capita selecta
Snelle prenatale diagnostiek van chromosomale afwijkingen; beperkingen en mogelijkheden L.P.ten Kate
– Prenatale diagnostiek van chromosomale afwijkingen gebeurt vanouds door een visuele, microscopische beoordeling van de chromosomen in foetale cellen, die verkregen zijn door een invasieve procedure. De uitslag kan 10-14 dagen op zich laten wachten. – Inmiddels zijn er moleculaire technieken voorhanden waarmee binnen 24-48 uur een uitslag kan worden verkregen. – De eerste generatie van deze technieken paart snelheid aan focus op een beperkt aantal, kwantitatief belangrijke chromosoomafwijkingen. Voorbeelden zijn fluorescentie-in-situ-hybridisatie (FISH), kwantitatieve polymerasekettingreactie (PCR) en multipele ligatieafhankelijke probeamplificatie (MLPA). Een tekortkoming is dus, dat andere klinisch belangrijke chromosoomafwijkingen niet ontdekt worden. – Intussen zijn technieken in opkomst, zoals array-comparatieve genomische hybridisatie (CGH), waarmee het mogelijk wordt ook klinisch relevante submicroscopische afwijkingen te diagnosticeren. Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:1608-12
Bij de prenatale diagnostiek van chromosomale afwijkingen zoekt men naar de aanwezigheid van te veel of te weinig chromosomaal materiaal in foetale cellen. Deze cellen worden via een invasieve procedure, zoals een vlokkentest of een vruchtwaterpunctie, verkregen. Een teveel of een tekort aan chromosomaal materiaal blijkt na de geboorte meestal gepaard te gaan met aangeboren afwijkingen en/of mentale retardatie. Prenatale diagnostiek stelt ouders in staat bij afwijkende bevindingen de zwangerschap af te breken indien zij dit wensen. Het recentste overzicht van prenatale diagnostiek in Nederland is in 2004 verschenen in dit tijdschrift.1 Een bekend voorbeeld van een teveel aan chromosomaal materiaal is trisomie 21 (downsyndroom). Hierbij zijn er 3 in plaats van 2 chromosomen 21. Andere veelvoorkomende trisomieën zijn trisomie 18 en trisomie 13. Soms is een chromosoom niet geheel verdubbeld, maar slechts ten dele. Men spreekt dan van een partiële trisomie. Wanneer een chromosoom geheel ontbreekt, spreekt men van monosomie. Het bekendste voorbeeld hiervan is het turnersyndroom. Daarbij is er meestal slechts 1 X-chromosoom, terwijl het 2e X- of het Y-chromosoom ontbreekt. Het is ook mogelijk dat een deel van een chromosoom ontbreekt. Er is dan sprake van een deletie ofwel van een partiële monosomie. Men moet prenatale chromosoomdiagnostiek niet verwarren met prenatale screening. Bij deze laatste worden
VU Medisch Centrum, afd. Klinische Genetica en Antropogenetica, Postbus 7057, 1007 MB Amsterdam. Hr.prof.dr.L.P.ten Kate, emeritus hoogleraar Klinische Genetica (
[email protected]).
1608
parameters als de dikte van de nekplooi en waarden van serummarkers gebruikt om de kans op aanwezigheid van een chromosomale afwijking, met name van trisomie 21, te bepalen. Als de uitslag van de screeningstest op een verhoogd risico wijst, is er reden voor prenataal chromosomenonderzoek. Daarvoor moet, zoals gezegd, eerst vruchtwater of vlokkenmateriaal worden verkregen. Chromosomenonderzoek is vanouds de visuele, microscopische beoordeling van het aantal en de vorm van chromosomen. Deze beoordeling kan alleen geschieden voor chromosomen in cellen die zich delen. Dit betekent dat er meestal een celkweek nodig is. De uitslag van het onderzoek kan daardoor 10-14 dagen op zich laten wachten. De afgelopen decennia zien wij echter een toenemend gebruik van moleculair genetische technieken in de cytogenetica. Bij deze technieken hoeven cellen niet eerst gekweekt te worden. Er is daardoor in principe een snellere uitslag mogelijk, met name ten aanzien van het aantal chromosomen of onderdelen van chromosomen; de vorm van chromosomen is met deze technieken echter niet te beoordelen. Binnen en buiten Nederland is sinds enkele jaren een discussie gaande over de vraag of we de gouden standaard van het microscopisch chromosomenonderzoek moeten inruilen voor de nieuwe, snellere moleculaire technieken. Kern van de discussie was tot nu toe welke waarde er gehecht moet worden aan het feit dat de snellere technieken niet alle chromosomale afwijkingen in beeld kunnen brengen. Weegt snelheid op tegen verlies van gevoeligheid? En wie beslist hierover? Nog vóór deze discussie beslecht is, zijn er technieken op de markt gekomen waarmee met behoud van snelheid veel meer afwijkingen opgespoord kun-
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 22 juli;150(29)
nen worden, zelfs afwijkingen die te subtiel zijn om met het standaardchromosomenonderzoek te worden ontdekt. Deze ontwikkelingen worden hieronder besproken. gerichte focus of brede diagnostische blik? Tabel 1 geeft een overzicht van de huidige indicaties voor prenataal chromosomenonderzoek.2 Bij het klassieke chromosomenonderzoek worden alle chromosomen zichtbaar. Het is bij dat onderzoek niet mogelijk de ogen te sluiten voor niet-gezochte afwijkingen. Vrouwen die prenataal chromosomenonderzoek ondergaan, worden hierop voorbereid. Omdat de niet-gezochte afwijkingen dikwijls in ernst niet onderdoen voor de gezochte, gaan vrouwen er in het algemeen mee akkoord dat ze ook over gevonden nietgezochte afwijkingen worden geïnformeerd. Behalve deze technische imperatief voor een brede diagnostische blik, is er ook de consensus dat prenataal chromosomenonderzoek moet worden aangeboden aan ieder bij wie al om andere redenen een invasief prenataal onderzoek plaatsvindt (zie tabel 1). De redenen daarvoor zijn tweeledig. Ten eerste kan de niet-gezochte afwijking minstens even ernstig zijn als de wel-gezochte. Ten tweede is de invasieve procedure voor het verkrijgen van foetaal materiaal niet zonder gevaar wat betreft het behoud van de zwantabel 1. Indicaties voor prenatale genotypering2 – vrouwen die in de 18e week van de zwangerschap 36 jaar of ouder zijn, in verband met een verhoogde kans op een kind met een chromosoomafwijking – zwangere vrouwen bij wie op een andere erkende indicatie al vruchtwater of chorionvillusmateriaal afgenomen is en bij wie dus de mogelijkheid bestaat om onderzoek te doen naar chromosoomafwijkingen zonder dat bij hen een aparte ingreep gedaan hoeft te worden om foetaal materiaal te verkrijgen – ouderparen van wie een van de ouders drager is van een chromosoomafwijking – zwangere vrouwen bij wie door middel van ultrageluidsonderzoek aanwijzingen zijn gevonden voor een foetale misvorming die kan berusten op een genoomafwijking – zwangere vrouwen die na een eerdere zwangerschap van minstens 16 weken een kind of een foetus met een postnataal bewezen dan wel klinisch genetisch aannemelijk gemaakte chromosoomafwijking ter wereld hebben gebracht; hieronder wordt ook verstaan een eerder geboren kind met een zogenoemd microdeletiesyndroom of een uniparentale disomie – zwangere vrouwen bij wie in een eerdere graviditeit een chromosomaal afwijkende vrucht is vastgesteld door middel van prenatale genotypering – zwangere vrouwen met een verhoogd risico op een aandoening die autosomaal dominant, autosomaal recessief of X-chromosomaal overerfelijk is – zwangere vrouwen met een mitochondrieel erfelijke aandoening – zwangere vrouwen met een afwijkend resultaat van serumscreening – vrouwen die zwanger zijn geworden met behulp van intracytoplasmatische sperma-injectie
gerschap. Men wil daarom maximaal profijt van de ingreep hebben. Een en ander houdt overigens niet in dat het vinden van een niet-gezochte afwijking altijd betekent dat deze tot ernstige aangeboren afwijkingen of mentale retardatie leidt, of dat de medische consequenties ervan altijd duidelijk zijn. Er kunnen chromosomale veranderingen gevonden worden die bij nader onderzoek van de ouders ook bij hen blijken voor te komen, en die voor de (toekomstige) gezondheid van de foetus dus geen nadelige gevolgen hebben (maar voor het nageslacht van die foetus soms weer wel). Een ander probleem wordt gevormd door het vinden van te veel of te weinig geslachtschromosomen, bijvoorbeeld bij een foetus met tripel X (XXX), met klinefeltersyndroom (XXY) of met XYY-syndroom.3 De prognose voor de latere lichamelijke en intellectuele ontwikkeling van de foetus is in deze gevallen aanzienlijk beter dan bij afwijkingen in de aantallen autosomen (dit zijn de chromosomen 1-22). Tegen deze achtergrond moet de hieronder beschreven discussie worden begrepen. snellere methoden met beperking van de detectie In de afgelopen 15 jaar zijn er meerdere methoden voor een snelle prenatale detectie van een beperkt aantal chromosomale afwijkingen ontwikkeld of voorgesteld.4-11 De meeste ervaring heeft men nu met fluorescentie-in-situ-hybridisatie (FISH), kwantitatieve polymerasekettingreactie (PCR) en multipele ligatieafhankelijke probeamplificatie (MLPA), voor zover deze tests zijn gericht op het diagnosticeren van een afwijkend aantal exemplaren (aneuploïdie) van de chromosomen 13, 18, 21, X of Y (tabel 2). Deze chromosomen zijn gekozen, omdat ze bij een levensvatbare foetus het vaakst aneuploïdie vertonen. Een uitslag is met deze tests binnen 24-48 uur beschikbaar. De resultaten van een uitgebreide vergelijking van FISH en kwantitatieve PCR met het standaardchromosomenonderzoek zijn verschenen in 2003.16 De studie was gebaseerd op een geblindeerde uitvoering van 1 of beide moleculaire tests enerzijds en van chromosomenonderzoek als gouden standaard anderzijds. Het onderzoek werd verricht in 2 centra in het Verenigd Koninkrijk. De conclusie was dat de moleculaire tests betrouwbaar zijn en precieze informatie leveren, en dat de sensitiviteit en de specificiteit ervan voor het opsporen van aneuploïdie van de genoemde 5 chromosomen niet of weinig onderdoen voor die van het chromosomenonderzoek. Tijdens de onderzoeksperiode leverden de moleculaire tests in vergelijking met het chromosomenonderzoek iets vaker geen uitslag op, maar dit was deels het gevolg van de opzet, waarbij de moleculaire tests uitgevoerd werden met het materiaal dat overbleef nadat daarvan voldoende voor
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 22 juli;150(29)
1609
tabel 2. Beschrijving van enkele technieken die in dit artikel worden genoemd12-15 techniek
omschrijving
comparatieve genomische hybridisatie (CGH)
DNA afkomstig van een patiënt en gelabeld met een fluorochroom wordt gehybridiseerd met DNA dat afkomstig is van een controlepersoon en dat is gelabeld met een ander fluorochroom. Door meting van de intensiteit van beide fluorochromen kan worden vastgesteld of er bij de patiënt te veel of te weinig kopieën van delen van het DNA aanwezig zijn, en welke delen dit zijn CGH met zeer veel (tot meer dan 30.000) kleine fragmenten verspreid over het genoom. Deze fragmenten worden met behulp van een robot in bekende volgorde aan een microscoopglaasje gehecht (de array). De techniek leent zich goed voor geautomatiseerde analyse methode om door middel van een gelabelde probe die direct of indirect is voorzien van een fluorochroom vast te stellen hoeveel kopieën van een DNA-fragment aanwezig zijn het paren van complementaire enkelstrengs-DNA, of het paren van RNA met DNA methode waarmee het mogelijk is het relatieve aantal kopieën van 40 doelsequenties tegelijkertijd te bepalen. Hierbij worden probes gebruikt die complementair zijn aan bijvoorbeeld de exonen van een bepaald gen. De probes bestaan uit 2 delen die vervolgens geligeerd worden herhaalde verdubbeling van een DNA-sequentie door het afwisselend denatureren van het DNA (waardoor het enkelstrengs wordt), het aanhechten van proben (‘primers’ genoemd) en de synthese van complementair DNA vanuit deze startplaatsen met behulp van het enzym polymerase. De verdubbeling leidt in principe tot een exponentiële toename van de DNA-sequentie
array-CGH
fluorescentie-in-situ-hybridisatie (FISH) hybridisatie multipele ligatieafhankelijke probeamplificatie (MLPA) polymerasekettingreactie (PCR)
het chromosomenonderzoek was gereserveerd. Moleculaire tests worden, net als chromosomenonderzoek, bemoeilijkt door een eventueel tekort aan uitgangsmateriaal, mozaïcisme van de vrucht, of contaminatie met maternaal materiaal. Wat in het voorgaande voor FISH en kwantitatieve PCR is opgemerkt, geldt in grote lijnen ook voor MLPA.15 17 Doordat de genoemde moleculaire tests gericht zijn op het diagnosticeren van een afwijkend aantal exemplaren van een beperkte set chromosomen, worden andere afwijkingen, die bij chromosomenonderzoek wel gevonden worden, niet ontdekt. Hierbij moet onderscheid gemaakt worden tussen zwangerschappen waarbij er sowieso al een hoog risico is op zo’n andere chromosoomafwijking (bijvoorbeeld bij familiair vóórkomen of echoscopische afwijkingen) en zwangerschappen waarbij dit niet het geval is. De auteurs van het genoemde vergelijkende Engelse onderzoek schatten dat in situaties waarin er een laag risico is 9% van alle ernstige afwijkingen met de genoemde moleculaire technieken niet ontdekt wordt. De nationale commissie voor screeningsaangelegenheden van het Verenigd Koninkrijk adviseerde in 2004 om bij een positieve uitslag van een screeningstest op downsyndroom niet langer prenataal chromosomenonderzoek te doen, maar dit onderzoek te vervangen door moleculaire tests op aneuploïdie van de chromosomen 13, 18 en 21.18 Hierop publiceerden 23 laboratoria de resultaten van 119.528 prenataal uitgevoerde cytogenetische vruchtwateronderzoeken en 23.077 vlokkentests.18 Bij 98.166 (82%), respectievelijk 13.344 (58%) onderzoeken was de indicatie een verhoogd risico op downsyndroom op basis van prenatale screening. Van alle gevallen met een substantieel risico
1610
op ernstige aangeboren lichamelijke afwijkingen en/of mentale retardatie blijkt 12% niet ontdekt te worden met FISH en kwantitatieve PCR. De auteurs wijzen erop dat het beperken van prenatale diagnostiek tot onderzoek op trisomie 13, 18 en 21 zal leiden tot een groter aantal levendgeboren kinderen met, tot nu toe vermijdbare, intellectuele en lichamelijke handicaps, en dat dit een belangrijke verandering voor de kwaliteit van de prenatale diagnostiek betekent. Leung en Lao geven in een commentaar op het onderzoek van de Engelse cytogenetici een overzicht van de bevindingen in 12 eerder gepubliceerde studies.19 Zij wijzen erop dat een groot deel, volgens hen 70%, van de ernstige chromosoomafwijkingen gepaard gaat met structurele afwijkingen die met prenatale echoscopie kunnen worden opgespoord. Routinematige prenatale echoscopie in het 2e trimester wordt reeds standaard uitgevoerd in veel centra (en werd ook in Nederland aanbevolen door de Gezondheidsraad in 2004).20 Het voorstel van Leung en Lao is dan ook om bij afwijkende bevindingen bij prenatale screening de prenatale diagnostiek te beperken tot moleculaire tests op aneuploïdie van de chromosomen 13, 18 en 21.19 Bij echoscopische afwijkingen zou men na snelle moleculaire tests, al of niet aangevuld met moleculair onderzoek op het turnersyndroom, eventueel nog klassiek chromosomenonderzoek kunnen uitvoeren. Twee hierboven nog niet genoemde studies komen overigens tot lagere percentages niet-ontdekte ernstige afwijkingen bij gebruik van kwantitatieve fluorescentie(QF)PCR, namelijk 9, respectievelijk 2,1.21 22 In beide onderzoeken worden de gevonden afwijkingen in het aantal geslachtschromosomen bij de terecht ontdekte afwijkingen
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 22 juli;150(29)
geteld, waardoor het percentage afwijkingen dat ten onrechte niet is ontdekt kunstmatig daalt. Door Chitty et al. wordt voorgesteld om bij het vinden van een nekplooidikte van 4 mm of meer toch klassiek chromosoomonderzoek te verrichten.22 Ook vanuit Nederland wordt wel voorgesteld het klassieke chromosomenonderzoek te vervangen door moleculaire tests.23 Het is niet bekend hoe binnen het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (prenatale screening en diagnostiek zijn vergunningsplichtig) en de Gezondheidsraad (die de minister inzake vergunningplichtige screening adviseert) over dergelijke koerswijzigingen gedacht wordt. snellere methoden met verbreding van de detectie Intussen is er, terwijl de discussie over de snelle prenatale tests met beperkte detectie nog gaande is, een nieuwe test op de markt gekomen die, naast snelheid, een zodanige verbreding van detectiemogelijkheden geeft dat er zelfs meer afwijkingen mee gevonden kunnen worden dan met het klassieke chromosomenonderzoek. Het gaat om arraycomparatieve genomische hybridisatie (CGH) (zie tabel 2). Met deze techniek kan van honderden tot tienduizenden geselecteerde stukjes van het chromosomale DNA bepaald worden of een persoon het juiste aantal kopieën bezit. Terwijl met de resolutie van het gewone chromosomenonderzoek geen kleine deleties of inserties kunnen worden ontdekt, is dit met array-CGH wel mogelijk. Toepassing van deze techniek bij patiënten met mentale retardatie en bij foetussen met multipele congenitale afwijkingen heeft al laten zien dat met array-CGH 2 keer zoveel afwijkingen gevonden kunnen worden als met klassiek chromosomenonderzoek.24 25 Intussen verschijnen ook de eerste publicaties over het gebruik van array-CGH in de prenatale diagnostiek (Sahoo T, Patel A, Ward P, Darilek S, Li J, DelGaudio D, et al. Rapid prenatal diagnosis by microarray-based comparative genomic hybridization: experience in a pilot program. www.ashg.org/genetics/ashg/menu–annmeet–2005. shtml, doorklikken op ‘Meeting Information and Abstracts’).26 27 In principe kan met MLPA met een uitbreiding van het aantal proben hetzelfde worden bereikt, maar over een dergelijke toepassing heeft men in de literatuur nog niet gerapporteerd. Het is op dit moment te vroeg om de waarde van arrayCGH voor de prenatale diagnostiek definitief te bepalen. Men zal eerst meer ervaring met de methode moeten opdoen, en men zal deze eerst beter moeten evalueren. Automatisering ervan is goed mogelijk. De kosten zullen een factor zijn, maar commerciële bedrijven zijn geïnteresseerd in de productie van betaalbare DNA-platforms. Omdat het een nieuwe techniek is, worden naast meer ernstige afwijkingen ook allerlei nieuwe erfelijke variaties ontdekt. Dit veroor-
zaakt vooralsnog extra werk, omdat bij onbekende varianten door middel van onderzoek bij de ouders moet worden vastgesteld of het om een onschuldige variatie gaat dan wel om een nieuwe, waarschijnlijk pathogene mutatie. Tegelijkertijd kan met CGH het probleem van de betekenis van een prenataal gevonden, op het oog gebalanceerde de-novotranslocatie worden opgelost. Vroeger moest er rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat bij de translocatie een stuk DNA verloren was gegaan dat te klein was om met chromosomenonderzoek te zien, maar dat groot genoeg was om klinische afwijkingen te veroorzaken. Bij prenatale toepassing van CGH zullen dat soort afwijkingen binnen de resolutie van het onderzoek vallen. Daar staat tegenover dat men niet met CGH volledige triploïdie met een XXX-patroon kan ontdekken (‘triploïdie’ is de aanwezigheid van 3 exemplaren van de 22 autosomen plus 3 geslachtschromosomen, dus in totaal 69 chromosomen). Omdat kleine, microscopisch niet waarneembare deleties en inserties van de geslachtschromosomen ook klinisch relevant zijn, zal men deze chromosomen bij toepassing van array-CGH ook willen onderzoeken. Daarmee worden dan toch opnieuw afwijkingen als tripel X, XXY, XYY en dergelijke gevonden. Het is hiermee als met veel diagnostisch onderzoek: een toename van de sensitiviteit gaat gepaard met een afname van de specificiteit. De uitdaging is het vinden van het juiste evenwicht. Dr.E.K.Bijlsma, klinisch geneticus, dr.K.Madan, klinisch cytogeneticus, en dr.G.Pals, klinisch moleculair geneticus, gaven commentaar op een eerdere versie van dit artikel. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 8 mei 2006 naschrift In het onlangs gepubliceerde Jaarbericht bevolkingsonderzoek 2006 stelt de Gezondheidsraad de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor de Gezondheidsraad te vragen nieuwe, snelle vormen van prenatale diagnostiek, naast of in plaats van de conventionele karotypering onder de loep te nemen.28
Literatuur 1
2
3
Nagel HTC, Knegt AC, Kloosterman MD, Wildschut HIJ, Leschot NJ, Vandenbussche FPHA. Invasieve prenatale diagnostiek in Nederland, 1991-2000: aantallen ingrepen, indicaties, en gevonden afwijkingen. Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:1538-43. Bijlsma EK, Wildschut HIJ. Prenatale en pre-implantatiediagnostiek. In: Bijlsma EK, Oosterwijk JC, Leschot NJ, Geraedts JPM, Pronk JC, redacteuren. Leerboek medische genetica. 7e dr. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg; 2005. Otter M. Invasieve prenatale diagnostiek in Nederland, 1991-2000: aantallen ingrepen, indicaties, en gevonden afwijkingen [ingezonden]. Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:1998-9.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 22 juli;150(29)
1611
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13 14
15
16
17
18
19
Dudarewicz L, Holzgreve W, Jeziorowska A, Jakubowski L, Zimmermann B. Molecular methods for rapid detection of aneuploidy. J Appl Genet. 2005;46:207-15. Pertl B, Yau SC, Sherlock J, Davies AF, Mathew CG, Adinolfi M. Rapid molecular method for prenatal detection of Down’s syndrome. Lancet. 1994;343:1197-8. Spathas DH, Divane A, Maniatis GM, Ferguson-Smith ME, FergusonSmith MA. Prenatal detection of trisomy 21 in uncultured amniocytes by fluorescence in situ hybridization: a prospective study. Prenat Diagn. 1994;14:1049-54. Hu Y, Zheng M, Xu Z, Wang X, Cui H. Quantitative real-time PCR technique for rapid prenatal diagnosis of Down syndrome. Prenat Diagn. 2004;24:704-7. Nagy B, Bán Z, Lázár L, Nagy RG, Papp C, Tóth-Pál E, et al. Rapid determination of trisomy 21 from amniotic fluid cells using singlenucleotide polymorphic loci. Prenat Diagn. 2005;25:1138-41. Hultén MA, Dhanjal S, Pertl B. Rapid and simple prenatal diagnosis of common chromosome disorders: advantages and disadvantages of the molecular methods FISH and QF-PCR. Reproduction. 2003;126: 279-97. Ogilvie CM, Donaghue C, Fox SP, Docherty Z, Mann K. Rapid prenatal diagnosis of aneuploidy using quantitative fluorescence-PCR (QFPCR). J Histochem Cytochem. 2005;53:285-8. Gerdes T, Kirchhoff M, Lind AM, Larsen GV, Schwartz M, Lundsteen C. Computer-assisted prenatal aneuploidy screening for chromosome 13, 18, 21, X and Y based on multiplex ligation-dependent probe amplification (MPLA). Eur J Hum Genet. 2005;13:171-5. Bijlsma EK, Oosterwijk JC, Leschot NJ, Geraedts JPM, Pronk JC, redacteuren. Leerboek medische genetica. 7e dr. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg; 2005. Arnoldus EPJ, Jiwa NM, Peters ACB, Raap AK. De polymerasekettingreactie. Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:1825-9. Hoovers JMN, Mellink CHM, Leschot NJ. Fluorescentie-in-situhybridisatie bij het onderzoek naar chromosomale afwijkingen. Ned Tijdschr Geneeskd. 1999;143:2265-8. Linn SC, Rijn M van de, Giaccone G. Toekomstige verfijning van diagnostiek en therapie met DNA-microarrays. I. Technologie en dataanalyse. Ned Tijdschr Geneeskd. 2003;147:795-9. Grimshaw GM, Szczepura A, Hultén M, MacDonald F, Nevin NC, Sutton F, et al. Evaluation of molecular tests for prenatal diagnosis of chromosome abnormalities. Health Technol Assess. 2003;7:1-146. Hochstenbach R, Meijer J, Brug J van de, Vossebeld-Hoff I, Jansen R, Luijt RB van der, et al. Rapid detection of chromosomal aneuploidies in uncultured amniocytes by multiplex ligation-dependent probe amplification (MLPA). Prenat Diagn. 2005;25:1032-9. Caine A, Maltby AE, Parkin CA, Waters JJ, Crolla JA. Prenatal detection of Down’s syndrome by rapid aneuploidy testing for chromosomes 13, 18 and 21 by FISH or PCR without a full karyotype: a cytogenetic risk assessment. UK Association of Clinical Cytogeneticists (ACC). Lancet. 2005;366:123-8. Leung WC, Lao TT. Rapid aneuploidy testing, traditional karyotyping, or both? Lancet. 2005;366:97-8.
1612
20 Prenatale screening (2); Downsyndroom, neuralebuisdefecten. Publicatienr 2004/06. Den Haag: Gezondheidsraad; 2004. 21 Cirigliano V, Voglino G, Adinolfi M. Non-invasive screening and rapid QF-PCR assay can greatly reduce the need for conventional cytogenetic analyses in prenatal diagnosis. Reprod Biomed Online. 2005;11:671-3. 22 Chitty LS, Kagan KO, Molina FS, Waters JJ, Nicolaides KH. Fetal nuchal translucency scan and early prenatal diagnosis of chromosomal abnormalities by rapid aneuploidy screening: observational study. BMJ. 2006;332:452-5. 23 Breuning MH. Genetic testing: from chromosomes to DNA, a revolution in prenatal diagnosis. Eur J Hum Genet. 2005;13:517-8. 24 Vries BBA de, Pfundt R, Leisink M, Koolen DA, Vissers LELM, Janssen IM, et al. Diagnostic genome profiling in mental retardation. Am J Hum Genet. 2005;77:606-16. 25 Le Caignec C, Boceno M, Saugier-Veber P, Jacquemont S, Joubert M, David A, et al. Detection of genomic imbalances by array based comparative genomic hybridisation in fetuses with multiple malformations. J Med Genet. 2005;42:121-8. 26 Rickman L, Fiegler H, Shaw-Smith C, Nash R, Cirigliano V, Voglino G, et al. Prenatal detection of unbalanced chromosomal rearrangements by array CGH. J Med Genet. 2006;43:353-61. 27 Check E. Fetal genetic testing: screen test. Nature. 2005;438:733-4. 28 Jaarbericht bevolkingsonderzoek 2006. Publicatienr 2006/10. Den Haag: Gezondheidsraad; 2006.
Abstract Rapid prenatal diagnosis of chromosomal abnormalities; limitations and possibilities – In the past, prenatal diagnosis of chromosomal abnormalities has been achieved using a microscope to make a visual assessment of the chromosomes in foetal cells which had been obtained by invasive procedures. The results were usually not available until 10-14 days later. – Now molecular techniques have become available which provide a result within 24-48 hours. – The first generation of these techniques combines speed with a focus on a limited number of frequent and important chromosomal abnormalities. Examples include fluorescence in-situ hybridisation (FISH), quantitative polymerase chain reaction (PCR) and multiple ligationdependent probe amplification (MLPA). One drawback, therefore, is that other clinically significant chromosomal abnormalities will not be detected. – More recently other new techniques have been making their appearance, such as array-comparative genomic hybridisation (CGH), which will allow the detection of clinically significant submicroscopic aberrations. Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:1608-12
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 22 juli;150(29)