“So Far So Good II” - Karolien Hamers De titel van het werk van Karolien Hamers, dat hier de komende maanden aanwezig zal zijn, intrigeert in grote mate, net zoals het werk zelf trouwens. Want wat bedoelt deze kunstenares met “ So far so good”? Het lijkt een op het eerste gezicht vlotte en vrijblijvende uitspraak, die je bij vertaling evenwel voor een dilemma plaatst. “So far so good” betekent immers zoveel als “Tot dusver gaat het goed”, maar betekent ook “Het zij zo”. Toch een hemelsbreed verschil. Geldt de eerste betekenis niet als een geruststelling, die evenwel de voorbode kan zijn van onzekerheid en verandering, en is ze bijgevolg niet tegelijk een aansporing tot waakzaamheid en alertheid, terwijl de tweede betekenis van berusting getuigt en van weinig kans op verandering? Is met name “Tot dusver gaat het goed” niet op het heden en de toekomst gericht, terwijl “Het zij zo” zich over het verleden bezint? Het antwoord moet vrij duidelijk zijn: deze installatie toont, neen is de odyssee van de mensheid en onder de titel “So far so good II” creëert Karolien Hamers een werk waarin de menselijke evolutie consequent aanwezig is, waarbij vragen naar vooruitgang of achteruitgang, migratie of honkvastheid lijfelijk aanwezig zijn. Kan je überhaupt gewagen van evolutie, als je alleen maar de toekomst viseert en het verleden negeert, of vice versa? Is evolutie geen amalgaam van verleden, heden en toekomst, met name een proces dat aanhoudend wordt en er nooit is? Ben je wel als mens in staat om de evolutie – dat immense gegeven – in kaart te brengen? Deze pertinente vragen worden door Karolien Hamers gesteld en krijgen ook in haar werk geen eenduidig antwoord. Het zou ons trouwens ten stelligste verwonderen, als dit wel zo was, vermits ze een kunstwerk ambieert en geen wetenschappelijk vertoog. Waarbij de vraag moet gesteld worden of zelfs wetenschappelijk- objectief de evolutie in woord, in grafiek, in beeld weer te geven is, te meer daar er volgens de Duitse filosoof Edmund Husserl (1859-1938), de man die de verschijnselen an sich bestudeert, geen objectieve werkelijkheid bestaat die volstrekt mathematisch is. Als zelfs de wetenschap hierin faalt en alleen in staat is een constructie hierover op te bouwen, vermits het hele (amorfe en efemere) weefsel van de leefwereld- als- werkelijkheid haar ontsnapt, moet een kunstenaar zich niet tot pasklare formuleringen gedwongen voelen. Karolien Hamers bouwt haar kunstwerk – een installatie in situ – heel bedachtzaam, heel geleidelijk op en gebruikt daarbij de meest pure en authentieke materialen: hout, karton en gravel (basismaterialen bij o.m. woningbouw en aanleg van wegen of pleinen). In tegenstelling met het minimalisme, waarin de kunstenaar de materialen ondergeschikt maakt aan
het uiteindelijke werk, heeft bij Karolien Hamers dat individuele materiaal een identiteit en draagt het deze over aan het te voltooien kunstwerk. Sommige materialen zijn onderdeel geweest van een vorige installatie en dragen daar de sporen nog van mee, zijn voor de kunstenares een reminiscentie aan een vorig werk en worden dan ook als kostbare en dierbare bouwelementen behandeld. Karolien Hamers heeft dat vertrouwde – en in zekere mate beladen – materiaal nodig, net zoals er schilders of grafici zijn die slechts kunnen werken met een doek of een vel papier dat een verleden in zich draagt. Het gaat dus om materialen en grondstoffen die vanuit hun samenstelling zowel sterk als broos en poreus zijn. Van alle tijden zijn, uit vele landen komen : Europa, Afrika (Mali). Nieuw hout, hout dat al een geschiedenis achter de rug heeft en deelgenoot is geweest van een vorig project. Want elk werk wordt opgebouwd en telkens afgebroken, de materialen daarentegen worden bewaard. In die zin is voortgang, is evolutie effectief bewerkstelligd en groeit het ene project uit het andere. De installatie “So far so good II” impliceert daardoor een eerste versie, die verschilde van deze, de tweede. Afstand in tijd en de beschikbare ruimte (grootte, lichtinval) doen ieder werk, iedere versie immers anders worden. Nogal begrijpelijk, als je bedenkt dat het werk zowel discursief als intuïtief ontstaat. Daar zit in die opbouw geen vaste/rigide opeenvolging, ook geen redeloze toevalligheid, maar als het ware een onbewuste noodzakelijkheid. Het ontstaansproces verloopt organisch, heeft met denken en aanvoelen te maken, vanuit een innerlijke artistieke noodzaak, maar ook vanuit een externe dwang. Enerzijds is het een denkproces dat zich materieel aan ons vertoont, zich in letterlijke zin voor onze ogen ontvouwt. Het is als een gedachtestroom die eenmaal onderweg zijn eigen bedding zoekt. Anderzijds dwingt niet zelden het gebruik van een of ander stuk hout de kunstenares zowel letterlijk als figuurlijk naar een bepaalde richting, moet zij zich schikken naar de imperatieven door het materiaal opgelegd, zodat ze vooraf niet weet hoe het kunstwerk er uiteindelijk gaat uitzien. Het is als water dat ergens terechtkomt, maar zijn geul nog moet graven. Dit stemt niet tot ongerustheid, omdat op ieder moment de kunstenares kan ingrijpen en sturen, zonder evenwel het eindpunt voor ogen te hebben. Maar is dat ”proces van onwetendheid nu net niet interessant”, om fotograaf Dirk Braeckman te parafraseren, als hij de analoge fotografie afweegt tegenover de digitale. De constructie, of moet niet eerder gesproken worden van de structuur “So far so good II”, kan ons doen denken aan een boot, aan huizen, aan woningen op palen. Ze beantwoordt dus aan ons voorstellingsvermogen dat erg beperkt is en daardoor uit voorzorg naar referenties als houvast zoekt. Zeker als het om kunstwerken gaat die niet direct te classificeren zijn.
Hoe sterk echter de materialiteit ook aanwezig is, toch wordt daardoor de idee/het gevoel/het kijken naar het werk merkwaardigerwijs niet bepaald of beperkt door het hout, het karton, het gravel, maar zal het in hoofdzaak om de structuur gaan die een beweging genereert, zal het wel om de constructie van woningen en bakstenen gaan, die echter zodanig van hun “zakelijkheid” ontdaan zijn, dat ze zonder suggestie of symbool te zijn, een verdichting van de realiteit worden. Hierdoor kan dit werk geen evenbeeld zijn van de wereld waarin we leven. Geen droomscenario en geen doemscenario. De verdichting waarvan sprake spruit voort uit zijn noodzakelijke beperking in de weergave van de realiteit. Zijn rijkdom ontleent het aan het feit dat het geen kopie van deze realiteit wordt. Gebruikmakend van een zekere voorkennis die evenwel geen uitzicht op een zeker toekomstbeeld verschaft, formuleert Karolien Hamers immers haar visie op de evolutie. Een visie die er parallel én tegendraads mee loopt. Waardoor ook de visuele voorstelling zich voortzet in wat we niet zien en zowel voor de kunstenares als de kijker een pregnante beleving wordt. Deze installatie ontstaat door gebruik te maken van houten latten, rode/oranje tape, hergebruikt karton, bakstenen gruis. Zij metamorfoseert dat tot een ideële en effectieve evolutie, die dankzij het “povere” materiaal (arte povera) blijk geeft van sociale bewogenheid en betrokkenheid, die ondanks het “povere” materiaal uitmondt in een schitterend artistiek en zelfs poëtisch bouwwerk. Vandaar dat het zowel architectuur als beeldhouwkunst wordt. De maatschappelijke betrokkenheid vertaalt zich in de sobere materialen waarmee woningen voor migranten, vluchtelingen, slachtoffers gebouwd worden. Zowel in de betekenis die de Japanse architect Shigeru Ban daaraan verleende met zijn uit hout/karton/papier opgetrokken noodwoningen voor slachtoffers in Kobe (1995-Japan) of voor vluchtelingen in Rwanda (1999), die een effectief nut hadden, maar ook zoals de Japanner Tadashi Kawamata hem dat voordeed met zijn houten bouwsels uit afvalhout op Documenta IX (1992-Kassel): niet te bewonen, maar onuitwisbaar aanwezig en als kunstwerk bestemd om te verdwijnen. Toch gaat Karolien Hamers verder in dit verhaal en construeert zij a.h.w. een coulant meanderende “tijdlijn”, een bovenstroom die de odyssee van de mensheid toont, die de idee van houten bouwsels in zichzelf draagt. De broosheid van het karton, de poreusheid van het gruis in valse vastheid versmolten, maken samen met de grillige onderstroom van deze installatie een geabstraheerd beklijvend stuk wereldbeeld, dat elke vrijblijvendheid uitsluit. Volgens de Duitse filosoof Hans-Georg Gadamer (1900-2002) doen we in aanwezigheid van een kunstwerk een ervaring van een waarheid op, die via een andere weg niet te verkrijgen zou zijn. Dit werk slaagt daar duidelijk in, zonder
een oordeel te willen uitspreken, zonder belerend te zijn. De meerduidigheid en de veellagigheid van dit werk zijn immers groot. Enerzijds is het een decompositie van de realiteit, want schept ze haar eigen evolutie, haar eigen versie van de geschiedenis, anderzijds is het werk maatschappelijk gerelateerd, maar “kan kunst niet buiten kunst” (Willem Elias – 1950, doctor in de wijsbegeerte en docent aan de VUB). Moet ze dus gebruikmaken van middelen die op enigerlei wijze het oog/het esthetische gevoel aanspreken. Hoewel Karolien Hamers zich wat materialen betreft buiten de kunst lijkt op te stellen, is ze omwille van haar totaalconcept volledig inpasbaar in het kunstgebeuren. In het kunstgebeuren van nu, waarin naast de klassieke materialen als doek, papier, verf, marmer, brons, hout, ook op het eerste gezicht minder vanzelfsprekende maar even waardevolle materialen en technieken als fotografie, video, readymades, pvc, papier-maché, nieuw of gebruikt hout, afgedankt metaal, blauwe steen gebruikt worden. De installatie “ So far so good II” haakt zich bovendien op velerlei wijzen vast aan het artistieke gebeuren sinds de oertijd. Verwijst het Perzische rood van het almagra, verwerkt in de aardekleur van het gravel, niet naar rotswoningen en gekleurde tekeningen op de wanden ervan? Is er geen metaforische verwijzing naar de primitieve totstandkoming van Mesopotamische grondplannen met bouwstructuren uit aangestampte kleiaarde, tot droogstenen geplet? Zorgen de verticale muurbanden of lisenen niet eveneens voor heerlijk wisselende ritmiek in de grote wandpartijen, als evenzoveel basreliëfs? Refereert het werk niet vooral aan de aardegebondenheid, het van stof naar stof overgaan en heeft het dus niet ook met vergankelijkheid te maken van generaties culturen, die wegbrokkelend plaatsmaken voor weer nieuwe, even wankel en tijdelijk als hun voorvaderen? Zijn Syriërs van nu geen Mesopotamiërs van toen? Toch zorgt de steeds terugkerende handeling, de repetitie, a.h.w. voor een niet-ophoudende cyclische continuïteit. Een continuïteit die ons ook dit kunstwerk doet lezen van links naar rechts en vice versa, zonder ook maar iets van de inhoud te verliezen. Het blijft tenslotte een kunstwerk waarbij we – bij manier van spreken – niet alleen letten op het woord, maar ook op de klank, niet alleen letten op de afbeelding, maar ook op de lijn, niet alleen letten op de beweging, maar ook op het ritme, omdat het ene niet zonder het andere kan. Kortom, een werk dat door zijn meerduidig en polyinterpretabel karakter onze aandacht meer dan verdient. Fernand Haerden 2013