05058 SN 01/05 21-03-2005 11:20 Pagina 2
g
2005: Jaar van de Tapuit
1
18e jaargang maart 2005
Sovon Nieuws
De Tapuit is stiekem als broedvogel uit Nederland aan het verdwijnen. Die conclusie werd getrokken in de Broedvogelatlas: van de enkele duizenden paren in de jaren zeventig bleken er hooguit 600-800 over te zijn. Een voorzichtige schatting leert dat er in 2004 misschien maar 380-420 over waren. De vrije val is beslist nog niet gestuit! Hoeveel Tapuiten precies er nu nog in Nederland broeden, is echter niet duidelijk: in het LSB worden niet alle potentieel geschikte duin- en heideterreinen onderzocht. Bovendien blijkt nog geregeld verwarring op te treden tussen doortrekkers en broedvogels. Ter indicatie: in de broedvogelatlas bestond 36% van de meldingen uit mogelijke broedgevallen. Bij vrijwel geen andere zangvogel was dit percentage zo hoog. Verder zijn er aanwijzingen dat veel territoriale paren niet tot broeden overgaan, dan wel gering broedsucces kennen. Bij SOVON en Vogelbescherming Nederland leeft het besef dat een beter beeld van voorkomen en broedsucces - en van de factoren die dat bepalen - noodzakelijk is voor betere bescherming. Daarom is de Tapuit verkozen tot ‘Vogel van het Jaar 2005'. Centraal staat een landdekkende inventarisatie van duin- en heidegebieden. Daarbij is jullie hulp natuurlijk onontbeerlijk. Naast het reguliere inventarisatiewerk wordt extra aandacht gevraagd voor gedrag (paarvorming, eileg, uitvliegen van jongen) en habitatbeschrijving. Een uitgebreide telinstructie en formulieren zijn binnenkort te raadplegen op de website. Tellers van heide- en duingebieden worden gericht benaderd. Andere geïnteresseerden verzoeken we contact op te nemen met de districtscoördinatoren van het LSB. Alle medewerkers ontvangen na afloop van het project een rapport. We hopen om, samen met jullie, een berg zinnige informatie te verzamelen die uiteindelijk effectieve bescherming van de Tapuit mogelijk maakt. Kortom: doe mee! Meer informatie is te vinden op www.sovon.nl. Meer weten? Mail naar
[email protected].
En verder in dit nummer: • Midwintertelling in de miljoenen • Roodkeelpiepers zeldzaam,
maar ook zeldzamer? • Wisselend beeld kolonievogels 2004 • Veranderingen in het broedsucces
van Steenuilen • Geluidenman Magnus Robb:
kijk beter naar geluid • Vreemde vogels: konijnen.
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:21 Pagina 3
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
2 SOVON-Nieuws
Wild zoeken bij SOVON
Nieuwsbrief van SOVON Vogelonderzoek Nederland. SOVON-Nieuws publiceert over SOVONvogeltellingen, over de vereniging, en over andere zaken betreffende vogels in Nederland.
Redactie John van Betteray, Fred Hustings Kees Koffijberg, Chris van Turnhout & Peter Eekelder (illustraties). Overname van artikelen of illustraties alleen in overleg. SOVON-Nieuws wordt gedrukt op chloorvrij papier. ISSN 1383-0635.
Lidmaatschap Contributie: minimaal € 12,-. SOVON-leden ontvangen vier maal per jaar SOVON-Nieuws en korting op SOVON-uitgaven. Ledenadministratie Jeroen van Zuylen, zie bureau-adres SOVON.
Bestuur Voorzitter: Hans van Dord Secretaris: Peter Milders, L. de Colignylaan 115, 3062 HD Rotterdam, (010) - 4522665. Penningmeester: Louis Dolmans Overige bestuursleden: Rob Goldbach, Adrie Hottinga.
Bureau Adres SOVON, Rijksstraatweg 178, 6573 DG Beek-Ubbergen. Tel: 024-6848111, Fax: 024-6848122, E-mail:
[email protected] Homepage: www.sovon.nl Giro: 2905988, Rabo: 10.51.17.056. Directeur Frank Saris Communicatie Carolyn Vermanen Monitoring en Inventarisaties Rob Vogel Onderzoek en Advies Ruud Foppen
Enige tijd geleden hebben we geconstateerd dat we ons wat meer op de jongeren zouden moeten richten. Zoiets is altijd lastig vanuit een gegeven organisatie, met haar historie. Plotseling doemde er echter een levensgrote kans op. Er komt een nieuwe natuur-jeugdclub in ons land: Wildzoekers, de nieuwe jeugdnatuurclub voor jongeren van 8 tot 16 jaar. Zeven grote natuurorganisaties in Nederland hebben de krachten daarvoor gebundeld: Vereniging Natuurmonumenten, Vogelbescherming Nederland, de Vlinderstichting, SOVON Vogelonderzoek, de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie, de Jeugdbond voor Natuur- en Milieustudie en Zoogdiervereniging VZZ. De organisaties vullen elkaar zeer goed aan, zowel in expertise als in draagvlak en (vrijwilligers)netwerken. Iedere partner draagt binnen zijn mogelijkheden bij aan de club. SOVON Vogelonderzoek, VZZ en de Vlinderstichting gaan via hun vrijwilligers in het land activiteiten organiseren. En de NJN en JNM stellen hun excursies en kampen open voor de Wildzoekers. Wie in de jeugd investeert, investeert in de toekomst. Doel van de nieuw opgerichte club is een zo groot mogelijk draagvlak voor de natuur in Nederland creëren onder de jeugd. Uit onderzoek blijkt dat jongeren van natuur houden, maar er niet zoveel mee in aanraking komen. Ook blijkt dat jongeren nieuwsgierig zijn en zelf alles willen ontdekken. Dat sluit uitstekend aan op veel activiteiten van SOVON. De website vormt het centrale deel van de club: het virtuele clubhuis. Op de website kunnen de Wildzoekers elkaar ontmoeten, hun ervaringen kwijt, kennis delen of opdoen, bezig zijn met natuur. Veel kinderen en jongeren vinden het leuk om te vertellen over dingen waar ze enthousiast over zijn. De Wildzoekers hebben vrijwilligers nodig die het leuk vinden om een rol te spelen bij de buitenactiviteiten, want zelf doen en ontdekken betekent niet dat de jeugdleden alleen het bos in worden gestuurd. Uw enthousiasme en tijd, daar gaat het om. Als begeleider fungeert u als vraagbaak (u hoeft niet alles te weten!) en bent u er om de nieuwsgierigheid naar de natuur aan te wakkeren. U krijgt ook wat terug, ogen op steeltjes. Als u zelf kinderen hebt, weet u dat jongeren heel anders kijken, vaak ook sneller en beter dan ouderen. Wij weten zeker dat veel van onze leden hieraan hun steentje willen bijdragen. Hierover kunt u de komende tijd meer informatie tegemoet zien en de ontwikkelingen van dag tot dag volgen op onze website. En natuurlijk hopen we jaarlijks een mooi aantal enthousiaste nieuwe waarnemers in onze achterban te verwelkomen. Het wordt voer voor onze statistici als Vuurgoudhanen een sterk oplopende trend gaan vertonen: een succes voor de scherpe oren van de Wildzoekers?
Frank Saris
Agenda Maart (12) monitoringgebieden, ganzen- en zwanentelling
Doelstelling SOVON Vogelonderzoek Nederland stelt zich ten doel het coördineren, stimuleren en publiceren van ornithologisch veldonderzoek ten behoeve van natuurbescherming, beleid en wetenschap. De vereniging tracht dit doel te bereiken door het organiseren van grootschalige projecten waarin wordt samengewerkt tussen vrijwilligers, stafmedewerkers en andere instellingen. Lay-out: van Groot tot Klein Druk: Drukkerij Bloembergen Santee bv
April (16) monitoringgebieden, internationale telling Brand- en Rotgans Mei (7) telling Rotgans (14) monitoringgebieden, integrale Waddentelling (22) 2000-soortendag Juni (18) monitoringgebieden Augustus
Foto’s omslag: Tapuit: Arie Ouwerkerk,
(17-18) Vogelfestival November (26) Landelijke Dag
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:21 Pagina 4
5 miljoen watervogels tijdens midwintertelling 2004 Afgelopen januari vond de midwintertelling plaats onder een strakblauwe hemel. Dat was een jaar eerder wel anders. Regenpakken, beslagen kijkers en natte notitieboekjes bepaalden toen het beeld. Toch trokken destijds zo’n 1500 waarnemers erop uit om de watervogelstand vast te leggen. Samen telden ze liefst 5 miljoen watervogels. Hieronder een eerste indruk van de resultaten. Daarbij ook aandacht voor recente aantalsontwikkelingen, gebaseerd op de maandelijkse tellingen. Kanoet. Foto: Ran Schols
Krakeend Dodaars Drieteenstrandloper Pijlstaart Wintertaling Goudplevier Slobeend Rosse Grutto Aalscholver Bergeend Blauwe Reiger Bonte Strandloper Wulp Bontbekplevier Grutto Wilde Eend Smient Tureluur Kievit Nonnetje Kuifeend Grote Zaagbek Kluut Stormmeeuw Zwarte Ruiter Groenpootruiter Zilverplevier Meerkoet Middelste Zaagbek Waterhoen Brilduiker Zwarte Zee-eend Steenloper Fuut Grote Mantelmeeuw Kokmeeuw Scholekster Tafeleend Eider Zilvermeeuw Kanoet Topper
-15
significant toegenomen stabiel of fluctuerend significant afgenomen
-10
-5
0
5
10
15
Figuur 1. Trends van watervogels in Nederland. Weergegeven is de jaarlijkse aantalsverandering (%) op basis van maandelijkse tellingen berekend over de afgelopen tien seizoenen (laatste seizoen 2002/03). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die significant zijn toegenomen (donkerblauw), significant zijn afgenomen (rood), dan wel stabiel zijn, of fluctueren (groen).
Natte telling De 38e midwintertelling van januari 2004 werd gekenmerkt door bijzonder onplezierig telweer. Overvloedige regen zorgde bij menigeen voor een nat pak en beslagen kijker; en dan moet je ook nog de resultaten enigszins leesbaar in je aantekenboekje schrijven. Wel zorgde de al langer aanhoudende regen voor hoge waterstanden, inundaties in de uiterwaarden en plas-dras situaties in het agrarisch gebied. En dat vinden watervogels juist wel prettig. Na de winters van 2001/02 en 2002/03, die beide werden gekenmerkt door een korte maar duidelijk op de midwinteraantallen effect hebbende vorstperiode, was in de winter van 2003/04 geen sprake van noemenswaardige vorst. Mooie resultaten Gelukkig heeft niemand zich door het slechte weer laten weerhouden om erop uit te gaan. In totaal werden bijna 5 miljoen watervogels geteld, verdeeld over 118 soorten. In tabel 1 staan de talrijker soorten (meer dan 1000 exemplaren) in vergelijking met de gemiddelde aantallen van de vijf jaar daarvoor. In tabel 2 zijn de schaarsere en zeldzamere soorten terug te vinden. De resultaten van ganzen en zwanen komen later dit jaar aan bod. Van de 42 talrijker soorten nam meer dan de helft 10% of meer in aantal toe ten opzichte van het vijfjarig gemiddelde. Negen soorten gingen 10% of meer achteruit, de rest vertoonde weinig verschil. De Middelste Zaagbek liet de grootste stijging zien. Naast grotere groepen in de Zoute Delta zaten er ook zo’n 600 op het IJsselmeer. Ook voor de Zwarte Zee-eend was januari 2004 met ruim 85.000 exemplaren een opvallende uitschieter naar boven. Naast de gebruikelijke concentratie benoorden de Wadden waren er, net als in januari 2003, een kleine 5000 in de Voordelta aanwezig. Goed nieuws was er ook bij de Tafeleend, waarvan er ruim 20.000 méér werden geteld dan gemiddeld. Naast de bekende gebieden als de Randmeren en het IJmeer bevonden zich opvallende aantallen in het Markiezaatsmeer en Zoommeer. Van Bonte Strandloper, Pijlstaart, Aalscholver en Kuifeend werden
eveneens boven-gemiddelde aantallen geteld. In de categorie ‘extra soorten’ werden bij Strandleeuwerik (1300) en Sneeuwgors (2100) de procentueel grootste stijgingen vastgesteld (170% meer dan het vijfjarige gemiddelde). Onder de schaarse en zeldzame soorten viel het aantal overwinterende Kleine Zilverreigers (200) en Krooneenden (161) op. Een echte uitschieter waren de 263 Kuifduikers, met concentraties in Grevelingenmeer en Oosterschelde. Daarnaast waren in het Grevelingenmeer bijna 600 Geoorde Futen aanwezig. Bij de exoten werd weer een heel scala aan soorten vastgesteld. Zorgwekkend is de toename van Rosse Stekelstaarten, tegen de achtergrond van de bedreiging die deze soort vormt voor de zeldzame Witkopeend in Zuid-Europa. Onder de dalers sprong de Wilde Eend eruit, waarvan er ruim 100.000 minder werden geteld dan in voorgaande jaren. Toch kan dit nog om fluctuaties gaan, aangezien de lange-termijntrend vooralsnog stabiel is. De dagen van almaar toenemende meeuwenaantallen zijn niet meer. Over de hele linie werden kleinere aantallen vastgesteld. Dat gold zowel voor de meer in het binnenland voorkomende Kok-en Stormmeeuw als voor de kustsoorten Zilvermeeuw en Grote Mantelmeeuw. Juist bij Kok- en Stormmeeuw zou je, vanwege de vele plas-dras situaties in januari 2004, grotere aantallen hebben verwacht. Alle meeuwen nemen, over langere periode gerekend, af (figuur 1). Trends in de laatste 10 seizoenen Het belang van Nederland voor watervogels ligt niet alleen in de winter maar ook (en vaak juist) tijdens de voor- en najaarstrek en in de ruiperiode. Watervogeltrends worden dan ook bepaald op basis van alle maandelijkse tellingen en over alle belangrijke watervogelgebieden in Nederland. Recent is het jaarrapport met de resultaten tot en met 2002/03 van de persen gerold en onder de waarnemers verspreid. Ontwikkelingen op landelijk, regionaal en gebiedsniveau worden hierin uitgebreid besproken. Een overzicht van de landelijke aantalsontwikkelin-
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
3
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:21 Pagina 5
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
4 Tabel 1. Getelde aantallen in januari 2004 voorlopige cijfers) in vergelijking met de vijf voorgaande midwintertellingen (afgerond) voor soorten met meer dan 1000 exemplaren.
Tabel 2. Getelde aantallen in januari 2004 van schaarse en zeldzame soorten.
Soort
Roodkeelduiker Parelduiker IJsduiker Roodhalsfuut Kuifduiker Geoorde Fuut Kuifaalscholver Roerdomp Kleine Zilverreiger Grote Zilverreiger Ooievaar Heilige Ibis Lepelaar Europese Flamingo Caribische Flamingo Chileense Flamingo Kleine Flamingo Casarca Muskuseend Carolinaeend Mandarijneend Chileense Smient Ringtaling Zomertaling Krooneend Witoogeend IJseend Grote Zee-eend Rosse Stekelstaart Zeearend Bruine Kiekendief
Dodaars Fuut Aalscholver Blauwe Reiger Bergeend Smient Krakeend Wintertaling Wilde Eend Soepeend Pijlstaart Slobeend Tafeleend Kuifeend Topper Eider Zwarte Zee-eend Brilduiker Nonnetje Middelste Zaagbek Grote Zaagbek Waterhoen Meerkoet Scholekster Kluut Goudplevier Zilverplevier Kievit Kanoet Drieteenstrandloper Bonte Strandloper Rosse Grutto Wulp Tureluur Steenloper Kokmeeuw Stormmeeuw Zilvermeeuw Grote Mantelmeeuw Strandleeuwerik Frater Sneeuwgors
2004
99-03
2.827 19.228 24.194 6.819 46.648 771.298 16.847 24.415 325.562 10.293 25.702 5.118 62.721 195.345 51.153 134.209 85.805 18.129 4.820 10.068 12.421 15.832 265.401 231.703 1.122 22.570 25.024 60.747 88.481 7.013 246.413 43.162 145.345 13.155 4.217 149.843 157.287 103.127 7.298 1.279 2.325 2.093
2.600 19.000 18.000 6.100 52.000 740.000 15.000 28.000 450.000 12.000 18.000 4.200 41.000 150.000 54.000 110.000 53.000 15.000 4.200 6.200 9.700 15.000 240.000 230.000 1.300 27.000 20.000 54.000 82.000 6.600 180.000 41.000 140.000 11.000 3.900 170.000 170.000 120.000 8.700 470 2.000 770
gen in de afgelopen 10 jaar is weergegeven in figuur 1. Toenemende soorten staan bovenaan en afnemende soorten onderaan. Het gaat hierbij dus om signaleringen van recente aantalsveranderingen; lange-termijntrends vanaf de jaren zeventig geven vaak een heel ander beeld. Recent zijn stabiele of fluctuerende aantallen de regel (meer dan 70% van de soorten). Sommige van deze fluctuerende soorten beginnen overigens een toenemende (Dodaars, Pijlstaart) of afnemende tendens (Kokmeeuw, Tafeleend) te vertonen. Bij de meeste soorten is de jaarlijkse aantalsverandering gering en bedroeg ze minder dan 5%. Aan de onderzijde van de figuur bungelen
enkele soorten waarvoor Nederland een speciale verantwoordelijkheid heeft, gezien hun betrekkelijk kleine populatie of beperkte verspreidingsgebied (Topper, Kanoet). Voor de Kanoet is een duidelijke relatie met de schelpdiervisserij in de Waddenzee aangetoond. Nu de mechanische kokkelvisserij is beëindigd, zullen tellingen in de komende jaren uitwijzen of de populatie zich herstelt. De achteruitgang van de Topper volgt op een periode van hoge aantallen aan het begin van de jaren negentig. Gaat het hier nu om een terugkeer naar een ‘normale’ winterpopulatie of is er meer aan de hand? Met name de interactie van de aantallen met de hoeveelheden driehoeksmosselen in het IJsselmeer en mosselen in de Waddenzee verdient nader te worden uitgezocht. Aan de positieve kant zit al jarenlang de Krakeend en, meer recent, de Wintertaling. Deze laatste soort reageert snel op verbeterende voedselomstandigheden (ondiep water, pioniervegetaties) en profiteert mogelijk van de vele natuurontwikkelingsprojecten in het land. Mede door de veelal kleine jaarlijkse aantalsveranderingen en het gegeven dat watervogels langlevende soorten zijn, is monitoring een kwestie van lange adem. Al vaker is gebleken dat vogels voor grote verrassingen kunnen zorgen en de beste manier om dat te documenteren is de tellingen systematisch voort te zetten. Bedankt De hierboven gepresenteerde resultaten maken deel uit van het watervogelmeetnet van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). Dit meetnet is een samenwerking tussen het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA), Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ), Vogelbescherming Nederland, Expertisecentrum Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (EC-LNV), Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en SOVON. Er zijn jaarlijks zo’n 1500 waarnemers actief om de tellingen te verzamelen. Een groot deel van de tellingen wordt uitgevoerd door vrijwilligers. Daarnaast is de inbreng van terreinbeherende instanties, provincies en instituten van groot belang. De regiocoördinatoren vervullen een cruciale rol bij het aansturen van de waarnemers en het opvragen en controleren van de gegevens.
Marc van Roomen
164 3 5 35 236 578 8 33 200 262 278 18 3 4 1 35 1 37 55 6 63 1 1 2 161 2 64 427 20 4 44
Blauwe Kiekendief Ruigpootbuizerd Visarend Smelleken Slechtvalk Waterral Kraanvogel Steltkluut Bontbekplevier Paarse Strandloper Kemphaan Bokje Watersnip Grote Grijze Snip Houtsnip Grutto Zwarte Ruiter Groenpootruiter Witgat Oeverloper Zwartkopmeeuw Dwergmeeuw Kleine Mantelmeeuw Pontische Meeuw Geelpootmeeuw Drieteenmeeuw Grote Stern Velduil IJsvogel Grote Gele Kwikstaart IJsgors
180 22 1 41 169 101 1 1 275 294 451 23 363 1 28 437 173 19 118 7 2 493 530 8 18 26 9 24 133 44 22
Digitaal watervogels doorgeven Na een lange periode van voorbereidingen was het met de afgelopen januaritelling voor het eerst mogelijk om de maandelijkse watervogeltellingen digitaal aan SOVON door te geven. Begin februari waren op die manier al van 300 telgebieden gegevens doorgestuurd, betrekking hebbend op meer dan 650.000 watervogels. Deze reactie is heel bemoedigend en het is duidelijk dat het digitaal doorgeven van tellingen de toekomst heeft. Naar verwachting zal de deelname snel verder toenemen. Volgend jaar hopen we hetzelfde systeem ook geschikt te hebben gemaakt voor het doorgeven van de overige midwintertelgebieden.
Teldata watervogels eerste helft van seizoen 2005/06 16 juli, 13 augustus, 17 september, 15 oktober, 12 november en 17 december. Het gaat hier steeds om de zaterdag. De telperiode loopt zoals gebruikelijk van vrijdag tot en met maandag. Maandelijks worden alle monitoringgebieden op alle soorten watervogels geteld. In juli en augustus gaat het om een selectie van de gebieden. Van september tot en met december vinden op dezelfde data de landelijke ganzen- en zwanentellingen plaats. Op 6 augustus, 10 september en 19 november vinden integrale tellingen in de Waddenzee plaats.
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:21 Pagina 6
Roodkeelpiepers zeldzaam, maar ook steeds zeldzamer?
Algemeen op de Scandinavische toendra Roodkeelpiepers die Nederland op trek aandoen zijn vermoedelijk afkomstig uit de westelijke delen van het Scandinavische broedgebied. Wie daar in de zomer wel eens heeft rondgelopen, zal hebben gemerkt dat de soort hier bepaald niet zeldzaam is. Op de toendra in het uiterste noorden van Noorwegen is het een van de algemeenste broedvogels (5000-20.000 paren); over recente aantalsveranderingen is niets bekend. In het noorden van Finland en Zweden worden de aantallen geschat op respectievelijk 500-3000 en 300-900 paren. In deze landen is in de jaren negentig een afname gemeld van 10-19% (Zweden) tot minimaal 60% (Finland). In Zweden zou dit te maken hebben met overbegrazing door de sterk toegenomen rendieren. Hoe de populatie op de toendra van Europees Rusland (10.000-100.000 paren) zich ontwikkelt en of deze vogels ons land aandoen is niet bekend. Bronnen: BirdLife International 2004 (Birds in Europe II) en A. Berg et al. 2004 (Ornis Svecica 14, 4: 159-168).
Roodkeelpieper. Foto: René van Rossum
Roodkeelpiepers worden vooral in het voorjaar geregeld in ons land als doortrekker waargenomen. Begin jaren negentig werd zelfs besloten de soort niet meer als dwaalgast te beoordelen, maar op de lijst van BSP-soorten te zetten. Het lijkt er echter sterk op dat de aantallen Roodkeelpiepers sindsdien gaandeweg afnemen. Hoog tijd voor een uitwerking van BSP-gegevens dus. Van dwaalgast naar doortrekker De Roodkeelpieper staat sinds 1 januari 1992 op de soortenlijst van het Bijzondere Soorten Project niet-broedvogels (BSP), maar werd in de eerste drie BSP-jaren (1989-1991) en daarvoor nog beoordeeld door de Commissie Dwaalgasten Nederlandse Avifauna (CDNA). Op 13 mei 1960 werd in Flevoland de eerste Roodkeelpieper voor Nederland gedetermineerd en vanaf 1977 werd de soort jaarlijks vastgesteld en kan ze als regelmatige doortrekker worden beschouwd. De topjaren in deze periode waren 1988 (11 exemplaren inclusief een groepje van 6 in de Eemshaven) en 1987 (8 met daarbij 5 nabij Itteren Lb). In de database van het BSP zijn 749 waarnemingen van Roodkeelpiepers opgenomen uit 1992-2004 (met name 2004 nog onvolledig). Hiervan heeft een groot deel (65%) betrekking op overtrekkende vogels. In totaal gaat het om 741 overtrekkende vogels (maximum per locatie per dag gesommeerd) en om c. 235 pleisteraars (maximum per locatie per pentade gesommeerd). Korte doortrekperiodes Roodkeelpiepers worden in twee vrij korte periodes gezien. In het voorjaar trekt 91% van de vogels door tussen 21 april en 25 mei (figuur 1). De vroegste melding is van 30 maart 1993 (Strabrechtse Heide NB) en de laatste van 15 juni 1989 (Slikken van de Heen ZL). Bijna de helft (47%) van alle voorjaarswaarnemingen valt tussen 6-15 mei, zowel bij de pleisteraars als passanten. In het najaar trekken minder Roodkeelpiepers door. De trek speelt zich dan ook wat geleidelijker af, met 80% van de waarnemingen tussen 11 september en 15 oktober. De twee vroegste werden gezien op 27 augustus (1996 Lauwersmeer; 1991 De Nolle bij Vlissingen). Erg laat was de vogel die op 15 november 1991 over Arnhem trok. Bij de trekkende vogels is een tweetoppig patroon zichtbaar met sterkere doortrek rond 21-30 september en 6-15 oktober. Het is onduidelijk of dit wordt veroorzaakt door toeval of dat bijvoorbeeld adulte en jonge vogels of verschillende populaties gescheiden doortrekken. De verhouding tussen het aantal pleisterende en trekkende vogels is redelijk constant gedurende beide seizoenen. In het voorjaar heeft
gemiddeld 36% van de waarnemingen betrekking op een pleisteraar, in het najaar 27%. Vrijwel altijd worden pleisteraars maar één dag ter plaatse gemeld, behalve in Limburg in het voorjaar. Overtrekkende Roodkeelpiepers zijn vrijwel zonder uitzondering eenlingen, al worden veel vogels alleen gehoord en is het precieze aantal zodoende lang niet altijd vast te stellen. Het hoogste dagtotaal in de BSP-database bedraagt in het voorjaar 5 (23 mei 1992, Breskens) en in het najaar 3 (21 september en 2 oktober 1992, De Nolle bij Vlissingen). De grootste groep pleisteraars (5) verbleef op 15 mei 1992 nabij Itteren. Naast vier waarnemingen van duo’s is er uit het najaar alleen een groepje van 3 bekend (17 september 1995 Texel). Gestuwde trek De verspreiding in het voorjaar toont drie duidelijke kerngebieden voor de soort: de twee belangrijkste voorjaarstrektelposten Eemshaven en Breskens, en Zuid-Limburg en dan met name de Grensmaas nabij Itteren en Meers (figuur 2). Bij de telposten overheersen vanzelfsprekend de overtrekkende vogels al worden daar ook wel pleisteraars gemeld (Breskens 8%, Eemshaven 4%). In Zuid-Limburg is het beeld in het voorjaar precies omgekeerd en vormen pleisteraars juist de hoofdmoot van de Roodkeelpiepers (92%). Verder zijn op de noordpunt van Oostelijk Flevoland, nabij de Ketelbrug, relatief veel vogels gezien. Net als in Breskens en Eemshaven is ook hier sprake van gestuwde trek. Elders in het land lijken Roodkeelpiepers erg zeldzaam. In het najaar komen veel waarnemingen uit de gehele kuststrook, inclusief de Waddeneilanden, gebieden dus waar gestuwde trek van zangvogels voorkomt en waar bovendien veel vogelaars actief zijn. De beste locaties zijn de omgeving van het Kennemermeer nabij de zuidpier van IJmuiden (zowel trekkende als pleisterende vogels) en trektelpost De Nolle bij Vlissingen. Enkele grotere stippen in het binnenland vallen samen met regelmatig bezette trektelposten en/of plekken met stuwing van trekvogels (IJmeerdijk Almere en Mokkebank, Friesland). Aan de grond zijn Roodkeelpiepers vaak in
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
5
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:21 Pagina 7
140
Aantal langsvliegend
120
ter plaatse
40
100
20 80 aantal
10
60
5
40 20 0 j
f
m
a
m
j
j
a
s
o
n
d
Figuur 1. Seizoensverloop van Roodkeelpieper per vijfdaagse periode (totaal aantal in de BSP-periode, 1992-2004).
Goed nieuws. Nadat we lange tijd één of twee districten hebben gehad zonder contactpersoon zijn momenteel alle districten weer voorzien. De laatste "vacatures" zijn opgevuld door Bas van Dijk uit Ede en Rik Winters die eveneens in Ede woont. Bas neemt de taken over van Peter Eekelder die jarenlang contactpersoon is geweest in het district 13, Grote Rivieren. Peter, heel hartelijk dank voor je inzet. Rik Winters is de nieuwe contactpersoon voor District 11, de Veluwe, waar het afgelopen jaar geen contactpersoon meer actief was. Bas en Rik, heel veel plezier in jullie districten! Omdat er het laatste jaar verschillende wijzigingen hebben plaatsgevonden is het goed hier weer eens een overzicht te geven van de contactpersonen. Deze lijst met daarbij de (email-) adressen is ook te vinden op www.sovon.nl onder BSP-nb. In tegenstelling tot de broedvogelprojecten gebruiken we bij het BSP geen District 20 (Waddengebied, zie figuur achterin SOVON-Nieuws). Het Waddengebied maakt bij het BSP deel uit van de districten 1, 2 en 3 waarbij de provinciegrenzen worden gevolgd. Een kaart met de grenzen van de 19 BSP-districten is te vinden op www.sovon.nl. Post voor alle contactpersonen loopt via het SOVONkantoor. 1. Noord-Holland-noord: Bob Woets 2. Friesland: Dick Schut 3. Groningen: Theo Bakker 4. Drenthe: Remco Drewes 5. Twente: Bé van Kuik 6. Overijssel-west: Vincent Martens 7. Flevoland: André van den Berg 8. Noord-Holland-zuid: Patrick Bergkamp 9. Zuid-Holland-noord: Ben Gaxiola 10. Utrecht: Gert Ottens 11. Veluwe: Rik Winters 12. Achterhoek: Erik Ernens 13. Grote Rivieren: Bas van Dijk 14. Zeeland: Alex Wieland 15. Brabant-west: Martin van Leest 16. Brabant-oost: Wiel Poelmans 17/18. Limburg: Ran Schols 19. Zuid-Holland-zuid: Sander Elzerman
de nabijheid van water te vinden. Natte graslanden, droogvallende randen van plassen en eilandjes en slootkanten zijn favoriete plekken, en het afstruinen van dergelijke habitats in de trektijd levert wel eens wat op. In het voorjaar worden ze vaak samen gezien met Noordse Kwikstaarten, die eveneens dergelijke nattere terreintypen prefereren. Af en toe worden ook zingende Roodkeelpiepers gehoord. Roodkeelpiepers nemen af! Nadat Roodkeelpiepers in 1992 niet meer door de CDNA werden beoordeeld, werden jarenlang tientallen Roodkeelpiepers per seizoen gezien. Uiteraard is dat grotendeels een effect van het wegvallen van de strenge CDNA-regels, die bijvoorbeeld voor overvliegende vogels een geluidsopname verlangden. Het aantal pleisterende vogels was in de CDNA-jaren dan ook groter dan het aantal trekkende vogels; in de BSP-periode is dit juist omgekeerd (figuur 3). Het eerste jaar dat de soort op de BSP-lijst stond bleek gelijk een uitzonderlijk goed jaar. Behalve opvallend veel Roodkeelpiepers leverde een krachtige zuidoostenwind in het voorjaar van 1992 ook bijvoorbeeld grote aantallen Roodpootvalken, Wespendieven en Noordse Kwikken op. Na de topjaren lijken de aantallen zowel in voor- als najaar recent echter lager. Hoewel een losse waarnemingen-project zijn beperkingen kent, laat figuur 3 een duidelijk negatieve trend zien. In het voorjaar van 2002 bijvoorbeeld, dat ook in Denemarken als ‘arm’ jaar geldt (Dansk Orn. Foren. Tidsskr. 98 (3): 101-139), werd voor het eerst sinds 1979 zelfs geen enkele vogel aan de grond gemeld. De afname in Nederland over 1992-2004 kan slechts gedeeltelijk worden verklaard doordat er recent minder waarnemingen zijn ingestuurd; ook na correctie hiervoor blijft de trend in voor- en najaar negatief. Om de voorjaarstrend nader te bekijken zijn de waarnemingen in de drie belangrijkste voorjaarsgebieden, Zuid-Limburg, Breskens en Eemshaven, nader uitgewerkt (figuur 4). Bij de telposten zijn alleen overtrekkende vogels in de figuur opgenomen, waarbij is gecorrigeerd voor het aantal teluren in mei (Breskens 1992-2004 82-224 teluren; Eemshaven 1992-97 24-64 en in 1998-2004
Voorjaar
Figuur 2. Verspreiding van Roodkeelpiepers in het voor- en najaar van 1992-2004. Per locatie is het maximum aantal pleisteraars per vijfdaagse periode gesommeerd; hier is het maximum aantal trekkers per locatie per dag bij opgeteld.
60 voorjaar, langsvliegend 50
voorjaar, ter plaatse
40 aantal
BSP contactpersonen
30 20 10 0 79
81
83
85
87
89
91
93
95
97
99
01
03
91
93
95
97
99
01
03
60 najaar, langsvliegend 50
najaar, ter plaatse
40 aantal
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
6
30 20 10 0 79
81
83
85
87
89
Figuur 3. Aantal waargenomen Roodkeelpiepers in 1979-2004. Gegevens zijn afkomstig van het Atlasproject voor Winter- en Trekvogels (1979-83, SOVON), de CDNA (1979-91) en het BSP (1989-2004).
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:22 Pagina 8
Aantal
Bijzondere Soorten Project (BSP) Niet-broedvogels online
40 20 10 5
minder aantrekkelijk voor Roodkeelpiepers geworden (J. van de Coelen).
Najaar
500 Breskens Eemshaven
400
Limburg
index
300
200
100
0 1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
voorjaar
Figuur 4. Roodkeelpiepers in het voorjaar van 1992-2004 op Telpost Eemshaven (K. Koffijberg, H. Blijleven e.a.), Telpost Breskens (S. Lilipaly e.a.) en Zuid-Limburg (Vogelarchief Limburg, J. van der Coelen, R. Schols). Bij de telposten zijn alleen trekkende vogels opgenomen en is gecorrigeerd voor het aantal teluren in mei. In Limburg is het maximum aantal pleisteraars per locatie en pentade gesommeerd en hier is het maximum aantal trekkers per locatie per dag bij opgeteld. In de figuur zijn de aantallen geïndexeerd (gemiddelde index = 100).
104-287). De drie gebieden laten overeenkomsten en verschillen zien. Opvallend is bijvoorbeeld dat twee goede jaren in Limburg (1995 en 1996) niet bijzonder goed of zelfs slecht (Breskens, 1995) waren op de telposten. Overeenkomsten zijn dat 1992 overal een goed jaar was en dat in recente jaren naar verhouding weinig Roodkeelpiepers werden opgemerkt. Vanwege het kleine aantal teluren in de Eemshaven in 1992-97 zijn de beginjaren (en daarmee de trend) lastig te beoordelen, maar dat er in 1992-93 relatief veel overtrokken is wel duidelijk. Corrigeren voor de waarneeminspanning in Limburg is moeilijk maar de belangrijkste gebieden in Limburg, zoals de Grensmaas bij Itteren en Meers worden jaarlijks nog steeds goed onderzocht zodat een afname ook hier reëel is. Het terrein hier is
Windrichting en determinatie Speelt de windrichting in de trektijd misschien een belangrijke rol? Algemeen wordt aangenomen dat krachtige oostenwinden meer Roodkeelpiepers naar ons land brengen. Naast verdrifting vanuit een oostelijker trekroute, zorgt dit op de genoemde trektelposten voor stuwing en lagere, beter waarneembare trek, alsmede vaak ook meer teluren. Jaren met relatief veel oostenwind (NO tot ZO) in de toptrektijd in het voorjaar waren 1994 en 1998-2000 (7 of 8 van de 20 dagen) terwijl in 1995 en 2002-2004 nauwelijks oostenwind voorkwam (0-3 dagen). In de jaren met veel oostenwind trokken er in Breskens normale of hoge (1998) aantallen Roodkeelpiepers langs. Het vrijwel ontbreken van oostenwind in de toptijd in 20022004 (resp. 3, 1 en 0 dagen) is een verklaring voor de lage aantallen op de Zeeuwse trektelpost in deze jaren. Het gebrek aan oostenwind in de toptijd in 1995 valt samen met hoge aantallen in Limburg waar van 5-25 mei vrijwel dagelijks pleisterende vogels werden gezien. Mogelijk zorgde de wind, die vrijwel de gehele periode uit noordelijke en westelijke richtingen kwam, er juist voor dat de vogels langere tijd bleven pleisteren. In Breskens was 1995, zoals kan worden verwacht, een zeer slecht jaar en zelfs het enige sinds 1989 waarin geen enkel exemplaar gezien is. Een tweede factor die de aantallen kan beïnvloeden is determinatiekennis. De langgerekte ijle roep is vaak de eerste aanwijzing dat er een Roodkeelpieper in de buurt zit en bij overtrekkende vogels het enige houvast. Veel vogelaars hebben tegenwoordig de beschikking over een CD waarmee het geluid van de soort goed is te leren. Dat Roodkeelpiepers, ondanks de toegenomen interesse in zeldzame soorten en de toegenomen kennis van roepgeluiden, in de afgelopen 13 jaar minder werden waargenomen, wijst in de richting van afname. Met dank aan Trektelgroep Eemshaven (K. Koffijberg, H. Blijleven e.a.), Trektelgroep Breskens (S. Lilipaly e.a.) en Vogelarchief Limburg (J. van der Coelen & R. Schols) voor het beschikbaar stellen van extra informatie. Benieuwd hoeveel Roodkeelpiepers of andere vogels dit voorjaar de telposten passeren? Hou dan www.trektellen.nl in de gaten waar de resultaten van een trektelling vaak dezelfde dag nog verschijnen. Arjan Boele & Erik van Winden
SOVON is druk bezig met het ontwikkelen van internet-tools voor het invoeren en raadplegen van vogelgegevens. Het eerste wapenfeit was het lanceren van de invoer voor het Watervogelproject in januari 2005. Hieraan gekoppeld is ook een eenvoudige invoer voor het BSP mogelijk gemaakt. Er wordt op dit moment hard gewerkt aan een uitgebreide internetomgeving voor het BSP, waarbij het o.a. mogelijk wordt om waarnemingen door te geven via een kaartomgeving. Totdat dit online gaat, kan gebruik worden gemaakt van het huidige invoersysteem. Bovendien kunnen de resultaten van het Broedvogel Monitoring Project (BMP) na afloop van het broedseizoen ook via de website worden doorgegeven. Hoe meld je je aan? Ga naar www.sovon.nl en klik op BSP invoer. Vervolgens kun je inloggen. Vul je waarnemerscode in en, als wachtwoord, de 4 cijfers van je postcode. De waarnemerscode staat op de adreswikkel van SOVON-Nieuws. Hoe ziet het eruit? Invoerformulier:
Eigen waarnemingen bekijken:
Sorteren is mogelijk door op de onderstreepte kolomnamen te klikken. Filteren is mogelijk op soort, kilometerhok (xy-coördinaten), datum en invoerdatum. Nog vragen, mail naar de coördinator van het BSP-project, Arjan Boele (
[email protected]).
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
7
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:22 Pagina 9
Wisselend beeld bij kolonievogels in 2004 De eerste nesten van Blauwe Reigers en Roeken zijn reeds bezet. Nog even en dan is het overal een drukte van je welste in de kolonies. Hoog tijd om te tellen. Eerst even een terugblik op 2004, wat een wisselvallig beeld oplevert.
Eerste vergelijking Een eerste indruk van 2004 geeft een vergelijking van aantallen in kolonies die zowel in dat jaar als in 2003 geteld zijn (tabel 1). Bij sommige soorten is het beeld vrijwel compleet, maar bij de nogal verspreid voorkomende soorten is de steekproef kleiner (2040% van de landelijke populatie). Blauwe Reiger en Kokmeeuw bleven stabiel ten opzichte van 2003 terwijl Visdief en Roek met 5% terugzakten. Bij kustvogels vielen de grote meeuwen met 3-9% terug terwijl het beeld bij enkele soorten sterns nog onvolledig is. Zo is nog onbekend in hoeverre de terugval van de Noordse Stern op Griend (van 516 naar 396 paren) wordt gecompenseerd door hogere aantallen elders. De Roek is, na een piek van 64.000-66.000 paren in 2000-2001, gaan kwakkelen; in 2003 werd de 58.000 ternauwernood gehaald en in 2004 is de stand weer wat lager uitgekomen. Is er een verband met de overwegend negatieve berichten in de pers en lokale verjagingsacties? In Drenthe worden nu pogingen ondernomen om Roeken te lokken naar locaties waar ze minder overlast voor bewoners veroorzaken. Dit geschiedt door op bepaalde plekken nesten aan te bieden die elders uit bomen zijn gezaagd! Het is zeer de vraag of Roeken hier intrappen, maar aan de andere kant is het niet meer klakkeloos afschieten of nesten uit bomen spuiten wat de klok slaat. De verplaatsingen worden door de bevolking kritisch gevolgd (ludieke bordjes met "Roeken die kant op" zijn gesignaleerd) en ook roekentellers kijken eerst maar even de kat uit de boom. Aan de rand van Amsterdam, tussen IJ en IJsselmeer, vestigden zich op het opgespoten eilandje Kreupel ongeveer 1500 paar Visdieven, waaronder tevens een paartje Dwergsterns (in 2003 2 paren). Even verderop zaten nog eens 840 paar Visdieven op een zandige strekdam, aangelegd als natuurcompensatie voor aanleg van IJburg. Hieruit blijkt wederom dat goede nestgelegenheid tegenwoordig schaars is. 2004 topjaar? Uit tabel 1 blijkt dat de meeste kolonievogel ná 2000 hun hoogste stand bereikten van de
voorbije tien jaren. Als de voorlopige cijfers niet bedriegen, kunnen Aalscholver en Grote Stern in 2004 hoger uitkomen dan in 2003 en misschien geldt dat eveneens voor de Purperreiger. De Lepelaar wist in 2004 weer terug te komen op zijn recordniveau van 1500 paren, eerder in 2002 gehaald. Het jaar 2003, met 1200 paren, is een dissonant veroorzaakt door droogte op de trekroute in Zuid-Spanje (O. Overdijk). Bij de andere soorten lijkt 2004 vooralsnog niet voorbestemd om het recordaantal te breken. Pen en papier klaar, tellen maar! Klaar om met het tellen te beginnen? Vergeet dan niet om daarna de aantallen ook tijdig door te geven, anders is het voor districtscoördinatoren weer een hele toer om alles binnen te krijgen. Vaste tellers ontvangen het inmiddels bekende persoonlijk kolonieformulier (met voorgedrukte kolonie-gegevens), hetgeen het invullen vergemakkelijkt. Tellers die aantallen van vele kolonies verwerken, kunnen hun getallen aanleveren in Excel (graag met vermelding van kolonienummers). Waarschijnlijk zal het vanaf 2006 mogelijk zijn de aantallen online via internet door te geven. Maar nu eerst weer het veld in! Kolonietellingen vallen onder het Landelijk Soortonderzoek Broedvogels, onderdeel van het Netwerk Ecologische Monitoring dat wordt uitgevoerd in samenwerking met CBS en financieel mogelijk gemaakt wordt door EC-LNV.
Tabel 1. Het hoogste landelijke populatie-aantal van 15 kolonievogels in de afgelopen tien jaren en veranderingen in de populatie van 2003 op 2004 (voorlopige indicatie). Maximum
Aalscholver Blauwe Reiger Purperreiger Lepelaar Zwartkopmeeuw Kokmeeuw Stormmeeuw Kl. Mantelmeeuw Zilvermeeuw Grote Stern Visdief Noordse Stern Dwergstern Zwarte Stern Roek
22.600 13.800 477 1500 1161 165.000 6900 93.700 75.000 18.500 20.500 2320 515 1400 66.000
Jaar Vergelijking Populatie 2003-2004 2003 2002 2002 2002, 04 2001 1994 2001 2001 1994 2003 2001 1998 1997 2002 2001
+10% = +? + 20% =? = -9% - 3% -4% +? -5% -25%? =? +? -5%
22 mei 2000-soortendag Voor alle vrijwilligers die actief zijn met het inventarisren van planten en dieren. Locatie: bezoekerscentrum De Zandwaaier te Overveen. Kijk voor het programma op www.voff.nl
Vogelfestival 2005 op 27 en 28 augustus Ook dit jaar wordt er weer, net als vorig jaar, een Vogelfestival gehouden en wel in het weekend van 27 en 28 augustus. Dit festival, georganiseerd door SOVON, Vogelbescherming en Staatsbosbeheer, staat dit jaar in het teken van moerasvogels en de bescherming ervan. Wederom zullen de Oostvaardersplassen het toneel zijn van een groot scala aan activiteiten, excursies, lezingen, kunstexposities en nog veel meer op vogel- en natuurgebied. Arend van Dijk
Kijk voor meer informatie op www.vogelfestival.nl
Grote Stern. Foto: Harvey van Diek
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
8
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:22 Pagina 10
BMP en Vogelrichtlijngebieden
Boomleeuwerik. Foto: Ran Schols
Grote Stern. Foto: Harvey van Diek
Een jaar geleden is in SOVON-Nieuws een oproep geplaatst voor medewerking aan BMP-inventarisaties in Vogelrichtlijn-gebieden. Het jaar 2004 is niet in stilte voorbijgegaan en er zijn flinke stappen gezet op weg naar een volledig BMP-meetnet in Vogelrichtlijn-gebieden.Wat is er in het afgelopen jaar bereikt en wat zijn de wensen voor de komende periode?
Tabel 1. Behoefte aan nieuwe BMP-proefvlakken per Vogelrichtlijn-gebied, met het minimaal benodigde aantal proefvlakken. In een proefvlak moeten alle bijzondere soorten geïnventariseerd worden met in moeras o.a. Watersnip, Blauwborst, Rietzanger en Snor, in heide, hoogveen en stuifzand Dodaars, Roodborsttapuit en Boomleeuwerik en in bos Wespendief en Zwarte Specht.
Gebied
Landschap
Plots
Eilandspolder NH Varkensland NH De Wieden Ov Vechtplassen NH/Ut Centrale & NO-Veluwe
moeras moeras moeras moeras heide bos moeras schor bos heide heide heide moeras heide heide
1 2 4 1 3 6 1 2 1 1 2 1 1 1 1
Haringvliet ZH Saeftinghe Zl Brabantse Wal NB Leenderbos & Groote Heide NB Mariapeel & Deurnese Peel NB/Lb Maasduinen Lb Weerter- & Budelerbergen NB Meinweg Lb
Hoe zat het ook alweer? In vrijwel alle Vogelrichtlijn-gebieden vinden broedvogelinventarisaties plaats, maar er zijn grote verschillen in volledigheid, dekking en continuïteit. In het ene gebied gaat het om meer soorten dan in het andere. Daarbij lukt het vaak wel om zeldzame broedvogels en kolonievogels te tellen, maar schaarse soorten leveren soms problemen op. In Vogelrichtlijn-gebieden gaat het om negen schaarse soorten waarover informatie dringend gewenst is: Dodaars, Wespendief Watersnip, Zwarte Specht, Boomleeuwerik, Blauwborst, Roodborsttapuit, Snor en Rietzanger. Afvalrace Het wensenlijstje, Vogelrichtlijn-gebieden waar behoefte is aan één of meer proefvlakken, is opgenomen in tabel 1. In evenzovele gebieden verloopt de inventarisatie overigens naar wens! In 2004 zijn 15 nieuwe proefvlakken gerealiseerd, waarmee eenderde van onze wensen in vervulling is gegaan. Lang geen onaardige score in zo’n eerste jaar. Helaas vallen jarenlang geïnventariseerde gebieden soms weer weg (zoals de Maasduinen) en is het niet altijd zeker of invulling met vrijwilligers zal lukken. In twee gebieden werden wisselende ervaringen opgedaan. In De Wieden in NW-Overijssel bleek het mogelijk om samen met Natuurmonumenten ruim 20 vrijwilligers uit de naaste omgeving op te trommelen en met goed gevolg aan het telwerk te zetten. Hoewel het deels om jaarlijks wisselende proefvlakken gaat, komt de nadruk steeds meer op monitoring te liggen. Op de centrale en noordoostelijke Veluwe verloopt het aan de teller brengen van proefvlakken moeizamer en konden slechts twee proefvlakken worden toegevoegd. Hier moet uiteindelijk misschien wel naar andere wegen worden gezocht. Verheugend was de aanmelding van nieuwe proefvlakken in tot dusverre moeilijk te slijten gebieden zoals de Eilandspolder, Vechtplassen, Kinderdijk en Leenderbos. Helaas lukte dit (nog) niet in Varkensland, Mariapeel & Deurnese Peel en de Meinweg. In enkele gebieden wordt in 2005 een nieuwe startpoging gewaagd.
Zeldzame soorten en BMP Bijzondere soorten In sommige Vogelrichtlijn-gebieden onderzoeken tellers een of meer zeldzame broedvogelsoorten in het kader van het Landelijk Soortonderzoek Broedvogels (LSB). Vaak maken ze veel velduren maar is de oogst mager, domweg omdat er nauwelijks zeldzame soorten zijn. Tijdens het veldwerk nemen ze wel allerlei andere leuke soorten waar, maar die zijn landelijk weer niet zeldzaam genoeg en vallen dus als het ware tussen de wal en het schip. Deze tellers willen we in overweging geven hun telgebied te gaan inventariseren binnen het Broedvogel Monitoring Project (BMP) Bijzondere Soorten. Deze BMP-tak richt zich puur op bijzondere soorten zoals de negen hierboven genoemde, maar tevens soorten als Canadese Gans, Krakeend, Buizerd, Wulp, Groene Specht, Sprinkhaanzanger, Fluiter, Wielewaal, Putter, Appelvink en Geelgors. Algemene soorten als Wilde Eend, Merel, Spreeuw, vrijwel alle mezen en kraaiachtigen vallen erbuiten. Voor meer informatie, neem contact op met de districtscoördinator of de BMP-coördinator. 2005 en verder We zijn de nieuwe BMP-ers dankbaar voor hun bijdrage en zijn benieuwd hoe het hen in het tweede jaar zal vergaan; voor het BMP is immers voortzetting van het telwerk essentieel. We hopen ook dit jaar weer nieuwe tellers en telgebieden te kunnen verwelkomen. Denk niet dat anderen zich wel aan zullen aanmelden! Voor informatie kunt u altijd terecht op www.sovon.nl of bij de BMP-coördinator. Een verrassingspakket met BMP-handleiding etc. ligt klaar! Het BMP, onderdeel van het Netwerk Ecologische Monitoring, wordt uitgevoerd in samenwerking met het CBS en wordt financieel mogelijk gemaakt door EC-LNV.
Arend van Dijk
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
9
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:23 Pagina 11
Veranderingen in het broedsucces van Steenuilen
Steenuil jong. Foto: Ronald van Harxen
De Steenuil neemt in Nederland sterk af in aantallen en verspreiding. Van de 8000-12.000 paren in 1979-85 waren er in 1998-2000 maar 55006500 over. Daarom is in 1999 een Soortbeschermingsplan opgesteld. Mede hierdoor heeft de belangstelling voor de Steenuil de laatste jaren een grote vlucht genomen. Er wordt door verschillende vrijwilligersgroepen (waaronder Stichting Steenuilenoverleg Nederland, STONE) onderzoek naar deze soort verricht. Recent is ook de monitoring verbeterd door een forse uitbreiding van het aantal telgebieden. Belangrijke vraag voor adequate bescherming is natuurlijk door welke processen de afname wordt veroorzaakt. Om een tip van de sluier te lichten heeft SOVON onlangs, in samenwerking met STONE, de beschikbare gegevens over de reproductie onder de loep genomen. Herkomst gegevens Belangrijkste bron van informatie vormde het Nestkaartenproject. Daarnaast konden we gegevens gebruiken uit 1977 en 1979 van Piet Fuchs, die als medewerker van het toenmalige Rijksinstituut voor Natuurbeheer jarenlang onderzoek heeft gedaan aan Steenuilen in de Betuwe. Dit vormt een mooie referentieset voor de resultaten uit de jaren negentig. In totaal zijn 3176 nesten voor de analyses gebruikt. Hierin zijn alle belangrijke regio’s voor Steenuilen in Nederland vertegenwoordigd, met de nadruk op Liemers en Achterhoek. De herkomst van de nestkaarten laat duidelijk een verschuiving zien van natuurlijke nestplaatsen naar nestkasten: in 1977-79 was minder dan 20% van de kaarten afkomstig van nestkasten, tegen meer dan 90% in recente jaren. Deze verschuiving wordt deels veroorzaakt door het op grote schaal plaatsen en controleren van nestkasten, naast afname van natuurlijke nestgelegenheid. Trends in legselgrootte en nestsucces De gemiddelde legselgrootte bedraagt 3,8 eieren en is in 1977-2003 significant afgenomen (figuur 1). Vanaf 1992 vermindert de legselgrootte met 0,03-0,05 eieren per jaar. De legselgrootte lijkt ook regionaal te verschillen, met het rivierengebied en de zeekleigebieden onder het gemiddelde en de zandgronden daarboven; de verschillen zijn echter niet significant. Het nestsucces, berekend op basis van dagelijkse overlevingskansen voor de gehele nestperiode, komt uit op gemiddeld 68% en lijkt licht (en niet significant) af te nemen van 74% in 1977 naar 66% in 2003. De jaarlijkse fluctuaties zijn echter groot, van ongeveer 50-80%. Het broedseizoen van 1991 (een erg slecht muizenjaar) springt er in negatieve zin uit. In de eifase is het dagelijkse mislukkingspercentage zo’n vijfmaal zo hoog als in de jongenfase (figuur 2). Berekening van het nestsucces zonder
onderscheid in broedfase te maken zou een te positief beeld geven. Waarom de legselgrootte (en misschien ook het nestsucces) in de afgelopen decennia is afgenomen, is onbekend; een link met een verslechterde voedselsituatie ligt echter voor de hand. Die heeft immers invloed op de conditie van de oudervogels in het vroege voorjaar, en daarmee op de legselgrootte. Vliegen er voldoende jongen uit? Op basis van het aantal aangetroffen jongen tijdens het laatste nestbezoek vóór het uitvliegen, verlaten gemiddeld 3,1 jongen ieder succesvol nest. De sterfte na dit laatste bezoek bedraagt naar schatting 10%. Dit betekent dat het daadwerkelijke aantal uitvliegende jongen rond 2,75 per succesvol nest zal liggen, ofwel 1,6-2,1 jongen per gestart nest (inclusief niet-succesvolle legsels). Het lijkt erop dat in de zeeklei- en laagveengebieden en in het Heuvelland gemiddeld minder jongen uitvliegen dan op de zandgronden en in het rivierengebied. Op basis van de spaarzame overlevingsgetallen in de literatuur kan berekend worden dat een broedsucces van minimaal 2,2 jongen per gestart nest nodig is om de populatie op peil te houden. Deze drempelwaarde wordt in Nederland landelijk slechts in enkele jaren gehaald (in 1993-2003 alleen in 1999) en slechts in enkele regio’s (Liemers, zandgronden van Noord-Brabant en Limburg). Op basis van het gemiddelde broedsucces wordt een landelijke afname van het aantal Steenuilen met 2-9% per jaar voorspeld. Dit komt in de richting van de in Nederland vastgestelde trend van 3% afname per jaar sinds 1979. Hoe verder? Alhoewel gebruik kon worden gemaakt van een uitgebreide dataset, blijven er nog wat onzekerheden bestaan wat de reproductiegetallen en trends betreft. Het zou o.a. wen
5
legselgrootte
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
10
4
3
2 1977
1992
1994
1996 jaar
1998
2000
2002
Figuur 1. Legselgrootte van de Steenuil in Nederland per jaar. Weergegeven zijn het gemiddelde en de bovenen ondergrens van het 95%-betrouwbaarheisinterval, alsmede de lineaire trend voor de periode 1992-2003. Alleen jaren waarvan data van meer dan 50 nesten beschikbaar waren, zijn weergegeven. 1,00
0,99
0,98 Gehele periode
Eifase
Jongenfase
Figuur 2. Dagelijkse overlevingskansen van Steenuilen (gemiddelde ± standaardfout) in de gehele nestperiode en in de ei- en jongenfasen afzonderlijk.
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:23 Pagina 12
Woudaap. Foto: René van Rossum
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
11
Meer lezen: Willems F., van Harxen R., Stroeken P. & Majoor F. 2004. Reproductie van de Steenuil in Nederland in de periode 19772003. SOVON-onderzoeksrapport 2004/04. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Dit rapport is ook opgenomen in Athene (nieuwsbrief van STONE) en zal binnenkort te downloaden zijn van de STONEwebsite (www.steenuil.nl).
selijk zijn de nog niet ingevoerde gegevens uit de veldboekjes van Piet Fuchs aan het Nestkaarten-bestand toe te voegen, om de ontwikkelingen vóór 1990 beter in beeld te kunnen brengen (1977 en 1979 waren waarschijnlijk relatief ‘goede’ jaren). Vraagtekens kunnen worden gezet bij de betrouwbaarheid en representativiteit van de gebruikte overlevingsgetallen (o.a. onvoldoende rekening gehouden met een toename van verkeer). Een goede analyse van de bestaande Nederlandse ringdata is daarom onontbeerlijk voor het opstellen van een betrouwbaar populatiemodel. Tenslotte is onderzoek naar de achterliggende factoren, zoals de voedselsituatie, noodzakelijk om de optredende achteruitgang te kunnen verklaren. Maar ondertussen hoeft natuurlijk niet te worden gewacht met het nemen van maatregelen om het agrarisch gebied aantrekkelijker te maken voor belangrijke prooisoorten als muizen en grote insecten. Dergelijke maatregelen zijn niet alleen voor de Steenuil, maar voor het hele ecosysteem van kleinschalig cultuurland ongetwijfeld van groot belang.
Moerasvogelmeetnet in Friesland Friesland is van groot belang voor moerasvogels, waaronder veel soorten die zeldzaam en kwetsbaar zijn. Van Roerdomp, Bruine Kiekendief en Porseleinhoen broedt meer dan 20% van de landelijke populatie in Friesland. Ook voor soorten als Geoorde Fuut, Zwarte Stern, Snor en Baardman is de provincie van groot belang. In het Friese bevinden zich tien Vogelrichtlijn-gebieden die voor een groot deel of geheel uit moeras bestaan. Denk bijvoorbeeld aan de Friese IJsselmeerkust, de laagveenmoerassen en het Zuidwest-Friese merengebied. Goede en actuele gegevens over verspreiding en aantalsontwikkeling zijn van belang om moerasvogels goed bij het beleid te laten meewegen. Maar dat is nu juist het probleem; het inventariseren van moerasvogels is pittig en tijdrovend. Dat betekent dat een goed beeld over de status van moerasvogels in Friesland alleen realistisch is als het gebeurt met ervaren vrijwilligers, met goede ondersteuning door een coördinator. Tot nu toe worden kolonievogels en (veel) zeldzame broedvogels in Friesland in het kader van het Landelijk Soortonderzoek Broedvogels (LSB) op de voet gevolgd door
tabel 1. Belang van Friesland voor een 17-tal moerasvogels in landelijk opzicht.
Aandeel in NL populatie Het nestkaartenproject is een onderdeel van het Netwerk Ecologische Monitoring. Het project wordt uitgevoerd in samenwerking met het CBS en financieel mogelijk gemaakt door het EC-LNV.
Frank Willems & Frank Majoor (SOVON), Ronald van Harxen & Pascal Stroeken (STONE)
Purperreiger Woudaap Lepelaar Brandgans Kwartelkoning Grote Karekiet Buidelmees Geoorde Fuut Grauwe Gans Canadese Gans Zwarte Stern Snor Baardman Roerdomp Kolgans Bruine Kiekendief Porseleinhoen
<10%
10-20% >20%
x x x x x x x x x x x x x x x x x
talloze vrijwilligers. Het aantal LSB-telgebieden neemt, net als het aantal BMP-proefvlakken in moeras, de afgelopen jaren gestaag toe. Hierbij wordt nauw samengewerkt met provinciale werkgroepen van diverse pluimage en met natuurbeheerders als Staatsbosbeheer en It Fryske Gea. Voor kolonievogels en zeldzame soorten als Geoorde Fuut en Roerdomp lukt het monitoren goed. Bij de meer verspreide soorten als Bruine Kiekendief, Snor en Baardman vergt dit intensieve coördinatie. Bovendien is SOVON daarbij ook afhankelijk van regionale initiatieven, zoals het broedvogelmonitoringproject van Staatsbosbeheer in het Lauwersmeergebied. Daarom is SOVON met ondersteuning van de provincie Fryslân en het Expertisecentrum van LNV begonnen met het opstarten van een Moerasvogelmeetnet in Friesland. In het eerste jaar (2005) gaat SOVON een gedetailleerd plan van aanpak opstellen voor moerasvogelmonitoring in Friesland in de periode 2006-2009. Zo zal gekeken worden naar wat er nu al gebeurt aan inventarisatiewerk en hoeveel extra BMP-proefvlakken, LSB-telgebieden en tellers nodig zijn om tot een volwaardig meetnet te komen. Daarin zullen ook de wensen van natuurbeheersorganisaties als Staatsbosbeheer en It Fryske Gea betrokken worden. In het eerste jaar zullen we in samenwerking met onze vrijwilligers kijken of we de huidige monitoring kunnen uitbouwen, en tegelijkertijd nieuwe tellers werven. Vanaf 2006 zal het Moerasvogelmeetnet dan op volle kracht gaan draaien, waarbij we samen met provinciale werkgroepen nieuw geworven tellers cursussen aanbieden, gericht op het inventariseren van moerasvogels. We gaan in Friesland een prachtige uitdaging aan, waarbij we alles in het werk stellen de monitoring van moerasvogels een vlucht te laten nemen. Wie nu al belangstelling, prangende vragen of ‘nijskjirriche’ ideeën heeft, kan terecht bij:
Romke Kleefstra (
[email protected])
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:23 Pagina 13
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
12 Hoe gaat het met het konijn? Iedereen die vaak buiten komt, weet dat de aantallen konijnen op veel plaatsen sterk zijn achteruit gegaan. Zo sterk dat de Stichting Duinbehoud en Dierenbescherming dit voorjaar een actie begonnen om de jacht op het konijn te sluiten. Sinds de nieuwe Floraen faunawet is ingevoerd (2002) kennen we nog zes soorten voor de ‘plezierjacht’of ‘benuttingsjacht’: Fazant, Patrijs (jacht momenteel gesloten vanwege lage stand), Houtduif, Wilde Eend, haas en konijn. Voor konijn en Houtduif geldt bovendien dat ze staan op de lijst van ‘schadelijk wild’, die de grondgebruiker het hele jaar mag bejagen om schade aan zijn gewas te voorkomen. De minister van LNV zag geen aanleiding om de jacht te beëindigen, maar heeft wel opdracht gegeven om de situatie van het konijn te beschrijven. Hiervoor is gebruik gemaakt van gegevens die op initiatief van de VZZ (Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming) door vrijwilligers van SOVON zijn verzameld in het kader van het Broedvogel Monitoring Project, waarbij vaak ook de dagactieve zoogdieren zijn geteld. Landelijke situatie Tellingen die sinds 1985 door medewerkers van natuurterreinen in de vastelandsduinen worden verricht, laten een enorme achteruitgang sinds 1989 zien. Eenzelfde trend is vastgesteld door vogelaars die lange tijd de aantallen konijnen in ‘hun’ terrein hebben geteld. Alles wijst erop dat de sterke daling in de jaren negentig is veroorzaakt door een nieuwe virusziekte, het Viraal Haemorrhagisch Syndroom (VHS). Een zeer besmettelijke ziekte, vooral overgedragen door onderling contact (ook via dode konijnen), maar ook door insecten. Konijnen die vatbaar zijn, gaan binnen 48 uur dood aan interne bloedingen. In het veld vindt men vindt dode konijnen in goede conditie zonder uiterlijke verwondingen, hooguit bloed aan de neus. Het effect van VHS wordt vaak onderschat omdat er weinig dode konijnen worden gezien. De meeste konijnen gaan ondergronds dood, en bovengronds gestorven dieren worden door roofdieren versleept. Een andere eigenaardigheid van VHS is dat bij de eerste epidemie sociale groepen worden overgeslagen. Daardoor treedt in het eerste jaar een afname op van ongeveer 30%, wat lijkt mee te vallen. Omdat de ziekte echter in jaarlijkse epidemieën terugkeert, worden uiteindelijk alle populaties bereikt. BMP-gegevens Inmiddels is de eerste epidemie 14-15 jaar geleden. Landelijk gaat het nog steeds slecht,
maar op sommige plekken zijn er (weer) volop konijnen. Die tegenstelling hebben we nader onderzocht aan de hand van de BMPgegevens en interviews met veldmensen. De konijnentellingen in het BMP begonnen in 1994 maar zijn pas met ingang van 1995 bruikbaar. Tussen 1995 tot 2003 bedroeg de achteruitgang 70%, en bedenk daarbij dat er eerder ook al een forse achteruitgang heeft plaatsgevonden. De afname sinds 1990 mag op een dramatische 90% worden gesteld. Er zijn echter duidelijke verschillen per fysischgeografische regio. In regio’s waar de stand altijd laag was, zoals de laagveengebieden, zijn konijnen zo goed als verdwenen. In de vastelandsduinen komt de afname overeen met het landelijke beeld, iets dat terreinbeheerders zorgen baart omdat het konijn met zijn begrazing hier een wezenlijke rol in het ecosysteem speelt. Opvallend genoeg doet de soort het op de zandgronden van Noord-Brabant en Limburg beter dan op die van Drenthe. Dit wordt bevestigd door systematisch onderzoek aan prooiresten bij nesten van Havik en Buizerd; hierbij ontbreekt het konijn tegenwoordig bijna op de noordelijke zandgronden, terwijl hij bezuiden de rivieren als prooi nog steeds van enige betekenis is (Werkgroep Roofvogels Nederland, R.G. Bijlsma). Een bevredigende verklaring hiervoor is nog niet gevonden. Uit onze interviews bleek dat de stand weliswaar laag is in grote natuurterreinen (duinen, Veluwe), maar dat er soms veel konijnen voorkomen bij dorpen, sportvelden, in stedelijke plantsoenen en op industrieterreinen. De BMP-gegevens laten zien dat het konijnen in stedelijke plots beter vergaat dan die in andere habitats. Hiervoor zijn drie mogelijk verklaringen. Mogelijk gedraagt het VHS-virus zich in kleine, vaak geïsoleerde populaties anders dan daarbuiten. Dat roofdieren (hermelijn, vos, Havik, Buizerd, Bosuil) binnen bebouwing schaars zijn, kan eveneens meespelen. Bovendien is de voedselsituatie voor stedelijke konijnen gunstiger. De grazige vegetatie wordt hier kort gehouden, vooral door maaien, terwijl het omwoelen van grond (bouwrijp maken) leidt tot tijdelijke habitats die, in een vroeg successiestadium, goed verteerbaar voedsel opleveren. Konijnen zijn geen herkauwers en kunnen vezels (celwanden) niet verteren. Jonge grassen en kruiden vormen ideaal voedsel. Het beheer van sportvelden en plantsoenen maakt dat hier hogere dichtheden kunnen voorkomen dan in uitgestrekte natuurgebieden die zo min mogelijk worden beheerd.
Meer lezen: Bijlsma R.G. 2004. Long-term population trends of rabbits Oryctolagus cuniculus on Pleistocene sands in the central and northern Netherlands. Lutra 47(1):3-20. van Dijk A.J. 2001. Ups and downs van in Drenthe broedende Tapuiten Oenanthe oenanthe. Drentse Vogels 14: 25-39
200 150 100 50 0
Figuur 1. Lange-termijn ontwikkeling van konijn in de Hollandse duinen (aantallen langs vaste telroute). 160 140 120 100 80 60 40 20 0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Duinen Hoge zandgr. Noord Hoge zandgr. Veluw e Hoge zandgr. Oost
Figuur 2. Ontwikkeling vanaf 1993 van konijn (geïndexeerd) in verschillende fysischgeografische regio’s.
Hoge zandgr. Zuid Rivierengebied Zeeklei Midden Laagveen Noord
Het is heel goed mogelijk dat verschillende factoren samen een rol spelen, of elkaar beïnvloeden. Bijvoorbeeld dat, door de hoge aantallen, immuniteit tegen VHS zich sneller ontwikkelt. Het kan ook heel anders zijn: dat door de relatieve isolatie er niet elk jaar een VHS-epidemie optreedt onder stadskonijnen. We zouden graag het voorkomen van VHS regionaal en lokaal verder onderzoeken. We hopen daarvoor fondsen te kunnen vinden. Met dank aan Ben Daemen (CBS) en natuurlijk de vrijwilligers voor het verzamelen van telmateriaal. Het BMP is een onderdeel van het Netwerk Ecologische Monitoring. Het project wordt uitgevoerd in samenwerking met het CBS en wordt financieel mogelijk gemaakt door het EC-LNV
Marijke Drees & Yvonne van Manen Brinklaan 9, 9722 BA Groningen,
[email protected]
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:24 Pagina 14
Wat brengt 2005 voor de Kwartelkoning?
Kwartelkoningen brengen de winter deels door op de Afrikaanse savanne, tussen de Leeuwen en de Zebra's. Tot dusverre werd aangenomen dat de soort vooral kwetsbaar is in de broedgebieden. 2004 heeft echter laten zien dat ook in de winter of tijdens de trek de populatie kwetsbaar kan zijn, al is nog steeds onbekend wat uiteindelijk tot het uitzonderlijke lage aantal Kwartelkoningen in Europa heeft geleid. Foto Masai Mara: Ruurd Noordhuis Foto Kwartelkoning: Peter Eekelder
Zoal eerder in SOVON-Nieuws 2004-3 gemeld was 2004 een bijzonder slecht jaar voor de Kwartelkoning. Inmiddels zijn alle gegevens bewerkt en kan definitief de balans worden opgemaakt. In totaal werden 113 roepende mannetjes geteld, een afname van bijna 80% ten opzichte van 2003. Bijna de helft (54) van dat aantal werd vastgesteld in de uiterwaarden van IJssel, Nederrijn en Waal, met opvallende aantallen in de Stiftsche Uiterwaarden (6) en De Bijland (5). In het Groningse Oldambt werden 'slechts' 22 territoria vastgesteld. Dankzij de inzet van een groot aantal tellers, beheerders, boeren, Dienst Landelijk Gebied, Landschapsbeheer Flevoland en diverse provincies kon 67% van alle roepplaatsen worden beschermd; rekenen we de moeilijke akkervogels (die deels niet beschermd kunnen worden) niet mee, zelfs 83%. Het is nog steeds niet geheel duidelijk door welke oorzaken de populatie in 2004 zo'n knauw heeft gekregen. Zoals bekend was in vrijwel heel Europa sprake van benedengemiddelde aantallen, op Frankrijk (stabiel) en de Britse Eilanden (lichte toename) na. Het blijkt eens te meer dat, ondanks het spectaculaire vermogen tot populatieherstel, Kwartelkoningen toch erg kwetsbaar blijven. Komend voorjaar wordt dan ook door Vogelbescherming Nederland in het kader van het 'Beschermingsplan Kwartelkoning' (een uitgave van het Ministerie van LNV) een
grote beschermingscampagne gestart. Doel is met name om het beheer van gebieden met veel Kwartelkoningen op structurelere wijze aan te pakken, zodat minder ad hoc maatregelen nodig zijn om bijv. maaidata uit te stellen. Aangezien een belangrijk deel van alle vogels in terreinen van natuurbeheerders broedt, spelen de natuurbeheerders hierin een grote rol. Speerpunt in het nieuwe beheer is daarnaast een aangepaste wijze van maaien (van binnen naar buiten, om kleine kuikens te ontzien) die tot dusverre maar mondjesmaat werd toegepast. We zijn erg benieuwd wat 2005 gaat brengen. Tot nu toe volgde op een daljaar altijd een piekjaar. Het is niet te hopen dat er na de zeven vette jaren nu zeven magere jaren volgen. De twee telweekenden van de simultaantellingen zijn op 3 en 4 juni en 24 en 25 juni. Kijk voor meer informatie op www.kwartelkoning.nl. Binnenkort krijgen alle medewerkers van 2004 het rapport thuisgestuurd. Ook dit voorjaar zal weer de mogelijkheid worden geboden via www. kwartelkoning.nl waarnemingen van roepende kwartelkoningen in te sturen. Het kwartelkoningproject wordt uitgevoerd in samenwerking met Vogelbescherming Nederland.
Jan Schoppers & Kees Koffijberg
Inventarisatie-atlas opnieuw verkrijgbaar
Oproep: kleurringen Zilvermeeuw en Kleine Mantelmeeuw
SOVON heeft de hand weten te leggen op een aantal inventarisatie-atlassen. De atlas dus waarin zowel de Amersfoort-coördinaten staan vermeld als de atlasblokken/kilometerhokken. Mocht u nog niet in het bezit zijn van een inventarisatie-atlas, maar die wel nodig hebben voor de administratie van inventarisatiewerk, dan kunt u contact opnemen met ondergetekende. Naast uw adresgegevens zouden wij ook graag horen hoe lang en aan welk SOVONproject u meedoet.
Na bijna 10 jaar stilstand is de draad weer opgepakt. Aflezingen van gekleurringde Zilvermeeuwen en Kleine Mantelmeeuwen, in de jaren tachtig (en nadien) van kleurringen voorzien door Arie Spaans (ex Alterra) en medewerkers, worden weer onmiddellijk verwerkt. Als beloning ontvangt de aflezer een complete lijst van waarnemingen van het gemelde exemplaar (mits traceerbaar) plus, wanneer dat de moeite loont, een kaartje van de meldingen in kleur per post (geprint) of per e-mail (als excel file). Hierbij dan ook een dringende oproep om toch nog eens door de notitieboekjes te bladeren en een eventueel vergeten aflezing alsnog te melden, ditmaal aan de nieuwe
Joost van Bruggen (
[email protected])
database manager (werkzaam op het Koninklijk NIOZ): Kees Camphuysen. Uitgebreide informatie over de kleurcombinaties en het onderzoek is te vinden op de website van Kees (home.planet.nl/~camphuys) onder de rubriek Kleurringen. Meldingen liefst per e-mail naar: camphuys @nioz.nl
Kees Camphuysen, Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee, Postbus 59, 1790 AB Den Burg, Texel
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
13
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:24 Pagina 15
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
14
SPECIFIEK... Geluid Schot, componist, en alweer een tijdje Amsterdammer. Een geluidenman. Het begon met vertragen. Kruisbekken werden typen, en snippen langzaamaan ontrafeld. Magnus Stewart Robb (34): ‘Van een overvliegende zeldzame vogel moet ik een opname hebben.
Foto: Guus van Duin
Anders geloof ik mezelf niet.’
Als tiener was ik helemaal niet met vogels bezig, maar veel met muziek. Ik speelde in de nodige jeugdorkesten en merkte dat ik kon componeren. Daar begon ik mee toen ik 17 was. Ik heb muziek gestudeerd op de universiteit van York. Ik componeerde veel, maar langzaam. Ik speelde eerst viool, maar heb nogal grote vingers en die passen iets beter op een grotere altviool. Ik heb mezelf vooral wegwijs gemaakt in de hedendaagse klassieke muziek. York heeft een heel kleine muziekafdeling, maar het is er allemaal erg intens. Een heel druk programma. Daar hoorde ik ook voor het eerst Nederlandse ensembles. Mijn eerste orkestcompositie, onder meer geïnspireerd op de zang van de Bultrug, werd gekozen voor het Gaudeamus-festival in Amsterdam. Hij werd gespeeld door het Radio-Kamerorkest, in 1991. Het was een stuk voor meer dan dertig musici. Toen heb ik ook kennisgemaakt met de muziekwereld van Amsterdam. Ik voelde me er wel goed, dus besloot ik in 1992 hier te gaan studeren, bij Louis Andriessen. En in Amsterdam kwamen de vogels? Als kind ging ik iedere zomer met mijn familie naar de Orkney-eilanden, want daar kwam mijn moeder vandaan. Ik vond het normaal daar duizenden Papegaaiduikers te zien. Maar het was wel iedere keer spannend. Ik was een hele tijd eigenlijk veel meer geïnteresseerd in walvissen en dolfijnen dan in vogels. Maar als je er zelf niets mee kunt, doordat die dieren onbereikbaar zijn ... Vogels zijn er wél. Ik hoorde Roger Payne, de walvissenman, ooit zeggen dat als je hun zang versnelt – 14 keer, heb ik onthouden – het net een vogel lijkt. Dus dacht ik: als je vogelzang 14 keer vertraagt, dan lijkt het net een walvis. Mijn eerste computer kocht ik dus omdat ik vogelzang wilde ver-
tragen. Opnemen en vertragen, dat was doel nummer één. Wat was je doorbraak qua geluiden? In 1994 ben ik echt vogelaar geworden en gaan opnemen. Het eerste interessante project waren de kruisbekken. Ik wilde weten hoe je ze herkent en graag een Grote Kruisbek vinden. Door een artikel van George Sangster wist ik al dat er in de VS sprake was van kruisbekken met verschillende typen roep. Ik kwam ook hier al snel rare kruisbekken tegen. Type B, wietwietwiet, komt normaal niet in Nederland voor. Ook Ruud van Beusekom hoorde ze. Ik had al snel tot drie verschillende typen en besefte dat het iets bijzonders was, en nog leuker dan zoeken naar een Grote Kruisbek. Wat overigens na een paar maanden wel lukte. Door de kruisbekken kwam ik in contact met Arnoud van den Berg. Daarna begon het grote project In 1999 heeft Arnoud me voorgesteld aan Mark Constantine die naar de Dutch Birding-dag kwam. Ik had besloten om mijn kruisbekken-cd privé uit te geven en een aantal exemplaren gemaakt om te verkopen. Mark vond het jammer dat het allemaal niet wat professioneler gebeurde. Hij kreeg voor elkaar dat Dutch Birding de cd ging uitgeven. Is Mark een mecenas? Ooit was hij de belangrijkste leverancier van artikelen aan de Body Shop. Hij leverde onder meer shampoos. Later was hij medeoprichter van een nieuw bedrijf: Lush. Als je met je neus open door de Kalverstraat loopt, kom je het vanzelf tegen. Het is een keten met vestigingen in aardig wat landen. Daarbij is Mark een gepassioneerd vogelaar. Hij zegt altijd dat het runnen van
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:24 Pagina 16
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
Foto: René Pop, Uppsala in Zweden, november 2004
15 Guus van Duin, zelf enthousiast vogelaar, is journalist bij Trouw en sinds 1998 freelance medewerker aan SOVON-Nieuws.
zijn bedrijfje een fluitje van een cent is. Vogels opnemen, dat is pas moeilijk. Hij draait gewoon mee in the Sound Approach, die hij in 2000 oprichtte. Een klein team: Mark, Arnoud en ik. We hebben ook veel opnames van Killian Mullarney, en sinds twee jaar van Dick Forsman, en werken aan een verzameling van 21steeeuwse geluiden van West-Palearctische vogels. De collectie bevat nu 30.000 opnames van bijna 900 soorten. Het verschil met andere collecties? De meest simpele verbetering ten opzichte van de grootste gepubliceerde collecties is dat iedere opname gedateerd is, een plaatsnaam bevat, alsook de naam van de opnemer. We willen vooral completer zijn, dieper gaan. Letten op geslacht, leeftijd en op geografische variatie. We proberen daarom ook geïsoleerde taxa op te nemen. Het begrip homologie is heel belangrijk. Het besef dat alle meeuwen vrijwel hetzelfde repertoire aan roepen hebben. Als je weet dat ze allemaal een long call hebben, kun je ervan uitgaan dat die ook bestaat bij een soort waarvan je hem nog nooit gehoord hebt. En als hij niet bestaat, is het de moeite waard dat te weten. Als je zo omgaat met geluiden, dan wordt het veel makkelijker om te onthouden, en parallellen in roepjes beter te begrijpen. Doen jullie vooral roepjes of zang? We willen af van het idee dat iedere soort één roep en één zang heeft. Het is veel uitgesprokener. Veel vogels hebben een compleet verschillende zang als ze willen paren of als ze concurrenten bestrijden. Neem Grauwe Klauwieren. Als ze net uit Afrika zijn teruggekeerd, zingen ze prachtig. Bijna net zo mooi als een Bosrietzanger. Maar je moet er wel op tijd bij zijn. Zodra ze gepaard zijn, gaan ze over op territoriale zang: pèèh ...... pèèh. En soms ksjark ksjark ksjark. Hoe lang loopt het Sound Approach-project nog? Het gaat maar door. We dachten in het begin een geluidengids te maken van soortgroepen die moeilijk te zien zijn. Of van interessante groepen. Ik herinner me dat we tijdens een vergadering de soortenlijst aan het doorbladeren waren, en ik bij de pijlstormvogels zei: ,,Die kunnen we overslaan, en die, en die ...". Maar in de tussentijd heb ik, op de Kaapverdische Pijlstormvogel na, alle stormvogelachtigen
uit het gebied opgenomen, gewoon omdat ik het zo leuk vond. Het is verslavend.
wens ook een wulp die dat doet, de Kleine Regenwulp.
Hoe luister je? Heel actief. Als ik bij de Luisterduintjes van IJmuiden sta – die naam is ooit door Klaas Eigenhuis verzonnen - is het 90 procent luisteren en 10 procent kijken. Wat je brein doet, is dingen steeds vergelijken met je geheugen. En hoe meer geluiden je kent, des te sneller iets bijzonders opvalt. Ik luister met de koptelefoon op, maar ook gewoon, omdat je met een richtmicrofoon nog wel eens iets van opzij mist.
Is die houtsniproep te doen in het veld? Zeker. Als het heel stil is, wel tot op honderd meter. Maar het zou best kunnen dat je hem het meest hoort op plekken waar veel Houtsnippen bij elkaar zitten. Misschien doen ze het wel om het uitvliegen op elkaar af te stemmen.
Wat is het leukst: zeldzaam of algemeen? Ik ben net zo blij als ik iets te weten kom over een doodgewone soort. Nog even over homologieën: ik had bedacht dat Houtsnippen een vluchtroep moesten hebben, net als alle snippen. Dus buiten de broedtijd. Zelfs het Bokje heeft zo’n roep, die zowel bij opvliegen als overvliegen wordt gebruikt. Ik las dat je bij OostKapelle iedere avond Houtsnippen kon zien overvliegen naar de foerageergebieden. En dat ze dan soms riepen. Ik erheen en na veel bezoeken heb ik eindelijk heel mooie roepjes op kunnen nemen. Naast een watersnipachtige vluchtroep, maken sommige een aarzelend en ietwat onregelmatig pfèh pfèh pfèh pfèh pfèh pfèh pfèh. Aanvankelijk dacht ik dat het de vleugels waren, maar door beter te luisteren kwam ik erachter dat de frequentie van de vleugelslag niet overeenstemde met die van dat geluid. Als ze dichtbij zijn, hoor je ook de vleugelslagen.
Wat is je favoriete geluid? De mooiste opnames zijn vaak niet de meest muzikale. Ik ben meer gehecht aan bepaalde soundscapes: een landschap, maar dan met geluiden. Bijvoorbeeld in de Siberische Lena-delta: Sneeuwuilen, Ross’ Meeuwen, Rosse Franjepoten. Koningseiders, Middelste Jagers. En dat allemaal door elkaar. Een biofonie ... Vaak zijn het ook dingen waarvan je het helemaal niet zou vermoeden. Neem de zang van een Duinpieper. Dat klinkt als een serie van tsjilp ... tsjilp ... tsjilp ... tsjilp. Stelt niks voor. Maar als je het vertraagt, blijkt die tsjilp te bestaan uit een hele melodie: tsjietsjietietietietietietiiiidoe. Het sonagram ziet er ook fantastisch uit. Net Arabisch schrift.
Was die roep bekend? De echte vluchtroep wordt goed beschreven in de Glutz von Blotzheim. Maar in veldgidsen staat meestal niks, of iets als ‘stil buiten het broedseizoen’. Dus het is niet revolutionair, maar wel heel interessant. Ik wil in een publicatie alle vluchtroepen van alle snippen uit het West-Palearctische gebied vergelijken. Het is toch prachtig om te horen en te zien dat de roep van een Bokje net zo zacht is als het geluid van zijn vleugels. Dat die soort niet zou roepen bij het opvliegen? Onzin. Maar het is onopvallend, en ze doen het lang niet altijd. Een Poelsnip maakt een vreselijke herrie, met zijn vleugels. Dat heeft Killian heel mooi opgenomen. Vorig jaar heb ik in Siberië het baltsgeluid van een Stekelstaartsnip kunnen opnemen. Net een vliegtuigje. Waarschijnlijk maakt hij een deel van het geluid met zijn staartpennen. Er is trou-
Roepen die Houtsnippen ook bij het terugvliegen? Geen idee. Ik ben niet zo’n ochtendmens.
In de Luisterduintjes hoor je ook zeldzaamheden Ik heb er wel eens een Siberische Boompieper opgenomen. Die hoorde ik op tijd, en hij kwam mooi overvliegen. De vogel maakte niet alleen de vluchtroep, maar ook het diagnostische ‘sit’-roepje. Een andere keer dacht ik deze soort ook te horen. Eén roepje, op zich heel duidelijk. Maar één roepje vind ik te weinig. Vooral als het geluid heel erg op dat van een andere soort lijkt. Daar moet je streng in zijn. En als je het sterk vertraagt en analyseert Het verschil tussen Boompieper en Syberische Boompieper zit ‘m vooral in de toonhoogte. Ik heb nog nooit een Boompieper opgenomen die hoger riep dan 8.1 kilohertz. En ook andersom: ik heb nooit een Siberische Boompieper gehad die onder de 7.6 khz riep. Maar ik houd er rekening mee dat een heel opgewonden Boompieper opeens heel hoog gaat roepen. Bij opgewonden piepers is dat vaak het geval. Dat is ook interessant in verband met Oeverpieper en Waterpieper. Als die laatste vlak
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:25 Pagina 17
cd’s Bij Dutch Birding zijn twee cd’s verschenen met opnames gemaakt door onder meer Magnus Robb, Arnoud van den Berg en Mark Constantine. Een behandelt de in het gesprek genoemde kruisbekken, de ander (Out of the blue) bevat tientallen trekroepjes, algemeen en zeldzaam. Inlichtingen bij:
[email protected]
Interessante geluiden-sites Cornell Lab of Ornithology. Over apparatuur voor het opnemen. http://www.birds.cornell.edu/Macaulay Library/contribute/equipmentOverview.html NatureRecordists eGroup. Hier worden veel vragen over apparatuur gesteld én beantwoord. Voor alle niveaus, van beginner tot zeer ervaren. In het archief zijn meer dan 16.000 mails te raadplegen. http://groups.yahoo.com/group/naturerecordists/ Endangered animals of Russia. Website met enkele geluidsopnames van tot de verbeelding sprekende soorten als Siberische Witte Kraanvogel, Lepelbekstrandloper, Kleine Regenwulp etc. http://nature.ok.ru/e-index.htm
voor je opvliegt, klinkt het veel scheller dan normaal. Je moet bij geluiden echt iets weten over de context van het gedrag. Stel: een trekteller staat met zijn ogen dicht op een trektelpost. Kan hij een overvliegende Bosgors van een Dwerggors onderscheiden? Ik denk dat er veel gevallen zijn waarbij mensen niet beseffen hoe moeilijk het alleen al is om het verschil te horen tussen een tikkende gors en een Zanglijster. Je hoort de hele herfst Zanglijsters en dan opeens iets anders, waarvan je letterlijk opkijkt. Dat alleen al lijkt me een hele prestatie. En om dan nog het verschil tussen Bos- en Dwerggors te kunnen maken. Het kan, maar ik denk dat er veel minder mensen toe in staat zijn, dan ze zelf denken. Ik sta heel sceptisch tegenover claims van die soorten, zonder geluidsopnames. Van een overvliegende zeldzame vogel moet ik een opname hebben, anders geloof ik mezelf niet. Je kunt tikkende gorzen wel herkennen, maar met name met sonagrammen en vertragen. Weinig mensen weten dat Dwerggorzen en Geelgorzen heel erg op elkaar kunnen lijken. In Siberië heb ik wel afwisselend tik en tjup van Dwerggorzen opgenomen. Dat lijkt dan heel erg op een Geelgors. Een Bosgors doet dat overigens nooit.
Foto: Yuri Sofronov, Lena Delta in Siberië, juni 2004
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
16
Zijn er mensen die je zonder opnames gelooft? Bij Bosgors en Dwerggors? Die zijn op de vingers van één hand te tellen. Onder anderen Hannu Jännes en Paul Holt, die hebben heel veel ervaring met OostPalearctische vogels. Ik denk dat Sneeuwen IJsgors al heel moeilijk kunnen zijn. En die worden nog veel moeilijker als ze wat verder weg vliegen. Dan hoor je de fijne verschillen niet meer. Dat tieu is sowieso heel moeilijk bij die twee, er is gewoon overlap. Ook ik heb daar soms moeite mee. De extremen zijn anders. Een IJsgors is meestal nasaler dan een Sneeuwgors. Dus veel fouten op telposten Wat me vaak opvalt: er zijn tradities. Als iemand bij een telpost in de leer komt, staan er één of twee charismatische figuren die met heel veel overtuiging zeggen dat een geluid van die of die soort is. Andere mensen nemen dat over, maar daardoor kunnen er heel lang misverstanden bestaan. Je krijgt zelden de kans om het te bevestigen, bijvoorbeeld op zicht, als het om een lastige of schaarse soort gaat. Zo is het me opgevallen dat er heel veel fout gaat met Grote Pieper en Duinpieper. Ik denk dat het aantal Duinpiepers dat in Nederland langskomt gigantisch wordt overschat. Ik heb de laatste vijf jaar geen enkele Duinpieper kunnen opnemen, maar wel negen Grote Piepers. Zijn er beruchte telposten? Misschien. Misschien ja. Ik heb wel eens op posten gestaan en heel intensief geluisterd met mijn parabool. Dan werd er achteraf meegedeeld dat er een Duinpieper was gehoord. Maar die was daar dan klaarblijkelijk zo algemeen, dat het niet eens hardop werd gezegd. Ik denk dat er ook veel fouten met Roodkeelpiepers worden gemaakt. Bij IJmuiden kwam een keer een Buidelmees over en enkele tientallen meters verder werd ‘Roodkeelpieper’ geroepen door andere vogelaars. Ik denk dat Boompiepers ook nogal eens tot Roodkeelpieper worden gepromoveerd. Er zijn nou eenmaal lagedrempelsoorten; die hoeven niet te worden ingediend. De meest beruchte zijn Duinpieper, Grote Kruisbek en Taigaboomkruiper. Advies: recorder laten meedraaien Daar leer je veel van. Alles waar je geen naam op kunt plakken, zoek je uit. Je wordt veel gevoeliger voor ongewone din-
gen, als je de gewone beter kent. Sonagrammen kunnen daarbij heel belangrijk zijn. Je onthoudt niet alleen het geluid, maar ook de vorm. Een vogelgeluidentijdschrift op internet? Dat zou ik wel willen doen. Je kunt zoveel interessante dingen laten zien en horen. Snippen, sterns. Luister je al je opnames helemaal terug? Ik ben bezig met verzamelen voor Sound Approach, dus als ik een opname van een soort maak, moet ik die heel goed documenteren. Eén uur in het veld is vier uur thuis werken. Maar het is niet saai, omdat je bij het afspelen vaak twee keer zoveel dingen hoort. Ken je Sovon? Uiteraard, en ik ben ook lid. Ik heb geluiden opgenomen in het kader van het Jaar van de Roerdomp, met Chris van Turnhout. En ik zou graag wat met Kwartelkoningen doen. Want wie weet hoe het vrouwtje van die soort klinkt? Geen idee. Ik heb de roep van een vrouwtje van het Porseleinhoen kunnen opnemen, zij het mega-zacht. Daar was ik echt apetrots op, want wie kent dat geluid nou. Voor je het weet mis je bij veel soorten de helft doordat je alleen het mannetje registreert. Je meest opmerkelijke opname ooit was van juichende mensen. En door de duinen schalde: ,,Magnus bedankt, Magnus bedankt, Magnus, Magnus, Magnus bedankt.’’ Ja. Afgelopen herfst ontdekte ik in de duinen van IJmuiden een Goudlijster. Er kwamen honderden mensen op af, uit het hele land. Maar dat beest liet zich niet horen. Uiteindelijk hebben we het gejuich dat opklonk toen de vogel een stukje vervloog maar op de Dutch Birding-site gezet.
Guus van Duin
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:26 Pagina 18
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
17
Recent verschenen Koekoek Voor wie de Koekoek een warm hart toedraagt en verzot is op een echt collector item, is er een aardig boekje geschreven door Lou (A.W.) Hellebrekers. Net als zijn vader, de bekende oöloog, heeft hij zich indringend met deze vogelsoort bezig gehouden. Meer dan 25 jaar veldwerk in de duinen ging vooraf aan dit boekje, dat uit twee delen bestaat. In het eerste deel staat de precaire positie centraal waarin de Koekoek zich bevindt na langdurige, door verschillende factoren veroorzaakte afname. Dat die afname niet (altijd) uit inventarisatiecijfers blijkt, heeft te maken met telproblemen waarvan broedvogeltellers zich veelal onbewust zijn (en waarover in SOVON-Nieuws al eens verslag gedaan is door de auteur). Het tweede deel is meer theoretisch opgezet en gaat in op het ontstaan van de koekoekstammen met hun waardvogelkeus en ei-aanpassing. Hierbij wordt veelvuldig gerefereerd aan buitenlandse studies, tot aan Japan toe. Het in eigen beheer uitgebrachte boekje (99 pag.) is eigenzinnig, en niet iedereen zal de meningen van de auteur over bijv. terreinbeheer delen; het zet echter aan tot denken en was mede aanleiding om de Koekoek op de nieuwe Rode Lijst te plaatsen. Het boekje is te verkrijgen (binnen Nederland) door overmaking van € 19,50 op giro 525180 of ABNAMRO 435466318 t.n.v. A.W. Hellebrekers, Park Vronesteijn 100, 2271 HV Voorburg.
Vlaamse broedvogelatlas Een boek dat niet mag ontbreken bij ieder die in broedvogels is geïnteresseerd, in het bijzonder bewoners van de grensstreek tussen Cadzand en Eijsden. Onze Vlaamse zuiderburen (jammer genoeg behoorde samenwerking met de Waalse vogelaars blijkbaar tot de onmogelijkheden) hebben een prachtige broedvogelatlas uitgebracht met kaarten die probleemloos met die in onze eigen atlas kunnen worden vergeleken. Het veldwerk (2000-02) vond namelijk op exact dezelfde wijze plaats als in Nederland, zodat relatieve
dichtheidskaarten, absolute dichtheidkaarten (aantal broedparen per atlasblok) en aan/afwezigheidskaarten patronen opleveren die tot onmiddellijke vergelijking uitnodigen. Zo blijken de West-Vlaamse kustpolders, in het verlengde van de zeekleigebieden van Zuidwest-Nederland, ware bolwerken te zijn van Veldleeuweriken, Graspiepers en Gele Kwikstaarten, terwijl het ‘gat’ dat zich in de Nederlandse verspreiding van deze soorten in Noord-Brabant aftekent, een voortzetting kent op de Vlaamse zandgronden. Bij de Roodborsttapuit daarentegen kent het relatief talrijke voorkomen in Zeeuws-Vlaanderen geen pendant aan Vlaamse zijde. Hoewel er midden jaren zeventig een eerste broedvogelatlas verscheen, bleek het maken van veranderingskaarten onmogelijk doordat destijds voor een andere, momenteel weinig courante blokgrootte was gekozen. In de soortteksten is echter veel informatie te vinden over populatieveranderingen, vaak ontleend aan regionale, voor Nederlanders veelal onbekende studies. De soortbesprekingen nemen ook het grootste deel in beslag van het bijna 500 pagina’s dikke, goed gebonden en fraai geproduceerde boek waarvoor Glenn Vermeersch en zijn kompanen een grote pluim verdienen. Voorts zijn er uitgebreide hoofdstukken over de gevolgde werkwijze, de Vlaamse landschappen en hun vogels (iets dat we in de Nederlandse atlas missen), algemene resultaten en een voorgestelde nieuwe Rode Lijst. Het boek (ISBN 90-403-0215-4) kan o.a. via internet worden besteld bij www.natuurpunt.be en kost omstreeks € 40,- (excl).
Drentse Vogels nummer 18 Drentse Vogels is een jaarlijks verschijnende uitgave van de Werkgroep Avifauna Drenthe en biedt vogelaars de gelegenheid om verslag te doen van hun onderzoek aan vogels. Ook de nieuwste uitgave staat weer vol leuke en opmerkelijke onderzoeken. Zo worden de broedgevallen van Kraanvogel, Grote Kruisbek en Raaf in 2004 uitgebreid behandeld. Ook de onderzoeken aan overwinterende Rietganzen en de broedbiologie van
Veldleeuwerik, Tapuit en Zwarte Kraai zijn zeker de moeite waard. En wat te denken van Koolmezen die een ware slachting aanrichten onder vlinders op een Vlinderstruik. Als u geïnteresseerd bent dan kunt u een exemplaar bestellen door overmaking van € 8,00 (incl. verzendkosten) op postbank 3870292 tnv Werkgroep Avifauna Drenthe te De Kiel. Er zijn ook nog oude nummers verkrijgbaar namelijk de nummers 8 t/m 17 voor € 6,00 per exemplaar o.v.v. het gewenste nummer.
VoorwoordVogels in Overijssel nummer 3 is verschenen. Tijdens de 4e Overijsselse Vogelaarsdag in Nijverdal werd het 3e nummer van Vogels in Overijssel gepresenteerd, met de volgende inhoud: • Het wel en wee van het Baardmannetje in het Zwarte Meer door Jan Nap • De Zomertaling als broedvogel in het reservaatsgebied Giethoorn-Wanneperveen door Obe Brandsma • Voorkomen van gemeenschappelijke slaapplaatsen van Blauwe Kiekendieven in Overijssel door Peter van den Akker en Bertus Nahuis. • 30 jaar monitoren van doortrekkende Watersnippen in het IJsseltraject ZwolleZalk door Gerrit Gerritsen • Grauwe Klauwieren in Overijssel en bij Ommen in het bijzonder door Leo Oudejans • Eerste resultaten van het kleurringen van Klapeksters in Overijssel door Peter van den Akker, Andrea van den Berg en Symen Deuzeman. • De betekenis van de Bomhofsplas voor steltlopers en meeuwen: 23 jaar slaapplaatstellingen door Maarten W. Kaales en Jeroen Postema. • Aanvullingen op het overzicht van alle in Overijssel waargenomen vogelsoorten door Gerrit Gerritsen. Deze fraaie bundel van 76 pagina´s is voor slechts 6 euro af te halen bij Natuur en Milieu Overijssel aan de Stationsweg 3 te Zwolle. Toezending kan ook door € 7,30 over te maken op ABN-AMRO rekening 413571203 of Postbankreke-ning 3094594 van NMO te Zwolle ovv Vogels in Overijssel 2004.
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:26 Pagina 19
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
18 Help mee met Duitse broedvogelatlas Tot nu toe moesten onze oosterburen een echte broedvogelatlas ontberen. Weliswaar werd o.a. op basis van regionale atlassen en informanten in 1993 een atlas uitgegeven, van een gestandaardiseerde inventarisatie was hier geen sprake. Daar komt vanaf dit jaar verandering in. Het Dachverband für Deutsche Avifaunisten (zeg maar de Duitse SOVON) heeft in samenwerking met de verschillende regionale instanties een atlasproject opgestart. Tot en met 2008 wordt heel Duitsland met een gestandaardiseerde methode onder de loep genomen. Een taaie klus, want niet alleen is Duitsland veel groter als ons land, de dichtheid aan vogelaars is in sommige streken zeer gering. Hulp van Nederlandse vogelaars is dan ook meer dan welkom. Zoals veel vogelaars in de grensstreek weten, biedt de Duitse avifauna tal van soorten die bij ons vaak zeldzaam zijn, zoals Oehoe, Middelste Bonte Specht, Taigaboomkruiper en Grauwe Klauwier. Ook het cultuurland is vaak net iets minder intensief omgespit als aan onze kant van de grens en kent plaatselijk nog goede dichtheden van soorten als Veldleeuwerik en Paapje. De inventarisatiemethode is wat anders vormgegeven als bij ons. Er wordt gewerkt met het TK25 systeem van de Duitse topografische dienst. Dit zijn blokken van globaal 10x11 km en ze bestaan uit vier kwadranten. Het ligt in de bedoeling dat zo'n TK25-blok door één persoon wordt bewerkt of gecoördineerd, omdat aantalsschattingen zowel per kwadrant als voor het TK25-blok als geheel worden gevraagd (en dat wordt lastig als je de vier kwadranten door meerdere mensen onafhankelijk van elkaar laat tellen). De eigenlijke inventarisatiemethode berust op drie peilers: • Algemene soorten worden door middel van proefvlakken onderzocht; deze zijn vooraf door het Duitse 'CBS' geselecteerd en worden vier maal via een vaste looproute geteld. Met behulp van de aldus verkregen dichtheden worden voor elk TK25 blok aantalsschattingen gemaakt; op het atlasformulier wordt slechts aangekruist dat deze soorten zijn vastgesteld;
• Schaarse soorten vormen het eigenlijke atlaswerk. Voor deze groep worden de geschikte habitattypen in het blok afgezocht en wordt uiteindelijk een schatting van de populatie gemaakt. Tot deze groep behoren o.a. Fuut, Grauwe Gans, roofvogels, Turkse Tortel, uilen, spechten, Graspieper, Gele Kwikstaart, Gekraagde Roodstaart, Roodborsttapuit, Paapje, Rietzanger, Grauwe Klauwier, Raaf, Barmsijs en Kruisbek. • Zeldzame soorten worden nu al min of meer goed geteld, maar er worden veel aanvullende waarnemingen uit het atlasproject verwacht. Ook voor deze soorten wordt dus een schatting gemaakt. De aanbevolen tijdsinvestering per TK25blok ligt op 60-80 uur veldwerk, en er wordt aanbevolen dit over twee jaar uit te smeren. De methode is dus niet erg intensief, en berust vooral op het steekproefsgewijs inventariseren van verschillende habitats, teneinde schattingen per soort te kunnen bepalen. Contactpersonen voor deelname zijn: • Niedersachsen (gebied tussen Oldenzaal en Nieuweschans): Thorsten Krüger,
[email protected] • Nordrhein-Westfalen (alles tussen Oldenzaal en Vaals): Andreas Skibbe,
[email protected] Deelnemers krijgen kaarten en formulieren via deze coördinatoren. Verder krijgt iedereen een 'voorbeeldatlas', met o.a. kaarten van enkele zeldzame soorten en uitleg over de methode. De methode en de indeling over de drie soortgroepen is ook als pdf-document op te vragen via
[email protected] • Zie ook www.vogelmonitoring.de voor meer informatie.
[email protected] In SOVON-Nieuws van december 2004 stond een oproep over het tellen van stadsvogels. Die oproep blijven we gestand doen, maar er is een wijziging van het email-adres. Graag ontvangen we uw reactie en gegevens over stadsvogels voortaan via
[email protected].
Op zoek naar vissen en amfibiën in de Millingerwaard Foto: Peter Eekelder
VOFFvelddagen in 2005 Voortbordurend op een geslaagd experiment in het afgelopen najaar organiseert de Vereniging Onderzoek Flora en Fauna (VOFF) vanaf april een nieuwe reeks velddagen. Ze vormen een unieke kans om onder begeleiding van ervaren veldmedewerkers te ruiken aan veldwerk door vrijwilligers aan andere soortgroepen. Een prachtige gelegenheid dus om je naast vogels eens te oriënteren op veldwerk aan bijv. planten, vlinders, zoogdieren of amfibieën. Alle bij de VOFF aangesloten PGO’s zijn op deze velddagen vertegenwoordigd. Tijdens excursies zal aandacht worden besteed aan de benodigde soortenkennis, terminologie, wijze van monitoren, verwerking van gegevens en veel gemaakte fouten. Verder wordt uitgelegd wanneer veldonderzoek plaatsvindt (jaargetijde, tijdstip van de dag) en wat het aan tijd kost. Elke velddag bestaat uit twee excursierondes, zodat met verschillende projecten kan worden meegedaan. Deelnemers aan de velddagen van het afgelopen najaar, die plaatsgevonden in Meijendel en de Millingerwaard, ervoeren deze als boeiend en leerzaam. Grijp dus je kans en maak kennis met een nieuwe soortgroep. Kijk voor meer informatie over locaties, data en opgave op de VOFF-website, www.voff.nl. Hier worden exacte vertreklocaties en -tijden ruim van tevoren worden aangekondigd. Wie weet tot ziens op een van de velddagen!
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:26 Pagina 20
Het Jaar van de Halsbandparkiet ten einde
Zo’n 300 halsbandparkieten op de slaapplaats in Voorburg. Foto: Norman van Swelm.
.
Het kan haast niet onopgemerkt zijn gebleven: 2004 was in veel opzichten het Jaar van de Halsbandparkiet. Van deze kleurrijke exoot is niet zo heel veel bekend qua voorkomen in ons land en bovendien vormt deze makkelijk te determineren soort een prima gelegenheid om nieuwe waarnemers te interesseren voor het telwerk van SOVON. We riepen iedereen op om zijn of haar waarnemingen digitaal door te geven. In totaal ontvingen we 547 meldingen. In enkele gevallen ging het om waarschijnlijke broedgevallen, meestentijds echter om waarnemingen van rondhangende exemplaren, die bij sommigen zelfs in de achtertuin neerstreken. Het zal geen verbazing wekken dat de meeste waarnemingen werden gedaan in de Randstad met Amsterdam en Den Haag als hotspots. Maar ook kregen we waarnemingen binnen uit bijvoorbeeld Limburg, Drenthe en Texel (figuur 1).
Aantal vogels 1 10 100
Figuur 1: De verspreiding van de Halsband-parkiet in 2004.
1800 67 3200
70 282
Figuur 2: De resultaten van de slaapplaatstelling op 12 nov.
Landelijke slaapplaatstelling Op vrijdag 12 november hielden we in nauwe samenwerking met een aantal enthousiastelingen een landelijke slaapplaatstelling van Halsbandparkieten. Het doel was tot een betrouwbaarder schatting te komen voor heel Nederland. Volgens een laatste, onvolledige schatting uit 2000 zouden er in Nederland zo’n 1000 Halsbandparkieten voorkomen. Ondanks de hevige regen werd de telling een succes. Er werden ruim 5400 ‘Halsbandjes’ geteld, verdeeld over de (bekende) slaapplaatsen in Den Haag (Voorburg, 3200), Amsterdam (verschillende locaties, totaal 1800), Rotterdam (Spaanse Polder, 282), Haarlem (Schalkwijk, 67) en een mogelijke slaapplaats in Leiden (60-80) (figuur 2). Het aantal van 5400 is een minimum, omdat er wellicht nog Halsbandparkieten elders rondhingen die niet zijn meegenomen tijdens de telling. Om het aantal nog beter in te kunnen schatten, zullen er de komende jaren mogelijk nog meer tellingen gehouden worden. Andere parkieten Er werd in het Jaar van de Halsbandparkiet niet alleen naar Halsbandparkieten gekeken. Ook andere parkiet-achtigen werden doorgegeven en gevolgd. Misschien hadden we
2004 het Jaar van de parkieten moeten noemen. Tijdens de slaapplaatstelling in Amsterdam werd in het Rembrandtpark ook een recordaantal van 36 Alexanderparkieten waargenomen. Deze grotere broer van de Halsbandparkiet lijkt in ons land dus ook vaste grond onder de poten te krijgen. Een andere parkiet die een ‘blijvertje’ lijkt, is de Monniksparkiet. Deze koloniebroeder, die vanwege zijn overwegend groene kleur en lange staart wel eens verward wordt met de Halsbandparkiet, werd in ons land voor het eerst in 1971 vastgesteld in Bergen op Zoom. Vanwege vermeende schade aan fruitbomen werden deze vogels afgeschoten. Op diverse andere plaatsen zijn nadien al dan niet succesvolle broedpogingen ondernomen. Van Monniksparkieten is bekend dat ze koloniegewijs broeden in verlaten nesten van bijvoorbeeld Eksters, die ze kunnen uitbouwen tot enorme bouwwerken van soms wel een paar meter doorsnede. In Noord-Amerika, waar de soort is ingevoerd, heeft dat inmiddels tot gevaarlijke situaties geleid omdat de Monniksparkieten daar zulke bouwsels maakten in telefoonpalen, dat deze onder de zware druk bezweken. In Apeldoorn zouden er in 2004 minstens 20 broedparen tot broeden zijn gekomen (Gieteling, 19, 3, pag. 16/17, G.Tacoma) Een andere in 2004 bezette locatie was een hijskraan bij de Slikken van Flakkee in ZuidHolland (meerdere broedparen, Bas de Bruijn). Of de Monniksparkiet net zo’n succesverhaal wordt als de Halsbandparkiet, moet worden afgewacht. Voor alle losvliegende parkietensoorten geldt dat meer onderzoek en tellingen nodig zijn om hun voorkomen goed in beeld te krijgen. Iedereen die betrokken was bij het Jaar van de Halsbandparkiet, hartelijk dank.
Harvey van Diek
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
19
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:27 Pagina 21
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
20 Uitslag VWG-enquete: SOVON gaat de banden aanhalen We vertellen niets nieuws als we zeggen dat Vogelwerkgroepen (VWG’s) uitermate belangrijk zijn voor SOVON. Zonder hen zou het organiseren van landelijke vogeltellingen immers veel lastiger zijn. SOVON wil graag de samenwerking verstevigen, maar waar hebben VWG’s behoefte aan en hoe ziet de gemiddelde VWG er eigenlijk uit? Wat doen ze zelf aan tellingen en waar en hoeveel (potentiële) tellers zijn er? Vragen waar we vaak geen antwoord op weten. We waren dan ook erg blij dat Theo Lutkie, een VUT-er met veel ervaring en deskundigheid op dit vlak, aanbood onderzoek voor SOVON op te zetten en uit te voeren. In de eerste helft van 2004 is een enquête gehouden onder 360 Vogel-werkgroepen. De respons van 40% was hoog genoeg om betrouwbare en representatieve conclusies te garanderen. Knelpunten In het algemeen zijn de VWG’s tevreden over de samenwerking met SOVON. Er zijn echter punten waarop verbetering mogelijk is: • de rol van districtcoördinatoren (DC’s) van het Landelijk Soortonderzoek Broedvogels (LSB) is niet altijd duidelijk, met name wat men mag verwachten van deze persoon. Dit geldt in het bijzonder voor VWG's die veel inventariseerders hebben en aan veel projecten deelnemen. • de mate waarin SOVON gegevens ter
beschikking stelt van het werkgebied van VWG’s kan worden verbeterd; • er zijn zeer grote verschillen tussen VWG’s. Het is dus maar zeer de vraag of één benadering voor alle VWG’s effectief kan zijn. SOVON is gelijk aan de slag gegaan met de eerste twee punten. Er zijn provincie‘ambassadeurs’ in het leven geroepen om de banden aan te halen en de schakel tussen teller en kantoor wat te verstevigen. Om meer werk te maken van de terugkoppeling van gegevens worden er provinciale nieuwsbrieven samengesteld. Hieronder worden beide nieuwe fenomenen toegelicht. Ambassadeur SOVON drijft op de inzet van vele vrijwillige vogelaars, en goede contacten met de achterban zijn dan ook belangrijk. Door vaker haar gezicht in de regio te laten zien, wil SOVON deze contacten verstevigen. U heeft voortaan een grote kans om op een provinciale, soms ook regionale bijeenkomsten van vogelaars uw eigen SOVON-‘ambassadeur’ tegen het lijf te lopen. Deze persoon staat open voor al uw vragen en suggesties en zal ze naar kantoor doorsluizen. Samen met de ledenraadsleden, watervogel-regiocoördinatoren, LSB-districtscoördinatoren en contactpersonen BSP-nb probeert SOVON zo scherp te houden wat er leeft bij jullie, de actieve tellers.
Lees Twirre Twirre is een driemaandelijks tijdschrift voor natuurstudie, -bescherming, -voorlichting en beleid in Friesland. Naast veldbiologische artikelen bevat het o.a. mededelingen van de Friese vereniging voor veldbiologie (FFF), nieuws van de Wielen-werkgroep en uit de Friese natuurterreinen van It Fryske Gea, Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer. De provinciale natuurmonitoring wordt in iedere Twirre belicht. In de 15e jaargang viel o.a. te lezen over Aalscholvers op Friese slaapplaatsen, overwinterende Grutto’s bij Harlingen in 1998-2003, broedvogelontwikkelingen in het centrale merengebied, opleving van heide-vogels na ontbossing van het Aekingerzand en voorkomen van Toendra- en Taigariet-ganzen sinds 1970. In december ging in het jubileumnummer ‘Moderne natuur’ ruime aandacht uit naar de ontwikkeling van het Friese landschap, waterbeheer, natuurontwikkeling en verschillende exoten. In 2005 belooft Twirre weer fors uit te pakken met artikelen over de prooikeuze van de Kerkuil op Griend, grote aantallen Velduilen in de afgelopen wintermaanden, broedvogels van laagveenmoeras De Deelen en van Ameland, naast roofvogelmonitoring in het zuiden van de provincie. Daarnaast staan er artikelen op de rol over Kemphanen en Grutto’s op slaapplaatsen, verspreiding van steltlopers in najaar 2003 en april 2004 in het Friese binnenland, over de Gestreepte Strandloper en over Kanoeten. Wie meer wil weten over natuur en vogels in Friesland leest dus Twirre. Een abonnement kost € 9,60 per jaar, losse nummers kosten €3,30. Voor meer informatie: Stichting Twirre, p/a O. Postmaweg 32, 8915 DP Leeuwarden, tel. 058-2133103, e-mail:
[email protected].
Overzicht van de ‘ambassadeurs’: Noord-Holland Friesland Groningen Drenthe Overijssel Flevoland Utrecht Zuid-Holland Gelderland Zeeland Noord-Brabant Limburg
Lieuwe Dijksen Romke Kleefstra Kees Koffijberg Arend van Dijk Michiel van der Weide Symen Deuzeman Arjan Boele Arjan Boele Jan Schoppers Jan-Willem Vergeer Jan-Willem Vergeer Fred Hustings
Provinciale nieuwsbrief Actieve tellers zullen voortaan twee keer per jaar een provinciale nieuwsbrief ontvangen met daarin regionale informatie van de SOVON-projecten. De in sommige districten bekende nieuwsbrief van de districtscoördinatoren van het LSB wordt hierin opgenomen. In Drenthe zal de informatierijke WADnieuwsbrief overigens gewoon blijven bestaan. De provinciale nieuwsbrief wordt digitaal in kleur toegezonden als uw emailadres bij ons bekend is (kan via www.SOVON.nl). Heeft u geen email of wilt liever een papieren versie, dan kan dat ook (in zwart-wit). Bijdragen voor de nieuwsbrief (bijvoorbeeld oproepen voor tellingen, presentatie VWG of aankondiging bijeenkomst) kunnen gemaild worden naar
[email protected]. Tot gauw! Carolyn Vermanen & Michiel van der Weide
21
Ganzengegevens gevraagd!
Z28 broedend op piepschuim in de Groenlanden (Ooypolder). Foto: Peter Eekelder
Commotie Overzomerende ganzen staan flink in de schijnwerpers. De Grauwe Gans wordt nu soms al als een plaag omschreven. De kranten lusten er pap van. De druk vanuit de landbouw om “iets aan de problemen te doen” is groot. Natuurmonumenten kondigde onlangs aan maatregelen te willen nemen om de populaties Grauwe Ganzen in haar gebieden te beperken. In een aantal provincies worden inmiddels forse aantallen Grauwe Ganzen afgeschoten. In Noord-Holland zijn grote aantallen Soep- en Canadese Ganzen “opgeruimd”. Sinds jaar en dag worden eieren van met name Grauwe Ganzen geschud, geprikt en geraapt. Hebben al deze acties zin? Zijn er negatieve bijeffecten? Staan ze in proportie tot de veroorzaakte schade? Door gebruik te maken van populatiemodellering en door de aantalsontwikkeling in gebieden met en zonder beperkende maatregelen met elkaar te vergelijken, kunnen we erachter komen wat de gevolgen van deze maatregelen zijn. Sommige lijken averechts te werken, andere zijn wel effectief, maar wellicht niet op de lange termijn. Wat kan worden verwacht van aangepast beheer? Welke rol gaat de vos spelen? En, wat gebeurt er als we niets doen? En is dat erg? De drijfveer van SOVON is kennisvermeerdering en brede toepassing van deze kennis voor het beleid. SOVON stelt zich daarom ten taak alle aspecten van de discussie rond overzomerende ganzen te belichten teneinde deze discussie zuiver te houden.
Nederland wordt recent geconfronteerd met een snel groeiend aantal overzomerende en broedende ganzen van diverse soorten. De herkomst van deze vogels is divers; sommige populaties zijn het resultaat van succesvolle vestiging van uit gevangenschap ontsnapte vogels, andere zijn het gevolg van bewuste herintroductie, terwijl ook spontane vestiging van wilde vogels heeft plaatsgevonden. In de ons omringende landen zijn vergelijkbare trends zichtbaar. Naast de hier van oudsher thuishorende Grauwe Gans broeden tegenwoordig ook volop Brandganzen en Canadese Ganzen in ons land (ieder c. 3000 paren). Daarnaast worden ook Kolgans, Indische Gans en Zwaangans (Chinese Knobbelgans) in toenemende mate als broedvogel aangetroffen. Tenslotte zal het niemand ontgaan dat ook de zogenaamde Soepgans (verwilderde boerenganzen en allerlei kruisingen) overal in ons land te vinden is. Deze ontwikkeling is niet zo verrassend, we hebben met z’n allen immers een optimaal landschap voor broedende ganzen gecreëerd. De opmars van broedende ganzen wordt vanuit diverse hoeken echter kritisch bekeken, en de problematiek is veelzijdig en gecompliceerd. Er bestaat een grote behoefte aan meer kennis want een goede bescherming is alleen te bereiken met voldoende goede en objectieve gegevens. SOVON heeft daarom een projectplan gelanceerd waarin de problematiek zo evenwichtig en genuanceerd mogelijk in beeld wordt gebracht. Aspecten die aan bod komen zijn herkomst, trends, huidige aantallen en verspreiding van broedende ganzen in Nederland, welke habitats door deze ganzen gebruikt worden, welke natuurlijke factoren de aantallen reguleren, welke effecten broedende ganzen hebben op hun omgeving, wat voor aantallen en verspreiding we in de nabije toekomst kunnen verwachten en hoe we populaties op een verantwoorde manier zouden kunnen beheren. Een deel van dit project wordt inmiddels gefinancierd door het ministerie van LNV. Een van de basisbehoeften is een goed en actueel overzicht van in Nederland broedende ganzen. Daarom wordt er dit jaar veel onderzoek gedaan naar het voorkomen van broedende ganzen. Uw hulp is daarbij nodig! Binnen het Landelijk Soortonderzoek Broedvogels (LSB) worden o.a. schaarse ganzensoorten gevolgd. Doordat een aantal daarvan steeds algemener wordt, blijken waarnemers de waarnemingen minder (systematisch) door te geven. Het verspreidings-
beeld, zoals we dat voor recente jaren kunnen reconstrueren, vertoont nogal wat gaten ten opzichte van de laatste broedvogelatlas (1998-2000), en we zouden daarom graag zoveel mogelijk gebiedstellingen ontvangen. Het gaat daarbij dus om gegevens die nog uit voorgaande jaren beschikbaar zijn maar waarvan je weet of vermoedt dat deze nooit ingestuurd zijn. Dergelijke informatie is voor alle ganzensoorten zeer bruikbaar. Per jaar kunnen de gegevens ingevuld worden op LSB-formulieren. Geef ook broedcodes aan, en voeg bij je formulier een kaart waarop de begrenzing van het telgebied, en liefst ook de plekken waar de ganzen broeden, is aangegeven. Ook willen we graag dat mensen in 2005 ganzen gaan inventariseren. In een aantal provincies gaat hopelijk een betaalde kracht aan de slag. Deze personen kunnen dat echter niet alleen, en steun van jullie is nodig. Om de werkzaamheden goed op elkaar af te stemmen is het heel belangrijk eerst met de DC te overleggen als je van plan bent in 2005 ganzen te gaan inventariseren. Als de DC niet weet of een gebied al geteld wordt, neem dan contact op met het SOVON kantoor (024-6848111 of
[email protected]) en vraag naar Henk van der Jeugd of Berend Voslamber. Probeer je inspanningen zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij eerder verzamelde gegevens. Misschien is er een gebied dat in het verleden al eens geteld is zodat je de reeks voort kunt zetten? Tenslotte willen we ook graag nestgegevens van alle soorten. Van het broedsucces van de meeste soorten ganzen hebben we nauwelijks data. Van de Grauwe Gans is er veel materiaal uit de Ooijpolder bij Nijmegen, maar we hebben sterk de indruk dat het broedsucces in andere populaties hiervan afwijkt. De nestgegevens kunnen worden ingevuld op de SOVON nestkaarten (ook digitaal beschikbaar). Alvast hartelijk dank voor jullie medewerking!
Henk van der Jeugd & Berend Voslamber
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:27 Pagina 22
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:27 Pagina 23
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
22
Wildzoekers de nieuwe jeugdnatuurclub voor en door jongeren van 8-16 jaar
Je eigen opvolger inwerken? Meld je nu aan voor de speciale introductiebijeenkomsten voor begeleiders. Een initiatief van SOVON, Vogelbescherming, Natuurmonumenten, Vlinderstichting, Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming en beide jeugdbonden voor Natuurstudie (JNM & NJN).
Mail voor een uitnodiging en opgaveformulier naar:
[email protected] Nog vragen: bel 024-68 48 123
[email protected]
donderdag 24 maart donderdag 24 maart woensdag 30 maart donderdag 31 maart donderdag 7 april donderdag 7 april woensdag 13 april woensdag 13 april vrijdag 15 april vrijdag 15 april zaterdag 16 april woensdag 20 april donderdag 21 april woensdag 27 april woensdag 27 april
13.30 – 16.30 uur 19.00 – 22.00 uur 13.30 – 16.30 uur 13.30 – 16.30 uur 13.30 – 16.30 uur 19.00 – 22.00 uur 13.30 – 16.30 uur 19.00 – 22.00 uur 13.30 – 16.30 uur 19.00 – 22.00 uur 09.30 – 12.30 uur 13.30 – 16.30 uur 13.30 – 16.30 uur 13.30 – 16.30 uur 19.00 – 22.00 uur
Rheden Rheden Heerlen Heerlen Weert Weert ’s Graveland ’s Graveland Rotterdam Rotterdam Utrecht Oisterwijk Oisterwijk Assen Assen
23 Grenzeloos genieten van vogels en natuur Programma 2005 Zuid-Turkije: Sallandse H’rug: Helgoland e.a.: Varangerfjord: Australië: Texel: Tanzania: Hongarije: Gambia: Delta ZW NL:
25/03 22/04 13/05 03/06 22/08 29/09 06/10 08/10 06/12 10/12
-
03/04 24/04 16/05 12/06 11/09 02/10 18/10 15/10 17/12 11/12
S t i c h t i n g Vo g e l r e i z e n telefoon: 026 - 3723990
Programma 2006 Suriname: 14/02 - 28/02 Eilat april Lena Delta: juni Bulgarije: juni Kenia: augustus
[email protected] www.stichtingvogelreizen.nl
Vogelreizen in Polen Groepsreizen (voorjaar 2005, 10-daags) - Biebrzamoerassen en Bialowieza € 650,- all in (Vertrek: 22-04, 29-04, 06-05, 13-05, 20-05)
Stichting Wólka Postbus 483 6700 AL Wageningen Tel: 0317-415205 Fax: 0317-415430 E-mail:
[email protected] Web: www.wolka.org
- NIEUW: Lubelskie, nationale parken € 720,- all in (Vertrek: 06-05) - NIEUW: Bieszczady, Spechten en Uilen € 740,- all in (Vertrek: 15-04) Individueel Veel mogelijkheden voor vogelaars, wandelaars, fietsers, kanovaarders, ouders en kinderen
U overnacht bij gastvrije boeren, één van de manieren waarop stichting Wólka de kleinschalige landbouw in Polen ondersteunt.
Gekleurringde Grutto’s en Kemphanen Om verschillen in afweersyteem tussen noordelijk en zuidelijk broedende steltlopers te onderzoeken, maar ook met het oog op effectieve bescherming, is de Rijksuniversiteit Groningen gestart met een aantal langlopende en intensieve studies. Hieronder een kleurringonderzoek in Friesland aan Grutto en Kemphaan. De Nederlanse cultuurgraslanden vormen voor Grutto’s het belangrijkste broedgebied, terwijl Kemphanen hier vooral tijdens de trek enige weken verblijven om op te vetten. Voor beide soorten is Nederland daarom een belangrijke schakel in hun levenscyclus. Hoewel veel aspecten van de broedbiologie van de Grutto inmiddels onderzocht zijn, ontbreken nog cruciale gegevens met betrekking tot o.a. overleving van jonge en volwassen vogels. Van de hier doortrekkende Kemphanen is maar weinig bekend. Het is een uitdaging om de populatiestructuur en -omvang van deze soort verder te ontrafelen en te begrijpen wat de boerengraslanden zo aantrekkelijk maakt in de trektijd. Van de Grutto zijn voorjaar 2004 op de noordelijke Workumerbinnenwaard (250 ha beheers- en reservaatsgebied ten westen van Workum) 66 volwassen en 24 (bijna) vliegvlugge kuikens gekleurringd. Het is de bedoeling uiteindelijk een groot deel van de
aanwezige broedvogels te voorzien van kleurringen (2004: 144 paar). Daarmee hopen we meer inzicht te krijgen in individuele verschillen in timing (aankomst in broedgebied, start eileg, en consequenties daarvan voor het broedsucces), uitwisseling tussen broedgebieden, trekpatronen en overleving. Van de Kemphaan zijn er in 2004 in heel Zuidwest-Friesland, dankzij de grote inzet van ‘wilsterflappers’, ruim 1100 gekleurringd, waarvan het merendeel in maart-mei. Via terugmeldingen krijgen we meer inzicht in individuele verblijfstijden en verwachten we beter te kunnen inschatten hoeveel Kemphanen gebruik maken van de graslanden. Bovendien kunnen we op die manier en door DNA-onderzoek te weten komen of er verschillende, gescheiden populaties Kemphanen in het uitgestrekte broedgebied bestaan. Beide soorten zijn voorzien van een metalen ring, 4 kleurringen (2 per poot) en een gekleurde vlag (kleurringen en vlag allen zonder inscripties). De gebruikte kleuren zijn: geel, blauw, rood en wit. De metalen ring vormt geen onderdeel van de code en de positie daarvan is dus van geen belang. Bij Grutto’s zijn alle kleurringen en de vlag uitsluitend om de tibia aangebracht (boven de knie), terwijl ze bij Kemphanen ook om de
tarsus (beneden de knie) kunnen zitten. De positie van de vlag kan wisselen: boven, tussen of onder de kleurringen. We hopen natuurlijk dat veel mensen de moeite willen nemen om waarnemingen van gekleurringde vogels aan ons door te geven. Dat kan op onderstaand contactadres, het liefst via email. Dit is ook de gemakkelijkste manier om waarnemers te informeren over de voortgang van het onderzoek en wetenswaardigheden over waargenomen vogel(s). Behalve de exacte positie van vlag en ringen willen we natuurlijk ook graag weten waar (zo mogelijk met coördinaten) en wanneer de vogel gezien is. Aanvullende informatie over groepsgrootte, gedrag, habitat en het aantal vogels dat op ringen gecontroleerd is, is bijzonder welkom! Als je meer wilt weten over het onderzoek en de resultaten van afgelopen jaar kan je op onderstaand adres de (digitale) nieuwsbrief aanvragen. Mede namens Yvonne Verkuil, Julia Schröder, Christiaan Both en Theunis Piersma: Jos Hooijmeijer, Klokslach 24, 8 723 GB Koudum (0514-522352) Email:
[email protected]
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:27 Pagina 24
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:28 Pagina 25
24
Limosa In februari-maart zullen twee nummers van Limosa verschijnen. In nummer 77-4 (laatste nummer 2004) staan artikelen over: • Reactie van vogels op veranderingen in waterpeil in de rivieren en te verwachte 77.4 effecten van het plan "Ruimte voor de 2004 Rivier", door Rob Lensink et al. • Het tellen van Gierzwaluwen in Amsterdam: een voorstel om tot gestandaardiseerde tellingen te komen voor één van de moeilijkst te tellen soorten, door Guido Keijl. • Make-up bij steltlopers: een bijdrage uit lopend onderzoek van Jeroen Reneerkens van het NIOZ aan de functie van poetswas. Maken steltlopers zich mooi? Of willen ze met hun poetsgedrag vooral hun geur camoufleren op het nest zodat predatoren minder kans maken ze te vinden? Telperikelen Gierzwaluw
Vogels en rivierdynamiek
Make-up camoufleert steltlopers
0PTU&VSPQBPOUEFLLFO NFU'BSN-BUPS VX/FEFSMBOETF HBTUIFFSJOIFUHSFOTHFCJFE WBOEF,BSQBUFOFOEF )POHBBSTFTUFQQFO 8JK[PSHFONFUTGFFSWPMMFBDDPNNPEBUJF PGDBNQJOH
IFFSMJKLFNBBMUJKEFO FFO HF[FMMJHFCJCMJPUIFFLFOFFOHFWBSJFFSE WSJKCMJKWFOE FYDVSTJFBBOCPEWPPSEF BNCJBODF%FWPHFMTEPFOEFSFTU
*OEJWJEVFMFBSSBOHFNFOUFO HSPFQTSFJ[FOFONBBUXFSL,JKLU VPQEFSJKLHFÕMMVTUSFFSEFTJUF
XXXGBSNMBUPSIV 5FM
In nummer 78-1 zullen twee artikelen speciaal gewijd zijn aan de Duinpieper. Eén artikel gaat in op het verdwijnen van de Nederlandse stuifzanden (Chris van Turnhout), een tweede artikel reconstrueert het broeden van ‘echte’ Duinpiepers in de Hollandse duinen (Ruud Vlek). Daarnaast is o.a. een uitgebreid overzichtsartikel opgenomen met aantalsontwikkelingen van watervogels in de Waddenzee (Marc van Roomen et al.). Informatie over abonnementen: Limosa, Compagnonsweg 45-47, 8227 RH Ravenswoud, e-mail:
[email protected]., telefoon 0516433905. Zie ook www.nou.nu. Redactieadres: Rob Vogel, SOVON, Rijksstraatweg 178, 6573 DG Beek-Ubbergen, e-mail:
[email protected]
Ideaal voor digitale fotografie.
Zeiss Diascope 85 mm Geen andere telescoop is zo helder, briljant, rustig en lichtsterk als de fluorite Diascopes van Carl Zeiss. Ook in het groen en in een 65 mm uitvoering te krijgen.
Wilco van Rooijen/ Himalaya expeditie 2004
Zeiss Victory FL NIEUW 7x42, 8x42, 10x42
Zeiss Victory FL NIEUW 8x32, 10x32
Zeiss Conquest NIEUW 8x30, 10x30, 12x45, 15x45
Zeiss Victory Compact 8x20, 10x25
Zeiss Classic Compact 8x20, 10x25
Topkijker voor degenen die zichzelf
Klasse in compact formaat. Nu vanaf
Hoge prestaties, licht van
Zeer compact en mooie
Met recht compact.
het beste gunnen. Vanaf 710 gram.
560 gram. Waterproof. Incl. tas.
gewicht (vanaf 495 gram) en
vormgeving. Vanaf 225 gram.
Vanaf 185 gram. Incl. tas.
voor een zeer aantrekkelijke
Waterproof. Incl. tas.
Waterproof. Incl. tas.
prijs. Waterproof. Incl. tas.
Technolyt als importeur is dé specialist op het gebied van verrekijkers en telescopen. Voor meer informatie kijk op www.technolyt.nl, of vraag onze uitgebreide verrekijker en telescopen brochure aan: Bel met 075 6474547 of mail naar
[email protected]. Technolyt sponsort vele expedities, de ultieme test voor uw toekomstig Zeiss product!
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:28 Pagina 26
25 F O T O G R A F I E
M E T
S W A R O V S K I
O P T I K 20x
I n e e n o o g we n k w i s s e l e n va n o b s e r ve re n n a a r fo to g r a fe re n :
40x
M e t d e n i e u we Digital Camera Base va n S wa rov s k i .
www.swarovskioptik.com
DCB + ATS 80 + FH 101
Ongeëvenaarde functionaliteit voor digiscoping: Eenvoudig omhoog- en omlaagklappen van de nieuwe, innovatieve DCB maakt een razendsnelle wissel tussen observatie- en fotografeerpositie mogelijk. De DCB is de ideale oplossing om fascinerende momentopnames spontaan en ongecompliceerd vast te leggen.
SWAROVSKI OPTIK Benelux • Verwelkomingsstraat 17 • B-1070 Brussel • Tel. 0800 / 022 19 63 • Fax 0800 / 022 13 93 (Nederlandse nummers) e-mail:
[email protected]
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:30 Pagina 27
VERREKIJKERS & TELESCOPEN IMAGIC BGA PC.ASF T 8x32, 7x42, 8x42, 10x42 • Waterdichte constructie met stikstof-vulling • Asferische lenselementen + prisma met fase-coating • Uitdraaibare oogschelpen en inklikkende dioptrie instelling • Volledig beeldveld, ook voor brildragers • Close focus minder dan 2 meter Prijzen vanaf €575
IMAGIC TGA WP 8x32, 7x42, 8x42, 10x42, 7x50, 10x50 • Waterdichte constructie met stikstof-vulling • Volledig meervoudig-gecoat lens systeem [op alle glas/lucht overgangen] • Uitdraaibare oogschelpen en inklikkende dioptrie instelling • Volledig beeldveld, ook voor brildragers Prijzen vanaf €245
For more information and a copy of our current Catalogue call +44 1582 726522 or visit our on-line Catalogue at www.opticron.co.uk PO Box 370, Unit 21, Titan Court, Laporte Way, Luton, Beds, LU4 8YR, UK Fax: +44 1582 723559 E-mail:
[email protected]
Kijkers vanaf € 22,50 • Zeiss en Swarovski vanaf € 348,00 Windstopper fleece • vanaf € 109,95 Blouse vanaf € 45,00 • Thermisch ondergoed • vanaf € 14,00 Broeken vanaf € 65,00 • Schoenen vanaf € 79,95 •
www.bever.nl
MM2 MIGHTY MIDGET TRAVELSCOPE • Superklein, lichtgewicht constructie. Ingeschoven slechts 18cm • Nauwkeurig optisch systeem • Breed scherpstelwiel en inschuifbare zonnekap • Speciaal 25x en 15-40x oculair • Ook geschikt voor Opticron HDF/HR oculairen • Foto-adapter voor reflex-camera optioneel 52/45 €229, MM2 25x €74, MM2 15-40x €147
CAR WINDOW MOUNT €63
UDCA €169
Deze, en andere kijkers en telescopen, kunt u bekijken bij Combi Focus Voorburg Tel: 070 386 35 19 Fax: 070 387 60 53
[email protected] Kon. Julianaplein 10 2274 JD Voorburg
Alles wat u nodig heeft als u de deur uit gaat. functionele kleding o.a. wind-,waterdicht, ademend sneldrogende kleding thermisch ondergoed
verrekijkers Bynolyt, Minolta, Swarovski en Zeiss
fototassen kampeeraccessoires wandelschoenen boeken en kaarten bergsportmateriaal en nog veel meer...
foto: Haglöfs
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
26
20.000 artikelen voor een avontuurlijke vakantie Alkmaar Kanaalkade 53 • Almere Markerkant 1303 MN • Amersfoort Kamp 53 • Amsterdam Stadhouderskade 4 • Apeldoorn Stationsstraat 134 • Arnhem Utrechtsestraat 3 • Breda Wilhelminastraat 22 • Den Haag The Globe Waldorpstraat 15 • Eindhoven Leenderweg 202 • Enschede Haaksbergerstraat 116 • Groningen St. Jansstraat 17 • Haarlem Zijlweg 63 • Hengelo Brink 120 Hilversum Havenstraat 16 • Leeuwarden Voorstreek 39 • Leiden Nieuwe Rijn 45 • Maastricht Scharnerweg 66 • Nijmegen Marikenstraat 2 • Rotterdam Adm. de Ruyterweg 33 • Steenwijk Woldmeentherand 11 • Tilburg Koningsplein 2 • Utrecht Balijelaan 10 • Antwerpen/Merksem Bredabaan 968. Vraag onze GRATIS catalogus aan op www.bever.nl
27
Districtscoördinatoren broedvogeltellingen 1. Noord-Holland-Noord P.Y. Bergkamp, Havikshorst 12 1083 TT Amsterdam (020-6423928)
[email protected] 2. Friesland Jelle Postma P. Stuyvesantweg 176 8933 GK Leeuwarden (06-48966710)
[email protected] 3. Groningen R. Jalving en M. Koopmans p/a Winschoterdiep 143, 9724 GP Groningen (050) 3136971
[email protected] 4. Drenthe B. Dijkstra, Burg. Jollesstraat 11 9401 LD Assen (0592-310214)
[email protected] 5. Twente B. H. H. Hulsebos, Houtstraat 4 7581 BH Losser (053-4353790)
[email protected] 6. Overijssel-West E. Goutbeek, Westerhof 9 7721 DH Dalfsen (0529-430065)
[email protected] 7. Flevoland Jan Dolphijn, Strogeelstraat 31 1339 EG Almere (036-8442994)
[email protected]
8. Noord-Holland-Zuid zie 1. 9. Zuid-Holland-Noord R. Terlouw, Boezemsingel 58 2831 XS Gouderak (0182-374346)
[email protected] 10. Utrecht W. Stoopendaal, J. Lievenshage 42 3437 NE Nieuwegein (030-6039479)
[email protected] 11. Veluwe We zijn op zoek naar een nieuwe DC voor de Veluwe 12. Achterhoek Jasper Gelderblom, Schoppensteastraat 8 7151 EB Eibergen (0545-471991)
[email protected] 13. Grote Rivieren H. de Boer en M. Westermann, Kleine Plantage 104 4001 RP Tiel (0344-615410)
[email protected] 14. Zeeland We zijn op zoek naar een nieuwe DC voor Zeeland 15. Brabant-West W. Poelmans, Schout Bakstraat 9 5037 MJ Tilburg (013-4688568)
[email protected]
SOVON Vogelonderzoek is op zoek naar:
16. Brabant-Oost G. van den Elzen, Dr. Schaepmanlaan 35 5463 CA Veghel (0413-340094)
[email protected] 17. Limburg-Noord H.P. Uebelgünn en R. Vernooij, p/a Dorperweiden 27 5975 BA Sevenum (077) 4673049
[email protected] 18. Limburg-Zuid J.J. Bakhuizen, Mosalunet 136C 6221 JM Maastricht (043-3257523)
[email protected] 19. Zuid-Holland-Zuid Ton Elzerman en A. den Boer, p/a Benedenryweg 325 2983 GE Ridderkerk (0180-417154)
[email protected] 20. Waddengebied L. Dijksen, Fonteinsweg 9, 1797 RK Den Hoorn (0222-312303)
[email protected]
Districtscoördinatoren voor de districten Zeeland en de Veluwe 20
20
3
2 4 1 6
7
8
5 11 10
9
12 13
19 14
15
16 17
18
Regiocoördinatoren watervogeltellingen (ZO) Zoute Delta • Alle tellingen Cor Berrevoets, RIKZ Postbus 8039, 4330 EA Middelburg 0118-672350
[email protected] (NH) Noord-Holland • Maandelijkse tellingen Romke Kleefstra (p/a SOVON) 0566-652881
[email protected] • Midwintertelling Kees Scharringa, Postbus 257, 1900 AG Castricum, 0251-362766
[email protected] (ZH) Zuid-Holland • Alle tellingen Arjan Boele (p/a SOVON) 024-6848111
[email protected] (ZL) Zeeland • Maandelijkse tellingen Jan-Willem Vergeer (p/a SOVON) 024-6848137
[email protected] • Midwintertelling Gerard van Zuijlen, Provincie Zeeland Postbus 165, 4330 AD Middelburg (FR) Friesland • Maandelijkse tellingen Sieds Boersma Lege Hearewei 42, 9051 LG Stiens 058 2572215
[email protected]
• Midwintertelling Marten Wesselius, Provincie Friesland Postbus 20120, 8900 HM Leeuwarden 058-2925166
[email protected] (GR) Groningen • Maandelijkse tellingen Kees Koffijberg (p/a SOVON) 024-6848111
[email protected] • Midwintertelling Guido Meeuwissen Rozengaard 2, 9753 BL Haren 050 5347713
[email protected] (DR) Drenthe • Maandelijkse tellingen Harold Steendam Ronkelskamp 21, 9468 EM Annen 0592-273845
[email protected] • Midwintertelling René Oosterhuis Nijenoortweg 131, 9351 HR Leek 0594-510102
[email protected] (FL) Flevoland • Maandelijkse tellingen Jan Schoppers (p/a SOVON) 024-6848111
[email protected] • Midwintertelling Rob van Swieten Reeënspoor 73, 3892 VC Zeewolde 036-5224898
[email protected]
(OV) Overijssel • Alle tellingen Gerrit Gerritsen, Provincie Overijssel Postbus 10078, 8000 GB Zwolle 038-4251753
[email protected] (GL) Gelderland • Maandelijkse tellingen Jan Schoppers (p/a SOVON) 024-6848111
[email protected] • Midwintertelling Henk Hubers, Zonegge 06-19 6903 EN Zevenaar 0316-331522
[email protected] (UT) Utrecht • Maandelijkse tellingen Arjan Boele (p/a SOVON) 024-6848111
[email protected] • Midwintertelling Wigle Braaksma Utrechtseweg 305/c2, 3731 GA De Bilt 030 2203210
[email protected] (NB) Noord-Brabant • Maandelijkse tellingen Jan Schoppers (p/a SOVON) 024-6848111
[email protected] ZO • Midwintertelling vacant (LI) Limburg • Alle tellingen Ton Cuijpers, Wilhelminalaan 26 6107 AK Stevensweert 0475-551579
[email protected]
(WG) Waddengebied Romke Kleefstra (p/a SOVON) 0566-652881
[email protected] (RG) Grote Rivieren Marc van Roomen (p/a SOVON) 024-6848143
[email protected] Voor de volgende regio’s geldt: informatie over coördinatie via SOVON, Rijksstraatweg 178 6573 DG Beek-Ubbergen. (NZ) Noordzee, (IJ) IJsselmeer, (RM) Randmeren, (BR) Beneden Rivieren Gebied.
GR
WG FR
DR NZ
IJ NH FL
OV
RM GL ZH
UT
GL RG
BR NB ZL
LI
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:30 Pagina 28
05058 SN 01/05 21-03-2005 11:20 Pagina 1
Vanaf september kwamen er berichten uit Noord-Europa dat veel Pestvogels zich in zuidelijke richting verplaatsten. In ons land werden de eerste (solitaire) vogels gezien op 1 en 10 oktober in resp. Groningen en Appingedam. Vanaf eind oktober namen de aantallen in de noordoostelijke provincies duidelijk toe, en in november verschenen in het hele land Pestvogels, met als zwaartepunt Groningen, Noord-Holland en Overijssel. In Limburg en Noord-Brabant werden tot in december nauwelijks Pestvogels gezien. Groepen van meer dan 100 werden gezien in Groningen-stad (27 november - 4 december, max. tenminste 200 en mogelijk 380), Enschede (24 november - 9 december, max. ruim 180) en Vaals/Lemiers in Zuid-Limburg (28 januari - 2 februari, max. 170). Eind februari verschenen in Zuid-Limburg vele honderden Pestvogels. Dat Pestvogels in Zuid-Limburg relatief laat verschijnen, is vrij normaal en wordt (mede) veroorzaakt doordat Pestvogels zich hier groepsgewijs op bessen van maretakken kunnen storten nadat (elders) andere soorten bessen (cotoneaster, lijsterbes, meidoorn, Gelderse roos) schaars geworden zijn (J. van der Coelen). Tot 1 december werd de invasie nauwgezet gevolgd door Johan Stuut die hiervoor o.a. een groot aantal websites heeft geraadpleegd. Hij schatte het totaal op dat moment op 4300 Pestvogels excl. evidente dubbeltellingen. Hoewel de invasie toen waarschijnlijk nog niet op zijn hoogtepunt was, bestaat de indruk dat de invasie achterblijft bij die van 1995/96 toen er naar schatting 8000-10.000 vogels bij betrokken waren. De grootste invasie uit de vorige eeuw vond plaats in 1965/66
(11.000 vogels geregistreerd, geen schatting bekend). De invasie in ons land staat natuurlijk niet op zichzelf. In Noord-Scandinavië werden de grootste aantallen, vele tienduizenden, eind september gezien. Rond Stockholm was dat het geval in de tweede week van oktober en in Falsterbo, het uiterste zuidpuntje van Zweden, in de laatste week van oktober. Op deze bekende trektelpost werden op 19 oktober de eerste 380 passanten gezien, waarna er tot de laatste teldag op 20 november 22.850 langskwamen, een absoluut record. Op de twee topdagen, 25 oktober en 9 november, passeerden steeds zo’n 3000 Pestvogels. Ter vergelijking, in 1973-2003 werden in totaal 17.000 Pestvogels geteld (551/jaar). Hierbij is wel de timing van een invasie belangrijk omdat er na 20 november niet meer geteld wordt. De vroege invasie van 2004 viel keurig binnen de telperiode. In de loop van de winter zakten de Pestvogels steeds verder af. In de eerste helft van november waren ze al talrijk in Denemarken (minimaal 1700 op 5 november) en op 24 november werden in Niedersachsen drie grote groepen gezien van in totaal 1800 vogels. Op 14 december werden de eerste 21 vogels in Zwitserland gezien, eind december zaten er ruim 1000 en in januari minimaal 2000 waarvan 1100 op de 28e in Genève. Eind december bereikte de golf Noord-Italië en in de eerst helft van januari waren bij Bolzano minimaal 500 Pestvogels aanwezig. In Spanje werden alleen in november enkele (zeer snelle) vogels gezien, in Tsjechië begin februari ettelijke tienduizenden en in Georgië enkele honderden. Ook in Groot-
Brittannië regende het Pestvogels met o.a. een groep van 1500 in Oost-Schotland eind oktober, de grootste groep ooit voor GrootBrittannië. Een erg leuke ringmelding is die van een jonge vogel die op 30 oktober werd geringd nabij Aberdeen, Schotland en zich 10 dagen later door Arie Ouwerkerk liet fotograferen op Terschelling (zie bijgaande foto). Om de invasie in Nederland goed in beeld te brengen hebben we zoveel mogelijk waarnemingen nodig en daar hebben we natuurlijk het Bijzondere Soorten Project nietbroedvogels (BSP) voor. Dus: stuur in die BSP-formulieren of geef ze door op www.sovon.nl!
Arjan Boele
Pestvogels in boom in Enschede. Foto: Tim de Boer
Pestvogelinvasie 2004/05 in Nederland en Europa
Pestvogel met kleurringen. Foto: Arie Ouwerkerk
Sovon-Nieuws jaargang 18 (2005) nr 1
28