Solied en doordacht Een onderzoek naar het oeuvre van P.J. van Genk
J.J.H. Frijters Studentnummer 6337279 Master Kunstgeschiedenis Specialisatie Architectuurgeschiedenis Eerste lezer: Prof. Dr. Lex Bosman Tweede lezer: Dr. Petra Brouwer Universiteit van Amsterdam 21 Juli 2011
Inhoud Voorwoord
p. i
Inleiding
p. 01
1. Historische context
p. 05
1.1 Inleiding
p.05
1.2 Opleving van het katholicisme
p. 06
1.3 De bouwpraktijk
p.08
1.4 Gebruik van de geschiedenis
p.11
1.5 Belangrijke ‘katholieke’ architecten
p.13
2. Opdrachten, opdrachtgevers en werkwijze
p.18
2.1 Inleiding
p.18
2.2 De opdrachten
p.18
2.3 De opdrachtgevers
p.22
2.4 De werkwijze
p.25
3. De godshuizen
p.30
3.1 Inleiding
p.30
3.2 De kerken
p.30
3.3 De kapellen
p.44
4. Overige gebouwen
p.48
4.1 Inleiding
p.48
4.2 Kloosters
p. 48
4.3 Pastorieën
p.50
4.4 Herenhuizen
p.52
5. P.J.H. Cuypers vs. P.J. van Genk
p.55
5.1 Inleiding
p.55
5.2 De theoretische basis
p.55
5.3 De praktische benadering van opdrachten
p.60
5.4 P.J. van Genk in de Nederlandse context
p.65
Conclusie
p.67
Bijlage 1: Oeuvrelijst P.J. van Genk
p.71
Bijlage 2: Samenvatting
p.75
Bijlage 3: Summary
p.76
Literatuurlijst
p.77
Illustratieverantwoording
p.79
Voorwoord
Tijdens het onderzoek naar klooster ´t Withof in Etten-Leur voor de master Erfgoed van Stad en Land aan de VU kwam ik voor het eerst in aanraking met de architect P.J. van Genk. Hij was verantwoordelijk voor het ontwerp van de grote kapel bij dit klooster. Daar ik meer over de architect wilde weten, zodat ik deze kapel in de context van zijn oeuvre zou kunnen plaatsen, ben ik opzoek gegaan naar meer informatie over deze architect. Al snel bleek dat het wel bekend was dat Van Genk vele kerken in West-Brabant heeft ontworpen, waaronder de kerken in Klundert waar ik ben opgegroeid en Wagenberg waar ik op weg naar de middelbare school dagelijks langs kwam, maar dat er geen onderzoek naar zijn architectuur was uitgevoerd. Omdat een aantal van de kerken van Van Genk op een bepaalde manier onderdeel van mijn leefomgeving waren, zonder dat ik me daar ooit bewust van was geweest, zag ik dit als een kans om me door middel van een scriptieonderzoek voor de master Architectuurgeschiedenis aan de UVA in deze architect en zijn werken te gaan verdiepen. Toen ik aan dit onderzoek begon was ik me ervan bewust dat het een pittige klus zou worden. Om in een periode van nog geen half jaar, waarin ik niet fulltime aan het onderzoek zou kunnen werken, de carrière van een nog niet onderzochte al jaren overleden architect te onderzoeken was vrij ambitieus. Voornamelijk omdat het archief van P.J. van Genk niet bewaard is gebleven. Bij de eerste stap in mijn onderzoek, het samenstellen van een oeuvrelijst, werd ik al met mijn neus op de feiten gedrukt. Hoewel er door een aantal mensen al eens een poging was gedaan een oeuvrelijst samen te stellen, verschilden deze oeuvrelijsten en waren zij geen van allen compleet. Het werd zaak om de bronnen te vergelijken, te verifiëren, aan te vullen en te erkennen dat het op dit moment voor mijn onderzoek niet mogelijk was alle door Van Genk ontworpen gebouwen te vinden. Helaas moet ik toegeven dat dit laatste gegeven kenmerkend is geworden voor mijn onderzoek. Met deze scriptie heb ik zoveel mogelijk informatie over P.J. van Genk gebruikt om tot een zo compleet mogelijk beeld over deze architect en zijn werken te komen, maar uitgebreider onderzoek is noodzakelijk. Mijn scriptie vormt een basis met uitgangspunten voor verder onderzoek. Met dit voorwoord wil ik de kans aangrijpen mijn scriptiebegeleider Lex Bosman te bedanken. Vanaf het eerste gesprek was hij enthousiast over mijn onderwerp en heeft hij mij op de momenten dat ik dacht dat het een onmogelijke klus was gerust gesteld en me geïnspireerd om door te zetten. Ook wil ik de medewerkers van de gemeente Breda bedanken. Dankzij hen was het voor mij mogelijk een aantal door Van Genk ontworpen gebouwen, die normaal voor het publiek gesloten zijn, te bezichtigen. En met name Diewert Berben omdat hij me tijdens mijn stage veel heeft geleerd wat bruikbaar bleek bij het schrijven van dit verhaal en hij mijn scriptie
i
wilde lezen en van feedback heeft voorzien. Daarnaast ben ik veel dank verschuldigd aan mijn ouders die het voor mij mogelijk maakten een tweede master te volgen en me altijd hebben gestimuleerd te doen wat ik leuk vind.
ii
Inleiding
Lange tijd werd de architectuur uit de negentiende eeuw als oninteressant gezien, omdat in deze eeuw veel werd teruggegrepen op de vormentaal uit de eerdere eeuwen in plaats van de architectuur naar een hoger niveau te tillen. De negentiende eeuw werd bestempeld als een eeuw van verval en ongetalenteerde architecten. Uitzonderingen op de regel waren P.J.H. Cuypers en H.P. Berlage, die door het rationalisme in hun architectuur als grondleggers van het modernisme werden beschouwd. Door deze negatieve invalshoek en focus op slechts twee van de honderden Nederlandse architecten, kon in de twintigste eeuw een vertekend beeld van de negentiende-eeuwse Nederlandse architectuurgeschiedenis ontstaan. Met de kritiek die eind twintigste eeuw op het modernistische denken en het denken in stijlbegrippen ontstond, veranderde ook de kijk op de negentiende eeuw. Immers, Nederland staat vol met negentiende-eeuwse gebouwen van minder bekende architecten. Deze architecten hebben met hun werken de leefomgeving van vele Nederlanders vormgegeven. Het MIP project, dat in de jaren ´90 van de vorige eeuw werd uitgevoerd door de Rijksdienst Monumentenzorg, was hier het bewijs van. Ook de opnieuw uitgegeven architectuurtraktaten uit de negentiende eeuw die laten zien dat waarheid en karakter in de architectuur, de principes die als beginselen van de moderne architectuur werden gezien, al in de negentiende eeuw ideologische strijdkreten waren, veranderden het beeld op de lang miskende periode in de architectuurgeschiedenis. Langzaamaan verlegden architectuurhistorici dan ook hun focus naar deze tot op dit moment niet gewaardeerde architectuur. 1 Een goed voorbeeld van een tot nu toe niet bestudeerde architect is P.J. van Genk (18441919). Hij heeft ten tijde van de bloeiperiode van de Katholieke Kerk in het bisdom Breda circa veertig religieuze opdrachten vervuld. Zijn werk is kenmerkend voor het aanzien van de regio Zuidwest Nederland. Voor mij de aanleiding om een onderzoek naar zijn oeuvre uit te voeren. Op 23 maart 1844 werd Petrus Johannus van Genk, ookwel Piet genoemd, als vierde zoon van Cornelis Adrianus van Genk en Adriana Hopmans in Bergen op Zoom (Noord-Brabant) geboren. (afb.1) Hij groeide op in een artistieke omgeving en net als zijn vader en broers koos hij voor een creatief beroep. Nadat Piet de opleiding voor architect aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen had afgerond, vestigde hij zich in 1872 in Bergen op Zoom en werkte hij onder andere samen met zijn broer en collega-architect Cornelis (C.P.) van Genk. Echter, hij verhuisde na twee jaar naar Leur (Noord-Brabant) om daar als zelfstandig architect verder te gaan. De jaren daarna kreeg hij een groot aantal opdrachten voor religieuze gebouwen.
1
Van der Woud 2008, p. 44-51.
1
Hij ontwierp en restaureerde niet alleen kerken, maar ook diverse kapellen, pastorieën, katholieke scholen en kloosters. Waar het budget het toeliet, schakelde hij zijn broers Gerard, Jozef en Willem of zwager Frans van Beers in voor het vervaardigen van schilderingen, beeldhouwwerk en meubilair. Bijvoorbeeld bij één van zijn eerste opdrachten, de Lambertuskerk in Etten, waar zijn broer Jozef het hoogaltaar en de communiebanken vervaardigde en zijn zwager Frans van Beers de gebrandschilderde ramen ontwierp. 2
Afbeelding 1: Geboorteakte Petrus Johannes van Genk
In de zeldzame publicaties waarin Van Genk wordt genoemd, wordt hij omschreven als huisarchitect van het bisdom Breda. Hij wordt gezien als een architect die buiten het bisdom nagenoeg geen werk vond en die waarschijnlijk beïnvloed werd door P.J.H. Cuypers. Toch is er nog geen onderzoek naar zijn gehele oeuvre uitgevoerd. Het doel van mijn onderzoek is dan ook om meer inzicht te verkrijgen in en meer kennis te vergaren over deze Noord-Brabantse architect en tot gefundeerde aannames te komen. Daarom stel ik in deze scriptie de onderzoeksvragen: Hoe ontwikkelde het oeuvre van P.J. van Genk zich? En wat zijn de kenmerken van zijn architectuur? Zoals eerder gezegd is er nauwelijks onderzoek naar de architect P.J. van Genk en zijn oeuvre uitgevoerd. Een reden hiervoor is wellicht dat het archief van Van Genk niet te vinden is in 2
Blok & Weys 1977, p.14-18.
2
de archieven van onder andere het NAI of het Katholiek Documentatie Centrum van de Radboud Universiteit Nijmegen. Desalniettemin maakt dit het onderzoek niet onmogelijk. De catalogus Van Genk. Een kunstclan uit de 2e helft van de 19e eeuw met zijn biografische gegevens over P.J. van Genk en zijn familie is het belangrijkste beginpunt voor mijn onderzoek. Daarnaast geeft de publicatie De 19e eeuwse kerkelijke bouwkunst in Nederland van Rosenberg een ietwat gedateerd, maar overzichtelijk beeld van de context van de negentiende-eeuwse katholieke architectuur. Een beeld dat cruciaal is om Van Genk en zijn werkomstandigheden te kunnen begrijpen, waardoor het mogelijk wordt om hypotheses op hun waarschijnlijkheid te toetsen. Ook de catalogus Naar Gothieken Kunstzin: kerkelijke kunst en cultuur in Noord Brabant in de negentiende eeuw van Jan van Laarhoven schetst een beeld van de historische situatie waarin Van Genk verkeerde. Omdat deze catalogus zich richt op de provincie Noord-Brabant, brengt dit onderzoek ten opzichte van de publicatie van Rosenberg op enige punten verdieping. Hoewel de publicatie Gaandeweg aaneengesmeed. Geschiedenis van het bisdom Breda slechts zeer oppervlakkig over de religieuze architectuur van de negentiende eeuw gaat, is deze uitgave zeer geschikt om inzicht te krijgen in de hiërarchie en werkwijze van de Katholieke Kerk. Elementen waar Van Genk bij de uitvoering van zijn religieuze opdrachten ongetwijfeld mee te maken zal hebben gehad. Daarnaast hebben veel van de gebouwen van Van Genk de afgelopen jaren een monumentenstatus gekregen en zijn daardoor afzonderlijk onderzocht en beschreven. Deze beschrijvingen heb ik gebruikt om in combinatie met eigen inzichten tot conclusies over de werkwijze, vormentaal, opdrachtgevers etc. te komen. Hiervoor maak ik gebruik van het Regionaal Archief West-Brabant, het Regionaal Archief Tilburg, het archief van het Markiezenhof in Bergen op Zoom, het archief van het bisdom Breda, het stadsarchief van Breda en de documentatie van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed.3 De publicaties P.J.H. Cuypers en het gotisch rationalisme van Aart Oxenaar, Pierre Cuypers, architect 1827-1921 van Van Leeuwen en P.J.H. Cuypers (1827-1921) Het complete werk van Hetty Berens zijn de meest recent uitgegeven publicaties over de veel gevierde negentiende-eeuwse architect P.J.H. Cuypers. Deze uitgaven schetsen een beeld van de theorieën, methoden en technieken van deze architect, waardoor het mogelijk is de rol van P.J. van Genk ten opzichte van Pierre Cuypers in de negentiende-eeuwse (kerkelijke) bouwkunst te bepalen. De gevonden informatie en resultaten heb ik in een aantal hoofdstukken opgedeeld. Ten eerste begin ik met een schets van de negentiende-eeuwse context. In dit hoofdstuk geef ik een beschrijving van de opleving van het katholieke geloof, de vorming van het bisdom Breda en de 3
Het beperkt aanwezige materiaal heeft tot gevolg dat er een aantal passages in dit onderzoek zijn zonder noten. In dit geval zijn alle opmerkingen en bevindingen eigen inzichten. Dit is voornamelijk het geval in paragraaf 2.3 De opdrachtgevers en de hoofdstukken 3 en 4.
3
gevolgen voor de religieuze architectuur, de ontwikkeling van het beroep architect, de gebruikte vormentaal eind negentiende eeuw en de belangrijkste ´katholieke´ architecten uit deze periode. Kortom een inleiding in de negentiende-eeuwse situatie die de keuzes, gebruiken en levensloop van Van Genk in de volgende hoofdstukken helpen verklaren. In de daaropvolgende hoofdstukken ga ik dieper in op de architect P.J. van Genk en zijn werken. Allereerst heb ik geprobeerd een zo volledig mogelijke oeuvrelijst samen te stellen om vanuit deze lijst tot conclusies te komen over het soort opdrachten dat Van Genk vervulde, wie de opdrachtgevers waren, een idee te vormen over waarom hij deze opdrachten kreeg en voor zover de bronnen dat toestaan inzichten te krijgen in de werkwijze van deze architect. In de volgende twee hoofdstukken bekijk ik per gebouwtype de gekozen plattegrondvormen, het materiaalgebruik en decoratiemotieven om tot een beeld te komen van de architectuur ontworpen door Van Genk. In het laatste hoofdstuk probeer ik houdbare hypotheses en richtingen voor volgend onderzoek aan te dragen over de plaats van Van Genk in de Nederlandse architectuurgeschiedenis en dan met name of, en zo ja op welke vlakken hij te vergelijken is met P.J.H. Cuypers. Ten slotte zijn in de conclusie alle bevindingen samengevoegd en is een antwoord geformuleerd op mijn onderzoeksvragen over de ontwikkeling van het oeuvre en de kenmerken van de architectuur van P.J. van Genk.
4
1.Historische context
1.1 Inleiding In 1946 publiceerde Erwin Panofsky een boek over abt Suger en de architectuur van de Saint Denis.4 Deze publicatie begon met een inleiding over het leven van abt Suger en de kern bestond uit de door Suger geschreven teksten de Administratione, de Consecratione en Ordinatio in het originele middeleeuws Latijn en een vertaling van deze teksten door Panofsky. De uitgave eindigde met opmerkingen van Panofsky over de teksten van Suger. Vanwege de suggestieve manier van schrijven werd abt Suger de decennia na deze publicatie als uitvinder van de gotische architectuur gezien.5 Het bleek lastig te zijn dit mythische beeld van deze abt te laten varen en vanuit nieuwe invalshoeken naar de architectuur van de Saint Denis te kijken. Vijftig jaar na verschijnen van de publicatie van Panofsky ontstond, naar mijn mening, met de publicatie van Lindy Grant pas een echt keerpunt in de beeldvorming rond abt Suger en zijn verbouwingen aan de Saint Denis.6 Dit lukte Grant door abt Suger in de twaalfde eeuwse context te plaatsen. Door het betrekken van de politieke, sociale, religieuze en economische situatie van de periode uit de geschiedenis waar abt Suger en de Saint Denis toe behoren, maakte zij deze veel besproken abt weer menselijk. De historische context maakte duidelijk dat sommige heersende hypotheses zeer onwaarschijnlijk waren en door haar aanpak werd het beeld rondom deze man completer en de persoon makkelijker te begrijpen. Haar publicatie bewees dat het tijdvlak waarin de onderzochte persoon leefde en de daarbij behorende mogelijkheden, gebruiken en normen, hypotheses waarschijnlijker of juist minder waarschijnlijk maakt. Een methode waardoor je minder geneigd bent je eigen wensen wat betreft de uitkomsten van een onderzoek of de hedendaagse omstandigheden op de onderzochte persoon te projecteren. Aangezien er van P.J. van Genk slechts een aantal gebouwen en zeer weinig documentatie overgeleverd is, is het schetsen van de negentiende-eeuwse context naast het tastbare onderzoeksmateriaal een belangrijk (hulp)middel om te begrijpen wat een architect op dat moment was, welke omstandigheden het mogelijk maakten dat Van Genk zovele religieuze opdrachten kreeg, uit welke inspiratiebronnen hij kon putten en waarom hij zijn gebouwen juist 4
Panofsky 1979, p. 1-290. Vanaf de negentiende eeuw werd er binnen de architectuurgeschiedenis gedacht in stijlen. De architectuur van de middeleeuwen met (onder andere) spitsbogen, kruisribgewelven en grote glas-in-lood ramen kreeg de stempel gotisch. In 1946 werd de publicatie van Erwin Panofsky met open armen ontvangen, omdat hij de initiator van de gotiek wist te benoemen. De laatste decennia van de twintigste eeuw is er echter steeds meer kritiek ontstaan op het gebruik van de stijlbegrippen. Het gebruik van deze begrippen zorgt voor moeilijkheden in bijvoorbeeld de chronologie en voor een beperkt blikveld. Daarom wordt tegenwoordig door architectuurhistorici de voorkeur gegeven om stijlbegrippen in het architectuurhistorisch onderzoek te vermijden. 6 Grant 1998, p. 1-338. 5
5
op die manier vorm heeft gegeven. Het schetsen van de context zal het bovendien minder vanzelfsprekend maken om onze eigen tijd en omstandigheden op de werken van Van Genk te projecteren, waardoor een meer wetenschappelijk verantwoord beeld van de architect kan worden gevormd.
1.2 Opleving van het katholicisme Met de reformatie in de zestiende eeuw ontstond een tweestrijd tussen degene die het katholieke geloof wilden hervormen en de paus en zijn adviseurs die alles bij het oude wilden laten. De aanhang van de hervormers groeide en in 1573 werd in Holland en niet lang daarna ook in de andere provincies van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden de katholieke godsdienst verboden. Dit verbod bleef tot stand tot de komst van de Fransen en de erkenning van de Bataafse Republiek eind achttiende eeuw. Op 18 augustus 1796 werd de scheiding tussen kerk en staat geproclameerd. Hiermee werden alle godsdiensten gelijkgesteld. Alleen het dragen van ambtskleding en het houden van godsdienstoefeningen buiten gebouwen bleef verboden. Deze vrijheden golden ook voor de twee noordelijke dekenaten van het bisdom Antwerpen, Bergen op Zoom en Breda.7 Het concordaat dat in 1801 tussen Napoleon en het bestuursorgaan van de Roomskatholieke Kerk werd gesloten, voerde een nieuwe bisdomindeling in. Het bisdom Antwerpen werd bij het bisdom Mechelen gevoegd. Omdat de dekenaten Bergen op Zoom en Breda niet binnen het Franse Keizerrijk vielen, kwamen zij los te staan van een kerkelijke bestuursstructuur. Beide dekenaten werden daarom vanaf dat moment bestuurd door een vicaris-generaal.8 Deze twee vicaris-generaals, Ignatius van Gils en Adrianus Oomen, dienden vervolgens een verzoekschrift voor kerkelijke zelfstandigheid bij de paus in, waarna de dekenaten in 1803 onder het apostolisch vicariaat Breda kwamen te staan.9 Het territorium van dit zelfstandige vicariaat werd in het westen bepaald door de grenzen van het vroegere hertogdom Brabant, in het oosten door de grenzen van het apostolisch vicariaat van s´-Hertogenbosch en in het zuiden door de grens van de Bataafse Republiek met het grondgebied van het Franse Keizerrijk. In 1839 werd het vicariaat uitgebreid met het Zeeuwse gedeelte van het bisdom Gent. 10 Met het vertrek van de Fransen en het in 1813 aan de macht komen van Koning Willem I bleef de vrijheid van godsdienst in zekere mate bestaan. Een liberale houding ten opzichte van de 7
Jacobs 2003, p. 30. Een vicaris-generaal is een geestelijke die de residerende bisschop bijstaat in de uitvoering van het ambt in zijn bisdom. 9 Een apostolisch-vicariaat is een bisdom in wording dat geleid wordt door een apostolisch-vicaris. Deze apostolisch-vicaris kan een priester zijn of een bisschop. In tegenstelling tot een bisschop van een bisdom handelt de apostolisch-vicaris niet zelfstandig maar op gezag van de paus. 10 Jacobs 2003, p. 31-36. 8
6
katholieken zou immers een goede indruk maken in België, zodat misschien ooit het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden hersteld zou kunnen worden.11 Tevens wilde de koning voorkomen dat de katholieken zich aan zouden sluiten bij de liberale oppositie.12 Bovendien was het instituut van het katholieke geloof door de vrijheden die zij de eerdere jaren had verworven tot een relatief sterke katholieke identiteit in het Koninkrijk uitgegroeid. Om toch enige grip op de katholieken te houden bepaalde Koning Willem I in 1824 met een Koninklijk Besluit, dat noch nieuwe kerken gebouwd noch bestaande herbouwd of gewijzigd mochten worden zonder dat voorafgaand Koninklijke goedkeuring werd verkregen. Dit besluit zorgde ervoor dat de ingenieurs van Waterstaat de ontwerpen maakten of het toezicht hadden op de ontwerpen van anderen. Ondanks dat met de Grondwetswijziging van 1848 in het Koninkrijk der Nederlanden de scheiding van Kerk en Staat na 35 jaar weer hersteld werd, bleef de kerkbouw tot 1868 officieel onder toezicht van het Rijk staan. 13
Afbeelding 2: Grondgebied bisdom Breda
Nadat de katholieken met de Grondwetswijziging van 1848 meer vrijheid verwierven, gingen zij zich meer profileren.14 Toen in 1853 de bisschoppelijke hiërarchie was hersteld en de verschillende bisdommen in Nederland werden gevormd, ontstond een opleving aan het openlijk belijden van het katholieke geloof die een bloei aan religieuze bouwactiviteit veroorzaakte. In de laatste helft van de negentiende eeuw werden maar liefst vijfhonderd katholieke kerken in
11
Met de komst van de Fransen in 1795 werd het grondgebied van België ingelijfd bij het Franse Keizerrijk. Nadat Napoleon in 1815 bij Waterloo werd verslagen, werd het grondgebied toegevoegd aan het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Echter, met de Belgische Revolutie in 1830 scheidde België zich af en ging zij verder als zelfstandige constitutionele monarchie. 12 Van Laarhoven 1979, p. 17. 13 Rosenberg, 1972, p. 17; Krabbe 2007, p. 514. 14 De Keyser 1997, p. 64.
7
Nederland gebouwd.15 Hiervan stonden er veertig in het tot bisdom verheven apostolisch vicariaat Breda. (afb. 2) Bovendien werden in de tweede helft van de negentiende eeuw in opdracht van de Kerk voor de talrijke congregaties vele kloosters met gasthuizen, gestichten en opleidingscentra gebouwd. Het nieuwe bisdom Breda bestond uit vier dekenaten, Breda, Bergen op Zoom, Aardenburg en Hulst en telde bij oprichting in totaal 78 parochies. Een tweede reden voor de enorme bouwactiviteit van katholieke gebouwen in de tweede helft van de negentiende eeuw was dat het bisdom door groei van het aantal parochieleden continue heringedeeld werd. Een jaar na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie werden al twee nieuwe dekenaten, Ginneken en Etten, toegevoegd en in 1870 kwamen daar nogmaals de dekenaten Oosterhout en Steenbergen bij. Bovendien groeide het aantal parochies van 78 in 1853 tot 96 in 1912. Naast de groeiende mogelijkheden van het steeds meer openlijk kunnen belijden van het katholieke geloof en de toename van parochies, werd er veel gebouwd omdat veel kerken in een dergelijk slechte staat verkeerden dat zij aan vervanging toe waren.16 Vanaf het midden van de negentiende eeuw was het aanvankelijk architect P. Soffers die inspeelde op deze bron van werkgelegenheid. Hij bouwde tussen 1849 en 1887 minimaal 25 kerken, kloosters en kapellen. Maar P.J. van Genk realiseerde zich na zijn afstuderen in 1872 ook dat dit een zeer lucratieve inkomstenbron was. Geleidelijk slaagde hij er in de positie van P. Soffers als veel gevraagde architect van kerkgebouwen in het bisdom Breda over te nemen. Doordat de Katholieke Kerk vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw een bloeiperiode doormaakte, was het voor Van Genk mogelijk om een groot deel van zijn loopbaan aan religieuze opdrachten te wijden.17
1.3 De bouwpraktijk Ondanks dat er al sinds mensenheugenis wordt gebouwd, ontwikkelde het beroep architect zoals wij het tegenwoordig kennen zich pas vanaf ongeveer 1840. Vanaf dat moment werd een architect een gespecialiseerde ontwerper die niet in één van de bouwambachten werkzaam was.18 Daarnaast ontstonden in de negentiende eeuw nieuwe gebouwtypen zoals gevangenissen, warenhuizen, stationsgebouwen en musea, die nieuwe studie en bouwtechnische kennis en vaardigheden vereisten.19 Voor de architect, die over het algemeen vooral esthetisch 15
Krabbe 2007, p.514; Jacobs 2003, p. 47. Jacobs 2003, p. 75. 17 Blok & Weys 1977, p. 15. 18 Krabbe 2007, p. 460. 19 Krabbe 2007, p. 461. 16
8
was geschoold, waren dit lastige bouwopgaven. De technisch opgeleide ingenieur wist door zijn functionalistische benadering vaker tegemoet te komen aan de utilitaire doeleinden van de industriëlen. Door dit verschil in benadering en de door de industrialisatie nieuw ontstane vraag, kon het beroep van ingenieur naast dat van architect tot volle bloei komen. Echter, hoewel de ingenieur door zijn opleiding in staat was nieuwe technieken en aangepaste concepten te ontwikkelen, werden deze al snel door de architecten als voorbeelden genomen en behield de ingenieur niet het alleenrecht op de nieuwe materialen en technieken.20 Bovendien werd vanaf de jaren 1870 commercie zeer belangrijk in het bouwbedrijf. Creativiteit en technische kennis waren niet meer genoeg voor een architect of ingenieur. Een zakelijke instelling en organisatietalent werden belangrijker voor succes. Daarnaast waren netwerken en publiciteit onmisbaar geworden voor een succesvolle carrière. Fabrieken maakten gebruik van deze commercialisering door het uitgeven van catalogi met kant-en-klare ornamenten. Een uitkomst voor goedkoop werkende architecten, ambachtsbazen en aannemers.21 Ook in de provincie Noord-Brabant kwamen architecten als makers van tekeningen en bestek die de uitvoering aan anderen overlaten na het midden van de negentiende eeuw veel voor. Vanaf dat moment zijn de namen van bijna alle architecten van kerken in de provincie bekend. Opvallend is dat de meeste van hen niet opgeleid zijn aan de Academies, maar het vak leerden bij reeds bestaande architectenbureaus. Met name het bureau van Cuypers in Roermond bracht veel in Brabant werkende architecten voort. 22 Echter, P.J. van Genk behoort niet tot deze groep. Zoals eerder gezegd had hij zijn architectonische kennis aan de Academie van Antwerpen opgedaan. Omdat kerkbesturen en geestelijken niet beschikten over de juiste kennis om de capaciteiten van de architecten te beoordelen, werd de keuze voor een architect vaak gebaseerd op de schoonheid en functionaliteit van hun reeds uitgevoerde werken. Daarnaast waren familiebanden met de geestelijkheid een belangrijke manier om aan werk te komen.23 Zoals uit het volgende hoofdstuk zal blijken, waren familieleden van Van Genk voor hem ook regelmatig een doorslaggevende factor bij het binnenhalen van opdrachten. Binnen de Katholieke Kerk in Nederland was een belangrijke rol voor de bisschoppen weggelegd. Zij hielden onder andere nauwgezet toezicht op de financiën van de parochies. Pastoors dienden alle uitgaven aan de bisschop te verantwoorden, wat ervoor zorgde dat de
20
De Keyser 1997, p. 14-17. Krabbe 2007, p. 466-467. 22 Van Laarhoven, 1979, p. 42-44. 23 Van Laarhoven, 1979, p. 42-44. 21
9
bisschoppen invloed hadden of, en zo ja hoe de parochiekerk gebouwd werd.24 Er ontstond daardoor regelmatig een spanning tussen de door de parochie gewenste mate van representativiteit en de financiële mogelijkheden die door de bisschop getoetst werden. Type, grootte, keuze van materiaal en architect stonden in direct verband met de hoeveelheid beschikbaar geld. Ook het bouwen naar beroemde voorbeelden en de aanwezigheid van een samenhangend iconografisch programma verhoogden in de ogen van de bouwpastoors de ‘kwaliteit’ van het gebouw.25 (Afb. 3) Daarnaast kwam het voor dat een parochie te groot werd. In die gevallen was het de bisschop die het initiatief nam een parochie te splitsen. Hij benoemde dan een bouwpastoor om met een vast budget een geschikt kerkgebouw voor de nieuwe parochie te realiseren.26 Kortom, als architect van vele religieuze gebouwen was contact met de bisschop voor P.J. van Genk onvermijdelijk. In het volgende hoofdstuk zal duidelijk worden dat de inspraak van de bisschop Van Genk regelmatig noodzaakte zijn ontwerpen te versoberen.
Afbeelding 3: Basiliek van de Heiligen Agatha en Barbara vanaf 1865 gebouwd naar ontwerp van P.J.H. Cuypers en Van Swaaij in Oudenbosch (Noord-Brabant). Deze basiliek is geïnspireerd op de Sint Pieter en de Sint Jan van Lateranen in Rome. (Foto ongedateerd)
24
Van Engen en Robijn, 2008, p. 31. Van Laarhoven 1979, p. 40. 26 Van Laarhoven 1979, p. 22. 25
10
1.4 Gebruik van de geschiedenis In de negentiende eeuw werd de architectuurgeschiedenis een inspiratiebron voor de vormgeving van de eigentijdse gebouwen. In de tweede helft van de negentiende eeuw verschenen talrijke architectuurhistorische publicaties, die een onuitputtelijke bron inspirerende ideeën vormden. Om uit deze voorbeelden een beredeneerde keuze te maken werd gekeken naar het karakter dat het gebouw moest hebben. ´Met karakter werd de indruk aangeduid die een gebouw op de beschouwer maakte, een indruk die in overeenstemming moest zijn met de functie en maatschappelijke betekenis van het gebouw´.27 Er werd geloofd dat door de juiste keuze van vorm en decoratie dit gewenste karakter bereikt werd. De vormgeving moest verwijzen naar de functie van het gebouw. Het was een uitdrukking van de inhoud. Deze opvatting vond zijn oorsprong in de Vitruviaanse traditie. Volgens Vitruvius waren decor en distributio, ´die de gepaste vorm van een gebouw in relatie tot zijn functie omschrijven´, onmisbare onderdelen van schoonheid. 28 Lastig in dit proces was echter dat er geen vaste regels en criteria bestonden, maar dat het subjectief was. Daarnaast was karakter niet alleen afhankelijk van het gebouwtype maar ook van de locatie. Vanaf de achttiende eeuw werd gedacht dat de vormgeving van een gebouw naast de functie het karakter van het volk, het klimaat en de geografische omstandigheden moest verbeelden. 29 Bij het ontwerpen van een gebouw moest de architect rekening houden met het karakter. Daarnaast was waarheid een begrip dat volgens de negentiende-eeuwse architectuurtheorie niet mocht ontbreken. Hiermee werd bedoeld dat de constructie en detaillering elkaar niet tegen mochten spreken. Een zuil mocht bijvoorbeeld alleen toegepast worden als hij ook echt een dragende functie had. Maar ook speelden de wensen en mogelijkheden van de opdrachtgever een rol. De opdrachtgever betaalde immers het gebouw.30
Afbeelding 4: St. Dionysius van H. Essens, Tilburg. (Foto 2009)
Afbeelding 5: Evangelisch Lutherse Kerk van A. van Veggel, Den Bosch. (Foto 2010)
27
Krabbe 2007, p. 462. Van der Woud 1997, p.13-16. 29 Krabbe 2007, p.463; Van der Woud 1997, p. 18. 30 Krabbe 2007, p.463; Van der Woud 1997, p. 18. 28
11
In de negentiende eeuw was men van mening dat waarheid en karakter vanwege hun dienstbaarheid verbonden waren met de godsdienst. Daarom zochten religieuzen naar een praktische toepassing van dit idee.31 Dit resulteerde er in dat tot omstreeks 1850 zowel katholieke als protestantse kerken met een interpretatie van de laatmiddeleeuwse vormentaal werden vormgegeven.32 Voorbeelden zijn de rooms-katholieke St. Dionysius kerk aan de Goirkestraat in Tilburg van H. Essens, maar ook de lutherse kerk in Den Bosch en de hervormde kerk in Helmond van A. van Veggel.33 (afb.4 en 5) Vanaf het midden van de negentiende eeuw werd de laatmiddeleeuwse vormentaal echter de exclusieve stijl van de rooms-katholieke kerken. De Katholieke Kerk maakte deze keuze niet alleen uit esthetische overwegingen, maar ook om doelbewust aan de bloeiperiode van de religieuze kunst te refereren. 34 Alberdingk-Thijm had in Nederland een rol in de vorming van deze opvatting. Hij idealiseerde de kunst en het leven in de middeleeuwen. ‘Het protestantisme luidde, aldus Thijm, de tijd van verval in’.35 Ook in België, Noord-Frankrijk, Engeland en Duitsland was de idealisering van de middeleeuwen, die in religieuze gebouwen tot uitdrukking kwam door het gebruik van middeleeuwse vormentaal, een proces dat door de katholieke kerkleiding werd gestimuleerd. Zo raakten spitsbogen, grote glasin-loodramen en kruisribgewelven verweven met het karakter van katholieke gebouwen en werd deze vormgeving vanwege de katholieke associatie door andere geloven vermeden.36 Deze ontwikkeling verklaart waarom alle kerkgebouwen van P.J. van Genk ook met deze vormentaal zijn vormgegeven. Een vormentaal die voortkwam uit de wens van de opdrachtgever en door zowel architecten als het grote publiek als passend werd gezien. Ondanks dat de middeleeuwse kerken de gehele tweede helft van de negentiende eeuw als voorbeeld voor de katholieke kerken bleven dienen, is er in de loop van de jaren een typologische ontwikkeling te onderscheiden. De grote stadskerken werden rond het midden van de eeuw geïnspireerd op de Franse kathedraal. Deze kathedralen hadden een plattegrond in de vorm van een Latijns kruis, een oriëntering in lengterichting met het altaar in het koor, een smal een hoog middenschip, lagere zijbeuken, een driebeukig transept, een kooromgang in halfronde boog om het hoger opgetrokken hoofdkoor, straalkapellen, stenen kruisribgewelven, steunberen
31
Van der Woud 1997, p. 51. Met de laatmiddeleeuwse vormentaal bedoel ik spitsbogen, kruisribgewelven, pinakels, grote glas in loodramen met tracering. Kortom, stijlelementen die werden toegepast tussen circa 1140 en 1500. 33 Van Laarhoven 1979, p. 34. Tegenwoordig resteert het schip van de St. Dionysius dat ontworpen is door Essens nog. De viering, transept, koorpartij, vier kapellen en sacristie zijn een ontwerp van C.H. de Bever en vervangen de koorsluiting van Essens uit 1835. 34 Krabbe 2007, p. 461. 35 Van der Woud 1997, p. 63. 36 Van der Woud 1997, p. 67. 32
12
en luchtbogen, een groot westelijk tweetorenfront, door maaswerk gelede spitsboogvensters, bundelpijlers en een driedelige opstand van scheibogen, triforium en lichtbeuk.37 Het financiële bereik van de parochies en de eigentijdse liturgische eisen die een vrij zicht op het koor, hoofdaltaar en zijaltaren noodzaakten, zorgden er echter voor dat de Franse kathedraal niet altijd geschikt was voor de nieuwe negentiende-eeuwse kerken. Daarom verschoof geleidelijk de aandacht naar de kleinere middeleeuwse parochie- en dorpskerken. Bovendien werd niet meer alleen naar Frankrijk gekeken, maar ook naar België, Duitsland, Engeland en Nederland. Deze minder imposante voorbeelden waren ook driebeukig, bezaten één westtoren, één dominant centraal koor, bundelpijlers en maaswerk in de spitsboogvensters. Echter, alleen de grotere kerken bezaten een eenbeukig transept met een vieringtoren. Daarnaast was het financiële bereik van de opdrachtgevers van deze middeleeuwse stadskerken niet altijd voldoende om stenen gewelven te realiseren. In die gevallen werd er gekozen voor houten kruisribgewelven, waardoor ook de luchtbogen achterwege konden blijven. Omdat deze middeleeuwse voorbeelden minder groot en rijk uitgevoerd waren dan de Franse kathedralen en er ook tussen deze voorbeelden veel diversiteit bestond, hadden de negentiende-eeuwse opdrachtgevers en architecten een breder kader om uit te putten. Zo kon het dat de meeste kerken vanaf circa 1860 breder en minder hoog, met in enkele gevallen extra zitplaatsen in de galerijen, voorzien van houten kruisribgewelven en zonder kooromgang werden vormgegeven. 38 Zoals uit het derde hoofdstuk zal blijken, maakte P.J. van Genk dankbaar gebruik van de vele variatiemogelijkheden.
1.5 Belangrijke ‘katholieke’ architecten In de negentiende eeuw was een aantal architecten zeer belangrijk voor het verspreiden van de theorieën achter de herleving van de laatmiddeleeuwse vormentaal. Architecten als Viollet-leDuc, August Welby Northmore Pugin en P.J.H. Cuypers waren, doordat over hun werken en ideeën in architectuurtraktaten en in architectuurtijdschriften werd gepubliceerd, in Nederland bekend. Zij bereidden met hun architectuur(theorieën) in meer en mindere mate de weg voor P.J. van Genk. Vanaf circa 1830 ontstond in Frankrijk het besef dat vele van hun mooiste middeleeuwse monumenten door de Beeldenstorm en de Franse Revolutie in een erbarmelijke staat verkeerden. Als reactie hierop werden rond 1840 de eerste restauraties uitgevoerd. Zeer belangrijk voor deze restauraties was Viollet-le-Duc (1814-1879). Hij was van mening dat de middeleeuwse gebouwen van alle latere toepassingen ontdaan moesten worden, zodat hun plaats in de Franse 37 38
Mekking 2007, p. 155-156. Krabbe 2007, p. 514-515; Mekking 2007, p. 170-173.
13
architectuurgeschiedenis duidelijker zichtbaar werd. De Franse kathedraal was volgens hem de meest perfecte expressie van de middeleeuwse architectuur. Toch schroomde hij niet zelf nieuwe elementen toe te voegen, om zo gebouwen te creëren die overeenkwamen met zijn ideeën over een ideale middeleeuwse stijl. Dit zorgde regelmatig voor gebouwen die in de middeleeuwen nooit hadden (kunnen) bestaan.
Afbeelding 6: De Notre Dame in Parijs onderging vanaf 1845 een 23jarige restauratie onder leiding van Viollet-le-Duc. (Foto ongedateerd)
De meeste invloed had Viollet-le-Duc met zijn opvatting dat de vormentaal van de middeleeuwse architectuur bij uitstek geschikt was om de rationaliteit van een constructie uit te drukken. Volgens hem werden in middeleeuwse gebouwen de materialen zo gebruikt dat zij de waarheid van het gebouw uitdrukten. In de middeleeuwse architectuur had ieder onderdeel van een gebouw zijn eigen functie en daardoor zijn eigen vorm. Het waren perfecte constructieve systemen. Echter, de negentiende-eeuwse maatschappij was met de uitvinding van bijvoorbeeld gietijzeren constructies op bouwtechnisch gebied veel verder dan de middeleeuwse samenleving. Daarom was hij van mening dat het gebruik van deze nieuwe materialen en technieken in gebouwen die op de middeleeuwse vormentaal geïnspireerd waren, toegestaan moest worden. Immers, de middeleeuwer zou hier vanwege de geschiktheid om de rationaliteit van de constructie uit te drukken ook gebruik van hebben gemaakt als hij ze tot zijn beschikking had gehad.39 Belangrijk hierin is bovendien dat de analyse van de middeleeuwse architectuur door Viollet-le-Duc ´niets meer, maar ook niets minder (was) dan een onderzoek naar de vormgevende, op constructieve rationaliteit berustende principes van een stijl, het was geen pleidooi voor de navolging van een stijl´.40 (afb. 6) Volgens Viollet-le-Duc was het komen tot een nieuwe eigentijdse stijl een rationeel en methodisch proces. De architect moest een wisselwerking bewerkstelligen tussen de in zijn geheugen opgeslagen referentiebeelden en technische kennis. Door beide te combineren zou 39 40
Bergdoll 2000 p. 166-167 en 124-132; De Keyser 1997, p. 77. Berens 2007, p. 23.
14
men tot een eigentijdse architectuur komen. In dit geval zou vanuit de beschikbare middelen en constructieve mogelijkheden tot het geraamte van het gebouw gekomen worden. Voor de aankleding van het skelet zou dan gebruik gemaakt kunnen worden van historische vormen, zodat voor de beschouwer het idee achter het gebouw begrepen kon worden. ´Waar Viollet-le-Duc naar op zoek was was een aansprekende architectonische vorm, die de verschillende functies in het programma zichtbaar maakt en die tegelijk in één keer leesbaar en begrijpbaar is.´41 In Engeland was het August Welby Northmore Pugin (1812-1852) die de middeleeuwse architectuur in de negentiende eeuw deed herleven. In tegenstelling tot Viollet-le-Duc zocht Pugin niet zijn inspiratie in deze architectuurstijl omdat hij dit zag als een perfect constructief systeem, maar omdat hij geloofde dat de middeleeuwse architectuur een expressie was van de ware christelijke architectuur. Architectuur waarin gebruik werd gemaakt van de antieke Griekse en Romeinse vormentaal beschouwde hij als heidens en ongeschikt om de christelijke waarden uit te dragen. Hij zag de middeleeuwse samenleving als het ideaal in tegenstelling tot zijn eigen tijd die beïnvloed werd door de snel opkomende industrialisatie en waarin de christelijke waarden en normen aan het vervagen waren. Hij zag het gebruik van de laatmiddeleeuwse vormentaal als de nieuwe canon in tegenstelling tot de op de klassieke architectuur geïnspireerde gebouwen. Voor Pugin had de architectuur zijn binding met ´land en volk, met bodem, klimaat, zeden en gewoonten en religie verloren.´42 Pugin streefde naar het herstel van de band tussen kerk en kunst. Een streven dat voort kwam uit de katholieke emancipatie en de zoektocht naar een hernieuwde identiteit na jaren van onderdrukking. In zijn streven de middeleeuwse architectuur weer de enige ware architectuurstijl te maken, werkte Pugin vanuit twee gouden regels: ‘ 1st, that there should be no features about a building which are not necessary for convenience, construction, or propriety; 2nd, that all ornament should consist of enrichment of the essential construction of the building’.43 Pugin geloofde dat de opstanden van een gebouw voort moesten komen uit de plattegrond. Dit principe was belangrijker dan het realiseren van regelmatigheden en symmetrie. Dientengevolge was hij geen revolutionair die met de beschikbare nieuwe materialen en technieken op een eigentijdse manier de middeleeuwse architectuur deed herleven. Hij zorgde met zijn integrale ontwerpen van ex- en interieur voor een impuls voor de ambachten. Hoewel hij het gebruik van nieuwe materialen als gietijzer niet afkeurde, kon hij zich niet voorstellen dat deze materialen gebruikt zouden worden
41
Oxenaar 2009, p. 212. Oxenaar 2009, p. 35. 43 Bergdoll 2000, p. 163-164. 42
15
ter vervanging van de oude constructies van steen en hout. Wanneer het toegepast werd, kon dit alleen gebeuren als het de stenen en houten constructies zou versterken.44 Deze ideeën spraken met name de Katholieke Kerk aan, want in het geloof moest iedere vorm en ieder gebruik gerechtvaardigd worden vanuit de restauratie van de oude katholieke praktijken met hun rijke rituele en symbolische betekenis. Pugin maakte van zijn ontwerpen zowel liturgische expressies als architectonische waarheden. 45 Hij handelde constant vanuit de overtuiging dat er een noodzakelijk verband bestond tussen religieuze waarheid en waarheid in de architectuur. Hiervoor hield Pugin vast aan de Engelse late dertiende en vroege veertiendeeeuwse architectuur.46 (afb.7) Vanaf het midden van de negentiende eeuw verschenen in België Franstalige vertalingen van de ´True Principles´ en plaatwerken van Pugin. Deze uitgaven waren vanaf dat moment te vinden in de bibliotheek van de Academie in Antwerpen, waar P.J. van Genk nog geen twintig jaar later tot architect werd opgeleid. De platen van Pugin waren met name bruikbaar voor de studenten die ontwerpen moesten maken die geïnspireerd waren op de middeleeuwse bouwstijl. Met deze plaatwerken gaf Pugin de student voorbeelden van perspectieven en opstanden, werktekeningen van geveldetails, constructietekeningen en voorbeelden van laatmiddeleeuws ornament.47
Afbeelding 7: St. Mary's Church in Derby ontworpen door A.W.N. Pugin in 1837. (Foto ongedateerd)
De meest bekende negentiende-eeuwse Nederlandse architect, P.J.H. Cuypers (18271921), werd in zijn architectuur door zowel Pugin als Viollet-le-Duc beïnvloed. Ook hij beschouwde de laatmiddeleeuwse architectuur als een constructief systeem. Een manier van bouwen die eerlijk was en gebruikt kon worden om tot een eigentijdse architectuur gebaseerd op 44
Oxenaar 2009, p. 36-38. Bergdoll 2000, p. 164-165. 46 Oxenaar 2009, p. 37. 47 Oxenaar 2009, p. 30-31. 45
16
rationele beginselen te komen. Maar tegelijkertijd handelde Cuypers vanuit het ideaal de maatschappelijke betekenis van architectuur te herstellen. Hiervoor zocht hij aansluiting bij J.A. Alberdingk Thijm, die Cuypers in onder andere het Katholiek Dagblad als zeer kundige architect met de juiste motieven naar voren schoof.48 In zijn vroegere jaren liet Cuypers zich voornamelijk inspireren door de Franse kathedralen. De financiële middelen van zijn opdrachtgevers en het bouwterrein waren echter niet altijd toereikend om naar dit ideaal te bouwen. Vanaf de jaren 1860 verlegde Cuypers dan ook steeds vaker zijn blik naar de middeleeuwse stads- en dorpskerken en gebruikte hij vele publicaties van zowel Franse als Engelse architecten en foto´s en reproducties als inspiratiebronnen. Voor Cuypers moest de symbolische betekenis van de gebouwen uitgedrukt worden door de architectuur. ´Het materiaalgebruik en de constructie, de ruimtelijke structuur, de compositie en het silhouet moesten betekenisdrager worden.´49 Bovendien was Cuypers van mening dat het gebouw in compositie moest reageren op de stedenbouwkundige situatie om betekenis te krijgen. Daarom gebruikte Cuypers het programma van eisen en de stedenbouwkundige situatie als uitgangspunt voor zijn ontwerpen. ´Hij hanteerde de historische motieven steeds minder als voorgeschreven repertoire, als verplichtte stijlvormen of onmisbaar idioom, maar als een ´Fundgrube´van mogelijke oplossingen, los van hun historische of geografische connotaties.´50 Cuypers zocht naar een balans tussen de middeleeuwse vormen en de eigentijdse liturgische, technische en stedenbouwkundige eisen om tot een nieuwe architectuurvorm te komen. (afb.8)
Afbeelding 8: Posthoornkerk in Amsterdam, in 1860 ontworpen door P.J.H. Cuypers. (Foto ongedateerd)
48
Oxenaar 2009, p. 41, 109. Oxenaar 2009, p. 123. 50 Oxenaar 2009, p. 142. 49
17
2.Opdrachten, opdrachtgevers en werkwijze
2.1 Inleiding Piet van Genk werd in 1844 geboren in een kunstenaarsfamilie. Zijn vader was meubelmaker, zijn broer Gerard kunstschilder, broer Willem meubelmaker, broer Jozef beeldhouwer en broer Cornelis architect. Ook zijn zussen waren door hun huwelijk met het kunstenaarsmilieu verbonden. Zus Helena trouwde met beeldhouwer Johan Jacobs en zus Maria met kunstschilder Frans van Beers. Waarschijnlijk was het voor Piet daarom vanzelfsprekend om ook voor een creatief beroep te kiezen. In 1868 begon hij zijn opleiding aan de Koninklijke Academie voor de Kunsten in Antwerpen. Nadat hij hier in 1872 afstudeerde ging hij terug naar zijn geboorteplaats Bergen op Zoom (Noord-Brabant) en begon hij hier, waarschijnlijk in samenwerking met zijn familie, zijn carrière. Maar al na twee jaar vertrok hij naar Leur (Noord-Brabant) waar hij zich vestigde als zelfstandig architect. Hij bleef hier wonen en werken tot zijn dood in 1919. In deze periode van bijna vijftig jaar heeft hij aan circa vijftig opdrachten gewerkt.51
2.2. De opdrachten Door het combineren van verschillende bronnen, waaronder de catalogus Van Genk. Een kunstclan uit de tweede helft van de 19e eeuw, de documentatie van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed en de beschrijvingen op www.reliwiki.nl, ben ik tot een oeuvrelijst van circa vijftig opdrachten gekomen. (Bijlage 1) Bij deze opdrachten gaat het om 53 uitgevoerde en 2 niet uitgevoerde ontwerpen. Uit de oeuvrelijst blijkt dat er slechts tien profane gebouwen met zekerheid naar ontwerp van Van Genk zijn gerealiseerd. Echter, de kans is groot dat het er in werkelijkheid meer zijn geweest, omdat er van profane gebouwen weinig documentatie overgeleverd is. In een volgend onderzoek zou men door middel van een stilistische vergelijking van eind negentiende-eeuwse herenhuizen in West-Brabant en het bekijken van aanbestedingsadvertenties in lokale kranten wellicht tot een uitgebreidere lijst kunnen komen. Echter, het merendeel van de ontwerpen van Van Genk is religieus. Namelijk 45 van de 55 opdrachten. Als uitvoerder van vele kerkelijke opdrachten profiteerde Van Genk van de (in het vorige hoofdstuk al besproken) bloeiperiode die de Katholieke Kerk vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw doormaakte. In het bisdom Breda was het vanaf 1850 aanvankelijk vooral architect P. Soffers die de opdrachten voor nieuwe religieuze architectuur kreeg. Na 1872 nam Van Genk geleidelijk deze positie van bouwmeester van het bisdom over.52
51 52
Blok & Weys 1977, p. 14-14. Blok & Weys 1977, p. 14-18
18
Deze religieuze opdrachten bestaan uit 26 kerken, 4 kloosterkapellen, 5 kloosters, 7 pastorieën, 2 kloosterscholen en 1 kosterswoning. Wellicht levert onderzoek in de archieven van de congregaties van Zuidwest Nederland meer kloostergebouwen op die naar ontwerp van P.J. van Genk zijn gerealiseerd. Met de op dit moment beschikbare informatie is het echter opvallend dat Van Genk zijn eerste opdracht van een congregatie pas kreeg toen hij al vijftien jaar als architect werkzaam was. Toch hebben ook congregaties in de tweede helft van de negentiende eeuw geprofiteerd van de bloei van de Katholieke Kerk, waardoor zij in deze periode relatief veel hebben gebouwd. Daarom kan met deze informatie de voorzichtige conclusie worden getrokken dat Van Genk voor deze groep opdrachtgevers niet de leidinggevende architect is geworden. De eerste jaren van zijn carrière werkte Van Genk in ieder geval één keer samen met zijn broer Cornelis. Samen hebben zij de Johannes de Doperkerk in Nieuw-Vossemeer ontworpen. Een paar jaar later werd Van Genk aangesteld om de H. Laurentiuskerk in Dongen te vergroten en een toren te realiseren. Omdat de bisschop van Breda zijn vraagtekens had gesteld bij de ontwerpen van Van Genk, was het voor de pastoor van Dongen noodzakelijk een deskundige over de ontwerpen te raadplegen. Hij legde de tekeningen voor aan Joseph Schadde. Het is niet zeker of de pastoor van Dongen deze Joseph Schadde kende. Waarschijnlijker is het dat P.J. van Genk Schadde als referentie heeft genoemd. Immers, deze Joseph Schadde was professor van de eerste klas bouwkunde aan de Koninklijke Academie voor de Kunsten in Antwerpen, de school waar van Genk slechts enkele jaren eerder zijn opleiding tot architect had voltooid. Nadat Schadde zijn goedkeuring over de haalbaarheid en kwaliteit van het ontwerp van Van Genk had gegeven, gingen de bouwwerkzaamheden in Dongen van start.53
Afbeelding 9: St. Vincentius in Eeklo, België, gebouwd naar ontwerp van de Gentse architect Bruggeman. (Foto 2005)
53
Breda, Archief Bisdom Breda, inventarisnummer I 234, Correspondentie tussen de pastoor van Dongen en de bisschop van Breda, gedateerd op 07-03-1876.
19
In deze jaren werd Van Genk op aanraden van de Gentse architect Bruggeman ook aangesteld als architect van de bouw van de Sint Lambertus te Etten. In de geschreven stukken over de Lambertuskerk wordt regelmatig gezegd dat het ontwerp van het godshuis door de architect Bruggenaar is gemaakt.54 Hier is echter een fout ingeslopen. Het gaat niet om een Gentse architect genaamd Bruggenaar, maar Bruggeman. De architect die ook verantwoordelijk was voor onder andere de Sint Vincentiuskerk in Eeklo, België. (afb. 9) Vermoedelijk was het kerkbestuur van deze Noord-Brabantse parochie bij deze Belgische architect terecht gekomen via de Belgische pastoor Van Wees, die voordat hij naar Etten kwam als pastoor in Axel in Zeeuws Vlaanderen had gewerkt.55 Echter, de Beschrijving van het bouwen der kerk en pastorij te Etten 1873-1877 vertelt een ander verhaal. 56 Deze beschrijving van de bouw van de kerk, waarschijnlijk geschreven door pastoor P.H. van Wees, vertelt dat de Gentse architect Bruggeman P.J. van Genk aan de pastoor van Etten aanraadde. Van Genk tekende het ontwerp voor de kerk in Etten in 1872-1873, net nadat hij in Antwerpen zijn studie had afgerond en zich in Bergen op Zoom had gevestigd. De kerk in dit ontwerp, die te duur werd gevonden door de bisschop, had een toren in het westwerk en een kooromgang met vijf kapellen en was geïnspireerd op de vijftiende eeuwse H. Willibrorduskerk in Hulst, Zeeuws Vlaanderen. (afb. 10) Toch was het geen exacte kopie, want de H. Willibrorduskerk had een vieringtoren en slechts drie kapellen in de omgang achter het hoogaltaar. Vervolgens maakte Van Genk het nieuwe ontwerp zonder de omgang met kapellen, dat wel goedgekeurd werd door de bisschop. (afb. 11)
Afbeelding 10: St. Willibrordus in Hulst. (Foto 2011)
Afbeelding 11: St. Lambertus in Etten. (Foto 1915)
54
Rijksdienst Cultureel Erfgoed, monumentennummer 15407, redengevende omschrijving St. Lambertus in Etten-Leur; Buijks 1977, p.52. 55 Buijks 1977, p.50-52. 56 Oudenbosch, Regionaal Archief West-Brabant, inventarisnummer 0068, Beschrijving van het bouwen der kerk en pastorij te Etten 1873-1877, ongedateerd maar waarschijnlijk geschreven door pastoor Van Wees rond 1878.
20
Niettemin blijkt uit de rekeningverantwoording van 13 maart 1878 dat Bruggeman een grotere rol heeft gehad dan in de beschrijving van de bouw van de kerk naar voren komt. Volgens de rekeningverantwoording heeft Bruggeman voor het eerste ontwerp 270,- gulden gekregen. Omdat dit plan te duur werd gevonden door de bisschop, werd door Van Genk een aangepast ontwerp gemaakt voor 165,- gulden.57 Deze twee versies over de architect van de kerk spreken elkaar in eerste instantie tegen. Maar, hoogstwaarschijnlijk heeft het kerkbestuur voor de bouw van de Lambertuskerk de architect Bruggeman benaderd. Bruggeman heeft P.J. van Genk in dienst genomen die in zijn naam het ontwerp heeft getekend dat overeenkomsten vertoonde met de kerk in Hulst. Omdat Bruggeman de hoofdverantwoordelijke was is het vanzelfsprekend dat de betaling voor het ontwerp naar hem ging. Toen het ontwerp niet werd goedgekeurd heeft Van Genk, die dichterbij woonde en reeds de contactpersoon voor de Lambertusparochie was, de verantwoordelijkheid overgenomen en om die reden ging de betaling voor het tweede ontwerp wel rechtstreeks naar hem. Van Genk kan dan ook als volledig verantwoordelijk worden gezien voor het ontwerp van de St. Lambertus in Etten. Vanuit dit opzicht rijst de vraag of Van Genk in de jaren dat hij in Bergen op Zoom woonde structureel met zijn broer heeft samengewerkt. Er lijken nu echter meer argumenten te zijn om aan te nemen dat hij in deze eerste jaren van zijn carrière door middel van de steun van verschillende al gevestigde architecten werk probeerde te vinden. Het ging in die gevallen om eenmalige samenwerking, altijd uitgevoerd met het doel zelfstandig te blijven. Na de afronding van de werkzaamheden in Etten lijkt de carrière van Van Genk een vlucht te nemen. Want uit de oeuvrelijst blijkt dat Van Genk vanaf dat moment nagenoeg ieder jaar als hoofdverantwoordelijke aan minstens één opdracht werkte. (Bijlage 1) De laatst bekende opdracht is de Grote Kapel bij klooster ’t Withof in Etten uit 1908. Dit betekent dat Van Genk minimaal als architect werkzaam is geweest vanaf de afronding van zijn opleiding in 1872 tot de bouw van de kapel in Etten in 1908. In deze 36 jaar zijn er vier jaren geweest waarin Van Genk geen opdrachten heeft gehad. Het zou kunnen zijn dat hij in deze jaren niet heeft gewerkt, omdat hij bijvoorbeeld ziek was of geen opdrachten kon krijgen. Echter, in de archieven is hier geen bewijs voor te vinden. Gezien het aantal opdrachten dat hij in de andere jaren vervulde, lijkt het er eerder op dat deze gaten in zijn oeuvre een aanwijzing zijn dat Van Genk een aantal ontwerpen voor gebouwen heeft gemaakt die nog niet boven water zijn gekomen.
57
Oudenbosch, Regionaal Archief West-Brabant, inventarisnummer 0068, rekeningverantwoording van de bouw van de Lambertuskerk gedateerd op 13-03-1878.
21
Dit wordt ondersteunt door het feit dat er een groot verschil bestaat tussen de hoeveelheid werk die Van Genk in de verschillende jaren verzette. In 1884 bijvoorbeeld ontwierp P.J. van Genk drie kerken en in 1897 een kerk, een klooster, een meisjesschool en maakte hij een ontwerp voor de verbouwing van een herberg. Hieruit blijkt dat Piet van Genk in staat was meerdere vrij grote opdrachten in één jaar te vervullen. Des te opvallender is het dat voor het jaar 1885 alleen de woning voor de Sint Lambertusparochie in Etten bekend is. Deze onevenwichtige verdeling van opdrachten laat zien dat Van Genk in een aantal jaar van zijn carrière meer werk aan zou hebben gekund en dat het daardoor eventueel mogelijk is dat er een aantal nog niet geïdentificeerde ontwerpen van P.J. van Genk bestaan.
2.3. De opdrachtgevers Tien van de door P.J. van Genk ontworpen gebouwen zijn herenhuizen. De opdrachtgevers voor deze woningen waren allen rijke particulieren.58 Bij twee van deze herenhuizen was Van Genk familie van de opdrachtgevers, namelijk bij het huis aan de Pothoekstraat 59 in Antwerpen voor broer Jozef van Genk in 1883 en het huis aan de Graafseweg 2 in Nijmegen voor neef L.C. van Genk uit 1887. De familiebanden zullen in deze gevallen de doorslaggevende factor voor de keuze voor P.J. van Genk als architect zijn geweest. Voor de overige acht opdrachten is het onduidelijk hoe P.J. van Genk met deze opdrachtgevers in contact is gekomen. In het geval van de woning aan de Lage Haansberg voor D. de Ben uit 1886 en de villa aan Lichttorenhoofd 2 voor Ulbo Jetze Heerma van Vos uit 1895, beide in Leur, lijkt het voor de hand liggend dat een belangrijke factor was dat het bureau van Van Genk in Leur gevestigd was. Wellicht hebben de heren zich in Leur in dezelfde kringen begeven. Ondanks dat de oom van Piet van Genk de in Leur bekende arts Dr. Antonius van Genk (broer van vader C.A. van Genk) was, is het onwaarschijnlijk dat Van Genk de opdrachten heeft gekregen vanwege zijn familienaam.59 Deze Antonius van Genk overleed namelijk al in 1872, een paar jaar voordat Piet naar Leur verhuisde en jaren voordat deze twee herenhuizen werden gebouwd. Bovendien had P.J. van Genk, toen hij voor deze opdrachten gevraagd werd al genoeg werken op zijn naam staan, waaronder vanaf 1889 de St. Petruskerk in Leur, om zelf voldoende naamsbekendheid (in zijn woonplaats) te hebben verworven. Ook in Bergen op Zoom was de familie Van Genk bekend. Immers, vader Adrianus van Genk was een gerespecteerd meubelmaker en broer Cornelis had hier zijn architectenbureau.60 Waarom de familie De Meulenmeester, Adriana H. Ketelaars en Catharina F.C. van den Bogaert voor het ontwerp van hun herenhuizen niet voor Cornelis maar voor Piet kozen, blijft gissen. Het 58
http://gw0.geneanet.org Rijksdienst Cultureel Erfgoed, monumentnummer 516668, redengevende omschrijving grafmonument Antonius van Genk. 60 Blok & Weys 1977, p. 1-24. 59
22
is zeker dat de familie De Meulenmeester met het werk van P.J. van Genk bekend was. Immers, de familie De Meulemeester was een belangrijke financier bij de bouw van de Sint Joseph noodkerk in Bergen op Zoom, de kerk die Van Genk in 1884 ontwierp. Niet alleen vanuit religieuze beweegredenen, maar ook omdat een zoon van de familie De Meulemeester door de bisschop van Breda aangesteld was deze parochie te stichten.61 Wellicht was deze samenwerking zo succesvol en aangenaam verlopen dat zij negen jaar later Piet van Genk ook de opdracht voor hun herenhuis gaven. Ondanks dat er geen bewijs voor is, zal de bekendheid van de familie Van Genk in Bergen op Zoom ook een belangrijke factor zijn geweest waardoor Adriana H. Ketelaars in 1879 en Catharina F.C. van den Bogaert in 1883 P.J. van Genk als architect voor de bouw van hun huizen zullen hebben aangenomen. Tussen Van Genk en J.P.G. Luijkx uit Roosendaal, Soffers uit Hoogerheide en Henri Berends uit Oudenbosch is het echter lastiger een verbindende factor aan te wijzen. Waarschijnlijk hebben deze heren de keuze op Van Genk als architect laten vallen, omdat zij bekend waren met zijn werk. Net zoals uit hoofdstuk 1 is gebleken dat vaak gebeurde bij religieuze opdrachten. Omdat Van Genk vele religieuze opdrachten heeft vervuld, waren de meeste van zijn opdrachtgevers geestelijken. Congregaties en pastoors die voor de bouw van een nieuwe kerk, pastorie of klooster toestemming moesten vragen aan de bisschop. Het blijkt dat Van Genk van een aantal geestelijken familie was. Bij de bouw van de toren van de H. Laurentius in Dongen was neef C.C. van Genk op dat moment kapelaan. 62 Dit verklaart waarom Van Genk deze opdracht had gekregen, terwijl er door de bisschop nog aan zijn kunnen werd getwijfeld. Ten tijde dat Piet van Genk de opdracht kreeg van de pastorie bij de Heilige Maagd kerk in Bergen op zoom was zijn neef A.P.C van Genk daar kapelaan. Ook de restauratie van de H. Trudo kerk in Zundert heeft Van Genk waarschijnlijk te danken aan het feit dat zijn neef F.A. van Genk daar kapelaan was. In Oostburg was zijn neef C.C. van Genk, die voorheen kapelaan in Dongen was, gepromoveerd tot pastoor. Ook neef A. P. C. van Genk promoveerde van kapelaan in Bergen op Zoom naar pastoor in De Heen en bezorgde Piet van Genk de opdracht voor de nieuwbouw van de H. Maria Hemelvaart kerk. De zesde en laatste opdracht die Van Genk via familiebanden binnenhaalde was de H. Catharinakerk in Hengstdijk. Hier was zijn achterneef A.J. van Genk pastoor.63 Aangezien al deze opdrachten, behalve de H. Catharinakerk in Hengstdijk, aangenomen werden in de eerste twaalf jaar waarin Van Genk als architect werkzaam was, zullen deze familiebanden een grote
61
Asselbergs 2007, p. 20 Een kapelaan is een geestelijke die werkzaam is onder een pastoor. Hij ondersteunt de pastoor bij zijn werkzaamheden in de parochie. 63 Blok & Weys 1977, p. 16-18. 62
23
bijdrage hebben geleverd aan de carrière van P.J. van Genk als veel gevraagd architect in het bisdom Breda. (Bijlage 1) De brief van de pastoor van Schoondijke aan de bisschop van Breda gedateerd op 10 november 1883 en het betreffende antwoord op 11 november 1883 geeft een beeld hoe de keuze voor architect in de overige gevallen er aan toe ging. Niet ongewoon is dat de pastoor van Schoondijke in zijn brief aan de bisschop de slechte staat van ‘zijn’ kerk benadrukte en de wens uitsprak een nieuwe kerk te bouwen. Wat wel bijzonder is en waardoor wij nu weten hoe de keuze voor een architect deels te werk ging, is de vraag aan de bisschop welke architect hij aanraadde voor de bouw van de nieuwe kerk. Ten antwoord kreeg de pastoor een brief met hierin de duidelijke stelling dat het niet de taak van de bisschop maar van de pastoor was een architect te kiezen. Wel raadde de bisschop aan bij de keuze voor een architect op ‘goedkoopte en bezuiniging’ te letten.64 Hoewel dit slechts een antwoord van één bisschop aan één pastoor in het gebied van het bisdom is, kan dit een aanwijzing zijn dat alle bisschoppen de keuze voor een architect aan de pastoors in hun bisdom overlieten. Maar, in het geval van de nieuw gestichte parochies is het mogelijk dat de bisschop bij de aanstelling van een bouwpastoor ook de keuze voor de architect heeft bepaald. Volgens Van Aken werd Van Genk door de bisschop als architect van de kerk en pastorie aangesteld toen Stampersgat in 1899 een zelfstandige parochie werd.65 Van Genk werd hier gekozen omdat hij goedkoop was, terwijl het kerkbestuur de voorkeur gaf aan J.J. van Langelaar.66 Toch heb ik hier in het archiefmateriaal geen bevestiging van kunnen vinden. In een brief aan de bisschop schreef het kerkbestuur bovendien dat zij P. van Genk ´zeer gaarne als architect aangewezen zien worden´.67 Met genoegen wilden zij met Van Genk, waar ze reeds kennis mee hadden gemaakt, samenwerken. Daarom moet met de aanname dat de bisschop bij nieuwe parochies een architect aanwees een slag om de arm worden gehouden. Hoewel de bisschop zijn keuze voor architect graag op ‘goedkoopte’ baseerde, is uit het vorige hoofdstuk gebleken dat de keuze vaak werd gebaseerd op de schoonheid en degelijkheid van reeds uitgevoerde opdrachten. Het is waarschijnlijk dat Van Genk, in de gevallen van afwezige familiebanden of bemoeienis van de bisschop, de overige opdrachten voor religieuze architectuur ook heeft verkregen doordat de pastoors en oversten van de congregaties bekend waren met de
64
Breda, Archief Bisdom Breda, inventarisnummer I 295-296, correspondentie tussen de pastoor van Schoondijke en de Bisschop van Breda, gedateerd op 10 en 11 november 1883. 65 Van Aken & van Aken 1999, p.26. 66 Jan Jurien van Langelaar (1840-1917) was een leerling van P.J.H. Cuypers en was vanaf 1871 als zelfstandig architect gevestigd in Princenhage, nabij Breda. 67 Breda, Archief Bisdom Breda, inventarisnummer I 299, brief parochiebestuur Stampersgat aan de bisschop van Breda, gedateerd op 15-03-1899.
24
andere kerken en kloosters in het bisdom of informeerden bij hun collega´s en zo hun oog op P.J. van Genk lieten vallen.
2.4 De werkwijze Uit het zeer beperkt aanwezige archiefmateriaal blijkt dat de parochies in het bisdom Breda verschillende budgetten voor hun bouwprojecten beschikbaar hadden. Ondanks dat de financiering van de bouwprojecten een zaak voor de opdrachtgever was, wordt hiermee duidelijk dat Van Genk voor zijn religieuze opdrachten niet te maken had met één maar verschillende opdrachtgevers. Allen met hun eigen (financiële) mogelijkheden en wensen. Interessant voor dit onderzoek is bovendien dat de uiteenlopende bedragen voor de bouw van kerken en pastorieën tonen dat Van Genk niet alleen ontwierp voor een bepaald financieel bereik. Hij maakte ontwerpen voor alle budgetten. Zo ontwierp hij voor Klundert een kerk en pastorie voor 75.000,gulden, in Schoondijke een kerk en pastorie voor 12.000,- gulden, voor Dongen maakte hij een ontwerp voor de vergroting van de kerk en bouw van een toren dat uitgevoerd kon worden voor 55.700,- gulden en in Wagenberg ontwierp hij een kerk die 100.000,- gulden zou gaan kosten. Voordat P.J. van Genk het ontwerp maakte besprak hij met de pastoor en het kerkbestuur hun wensen omtrent de nieuwe kerk. In het geval dat zij nog geen duidelijk beeld hadden voor hun toekomstige kerk, raadde Van Genk hen aan bij een aantal van de naar zijn ontwerp gebouwde kerken te gaan kijken. Zo adviseerde hij bijvoorbeeld de bouwcommissie van Stampersgat een bezoek te brengen aan Culemborg, Westdorpe en de St. Josephkerk in Bergen op Zoom ter inspiratie voor hun eigen kerk. Niet de vorm maar het beschikbare budget gaf in dit geval uiteindelijk de doorslag om een kerk te realiseren in de trant van de St. Josephkerk in Bergen op Zoom. 68
Afbeelding 12: H. Petrus in Schoondijke. (Foto circa 1945)
68
Breda, Archief Bisdom Breda, inventarisnummer I 299, correspondentie tussen bouwcommissie van Stampersgat en de bisschop van Breda, gedateerd tussen 28-03-1899 en 03-04-1899.
25
Het archiefmateriaal toont ook dat Van Genk meedacht om het ontwerp financieel mogelijk te maken. Bijvoorbeeld in Schoondijke.(afb.12) De pastoor van Schoondijke had in eerste instantie van Piet van Genk een ontwerp ontvangen dat voor 15.000 gulden uitgevoerd kon worden. Maar omdat de parochie slechts 12.000 gulden beschikbaar had voor de bouw van de nieuwe kerk en pastorie, moest de pastoor van de bisschop met de architect het ontwerp zo aanpassen dat het voor 12.000 gulden gerealiseerd kon worden. Het ontwerp werd vervolgens aangepast door bij de pastorie de verdieping weg te laten, het dak van de kerk te dekken met pannen in plaats van leien, de toren weg te laten, de muren van de kerk niet hoger te maken dan elf meter en in eerste instantie geen preek- en biechtstoelen in de kerk te plaatsen. Bovendien beloofde de pastoor aan de bisschop het salaris van P.J. van Genk uit eigen zak te betalen.69 Ook moest bij de realisering van het ontwerp van de St. Lambertuskerk in Etten bezuinigd worden. Hier is in overleg met Van Genk besloten de kooromgang weg te laten. De bisschop had in deze zaak ook aangegeven dat hij graag zag dat er op de afwerking en op het plafond zou worden bespaard. Deze wijzigingen zijn echter niet doorgevoerd, omdat Van Genk van mening was dat wanneer met de afwerking werd gewacht dit later duurder uit zou komen en het weglaten van de stenen gewelven zoveel invloed zou hebben op het ontwerp dat er een nieuw ontwerp moest komen. Wat op zijn beurt weer veel tijd en geld zou kosten.70 Maar bij andere opdrachten overlegde Van Genk met pastoors om het ontwerp te optimaliseren. Bijvoorbeeld in Klundert. Uit een brief van pastoor Teychiné aan de bisschop van Breda blijkt dat P.J. van Genk de pastoor aanmoedigde in plaats van de geplande gemetselde basementen van de marmeren pilaren in het schip van de kerk basementen in hardsteen te laten plaatsen.71 Ook geeft de pastoor in een andere brief aan de bisschop aan dat hij graag een altaar in de trant van Leur voor zijn kerk zou laten maken.72 Ondanks dat hier de naam van Van Genk niet genoemd wordt, is het waarschijnlijk dat hij hier enige invloed op heeft gehad aangezien hij ook verantwoordelijk was voor de kerk van Leur. Vanuit het oogpunt dat commercieel denken in de negentiende eeuw voor architecten onmisbaar werd, kunnen het bouwen voor verschillende budgetten en de pogingen zoveel mogelijk uit het ontwerp te halen, opgevat worden als een teken van het zakelijke talent van Van Genk. Het feit dat Piet van Genk zelf ten tijde van zijn werkzaamheden aan de kerk in Etten naar 69
Breda, Archief Bisdom Breda, inventarisnummer I 295-296, correspondentie tussen de pastoor van Schoondijke en de bisschop van Breda, gedateerd tussen 30-11-1883 en 10-04-1884. 70 Breda, Archief Bisdom Breda, inventarisnummer I 237-238, verslag van het gesprek over de aanpassingen van het ontwerp van de St. Lambertuskerk te Etten, gedateerd op 07-06-1873. 71 Breda, Archief Bisdom Breda, inventarisnummer I 264, brief van pastoor Teychiné aan de bisschop van Breda gedateerd op 25-07-1889. 72 Breda, Archief Bisdom Breda, inventarisnummer I 264, brief van pastoor Teychiné aan de bisschop van Breda, gedateerd op 08-12-1889.
26
de bisschop schreef met het verzoek persoonlijk kennis te maken met de bisschop en het ontwerp en bestek toe te mogen komen lichten spreekt ook van een commerciële geest en toewijding.73 Bovendien kan dit gezien worden als een bevestiging dat netwerken een belangrijk deel uitmaakte van de carrière van Van Genk. Een aspect dat, zoals in het vorige hoofdstuk is gebleken, steeds belangrijker werd voor negentiende-eeuwse architecten. Maar aangezien we voor de gedachten van Van Genk geen bewijzen hebben, is hier enige voorzichtigheid geboden en kan het ook zo zijn dat hij puur uit liefde voor de architectuur of vanuit een combinatie van beide handelde. Nadat de ontwerpen van Van Genk door de pastoors en de bisschop van Breda waren goedgekeurd, maakte Van Genk een bestek met aangepaste tekeningen waarop ook details voor het schrijnwerk werden weergegeven. Een aantal van deze bestekken is bewaard gebleven. Hierin heeft Van Genk zowel technische eisen, bijvoorbeeld over de diepte en het materiaal van de funderingen, alsook eisen over de veiligheid op het bouwterrein en de aansprakelijkheid van de verschillende partijen beschreven. Daarnaast wordt aan de hand van deze bestekken de rol van P.J. van Genk tijdens de bouw duidelijk. In de bestekken staat bijvoorbeeld genoemd dat de werkzaamheden uitgevoerd worden onder directie en opzicht van de architect, de architect het materiaal keurt voordat het gebruikt mag worden, de architect de toe te passen kleuren kiest, de architect ontwerpen aanlevert voor de plinten, lijsten, bogen en kornissen, de architect de sterkte van het tras keurt met de naaldproef van Vicat en de architect werklieden mag wegsturen als zij zich niet goed gedragen of de kwaliteit van hun werk onder de maat blijkt te zijn. Hieruit spreekt toewijding en precisie en wordt het duidelijk dat het werk van Van Genk pas ophield bij de voltooiing van de door hem ontworpen gebouwen.74 Bovendien gebruikte Van Genk de bestekken om ervoor te zorgen dat de bouw binnen een bepaalde termijn uitgevoerd zou worden. Wanneer die termijn werd overschreden werd de aannemer een per dag oplopende boete opgelegd. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de pastorie en de verbouwing van de Heilige Maagd Maria in Bergen op Zoom. Voor het te laat opleveren van de pastorie kreeg de aannemer H.J. Geers 800,- gulden boete en voor de galerijen in de Heilige Maagd nogmaals 60,- gulden. Hoewel de aannemer in een brief aan het kerkbestuur bezwaar maakte, was Van Genk vastbesloten. Hij gaf aan dat hij rekening had gehouden met een vroeg
73
Breda, Archief Bisdom Breda, inventarisnummer I 237-238, brief van P.J. van Genk aan de bisschop van Breda, gedateerd op 25-02-1873. 74 Breda, Archief Bisdom Breda, inventarisnummer I 237-238, bestek van de Lambertuskerk in Etten gemaakt door P.J. van Genk, gedateerd op 30-10-1873; Oudenbosch, Regionaal Archief West-Brabant, inventarisnummer 0071, bestek van de St. Petruskerk in Etten, gemaakt door P.J. van Genk, gedateerd op 21-01-1888; Oudenbosch, Regionaal Archief West-Brabant, inventarisnummer 0272, bestek van de pastorie in Oud-Gastel, gemaakt door P.J. van Genk, gedateerd op 01-05-1889.
27
invallende winter en dat de aannemer bij inschrijving met deze voorwaarde in het bestek had ingestemd.75 Aan de hand van het door Piet van Genk gemaakte bestek met tekeningen konden aannemers een offerte indienen. De pastoors en kerkbesturen kozen vervolgens welke aannemer het bouwproject mocht uitvoeren. Uit correspondentie tussen de pastoor van Wagenberg en de bisschop van Breda blijkt dat Van Genk bij de keuze voor aannemers advies gaf over de capaciteiten van de aannemers. De aannemer die ook een kapel en ziekenzalen in Oosterhout gerealiseerd had, werd in dit geval door Van Genk aangeraden met de woorden dat hij ´buitengewoon content van de uitvoering dier werken´ in Oosterhout was.76 Bovendien nam Van Genk na de moeilijkheden die het kerkbestuur in De Heen had gehad met de aannemer van de bouw van de parochiekerk, het heft in eigen handen. Toen de parochie hem vroeg een muur als erfafscheiding bij de kerk in De Heen te ontwerpen, heeft hij zelf een goede aannemer gevonden die de bouw van de muur voordelig uit wilde voeren.77 In het archief van de parochie van de Antonius Abt in Riel zijn de loonbriefjes overgeleverd, waardoor het bekend is dat P.J. van Genk voor het maken van het ontwerp en een bestek met bestektekeningen en het toezicht houden op de bouw van deze kerk 1494,40 gulden heeft ontvangen. Dit kreeg hij uitbetaald in zes termijnen van 237,90 gulden en bij de afronding van de werkzaamheden nogmaals 66,- gulden. De Antonius Abt in Riel werd gebouwd voor 30.400,- gulden, wat betekent dat Van Genk ongeveer vijf procent van dit bedrag als salaris heeft ontvangen.78 In de rekeningverantwoording van de bouw van de St. Lambertuskerk in Etten staat genoemd dat de architect 3000,- gulden ontving plus 550,- gulden onder de noemer van dienstdagen architect en 165,- gulden voor het ontwerp. Bij elkaar opgeteld komt dit neer op 3715,- gulden, nog geen 3% van de 130.000,- gulden die de kerk had gekost.79 De 3715,- gulden was ruim twee maal het bedrag dat Van Genk in Riel ontving, terwijl de kerk in Etten ruim vier keer zo veel had gekost. Daarnaast had de kerk in Etten vijf jaar nodig om gereed te komen in plaats van de twee jaar zoals in Riel het geval was. Omdat dit de enige bekende bedragen zijn,
75
Bergen op Zoom, Archief Markiezenhof, inventarisnummer 213, brief van aannemer H.J. Geers aan het kerkbestuur van de Heilige Maagd gedateerd op 03-07-1881 en een brief van P.J. van Genk aan het kerkbestuur gedateerd op 01-08-1881. 76 Breda, Archief Bisdom Breda, inventarisnummer I 309-310, brief pastoor van Wagenberg aan de bisschop van Breda, gedateerd op 20-04-1903. 77 Breda, Archief Bisdom Breda, inventarisnummer I 249, brief pastoor van De Heen aan de bisschop van Breda, gedateerd op 07-04-1890. 78 Tilburg, Regionaal Archief Tilburg, inventarisnummer 25, verklaringen van P.J. van Genk dat hij geld heeft ontvangen van het kerkbestuur van de Antonius Abt in Riel. 79 Oudenbosch, Regionaal Archief West-Brabant, 0068, rekeningverantwoording over het bouwen van een neiuwe R.K. kerk en pastorie te Etten, gedateerd op 13-03-1878.
28
maar hier geen patroon in te ontdekken is, kunnen er op dit moment geen conclusies worden getrokken over de bedragen die Van Genk voor zijn werkzaamheden ontving. Ondanks dat het archiefmateriaal niet voldoende is om een volledig beeld te verkrijgen van de werkwijze van P.J van Genk, spreekt uit de hierboven genoemde voorbeelden een algehele toewijding en passie voor zijn werk. Het is duidelijk geworden dat Van Genk goed nadacht over zowel zijn ontwerpen en de uitvoering als hoe hij het meeste uit zijn carrière kon halen. Een houding van Van Genk die aansluit bij hoe de architect Bruggeman Van Genk ooit aan de pastoor van Etten had beschreven: ´De architect schijnt niet van de vlugte, daar zijn werk, zegt zijn meester (Bruggeman), is solied en doordacht.´80
80
Breda, Archief Bisdom Breda, inventarisnummer I 237-238, brief pastoor van Etten aan de bisschop van Breda, gedateerd op 13-04-1873.
29
3. De godshuizen
3.1 Inleiding Slechts een deel van de door P.J. van Genk ontworpen godshuizen bestaat nog. Het deel dat aan ons overgeleverd is, heeft in zijn ruim honderdjarige bestaan verschillende malen verbouwingen ondergaan. Hierdoor zijn het slechts deels nog de gebouwen zoals Van Genk ze had bedoeld. Daarom is het noodzakelijk de originele bouwtekeningen te bekijken om te weten hoe Van Genk ze had ontworpen. Helaas is het archiefmateriaal zo beperkt dat slechts van enkele gebouwen tekeningen bewaard zijn gebleven. Om toch de conclusies te baseren op een zo groot mogelijk deel van het oeuvre van P.J. van Genk, heb ik de bouwtekeningen aangevuld met foto´s. Zowel foto’s van net na de voltooiing van de bouw alsook foto’s van de huidige situatie, waarbij rekening wordt gehouden met de verbouwingen die de godshuizen in de loop der jaren hebben doorstaan. 3.2 Kerken Van de 55 opdrachten waarvan het zeker is dat P.J. van Genk als architect verantwoordelijk is geweest, zijn 26 gebouwen kerken. Twee van de ontwerpen zijn nooit uitgevoerd en bij drie gebouwen gaat het om restauraties en uitbreidingen. Van Genk was voor de overige 21 kerken verantwoordelijk voor het ontwerp van het gehele gebouw. Hoewel alle kerken een duidelijke signatuur van Van Genk dragen, blijkt uit een analyse dat geen van de kerken exact hetzelfde zijn. Net zoals dat het mogelijk is 256 verschillende cijfercombinaties te maken met de cijfers 1, 2, 3 en 4, zo lukte het Van Genk met een aantal steeds terugkerende elementen 21 verschillende kerken te ontwerpen, die toch duidelijk als een Van Genk te herkennen zijn.
Afbeelding 13: Detail militaire kaart van Klundert met in het witte kader de ligging van de Joannes de Doper aangegeven. (Kaart 1900)
Afbeelding 14: Detail militaire kaart van Etten met in het witte kader de ligging van de St. Lambertus aangegeven. (kaart 1900)
30
Het merendeel van de door Van Genk ontworpen kerken verving een verouderd kerkgebouw. Dit had tot gevolg dat P.J. van Genk zich voor zijn ontwerpen moest houden aan een bestaande stedelijke situatie. Bij de Joannes de Doper in Klundert verving de door Van Genk ontworpen kerk de Arsenaalkerk die sinds 1803 in gebruik was bij de katholieken.81 (afb.13) Doordat de pastoor van Klundert in 1875 een stuk grond aan de noordzijde van de kerk en in 1886 een naastgelegen woonhuis aan had gekocht en het kerkbestuur toestemming van de gemeente had gekregen het terrein op te hogen, werd het mogelijk de nieuwe kerk groter te maken dan de reeds bestaande Arsenaalkerk. Toch lagen de grenzen van het perceel aan drie zijden vast doordat zij aan straten was gelegen. Een pluspunt was dat het perceel aan één van de belangrijkste straten van Klundert lag en door de ligging op een kruispunt de kerk een duidelijke plaats in het straatbeeld innam. Maar tegelijkertijd zorgde dit ervoor dat Van Genk slechts een minimaal plein voor de kerk kon realiseren en doordat de ingang van de kerk aan de Molenstraat gelegen moest worden, de kerk alleen richting het oosten kon worden georiënteerd. Ook de Lambertuskerk in Etten verving een verouderde maar vooral veel te kleine katholieke kerk. In 1873 was het pastoor Van Wees gelukt de bouwgrond te kopen van de erfgenaam van de familie Diert, de familie die eigenaar was van de grond waarop de pastorie en de oude kerk stonden. Tussen de oude kerk en de straat was de pastorie gelegen. Voordat met de bouw van de nieuwe kerk werd begonnen werd deze pastorie afgebroken. Doordat dit stuk grond werd vrijgelaten,ontstond voor de kerk een plein. Ook de nieuwe kerk werd groter dan de oude kerk, want op de plaats waar de viering moest komen moest eerst een vijver gedempt worden. 82 Het resultaat was een op het noordoosten georiënteerde kerk gelegen aan een voorplein en de Markt, de centrale straat van Etten, met aan de noord- en zuidwestzijde belendende bebouwing.(afb.14) Een aantal kerken dat gebouwd werd als gevolg van de herindeling van de parochies had een minder centrale ligging. Bijvoorbeeld de Heilig Hartkerk in Breda. (afb.15) Deze kerk is gelegen in een flauwe bocht van de Baronielaan en maakt deel uit van de uitbreiding van Breda vanaf 1900.83 De grond voor de kerk werd in die periode goedkoop aangeboden aan het kerkgenootschap in de hoop dat de bouw van een kerk een stimulans zou betekenen voor de verkoop van de overige percelen aan de Baronielaan. In de periode dat de kerk gebouwd werd was hij dan ook relatief vrij gelegen, maar dit veranderde snel toen alle percelen verkocht waren en er herenhuizen werden gebouwd. Toch moest Van Genk ook hier rekening houden met het 81
Stam 1947, p. 9-24. De oude kerk in Klundert werd Arsenaalkerk genoemd, omdat enkele jaren nadat Klundert in 1795 in handen van de Fransen was gevallen de grond en muurresten van het voormalige wapenmagazijn aan de katholieken werd afgestaan voor de bouw van een kerk. 82 Buijks 1977, p.49-60. 83 Baudoin 2010, p. 7-9.
31
beschikbare perceel waardoor hij genoodzaakt was een aan de rooilijn gelegen kerk te ontwerpen die op het westen was georiënteerd. Desalniettemin is doordat de Baronielaan als boulevard is vormgegeven een open gevoel voor de kerk ontstaan. Doordat Van Genk zich bij de ontwerpopgaven aan de bestaande stedelijke structuur moest houden, had hij te maken met beperkingen. Bijvoorbeeld in het wel of niet realiseren van een plein voor de kerk of de oriëntering van het gebouw. Maar aan de andere kant was het ook een voordeel omdat het merendeel van de percelen in het centrum van de dorpen was gelegen en de nieuwe kerk hierdoor qua ligging een prominente plaats in de stedelijke structuur innam.
Afbeelding 15: Detail topografisch militaire kaart Breda met in witte kader de ligging van de Heilig Hartkerk aangegeven. (Kaart 1905)
Afbeelding 16: Plattegrond H. Anna in Yerseke. (Huidige situatie)
Van de 21 kerken heeft het merendeel een unieke plattegrondvorm die Van Genk alleen in die kerk heeft toegepast. Zoals bijvoorbeeld de plattegrond van de H. Anna in Yerseke. (afb. 16) Het is de enige kerk zonder toren, met een eenbeukig schip, een minimaal uitstekend eenbeukig transept, een koor en een half ronde apsis. Toch is het discutabel te zeggen dat P.J. van Genk deze vorm verder nooit heeft gebruikt. Ten eerste is het materiaal zo beperkt dat het mogelijk blijft dat deze plattegrond is aangepast in de vorige eeuw. Ten tweede zijn ook niet alle plattegronden van alle door Van Genk ontworpen kerken overgeleverd. Het blijft daarom mogelijk dat één van de reeds gesloopte kerken oorspronkelijk eenzelfde plattegrond bezat als de H. Anna in Yerseke.
32
Van een aantal kerken is wel met zekerheid te zeggen dat hun plattegronden sterk op elkaar lijken. Het meest duidelijke voorbeeld zijn de plattegronden van de Joannes de Doper in Klundert en Heilig Hart van Jezus in Breda. (afb. 17 en afb. 18) Door geldgebrek is de Heilig Hartkerk in Breda slechts tot de transepten uitgevoerd. Beide plattegronden (tot aan de transepten van de kerk in Klundert) zijn nagenoeg identiek in het ingangsportaal, de toren op een vierkante grondslag rechts naast de ingang, de kapel links naast de ingang en het driebeukig schip van vijf traveeën. Het enige duidelijke verschil is dat de biechtstoelen zich in Klundert in het transept bevinden en in Breda in het derde travee. Een verschil dat wellicht een latere toepassing van Van Genk was, toen bekend werd dat de Heilig Hartkerk in Breda slechts tot de transepten uitgevoerd zou gaan worden. Immers, de biechtstoelen moesten ook in deze kerk een plek krijgen.
Afbeelding 17: Plattegrond Joannes de Doper in Klundert, gemaakt na de verwoesting van de kerk in de Tweede Wereldoorlog.
Afbeelding 18: Plattegrond Heilig Hart van Jezus gemaakt door P.J. van Genk in 1900.
Ook de plattegronden van de H. Antonius Abt in Riel en de H. Catharina in Hengstdijk vertonen sterke overeenkomsten. (afb. 19 en afb. 20) De Antonius Abt in Riel is in 1925 verbouwd. Op dat moment is het transept verbreed en een nieuwe apsis gebouwd. Echter, wanneer de plattegronden vergeleken worden is het overduidelijk dat de beide plattegronden tot
33
de transepten nagenoeg identiek zijn. Beide kerken hebben centraal in de gevel een ingangsportaal, links naast het ingangsportaal een achthoekige kapel, rechts naast het ingangsportaal een achthoekige traptoren, een eenbeukig schip van vier traveeën en in beide gevallen oorspronkelijk een eenbeukig uitstekend transept.
Afbeelding 19: Plattegrond H. Antonius Abt in Riel. Huidige situatie, met in blauw de uitbreiding van 1925 aangegeven.
Afbeelding 20: Plattegrond H. Catharina in Hengstdijk. (Huidige situatie)
Hoewel er niet één plattegrondvorm aan te wijzen is die Van Genk in al zijn kerken toepaste, lijkt het er wel op dat hij altijd koos voor een traditionele plattegrond met een oriëntering in de lengterichting met het altaar in het koor. Van Genk heeft zijn plattegronden voor zover bekend nooit op een onconventionele manier aan het perceel aangepast. Van Genk heeft kerken ontworpen zonder torens, met een toren in het midden van de gevel, met een toren rechts of links van het ingangsportaal en bijvoorbeeld de St. Petrus met twee torens. Opvallend is dat hoewel deze torens in detail van elkaar verschillen, ze in opzet sterke overeenkomsten vertonen. Ook hier springen de overeenkomsten tussen de torens van de Joannes de Doper in Klundert en de Heilig Hart van Jezus in Breda eruit.(afb. 21 en afb. 22) Beide
34
torens zijn opzij van het schip gesitueerd, hebben een vierkante plattegrond, een naaldspits met flankerende spitsen met daar tussenin onder puntgevels gevatte wijzerplaten, in de eerste geleding drielichten, in de vierde geleding aan iedere zijde van de toren twee naast elkaar geplaatste galmgaten, verjongende haaks geplaatste steunberen tot de vierde geleding en tussen de toren en de gevel van de kerk een achthoekige traptoren beëindigd door een spits tot op hoogte van ongeveer de helft van de galmgaten. Zelfs in de natuurstenen detaillering vertonen de twee torens sterke overeenkomsten. Zo hebben beide torens natuurstenen lijsten die de overgang van de geledingen aangeven, natuurstenen banden die de galmborden volgen en twee halfronde natuurstenen bogen als omlijsting van de galmgaten. Daarnaast hadden beide torens een dusdanige hoogte dat zij als landmark boven de omliggende bebouwing uitstaken. De torens verschillen echter in de tweede en derde geleding. In Klundert was de tweede geleding voorzien van een groot spitsboogvenster en de derde geleding van een drielicht, terwijl in Breda in zowel de tweede als derde geleding tweelichtvensters zijn toegepast.
Afbeelding 21: Joannes de Doper in Klundert. (Foto 1910)
Afbeelding 22: Heilig Hart van Jezus in Breda. (Foto 1925)
Net zoals dat de plattegronden in Riel en Hengstdijk overeenkomsten vertonen, zo lijken ook de torens van deze kerken sterk op elkaar. (afb. 23 en afb. 24) Beide in het midden van de gevel geplaatste torens hebben vier geledingen onder een spits waarin in ieder dakvlak een
35
wijzerplaat is gestoken. Ook de derde en vierde geleding bevatten in beide gevallen de beëindiging van de steunberen, drie naast elkaar geplaatste kleine lancetvensters en de galmgaten gescheiden door een deelzuil. Bovendien dienen beide torens door hun hoogte als oriëntatiepunt voor de omgeving. Echter, verschillen zijn dat de Antonius Abt in Riel een minimaal uitstekend ingangsportaal onder een zadeldak en in de tweede geleding in een spaarveld een rondlicht boven een tweelichtvenster heeft, terwijl de H. Catharina in Hengstdijk een inwendig ingangsportaal en in de tweede geleding een tweelichtvenster heeft. Ook in de toepassing van natuursteen zijn vele overeenkomsten. Beide torens hebben natuurstenen afdekplaten op de steunberen, een natuurstenen lijst onder de vensters van de tweede geleding, de spaarvelden in de derde geleding en de galmgaten in de vierde geleding, een natuurstenen omlijsting van de galmgaten en natuurstenen banden die de galmborden volgen. Uit de bovenstaande analyse kan worden geconcludeerd dat een sterk gelijkende plattegrond samen ging met een sterk gelijkende opstand van de toren van de kerk. De verklaring hiervoor kan worden gezocht in het in het vorige hoofdstuk toegelichte feit dat de opdrachtgevers hun keuze voor de architect baseerden op reeds uitgevoerde werken van de architect en P.J. van Genk zijn opdrachtgevers aanraadde kerken te gaan bekijken die naar zijn ontwerp waren gebouwd.
Afbeelding 23: Antonius Abt in Riel. (Foto 2009)
Afbeelding 24: H. Catharina in Hengstdijk. (Foto 2009)
Hoewel een toren niet standaard was voor de kerken van Van Genk en er verschillen bestonden in de plaatsing van de toren, bestaan er veel overeenkomsten tussen de torens. Alle torens hebben vier geledingen onder een met leien gedekte naaldspits, met in de vierde geleding
36
galmgaten en natuurstenen detaillering rond onder andere de ramen en galmgaten. Daarnaast is naast alle torens een achthoekige traptoren geplaatst met een hoogte tot de derde geleding. Bovendien hebben alle torens een dusdanige hoogte dat zij de skyline van de dorpen en steden waarin zij gelegen zijn beheersen en een landmark vormen voor de omgeving. Echter, de toren die Van Genk ontwierp bij de H. Laurentius in Dongen is een vreemde eend in de bijt. (afb. 25 en afb.26) Het meest opvallende verschil is dat deze toren met een opengewerkte koepel in plaats van een spits werd afgesloten. Deze andere vormentaal is te verklaren doordat hij is aangepast aan de vorm van de kerk. De H. Laurentius in Dongen werd in 1828 gebouwd onder toezicht van de ingenieurs van Waterstaat, zoals in die periode gebruikelijk was.84 Deze kerk was niet uitgevoerd met een vormentaal geïnspireerd op de laatmiddeleeuwse kerken, maar gedecoreerd met classicistische motieven. Toen P.J. van Genk werd gevraagd deze kerk te vergroten en een toren te realiseren, heeft hij dan ook gekozen voor een toren die bij dit soort kerken paste. Hij paste de toren aan aan de stijl van het gebouw. Zo kwam hij tot een toren met vier geledingen, met in de onderste geleding het licht uitstekende ingangsportaal onder een zadeldak, in de tweede geleding een spaarveld met rondboog waarin zich een drielicht en rondlicht bevonden, de derde geleding met galmgaten en een vierde geleding met de beëindiging van de haaks geplaatste steunberen waartussen zich een spaarveld met siermetselwerk bevond. Hoewel het op de enige afbeelding van de St. Lambertus in Dongen niet goed te zien is, lijkt het er op dat in plaats van het toepassen van natuursteen, siermetselwerk is gebruikt om de vensters en galmgaten te accentueren.
Afbeelding 25: Kopie tekening toren van de H. Laurentius in Dongen. Door Cuypers Roermond. (Tekening 1918)
Afbeelding 26: Tekening H. Laurentius In Dongen. (Tekening ongedateerd)
84
Tilburg, Regionaal Archief Tilburg, inventarisnummer 1203, documenten over de bouw van de kerk gedateerd tussen 1828 en 1880.
37
Ook de kerken zonder toren, zoals bijvoorbeeld de H. Anna in Yerseke en de Maria Hemelvaart in De Heen, vertonen in de plaatsing van de klokken overeenkomsten. Beide kerken zijn uitgevoerd met een klokkenstoel op de nok.(afb. 27 en afb. 28) Deze klokkenstoelen zijn ingemetseld en bekroond door een met leien gedekte spits. Ook zijn ze voorzien van natuurstenen banden en steunen zij op natuurstenen schalken.
Afbeelding 27: Maria Hemelvaart in De Heen (Foto ongedateerd)
Afbeelding 28: H. Anna in Yerseke. (Foto ongedateerd)
Een belangrijk kenmerk van de kerken van P.J. van Genk is dat de ingang altijd in een portaal is gesitueerd. Deze portalen komen in twee vormen voor, een ´inwendig´portaal en een uitstekend portaal. De Corneliuskerk in Den Hout is een voorbeeld van een kerk met een ´inwendig´ portaal.(afb.29) Dit portaal is ondiep, heeft een omlijsting met natuurstenen zuilen en een rondboog en in het bovenlicht boven de dubbele deuren glas-in-lood. Een voorbeeld van een kerk met een uitstekend ingangsportaal is de Maria Hemelvaart in Zuiddorpe.(afb. 30) Dit ingangsportaal is een eenlaags uitstekend bouwdeel onder een zadeldak gemetseld in baksteen in kruisverband. Het portaal is gedecoreerd met natuurstenen afdekplaten in de steunberen, een natuurstenen lijst onder het zadeldak en een natuurstenen reliëf in het tympaan. Dit uitstekende ingangsportaal bestaat ook in de variant met natuurstenen zuilen ter weerszijden van de deuren en in plaats van een natuurstenen reliëf in het tympaan een toepassing van glas-in-lood in het bovenlicht.
38
Afbeelding 29: Ingangsportaal Corneliuskerk in Den Hout. (Foto ongedateerd)
Afbeelding 30: Ingangsportaal Maria Hemelvaart in Zuiddorpe. (Foto 2009)
Alle kerken zijn opgetrokken in rode baksteen gemetseld in kruisverband met natuurstenen detaillering. De mate waarin het natuursteen is toegepast verschilt per kerk, maar is in alle gevallen geconcentreerd op de voorgevel. De Petruskerk in Leur is één van de kerken waarin het meest natuurstenen elementen in de gevel en torens zijn toegevoegd. (afb. 31) De gevel is voorzien van natuurstenen banden, een natuurstenen omlijsting van de vensters, natuurstenen deelzuilen tussen de vensters, natuurstenen zuilen in de spaarvelden en een natuurstenen lijst onder de dakrand, onder de vensters en in de topgevels onder de spits. De H. Anna in Yerseke is één van de meest sober uitgevoerde kerken van Van Genk. Deze kerk heeft slechts natuursteen in de afdekplaten van de steunberen, in de flankerende zuilen in het portaal, in de lijst onder het dak van de kerk en van het ingangsportaal, natuurstenen schalken ter ondersteuning van de klokkenstoel, natuurstenen banden in met metselwerk om de klokkenstoel en een natuurstenen dorpel en band in het drielicht. (afb. 28) Hoewel Van Genk varieerde in de toepassing van natuursteen mag geconcludeerd worden dat de toepassing van natuursteen in de gevel kenmerkend is voor zijn kerken. Afbeelding 31: St. Petrus in Leur. (Foto 1962)
39
Ofschoon Van Genk voor de gevels gebruikt maakte van natuursteen heeft hij de zijgevels gedecoreerd met siermetselwerk. Veel van de door Van Genk ontworpen kerken hebben verdiepte gevelvelden in de zijgevels van het schip met overhoekse muizentanden in metselwerk. Een voorbeeld is de Joannes de Doper in Klundert. (afb. 32) Ook worden de vensters in het exterieur met baksteen siermetselwerk al of niet met natuurstenen sluitstenen omlijst. Een voorbeeld hiervan zijn de vensters in de zijbeuken van de Maria Hemelvaart in Zuiddorpe. (afb. 33)
Afbeelding 32: Verdiepte gevelvelden in de zijgevels van de zijbeuken Joannes de Doper in Klundert. (Foto 2011)
Afbeelding 33: Vensters in de Van de Maria Hemelvaart in Zuiddorpe. (Foto 2009)
Zoals al is gebleken uit de analyse van de torens varieerde Van Genk in de toepassing van vensters. In een aantal gevallen continueerde Van Genk de gekozen venstervorm van de gevel in de transepten en apsis. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de H. Barbara in Culemborg. (afb. 34) Deze kerk heeft in de gevel een verdiept spaarveld met hierin een roosvenster. Dit roosvenster is voorzien van een grove natuurstenen tracering. Een identiek roosvenster heeft Van Genk in de transepten en in het recht afgesloten koor toegepast. (afb. 35)
Afbeelding 34: H. Barbara in Culemborg (Foto ongedateerd)
Afbeelding 35: Transept en koor van de H. Barbara met zelfde roosvenster als in gevel. (Foto ongedateerd)
40
In een iets andere vorm gebruikte Van Genk deze methode in andere kerken. Zo heeft de H. Bonifatius in Kwadendamme in de de torengevel een spaarveld met twee lancetvensters waarboven een rondlicht. (afb. 36) Deze venstervorm komt terug in de lichtbeuk, terwijl in de transepten een dubbel spaarveld met vier lancetvensters waarboven een roosvenster en in de apsis lancetvensters zijn toegepast. (afb. 37)
Afbeelding 36: H. Bonifatius in Kwadendamme. (Foto 2007)
Afbeelding 37: Zijgevel H. Bonifatius in Kwaddendamme. (Foto 2007)
Echter, in het geval van de Corneliuskerk in Den Hout komt het spaarveld met twee lancetvensters waarboven een rondvenster van de toren niet terug in de opstand van de rest van het gebouw.(afb. 38) In dit geval heeft Van Genk ervoor gekozen in zowel de lichtbeuk als de transepten drielichten toe te passen.(afb. 39) Deze analyse geeft weer dat Van Genk een eenheid in de toepassing van de vensters in de kerken probeerde te verkrijgen door de venstervormen in de kerk op verschillende plaatsen terug te laten keren. Desalniettemin is er in het gehele oeuvre niet één bepaalde venstervorm of één bepaalde toepassingsmethode die Van Genk altijd gebruikte.
Afbeelding 38: Corneliuskerk in Den Hout. (Foto 2007)
Afbeelding 39: Zijgevel Corneliuskerk in Den Hout. (Foto 2007)
41
De driebeukige kerken van Van Genk hebben allen een driedelige opstand met op zuilen rustende scheibogen, een triforium en een lichtbeuk. Voor de zuilen in het schip heeft Van Genk verschillende materialen gebruik. Zo waren ze in de Joannes de Doper in Kundert en de Gummarus in Wagenberg van marmer, in de Heilig Hart van Jezus in Breda en de Lambertuskerk in Etten van gepolijst hardsteen, in de Johannes de Doper in Nieuw Vossemeer van zandsteen en in de Gertrudis in Ossendrecht waren ze gepleisterd. In sommige kerken rustten deze zuilen op in baksteen gemetselde basementen, terwijl de zuilen in andere kerken op natuurstenen basementen rustten. Dit verschil in toepassing van materialen in het interieur hangt samen met het beschikbare bouwbudget. Ook in de afwerking van de muren bestaat variatie. Bij de Gummarus in Wagenberg zijn de binnenmuren uitgevoerd in schoon metselwerk met natuurstenen accenten in de scheibogen, het triforium en de lichtbeuk. (Afb. 40)Een totaal ander effect dan dat met de gepleisterde muren in de Maria Hemelvaart in Zuiddorpe werd bereikt. (afb.41)Ook in dit geval speelde het budget waarschijnlijk een rol. Immers, pleisterwerk was goedkoper dan natuursteen en wanneer de muur gepleisterd werd was de toepassing van natuursteen niet nodig. De afwerking van de muren had een directe invloed op de afwerking van de vensters in het interieur. In de interieurs waar de muren niet gepleisterd werden, werden de vensters in metselwerk geplaatst en geheel of gedeeltelijk omlijst met natuursteen .85
Afbeelding 40: Gummarus in Wagenberg. (Foto 2007)
Afbeelding 41: Maria Hemelvaart in Zuiddorpe. (Foto 2007)
Ook in de gewelven is er verschil in vorm en materiaal. De Gummarus in Wagenberg en de Lambertuskerk in Etten hebben stenen kruisribgewelven, de H. Catharina in Hengstdijk en de Gertrudis in Ossendrecht houten kruisribgewelven, de Bonifatius in Kwadendamme is overwelfd met houten tongewelven en de Heilig Hartkerk in Breda heeft stenen kruisribgewelven in de zijbeuken en een houten tongewelf in het schip. Ook in de toepassing van de gewelven speelden 85
Baudoin 2010, p. 17.
42
de beschikbare budgetten een grote rol. Dit hield in dat Van Genk zich in het interieur niet tot één vorm of één soort materiaal beperkte.
Afbeelding 42: Interieur Lambertuskerk in Etten. (Foto 1900)
Afhankelijk van de wensen van de opdrachtgever en het beschikbare budget nam Van Genk het interieur integraal mee in het ontwerp. Bij de wijding van de H. Cornelius in Den Hout in 1878 was het interieur van de kerk zeer sober. Om geld te besparen was alleen het strikt noodzakelijke uitgevoerd. In de jaren die volgden werd met de hulp van de parochianen de kerk gedecoreerd. De schilderingen die vanaf de latere jaren de kerk opfleurden waren uitgevoerd naar ontwerp van P.J. H. Cuypers.86 De Maria Hemelvaart in De Heen werd in 1884 ontworpen door P.J. van Genk. Ook in dit geval was het in latere jaren pas financieel mogelijk de kerk te decoreren. Begin 1888 werden in het priesterkoor schilderingen aangebracht door schilders uit Antwerpen.87 Toch zijn er ook andere gevallen bekend. P. J. van Genk schakelde zijn broers en zwager in bij zijn werkzaamheden aan de Lambertuskerk in Etten. (afb. 42) Zo ontwierp zwager Frans van Beers de gebrandschilderde ramen van het priesterkoor en de zijkapellen en ontwierp Jozef van Genk het hoogaltaar uitgevoerd in witte steen en de communiebanken. Dit was echter niet de enige keer dat dit gebeurde. Bij zijn werkzaamheden aan de St. Josephkerk in 1884 in Bergen op Zoom leverde broer Willem enig meubilair en broer Jozef een St. Josephbeeld. (afb. 43) Ook de H. Maria Visitatie in Westdorpe, de H. Petrus in Leur en de H. Catharina in Hengstdijk werden gedecoreerd met beelden van Jozef van Genk.88 Het lijkt hierdoor dat in de gevallen dat het interieur in het ontwerp werd meegenomen Van Genk altijd zijn familie inschakelde voor de
86
http://www.infoplein.oosterhout.nl/aanbiederg.php?id=1835020; http://zoeken.nai.nl/CIS/project/6976 http://www.olvtenhemelopneming.nl/parochie/geschiedenis2/geschiedenis2.html 88 Blok & Weys 1977, p. 16-18. 87
43
beelden, schilderingen, het glas-in-lood en het meubilair. Overigens had zijn familie geen garantie dat zij in latere jaren voor de decoratie van de kerken van Van Genk gevraagd zouden worden. Hoe de samenwerking met zijn familie precies in zijn werk ging, is echter niet te zeggen. Hiervoor zal onderzoek gedaan moeten worden naar het oeuvre van alle leden van de ‘Van Genk kunstclan’.
Afbeelding 43: St. Josephbeeld in de St. Josephkerk in Bergen op Zoom gemaakt door Jozef van Genk. (Foto ongedateerd)
Afbeelding 44: Plattegrond Elisabethkapel in Breda gemaakt door P.J. van Genk in 1896.
3.3 Kapellen Naast deze 26 kerken was Van Genk ook verantwoordelijk voor 4 kloosterkapellen. De documentatie over deze bouwopdrachten is veel beperkter dan de documentatie over de bouw van de kerken. Hierdoor zijn bijvoorbeeld de bouwkosten niet bekend. Van de kapel bij het klooster St. Marie in Huijbergen die Van Genk in 1888 ontwierp en die in 1944 door oorlogshandelingen werd verwoest, heb ik helemaal geen documentatie kunnen vinden. Daarom zal ik me in deze analyse richten op de Elisabethkapel in Breda uit 1896, de Elisabethkapel in Zundert uit 1907 en de Grote Kapel bij klooster ´t Withof in Etten-Leur uit 1908. Alle conclusies over de gebouwen zijn gebaseerd op foto´s en de bezichtiging van de kapellen. Alleen van de door P.J. van Genk ontworpen Elisabethkapel in Breda heb ik een door hem getekende plattegrond gevonden. (afb. 44) Ondanks dat de kwaliteit van deze plattegrond slecht is, wordt duidelijk dat het hier gaat om een kapel met een eenbeukig schip met aan de noordkant een galerij, ter weerszijden van het schip biechtstoelen, eenbeukige uitstekende transepten, met in de transepten galerijen, tussen de apsis en de transepten de trappen naar de galerijen en een koorsluiting met apsis. Daarnaast is in het oostelijke transept het ingangsportaal gesitueerd. Uit
44
foto’s van de Grote Kapel bij ’t Withof in Etten en de Elisabethkapel in Zundert blijkt dat ook deze kapellen een eenbeukig schip, een eenbeukig transept en een koorsluiting met apsis bezaten. (afb.45 en afb. 46) Er zijn echter geen aanwijzingen op de foto’s te vinden dat deze kapellen met galerijen uitgevoerd zijn geweest.
Afbeelding 45: Interieur Grote Kapel in Etten. (Foto 1920)
Afbeelding 46: Interieur Elisabethkapel in Zundert. (Foto 2007)
Van Genk paste in alle drie de kapellen een ingangsportaal toe. (afb. 47 en afb. 48) Deze ingangsportalen bestaan uit een eenlaags uitstekend bouwdeel onder een zadeldak bedekt met leien opgetrokken in baksteen gemetseld in kruisverband. De portalen zijn gedecoreerd met natuurstenen zuilen, kapitelen, een rondboog en een lijst onder de dakrand. Teruggelegen in het portaal zijn twee houten deuren onder een bovenlicht met glas-in-lood geplaatst. Deze ingangsportalen zijn hetzelfde als de ingangsportalen die Van Genk bij zijn kerken toepaste.
Afbeelding 47:Ingangsportaal bij de Elisabethkapel in Breda. (Foto 2011)
Afbeelding 48: Ingangsportaal bij de Elisabethkapel in Zundert. (Foto 1997)
De toepassing van de klokkenstoel in Zundert vertoont ook veel overeenkomsten met de toepassing van de klokkenstoel bij de kerken van Van Genk die zonder toren zijn uitgevoerd, zoals
45
bijvoorbeeld de H. Anna in Yerseke. (afb. 28 en afb. 48) Ook in deze kapel is de klokkenstoel ingemetseld en rust hij op natuurstenen schalken. Hoewel de klokkenstoel in Zundert niet is voorzien van een met leien gedekte spits, doet de gemetselde basis vermoeden dat deze oorspronkelijk op eenzelfde manier bekroond werd als de klokkenstoelen van bijvoorbeeld de kerk in Yerseke. Daarnaast zijn alle drie de kapellen, net als de kerken, opgemetseld in baksteen in kruisverband en voorzien van natuurstenen detaillering. Naast de natuurstenen elementen in de ingangsportalen zijn de gevels van de kapellen in Breda en Zundert voorzien van natuurstenen tracering in de roosvensters en een natuurstenen lijst onder de dakrand. Bij de toepassing van vensters heeft Van Genk bij zowel de Elisabethkapel in Zundert als de Grote Kapel in Etten in de zijbeuken een versimpelde vorm van het venster dat zich in de transepten bevindt toegepast. (afb. 49) Zo bevindt zich in de transepten van de Grote Kapel in Etten een spaarveld met hierin zeven lancetvensters met daarboven een roosvenster. In de zijbeuken heeft Van Genk gekozen voor een spaarveld met hierin drie lancetvensters met daarboven een roosvenster. Opvallend is dat ook de kapellen in Zundert en Breda roosvensters in de transepten hebben, ookal zijn zij toegepast in een iets andere vorm.
Afbeelding 49: Grote Kapel in Etten. (Foto 1930)
De foto’s van het interieur van de Grote Kapel in Etten zijn niet duidelijk genoeg om conclusies te trekken over het materiaal van de gewelven. (afb. 45)Wel is duidelijk dat de kapel overwelfd werd door kruisribgewelven. In de gevallen van de kapellen in Zundert en in Breda kan met zekerheid worden gezegd dat zij voorzien waren van houten tongewelven in het schip en een houten kruisribgewelf in de viering. Opvallend is dat Van Genk in Breda de gewelfkap boven de lichtbeuk laat beginnen, terwijl hij in Zundert de gewelfkap inzet ter hoogte van het midden van
46
de lichtbeuk en hierdoor genoodzaakt was de spitsboogvorm van de vensters in de lichtbeuk uit de gewelfkappen te snijden om de lichttoevoer te bevorderen. (afb.46 en afb.50)
Afbeelding 50: Interieur Elisabethkapel in Breda. (Foto 2011)
Afbeelding 51: Interieur Elisabethkapel in Breda. (Foto 1905-1915)
Bouwhistorisch onderzoek naar de kapellen in Breda en Etten-Leur tonen aan dat Van Genk in de constructie van de kapellen gebruik heeft gemaakt van traditionele materialen. Bij de Elisabethkapel in Breda is alleen ijzer toegepast in de verbindingen van de balken in de kapconstructie.89 Bij de Grote Kapel in Etten beperkt de toepassing van smeedijzer zich vooral in het ijzerwerk waartussen het glas-in-lood is ingeklemd en de gehengen aan de deuren.90 Tenslotte blijkt uit foto´s dat zowel de Elisabethkapel in Breda als de Grote Kapel in Etten in het koor rijkelijk voorzien waren van schilderingen.(afb. 45 en afb.51) Echter, de documentatie geeft geen uitsluitsel over de schilders. Hierdoor is het onmogelijk om op dit moment conclusies te trekken over of P.J. van Genk ook bij de kapellen zijn familie in heeft geschakeld om het interieur te decoreren. Deze analyse geeft aan dat Piet van Genk voor zijn kapellen een vormentaal gebruikte die veel weg had van de door hem toegepaste vormentaal bij zijn kerken, waarbij de overeenkomsten tussen de kapellen en de kerken zonder toren het grootst zijn. In beide gevallen gebruikt hij de voor hem kenmerkende uitstekende ingangsportalen, de ingemetselde klokkenstoel op de nok en een opstand met in kruisverband gemetselde baksteen met natuurstenen detaillering.
89 90
Veerman John, beantwoording vragen via email, 14-07-2011. Stevens Willem, beantwoording vragen via email, 14-07-2011.
47
4. Overige gebouwen
4.1 Inleiding Naast de 30 in het vorige hoofdstuk besproken godshuizen heeft Van Genk verschillende kloosters, pastorieën en woonhuizen voor de burgerij ontworpen. Van deze gebouwen zijn weinig tekeningen van de hand van Van Genk overgeleverd. Dit betekent dat ik voor deze analyse naast de tekeningen gebruik heb gemaakt van foto´s van zowel begin twintigste eeuw als van de huidige situatie. Omdat ik geen door Van Genk getekende plattegronden heb gevonden, ben ik genoodzaakt me in dit hoofdstuk te richten op een analyse van de gevels van de gebouwen. 4.1 Kloosters Van Genk was verantwoordelijk voor minimaal vijf kloosters en een meisjesschool bij een klooster in Hoeven (Noord-Brabant). Omdat ik van de meisjesschool in Hoeven en het klooster in Sas van Gent geen bouwtekeningen of goede foto´s heb kunnen vinden, blijven deze school en dit klooster hier buiten beschouwing.
Afbeelding 52: Voorgevel Elisabeth Gasthuis Breda. Getekend door P.J. van Genk. (Tekening 1898)
Begin jaren 1890 kreeg P.J. van Genk de opdracht van de congregatie Alles voor Allen om aan de Leuvenaarstraat in Breda het Elisabethziekenhuis te bouwen achter het reeds bestaande gasthuis aan de Haagdijk. Van Genk realiseerde in dit gebouw onder andere keukens, een refter en een ziekenzaal voor de zusters. Een paar jaar later werden de panden aan de Haagdijk afgebroken en kreeg Van Genk de opdracht hier een nieuw ziekenhuis en klooster te realiseren. Dit nieuwe gebouw bestond uit een middendeel aan de Haagdijk van 96 meter breed en twee achtervleugels richting de Leuvenaarstraat.91 De gevel aan de Haagdijk was opgetrokken in 91
Smits 2010, p. 279-280.
48
baksteen over twee bouwlagen onder een met pannen gedekt zadeldak. (afb. 52) Onder de dakrand was een in baksteen geornamenteerd fries toegepast. In het midden was de gevel voorzien van een risaliet met een in een piron eindigende topgevel. Deze risaliet bevatte de hoofdingang en was voorzien van een groot raam in een rondboog geflankeerd door twee heiligenbeelden. De risaliet was bovendien extra gedecoreerd door de natuurstenen omlijsting van het venster, de natuurstenen banden en de natuurstenen zuilen op de begane grond. Verder waren in de gevel de onderdorpels van de ramen op de verdieping opgenomen in een waterlijst over de gehele lengte van de gevel en was de gevel gedecoreerd met natuurstenen banden ter hoogte van de roeden van de vensters en met natuurstenen blokken rondom de vensters. De overige door Van Genk ontworpen kloosters waren aanzienlijk kleiner. Van het klooster dat Van Genk in 1900 in Oud-Gastel ontwierp is een deel van de bestektekening bewaard gebleven. (afb. 53) Hierop is te zien dat Van Genk dit klooster had ontworpen als een in rode baksteen opgetrokken gebouw met waarschijnlijk in het midden een risaliet, waarin de hoofdingang was geplaatst, onder een trapgevel. Onder de dakrand bevond zich een in baksteen geornamenteerd fries. In de boogvelden boven de ramen paste hij reliëfs met een dubbele driepasboog met bekronende vierpas toe. Daarnaast was het klooster gedecoreerd met een onder de ramen doorlopende waterlijst en (waarschijnlijk) natuurstenen banden. Daarnaast is de begane grond voorzien van een aantal medaillons.
Afbeelding 53: St. Bernardusklooster in Oud-Gastel. (Tekening 1899)
Afbeelding 54: St. Gummarusklooster in Breda. (Foto 1925-1935)
49
Daarentegen was het Gummarusklooster aan de Baronielaan in Breda, dat Van Genk in hetzelfde jaar ontwierp, soberder.(afb. 54) Ook dit klooster was opgemetseld in rode baksteen over twee bouwlagen onder met pannen bedekte zadeldaken. Het risalerende deel van de gevel bevindt zich in dit geval aan de zijkant en wordt beëindigd met een trapgevel. Net als in OudGastel en bij het Elisabeth gasthuis in Breda was de hoofdingang in het midden van de gevel geplaatst. In de dakschilden zijn dakkapellen met trapgevels gestoken. Ook dit klooster is voorzien van doorlopende waterlijsten onder de vensters en natuurstenen banden ter decoratie van de gevel. De boogvelden boven de vensters op de verdieping zijn ingevuld met siermetselwerk. Hoewel de kloosters aanzienlijk in grootte en detaillering verschilden, waren ze allemaal in baksteen opgetrokken, gedecoreerd met natuurstenen banden en hadden ze een risalerend gedeelte dat beëindigd werd door een topgevel.
4.3 Pastorieën Ofschoon Van Genk de kloosters nog in een ongeveer zelfde vormentaal ontwierp, bestaat er tussen de pastorieën veel meer variatie. Zo vertoonde de pastorie die P.J. van Genk in 1900 ontwierp bij de Heilig Hartkerk aan de Baronielaan in Breda in de vormgeving van de gevel opvallend veel overeenkomsten met het klooster dat Van Genk in Oud-Gastel ontwierp. (afb. 55) De pastorie is opgetrokken in baksteen over twee bouwlagen onder een dak met omlopende schilden. In de boogvelden boven de vensters zijn reliëfs met een dubbele driepasboog met bekronende vierpas geplaatst. De pastorie was gedecoreerd met hardstenen dorpellijsten, cordonlijst en afdeklijst met pinakel op de topgevel. Daarnaast was de gevel voorzien van een geprofileerde gootlijst met daaronder een in baksteen geornamenteerd fries. De ingang van de pastorie is gesitueerd in een portiek in de zijgevel aan de kant van de kerk. De portiekopening is omlijst door een spitsboog op natuurstenen kolommen. De achter- en zijgevels zijn nagenoeg ongedecoreerd.92 Een pastorie die in een totaal andere vormentaal is vormgegeven dan de hierboven besproken gebouwen is de pastorie aan de Grote Markt in Bergen op Zoom. (afb. 56) Deze pastorie is een in baksteen over twee bouwlagen opgetrokken gebouw onder een dak met omlopende schilden. In de dakschilden zijn drie dakkapellen met frontons gestoken. De omlijsting van de vensters en het fries onder de gootlijst zijn uitgevoerd in natuursteen, waardoor nog maar weinig baksteen zichtbaar is gelaten. In het midden van de gevel is een uitspringende travee geplaatst met hierin de ingangspartij. Deze middenpartij is extra gedecoreerd door de plaatsing
92
Rijksdienst Cultureel Erfgoed, monumentnummer 519134, redengevende omschrijving pastorie bij de Heilig Hartkerk in Breda.
50
van natuurstenen pilasters ter flankering van de twee smalle vensters en de natuurstenen omlijsting van het middelste venster met een op zuilen gedragen fries en fronton.93
Afbeelding 55: Pastorie bij de Heilig Hartkerk in Breda. (Tekening 1900)
Afbeelding 56: Pastorie op de Grote Markt in Bergen op Zoom. (Foto ongedateerd)
Tussen 1889 en 1890 werd ook aan de Veerkensweg in Oud-Gastel een pastorie naar ontwerp van Van Genk gebouwd.(afb. 57) Deze pastorie verschilt voornamelijk van de andere door Van Genk ontworpen pastorieën door zijn enorme grootte van 5.500 kubieke meter. Het gebouw was over twee bouwlagen in baksteen opgetrokken onder een met leien gedekt dak met omlopende schilden. En aan de rechterzijde was een zijvleugel aangebouwd. De gevel was gedecoreerd door een zeer licht risalerend middendeel met de hoofdingang en beëindigd door een segmentvormige voortzetting van de gootlijst. Daarnaast is de gevel voorzien van hardstenen dorpels, natuurstenen blokken in de boogvelden boven de vensters en een in siermetselwerk gemetselde fries onder de gootlijst.94 Uit de analyse van de pastorieën blijkt dat Van Genk gebruik maakte van een grote variatie aan decoratiemotieven. Het enige dat de gebouwen overeen hebben is dat zij opgetrokken zijn in baksteen onder een dak met omlopende schilden en dat zij op een of andere manier met natuursteen zijn gedecoreerd. Voor deze grote variatie zijn geen verklaringen te vinden in de archieven van de parochies of het bisdom Breda. Omdat in hoofdstuk 2 is gebleken dat Van Genk zich aan de wensen van de opdrachtgevers aanpaste, zou de verklaring hierin kunnen worden gezocht. Maar ook het uitblijven van een vastgestelde vormentaal voor
93
Rijksdienst Cultureel Erfgoed, monumentnummer 9126, redengevende beschrijving Grote Markt 30 in Bergen op Zoom. 94 Buijs & Veerman 2010, p. 66-67.
51
pastorieën in de in het volgende hoofdstuk toegelichte karakterleer zou hierin een rol kunnen hebben gespeeld.
Afbeelding 57: Pastorie aan de Veerkensweg in Oud-Gastel. (Foto 1906)
4.4 Herenhuizen Hoewel alle godshuizen van Van Genk in één oogopslag als een Van Genk zijn te herkennen, omdat ze veel overeenkomsten vertonen, is het herkennen van een herenhuis van Van Genk net zo lastig als het herkennen van zijn pastorieën. Er bestaat veel variatie tussen de tien door hem ontworpen herenhuizen. Desalniettemin zijn de huizen in grofweg drie typen te onderscheiden. Het eerste type is het dubbelpand, dat veel overeenkomsten vertoont met de pastorie die Van Genk bijvoorbeeld in Bergen op Zoom realiseerde. Deze panden hebben vijf vensterassen met in de middelste as de ingang. Deze middenpartij is licht risalerend waarbij de nadruk op dit deel van het gebouw wordt versterkt door de toepassing van meer decoratie en een grotere dakkapel. Deze huizen hebben allen schilddaken waarin dakkapellen zijn gestoken en zijn regelmatig aan één zijde vrij gelegen. Een voorbeeld hiervan is het in 1892 ontworpen pand aan de Steenbergsestraat 27 in Bergen op Zoom. (afb.58) Deze tweelaagse symmetrische woning heeft een vierkante plattegrond onder een schilddak bedekt met leien. De gevels zijn opgetrokken in baksteen en worden geleed door hardstenen banden en pilasters. In het dakvlak aan de straatzijde zijn drie dakkapellen met segmentboogfrotons gestoken. In het midden van de gevel bevindt zich de deur in een rijk bewerkt rondboogportiek. Boven het portiek bevindt zich een hardstenen balkon op voluutconsoles. De vensters worden bekroond door een rechtgesloten geprofileerde lijst en de balkondeuren door een fronton. De zij- en achtergevel zijn soberder uitgevoerd met alleen hardstenen dorpels bij de ramen. Het huis aan de St. Bernaertsstraat in Oudenbosch dat Van Genk ontwierp voor Henri Berends in 1880 is een variatie op dit type. (afb. 59) Dit huis is in tegenstelling tot de zojuist
52
besproken Steenbergsestraat 27 niet opgetrokken in baksteen met natuurstenen detaillering, maar geheel gepleisterd. In de indeling van de gevel heeft Van Genk wel eenzelfde opzet gebruikt. Ook dit huis heeft namelijk vijf traveeën. De ingang is in het midden van de gevel geplaatst, waarboven een hardstenen balkon op voluutconsoles met een extra benadrukking van deze middenpartij door de voortzetting van de gootlijst in een segmentvorm. Daarnaast worden de vensters bekroond door een sierlijst en zijn ook bij dit pand de zij- en achtergevel soberder uitgevoerd.95
Afbeelding 58: Steenbergsestraat 27 Bergen op Zoom (Tekening 1892)
Afbeelding 59: Woning van Henri Berends aan de St. Bernaertsstraat in Oudenbosch. (Foto 1980)
Het tweede type is het enkele pand opgetrokken in baksteen en aan twee zijden ingeklemd tussen andere bebouwing. Een voorbeeld van dit type is de woning die Van Genk ontwierp voor zijn neef L. van Genk aan de Graafseweg 2 in Nijmegen en die tijdens de Tweede Wereldoorlog door oorlogshandelingen werd verwoest. (afb.60) Dit huis is opgetrokken in baksteen en heeft natuurstenen decoratie elementen, over de helft van de gevel een topgevel en op de eerste verdieping een balkon. De villa die Van Genk ontwierp voor Ulbo Jetze Heerma van Vos is qua vormentaal erg verschillend van de hierboven beschreven woningen. (afb.61) Dit derde type is een vrijstaand huis op een L-vormige plattegrond opgetrokken in baksteen met natuurstenen detaillering onder een met leien gedekt schilddak. In de dakschilden zijn dakkapellen met helmdaken gestoken. De ingangspartij is in het midden gesitueerd en benadrukt door een achtzijdig torendak met ui en oculus. Rechts naast de ingangspartij is een risalerend bouwdeel met tuitgevel gesitueerd. De gevels van de woning hebben rondom een kroonlijst op gestoken klossen met fries, een natuurstenen cordonlijst, natuurstenen aanzet en sluitstenen rondom de muuropeningen en een 95
Rijksdienst Cultureel Erfgoed, monumentnummer 521540, redengevende beschrijving St. Bernaertsstraat 6 in Oudenbosch.
53
basement. Daarnaast wordt de voorgevel extra gedecoreerd door meerdere natuurstenen banden.96
Afbeelding 60: Tekening gevel Graafseweg 2 in Nijmegen. Gemaakt door P.J. van Genk. (Tekening 1887)
Afbeelding 61: Lichttorenhoofd 2 in EttenLeur. (Foto 1964)
Ondanks de grote variatie tussen de huizen, zijn het allen grote woningen voor rijke particulieren. Daarnaast is er over het algemeen gebruik gemaakt van classicistische decoratiemotieven. Ze zijn nagenoeg allemaal opgetrokken in baksteen en in kruisverband gemetseld. De huizen hebben ook allen in meer of mindere mate natuurstenen detaillering. Opvallend is dat Van Genk voor de vormgeving van zijn woningen, zowel de herenhuizen als in enkele gevallen bij de pastorieën, niet koos voor een op de middeleeuwen geïnspireerde vormentaal, maar voor classicistische decoratiemotieven. Zoals uit het volgende hoofdstuk zal blijken is de kans groot dat dit een gevolg is van de architectuurtheorieën die onderwezen werden op de Academie in Antwerpen.
96
Rijksdienst Cultureel Erfgoed, monumentnummer 516669, redengevende beschrijving Lichttorenhoofd 2 in Etten-Leur.
54
5. P.J.H. Cuypers vs. P.J. van Genk
5.1 Inleiding In de publicatie Van Genk. Een kunstclan uit de negentiende eeuw uit 1977 wordt gezegd dat P.J. van Genk waarschijnlijk geïnspireerd werd door P.J.H. Cuypers.97 Echter, deze bewering is niet met argumenten onderbouwd. Het kan daarom zo zijn dat een verwantschap met Cuypers is gesuggereerd om, in de periode dat de negentiende eeuw nog niet op waarde werd geschat, Van Genk voor een groter publiek interessant te maken. Desalniettemin is het een interessant aspect om te onderzoeken aangezien beide architecten in de negentiende eeuw aan dezelfde Academie hun kennis hebben opgedaan, ze allebei vele religieuze opdrachten hebben vervuld en doordat zij deels in hetzelfde tijdvlak werkzaam waren ze waarschijnlijk geconfronteerd werden met hetzelfde soort problemen en mogelijkheden. Omdat P.J. van Genk het onderwerp van mijn scriptie is en een vergelijking met Cuypers daar slechts een onderdeel van uitmaakt, heb ik voor mijn gegevens over Cuypers louter gebruik gemaakt van drie publicaties. Bij het gebruik van de publicaties Cuypers en het gotisch rationalisme van Oxenaar uit 2009, Piere Cuypers, architect 1827-1921 van Van Leeuwen uit 2008 en P.J.H. Cuypers (1827-1921) Het complete werk van Hetty Berens uit 2007, ben ik ervan uitgegaan dat deze publicaties een compleet beeld van de heersende opvattingen over P.J.H. Cuypers geven.
5.2 De theoretische basis Zowel Cuypers als Van Genk hebben hun opleiding aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen genoten. Cuypers was een paar jaar ouder en studeerde in Antwerpen tussen 1845 en 1849, terwijl Piet van Genk zich hier tussen 1868 en 1872 ontwikkelde tot architect. Voor Cuypers uit Roermond was de Academie in Antwerpen geografisch gezien de voor de hand liggende keuze.98 Dit zal ook een doorslaggevende factor voor Van Genk zijn geweest, aangezien hij in Bergen op Zoom in Noord-Brabant woonde. Bovendien hebben zijn broers hun opleiding ook aan deze Academie genoten, wat een tweede duwtje in de rug zal zijn geweest. Doordat beide architecten hun architectonische kennis op de Academie in Antwerpen hebben opgedaan, zijn zij tijdens hun opleiding al in aanmerking gekomen met de middeleeuwse bouwkunst. Aan de Academie werden de studenten tijdens de lessen architectuurtheorie ingewijd in de uit Frankrijk afkomstige karakterleer. Deze leer hield in dat een voorkeur werd gegeven aan een aan het karakter van het gebouw gebonden stijlkeuze. De bouwkunde studenten werden 97 98
Blok & Weys 1977, p. 15-16. Oxenaar 2009, p. 26.
55
opgeleid met het idee dat een bepaalde historische stijl vanwege zijn cultuurhistorische context en de associaties die zij bij de beschouwer opwekten, geschikt waren voor een bepaald type gebouw. In het geval van de kerken was dit de middeleeuwse bouwstijl, maar voor bijvoorbeeld herenhuizen van de gegoede burgerij ging de voorkeur uit naar de classicistische modellen uit de zeventiende en achttiende eeuw. 99 De Academie is ook de plaats waar zowel Cuypers en Van Genk nagenoeg zeker met de ideeën van A.W.N. Pugin in contact kwamen. In 1850 werden de ´True Principles´ van Pugin in een Franstalige editie in België uitgegeven. Maar zeker al tien jaar eerder had de Luikse uitgever Noblet Belgische edities van Pugin zijn plaatwerken gepubliceerd. Deze platen waren aanwezig in de bibliotheek van de Academie en zullen door de studenten zijn gebruikt.100 Voor Pugin, die het ideaal van een christelijke samenleving voor ogen had, was de middeleeuwse bouwstijl de canon, in tegenstelling tot de op de Romeinse en oude Griekse geïnspireerde architectuur. Pugin streefde naar het herstel van de band tussen de Kerk en kunst, waarbij een op de middeleeuwen geïnspireerde bouwstijl de enige ware architectuur was.101 Door Pugin geïnspireerd, handelde ook Cuypers vanuit een ideaal. Nadat hij afgestudeerd was streefde hij naar een herstel van de maatschappelijke betekenis van de architectuur. Cuypers handelde uit de utopie van een eigentijdse architectuur als afspiegeling van een van hoger hand ingegeven ideaal. Het ideaal van de Rooms Katholieke Kerk. In dit streven stond net als bij Pugin het kerkgebouw centraal.102 Dit handelen vanuit een droombeeld tekende zich ook af in de seculiere opdrachten die Cuypers in de latere jaren van zijn carrière vervulde. Met deze opdrachten probeerde Cuypers niet alleen zijn markt te vergroten, maar wilde hij ook aantonen dat de op de middeleeuwse bouwkunst geïnspireerde rationele architectuur ook heel goed toepasbaar was op wereldlijke gebouwen.103 Voor P.J. van Genk is er geen bewijs dat hij koos voor de middeleeuwse vormentaal vanuit een ideaal waarin de middeleeuwen werden verheerlijkt. Omdat hij uit Noord-Brabant kwam en veel familieleden tot de Nederlandse clerus behoorden, was hij waarschijnlijk wel katholiek. Maar de archieven van de parochies en het bisdom Breda bevatten geen brieven waarin hij omschreven wordt als een zeer religieus man of uiteenzettingen dat hij als architect gekozen werd vanwege de katholieke boodschap die hij met zijn architectuur uitdroeg. Daarnaast is in het vorige hoofdstuk gebleken dat hij in zijn herenhuizen niet voor de middeleeuwse vormentaal heeft gekozen, maar over het algemeen classicistische decoratiemotieven heeft toegepast. Het is daarom 99
Oxenaar 2009, p. 23-28; Van Leeuwen 2008, p. 69. Oxenaar 2009, p. 30-32. 101 Oxenaar 2009, p. 33. 102 Oxenaar 2009, p. 41; Van Leeuwen 2008, p. 64. 103 Oxenaar 2009, p. 207; Van Leeuwen 2008, p. 71; Berens 2007, p. 23. 100
56
waarschijnlijker dat P.J. van Genk trouw bleef aan het principe dat een gebouw uitgevoerd moest worden in een passende stijl, zoals hij aan de Academie had geleerd. Vanuit zijn geïdealiseerde beeld van de middeleeuwen hield Cuypers zich veel bezig met het restaureren van middeleeuwse kerkgebouwen. De katholieken wilden zich, door de verworven vrijheden, in de tweede helft van de negentiende eeuw steeds meer profileren. Bovendien groeide hun aanhang, waardoor vele middeleeuwse kerken te klein werden. De katholieke kerkgenootschappen zagen nieuwbouw als het logische gevolg. Echter, Cuypers zette zich in deze gevallen in om een restauratie of zorgvuldige uitbreiding te realiseren, zodat de middeleeuwse gebouwen, waar hij zoveel van hield en zijn inspiratie uithaalde, behouden zouden blijven.104
Afbeelding 62: Vijftiende eeuwse R.K. kerk in Oud-Gastel. Gesloopt in 1905 (Foto 1904)
Restaureren was voor Van Genk veel minder belangrijk. Aan het begin van zijn carrière heeft hij wel de H. Trudokerk in Zundert gerestaureerd en ook de H. Laurentius in Dongen heeft hij slechts vergroot, maar de nadruk van zijn werk lag op nieuwbouw. Eind negentiende eeuw zijn Cuypers en Van Genk in Oud-Gastel dan ook lijnrecht tegenover elkaar komen te staan. De katholieken in dit Noord-Brabantse dorp hadden in 1799 hun middeleeuwse kerk terug gekregen van de protestanten. Omdat de kerk een bouwval was, was zij de gehele negentiende eeuw regelmatig onderhevig aan restauraties. Dit bleek echter niet de oplossing, waardoor bisschop Leyten van Breda in 1898 zijn goedkeuring gaf aan het ontwerp van P.J. van Genk om de oude kerk te slopen en hier een nieuwbouw voor in de plaats te bouwen. Dit zou Van Genk zijn grootste 104
Van Leeuwen 2008, p. 118.
57
bouwproject zijn geworden, aangezien de kerk geraamd was op 180.000 gulden. Om de bisschop makkelijker te kunnen overtuigen van de noodzaak van nieuwbouw, had P.J. van Genk bij zijn ontwerp een door hem gemaakt rapport over de slechte staat van de oude kerk toegevoegd. Echter, de Nederlandse regering en met name P.J.H. Cuypers als lid van het college van Rijksadviseurs van de Monumenten van Geschiedenis en Kunst wilden de middeleeuwse dorpskerk sparen. Cuypers kreeg daarom vervolgens de opdracht een ontwerp te maken voor de verbouwing en vergroting van de kerk. Beide architecten trokken hier echter aan het kortste eind, want in 1905 werd de vijftiende eeuwse kerk alsnog gesloopt om plaats te maken voor een door prof. ir. G. van Swaaij ontworpen kerk. 105 (afb. 62) In de jaren 1850 ontstonden twee stromingen onder de architecten die zich door de middeleeuwse vormentaal lieten inspireren. De eerste groep was door Pugin geïnspireerd en richtte zich op het reproduceren van middeleeuwse voorbeelden en het laten opleven van lokale bouwtradities. De tweede groep probeerde met de middeleeuwse architectuur als voorbeeld tot een eigentijdse en universele stijl te komen. Tot deze tweede groep behoorde Cuypers. Zijn schetsboeken tonen dat hij door studie van historische voorbeelden en het tekenen van motieven naar de natuur tot een nieuwe stijl probeerde te komen. Cuypers wilde de middeleeuwse architectuur verbeteren en overtreffen. 106 ‘De toekomst van de bouwkunst ligt voor Cuypers in het verleden.’107 Een gevolg van dit zoeken naar een nieuwe eigentijdse stijl is dat de gebouwen van Cuypers veel variatie vertonen en dat er een duidelijke ontwikkeling in zijn oeuvre te onderscheiden is. In het geval van P.J. van Genk is het aanwijzen van een ontwikkeling en het zoeken naar nieuwe oplossingen geen kenmerk van zijn oeuvre. Zijn gehele loopbaan gebruikt hij vrijwel dezelfde modellen bij het vormgeven van zijn kerken. Hij gebruikt nagenoeg alleen traditionele vormen en traditioneel materiaal. Gezien zijn, in hoofdstuk 2 besproken, werkwijze lijkt het dat het aansluiten bij de wensen van de opdrachtgever voor Van Genk belangrijker was dan het vinden van een nieuwe eigentijdse stijl. Vanaf de jaren 1840 werden uitgaven van opmetingstekeningen en ontwerpen voor reconstructies van kerkgebouwen en decoraties gepubliceerd. Het is bekend dat Cuypers een aantal van deze uitgaven in zijn bezit had. Dat wil zeggen, Cuypers bezat een bibliotheek van 452 titels bestaande uit Nederlandstalige, Franstalige, Duitstalige, Engelstalige, Latijnse, Italiaanstalige, Deense en Spaanstalige publicaties. Hij had uitgaven in zijn bezit over de middeleeuwse bouwkunst en monumentenzorg, maar ook een groot aantal handboeken over 105
Van Leeuwen 2008, p. 118; Van Aken & Van Aken 1999, p. 17-18. Oxenaar 2009, p. 68-76; Van Leeuwen 2008, p. 181. 107 Van Leeuwen 2008, p. 182. 106
58
bouwtechnieken en technische installaties. Daarnaast verzamelde Cuypers tijdens zijn werkende leven reproducties en foto’s van architectuur die als voorbeeld voor zijn eigen werken konden dienen.108 De rol van uitgaven als inspiratiebronnen voor de architectuur van P.J. van Genk is onbekend. Ten eerste omdat door het verloren gaan van het archief het niet duidelijk is of Van Genk zelf een bibliotheek met architectuurpublicaties aangelegd had en zo ja welke publicaties hij dan in zijn bezit had. Ten tweede omdat de architectuur van Van Genk tot op heden niet met (afbeeldingen in) architectuuruitgaven is vergeleken. Een andere inspiratiebron van Cuypers was het reizen. Hij bezocht plaatsen en bestudeerde gebouwen in nagenoeg heel West-Europa en het toenmalige Rusland. Ook liet hij de wereldtentoonstellingen niet aan zijn neus voorbij gaan. Uit onderzoek is gebleken dat Cuypers gemiddeld twee tot drie studiereizen per jaar maakte. Deze reizen dienden allen het doel zijn kennis van de middeleeuwse bouwkunst te vergroten. Daarnaast onderhield Cuypers zijn buitenlandse contacten op deze manier en de reizen naar Parijs benutte hij om meubilair en kerkattributen voor zijn opdrachtgevers aan te schaffen. 109 Het is niet duidelijk of P.J. van Genk regelmatig studiereizen naar het buitenland maakte om inspiratie voor zijn gebouwen op te doen. Als dit het geval is, heeft hij de inspiratie heel onopvallend in zijn ontwerpen weten te verwerken, aangezien zijn gehele loopbaan de ontwerpen veel overeenkomsten vertonen. Toch is het niet onmogelijk, omdat geen van Van Genk zijn ontwerpen exact hetzelfde zijn en ze juist op detail verschillen. Daarnaast is uit hoofdstuk 2 gebleken dat er een aantal gaten in het oeuvre van Van Genk te zitten. Waarschijnlijk zijn deze hiaten het gevolg van het feit dat nog niet alle door Van Genk ontworpen gebouwen bekend zijn. Maar wellicht zijn ze ook de eerste aanwijzingen voor de ontdekking dat P.J. van Genk regelmatig studiereizen maakte. Rond het midden van 1860 heeft Cuypers een aantal publicaties uitgegeven. Maar omdat hij niet heel veel talent had voor het verwoorden van zijn architectuurtheorieën en idealen zocht hij aansluiting bij J.A. Alberdingk Thijm. Ondanks dat er een subtiel verschil bestaat tussen de idealen van Cuypers en Thijm, heeft Alberdingk Thijm Cuypers altijd in zijn teksten gesteund.110 Alberdingk Thijm was dan ook zeer belangrijk voor de reputatie die Cuypers in de loop der jaren opbouwde. Cuypers profiteerde bovendien van deze alliantie doordat hij via Alberdingk Thijm
108
Oxenaar 2009, p. 63-66; Berens 2007, p. 45. Van Leeuwen 2008, p. 80; Berens 2007, p. 46 & p. 60 & p. 116. 110 Oxenaar 2009, p. 99-109. Voor Alberdingk Thijm was kunst een middel in de strijd om de herleving van de liturgische en symbolische tradities in de kerk, terwijl het voor Cuypers ging om het opnieuw betekenis geven aan en het vernieuwen van de kunst om tot een eigentijdse en eigen architectonische cultuur te komen 109
59
geïntroduceerd werd bij talrijke internationale grootheden, zoals Reichensperger, Franz Bock, Vincent Statz, G.E. Street en J. Waele. Naast Alberdingk Thijm was Victor de Stuers een belangrijke promotor van Cuypers. De Stuers bezorgde Cuypers in 1874 een positie binnen het college van Rijksadviseurs van de Monumenten van Geschiedenis en Kunst en hielp hij hem bij het binnenhalen van bouwprojecten zoals het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam.111 Er zijn geen publicaties van P.J. van Genk bekend, ook zijn er nog geen artikelen aan het licht gekomen waarin hij door tijdgenoten geprezen werd of correspondentie met invloedrijke tijdgenoten die hem bij zijn carrière konden helpen. Een onderzoek naar de samenwerking met zijn broers, zou uitsluitsel kunnen geven of binnen de familie Van Genk de familieleden elkaar wel naar voren schoven en zo reclame voor elkaar maakten. Hoewel dit een zeer aanlokkelijk idee is, kan dit op dit moment echter niet met zekerheid worden aangenomen.
5.3. De praktische benadering van opdrachten Cuypers was zich bewust van de rol die anderen konden betekenen voor zijn carrière. Hij bouwde bewust een netwerk op van vrienden, bekenden en zakenrelaties die hem konden helpen bij het binnenhalen van opdrachten.112 Door dit netwerk werd hij bij binnen- en buitenlandse restauratieprojecten gevraagd als adviseur en kon hij in verschillende internationale jury’s zitting nemen.113 Maar in Nederland betekende dit vooral dat bisdom Roermond, de belangrijkste opdrachtgever in de eerste jaren van zijn carrière, voor Cuypers niet groot genoeg was voor zijn ambities. Het leverde voor hem niet genoeg opdrachten voor nieuwbouw op en de parochies in het bisdom hadden vaak te weinig geld, waardoor het jaren duurde voordat er aanbesteed en gebouwd werd. Om zijn markt uit te breiden richtte Cuypers zich op Noord-Nederland en met name bisdom Haarlem. De bisschoppen in dit bisdom bemoeiden zich met de financiering en aanbesteding en controleerden of de ontwerpen geschikt waren voor de uitvoering van de liturgie. Zij bemoeiden zich niet of nauwelijks met de architectuur en stijlkeuze van de gebouwen. Toch heeft Cuypers zijn best moeten doen om in deze contreien als architect geaccepteerd te worden. Niet alleen moest hij de opdrachtgevers overtuigen van zijn idee wat betreft de oriëntatie, dispositie en symboliek van het kerkgebouw, maar ook moest hij de vooroordelen over de op de middeleeuwse vormentaal geïnspireerde gebouwen ontkrachten. Daarom was Cuypers genoodzaakt zich de eerste jaren van zijn carrière bezig te houden met het overtuigen van de bisschoppen, bouwpastoors en de vertegenwoordigers van seminaries en kloosterorden.114 Voor het overtuigen van de opdrachtgever gebruikte Cuypers houten modellen. Deze houten modellen 111
Berens 2007, p. 46. Van Leeuwen 2008, p. 11-13. 113 Berens 2007, p. 47. 114 Oxenaar 2009, p. 97-99. 112
60
gaven naar zijn mening een beter ruimtelijk beeld van zijn ontwerp dan een tekening en werden daardoor door de aanschouwer beter begrepen.115 Uitgaande van de op dit moment bekende werken van Van Genk lijkt het erop dat hij zijn werkgebied heeft geconcentreerd op het grondgebied van het bisdom Breda. De enkele opdrachten buiten dit gebied komen voort uit familiebanden. Wat wel is gebleken is dat hij net als Cuypers zijn best moest doen om een plaats in de architectenwereld te veroveren. Zo moest bijvoorbeeld zijn ontwerp voor de H. Laurentius in Dongen van de bisschop van Breda door een reeds gevestigde architect gekeurd worden. Bovendien toont de correspondentie tussen de pastoors en bisschoppen in het archief van het bisdom Breda dat Van Genk er regelmatig op aandrong om persoonlijk kennis te mogen maken met de bisschop. Omdat in de jaren 1870 het idee dat een kerk uitgevoerd diende te worden in de middeleeuwse vormentaal geaccepteerd was en Van Genk vrij traditionele ontwerpen maakte, was het overtuigen echter relatief gemakkelijk. Voor de Lambertuskerk in Etten is een door Van Genk gemaakte impressie tekening overgeleverd. (afb.63) Dit soort tekeningen gebruikte P.J. van Genk om de opdrachtgever te overtuigen. In deze tekeningen waren de technische details, die hij later nodig had voor de aannemers en vakmensen die het ontwerp uit zouden voeren, weggelaten. Omdat er geen houten modellen van Van Genk overgeleverd zijn, is het waarschijnlijk dat Van Genk de voorkeur gaf aan tekeningen boven houten modellen, om de opdrachtgever een indruk te geven van hoe de kerk er uit zou gaan zien.
Afbeelding 63: Tekening zijaanzicht St. Lambertus gemaakt door P.J. van Genk. (Tekening circa 1873) 115
Van Leeuwen 2008, p. 18-19.
61
´Een terugkeer naar het model van een bouwloods en gilde was voor de neogotici een voorwaarde voor de ontwikkeling en de bloei van een eigentijdse cultuur op het niveau van de middeleeuwen.´116 Cuypers bezat een atelier in Roermond waar na twee jaar al een veertigtal mensen werkzaam was. Van deze circa veertig werknemers waren er ongeveer twaalf beeldhouwers. Voor hem was dit noodzakelijk omdat hij van mening was dat een architect de ontwerper moest zijn van het gehele gebouw om eenheid en harmonie te kunnen realiseren. Door een combinatie van lijnen, vormen en kleuren kwam Cuypers tot een ‘Gesamtkunstwerk’. Via decoratie verbond hij de meubels, beelden en het glas-in-lood met de architectuur. Dientengevolge tekende Cuypers in zijn kerkontwerpen altijd de kerkmeubelen zoals altaren in.117 Toch werden de meubels vaak niet naar dat ontwerp uitgevoerd, omdat zij pas later besteld werden. Daarnaast was Cuypers geen voorstander van massaproductie, omdat hij vond dat dit de kwaliteit niet ten goede kwam. Het hebben van een atelier was in dit opzicht de manier om de hoge kwaliteit van alles wat in zijn naam werd ontworpen te waarborgen.118 Het archiefmateriaal geeft geen aanwijzingen dat Van Genk vaste werknemers in dienst had, een atelier leidde of zelf de meubelen, het glas-in-lood of de beelden voor zijn gebouwen ontwierp. Ook in zijn kerkontwerpen is geen kerkmeubilair ingetekend. (afb.64) In dit opzicht lijkt hij niet geïnspireerd te zijn door Cuypers. Misschien omdat hij niet handelde uit het ideaal wat Cuypers wel had en waarvoor een atelier noodzakelijk was. Maar uit het bestek blijkt wel dat hij de ontwerpen voor bijvoorbeeld de kapitelen in zijn gebouwen maakte. Op deze manier hield hij toch de regie over het hele gebouw.
Afbeelding 64 : Doorsnede transept richting het koor van de St. Lambertus in Etten. (Tekening circa 1873) 116
Oxenaar 2009, p. 47. Van Leeuwen 2008, p. 40 & p. 214. 118 Oxenaar 2009, p. 54; Van Leeuwen 2008, p.30-31. 117
62
In het atelier hanteerde Cuypers een arbeidsdeling. Hij splitste het productieproces op, waarbij elke ambachtsman voor een onderdeel van het proces verantwoordelijk was en gecontroleerd werd door voorlieden. Dit was de enige manier waarop Cuypers de honderden opdrachten uit kon voeren. Dit betekende dat hij zijn ideeën moest overdragen door middel van tekeningen. Hij legde zijn ideeën vast in een schets en liet deze door medewerkers tot een complete set tekeningen op de juiste schaal uitwerken. Voor de uitvoering van de ontwerpen vertrouwde Cuypers op de leidinggevende van de werkplaatsen op het bouwterrein of op de door hem aangestelde opzichters. Over het algemeen koos Cuypers getalenteerde leerlingen van zijn atelier als opzichter, omdat zij wisten hoe de meester het wilde hebben.119 Omdat Van Genk hoogstwaarschijnlijk alleen werkte, moet hij zijn ontwerpen wel zelf getekend en uitgewerkt hebben. Uit de overgeleverde bestekken blijkt wel dat Van Genk opzichters bij de bouw van zijn kerken aanstelde. Dit was waarschijnlijk ook noodzakelijk, omdat Van Genk aan meerdere opdrachten per jaar werkte en niet dagelijks bij de uitvoering van al zijn ontwerpen aanwezig kon zijn. Maar omdat Van Genk waarschijnlijk geen atelier tot zijn beschikking had is het onmogelijk dat hij hier leerlingen voor aanstelde. Wie zijn opzichters wel waren en waar hij ze gevonden had is niet duidelijk. Cuypers bouwde kerken tussen de 80.000 gulden, zoals de kerk in Wyck Maastricht, en de 500.000,- gulden, zoals de Haagse Parkstraatkerk. Voor zijn ontwerpen hanteerde Cuypers een honorarium van 4 tot 5%.120 De archieven van de kerkbesturen waar P.J. van Genk kerken voor heeft gerealiseerd tonen dat Van Genk in een lager segment opdrachten vervulde. Met name de kerk in Schoondijke van 12.000,- gulden is aanzienlijk goedkoper dan de werken van Cuypers. Daarentegen sluiten de kerken in Etten van 130.000,- en Wagenberg van 100.000,- gulden wel aan op de bouwopdrachten van Cuypers. Wat betreft het honorarium is het lastig Van Genk en Cuypers te vergelijken, omdat uit hoofdstuk 2 is gebleken dat er te weinig bedragen bekend zijn om hier conclusies over te trekken. Opvallend is wel dat Van Genk voor de Antonius Abt in Riel, waar het honorarium van Van Genk wel bekend is, ook ongeveer 5% van de bouwsom als salaris ontving. Omdat Cuypers merkte dat kerkbesturen vaak te weinig geld bezaten om het interieur in het ontwerp mee te nemen, was hij zich bewust dat de symbolische betekenis in de architectuur van het kerkgebouw zichtbaar moest worden. Voor hem waren het materiaalgebruik en de vorm van het gebouw betekenisdragers. Vanuit dit idee streefde Cuypers ernaar zijn kerken op het oosten te oriënteren. Ook wanneer dit niet de meest voor de hand liggende oplossing was in de stedelijke structuur waaraan het kerkgebouw werd toegevoegd. Toch lukte het Cuypers, ondanks 119 120
Oxenaar 2009, p. 56-57; Van Leeuwen 2008, p. 32-39. Van Leeuwen 2008, p. 36.
63
dit streven, niet altijd de opdrachtgevers te overtuigen en heeft hij zich regelmatig aan de stedenbouwkundige situatie aan moeten passen.121 Om dit laatste zou Cuypers in de latere jaren regelmatig geprezen worden. Hij bleek een groot talent te hebben voor het komen tot ingenieuze en creatieve oplossingen, geïnspireerd op buitenlandse modellen, voor de plattegronden van zijn kerken op zeer lastige percelen.122 Er zijn geen aanwijzingen dat Van Genk ook streefde naar een oriëntering op het oosten vanwege de symbolische betekenis. Hij schikte in alle gevallen zijn kerken naar de stedenbouwkundige situatie, zonder dat er in de archieven bewijzen voor een discussie omtrent dit aspect van het ontwerp zijn overgeleverd. Iets wat gezien de bereidwilligheid waarmee hij zijn ontwerpen aanpaste zodat ze financieel haalbaar werden ook vanzelfsprekend lijkt te zijn. Bovendien heeft de analyse van de plattegronden in hoofdstuk 3 aangetoond dat alle kerken van Van Genk een traditionele plattegrondvorm hebben. In de eerste jaren waarin Cuypers als architect werkzaam was, gebruikte hij de dertiendeeeuwse Franse kathedralen als zijn voorbeelden. Maar omdat deze kathedralen niet geschikt waren voor de eigentijdse liturgie en de eisen die de kerkbesturen aan hun nieuwe kerk stelden, is hij hier langzaam vanaf gestapt. Hij paste zijn ontwerp steeds meer aan aan het programma van eisen en de stedelijke structuur waarin het gebouw werd geplaatst. ´Hij hanteerde de historische motieven steeds minder als voorgeschreven repertoire, als verplichte stijlvormen of onmisbaar idioom, maar als een ´Fundgrube´ van mogelijke oplossingen, los van hun historische en geografische connotaties.´ 123 Het nieuwe doel voor Cuypers was het bereiken van een compromis tussen de middeleeuwse vormen en de eigentijdse eisen, om zo tot een eigentijdse architectuur te komen. Cuypers ging op zoek naar harmonie tussen het door hem te ontwerpen gebouw en de omgeving waar het in kwam te staan. Hij probeerde bij zijn ontwerpen zoveel mogelijk te variëren in plattegrond, opbouw en detaillering. De omstandigheden van het aanwezige budget, de wensen van de opdrachtgever, het beschikbare materiaal, de plaats en vorm van de bouwplaats leidden tot bepaalde oplossingen en vormen.124 De kerken van Van Genk lijken allemaal sterk op elkaar of zij nu in Zeeland of in Culemborg werden gebouwd. De (weinige) variatie kwam waarschijnlijk eerder voort uit de beschikbare budgetten dan uit de lokale omstandigheden. Hoewel Etten geïnspireerd werd op de vijftiende eeuwse kerk in Hulst, zijn er niet genoeg aanwijzingen te vinden om al zijn kerken te herleiden op een bepaalde regio of periode.
121
Oxenaar 2009, p. 127. Berens 2007, p. 51. 123 Oxenaar 2009, p. 142. 124 Van Leeuwen 2008, p. 88-101. 122
64
Omdat natuursteen kostbaar was in Nederland moest er gezocht worden naar goedkopere oplossingen om de gebouwen te decoreren. Omdat baksteen ruim voorhanden was, werd dit een veel gebruikte oplossing. Bovendien leidde besparing op natuurstenen traceringen tot de ontwikkeling van een nieuw type kerkraam. Het in de middeleeuwen veel gebruikte grote spitsboogvenster met natuurstenen tracering werd omgevormd tot twee spitsboogramen met daarboven een rond raam, gevat in de baksteenwand. Cuypers gebruikte in zijn gebouwen veel profielstenen voor de deur- en vensterharnassen en gekleurde baksteen als alternatief voor natuursteen. Hij paste de gekleurde baksteen toe op strategische plaatsen om zo alsnog de constructieve onderdelen in het gebouw te benadrukken. En hij was van mening dat het toepassen van kleur zijn gebouwen sprekender maakte.125 Uit de analyse van de kerkarchitectuur van Van Genk in hoofdstuk 3 van deze scriptie blijkt dat Van Genk ook de goedkopere venstervorm toepaste. Toch behield natuursteen een zeer belangrijke plaats in zijn gebouwen. Zelfs in de kerken die voor weinig geld gerealiseerd moesten worden en het besparen op natuursteen zeer welkom zou zijn geweest. De toepassing van gepolychromeerde baksteen bleef helemaal achterwege. Op de punten dat Van Genk geen natuursteen toe kon passen, koos hij voor een toepassing van baksteen gemetseld in een patroon. Ook in dit opzicht was Van Genk dus aanzienlijk traditioneler ingesteld dan P.J.H. Cuypers.
5.4 Van Genk in de Nederlandse architectuurhistorische context Hoewel er op het eerste gezicht wellicht overeenkomsten te vinden zijn tussen de kerkgebouwen van Van Genk en Cuypers, lijkt dit is een logisch gevolg te zijn van het feit dat beide architecten in baksteen werkten en decoratie-elementen geïnspireerd op de middeleeuwse architectuur toepasten. Uit de voorgaande paragrafen is gebleken dat wanneer verder wordt gekeken deze overeenkomsten marginaal zijn te noemen. Zowel op het gebied van de theorieën en idealen als op het gebied van de praktische benadering van de opdrachten. Daar komt bij dat vanuit praktische overwegingen een vergelijking tussen Cuypers en Van Genk een zeer onevenwichtige opgave is. Zo was Cuypers vanaf zijn afstuderen in 1849 tot aan zijn dood in 1921 werkzaam als architect. Dit betekent dat hij zeventig jaar lang het beroep van architect heeft uitgeoefend en in deze zeventig jaar is hij minimaal verantwoordelijk geweest voor 456 ontwerpen. Een groot verschil met de slechts 36 jaar waarin Van Genk werkte aan de 55 tot nu toe bekende ontwerpen. Een bijkomend voordeel dat waarschijnlijk bijdraagt aan de grote reputatie die Cuypers tot op de
125
Oxenaar 2009, p.79-80; Van Leeuwen 2008, p. 109.
65
dag van vandaag heeft, is dat er ontzettend veel archiefmateriaal overgeleverd is.126 Een groot contrast met Van Genk, aangezien zijn archief tot op de dag van vandaag nergens te vinden is. Echter, uit dit onderzoek is gebleken dat Van Genk een kind van zijn tijd was en werkte volgens de heersende opvattingen in de negentiende eeuw. Hij werkte in een herkenbare stijl en gebruikte een aantal terugkerende motieven. Hij is hierin consequent te werk gegaan zonder zich exact te herhalen. Ondanks dat of juist daarom was Van Genk verantwoordelijk voor de helft van de in de tweede helft van de negentiende eeuw gebouwde kerken in het bisdom Breda en heeft hij zijn stempel gedrukt op Zuidwest Nederland. Hij is dan ook niet onbeduidend te noemen. Daarom is het in een volgend onderzoek relevant om te kijken hoe Van Genk verschilt van andere vooral regionaal opererende negentiende-eeuwse architecten. Bijvoorbeeld van J.J. van Langelaar, die zich in 1879 in Princenhage nabij Breda vestigde nadat hij in het atelier van P.J.H. Cuypers tot architect was opgeleid. Net als voor Van Genk bestonden zijn belangrijkste werken uit kerken.127 Of van J.H.H. van Groenendael die vooral opereerde in Zuidoost Nederland en ook tijdens zijn loopbaan als architect vele religieuze opdrachten vervulde.128 Een dergelijk onderzoek zal uit kunnen wijzen wie van de twee, Cuypers of Van Genk, de uitzondering en wie de norm was in de negentiende-eeuwse architectenwereld. Vanuit die invalshoek zal dan een onbevooroordeeld beeld van de negentiende eeuwse bouwpraktijk kunnen worden gevormd. Daarnaast zou dit aanwijzingen kunnen geven voor eventuele verschillen tussen op de Academie en in de praktijk opgeleide architecten. Bovendien zal het goed zijn als er gekeken wordt naar Cornelis van Genk, de broer van P.J. van Genk. Zij ontwierpen samen de Johannes de Doperkerk in Nieuw-Vossemeer. Een kerk die doordat hij opgetrokken is in baksteen, gedecoreerd is met natuursteen en een toren heeft met vier geledingen qua vormgeving zeer goed past in het rijtje kerken dat door P.J. van Genk alleen is ontworpen. Betekent dit dat Piet werkte in een door Cornelis gevormde stijl of was P.J. van Genk doorslaggevend bij de vormgeving van de kerk in Nieuw-Vossemeer, die bovendien de eerste kerk op naam van Cornelis was? En indien P.J. van Genk de grootste stem had in dit ontwerp, werd hij dan ook door zijn broer geholpen op diens expertisegebied, woonhuizen voor de gegoede burgerij? En had Cornelis van Genk misschien wel beschikking over een atelier, waar P.J. van Genk gebruik van kon maken? Kortom, over de plaats van P.J. van Genk in de Nederlandse negentiende-eeuwse architectuurgeschiedenis zijn nog vele onduidelijkheden. Voordat deze opgehelderd worden is het onmogelijk een integere conclusie over de rol van P.J. van Genk voor de architectuur in Brabant en Nederland kan worden getrokken. 126
Berens 2007, p. 15-19. http://nl.wikipedia.org/wiki/Jan_Jurien_van_Langelaar 128 http://nl.wikipedia.org/wiki/Hubert_van_Groenendael 127
66
Conclusie
Met deze scriptie wilde ik een beeld krijgen van de ontwikkeling van het oeuvre van P.J. van Genk en kijken wat de kenmerken zijn van zijn architectuur. Uit de voorgaande hoofdstukken is gebleken dat P.J. van Genk een groot deel van zijn carrière aan religieuze opdrachten kon wijden doordat de Katholieke Kerk in de tweede helft van de negentiende eeuw een bloeiperiode doormaakte. Over het algemeen waren voor het krijgen van dit soort opdrachten familiebanden zeer belangrijk. Het blijkt dat het hebben van familiebanden met de geestelijken in Nederland P.J. van Genk ook geen windeieren heeft gelegd. Deze familiebanden zorgden er namelijk voor dat hij in de eerste twaalf jaar van zijn loopbaan als architect zeker zes opdrachten voor kerken heeft gekregen. Deze opdrachten zullen voor bekendheid hebben gezorgd en hebben bijgedragen aan het succes als architect. En succes had hij zeker, want tussen 1872 en 1908 werkte hij ieder jaar aan minimaal één opdracht en in zijn topjaren realiseerde hij wel vier opdrachten per jaar. Hoewel van de 55 opdrachten 26 gebouwen kerken waren en hieruit blijkt dat Van Genk voor de pastoors in het bisdom Breda een veelgevraagde architect was, blijkt ook dat hij door congregaties relatief weinig werd gevraagd. De opdrachten die hij wel van congregaties kreeg vinden allen pas plaats in de latere jaren van zijn carrière. De tien opdrachten voor profane architectuur waren allen ontwerpen van herenhuizen voor rijke particulieren in West-Brabant en zijn ongeveer evenwijdig door de jaren heen verweven. Behalve het ontwerpen voor congregaties is er dan ook geen ontwikkeling in het soort opdrachten te bespeuren. Ofschoon het merendeel van de door P.J. van Genk ontworpen gebouwen inderdaad religieuze gebouwen waren, denk ik dat hij door de auteurs die hem als kerkenbouwer beschrijven te kort wordt gedaan. In de loop der jaren zijn steeds meer seculiere gebouwen van Van Genk aan het licht gekomen. Een onderzoek naar de aanbestedingsadvertenties in de lokale kranten of een stilistische vergelijking van negentiende-eeuwse herenhuizen in West-Brabant zal wellicht nog meer seculiere gebouwen van Van Genk boven water halen. Vanuit deze invalshoek moet hij dan ook als een veelzijdige(re) architect worden beschouwd. Het eerste kenmerk van de architect Van Genk is dat hij over zakelijk talent beschikte. Een voorwaarde die voor een succesvolle carrière van architecten in de tweede helft van de negentiende eeuw steeds belangrijker werd. Een aanwijzing hiervoor is dat Van Genk gebouwen ontwierp voor alle budgetten en dat hij bereid was om zijn ontwerpen zo aan te passen dat het financieel haalbaar werd. Tegelijkertijd probeerde hij tijdens de bouw alsnog zijn ontwerp te optimaliseren door de opdrachtgever over te halen voor betere en duurdere materialen te kiezen. Een tweede aspect dat het zakelijke talent van Van Genk lijkt te bevestigen is dat uit het archief van het bisdom Breda is gebleken dat Van Genk in enkele gevallen erop aandrong kennis te
67
mogen maken met de bisschop en zijn ontwerpen persoonlijk te mogen komen toelichten. Op deze manier zorgde hij ervoor dat hij bekend was bij de bisshop wat hem eventueel extra werk op zou kunnen leveren, maar tijdens deze ontmoetingen kon hij ook zijn kennis tentoonspreiden en zijn zaak bepleiten. Het derde en laatste argument dat spreekt voor de commerciële geest van Van Genk is dat hij heeft gekozen zich in te zetten om een belangrijke architect voor religieuze gebouwen te worden in de negentiende eeuw. Hij heeft zeer goed ingezien dat de Katholieke Kerk door zijn bloeiperiode veel opdrachten op zou kunnen leveren en is hier goed op ingesprongen. Een tweede kenmerk van P.J. van Genk als architect is zijn toewijding en precisie bij de uitvoering van zijn werken. Doordat Van Genk de opdrachtgevers adviseerde over de aannemer die het werk uit zou gaan voeren, hij de voorwaarden nauwkeurig in het bestek beschreef en hij toezicht hield tijdens de bouw, was het voor Van Genk mogelijk een grote controle over de uitwerking van zijn ontwerpen te houden. Een derde kenmerk is dat hij zijn gehele carrière waarschijnlijk als zelfstandig architect werkzaam was. In de jaren net na zijn afstuderen heeft Van Genk echter wel samen met zijn broer Cornelis van Genk aan het ontwerp van de Johannes de Doper in Nieuw-Vossemeer gewerkt en heeft hij via de architect Bruggeman de opdracht voor de St. Lambertus in Etten gekregen, maar er zijn geen aanwijzingen dat hij structureel met een andere architect samenwerkte. Bovendien is er ook geen indicatie dat Van Genk een eigen atelier bezat of leerling-architecten opleidde. Kenmerkend voor de architectuur van P.J. van Genk is dat hij de vormgeving aanpaste aan het karakter van het gebouw. Een aspect van de bouwkunde die in de negentiende-eeuwse architectuurtheorie zeer belangrijk werd gevonden en waarvan hij de noodzaak waarschijnlijk tijdens zijn opleiding aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen heeft geleerd. Een gevolg van deze aanpak is dat Van Genk in verschillende vormentalen moest (kunnen) bouwen. Een tweede kenmerk is dat Van Genk werkte in een herkenbare stijl en een aantal terugkerende motieven gebruikte. Hij ging hier consequent in te werk, zonder zich te herhalen. Dit betekent dat met name de kerken een duidelijk de signatuur van Van Genk dragen. De terugkerende elementen in zijn kerken zijn dat P.J. van Genk altijd traditionele plattegronden toepaste en de plattegronden nooit op een onconventionele manier aan het perceel aanpaste. Torens zijn in zijn godshuizen niet standaard, maar als ze er zijn hebben ze vier geledingen, een met leien gedekte naaldspits, in de vierde geleding galmgaten, natuurstenen detaillering rond onder andere de ramen en galmgaten en zijn zij een landmark voor hun omgeving. In de gevallen dat Van Genk geen toren toepaste plaatste hij op de nok van het gebouw een ingemetselde klokkenstoel met een met leien gedekte naaldspits. Het gebruik van natuurstenen detaillering is geconcentreerd op de gevel, terwijl Van Genk voor de decoratie van de zijgevels gebruik maakte
68
van siermetselwerk. Hij creëerde een eenheid in de toepassing van venstervormen door dezelfde venstervorm op verschillende plaatsen in de kerk terug te laten komen. Zijn driebeukige kerken hebben allen een driedelige opstand. De toepassing van het materiaal in het interieur was afhankelijk van het beschikbare budget. En wanneer de decoratie van het interieur werd meegenomen in het ontwerp, schakelde Van Genk zijn familie hiervoor in. Wat betreft de overige typen gebouwen is de variatie groter. De kloosters verschillen aanzienlijk in grootte en detaillering, maar waren allemaal in baksteen opgetrokken, gedecoreerd met natuurstenen banden en hadden allen een risalerend bouwdeel dat beëindigd werd door een topgevel. Bij de pastorieën is de variatie tussen de gebouwen nog groter. Hier zijn de enige overeenkomsten dat ze zijn opgetrokken in baksteen onder daken met omlopende schilden en dat ze op een of andere manier met natuursteen zijn gedecoreerd. De herenhuizen daarentegen zijn grofweg in drie typen onder te verdelen. Het eerste type is het deels vrijstaande dubbelpand met vijf vensterassen, waarbij de middelste as de ingang bevat en extra gedecoreerd is. Het tweede type is het enkele pand dat ingeklemd staat tussen belendende bebouwing en over de helft van de gevel voorzien is van een topgevel. Het derde type omvat de vrijstaande villa van Ulbo Jetze Heerma van Vos in Etten-Leur. Deze drie typen zijn allen grote huizen voor rijke particulieren, opgetrokken in baksteen en gedecoreerd met natuurstenen classicistische decoratiemotieven. Ondanks dat er een aantal overeenkomsten bestaan tussen P.J.H. Cuypers en P.J. van Genk, beide volgden hun opleiding aan de Academie in Antwerpen en profiteerden van de bloei van de Katholieke Kerk door het vervullen van vele religieuze opdrachten, zijn de gelijkenissen zeer oppervlakkig. Cuypers was verantwoordelijk voor veel meer opdrachten, werkte in een veel groter gebied, had een atelier en lijkt veel meer waarde te hechten aan de theoretische basis van zijn architectuur dan Van Genk deed. In vergelijking met Cuypers is Van Genk dan ook maar een simpele jongen. Opvallend is echter wel dat het P.J. van Genk lukte om verantwoordelijk te zijn voor de helft van de in de tweede helft van de negentiende eeuw gebouwde kerken in het bisdom Breda. Hij was een man van zijn tijd en werkte volgens de heersende opvattingen. Door Van Genk bij een volgend onderzoek in de architectuurhistorische context te plaatsen met andere regionaal opererende negentiende-eeuwse architecten, kan aan het licht komen wat hem zo bijzonder maakte dat juist hij zoveel prestigieuze opdrachten kon vervullen. Daarnaast is uit mijn onderzoek gebleken dat een onderzoek naar de gehele ´Van Genk kunstclan´ noodzakelijk is om een goed beeld te krijgen van de samenwerking tussen de familieleden. In het bijzonder een onderzoek naar Cornelis van Genk om inzicht te krijgen in een eventuele samenwerking, de uitwisseling van ideeën en wellicht het delen van een atelier. Door
69
dit vervolgonderzoek zal het beeld van Van Genk completer worden en zal op deze manier ook zijn plaats in de architectuurgeschiedenis worden verduidelijkt.
70
Bijlage 1: Oeuvrelijst P.J. van Genk. Samengesteld door het samenvoegen van de gegevens op www.reliwiki.nl, http://gw0.geneanet.org, de publicatie Van Genk. Een kunstclan uit de 2e helft van de 19e eeuw van Blok & Weys en de documentatie van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed. Jaartal
Naam
Plaats
Type
Bijzonderheden
1873
Johannes de Doper
Nieuw Vossemeer, Noord Brabant
R.K. kerk
In samenwerking met broer C. van Genk
1874
Stationsstraat 21
Etten-Leur, Noord Brabant
Pastorie
1876
H. Laurentius
Dongen, Noord Brabant
Toren bij kerk
Kerk en toren in 1917 vervangen
1877
St. Lambertus
Etten-Leur, Noord Brabant
R.K. kerk
Rijksmonument
1878
H. Cornelius
Den Hout, Noord Brabant
R.K. kerk
Rijksmonument
1879
Koepelstraat
Bergen op Zoom, Noord Brabant
Woonhuis
In opdracht van Adriana H. Ketelaars
1879
Grote Markt 30
Bergen op Zoom, Noord Brabant
Pastorie
1880
Molenstraat 12
Roosendaal, Noord Brabant
Woonhuis
In opdracht van J.P.G. Luijkx
1880
St. Bernaertstraat 6
Oudenbosch, Noord Brabant
Woonhuis
In opdracht van Henri Berends
1881
Heilige Maagd
Bergen op Zoom, Noord Brabant
Galerij in schip van bestaande kerk
Rijksmonument
1881
H. Trudo
Zundert, Noord Brabant
Restauratie kerk
In 1927 vervangen door nieuwe kerk.
1882
Heilig Hart
Oosterhout, Noord Brabant
R.K. kerk
Op westwerk na gesloopt in 1978
1883
H. Eligius
Oostburg, Zeeland
R.K. kerk
Door oorlogshandelingen verwoest in 1944
1883
Pothoekstraat 59
Antwerpen, België
Woonhuis
In opdracht van broer Josephus A. van Genk
1883
Grote Markt 31
Bergen op Zoom, Noord Brabant
Woonhuis
In opdracht van Catharina F.C. van den Bogaert
71
1884
St. Joseph
Bergen op Zoom, Noord Brabant
1884
Petrus
Schoondijke, Zeeland R.K. kerk
1884
Maria Hemelvaart
De Heen, Noord Brabant
R.K. kerk
1885
Markt 60
Etten-Leur, Noord Brabant
Woonhuis
In opdracht van Lambertusparochie.
1886
Lage Haansberg
Etten-Leur, Noord Brabant
Woonhuis
In opdracht van D. de Ben
1886
Maria Hemelvaart
Zuiddorpe, Zeeland
R.K. kerk
Rijksmonument
1886
Verbouwing pastorie
Nieuw Vossemeer, Noord-Brabant
Pastorie
1887
Maria Visitatie
Westdorpe, Zeeland
R.K. kerk
Door oorlogshandelingen verwoest in 1940
1887
H. Barbara
Culemborg, Gelderland
R.K. kerk
Rijksmonument
1887
Graafseweg 2
Nijmegen, Gelderland
Woonhuis
Door oorlogshandelingen verwoest in 1944. In opdracht van neef L.C. van Genk
1888
St. Marie
Huijbergen, Noord Brabant
Kapel bij pensionaat
Door oorlogshandelingen verwoest in 1944
1889
St. Petrus
Etten-Leur, Noord Brabant
R.K. kerk
Rijksmonument
1889
Veerkensweg 2
Oud Gastel, Noord Brabant
Pastorie
1890
Johannes de Doper
Klundert, Noord Brabant
R.K. kerk
1890
Raadhuisstraat
Hoogerheide, Noord- Woning Brabant
1892
Grote Kerkstraat 15
Steenbergen, NoordBrabant
R.K. noodkerk
In 1914 gesloopt Door oorlogshandelingen verwoest in 1944
Door oorlogshandelingen ernstig beschadigd In opdracht van L.S. Soffers
Pastorie
72
1892
H. Catharina
Hengstdijk, Zeeland
R.K. kerk
1892
Elisabeth Ziekenhuis
Breda, Noord Brabant
R.K. Ziekenhuis
Gesloopt in de jaren 1970. Werd gebouwd bij het Elisabeth Gasthuis.
1893
Steenbergsestraat 27
Bergen op Zoom, Noord Brabant
Herenhuis
In opdracht van familie De Meulemeester
1894
H. Anna
Yerseke, Zeeland
R.K. kerk
1895
St. Antonius Abt
Riel, Noord Brabant
R.K. kerk
Rijksmonument
1895
Lichttorenhoofd 2
Etten-Leur, Noord Brabant
Villa
In opdracht van U.J. Heerma van Vos
1896
Elisabeth kapel
Breda, Noord Brabant
R.K. kapel
Rijksmonument
1897
St. Gertrudis
Ossendrecht, Noord Brabant
R.K. kerk
Rijksmonument
1897
Kloosterlaan 2
Sas van Gent, Zeeland
Klooster
1897
Mariaschool
Hoeven, Noord Brabant
Meisjesschool
1897
Verbouwing herberg
Zundert, Noord Brabant
Kosterswoning
1898
Elisabeth Gasthuis
Breda, Noord Brabant
Klooster en gasthuis
Gesloopt eind 20e eeuw
1899
H. Martelaren van Gorcum
Stampersgat, Noord Brabant
R.K. noodkerk en pastorie
Gesloopt in 1924
1900
St. Bernardus
Oud Gastel, Noord Brabant
Klooster met school
1900
Baronielaan 24
Breda, Noord Brabant
Pastorie
Rijksmonument
1900
Heilig Hart van Jezus
Breda, Noord Brabant
R.K. kerk
Rijksmonument
1900
Gummarusklooster
Breda, Noord Brabant
Klooster
Rijksmonument
1901
Mariaschool
Hoeven, Noord Brabant
Uitbreiding meisjesschool
Gesloopt
1902
St. Bonifatius
Kwaddendamme,
R.K. kerk
Rijksmonument
Gesloopt
73
Zeeland 1903
St. Josephklooster
Den Hout, Noord Brabant
Klooster met school
1904
St. Gummarus
Wagenberg, Noord Brabant
R.K. kerk
Rijksmonument
1907
Elisabeth
Zundert, Noord Brabant
Kapel
Gesloopt in 2003
1908
Grote Kapel
Etten-Leur, Noord Brabant
Kapel
Rijksmonument
Niet uitgevoerde ontwerpen Jaartal
Type
Plaats
1876
Kerkontwerp
Kralingen, Rotterdam, Zuid-Holland
1899
Kerkontwerp
Oud-Gastel, Noord-Brabant
74
Bijlage 2: Samenvatting
P.J. van Genk werd in 1844 in Bergen op Zoom (Noord-Brabant) in een kunstenaarsfamilie geboren. Hierdoor was het waarschijnlijk voor P.J. van Genk vanzelfsprekend om ook voor een artistiek beroep te kiezen. Toen hij in 1872 zijn opleiding tot architect aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen had afgerond begon zijn carrière als zelfstandig architect. Uit dit onderzoek is gebleken dat Van Genk door zijn zakelijke talent tussen 1872 en 1908 een succesvolle loopbaan met minimaal 55 opdrachten heeft vervuld. Van deze 55 opdrachten waren 26 ontwerpen voor kerken. Gelijk na zijn afstuderen speelde hij in op de vele bouwopgaven die de Katholieke Kerk, doordat zij een bloeiperiode doormaakte, te vervullen had. In de eerste jaren bouwde hij een reputatie op met de hulp van reeds gevestigde architecten en familieleden onder de clerus. Een tweede strategische zet, waardoor Van Genk veel opdrachten kon vervullen, was dat hij bereid was en genoeg kennis en vaardigheden bezat om voor alle budgetten te ontwerpen. Daarnaast is uit de archieven van de parochies en het bisdom Breda gebleken dat Van Genk regelmatig de bisschop schreef om bekend met hem te geraken en zijn ontwerpen persoonlijk toe te mogen komen lichten. Een extra manier om zichzelf onder de aandacht van een potentiële opdrachtgever te brengen. De door Van Genk ontworpen godshuizen zijn nooit exact hetzelfde, maar door een aantal veel voorkomende elementen dragen zij wel allen de signatuur van Van Genk. Bij deze terugkerende elementen horen bijvoorbeeld een vormentaal geïnspireerd op de middeleeuwse bouwkunst, traditionele plattegronden die nooit op een onconventionele manier aan het perceel werden aangepast en torens met vier geledingen beëindigd met een met leien gedekte naaldspits. Daarnaast is de ingang altijd geplaatst in een portaal en is het op de voorgevel geconcentreerde gebruik van natuurstenen detaillering essentieel in zijn kerkontwerpen. Voor de kloosters, pastorieën en herenhuizen is het lastiger overeenkomsten te benoemen, omdat er veel meer variatie bestaat tussen deze typen gebouwen. Omdat de door Van Genk ontworpen woningen wel allen uitgevoerd zijn met classicistische decoratiemotieven, in tegenstelling tot zijn middeleeuws geïnspireerde kerken, heeft hij waarschijnlijk gewerkt vanuit het idee dat een gebouw uitgevoerd moest worden in een passende stijl. Het principe van de karakterleer waarin Van Genk aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen was onderwezen. P.J. van Genk was een man van zijn tijd die consequent werkte volgens de heersende opvattingen, zonder zich hierin te herhalen. Met deze houding lukte het hem zijn stempel te drukken op Zuidwest Nederland.
75
Bijlage 3: Summary
P.J. van Genk was born in an artistic family in Bergen op Zoom (Noord-Brabant) in 1844. In a result it was for P.J. van Genk probably obvious to choose an artistic profession as well. When he graduated at the Academy of Arts in Antwerp in 1872, he started his career as an independent architect. This research has shown that because of his talent for business Van Genk had a successful career. Immediately after he finished his education he responded to the many building contracts of the Catholic Church. The first years he build a reputation with the help of established architects and family among the clergy. A second strategic move, what resulted in many commissions, was that he was prepared and skilled enough to design for every budget. Also, documents in the archive of the diocese of Breda has shown that Van Genk wrote to the bishop with the request to arrange personal meetings so they could become acquainted with each other and to explain his designs in person. This was an extra way to highlight himself. In a result P.J. van Genk was responsible for at least 55 designs in the 36 years he worked as an architect. 26 designs where for churches. The churches Van Genk designed are never exactly the same, but they all have certain characteristics. For example he always designed in a style inspired by the Middle Ages, he always used conventional ground plans, his towers had always four moulds and were ended with spires. In addition was the use of stone essential in the decoration of the façade. It is harder to name similarities between his monasteries, rectories and gentleman´s houses, because he uses a variety of decorative elements. But all the houses are decorated with classical motifs. Which means he probably designed with the idea in mind that every building must be executed in an appropriate style. The principle of ´karakterleer´ which he learned at the Royal Academy of Arts in Antwerp. P.J. van Genk was a man of his age, who consistently worked following the prevailing views without repeating himself. This way he was able to put his mark on the Southwest of the Netherlands.
76
Literatuurlijst Aken van J & P. van Aken, Parochie Stampersgat 1899-1999, Kerkbestuur van de parochie van de HH. Martelaren van Gorchum, Stampersgat, 1999 Baudoin Ben, Schadeopname en schadeanalyse Heilig Hart Kerk Breda, Breda 2010 Berends Hetty, P.J.H. cuypers (1827-1921). Het complete werk, NAI Uitgevers, Rotterdam, 2007 Bergdoll Barry, European architecture 1750-1890, Oxford University Press, Oxford, 2000. Blok & Weys, Van Genk. Een kunstclan uit de tweede helft van de negentiende eeuw, Markiezenhof, Bergen op Zoom, 1977 Buijks H.G.J., Ettenaren rondom hun kerk, Sint Lambertusparochie, Etten-Leur, 1977 Buis M.J.J.G. & J.W. Veerman, Bouwen, bewonen, bewaren; schets van enkele West-Brabantse pastorieën in Jaarboek 70, De Ghulden Roos, Roosendaal, 2010 Engen van & Robijn, Op zoek naar het religieus erfgoed: handleiding voor onderzoek in kerkelijke archieven, Verloren, Hilversum, 2008 Grant Lindy, Abbot Suger of Saint Denis. Church and State in Early Medieval France, Longman, London, 1998 Jacobs J.Y.H.A., Gaandeweg aaneengesmeed. Geschiedenis van het bisdom Breda, Valkhof Pers, Nijmegen, 2003 Keyser de Bart, De ingenieuze neogotiek: techniek en kunst 1852-1925, Leuven Universitaire Pers, Leuven, 1997 Krabbe C.P. De periode 1840-1900 in Bouwen in Nederland, Waanders, Zwolle, 2008 Laarhoven van, Naar Gothieken kunstzin, Noord-Brabants Museum, ’s-Hertogenbosch, 1979 Leeuwen Van A.J.C., Piere Cuypers architect 1827-1921, Waanders, Zwolle, 2008 Mekking in Bouwen in Nederland, Waanders, Zwolle, 2008 Oxenaar Aart, P.J.H. Cuypers en het gotisch rationalisme. Architectonisch denken, ontwerpen en uitgevoerde gebouwen 1845-1878, NAI Uitgevers, Rotterdam, 2009 Panofsky Erwin, Abbot Suger. On the Abbey Church of Saint Denis ant its Art Treasures, Princeton University Press, Princeton, 2nd edition, 1979 Rosenberg H.P.R., De 19de eeuwse kerkelijke bouwkunst in Nederland, Staatsuitgeverij, ’sGravenhage, 1972 Smits Jan, Vademecum van religieuzen en hun kloosters in Noord-Brabant, Uitgeverij Veerhuis, Alpehn aan de Maas, 2010 Stam J., Geschiedenis van de Parochie Klundert, Klundert, 1947
77
Woud van der A., Sterrenstof, Uitgeverij 010, Rotterdam, 2008 Woud van der A., Waarheid en karakter. Het debat over de bouwkunst 1840-1900, NAI Uitgevers, Rotterdam, 1997 Tijdschrift Asselbergs Gijs, Oestercultuur te Bergen op Zoom deel 1 in De Waterschans, 2007, nummer 1, p.20 Archieven Bergen op Zoom,Historisch Centrum het Markiezenhof Oudenbosch, Regionaal Archief West-Brabant Tilburg, Regionaal Archief Tilburg Breda, Stadsarchief Breda Breda, Archief Bisdom Breda Monumentenregister Rijksdienst Cultureel Erfgoed Rijksdienst Cultureel Erfgoed, monumentenregistratienummer 15407, redengevende beschrijving van de St. Lambertus in Etten-Leur. Rijksdienst Cultureel Erfgoed, monumentennummer 516668, redengevende beschrijving grafmonument Antonius van Genk Rijksdienst Cultureel Erfgoed, monumentnummer 516669, redengevende beschrijving Lichttorenhoofd 2 in Etten-Leur Rijksdienst Cultureel Erfgoed, monumentnummer 519134, redengevende beschrijving pastorie bij de Heilig Hartkerk in Breda. Rijksdienst Cultureel Erfgoed, monumentnummer 9126, redengevende beschrijving Grote Markt 30 in Bergen op Zoom Websites http://gw0.geneanet.org http://www.reliwiki.nl http://www.olvtenhemelopneming.nl/parochie/geschiedenis2/geschiedenis2.html http://zoeken.nai.nl/CIS/project/6976 http://www.infoplein.oosterhout.nl/aanbiederg.php?id=1835020 Geraadpleegde personen John Veerman van Veerman Bouwhistorie, Rotterdam Willem Stevens van 1meter98, Utrecht
78
Illustratieverantwoording Bergen op Zoom, Markiezenhof: -
Afb. 1, afb. 27, afb. 43, afb. 58
Oudenbosch, Regionaal Archief West-Brabant: -
Afb. 11, afb. 31, afb. 42, afb. 46, afb. 49, afb. 53, afb. 57, afb. 59, afb. 61, afb. 62, afb. 63, afb. 64
Tilburg, Regionaal Archief Tilburg: -
Afb. 25, afb. 26
Breda, Stadsarchief: -
Afb. 18, afb. 22, afb. 44, afb. 51, afb. 52, afb. 54, afb. 55
Klundert, archief Parochie Joannes de Doper: -
Afb. 17, afb. 21
Nijnatten van T, Kerken in het bisdom Breda, Buijten en Schipperheijn, 2004: -
Afb. 2, afb. 10, afb. 19, afb. 20
www.reliwiki.nl: -
Afb. 16, afb. 23, afb. 24, afb. 28, afb. 29, afb.30, afb.33, afb.34, afb.35, afb. 36, afb.37, afb. 38, afb. 39, afb. 40, afb. 41, afb.46, afb. 47, afb.48
www.wikipedia.org: -
Afb. 3, afb.4, afb. 5, afb. 6, afb. 7, afb. 9, afb. 56
www.bma.amsterdam.nl: -
Afb. 8
www.watwaswaar.nl: -
Afb. 13, afb. 14, afb. 15
http://gw0.geneanet.org/index.php3? b=assel209&lang=nl;pz=joannes;nz=asselberghs;ocz=0;p=petrus+johannes;n=van+genk:
-
Afb. 12, afb. 60
Zelf gefotografeerd: -
Afb. 32, afb. 50
79