Sociale relaties in de buitenschoolse opvang: wie ben ik? 6de congres Landelijk Pedagogenplatform Kinderopvang Utrecht, 26 januari 2011 Marianne Boogaard, onderzoeker Kohnstamm Instituut, Amsterdam en associate lector Ontwikkelingsgericht Onderwijs, Hogeschool Inholland Evalijn Draijer,docent pedagogiek Fontys Hogeschool en promovenda UvA: sociale relaties in de bso Je kunnen verplaatsen in een ander, empatisch vermogen, is een belangrijke voorwaarde voor het kunnen aangaan van relaties en vriendschappen. Wie zich kan voorstellen hoe iemand anders voelt of denkt is eerder geneigd tot sociaal gedrag: helpen, delen, samenwerken en opkomen voor een ander. Vriendschappen worden gedurende de bso-leeftijd voor kinderen ook steeds belangrijker bij het ontwikkelen van een eigen identiteit: ze willen erbij horen, zich geaccepteerd weten, en zich vergelijken met anderen om zichzelf beter te leren kennen. Wie ben ik? En wie ben ik juist helemaal niet? Pedagogisch medewerkers in de bso hebben een belangrijke rol in die identiteitsontwikkeling in de vrije tijd van kinderen. Maar ook groepssamenstelling en groepsstabiliteit zijn van belang voor de sociale relaties die kinderen kunnen aangaan. Dat samen brengt dilemma's met zich mee, met als kernvraag: hoe zorg je op de bso voor een optimaal klimaat voor de sociale ontwikkeling van kinderen?
1. Sociale relaties in de buitenschoolse opvang Wie ben ik? Wie zijn wij? Marianne = onderzoeker Kohnstamm Instituut en één van de auteurs van PK-kinderopvang 4-13. Nu projectleider landelijke peiling pedagogische kwaliteit bso, en betrokken bij de ontwikkeling van een kwaliteitsmonitor bso. Daarnaast associate lector ontwikkelingsgericht onderwijs bij hogeschool Inholland. Evalijn: docent pedagogiek en onderzoeker, bezig met promotieproject en van daaruit ook betrokken bij de dataverzameling voor het peilingsonderzoek in de bso’s. Zij richt zich in haar onderzoek specifiek op sociale relaties in de bso.
2. Door: Evalijn Buitenschoolse opvang is één van de omgevingen waar kinderen een belangrijk deel van hun tijd doorbrengen. Als het goed is, is het een plek waar zij zich thuisvoelen, waar zij met hun vriendjes en vriendinnetjes kunnen spelen en die hen mogelijkheden biedt om zich te ontwikkelen. Omdat bso een vrijetijdsvoorziening is gaat het vooral om spelend leren, en om de eigen keuzes van kinderen voor waarin zij zich willen ontwikkelen, en in welk tempo. Dat is anders dan op school waar het de bedoeling is dat kinderen een voorgeschreven curriculum aan leerstof doorwerken. En juist dat biedt mooie kansen voor hun sociale ontwikkeling. Dat schrijven we bijv. ook in het PKk 4-13 jaar (www.pedagogischkader.nl). Het hoe en waarom daarvan willen we in deze presentatie verder toelichten.
1
3. Door: Evalijn Eerst: wat weten we eigenlijk uit onderzoek over effecten van kinderopvang en buitenschoolse opvang? Zulk onderzoek gaat overigens vaak juist over effecten van kinderopvang op de sociaalemotionele ontwikkeling van kinderen. Verschillende onderzoekers (Howes e.a., Marshall e.a.) geven aan dat kinderen in de dagopvang een grotere sociale competentie ontwikkelen, en bijvoorbeeld meer vriendschappen hebben wanneer zij in de kleuterklas komen. Ook Pettit en collega’s (1997) vonden effecten. Zij concluderen dat kinderen die deelnemen aan buitenschoolse opvang (after school care), minder vaak internaliserend probleemgedrag vertonen. Alleen verdwijnt dat positieve resultaat weer bij relatief veel uren opvang. Zij constateren ook dat de positieve effecten van buitenschoolse opvang op sociaal-emotioneel vlak sterker zijn voor jongens dan voor meisjes. Weer anderen ((Vandell & Shumow, 1999) signaleren dat de gevonden positieve effecten van buitenschoolse opvang sterker zijn voor jongere kinderen, voor kinderen uit gezinnen met een laag inkomen, en voor kinderen uit verstedelijkte of criminele buurten. Behalve positieve effecten van buitenschoolse opvang worden er overigens ook negatieve effecten gerapporteerd. Volgens Coley e.a. (2004) is er bijvoorbeeld een samenhang tussen deelname aan kinderopvang in de voorschoolse en schoolse periode en aanpassingsproblemen op latere leeftijd. 4. Door: Evalijn Wat vooral opvalt wanneer je op zoek bent naar literatuur is dat de onderzoekers het erover eens zijn dat er eigenlijk onvoldoende bekend is over de – positieve of negatieve - effecten van buitenschoolse opvang op de kinderlijke ontwikkeling. Scott-Little, Hamann en Jurs hebben in 2002 alle onderzoeken naar effecten van buitenschoolse opvang naast elkaar gezet in een meta-analyse. Hun conclusie is dat er op dit moment nog geen enkele basis is voor conclusies over de effecten van opvang in de ‘middle childhood’-leeftijd. Verder is het onderzoek dat er is voornamelijk gedaan in de Verenigde Staten, en is het moeilijk in te schatten hoe uitkomsten uit Amerikaans onderzoek zich zouden laten vertalen naar de Nederlandse situatie. Doelstellingen en populatie van veel ‘after-school programs’ zijn anders. En in veel van het Amerikaanse onderzoek wordt ‘after-school care’ vergeleken met andere vormen van ‘care’ , variërend van opvang door de ouder tot en met ‘unsupervised care’ van sleutelkinderen, waarbij helaas meestal niet inhoudelijk is gekeken naar de inhoud van deze settings, de ervaringen die kinderen daar opdoen en de beleving van de kinderen. In Nederland is nog maar heel mondjesmaat onderzoek gedaan waarin de bso centraal staat. In dat onderzoek gaat het in elk geval niet over de effecten van bso op de ontwikkeling van kinderen. We weten wel (oa uit onderzoek van Boogaard e.a., 2007) dat alle betrokkenen – pedagogen, pedagogisch medewerkers, ouders en kinderen zelf – aangeven dat de sociale dimensie van de bso heel belangrijk is. De sociale leef- en leeromgeving met leeftijdgenoten en volwassenen op de bso vormt als het ware ‘een leeromgeving’ voor de sociale ontwikkeling van de kinderen op de bso, uiteraard naast diverse andere contexten. Er is wel lopend onderzoek dat juist de sociale ontwikkeling in de bso als thema heeft, en dat is bijvoorbeeld het promotieonderzoek waarmee Evalijn in september is begonnen.
2
5. Door: Marianne Eerst een filmpje, met een kijkvraag: wat zie je dat gunstig is voor de sociale, of de sociaalemotionele ontwikkeling? Gewoon voor jezelf bedenken is genoeg (evt. aan enkele deelnemers in de zaal vragen). Filmpje 1: Chocoladebonbons - Samen plezier maken, samenwerken - Ik hoor nu bij jullie - Samen opruimen - Positieve bekrachtiging
6. Door: Marianne Los van de context van de buitenschoolse opvang weten we wel iets over de ontwikkeling van sociale competenties bij kinderen. Sommige van de dingen die genoemd zijn als positieve punten in het filmpje komen daarin terug. Jonge kinderen tot 4 jaar leven meestal in een heel beschermde, kleine wereld van het eigen gezin (en kinderopvang). Als kinderen eenmaal naar de basisschool gaan, komen ze steeds meer in contact met andere kinderen, en ook met andere volwassenen, bijv. de ouders van een vriendje, de zwemjuf enzovoort. Zo wordt hun wereld letterlijk steeds groter, en dat is maar goed ook, want kinderen zijn van zichzelf nieuwsgierig en leergierig, mits ze zich veilig genoeg weten. Door die nieuwe mensen en al die nieuwe omgevingen, kunnen ze nieuwe ontdekkingen doen en nieuwe vaardigheden leren. Zo worden ze als vanzelf steeds zelfstandiger, of ook wel: autonomer en dat ‘zelf doen, ervaren dat je iets kunt’ geeft weer zelfvertrouwen, en dus ook het vertrouwen om nieuwe uitdagingen aan te gaan en jezelf nog verder te ontwikkelen. Dat is meteen punt 1: Kinderen tussen 6 en 10 zijn meestal wel enorm optimistisch over hun eigen kunnen. Dat komt vooral doordat ze meer kijken naar het resultaat dat ze willen bereiken, het beoogde eindproduct (zo’n mooi ridderkasteel, een brief aan oma), dan dat inzicht hebben in de weg erheen. Alweer nuttig natuurlijk, om de moed erin te houden, maar: dan is het voor het behouden van die moed wel heel belangrijk dat er soms iemand in de buurt is die een beetje helpt om teleurstellingen te voorkomen, die je een complimentje geeft over wat je al kan, die zorgt dat je successen ervaart en vertrouwen in eigen kunnen blijft houden. Zoals de pm-er doet in dit filmpje: die zijn goed geworden, en die ook, dat heb je goed gedaan! Positieve bekrachtiging - vertrouwen in eigen kunnen - durf om nieuwe uitdagingen aan te gaan - groei naar zelfstandig in de wereld staan Samen opruimen is weer een ander aspect. Dat past misschien nog beter bij ‘socialisatie’, in elk geval gaat het over medeverantwoordelijkheid nemen voor je omgeving. Ook dat is belangrijk voor kinderen om te leren, alleen al uit praktische motieven natuurlijk. Het is ook belangrijk voor hun gevoel van eigenwaarde: er wordt iets van mij verwacht, ‘dus ik besta, en ik word voor vol aangezien, ik kan dat ook.’ Al is opruimen misschien niet het allerleukste om te doen, daarmee hoor je wel bij de groep. Verder weten we dat mensen nu eenmaal sociale wezens zijn. Het is meestal verstandig voor jezelf als individu, maar ook om te overleven als mensensoort in het algemeen, om je sociaal te gedragen. Mensen willen dat ook graag: zich verbonden voelen met anderen, erbij horen, geeft een veilig gevoel. Sociaal gedrag houdt in: samen delen, samenwerken, een ander helpen.
3
Om je sociaal te kunnen gedragen moet je je kunnen verplaatsen in een ander, je moet het perspectief van die ander kunnen innemen en de gevoelens van die ander kunnen begrijpen. Je moet empathisch vermogen hebben, in vakjargon. Belangrijk voor dat empatisch vermogen zijn de zogeheten spiegelneuronen in de hersenen. Dezelfde hersencellen die actief zijn wanneer je zelf een handeling uitvoert, zijn dat, door die spiegelneuronen ook wanneer je een ander die handeling ziet uitvoeren. Aangenomen wordt dat deze spiegelneuronen een rol spelen bij het leren van nieuwe vaardigheden door ze van anderen te imiteren, en bij het begrijpen en kunnen interpreteren van acties en emoties van anderen. Je ziet dan bijvoorbeeld dat jonge kinderen een ander kind dat verdriet heeft, gaan troosten. Een mooi voorbeeld van sociaal gedrag. Wb filmpje: Samen plezier maken, draagt bij aan een groepsgevoel, erbij horen (“nu hoor ik bij jullie zegt de pedagogisch medewerkster, nl bij degenen die chocolade op hun neus hebben) komen in het filmpje duidelijk aan bod, en dat zijn dan ook belangrijke aspecten van sociale verbondenheid. Kinderen ontwikkelen de vaardigheid om zich in te leven in een ander vanaf dat ze ongeveer twee jaar zijn, stelt althans Dick Swaab in zijn onlangs verschenen boek ‘Wij zijn ons brein’. Voor je dat kunt moet je namelijk wel eerst onderscheid kunt maken tussen jezelf en de buitenwereld. 7 + 8 Door: Marianne Spiegelen Een geavanceerde vorm van empathie is niet mogelijk zonder dat een dier zichzelf en de buitenwereld kan onderscheiden. Dit vermogen is met een spiegel te testen. Nadat er een stip verf is aangebracht op het hoofd, zal het dier, als hij zichzelf herkent in de spiegel, proberen die stip verf weg te poetsen. Voor dit examen slagen kinderen boven de twee jaar, mensapen, dolfijnen en ook een olifant.” (Swaab, 2010, p. ??) 9 + 10 Door: Marianne Om nog even bij Swaab en de apen te blijven, doen we nog een citaat: “Geef twee apen een eerlijke beloning voor dezelfde taak, en alles loopt op rolletjes. Geef vervolgens één aap een veel lekkerder druif in plaats van de komkommer waarmee de ander steeds beloond wordt, en de onderbetaalde aap die dat ziet staakt zijn medewerking en gooit zijn stukje komkommer de kooi uit als protest.” (Swaab, 2010. p. 299) Ook dit citaat gaat over empathie, maar nu draait het om de rol van de verzorger. De aap die nog steeds komkommer krijgt, vergelijkt zich met zijn collega-aap, en voelt zich daardoor achtergesteld, miskend door de verzorger, en terecht natuurlijk. Deze aap uit zijn frustratie in boosheid, een andere aap kruipt misschien verdrietig in een hoekje? 11. Door Marianne (Deze tekst is voor mij nog niet helemaal duidelijk) Sociale ontwikkeling Lijn 1: Identiteit Vergelijken met leeftijdgenoten Is ook wat kinderen van basisschoolleeftijd veel doen Lijn 2: Sociale relaties leren onderhouden, vriendschappen sluiten, leiding nemen, samenwerken op basis van gedeelde interesses, jezelf staande houden in een groep, erbij horen Ook dat moet je wel leren en oefenen Bso-context is in dat opzicht rijke omgeving
4
Prettig is bijv ook meer diversiteit in leeftijd, oa bij vgl met lftgenoten: dan zie je ook ‘ik kan dat al, hij/zij –die jonger is- nog niet’, de groten kunnen dat, dat wil ik ook Marianne 12. Door: Evalijn We weten ook nog meer over sociale ontwikkeling van kinderen: • Kinderen regelen hun sociale relaties meestal zelf heel goed, naarmate zij ouder worden brengen zij steeds meer tijd door met leeftijdgenoten, hun vrienden nemen een steeds grotere plek in, en de rol van ouders en andere volwassenen wordt kleiner. • Kinderen kunnen hun sociale competenties het beste ontwikkelen in een groep waar voldoende leeftijdsgenootjes -ruim genomen- zijn. • Een groep is een uitdagende omgeving die kansen biedt, maar die ook ingewikkeld kan zijn voor kinderen. • Sociale ontwikkeling vraagt adequate begeleiding van opvoeders (niet elk kind vindt het bijvoorbeeld gemakkelijk zich aan te sluiten bij een groepje, dat is iets dat je moet leren en waarbij een volwassene, of misschien een ouder kind een belangrijke rol kan vervullen). • Opvoeders zijn rolmodellen voor kinderen als het gaat om sociaal gedrag 13. Marianne of Evalijn? Filmpje 2: soms ook een handje hulp nodig, bijv. in hoe sluit ik me aan bij een groepje? Wanneer kan ik dat wel/niet doen? We willen nog een kort filmpje laten zien. Dat maakt duidelijk hoe subtiel het bevorderen van een positieve sfeer eigenlijk verloopt. Fietsenmakers Laat ook een dilemma zien - Samen een probleem oplossen - Groepje van drie - Een jongen zoekt aansluiting - Wat doe je nu als pedagogisch medewerker? o Geen aandacht: zelf laten oplossen o Geen aandacht: meer dan drie jongens kunnen er niet met een fiets bezig zijn o Wel aandacht: ga eens kijken bij… 14. Door: Evalijn De groepsomgeving Wat is nu in de context van de bso nodig/aanwezig om de sociale ontwikkeling van kinderen te ondersteunen? Uitdagende omgeving: activiteitenaanbod (diversiteit, aansluitende bij verschillende interesses en talenten van kinderen, zodat zij daarin elkaar kunnen vinden, anders dan school legt dat minder nadruk op cognitieve prestaties en verschillen daarin tussen kinderen, meer mogelijkheden voor brede ontwikkeling naar eigen keuze, en dus voor succeservaringen, zelfvertrouwen, gevoel van competentie en dus voor willen exploreren en leren, zie eerder betoog) Groepssamenstelling (stabiliteit, en goede lft opbouw): voorwaarden voor kunnen ontwikkelen van vriendschappen, veilige relaties met anderen, en daarmee voor identiteitsontwikkeling, en gevoel ‘erbij te horen’, ik mag er zijn, zelfbewustzijn en de wens om zich sociaal te gedragen: iets doen voor een ander, ook weleens je eigen belangen opzij zetten Rol van de pmers: positief groepsklimaat, en steunen bij aangaan van vriendschapsrelaties
5
Op twee van deze aspecten gaan we nog iets verder in: - De groep - De opvoeders (en in de context van de bso zijn dat de pedagogisch medewerkers) 15. Door: Evalijn De groep Er zijn verschillende typen groepen: Een groep kan een negatieve sfeer hebben en daarmee een omgeving zijn die spanningen oproept voor het kind. In een negatieve groep zijn veel conflicten, die ook langdurig blijven bestaan, er is onderlinge agressie, of er zijn ‘stillere’ vormen van negatief gedrag zoals negeren of uitsluiten. Er zijn machthebbers en volgers, en het is moeilijk om daar verandering in te brengen. De enige oplossing voor kinderen is om zich terug te trekken in kleine subgroepjes. Een variant is een ‘los zand’ groep waar de kinderen eigenlijk geen echte onderlinge contacten hebben, waar weinig kinderen vriendschapsrelaties hebben met elkaar. In een groep met een positief en veilig klimaat weten kinderen zich geaccepteerd zoals zij zijn, en staan kinderen voor elkaar open, ook al verschillen hun thuissituaties of culturele achtergronden. Veel kinderen zijn met elkaar bevriend, ze helpen elkaar en komen voor elkaar op als dat nodig is. Er wordt niet gepest of buitengesloten. Conflicten worden vlot en gemakkelijk opgelost, en ze hebben geen blijvende invloed op de sfeer. En kinderen zijn actief in het samen ondernemen van dingen, ze kunnen hun individuele belang ook weleens opzij zetten voor het collectieve belang. Ze voelen zich medeverantwoordelijk voor de sfeer, en voor het welzijn van andere kinderen. Zo’n hechte groep biedt een rijke leeromgeving voor sociale relaties. Kinderen kunnen vriendschapsrelaties opbouwen. Via die vriendschappen leren zij zichzelf kennen, en ontwikkelen zij een eigen identiteit: hoor ik erbij, bij wie voel ik me thuis, wat doe ik graag, wat kan ik goed? Het zal duidelijk zijn dat een positieve sfeer in een groep niet zomaar vanzelf ontstaat. Juist daarin spelen de pedagogisch medewerkers op de bso een belangrijke rol. Zij worden daarbij echter enorm geholpen als er een aantal gunstige randvoorwaarden zijn, zoals: groepsstabiliteit. 16. Door: Evalijn Stabiliteit Een belangrijke voorwaarde om een positieve sfeer te kunnen creëren is: stabiliteit, en dat in allerlei opzichten. Het is in de literatuur over kinderopvang in Nederland een belangrijk thema (Meij & Schreuder, 2007; Aarts & Riksen-Walraven, 2010). Het gaat dan om (zie figuur 1): - stabiliteit van de pedagogisch medewerker - stabiliteit van de samenstelling van de groep kinderen - stabiliteit van subgroepen - stabiliteit van vriendschapsrelaties (of: dyades) Een belangrijk onderdeel van de stabiliteit van de groep is de groepssamenstelling. De buitenschoolse opvang werkt vaak met een stamgroep. Kinderen worden verdeeld over een aantal groepen, waarmee zij iets eten en drinken na schooltijd (rustmoment). De samenstelling van deze groepen kunnen horizontaal (leeftijdsgenoten) of verticaal (gemengde leeftijdsgroepen) zijn. De vraag is welke samenstelling beter is? In het pedagogisch kader worden beide als positief beschreven. De praktijk geeft de voorkeur aan horizontale groepen, maar geeft bovendien aan dat dit in de praktijk moeilijk uitvoerbaar is (Inventarisatie Evalijn). Voor de identiteitsontwikkeling van kinderen kan de groep echter een belangrijke rol spelen.
6
Tegelijk is een opvallend kenmerk van de Nederlandse bso-groepen juist hun relatieve instabiliteit. Verreweg de meeste kinderen bezoeken de bso ‘part-time’, en per kind kan dat een andere combinatie van dagen zijn. Hetzelfde geldt voor de stabiliteit van de pedagogisch medewerkers. Ook veel van hen werken parttime, met als gevolg dat zowel de kind-kind-relaties en als de pedagogisch medewerker-kind-relaties telkens wisselen. Een belangrijke vraag is dan hoe kinderen die instabiliteit ervaren, en of zij geen problemen hebben met het vormen van (vriendschaps)relaties op de bso. Dit is nog niet onderzocht in de buitenschoolse opvang en vormt een onderdeel van het promotieonderzoek van Evalijn. 17. Door: Evalijn Activiteiten van een pedagogisch medewerker die bijdragen aan een positief groepsklimaat: • Veilige sfeer creëren • Rolmodel zijn • Kansen scheppen • Vriendschappen stimuleren • Positief sociaal gedrag aanmoedigen • Aandacht voor nieuwe kinderen in de groep Dit vraagt veel van pedagogisch medewerkers. Zij moeten op een juiste en adequate manier het kind begeleiden. Als het goed gaat, kan het ook heel gemakkelijk lijken. Zo hoorden we bij een van onze observatiebezoeken een pedagogisch medewerkster van een 8+ groep verzuchten: “Soms sta ik langs de kant met mijn armen over elkaar en denk ik, wauw, ze hebben mij eigenlijk helemaal niet (meer) nodig!” Maar voor het zover is, heb je als pedagogisch medewerker al heel wat werk verzet. 18. Door: Marianne Conclusie: De sociaal-emotionele ontwikkeling speelt een belangrijke rol in de buitenschoolse opvang Het kind wordt hierbij door verschillende actoren en niveaus beïnvloed. Onderzoek naar de sociale ontwikkeling in de buitenschoolse opvang is nodig. De rol van de pedagogisch medewerker mag hierbij niet vergeten worden
7