Sociale werkvoorziening en regelgeving op het terrein van overheidssteun, aanbesteden, gescheiden boekhouding en BTW Inleiding In de voor u liggende handreiking wordt een omschrijving gegeven van de regelgeving op het terrein van overheidssteun, aanbesteden, gescheiden boekhouding en BTW-plicht in relatie tot de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). De aanleiding voor deze handreiking zijn de vele vragen van gemeenten en sworganisaties over bovengenoemde onderwerpen in relatie tot de uitvoering van de Wsw. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de naleving van zowel de Europese als nationale wet- en regelgeving inzake bovengenoemde onderwerpen. Met deze handreiking wordt getracht een antwoord te geven op deze vragen en wordt vooral beoogd gemeenten en sw-organisaties hun weg te laten vinden in deze complexe materie. Aan deze handreiking is de meest mogelijke zorg besteed, maar omdat bovengenoemde rechtsgebieden continue in ontwikkeling zijn en de individuele situatie van een gemeente en/of een sworganisatie onderling aanzienlijk kan verschillen wordt geadviseerd om de informatie in deze handreiking louter als richtsnoer te gebruiken en daarnaast altijd zelf ook goed uit te zoeken welke zaken van toepassing zijn op de eigen individuele situatie. Aan deze handreiking kunnen dan ook geen rechten worden ontleend. Hebt u na het lezen van deze handreiking nog vragen dan kunt u voor verdere vragen (of meer uitgebreide informatie) over staatsteun en aanbestedingen contact opnemen met Europa decentraal, het kenniscentrum Europees recht en beleid voor decentrale overheden: www.europadecentraal.nl. Voor verdere vragen of informatie over het onderwerp Markt en Overheid en daaraan gerelateerd de onderwerpen aanbesteden en gescheiden boekhouding kunt u de website raadplegen van het ministerie van Economische zaken: www.minez.nl. Hebt u nog vragen over onderwerpen gerelateerd aan de BTW-plicht van gemeenten en sw-organisaties dan kunt u het best contact opnemen met uw Belastingkantoor (www.belastingdienst.nl) of de site van het ministerie van Financiën raadplegen: www.minfin.nl. Voor overige vragen over de Wet sociale werkvoorziening kunt u terecht bij het gemeenteloket: www.gemeenteloket.nl.
Overheidssteun en sociale werkvoorziening Inleiding Regels rondom overheidssteun zijn opgesteld om binnen de Europese Unie, en ten behoeve van het totstandkomen van een interne markt, de vrije eerlijke concurrentie te stimuleren. Daarbij is het beginsel van gelijke behandeling een belangrijk uitgangspunt. De kern van deze regels is dat de overheden de (interne) markt niet mogen verstoren met steunmaatregelen. Steun kan variëren van subsidies tot belastingfaciliteiten en de verkoop van grond onder de marktprijs. Als die steun er toe leidt dat een onderneming een voordeel krijgt dat die onderneming onder normale marktomstandigheden niet zou hebben gekregen kan dat betekenen dat er sprake is van ongeoorloofde concurrentievervalsing op de Europese markt. De staatsteunregels zijn onderdeel van het EG-verdrag en gelden daarmee ook voor gemeenten en provincies. Die hebben daardoor een eigen verantwoordelijkheid om na te gaan of er mogelijk sprake is van staatsteun en, als dat het geval is, om die staatsteun zonodig aan te melden bij de Europese Commissie.
1
De Europese commissie beoordeelt of een bepaalde vorm van staatsteun geoorloofd is. Wanneer sprake is van staatsteun en deze niet bij de Europese Commissie aangemeld wordt, loopt de decentrale overheid het risico dat de steun, inclusief rente teruggevorderd moet worden. De Europese Commissie kan uit eigen beweging besluiten een onderzoek naar de steunmaatregel in te stellen, ofwel een concurrent of andere belanghebbende kan een klacht indienen met het verzoek een onderzoek in te stellen bij de Commissie. De Commissie heeft gedurende 10 jaar na verlening van de steun het recht om de lidstaat (lees ook gemeente of provincie) tot terugvordering van de steun te verplichten. Voor meer informatie hierover zie ook www.Europadecentraal.nl de factsheet ‘Loonkostensubsidies en staatsteun, versie 15 mei 2007’ http://www.europadecentraal.nl/menu/271/Loonkostensubsidies.html De Europese Commissie is ondermeer dus verantwoordelijk voor het goedkeuren van staatsteun die in Europese lidstaten aan bedrijven en instellingen wordt verstrekt. De volgende (Europese) regels zijn daarbij van belang:
Artikelen 81 tot en met 86 van het EG-verdrag (http://eur-lex.europa.eu) betreffen regels voor ondernemingen omtrent het niet verstoren van de gemeenschappelijke markt (mededinging). Artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag (en uitgewerkt in verschillende verordeningen, beschikkingen en kaderregelingen) betreffen steun door overheden: van verboden staatsteun in de zin van 87 lid 1 EG is sprake, indien is voldaan aan de volgende omschrijving: “een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijk handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed”. Voorbeelden van steunmaatregelen zijn het verlenen van financiële voordelen door middel van subsidies aan bepaalde sectoren (sectorale steunmaatregel) of aan ondernemingen in bepaalde regio’s ( regionale steunmaatregel). Zodra aan bepaalde ondernemingen met staatsmiddelen een voordeel wordt verschaft, is ter beoordeling van de Commissie of ten gevolge van de vervalsing van de mededinging, het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Daartoe strekt de aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen ( artikel 88, lid 3 EG); alleen indien een vrijstellingsverordening toepasselijk is, is aanmelding niet noodzakelijk. Dan is er nog de minimis-steun verordening (nr.1998/2006): de minimis-steun omvat steun (loonkostensubsidie) waarvan het bedrag over een periode van drie jaar een plafond van € 200.000 niet overschrijdt. Hiertoe dient alle steun die wordt verleend door centrale en decentrale overheid te worden opgeteld. Indien het totale bedrag onder dit plafond blijft, is aanmelding niet noodzakelijk.
Nationale regels: Wetsvoorstel Markt en Overheid Via de Europese staatsteunregels kan in beginsel een substantieel deel van oneerlijke concurrentie door overheidsondernemingen worden afgedekt (nl. voor zover het verstoring van de gemeenschappelijke markt betreft), maar zowel juridisch als in de praktijk kent deze dekking echter haar beperkingen (verstoring van uitsluitend de nationale markt wordt niet bestreken door het EG-recht). Vandaar dat ook de Nederlandse overheid extra regels wil voor de verstoring van de nationale markt door overheden. In dat kader is een wetsvoorstel Markt en overheid, tot wijziging van de Mededingingswet, bij de Tweede Kamer ingediend. Dit wetsvoorstel richt zich uitsluitend op het voorkomen van oneerlijke concurrentie door overheden. De uitvoering van de Wsw blijft buiten dit wetsvoorstel voor zover art. 5 Wsw hierop van toepassing is. Voor meer informatie over (stand van zaken van) dit wetsvoorstel wordt verwezen naar de site van het ministerie van Economische zaken: www.minez.nl.
2
De Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en overheidssteun De uitvoering van de Wsw wordt door de Nederlandse overheid beschouwd als een taak van algemeen belang. De doelstelling, taken en bevoegdheden van de betrokken rechtspersonen zijn in de Wsw nauwkeurig omschreven. Hierbij maakt het geen verschil of er sprake is van uitvoering van de Wsw krachtens de Wet Gemeenschappelijke Regeling door een werkvoorzieningschap, door een gemeente, door een zelfstandig of door een onzelfstandig sw-bedrijf. In alle vormen is er sprake van uitvoering van krachtens de Wsw opgedragen taken. Indien en voor zover de betrokken rechtspersonen in het kader van de Wsw goederen en diensten aanbieden op de markt, zijn deze activiteiten geheel onderworpen aan het nastreven van de doelstelling van de Wsw, namelijk het verschaffen van maatschappelijk zinvolle arbeid. De omstandigheid dat de activiteiten van de gehandicapte werknemers resulteren in een maatschappelijk relevante output is een gevolg, maar niet het doel van de Wsw. De Wsw bevat een waarborg die voorkomt dat de concurrentieverhoudingen onverantwoord zouden worden beïnvloed (artikel 5 Wsw: geen onverantwoorde concurrentieverhoudingen). Artikel 5 van de Wsw verplicht de gemeente een vergoeding voor gedane arbeid te bedingen. Deze vergoeding dient zodanig te zijn dat deze de mededinging “niet onverantwoord” mag beïnvloeden. Dit betekent concreet dat de door de sociale werkzaamheden verrichte werkzaamheden tegen “normale” marktprijzen dienen te worden aangeboden. De overheidsfinanciering Wsw strekt uitsluitend ter financiering van de door de wet vastgestelde doelstelling en niet meer dan dat (de Rijkssubsidie en eventuele gemeentelijke subsidie dienen hier uitsluitend om het opbrengstverlies te compenseren ten gevolge van de geringere arbeidsproductiviteit en de extra-kosten die verband houden met het realiseren van aangepaste omstandigheden). De Rijkssubsidies en de eventuele gemeentelijke bijdragen worden zodanig vastgesteld, dat de totale kosten (zoals begeleiding, aanpassing werkplek en loonkostensubsidie ter compensatie van de verminderde arbeidsproductiviteit) voor de uitvoering van de Wsw worden gedekt, en niet meer dan dat. Als gemeenten hieraan voldoen is er geen sprake van steunmaatregelen als bedoeld in artikel 87 van het EG-verdrag.
Aanbesteden en sociale werkvoorziening Gemeenten moeten zich bewust zijn van de (Europese) aanbestedingsregels. Bij een Europese aanbesteding moeten alle marktpartijen op een gelijke manier in concurrentie kunnen treden als er een overheidsopdracht te vergeven is. De regelgeving en rechtspraak op het terrein van overheidsopdrachten zijn sterk in beweging. Hieronder een aantal veel voorkomende vragen en antwoorden die leven bij gemeenten als het gaat om aanbesteden en de sociale werkvoorziening. Een aanbestedende dienst? Een ‘aanbestedende dienst’ wordt in artikel 1 lid 9 van richtlijn 2004/18/EG (http://eur-lex.europa.eu) gedefinieerd als de staat, de territoriale lichamen, publiekrechtelijke instellingen en verenigingen gevormd door een of meer van deze lichamen of een of meer van deze publiekrechtelijke instellingen. Nederlandse gemeenten, provincies en waterschappen vallen onder de territoriale lichamen als
3
bedoeld in dit artikellid. Ook samenwerkingsverbanden waarin decentrale overheden participeren, zoals werkvoorzieningschappen of aan decentrale overheden gelieerde instellingen kunnen worden aangemerkt als aanbestedende dienst in de zin van de richtlijn. De definitie van publiekrechtelijke instelling uit artikel 1 lid 9 is hier van belang. Grondslag aanbesteden 1. Europese regelgeving Krachtens het EG-recht is een overheidsorganisatie of publiekrechtelijke instelling die een opdracht verstrekt voor het verrichten van werken of het leveren van diensten boven een bepaald bedrag, verplicht die opdracht open te stellen voor alle ondernemingen in de Europese Unie (EG-richtlijnen 2004/18/EG voor levering, werken, diensten en 2004/17/EG nutssectoren). De Europese Commissie publiceert de drempelbedragen in een verordening. Voor de periode 2008 – 2009 zijn de aangepaste Europese drempels door de Europese Commissie vastgesteld in EG-Verordening nr. 1422/2007 van de Europese Commissie van 4 december 2007. In alle gevallen zijn de drempelbedragen verlaagd ten opzichte van de periode 2006-2007. Zo is de drempel voor opdrachten voor leveringen en diensten verlaagd van € 137.000 naar € 133.000 voor centrale overheden en van € 211.000 naar € 206.000 voor andere overheden en aanbestedende diensten (voor meer informatie over de drempelbedragen zie EG-Verordening nr. 1422/2007 op http://eur-lex.europa.eu) . 2. Nationale regelgeving De Europese-richtlijnen omtrent aanbesteding zijn via het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (BAO) op 1 december 2005 in Nederland geïmplementeerd. Op grond van BAO zijn Nederlandse aanbestedende diensten sinds die datum verplicht hun aanbestedingsprocedure in te richten conform dit besluit. Voor BAO en nieuwe regelgeving rondom aanbesteden zie ook www.minez.nl. Hoe aanbesteden? Voorbeelden van aanbestedingsplichtige opdrachten, die door gemeenten vaak aan werkvoorzieningschappen worden uitbesteed, zijn schoonmaakwerkzaamheden, leerlingenvervoer, re-integratiediensten en plantsoendiensten. Bij het sluiten van dit soort dienstenopdrachten is elke gemeente boven een drempelbedrag (zie voor meest actuele drempelbedragen EG-Verordening nr. 1422/2007) gebonden aan een 'Europa-brede' aanbesteding. Op grond van de Europese aanbestedingsrichtlijn 2004/18/EG voor levering, werken, diensten moet een publicatie plaatsvinden in het publicatieblad van de EG. Vervolgens moet op basis van vastgestelde procedures en tijdschema's de beste aanbieding gekozen. Dit alles moet gebeuren op een objectieve, transparante en non-discriminatoire manier. Deze uitgangspunten (transparantie, objectiviteit en non-discriminatie) zijn gebaseerd op het EG-Verdrag, en daarmee onderdeel van zogenaamd primair recht. Gemeenten moeten er bij het verlenen van een opdracht dus te allen tijde rekening mee houden. Het is met name van belang dat er een 'passende mate van openbaarheid' wordt betracht - waarmee bedoeld wordt dat ruchtbaarheid wordt gegeven in een medium dat mogelijke inschrijvers bereikt, en dat de aankondiging inhoudelijk voldoet aan een aantal eisen. Transparantie kan worden gewaarborgd door onder andere publicatie van een (voor)aankondiging in dagbladen, gespecialiseerde kranten of door plaatsing op de eigen website. De precieze vereiste omvang en vorm van transparantie hangt af van de aard van de opdracht en de mate waarin de belangstelling van alleen regionale, nationale of ook zelfs Europese inschrijvers gewekt kan zijn. Er dienen offertes aangevraagd te worden waardoor de gehele (Europese) markt de mogelijkheid heeft om mee te dingen naar deze opdrachten. In de Europese richtlijn staat welke documenten gevraagd mogen worden om de beste aanbieder te vinden (selectiecriteria) en op welke criteria de opdracht zelf beoordeeld mag worden (gunningscriteria).
4
Dit kan de laagste prijs zijn of de 'economisch voordeligste aanbieding'. Bij dit laatste criterium kan naast de prijs bijvoorbeeld ook gekeken worden naar milieucriteria of sociale criteria. De Europese aanbestedingsrichtlijn 2004/18/EG en het BAO maakten een onderscheid tussen opdrachten voor dienstverlening die onder de volledige werking van de Richtlijn en het BAO vallen (2A lijst) en opdrachten waarop slechts een deel van de Richtlijn en het BAO van toepassing is (2B lijst). Schoonmaakwerkzaamheden en leerlingenvervoer worden aangemerkt als categorie 2A diensten. Hierop zijn de bovengenoemde Europese aanbestedingsverplichtingen in zijn geheel van toepassing. Re-integratiediensten en plantsoendiensten worden aangemerkt als zogenaamde 2B diensten. Bij 2B diensten zijn slechts de artikelen met betrekking tot technische specificaties (artikel 23 BAO) en een meldingsplicht achteraf aan de Commissie (artikel 35 lid 12 t/m 16 BAO) van toepassing. De Wet sociale werkvoorziening en aanbesteden Het is een aanbesteder op grond van artikel 26 BAO toegestaan om sociale overwegingen te verbinden aan de uitvoering van een opdracht. Ook bepaalt artikel 19 BAO dat een aanbesteder “de deelneming aan procedures voor de gunning van overheidsopdrachten kan voorbehouden aan sociale werkvoorzieningen” als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van het Besluit Wsw, indien de meerderheid van de bij de uitvoering van de betreffende overheidsopdracht betrokken werknemers personen met een handicap zijn, die wegens de aard of de ernst van hun handicaps geen beroepsactiviteit in normale omstandigheden kunnen uitoefenen. De aanbesteder vermeldt dan in de aankondiging dat de overheidsopdracht is voorbehouden aan SW-bedrijven. Inbesteden en quasi-inbesteden Een aanbestedingsvraagstuk dat veel bij decentrale overheden speelt is de vraag in hoeverre er sprake zou zijn van een opdracht binnen de eigen organisatie, waardoor er sprake zou zijn van inbesteden (‘in-house opdrachtverlening’). Bij zuiver inbesteden (dat wil zeggen: een decentrale overheid verleent een opdracht aan een eigen dienst waarbij opdrachtgever en opdrachtnemer onderdeel zijn van een en dezelfde rechtspersoon, bijvoorbeeld een inzamelingsopdracht door een gemeente aan een eigen afvalstoffendienst zonder eigen rechtspersoonlijkheid) zijn de EG-aanbestedingsrichtlijn 2004/18/EG en het BAO niet van toepassing, omdat er geen sprake is van een (aanbestedingsplichtige) opdracht in de zin van de richtlijn van -enerzijds - een overheidsopdrachtgever aan - anderzijds - een aannemer, leverancier of dienstverlener. De aanbestedingsrichtlijn 2004/18/EG en het BAO zijn op dergelijke opdrachten dan ook niet van toepassing. Daarnaast kan sprake zijn van quasi-inbesteden, waarbij er geen sprake is van een opdrachtverlening binnen dezelfde rechtspersoon, maar waarbij een decentrale overheid een opdracht verleent aan een gelieerde instelling die een andere rechtspersoon is. Voor de vraag in hoeverre er in het geval van quasiinbesteden een beroep gedaan kan worden op niet toepasselijkheid van de aanbestedingsrichtlijn 2004/18/EG zijn in de jurisprudentie diverse criteria ontwikkeld. Deze betreffen onder andere (de uitwerking van) de vraag of de decentrale overheid toezicht op de gelieerde instelling uitoefent alsof het een eigen dienst betreft, alsmede de vraag of de gelieerde instelling het merendeel van zijn werkzaamheden verricht ten behoeve van de decentrale overheid. Is dit laatste niet het geval, dan kan de gelieerde instelling immers meer marktgericht werken en met andere ondernemingen concurreren. NB. Gewezen zij op het feit dat de jurisprudentie van het Hof van Justitie op het terrein van aanbesteding binnen de overheid of tussen overheden onderling, sterk in ontwikkeling is, zodat in deze handreiking uitsluitend de huidige stand van zaken kan worden weergegeven. Om vast te stellen of er sprake is van inbesteden bij de eigen sw-organisatie, moeten onderstaande vragen worden beantwoord:
5
1. Is er bij de sw-organisatie sprake van privaat kapitaal? Zo ja, dan is er nooit sprake van (quasi) inbesteden. Elke deelname van privaat kapitaal in de gelieerde organisatie sluit de mogelijkheid tot inbesteden uit (zie jurispudentie op www.europadecentraal.nl; o.a. Stadt Halle arrest over inbesteden HvJEG, 11 januari 2005, C26/03). 2. Als er geen sprake is van privaat kapitaal, is er dan sprake van het verstrekken van een opdracht binnen de eigen gezagsstructuur, dat wil zeggen oefent de gemeente toezicht uit op de entiteit (sworganisatie) zoals op zijn eigen diensten en verricht de entiteit (sw-organisatie) het merendeel van zijn werkzaamheden ten behoeve van de gemeente? Zo ja, dan is er sprake van (quasi) inbesteding en zijn de Europese aanbestedingsregels niet van toepassing. Zo neen, dan is er geen sprake van inbesteding. (zie jurisprudentie o.a.
Teckal-arrest HvJEG zaak C-107/98).
Gescheiden boekhouding en sociale werkvoorziening Europese voorschriften geïmplementeerd in de nationale wetgeving De Transparantierichtlijn (Richtlijn 2006/111/EG), die voor Nederland is geïmplementeerd in de Mededingingswet, verplicht tot financiële transparantie van bepaalde ondernemingen door middel van het voeren van een gescheiden boekhouding. De Mededingingswet bepaalt aan welke nadere verplichtingen daartoe dient te worden voldaan. Het betreft ondernemingen waaraan bijzondere of uitsluitende rechten zijn verleend, of die met het beheer van een dienst van algemeen economisch belang zijn belast en daarvoor een bepaalde vorm van compensatie krijgen en die tegelijk ook andere activiteiten verrichten. Ondernemingen met een omzet van minder dan € 40 mln. of waarvan de dienstverlening een beperkte invloed op de interstatelijke handel heeft, zijn uitgezonderd van de toepasselijkheid van deze verplichtingen. Gemeenten en aan gemeenten gelieerde bedrijven moeten derhalve een gescheiden boekhouding voeren voor publieke taken enerzijds en voor commerciële activiteiten anderzijds. Relevantie voor de Wet sociale werkvoorziening Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. De bedrijven die belast zijn met de uitvoering van de Wsw voor gemeenten, voeren soms naast hun primaire taak ook andere activiteiten uit, zoals re-integratiewerkzaamheden voor gemeenten, UWV en eventueel andere externe (private) organisaties. Deze re-integratieactiviteiten zijn bedoeld om personen die niet tot de Wsw-doelgroep behoren toe te rusten voor het arbeidsproces. Het ontplooien van andere (commerciële of nietcommerciële) activiteiten door sw-bedrijven is mogelijk en hoeft op zich geen probleem te zijn mits gemeenten er wel rekening mee houden dat: 1. Op grond van de Mededingingswet, moet bij een combinatie van Wsw-taken met commerciële activiteiten binnen één bedrijf, gewaarborgd worden dat er geen vermenging plaatsvindt van publieke en private middelen. Dat betekent dat gemeenten en aan gemeenten gelieerde bedrijven (met een omzet van meer dan € 40 miljoen) een gescheiden (transparante) boekhouding moeten voeren voor publieke taken enerzijds en voor commerciële activiteiten anderzijds.
6
De inspectie Werk en Inkomen (IWI) heeft onderzocht hoe sociale werkvoorzieningsbedrijven (swbedrijven), die werkzoekenden aan een baan proberen te helpen, de uitvoering van hun publieke taken scheiden van hun private. Dit is van belang, omdat zij voor het publieke deel subsidie ontvangen. Alle bedrijven blijken een vorm van juridische en/of administratieve scheiding toe te passen. Ook is onderzocht, hoe deze scheiding in de nationale en internationale wet- en regelgeving is geregeld. Als achtergrondinformatie kunt u de IWI-verkennende studie: Wsw en re-integratie gescheiden, 18 oktober 2006 raadplegen op http://www.iwiweb.nl/ . 2. Op grond van de Wsw geldt dat de rijkssubsidie die gemeenten ontvangen voor de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening bestemd is voor de uitvoering van deze wettelijk taak. In de Wet sociale werkvoorziening per 1 januari 2008 is geregeld dat gemeenten worden afgerekend op of het aantal Wsw-plaatsen waarvoor ze budget hebben gekregen daadwerkelijk is gerealiseerd. Is dit niet het geval dan wordt budget teruggevorderd door het Rijk. Geld dat gemeenten overhouden, na het realiseren van het aan hen toegekende aantal Wsw-plaatsen, mogen ze naar eigen inzicht besteden.
BTW en sociale werkvoorziening De afgelopen tijd zijn bij het ministerie van SZW verschillende vragen binnengekomen over de BTWplicht van gemeenten in het kader van de uitvoering van de Wsw. Daarbij spitst de kern van de vragen zich toe op de volgende twee onderwerpen: 1. Verzoek om te bevestigen dat de wijziging van de Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw) per 1 januari 2008 als zodanig geen verandering meebrengt voor de toepassing van de BTW-wetgeving in de gevallen waarin het aan gemeenten toegekende Wsw-rijksbudget door die gemeenten wordt overgeheveld naar het eigen werkvoorzieningschap als bedoeld in artikel 8 van de Wet Gemeenschappelijke Regeling (het werkvoorzieningschap). 2. Geldt de BTW-plicht als gemeenten een deel van de aan hen toegekende Wsw-subsidie dienen over te hevelen naar andere gemeenten in geval van een verhuizing van een Wsw-geïndiceerde? Alvorens antwoord te geven op bovenstaande vragen, de volgende noot: De verantwoordelijke instantie om antwoord te geven op vragen over de toepassing van de fiscale wetgeving is het ministerie van Financiën casu quo de Belastingdienst. Onderstaande antwoorden zijn tot stand gekomen in overleg met het ministerie van Financiën. Aangezien de uitvoeringsituatie in de sociale werkvoorziening aanzienlijk kan verschillen per gemeente, wordt betrokkenen geadviseerd bij vragen over eventuele BTW-heffing zich te wenden tot de voor hen bevoegde belastinginspecteur om een standpunt te verkrijgen over hun specifieke situatie. In antwoord op de vragen rondom de wijziging van de Wsw voor de toepassing van de BTWwetgeving (bovengenoemd onderwerp 1) zijn de volgende aspecten van belang: 1. Gemeenten hebben na de wetswijziging de individuele financiële verantwoordelijkheid, maar hebben nog steeds de mogelijkheid om de Wsw gezamenlijk uit te voeren. Gemeenten kunnen dus in het kader van die samenwerking nog steeds aan een werkvoorzieningschap de bevoegdheid overdragen de Wsw uit te voeren, houdende het realiseren van Wsw-arbeidsplaatsen. Als gemeenten de door hen ontvangen Wsw-gelden zonder meer overhevelen naar een werkvoorzieningschap om dat schap in staat te stellen haar eigen wettelijke taak te vervullen (het realiseren
7
van Wsw-arbeidsplaatsen) geeft dat geen aanleiding tot BTW-heffing. De wijziging van de Wsw per 1 januari 2008 leidt daarmee niet tot verandering van de BTW-toepassing. 2. Als een werkvoorzieningschap, al dan niet met gebruikmaking van de personen die werkzaam zijn op de gerealiseerde Wsw-arbeidsplaatsen, vervolgens prestaties (leveringen en/of diensten) gaat verrichten voor anderen, waaronder ook de gemeenten die deelnemen in het werkvoorzieningschap, dan gelden daarvoor dezelfde BTW-regels die thans al van toepassing zijn op de prestaties van werkvoorzieningschappen. De wijziging van de Wsw per 1 januari 2008 brengt daarin geen verandering. 3. In de gevallen waarin gemeenten en/of werkvoorzieningschappen in de wijziging van de Wsw per 1 januari 2008 of anderszins aanleiding zien een thans bestaande uitvoeringsmodaliteit te wijzigen, kan die wijziging consequenties hebben voor de huidige toepassing van de BTWwetgeving . De eventuele heffing van BTW vindt dan niet zijn oorzaak in de wijziging van de Wsw per 1 januari 2008 maar is een gevolg van een op zichzelf staand besluit van de betrokken gemeente(n) en/of werkvoorzieningschap(pen). In antwoord op de vragen rondom fiscaal-regime bij doorbetalen vergoeding in verband met verhuizing (bovengenoemd onderwerp 2) is het volgende van belang: 1. In de Wet sociale werkvoorziening is in artikel 10, lid 2 geregeld dat bij overgang van ingezetenschap (van een Wsw- geïndiceerde) van de ene naar de andere gemeente het college van de gemeente waarvan de betrokkene ingezetene wordt vanaf het tweede kalenderjaar volgende op het kalenderjaar van die overgang aan het college van de gemeente waarvan de betrokkene niet langer ingezetene is een vergoeding betaalt, voor zover zijn dienstbetrekking met dat college voortduurt. 2. In artikel 10, lid 3 is geregeld hoe hoog deze vergoeding moet zijn. 3. BTW-heffing is alleen mogelijk is indien de ene gemeente aan de andere gemeente een dienst verricht. Dit is bovenstaand geval niet aan de orde, dus is er geen sprake van BTW-plicht.
8