.---…----….. f.2.---….---…..
f.2.----….----… f.2.----….---….
4881 eodem den 15 dito dito
1789 den 29 january
den 15 maart den 30 dito den 31 dito dito 1790 den february den 22 dito ` den 16 maart den 20 april
ampel request ingestelt het zelve gemundeerd op 5 folio het zelve gererideerd de stukken daarbij geapelleert en getekend en voorts daarover met de principaal gevaceert en het een en ander aan zijn edele ter handen gesteld voor dit alles maar een vacatie informeert mij principaal dat bij de heer Bos ontboden was met zijn parthije om op den 30 dezer aldaar te koomen en dat het request weder binnen gekoomen was diene zijn edele van advis en construere hem wat tegens de heer Bos zoude afgeven stelle maar ½ vacatie communiceert mij de vrouw van Varenbrink de resolutie in dezen gevallen stelle voor vacatie et examinatie ontfangen van principaal de resolutie om nader request in te stellen vacatie en confrentie request ingesteld gemundeert groot 3 folio voor mundatie door principaal laten tekenen en ter handen steld ½ vacatie examinatie appoinctement door de heeren Gedepputeerden afgegeven ½ vacatie request aan heeren Gedepputeerden tot terrug zendinge van dezerzijds ingediende stukken ingesteld en verzonden voor een en ander bekome appoinctement aan de bode betaald bekome de stukken en resepisse getekend ontfange order van Varenbrink om het een en
f.5.----….---… f.1.----….---…
f.2.----….---…
f.1. ---…..---… f.2.---….---….. f.2.---….----…. f.3.---….----…. f…---12.----…. f.1.---….-----… f.1.---…----…. f.1.---.4.---….. f…--.14.---….
4882
den 23 dito den 18 juny den 22 dito
en ander aan de heer advocaat Fabius te zenden ten fine van examinatie etc de stukken verzonden pro littera ontfange rescriptie dat de volgende postdag zijn consideratien aan mij wilde zenden lectura littera port betaald ontfange missive consideratien en stukken terug lectura littera
f..—12.---….. f…---.6---…… f…---.2---…… f…--- 6---
…… port betaald …… den 28 dito den 13 july 1794 den 5 mey
den 14 september
den 22 dito
den 2 october den 5 dito den 6 dito den 23 dito den 26 dito
papieren aan Varenbrink overgelangt de papieren weder uitgereikt aan Varenbrink ontfange van de heer advocaat Tichler de papieren zo voor zijn weledele gestrenge waren geexamineert terug lectura littera port verzoekt Varenbrink van mij om alle de papieren zo tot deze zaak waren gehoorende aan zijn edele uit te rijden ten einde om daar over met een advocaat te Wellen spreken vacatie ontfange missive van de advocaat H.W.van Marle die de zaak van principaal gefundeerd vond en de bedieninge aan zam lectura littera port betaald aan zijn weledele gereferibeert om het nodige in te stellen per littera na het Varenbrink geweest en over de Kamp land D-culaire inspectie genomen vacatie transport en vertering missive an confrere van Marle missive aan confrere van Marle ontfange rescriptie en klagte met alle
f…---..3--f.1..---…--f….---..6--- …. f….---..4---…..
f..2.---…----…. f…----..6 ---…. f….---...2---…. f…--- .12---… f..3.---….---… f 2--- 15---… f…----.12---… f…----.12--….
4883
den 5 november den 6 dito
alle documenten lectura littera port betaald examinere de klagte en document vacatien vacere met principaal over de zaak en ontfange instructie voor munditie der klagte en annexe stukken ten fine van insinuatie op 37 folio
f…--- 6.----…. f…---.3.----…. f.2.--- ..----….. f.2.---…----…. f.7.---..8.----
…. dito
den 7 dito dito den 8 dito
den 9 dito den 11dito
den 12 dito den 14 dito
begere mij na den Huize Weldam bij absentie van de heer verwalter drost van Haxbergen en preesentere de klagte aan de heer landdrost van Twente als gesubstituut verwalter drost van Haxbergen vacatie transport en vertering ontfange de klagte terug met appoinctement examinatie van dien memorie van insinuatie ingesteld met dubbeld verzende het een en ander per missieve aan de onderrigter van Diepenheim expresse loon jura insinuationis ontfange reces examinatie van dien ½ vacatie vacere met principaal om enige handtekeninge van wijlen Derk ten haghuis te ligten om die in confrontatie te brengen tegens de erfpagtbrief etc vacatie ontfange een instrument voor wijlen Derk ten Haghuis getekend confrere met principaal en examinatie van dien alle de stukken aan confrere van Marle per expresse verzonden voor de missive expresse loon den
f.3.---…----….. f.2---.15.---….. f.2.---…----…. f…--- 16---…. f…----12-- …. f…----- 3---…. f…----12---…. f..1----…---….
f..2----….---… f..2----….----… f….--- 12.---... f..1-----….---…
4884 den 17 dito
dito den 24 dito dito den 29 december
1795 den 1 january den 16 dito den 8 mey den 5 juny den 6 july den 17 dito
ontfange rescriptie confrere van Marle meldende dat tegens termin wilde overkomen en dat ik principaal zoude onderhouden over eene te doene edelijke verklaringe etc lectura f….----,6.---… port f…----.2.---… met principaal over den inhoud der missive etc geconfereerd ontfange copie van request waarbij op verzoek van per advis de termin voor 4 weken is uitgesteld pro examinatie f.2.---…----…. verzende het per missive aan de medebediende advocaat f ---12---….. ontfange missve en stukken voorts pleitmemorie etc lectura littera f…----..6---…. port f…---- 3---…. examinatie van een en ander f.2.---- ...---…. ontfange request waarbij den termin van berigt tot den volgenden regtdag was uitgesteld pro examinatie ½ f..1----….---… den termin voor 14 dagen gecontinueert pro annetatio termin f…---- 10---…. 4 weken geprolongeert proannot termino f.…--- 10---…. 4 weken geprolongeert pro annot termino f. ..--- 10---…. missive van van Marle lectura f….--- 6---…. port f…----...2---…. het incidentele poinct voldongen vacatie f.3.----…----…. transport etc vertering ½ f.1.--- 7----
…. den 13 november Is het incidentele poinct gedecreteert en de kosten gereserveerd dito termin van 6 weken verzogt vacatie transport etc vertering den 24 dito ontfange de copie van het dictum sententie groot 2 folio vervolgens ontfange copie van het berigt groot 19 folio betaald
f..3.---….----… f 2 ---15----… f….---- 8----…. f..3.----16---
…. port
f… ----.2----… den
4885 den 27 dito
verzende copie van het dictum sententie per missive aan confrere van Marle ditto missive aan Jordaan 1796 den 3 january expresse na Vaarenbrink om bij mij te komen expresse loon den 7 dito missive aan de tegen bediende om 6 weken te prolongeren dito prolongatie ingesteld en per missive na Diepenheim verzonden om den 8 sten dito te doen registreren voor instellen van de prolongatie voor de missive jura betaald den 15 february doe per missive denuntiatie om in termino 6 weken te prolongeren den 19 dito 6 weken geprolongeert voor instellen der prolongatie en bezorgen jura betaald zijnde vervolgens geen gerigte gezeten den .4 july reces ingesteld dito respiceere den termin vacatie transport en verteringe ½ jura voor reces betaald dito voor conparitie op parthijs handelinge jura betaald den 19 september voor 6 weken interim geprolongeert voor reces jura betaald expresse loon na Haxbergen den 30 october de stukken geexamineert zijnde door parthij een reserve gemaakt vacatie dito reces ingesteld den 31 dito aan de gerigte gevaceert vacatie …. transport
f…..---12.---… f….----12.---… f….----- 3.---… f…-----12.---… f….----- 6---…. f…..---12---…. f….----..6---…. f….----.12---… f….-----12---… f….-----..6---… f...1----...4.---.. f...3----.…----.. f 1--- ..7----8 f…----.12 --- .. f…---- 6 ---… f…----...6---…. f…----…6---… f…----…9---… f…2---….---… f. 1.--- 4---…. f…3.---…---
4886
den 10 december den 12 dito 1797 den 20 january den 30 dito den 13 maart den 14 april den 12 juny den 18 september den 2 october den 12 dito den 13 dito
transport en vertering jura betaald doet de tegenbediende denuntiatie om in termin voor 6 weken aut interim te prolongeren pro annotatio termini ontfange denuntiatie om in termino voor 6 weken te prolongeren vallende den 30 dito lectura pro annotatio termini prolongeert per advis voor 6 weken pro annotatio termini door parthij gehandeld per litteras gecompareert voor comparitie betaald zes weken geprolongeert voor reces en bezorgen jura betaald 14 dagen geprolongeert voor reces en bezorgen als vooren jura betaald 6 weken interim geprolongeert als vooren jura betaald missive aan de Drost om de klagte cum annexis aan mij te zenden ontfange de zelve lectura lectura port betaald
f...2----15---… f… --- 12---…
voor recepis voor de copien van eenige geappliceerde documenten ten andwoord annex alsmede voor de copie der sententie over het incidentele poinct samen folio den
f…----- 12---…
f…. --- 10---… f….---- 10---… f….---- 6---… f….---- 10---… f….---- 10---… f….---- 6---… f….-----15---… f….---- 6---… f….---- 15---… f… ---- 6---… f…----- 15---… f…----- 6---… f…----- 12---… f…----- 6---… f…------ 2---
…
f…----
4887 den 16 dito den 9 november den 10 dito den 30 dito den 8 december den 9 dito den 18 dito den 28 dito 1798 den 8 january
… den 10 dito den 11 dito dito
missive aan confrere van Marle waarbij alle de stukken aan zijn wel edele zende franco Deventer missive aan de tegen bediende prolongatie om 6 weken tijd verzogt ontfange reschriptie lectura port missive aan de medebediende lectura littera port expresse na Varenbrink te Diepenheim met zijn edele geraceert om bewijzen in te winnen vacatie extra locum aan de mede bediende gerescribeert ontfange missive vraag articulen lectura port examinatie van dien sub mundo gedient pro litteras om over 6 weken reeel te zullen handelen voor instellen van reces expresse loon na Haxbergen jura betaald expresse na Varenbrink met Varenbrink over die vraagarticulen geraceert om die door getuigen te laten beedigen missive van de mede bediende verzoekende bewijs wanneer de moeder van principaal
f…----- 12---… f…----- 3--…. f…----- 12--… f…----- 6--… f…----- 1--… f…----- 6--… f…---- 2--…. f…---- 3--…. f 3-----…. f…---- 12--… f…----- 6--…. f...----- 2---… f 2----- ..---… f….---- 12---… f… ---- 9---… f…------12--f…----- 3---… f..2-----….----..
4888
den 14 dito … den 15 dito dito den 16 dito dito
principaal overleden was lectura port daar over met principaal geraceert om gemelde bewijs in te winnen acte vancitatie ingesteld om getuige tegen des anderen daags te sutieren en aan principaal meede gegeven missive aan de mede bediende advocaat de vraag articulen gecorrigeert en gesuppleert ½ vacatie voor munditie op 3 folio
f….----- 6--…. f…-----...2--… f…2---…..---
f…..---..12---... f….---- 12--… f….1----…---... f…..---- 12---
... dito
dito
dito den 17 dito
reize na Diepenheim exhibeere de vraag articulen en hoore getuigen zweeren vacatie transport en verteringe door principaal aan getuige betaald f…---16---.. examinere het intekenen en trouwboek en verzoeke extract van het intekenen en trouwen van Jan Roesink met Janna ten Hegler vacatie examineere het gedeponeerde van getuigen en verzoeke certificaat ½ vacatie stelt principaal aan mij ter handen het certificaat voor examinatie van dien en vacatie met principaal om nog twee getuigen tot condschap
f….1--- 10---.. f….2---..15--...
f….3---…. ---.. f…..1---….---..
4889
den 18 dito dito den 19 dito ... den 20 dito dito den 22 dito dito den 25 dito den 29 dito den 1 february
condschap te trekken voor certificaat door principaal betaald f.4--..---.. acte van citatie ingesteld en aan principaal ter handen gesteld voor instellen van dien ontfange missieve van de mede bediende advocaat lectura en port voor twee getuigen 8 vraag articulen ingesteld
f….2---….----..
dezelve in den gerigte geexhibeert vacatie transport en verteringe door principaal aan getuige betaald f…---.8---… examinere het gedeponeerden en verzoeke certificaat ½ vacatie door principaal voor certificaat betaald f.3.--…--… ontfange uit handen van principaal het certificaat examinatie van dien certificaten en extract uit het trouwboek aan de mede bediende advocaat verzonden per litteras ontfange rescriptie lectura litteras port gerecribeert pro litteras missive van de mede bediende requirerende te moeten weeten off principaal wel ooit
f….1----10---.. f….2----15--…
f… --- 12.---.. f…..---
8---...
f….1---- 4---
f….1----…---.. f…..2---…---.. f……---.12.--.. f……---- 6--.. f….. -----2--… f….. ----12--...
4890
den 5 dito
… den 6 dito dito
den 8 dito
dito
den 12 dito
ooit de origenele erfpagtbrief gezien heeft lectura port ontfange nader missve inhoudende om van den Nieuwen kamp informatie te geven lectura litteras port vacere daar over met principaal en bekome informatie en vacatie begeve mij na de Scholte- Kagelink en examinere het hoff prothocoll en ligte extract wegens dat principaals moeder sig in den hoff had begeven vacatie transport en verteringe missive aan den gerigtsschrijver van het Drosten-gerigte om copie te hebben van het reces van principaal ? advis van den 24 april 1797 per litteras port betaald ontfange missive van de mede bediende verzoekende elucedatie wanneer Janna ten Hegler en Hofstede getrouwd zijn lectura port ontfange extract van het gehandelde van
f…..-----.6--… f….------.2--… f……-----6---... f…..------2--f….2-----…--..
f…..3.---…--… f…..2----15--...
f……-----12--.. f…..-------.1--..
f…..-------.6--.. f…..------. 2--..
4891
dito den 13 dito dito dito den 14 dito dito dito dito den 15 dito den 2 maart
van parthij van den 24 april 1797 examinatie van dien ½ vacatie copie groot 1 folio port betaald missive aan de mede bediende expresse na Varenbrink om eens bij mij te koomen expresse loon met zijn edele over eenige poincten gevaceert missive aan de tegen bediende om 14 dagen uitstel ontfange extract uit het trouwboek wanneer Hofste met Janna ten Hegler getrouwt is examinatie van dien missive aan de mede bediende waarbij het extract verzende met eenige informatie etc litteras nader missive aan de tegen bediende om uitstel per litteras expresse loon ontfange rescriptie dat het uitstel van 14 dagen word geaccordeerd lectura litteras ontfange missive van de mede bediende lectura litteras port de minutte van replicq ontfangen
f… 1-----….--.. f…..------ 4--.. f…..------..1--.. f…..------12--.. f…..------- 3--.. f….2------…--.. f…..------12--.. f…..2-----…--.. f….. --- 12--.. f…..------12--.. f…..------- 6--.. f
------- 6--..
f…..------- 6--.. f….------- 2--..
4892 gen lectura en port de zelve doen munderen op 25 folio
f……-----10--.. f….5------..---..
4893 Krogt of Hofstede bij Diepenheim debet aan dr. J.W.Racer. 1794 den 15 april
dito den 9 november den 11 den 17
Spreekt mij over deszelfs verschil wegens de erfpacht van de Krogt met Varenbrink, de stukken geexamineerd en van advys gediend, vacatie acte van presentatie der erfpacht ingesteld en aan hem gegeeven geeft mij principaal het request van G.Varenbrink, conferentie het request en daarbij gevoegde volumineuse stukken geexamineert Na de Krogt gevaaren, het plaatsjen etc. in oculaire inspectie genomen en als informatie over verscheiden punten genomen en daarover met procureur Auffemorth, die deze inspectie met mij heeft gedaan, conferentie, vacatie paarde huur en vertering, 2 dagen voords met de procureur conferentie over het instellen van eenige vraagartikelen voor getuigen en die met zijn wel edele ingesteld, als ook request tot prolongatie van den termijn vacatie
f..2.---…---… f..1.---…---…. f..2.---…---…. f..2.---…---….
f…3.---…---… f. 5 ---10---….
f.. 2.---…---….
4894 den 6 december
den 12
den 14
den 22
Brief van den procureur met het certificaat der kondschap en nog een stuk, port en lectura des briefs examinatie der kondschap etc bericht of andwoord gereed gekreegen, 15 bladen voor mundeeren van hetzelve betaald voor revisie en tekening van het gemundeerde, vacatie Het gemundeerde bericht nevens alle stukken, als ook het tegendeels request met alle stukken aan de procureur met een brief gezonden port tot Enschede Brief aan confrere Westerlo over de aanstaande handeling wegens deezerzijds gemaakt inbeding na vooraf de handelinge van partije te hebben geexamineerd, alsmede eene oude sententie over den tienden van Varenbrink; vacatie daarvoor
f…..---10---… f…2----…---… 1.15---….---… f. f….2---…---…
f…..----12---… f…..----..2.--… f…..----12---…
f….2---…---…
4895
1798 den 1 juli den 2 dito den 5 dito den 14 dito den 14 september den 15 december 1799 den 26 maart den julii den augustus
den 4 september den 15 dito
Reckeninge van salaris en verschot van dr.E.Dull, bediende van Jannes Hofstede tegen G.Varenbrink consuleerd principaal over deesen saak, gevende mij tegelijk over het replycq van partijen en diene hem van advys gevaceerd tot examinatie van het replycq te Delden met procureur Meiling geconfereerd, alle de stukken overgenomen, en goedgevonden, de canon te presenteren en vacatie sende ten dien einde bij een brief eene insinuatie en reces aan de procureur pro litteras instellen van de insinuatie en reces bij een brief een reces aan de procureur pro littera instellen van het reces een brief van de procureur met de stukken door partijen gediend l…..l….. en port examinatie van die stukken oculaire inspectie van de Quost ? kamp genomen etc vacatie ………………….2 dagen paardehuur en verteringe met de procureur over het te dienen duplycg geconfereerd vacere in mijn kamer examinere alle de mij onbekende stukken, ook van de gevoerde jucidele procediere, en praeperere mij om het duplycq te vervaardigen het duplycq bij een brief aan de procureur om te munderen gesonden pro littera instellen van het duplycq op 35 bladen brengt de procureur mij het gemundeerde duplycq en conferere met hem over eenige cinsideratien op eenige positien
f…2---…---… f…2---…---… f…3---…---… f….----12---… f…2---…---… f….----12--…. f…1--- 4---… f…. --- 8--… f…2---….---… f…6---…---… f…5--- 10--… f…2----…--..
f….3---..3---… f…. --.12---… f 35-- …---…. f….2---…---… f...66--…1---...
4896 1800 den 27 february den 1 maart
Revidenne etc. van het duplycq informeerd de procureur mij, dat partije van verder schrijven heeft gerenuntieerd en conferentie daarover met hem bij een brief reces aan de procureur op de termijn van pro….. vacatie 2 dagen paardehuur verteringe 2 dagen een nacht voor copie van de sententie examinatie van een conferentie over dezelve met de principaal en procureur
f..2---…--… f..1--….---… f..1--…---…. f..6-- ---…. f..7--...---…. f..2--…---….
4897 Rekeningen in zake Varenbrink nummer 9
4898 Rekening voor Jannes ter Hofstede contra G.Varenbrink Debet aan de erfgenaamen van doctor G.W Westerlo van verdient salarisaat 1795 may den 20
17 juny
Mij spreken over een questiens hangende saak tussen hem en de boer Varenbrink aldar gevendde mij de stukken tot die saak diende ter examinatie over vacatie en conferentie nadere conferentie wanneer de stukken provisioneel geexamineert hebbe en bevindende dat een termijn tot dienen van berigt voor het drostengerigte van Haxbergen geprofigeert was ¼ dag daars tegens met de saak niet kennende vaardig worden. Spreke hierover met den verwalter drost die aanneemt een termijn voor 4 weken te prolongeren f worde ik geinformeert dat de termijn van berigt op vrijdag den 19 invalt en bij geen moogelijk in staat voor handelen siende te komen sende expresse nae principaal om dadelijk bij mij te komen voor de missive de expresse
f…2.----….---…
f…2---…---…
f….----12---…. f
4899 den 18
july 7 den
den 12
den 16
kompt principaal met desselfs broeder bij mij spreke met haar hierover, en benode request aan die heer droste van Haxbergen te presenteren met versoek dan termijn voor 4 weken ex officcia te prolongeren vacatie en conferentie voor instellen van het request Resumere ik alle de stukken, preparere mij tot het order brengen van berigt hetwelk met sijn dekermenten beklede vacatie conferentie met principaal wanneer over enige omstandigheden informatie neme en teffens aan hem proponere wie in het vervolg der, saak tot sijn bediende procureur wil qualificeren waartoe hij den procureur O.Meyling voorslaat vacatie Stelle reces van exhibitie voorts memorie van handelinge, ingevalle partij mogt verweygeren in desem schriftelijk voort te procederen schrijve copien van de bij sub. B.C.F en de samen 4 bladen geve het een en ander aan de procureur, over met instructie wat indien val te doen vacatie ½
f…2----…---… f…1---- 4---…
f…2----….---…
f…2----….---… f….----- 12---…
f…2----….---… f….----- 16---…
f….1----…..---…
4900 october 10 den
17 den
1796
4 july
word mij door de procureur gecommuniceert dat het incidenteel decreet nae een en andermaal den termijn van prononciatie was uytgesteld op vrijdag aanstaande sou worden gepronuntieert, conferatur {=latijn voor : vergelijke} hier over en in instruere de procureur wat casa ins te doen vacatie f…2.----…---…. kompt de procureur mij seggen dat wij in dese incidentele quaestie hebben getriumpheert en de partij is geordonneert de saak schriftelijk ten possessvis ? te moeten vervolgen sijnde de costen tot wijterigt der saak gereserveert vacatie confer over het nu te doene vervolg f….2.---…---… ontfange copie van dictum den sententie examinatie van die f….2.---….----…. conferatur hier over met de advocaat Racer f. 2.---….----…. avverteert mij de procureur dat de saak welke door de vacature van het drostampt een geruyme tijd buyten vervolg is geweest wederom soude in termijn komen en dat op heden door parthij de stukken uyt den gerigte waren gelegt conferatur hierover f…..2----….---….
4901 den 8 july
den 15 dito
2 november
23 den dito
Risumere ik de stukken stelle insinuatie tot praesentatie in klinkenden gelde ad. 30 gulden aan partij, ter voldoening van twee jaar erfpagt verschenen Martiny 1794 en 1795 pro labore [=voor het werk] voorts stelle reces tot consignatie in casu van nonacceptatie pro labore geve het en ander aan de wel edele ? procureur, ten fine van dubbleren, met instructie om te besorgen vacatie ½ conferatur hierover met principaal die ten voorseyden eynde daar toe had ontboden vacatie examinere het selves geeft mij de procureur over de copie van parthijes termijn l….w….?? handelinge van 31 october houdende versoek tot edictie van desersijds bij berigt in bedongen bewijsen examinatie van de handeling en conferatur met de procureur geve hiervan communicatie aan de medebediende advocaat Racer ontfange ik de stukken van de advocaat Racer terug welke examinere vacatie
f…..1----..4---… f… 1----.. 4---…
f…...1----….---….
f……2----….----… f……1----….---…
f……2----…---…. f…….-----10---…. f……2----….---…./
4902 1797 21 april
21 dito
Examinere ik alle de stukken stelle reces waarbij van het in bedongen bewijs bij berigt nonun ?? curem ?? pro labore vacatie stelle het gemelde reces de bediende procureur ter hand ter fine van munditie en ter prothocoll te besorgen
f……2----…----
f…….-----10---…. f 39-----12---…..
4903
Rekeninge voor de erfgenaamen van dr. G.W.Westerlo
4904
memoire van verdient salaris en verschot voor doctor A.Meijling als bediende van Jan Hofte of Krogt contra G.Varenbrink 1795 16 july spreekt mij de advocaat Westerlo namens principaal ter Hofte om hem insake contra G.Varenbrink te bedienen en hetwelk anneme f 1 -- . – 17 dato geeft mij de advocaat berigt om te Diepenheim in ’t drostegerigte van Haxbergen te exhibeeren conferentie ende examen 4 -- . – Eodem begeve mij na Diepenheim en exhibeere het berigt vaccatie transport ........... 4 -- 5 – jura betaald 18 sept. word het incidenteel decreet uitgesteld voor 14 dagen .–6– 2 october idem .–6– 10 Conferentie met de adv. over het pronuntieeren van incidenteel decreet 1 -- . – 13 november mij na Diepenheim begeven en het incidenteel decreet horen pronuncieeren vacatie transport 4–5– daarvan aan de adv. kennisse gegeven en geconfereert 1 -- . – ontfange het dictum der incidenteele sententie jure en port . – 13 – examen 1 -- . – dezelve aan den adv. overgegeven en met sijn weledele geconfereert 1 -- . – .................... f 15 – 15 –
4905
transport 1796 29 october denuntiatie bekomen om te prolongeeren 1796 7 january denuntiatie bekomen om te prolongeeren 18 february idem 4 july mij na Haxbergen begeven en op partijes handeling voort weer gehandelt vac.trans. vertering voor het reces jure 9 july ontfange van de adv. minute van een insinuatie en reces tot praesentatie van 2 jaar erfpacht conf. mandatie derselve op 3 folio bezorgender insinuatie tot praesentatie jure examen van ’t relaas partije dezelve niet geaccepteert hebbende,begeve mij na Diepenheim en contigrieere dezelve en den gerigte vac. transp. vert. 18 sept. denuntiatie bekomen om te prolengeeren 31 october begeve mij na het drostengerigte en versoeke van partijes reces copie var tr. vert jure betaald 2 nov. ontfangen de copie exam. port betaald jure dezelve an de adv. overgegeven daarover met denzelve geconfereerd
f 15 – 15 -.. -- 6 -.. -- .6 -.. -- .6 -.4 -- .5 -.. -- 12 -.. -- .6 --
.1 -- .. -.. -- 12 -.. -- 10 -.. -- 12 -.1 -- .. --
.4 -- .5 -.. -- .6 -.4 -- .5 -.. -- .6 -.1 -- .. -.. -- .2 -.. -- .8 -.1 -- .. -................ f 36 -- 12 --
4906
transport 1796 11 december denuntiatie aen partije gedaan om te prolongeren de 12 geprolongeert jure besorgen derzelve 1797 28 januari denuntiatie an partij tot prolongatie 31 de geprolongeerde jure besorgen en 12 maart denuntiatie tot prolongatie 13 dato geprol. jure bezorgen 21 april ontfange van den adv. reces om te prolongeeren conferentie en exam. manditie 2 folio 24dato begeve mij na het gerigte en diene reces vacatie transport en vertering jure 11 juny denuntiatie bekomen om te prolongeren 13 sept. idem 1 october idem 12 november 1798 8 january mij na het drostengerichte begeven en wanneer partij sub .......... handelde waarop compareere vac. tr. jure betaald 18 februari denuntiatie bekomen om te prolongeeren
f 36 -- 12 -.. -- .6 -.. -- .6 -.. -- 10 -.. .. .. .. .. ..
-------
.6 -.6 -10 -.6 -.6 -10 --
.1 -- .. -.. -- 8 -4 -- 5 -.. -- 16 -.. -.. -.. -.. --
6 -6 -6 -6 --
4 -- 5 -.. -- 6 -.. -- 6 -____________ f 52 -- 8 --
4907
transport
f 52 -- 8 --
1798 1 maart idem 15 april idem 30 dato Compareere en verzoeke van partijes replicq copie vac. transo. en vert. jure betaald ontfangen de copie van het replicq port. exam. van hetzelve jure betaald stelle hetzelve aan de adv. ter handen conf. 17 juny denuntiatie aan partij om te prol. 18 dato geprol. jure besorgen 15 july ontvange van de adv. Dull een memorie van insinuatie tot praesentatie van de erfpagt alsmede een reces van consignatie om te mundieren lect .... lekt..... en port exam. munditie 5 folie besorgen van dezelve na Diepenheim an de expresse exam. van ’t relaas Partij verweygert hebbende hetzelve te ontfangen, begeve mij den 20 dato na Diepenheim en consigneere het geld an den gerigte vac. trasp. en vert. confereer over een en ander met principaal
... -- 6 -... -- 6 -4 -- 5 -.. -- 6 -.. -- 3 -1 -- .. -7 -- 12 -1 -- ... -.. -- 6 -.. -- 6 -.. -- 10 --
.. -- 7 -1 -- ... -1 -- ... -.. -- 10 -.. -- 12 -.. -- 10 --
4 -- 5 -1 -- ... -_____________ 77 -- 12 --
4908
Transport 77 -- 12 -1798 geve daarvan kennis aan den advocaat confereer met sijn weledele 3 -- ... -15 september ontfange missive met een handelinge van de adv. port en lect. litt .. -- 7 -exam ½ .. -- 10 -munditie 1 folio .. -- 4 -17 begeve mij na het gerigte en diene het reces in vac.transp. en vertering 4-- 5 -14 october denundatie bekomen jure betaald .. -- 12 -om te prolongeeren .. -- 6 -10 november idem .. -- 6 -10 december begeve mij na het gerigte en versoeke van partijes recessus in scriptis copie vac. transp. en vert. 4 -- 5 -jura betaald .. -- 6 -ontfange de copie port en lect. litt. .. -- 7 -exam. 1 -- ... -verzonden bij missive aan den advocaat pro litt. .. -- 6 -1799 6 januari denuntiatie aan partij om te prol. 7 geprol. besorgen 3 februari idem 4 geprolongeerd besorgen 3 maart denuntiatie aan partij om te prolongeeren
.. -- 6 -.. -- 6 -.. -- 10 -.. -- 6 -.. -- 6 -.. -- 10 -.. -- 6 -_____________ 93 -- 16 --
4909
Transport 1799 4 maart geprolongeerd besorgen 31 maart denuntiatie om prolongeren 1 april geprolongeerd besorgen 28 april denuntiaties gedaan om te p[rolongeeren 29 geprol. besorgen 30 may mij na Haxbergen begeven ende heb mundo gedient vac. transp. en vert. juro betaald 13 juny denuntiaties gedaan om te prologeeren 14 dato geprol. besorgen ontfange minute van duplicq van de adv. om te mundeert port en lect. litt. exam munditie 35 fol. versonden bij missive ter revisie weerom ontfangen lect. litt. en port 16 september mij in het gerigte vervoegt en van duplicq gedient jure 14 0ctober door den drost ex officio geprol. waarvan denintiatie bekomen
f 93 -- 16 -... -- 6 -...-- 10 -... -- 6 -... -- 6 -... -- 10 -... -- 6 -... -- 6 -... -- 10 -4 -- 5 -... -- 12 -... -- 6 -... -- 6 -... -- 10 -... -- 7 -1 -- ... -7 -- ... -... -- 6 -... -- 7 -4 -- 5 -... -- 12 -... -- 6 -___________ 116 -- 18 --
4910
1799 Transport 10 november denuntiatie bekomen van partij om te prol. 8 december denuntiatie bekomen om te prolongeeren 1800 6 januari den termin door de drost ex officio geprolongeerd waar van de nuntiatie bekomen hebbe 3 februari begeve mij na het drosttengerigte en compareere op partijes handeling vac. transp. en vert. jure betaald ontfange die copie port ende .... jure exam. versonden bij missive aan den advocaat 2 maart ontfangen handelinge van den advocaat port lect.litt. munditie 1 fol. 3 maart dezelve ingedient vac. transp. ende vert. jure betaald voor den termin van ......... ontfange dewelke tot pronuntiatie van principaal en conf ....... daarover met hem dezelve versonden aan den advocaat pro litt. in termino pronuntiationis mij na Haxbergen begeve en dezelve bijge woond
f 116 -- 18 -..... -- 6 -..... -- 6 --
..... -- 6 -4 -- 5 -.... -- 6 -.... -- 7 -.... -- 8 -1 -- ... -..... -- 6 -..... -- 7 -.... -- 4 -4 -- 5 -.... -- 18 -4 -- 5 -1 -- ... -.... -- 6 --
_________ 135 -- 13--
4911
1800 woond vac transp. en vert. conf. met de adv. en principaal over de sententie voor de copie der sewntentie na bladgetal
Transport
f 135 -- 13 -4 -- 5 -1 -- .. -.... -- .. -_____________ f 140 -- 18 --
4912
Rekening van dr. O.Meijling
4913 Fiat quod pi....... Diepenheim den 25 november 1800 G.Kremers verwalter richter Alzo de procedure inzake Gerrit Varenbrink contra Jannes Hofstede of Krocht van de belering wederom is ingekomen, en de dag van opening in pronunciatie der sententie is gesteld op maandag den agtsten december aanstaande, zo doe ik provisioneel verwalter van het drostampt van Haxbergen ebde Diepenheim u , Gerrit Varenbrink en Jannes Hofstede of Krocht bij dezen citeren ende laden, om op voornoemde dag, bij klimmende zon, te verschijnen in mijn aanbevolen gericht, gehouden zullende worden te Haxbergen ten huize van Hendrcus Waanders, om als dan aldaar de voorseids procedure te zien openen en de sententie te horen uitlezen, medebrengende en erleggende de hier na gespecificeerde sportul en advyspenningen, ter somma van f 67 -- 5 -met inthimatie , gij compareert alsdan of niet, dat op aanhouden der erschijnende daarmede naar landrecht zal worden voordgevaren. en word de onderrigter van Diepenheim
4914
heim gerequireerd, deze, met voorkennis der richters, aan voorzeide G.Varenbrink en Jannes Hofstede te invinieeren, en aan ieder een dubbel over te geven, en daar van te relateren. In kennis van waarheid heb ik provisioneel verwalter voornoemd deze getekend en gezegeld. Actum Enschede den 22 november 1800 G.Pennink qualitude qua Een dubbelt hiervan van overgegeven in apsentsy van Garryt Varenbrink an sijn ecchtte huysvrouwe als mede nogh een dubbelt hiervan an Garryt Hofstede of Krocht genaamd, in apseintsy van hem an sijn echte huysvrouwe overgeven gedan op dato als het consent van get gerijgt an wiste. Jannes Reijmerynk onderrygter
4915
Specificatie Advyspenningen elf ducatons Verzenden en weerhalen Acta protocollaria Sluiten en verzegelen etc. Ene gezegelde ....... 2 copien Bezorgen ter exploiet 2 insenuatien Pronuncieren Protocolleren der sententie
f
34 -- 13 -13 -- .... -4 -- 12 -1 -- 4 -2 -- ... -... -- 16 -... -- 18 -1 -- 4 -... -- 18 -8 -- ... -____________ f 67 -- 5 --
4916
Origineel hierop relateren