4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12 4.13 4.14 4.15 4.16 4.17 4.18 4.19 4.20 4.21 4.22
De vakken in de tweede fase Aardrijkskunde Algemene natuurwetenschappen Biologie Culturele kunstzinnige vorming 1 Culturele kunstzinnige vorming 2 Culturele kunstzinnige vorming 3 - muziek Culturele kunstzinnige vorming 3 - beeldende vorming Duits Economie Engels Frans Geschiedenis Informatica Levensbeschouwing Lichamelijke opvoeding 1 Lichamelijke opvoeding 2 Maatschappijleer Management en organisatie Natuurkunde Nederlands Scheikunde Wiskunde
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 1
Hoofdstuk 4: vakken in de tweede fase 4.1
Aardrijkskunde
Aardrijkskunde wordt verdeeld over twee cursusjaren,(4,5 HAVO /5,6 VWO). Het eindexamen bestaat uit het centraal examen (CE) en het schoolexamen (SE). Beide examens tellen elk voor 50% mee bij de bepaling van het eindcijfer. Het examenprogramma voor de havo bestaat uit de volgende domeinen: A B C D E F
Vaardigheden en werkwijzen Migratie en vervoer Politiek en ruimte Natuur en milieu Regionale beeldvorming Eigen regio
Van de domeinen B tot en met F worden twee domeinen in het CE geëxamineerd en drie andere domeinen in het schoolexamen. Voor het examenjaar 2005 vallen de domeinen C, E en F in het SE. Het gebruik van een atlas tijdens het CE is noodzakelijk, omdat een aantal vragen uitsluitend met behulp van de Grote Bosatlas te beantwoorden zijn. Je dient te beschikken over de 52e druk van de Grote Bosatlas inclusief de supplementen. Domein A wordt niet apart, maar gecombineerd in relatie met de leerinhouden van de andere domeinen getoetst. Het examenprogramma voor vwo bestaat uit de volgende domeinen: A Vaardigheden en werkwijzen B Migratie en mobiliteit C Politiek en ruimte D Mens en milieu E Vervoer en ruimtelijke inrichting F Regionale beeldvorming G Eigen regio H Aktieve aarde Voor het examenjaar 2005 vallen de domeinen C, D, f en G in het SE. Het SE wordt opgenomen in een examendossier bestaande uit de volgende onderdelen: Toetsen met gesloten en/of open vragen. Praktische opdracht: deze dient om vaardigheden te toetsen op het gebied van ICT, standpuntbepaling, communicatie en dergelijke. De opdracht zal in de vorm moeten worden gegoten van een schriftelijk werkstuk. Profielwerkstuk: dit werkstuk heeft een studielast van 40-80 uur. Dit werkstuk kan een verdieping zijn van een praktische opdracht die je gemaakt hebt bij één van de profielvakken, maar kan ook bestaan uit een geheel nieuw onderwerp dat bij één van de profielvakken hoort. Als je bij aardrijkskunde een profielstuk maakt moet het wel passen binnen een bepaald gebied. Weging SE: De te toetsen modules tellen voor 80 % mee. De praktische opdracht bepaalt voor 20% het cijfer. Voor het profielwerkstuk krijg je geen cijfer, maar de docent moet er een ‘voldoende’ of ‘goed’ voor kunnen geven.
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 2
4.2
Algemene natuurwetenschappen
Het vak begint te groeien. Het blijkt dat ANW de speurtocht naar de bronnen van de kennis is. Waar komt deze informatie vandaan? Hoe betrouwbaar is de informatie? Zijn er ethische of politieke aspecten? De vakken waaruit ANW is voortgekomen (de exacte vakken) beperken zich tot het geven van uitgefilterde, betrouwbare informatie. Meestal is dit kennis uit de vorige eeuw. Meer recente controversiële kennis wordt gemeden. Zo ontstaat de indruk, dat deze vakken het toppunt van eenduidigheid zijn, maar wordt geen beeld geschetst van hoe deze vakken tegenwoordig functioneren. ANW gaat de controverse niet uit de weg. Behalve een beeld te schetsen van historische ontwikkelingen wordt aandacht geschonken aan onderwerpen als: 1. Het broeikaseffect 2. Genetische modificatie 3. Astronomie 4. Geneesmiddelenproductie 5. Evolutietheorie Deze onderwerpen en vele andere zijn gegroepeerd in de domeinen: Leven en gezondheid Biosfeer Materie Heelal Net als de andere ‘exacte’ vakken is ANW een vak, dat je niet in één avond voor een toets kunt leren. ANW wordt in het 4e leerjaar afgesloten op zowel de havo als vwo.
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 3
4.3
Biologie
Biologie is een onderdeel van het profiel Natuur en Gezondheid , maar als je een ander profiel volgt, kun je in het vrije deel biologie kiezen: als deelvak (alleen op het vwo, 160 studielasturen), afgesloten door alleen het schoolexamen in vwo 4 of als volledig vak (biologie 1,2; 480 studielasturen op vwo, 320 uur op de havo, hierin doe je dan ook een centraal examen dat even zwaar telt als het schoolexamen). Net als bij de andere natuurwetenschappen, nemen in de biologieprogramma’s praktische vaardigheden een belangrijke plaats in. Het gaat dan niet alleen om onderzoek uitvoeren (waarnemingen, experimenten, metingen) en rapportage (presentatie,verslag), maar ook het hanteren van uiteenlopende vormen van informatie, het verdedigen van eigen standpunten of het werken met grafieken, tabellen, schema’s en tekeningen. Je houdt je eveneens bezig met de rol van biologie in het dagelijks leven, de maatschappelijke en economische effecten, alsmede de mogelijkheden in de beroepssfeer. Daarnaast bouw je natuurlijk biologische kennis op, waarbij vaak verband wordt gelegd met ons eigen lichaam, met gezondheid en ziekte, en met onze directe leefomgeving. Het verschil tussen het deelvak en het volledige vak is daarbij niet de diepgang, maar het aantal behandelde onderwerpen. Biologie 1 behandelt de bouw en werking van cellen en hun onderdelen, de levenscyclus van organismen (groei, ontwikkeling, voortplanting en erfelijkheid), de ethologie (waarbij je veel meer van het gedrag van dieren en mensen zult begrijpen), de vele regelingen die in je lichaam behoren te zorgen dat al je organen in topconditie blijven en de manieren, waarop je lichaam zichzelf beschermt tegen allerlei gevaren van buitenaf. Je kunt dit deelvak dan ook gebruiken als opstapje naar het profiel Natuur en Techniek (waardoor je desnoods nog enige basis zou hebben als je in een enigszins medische of agrarische vervolgstudie zou terechtkomen), maar het is ook voor leerlingen in een niet natuurwetenschappelijk profiel een prima aanvulling, onder andere vanwege het aparte denk- en redeneersysteem. Biologie 2 vult dit “basispakket” aan met onder andere het domein Stofwisseling: een heleboel van wat mensen, dieren en planten doen met de stoffen die ze uit hun omgeving opnemen zul je daar gaan begrijpen, bijvoorbeeld hoe ze zichzelf ermee opbouwen, hoe ze er energie uit kunnen krijgen en hoe ze met hun afvalstoffen omgaan. Je verdiept je in de manier waarop organismen, groepen daarvan of hele ecosystemen in elkaar zitten en als samenhangend geheel functioneren. En ook ga je uitzoeken hoe ons zintuig-, zenuw- en spierstelsel precies werkt. Als je in de 4e klas een M-profiel gaat doen, kan je in de vrije ruimte op de havo het vak biologie of op het atheneum het deelvak biologie 1 kiezen. Als je die keuze wilt maken, moet je er wel goed over nadenken, en wel om de volgende redenen: Biologie in de bovenbouw gaat maar voor een klein gedeelte over menskunde, er komt vrij veel scheikunde aan de orde die niet in de 3e klas wordt behandeld. Dit moet je jezelf dus eigen maken. Verder is de biologie stof omvangrijk en zeker niet gemakkelijk, het werktempo ligt hoog. Om een goed idee te krijgen of het iets voor je is, kan je het hoofdstuk Erfelijkheid uit het 3e klas boek als voorbeeld nemen. Vind je dat echt leuk en niet al te moeilijk, dan is biologie wel iets voor je. Snap je er ook na enige inspanning niets van, dan is biologie geen verstandige keus. We verbeiden niets, maar realiseer je goed waar je aan begint. We willen in ieder geval dat iedereen die biologie wil kiezen en een Mprofiel heeft, een kort persoonlijk gesprek met een van ons heeft. Veel succes met je keuze!
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 4
4.4
Culturele kunstzinnige vorming 1
Culturele en Kunstzinnige Vorming gaat over beeldende kunst, muziek, dans, theater, film, en literatuur. Maar vooral over wat een schilderij, een film met jou doet (en wat jij met zo’n schilderij en film doet.) Voor dit vak ga je bijvoorbeeld naar tentoonstellingen, concerten en voorstellingen. Daarnaast krijg je lessen over kunst en cultuur. Van je culturele activiteiten leg je een kunstdossier aan. Je maakt ook opdrachten, waarbij je laat zien dat je alle kennis ook kunt verwerken en dat je zelf ook over enige creativiteit beschikt.
4.5
Culturele kunstzinnige vorming 2
CKV2 is uiteraard een verplicht vak in het profiel C&M. CKV2 vormt samen met CKV3 (muziek of beeldende vorming) het hoofdvak van het profiel C&M. CKV2 is een theoretisch vak, waarbij je veel leert over de geschiedenis van muziek, beeldende vorming, drama en dans. Veel aandacht wordt daarbij besteed aan het begrijpen hoe verschillende kunststromingen, danssoorten en muziekstijlen zijn ontstaan. De samenhang tussen de vier kunstdisciplines wordt duidelijk gemaakt door deze in hun historische context te plaatsen. Om je goed in te kunnen leven in de diverse periodes leggen we regelmatig verband met de kunst van vandaag. Kunst van de twintigste eeuw is een verplicht onderdeel voor zowel de havo- als vwo-afdeling. Het tekstboek voor CKV2 is overzichtelijk, bevat veel kleurenillustraties en kun je ook na je examen gebruiken als een prachtig naslagwerk. Je zult bij CKV2 niet alleen werken met boeken, maar ook met veel videomateriaal dat unieke fragmenten bevat en met authentieke luisterfragmenten. Regelmatig zul je met de computer werken. Je leert efficiënt om te gaan met zoekmachines op internet. Zo kun je zelf onderzoek doen dat eventueel als basis kan dienen voor je profielwerkstuk. CKV2 is het eerste vak waarbij individueel examen wordt gedaan met behulp van een CD-ROM. Eén van de voordelen is dat iedere leerling het examen in haar of zijn eigen tempo kan maken. Zo kun je zelf beslissen of je een videofragment nog eens wilt bekijken of juist niet. Het St. Michaël College heeft als één van de eerste Nederlandse scholen dit CD-ROM examen ingevoerd en heeft hier al meerdere jaren positieve ervaringen mee.
4.6
Culturele kunstzinnige vorming 3 - muziek
Voor alle bovenbouwleerlingen, ongeacht het profiel, bestaat de mogelijkheid om CKV3 muziek of CKV3 beeldende vorming in de vrije ruimte te kiezen. In het profiel C&M is één CKV3 vak verplicht. Dat is of muziek of beeldende vorming. Als je muziek kiest in je profiel, dan kun je beeldende vorming in de vrije ruimte kiezen. Als je beeldende vorming in je profiel kiest, dan kun je muziek in de vrije ruimte kiezen. CKV3-muziek is voor het grootste deel een praktijkvak. Als je muziek als examenvak kiest, leer je een muziekinstrument te bespelen, als je dat al kunt, leer je je verder te bekwamen op jouw instrument, zowel individueel als in een groep. Ook aan zingen wordt veel aandacht besteed, zowel solo als met de groep. Je leert hoe je je stem goed kunt gebruiken en met welke lichaamshoudingen je de beste prestaties kunt leveren. Bijzonder op onze school is het leren omgaan met geluidsapparatuur en het aanleren van microfoontechniek. Dit alles bereidt je voor op het succesvol presenteren voor een groep. Op het traject naar de eindexamenpresentatie wordt je intensief begeleid. Je speelt en zingt in verschillende muziekstijlen. Deze leer je ook herkennen, je stelt een eigen repertoire lijst samen. Ook leer je veel over de ontwikkeling van muziek van vroeger tot nu. Je leert niet alleen de muziek zelf te analyseren , maar ook de functies van muziek kennen, denk maar aan reclame en film. Je leert van blad noten lezen en melodieën en ritmes te noteren. Je gaat zelf improviseren en componeren. Dat laatste kan ook met behulp van de computer.
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 5
Tenslotte leer je kritisch te luisteren naar je eigen muziek en naar die van anderen. CKV3-muziek kan waardevol zijn als basis voor onderstaande opleidingen: Conservatorium, Pabo, docent CKV, geluidstechniek, muziekwetenschappen, muziektherapie, communicatiewetenschappen, muziekjournalistiek, film en reclame, kleinkunstacademie, radio en televisie. In het eindexamen wordt het praktijkgedeelte groots afgesloten, samen met CKV3 beeldende vorming, met een knallende eindexamenpresentatie.
4.7
Culturele kunstzinnige vorming 3- beeldende vorming
Voor alle bovenbouwleerlingen, ongeacht het profiel, bestaat de mogelijkheid om CKV3 muziek of CKV3 beeldende vorming in de vrije ruimte te kiezen. In het profiel C&M is één CKV3 vak verplicht. Dat is of muziek of beeldende vorming. Als je muziek kiest in je profiel, dan kun je beeldende vorming in de vrije ruimte kiezen. Als je beeldende vorming in je profiel kiest, dan kun je muziek in de vrije ruimte kiezen. CKV3-beeldende vorming is een praktijk vak. Het oefenen met verschillende technieken maakt je vaardig waardoor je daarna zelfstandig eigen werk kan maken met materialen die jou liggen. Onder CKV3 beeldende vorming verstaan we de disciplines tekenen, schilderen, ruimtelijk werken en grafische technieken, daarnaast wordt er aandacht geschonken aan kunstgeschiedenis en kunstbeschouwing. Na het vervaardigen van verschillende technieken kies je zelf een thema. Dat zelfgekozen thema moet je koppelen met een kunststroming die jou ligt. Vanuit dat thema maak je eigen werk; dit is een zelfstandig proces, waar zelfontplooiing, eigen interesses en keuzes erg belangrijk zijn. Het proces wordt wel intensief begeleid; door middel van aandachtig te kijken naar het eigen werk, maar ook naar het werk van elkaar en van kunstenaars, door te praten over je werk en erover mee te denken, je werk op een hoger plan te kunnen brengen. Kunstgeschiedenis en kunstbeschouwing zijn onderdeel van CKV3, de samenhang met CKV2 is groot, maar de kunstgeschiedenis die hier wordt behandeld is toegespitst op de beeldende kunst met daaraan toegevoegd materialenkennis. Je krijgt ook de kans een kunststroming en de daarbij behorende kunstenaars, die jou zelf het meest interesseren, uit te diepen. Het beeldend werk wat jij zelf maakt reflecteer je aan een kunststroming. Je kunt CKV3 samen met de andere cultureel kunstzinnige vakken kiezen of als los vak. CKV3 beeldende vorming is een heerlijk vak voor de enthousiaste tekenaars. Maar ook nuttig, bijvoorbeeld als je van je interesse en bezigheden een beroep wilt maken; er zijn veel beroepen waarbij enige kennis van vormgeving van pas kan komen. Bij sommige vervolgstudies is beeldende vorming waardevol, denk aan: Bouwkunde, architectuur, industriële vormgeving, grafische industrie, reclame, mode, tuin- en landschapsarchitectuur, fotografie en filmacademie, docent beeldende vorming en CKV, Pabo, werken in een museum (Rijnwaardacademie), verschillende (soorten) kunstacademies. In het eindexamen wordt het praktijkgedeelte groots afgesloten, samen met CKV3 muziek, met een knallende eindexamenpresentatie.
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 6
4.8
Duits
Duits 1 op de havo bestaat uit de onderdelen: Gespreksvaardigheid en luistervaardigheid. Bij gespreksvaardigheid zal onder andere worden geoefend in tweetallen, in kleine groepjes en in klassikale gesprekken, zodat individuele aandacht voor de leerling mogelijk is. Bij het onderdeel luistervaardigheid komen luisteroefeningen aan bod met verschillende soorten vragen en opdrachten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de intensieve en extensieve luisteroefeningen (anders gezegd in detail vragen of globaal vragen). Ook televisie (nieuws, documentaires en films) kan hierbij gebruikt worden. Duits 1 wordt in havo 4 afgesloten. N.B. De lessen worden zoveel mogelijk in Duits gegeven, wat de luistervaardigheid uiteraard ten goede komt. Bij Duits 1,2 komen behalve luister- en gespreksvaardigheid ook aan de orde de onderdelen leesvaardigheid, schrijfvaardigheid en literatuur. Leesvaardigheid Hieronder wordt verstaan het lezen van verschillende soorten teksten (b.v. krantenartikelen, tijdschriften, maar ook literaire teksten). Schrijfvaardigheid Er wordt geoefend met het schrijven van persoonlijke en zakelijke brieven. Hierbij is grammaticale kennis onontbeerlijk. Er wordt dan ook een grammaticaoverzicht met oefenstof uitgereikt. Bovendien komt deze grammaticale basiskennis het beheersen van alle andere onderdelen ten goede. Literatuur Er zullen een aantal literaire teksten worden gelezen. Hierover wordt verslag gedaan in een leesdossier. Indien het dossier wordt goedgekeurd door de vakdocent dan is daarmee het onderdeel literatuur afgesloten.
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 7
4.9
Economie
havo In de tweede fase zijn er twee economieprogramma’s: Economie 1 (het deelvak) en economie 1,2 (het totaalvak). Het totaalvak omvat dezelfde onderwerpen als het deelvak, maar er zijn een aantal uitbreidingen, die ervoor zorgen dat het totaalvak meer studietijd vereist dan het deelvak. Zoals je waarschijnlijk al hebt begrepen maakt het totaalvak economie deel uit van het profiel Economie en Maatschappij en het deelvak van het profiel Cultuur en Maatschappij. Leerlingen die voor de natuurprofielen kiezen kunnen economie als deelvak of als totaalvak in de vrije ruimte kiezen. We werken de stof voornamelijk individueel door in zes modules, die elk een deel van de stof die je ook bij het eindexamen moet beheersen, behandelen. Daarbij gebruiken we een opdrachtenboek en een theorieboek. Verder geeft de docent met aantekeningen aan welke onderdelen van de stof speciale aandacht vereisen. Per les kunnen ook groepsopdrachten of opdrachten met de computer worden gegeven, die moeten bijdragen aan het ontwikkelen van vaardigheden. Werkvormen als experts, check in duo’s, genummerde hoofden en dergelijke zullen worden benut om groepswerk mogelijk te maken. Voor groepswerk kunnen we zowel individuele als groepsbeoordelingen geven. In havo 4 en 5 werken we met drie modules. Daarna volgt de examentraining voor het centraal schriftelijk eindexamen. In 5 havo moet er voor economie 1,2 een praktische opdracht worden uitgevoerd, waarmee we meten in hoeverre je zelf in staat bent om de economische wereld te begrijpen. Aan de hand van een actueel economisch onderwerp doe je zelfstandig een onderzoek. Je verzamelt krantenartikelen hierover, je raadpleegt de Miljoenennota van het komende jaar en je verzamelt informatie in je eigen omgeving over je onderwerp. Met die info maak je een eigen verhaal, waarin je de economische theorie die je hebt geleerd laat terugkomen. Daarna krijg je de opdracht om met twee of drie andere leerlingen één sluitend werkstuk te maken, waarin je overeenkomsten en verschillen tussen de drie of vier onderwerpen aangeeft. Na het inleveren volgt een gedetailleerde beoordeling van het werk: individueel én als groep. Het werkstuk wordt afgesloten met een mondeling examen waaraan de groepsleden deelnemen. Voor economie 1 zal de praktische opdracht in 4 havo plaatsvinden. Je krijgt aan het begin van het jaar een studiewijzer, waarin per week aangegeven is wat er allemaal moet gebeuren. In die studiewijzer staat ook wanneer er een toets is. Behalve de officiële schoolexamentoetsen (over elke module één) geven we ook cijfers voor het goed aanhouden van de planning, voor schriftelijke werkjes en voor de zogenaamde voortgangstoetsen (proefwerken). In 4 havo bepalen die cijfers samen met de SE-cijfers het rapportcijfer. In de regel geldt daarbij dat een SE-cijfer net zo zwaar telt als alle schriftelijke werken, computeropdrachten en groepsopdrachten samen. Een voortgangstoets telt vier keer zo zwaar als een schriftelijk werk. vwo Op onze school ie er één economieprogramma: Economie 1,2. Zoals je waarschijnlijk al hebt begrepen maakt het vak economie deel uit van het profiel Economie en Maatschappij. Leerlingen die voor de andere profielen kiezen kunnen economie in de vrije ruimte kiezen. We werken de stof voornamelijk individueel door in zes modules, die elk een deel van de stof die je ook bij het eindexamen moet beheersen behandelen. Daarbij gebruiken we een opdrachtenboek en een theorieboek. Verder geeft de docent met aantekeningen aan welke onderdelen van de stof speciale aandacht vereisen. Per les kunnen ook groepsopdrachten of opdrachten met de computer worden gegeven, die moeten bijdragen aan het ontwikkelen van vaardigheden. Werkvormen als experts, check in duo’s, genummerde hoofden en dergelijke zullen worden benut om groepswerk mogelijk te maken. Voor groepswerk kunnen we zowel individuele als groepsbeoordelingen geven. In 4 vwo werken we twee modules door, in 5 vwo eveneens twee en in 6 vwo twee. Daarna volgt de examentraining voor het centraal schriftelijk eindexamen.
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 8
In 5 vwo moet er een praktische opdracht worden uitgevoerd, waarmee we meten in hoeverre je zelf in staat bent om de economische wereld te begrijpen. Aan de hand van een actueel economisch onderwerp doe je zelfstandig een onderzoek. Je verzamelt krantenartikelen erover, je raadpleegt de Miljoenennota van het komende jaar en je verzamelt informatie in je eigen omgeving over je onderwerp. Met die info bouw je een eigen verhaal, waarin je de economische theorie die je hebt geleerd laat terugkomen. Daarna krijg je de opdracht om met twee of drie andere leerlingen één sluitend werkstuk te maken, waarin je overeenkomsten en verschillen tussen de drie of vier onderwerpen aangeeft. Na het inleveren volgt een gedetailleerde beoordeling van het werk: individueel én als groep. Het werkstuk wordt afgesloten met een mondeling examen waaraan de groepsleden deelnemen. Je krijgt aan het begin van het jaar een studiewijzer, waarin per week aangegeven is wat er allemaal moet gebeuren. In die studiewijzer staat ook wanneer er een toets is. Behalve de officiële schoolexamentoetsen (over elke module minstens één) geven we soms ook cijfers voor het goed aanhouden van de planning, voor schriftelijke werkjes en voor de zogenaamde voortgangstoetsen (proefwerken). In 4vwo en 5vwo bepalen die cijfers samen met alle SE-cijfers het rapportcijfer. In de regel geldt daarbij dat een SE-cijfer net zo zwaar telt als alle schriftelijke werken, computeropdrachten of groepsopdrachten samen. Een voortgangstoets telt vier keer zo zwaar als een schriftelijk werk. Voor een idee over wat je zoal te wachten staat kun je op de website van onze school bij de vakken kijken.
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 9
4.10
Engels
Het eindexamen Engels bestaat uit de volgende onderdelen: a. Leesvaardigheid b. Luistervaardigheid c. Gespreksvaardigheid d. Schrijfvaardigheid e. Literatuur Onderdeel a wordt in een centraal (landelijk) examen getoetst. De onderdelen b., c., d. en e. (mondeling) worden in een schoolonderzoek getoetst. Het volgende overzicht geeft in het kort de eisen uit het examenprogramma per onderdeel weer. Leesvaardigheid Dit onderdeel wordt in het programma in tweeën geplitst, namelijk in intensief lezen en extensief lezen. Om aan de eisen van intensief lezen te kunnen voldoen, moet je in staat zijn een tekst grondig te bestuderen. Dat wil onder andere zeggen dat je er bepaalde informatie uit kunt halen, onderlinge verbanden kunt leggen, bepaalde betekenissen aan (fragmenten van) teksten toe kunt kennen en de hoofdgedachte eruit kunt halen. Extensief lezen wil zeggen dat je een aantal teksten moet hebben gelezen. Ook maak je samenvattingen van teksten. Luistervaardigheid De eisen die hieraan worden gesteld, komen overeen met die van leesvaardigheid met het verschil dat het hier om gesproken taaluitingen gaat en niet om geschreven teksten. Gespreksvaardigheid Op allerlei gebieden moet je je kunnen uitdrukken in een vreemde taal. Zo wordt er van je verwacht dat je om informatie kunt vragen, dat je iemand kunt omschrijven, dat je kunt klagen, dat je je mening of oordeel kunt geven en je gevoelens kunt uitdrukken. Schrijfvaardigheid Op het gebied van schrijfvaardigheid wordt hetzelfde van jou verlangd als wat men eist bij gespreksvaardigheid. Wat je mondeling over kunt brengen, moet je dus ook op papier kunnen overbrengen. Literatuur Je moet een aantal boeken/korte verhalen lezen. Daarbij moet je je leeservaringen kunnen beschrijven, verdiepen en evalueren in een verslag en een leesdossier.
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 10
4.11
Frans
Havo Frans 1 Het vak Frans 1 wordt in het vierde jaar afgesloten. Het bestaat uit spreekvaardigheid en uit luistervaardigheid. Spreekvaardigheid: het programma is er op gericht dat je je in een alledaagse situatie kunt redden in het Frans, praktische taalvaardigheid dus. Luistervaardigheid: we oefenen aan de hand van een tv serie als GTST en met oude schoolexamens van het cito. De schoolexamens zijn gewoon volgens de Citonormen samengesteld. Frans 1/2 Het volvak Frans bestaat uit spreek-, schrijf-, luister- en leesvaardigheid en wordt in het 5e jaar afgesloten. In het vierde jaar krijg je nog geen schoolexamens, alleen voortgangstoetsen. Je overgangscijfer bestaat uit toetsing van de vier voornoemde vaardigheden en verder uit toetsen grammatica en eindexamenidioom. Deze laatste twee basistaalvaardigheden komen in het eindexamenjaar niet meer terug. Spreekvaardigheid Er wordt geoefend aan de hand van een spreekbundel die is samengesteld volgens de leerdoelen Frans. Praktisch taalgebruik met een grote redzaamheid in uiteenlopende situaties. In het vierde leerjaar echter wordt er veel aandacht besteed aan de beheersing van de grammatica. We streven er naar zoveel mogelijk het Frans als voertaal in de lessen te gebruiken. Een deel van het schoolexamen bereid je voor, een deel is vrije oefening. Luistervaardigheid Er wordt geoefend aan de hand van journaaluitzendingen gedurende het vierde leerjaar. Op deze wijze maak je kennis met de Franse actualiteit en cultuur en tevens verwerf je een luistervaardigheid die ruimschoots voldoet aan de eisen gesteld aan een eindexamenkandidaat. In het eindexamenjaar maken we uitsluitend oude schoolexamens van het Cito, bij wijze van een intensieve training. Schrijfvaardigheid In het vierde leerjaar maken we veel grammaticaoefeningen, in het tweede semester beginnen we met het schrijven van sollicitatie- en persoonlijke brieven. Je leert nadenken over zinsstructuren en woordkeuze. In het eindexamenjaar hebben we weer intensieve examentraining: iedere twee weken schrijven en behandelen we een brief. Leesvaardigheid Dit is de belangrijkste vaardigheid van het eindexamenjaar, vandaar dat het zwaartepunt in de lessen ligt bij leesvaardigheid. In het vierde jaar werk je de bundel ‘eindexamenidioom’ door, hetgeen ook wordt getoetst in proefwerken. Verder is er wekelijks een hele les ingevuld met leesvaardigheid: aanvankelijk klassikaal met aandacht voor leesstrategieën, nadien individueel hard oefenen. Dit gaat zo verder in het eindexamenjaar. We gebruiken daarbij voornamelijk eindexamenteksten, die op hun beurt weer uit Franse kwaliteitskranten en tijdschriften genomen zijn.
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 11
vwo vwo 4 in V4 is het vak Frans een verplicht vak. We werken aan de hand van ‘Grandes Lignes’ een lesboek waarin de vier taalvaardigheden op een hanteerbare manier worden geoefend. Voor de leerlingen die verder gaan met het volvak Frans geeft het een solide basis, terwijl het de leerlingen die het vak willen afsluiten een alledaagse, praktische redzaamheid biedt. Gedurende het jaar krijg je voortgangstoetsen –ook vocabulairetoetsen- en je overgangscijfer is tevens je schoolexamencijfer als jet het vak Frans 1 wilt afsluiten. Vwo 5 en 6 Frans 1/2 Het volvak Frans bestaat uit spreek-, schrijf-, luister- en leesvaardigheid en wordt in het 6e jaar afgesloten. In het vijfde jaar krijg je nog geen schoolexamens, alleen voortgangstoetsen. Je overgangscijfer bestaat uit toetsing van de vier voornoemde vaardigheden en verder uit toetsen grammatica en eindexamenidioom. Deze laatste twee basistaalvaardigheden komen in het eindexamenjaar niet meer terug. Spreekvaardigheid Er wordt geoefend aan de hand van een spreekbundel die is samengesteld volgens de leerdoelen Frans. Praktisch taalgebruik met een grote redzaamheid in uiteenlopende situaties. In het vijfde leerjaar echter wordt er veel aandacht besteed aan de beheersing van de grammatica. We streven er naar zoveel mogelijk het Frans als voertaal in de lessen te gebruiken. Een deel van het schoolexamen bereid je voor, een deel is vrije oefening. Luistervaardigheid Er wordt geoefend aan de hand van journaaluitzendingen gedurende het vijfde leerjaar. Op deze wijze maak je kennis met de Franse actualiteit en cultuur en tevens verwerf je een luistervaardigheid die ruimschoots voldoet aan de eisen gesteld aan een eindexamenkandidaat. In het eindexamenjaar maken we uitsluitend oude schoolexamens van het Cito, bij wijze van een intensieve training. Schrijfvaardigheid In het vijfde leerjaar maken we veel grammaticaoefeningen, in het tweede semester beginnen we met het schrijven van sollicitatie- en persoonlijke brieven. Je leert nadenken over zinsstructuren en woordkeuze. In het eindexamenjaar hebben we weer intensieve examentraining: iedere twee weken schrijven en behandelen we een brief. Leesvaardigheid Dit is de belangrijkste vaardigheid van het eindexamenjaar, vandaar dat het zwaartepunt in de lessen ligt bij leesvaardigheid. In het vijfde jaar werk je de bundel ‘eindexamenidioom’ door, hetgeen ook wordt getoetst in proefwerken. Verder is er wekelijks een hele les ingevuld met leesvaardigheid: aanvankelijk klassikaal met aandacht voor leesstrategieën, nadien individueel hard oefenen. Dit gaat zo verder in het eindexamenjaar. We gebruiken daarbij voornamelijk eindexamenteksten, die op hun beurt weer uit Franse kwaliteitskranten en tijdschriften genomen zijn.
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 12
4.12
Geschiedenis
In de bovenbouw zit geschiedenis in twee profielen n.l. in Cultuur en Maatschappij en in Economie en Maatschappij. Een keuze voor een van deze profielen is dus automatisch een keuze voor geschiedenis. Leerlingen die een ander profiel gekozen hebben kunnen geschiedenis als keuzevak naast hun profiel nemen. In het examenjaar sluit je het vak af met een CE. Het laatste bestaat uit de bestudering van twee onderwerpen die door een examencommissie worden vastgesteld. In het vwo zit geschiedenis naast het profieldeel ook in het algemeen deel. Dit is verplicht voor alle leerlingen. Geschiedenis wordt dan geschiedenis 1 genoemd. Geschiedenis 1 behandelt vooral de geschiedenis van de 20e eeuw: Totalitaire systemen en staten en democratiën, de oorlogen in de 20e eeuw en de internationale betrekkingen. Geschiedenis 1 wordt afgesloten via een discussieforum à la het Lagerhuis. Het algemeen deel sluit het jaar af met een praktische opdracht in de vorm van ‘Het Lagerhuis’. Het behaalde cijfer voor geschiedenis 1 komt in de zesde klas op je eindexamenlijst te staan. Leerlingen die geschiedenis volgen in het profieldeel zullen met zeer uiteenlopende onderwerpen van de Nederlandse, West-Europese en niet-westerse geschiedenis in aanraking komen en van die onderwerpen zullen verschillende aspecten belicht worden aan de hand van bronnen. Je gaat bronnen bestuderen, dat kunnen schriftelijke bronnen zijn zoals teksten, maar ook afbeeldingen zoals foto’s, tekeningen, schilderijen en spotprenten. Je gaat ook videoopdrachten en werkstukken maken. Het gebruik van de computer als informatiebron is vanzelfsprekend. Het gaat om het gebruik van internet en encyclopedieprogramma’s als Encarta. Uiteindelijk gaat het om twee dingen, namelijk historische kennis en historisch inzicht. Na verloop van tijd krijg je kennis van gebeurtenissen en ontwikkelingen die zich in het verleden hebben afgespeeld. Je gaat de verschillen en overeenkomsten met onze tijd zien. Zo ontstaat historisch besef: zaken uit onze tijd hebben een geschiedenis en kennis van die geschiedenis verduidelijkt zonder verleden geen heden.
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 13
4.13
Informatica
Het vak informatica kun je in het vrije deel bij elk profiel kiezen. Door dit vak te kiezen krijg je een beter beeld van het grote belang van de computer en van de media die met de computer te maken hebben zoals fax, CD-rom, internet en dergelijke. Die kennis kun je gebruiken bij je studie, nu en in een vervolgopleiding en waarschijnlijk ook in je latere beroep. Het programma van het vak informatica bestaat uit vier hoofdonderwerpen: Het belang van informatica Begrippen en vaardigheden Systemen Projectwerk Realiseer je dat het vak informatica echt anders is dan de informaticakunde uit klas 1 en 3. Daar leerde je vooral werken met programma’s. Bij informatica gebruik je ook programma’s maar zijn ze slechts een hulpmiddel. Niet een doel op zich. Wat doen we bij informatica? Het belang van informatica Je kunt bijna geen tak van wetenschap of techniek bedenken of de computer speelt er een rol in. En in veel gevallen is de computer onmisbaar geworden. Ook in het maatschappelijk leven is de computer diep doorgedrongen. Men spreekt wel van de informatiemaatschappij. Bij dit onderdeel bestudeer je de rol en in het belang van de computer en de daarmee verbonden media. Je krijgt hier ook te maken met de minder leuke bijverschijnselen, zoals de bedreiging van de privacy, het illegaal kopiëren van programma’s en rare dingen op internet. Begrippen en vaardigheden Bij dit programmaonderdeel leer je in grote trekken hoe een computer werkt en hoe programma’s in elkaar zitten. Je wordt ingewijd in de ‘geheimtaal’ van de computergebruikers, zodat je er voortaan over kunt meepraten. Woorden als modem, bulletinboard, gegevensbank, randapparatuur, bits en bytes worden gesneden koek voor je (misschien zijn ze het al). Alles over hardware en software dus. Je gaat (hoewel hier zeker niet de nadruk op ligt!) programma’s gebruiken om gegevens te verwerken en te presenteren. Je zal ook je eigen programma’s gaan schrijven. Afhankelijk van je voorkennis kiezen we een programmeertaal. Als je gevorderd bent kun je zelf object georiënteerd gaan programmeren in Java. Beginners doen het uiteraard rustiger aan. Systemen De informatiewereld zit vol met systemen. Denk bijvoorbeeld aan het bank-/girosysteem, waarvan de geldautomaat maar een klein onderdeeltje is. Zo zijn er veel meer voorbeelden. Bij de meeste systemen komen netwerken te pas, waarlangs de informatiestromen van het ene punt naar het andere gaan. Sommige systemen moeten heel snel werken, zoals dat van de automatische piloot van een vliegtuig of het besturingssysteem van een geleid projectiel. Andere systemen hebben iets meer tijd, zoals de administratie van een bibliotheek of de cijferadministratie op jouw school. Daar gaat het er vooral om dat je van alles met de gegevens kunt doen. In veel industriële producten zit een klein computertje ingebouwd. Sommige horloges met veel mogelijkheden, snelheidsmeters voor de fiets, maar ook pacemakers (bij hartpatiënten) bevatten ingebouwde chips. Bij informatica leer je slim gebruik te maken van informatiesystemen die anderen gemaakt hebben, bijvoorbeeld databases. Daarnaast ga je ook zelf een eigen systeem ontwikkelen.
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 14
Projectwerk Het is de bedoeling dat je samen met anderen, in een groepje van bijvoorbeeld drie of vier personen een of ander project op computergebied uitvoert. Voorbeelden: een beveiligingssysteem, een waarschuwingsysteem, een informatiesysteem of een wedstrijdsysteem. Je zet het project stap voor stap op; eerst het onderwerp bedenken, dan schrijf je precies op wat je wilt bereiken en wat je gaat doen. Vervolgens zet je het systeem echt in elkaar en test of het goed werkt. Je enquêteert bijvoorbeeld de gebruikers van het systeem door middel van een vragenlijst. Vragen? Blijf niet met je vragen lopen. Informatica is een nieuw, snel veranderend vak.
4.14
Levensbeschouwing
Het vak levensbeschouwing in havo 4 en vwo 4 bestaat uit drie onderdelen: 1. Sociale filosofie Je krijgt bij dit onderdeel een tekstboek en een werkboek. Het gaat bij dit onderwerp om de vraag: ‘Wat is een rechtvaardige samenleving?’ Je krijgt te maken met verschillende ideeën van filosofen over hun visie op een rechtvaardige samenleving. Het onderdeel wordt afgesloten met een SE toets. 2. Ethiek Bij dit onderdeel bestudeer je verschillende ethische uitgangspunten. Ethiek gaat over normen en waarden, over het goede en het kwade. Een voorbeeld is: Is het goed om problematische jongeren in een opvoedkamp te stoppen? Tijdens de les worden aan de hand van de theorie allerlei ethische dilemma’s besproken en is er veel ruimte voor discussie. Je sluit dit onderdeel af met een werkstuk in de vorm van een muurkrant. 3. Afscheid nemen Dit thema gaat over het verwerken van verlies, op allerlei gebied. Er wordt gesproken over liefdesverdriet, verhuizing, ongelukken en rouwverwerking bij overlijden. In de lessen zal worden ingegaan op de verschillende reacties die een rol spelen bij het verwerkingsproces. Er worden rituelen besproken die een rol spelen binnen allerlei levensbeschouwelijke stromingen. Het thema wordt afgesloten met een creatieve opdracht. In vwo 5 worden de volgende thema’s besproken: 1. Filosofie Uit het boek worden drie filosofen en drie theologische stromingen besproken. Het gaat hierbij om hun visie op vrijheid. Je maakt en werkstuk waarin je een filosoof met een theologische stroming vergelijkt. 2. Relaties en seksualiteit In dit thema staan de normen en waarden rond relaties en seksualiteit centraal. Een aantal psychologische en filosofische artikelen worden door verschillende groepjes gepresenteerd aan de klas. Het vak levensbeschouwing wordt op de havo in het vierde leerjaar afgesloten. Op het vwo vindt de afsluiting plaats in leerjaar 5.
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 15
4.15
Lichamelijke opvoeding 1
Gymnastiek moet voor iedereen en altijd! Het vak lichamelijke opvoeding 1 maakt onderdeel uit van het gemeenschappelijk deel van de tweede fase en is dus voor alle leerlingen verplicht. Het gaat er in de bovenbouw nog steeds om dat je bezig bent met veel bewegen en dat je beter leert bewegen. Maar nu moet je niet alleen je eigen bewegen ontwikkelen, maar ook zelfstandig je bewegingsactiviteiten kiezen en bewegingssituaties kunnen maken en regelen. Het programma voor lo1 bestaat uit vijf domeinen, die ook deel uitmaken van het examen lo1. Domein A: Domein B: Domein C: Domein D: Domein E:
Algemene vaardigheden Bewegen Bewegen en regelen Bewegen en gezondheid Bewegen en samenleving
Voor lo1 wordt geen cijfer toegekend, het moet minimaal met een voldoende worden afgesloten.
4.16
Lichamelijke opvoeding 2
Een sportieve keuze Wil je straks naar de Academie voor Lichamelijke opvoeding? Ga je misschien in de gezondheidszorg? Word je fysiotherapeut of bewegingstherapeut? Is een studie sportmanagement of bewegingswetenschappen iets voor jou? Of vind je het gewoon alleen maar erg plezierig om met sport en alles wat daar mee te maken heeft bezig te zijn en zou je je er best wat verder in willen verdiepen? In al die gevallen is het keuzevak lichamelijke opvoeding 2 in het vrije deel van de tweede fase echt iets voor jou! Moet je een goede sporter zijn om het keuze examenvak lichamelijke opvoeding te kunnen doen? Nee, dat hoeft helemaal niet. Gewoon redelijk mee kunnen doen met gym is genoeg. Het is wel belangrijk dat je geïnteresseerd bent in sport en bewegen en vooral ook in de achtergronden ervan. En je moet het leuk vinden bewegingssituaties te ontwerpen en je zult de rol van coach, instructeur, scheidsrechter, observator of organisator moeten vervullen. Net als bij de ‘gewone’ gymlessen in de tweede fase lo1 zijn er vijf domeinen, maar het verschil met lo1 is natuurlijk dat je bij lo2 overal veel verder en dieper op ingaat. Bij ‘bewegen’ vergroot je je vaardigheid in een aantal spelen, turnactiviteiten, dansvormen, atletiekonderdelen, keuzeactiviteiten en in een zelf-verdedigingsonderdeel. Bij ’bewegen en gezondheid’ en ‘bewegen en samenleving’ doe je achtergrondkennis op over sport en bewegen. Bijvoorbeeld fitheid testen en verbeteren en blessurepreventie en –behandeling, maar ook over hoe de bewegingscultuur in elkaar steekt, over supportersgeweld en sportsponsoring. Dat kost allemaal best wat tijd, maar die heb je ook want er staat op de havo 240 uur en voor vwo 280 uur studielast voor. Voor alle duidelijkheid, dat komt bovenop de tijd die je in het gemeenschappelijke deel al aan lo besteedt! Bepaalde onderdelen, vooral bij de praktijk, zijn voor havo en vwo gelijk. Vooral de theorie is verschillend. Alle eindtermen voor het vak worden getoetst in een schoolexamen. Het schoolexamen heeft de vorm van een examendossier lo.
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 16
4.17
Maatschappijleer
Het vak maatschappijleer wil leerlingen ervan bewust maken, dat zij deel uitmaken van een groot aantal maatschappelijke structuren en processen. Dat deze ons leven beïnvloeden en dat wij deze mede beïnvloeden kunnen. Behandeld worden onderwerpen als binnenlandse politiek (b.v. rondom verkiezingen),de mensenmedia, het strafrecht, sociale voorzieningen en verzekeringen, discriminatie, gezins- en bevolkingspolitiek en ontwikkelingssamenwerking. Actuele politieke en maatschappelijke gebeurtenissen, zowel nationaal als internationaal, zijn vaak aanleiding tot discussie en het kennisnemen van onmisbare nadere informatie. Het vak wordt ook wel omschreven als “politieke en sociale vorming”. Daarmee wordt bedoeld dat het om méér gaat dan het consumeren van leerstof. De leerlingen worden gestimuleerd, op grond van feiten en informatie, een eigen standpunt te ontwikkelen. Het cijfer voor het vak komt tot stand op basis van een aantal schriftelijke toetsen. Het vak is voor alle leerlingen verplicht. In havo 5 en vwo 6 wordt maatschappijleer gegeven.
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 17
4.18
Management en organisatie
Een nieuw vak in de bovenbouw Management en organisatie (mo) komt als vak niet voor in de basisvorming. In de tweede fase kan je mo kiezen in de vrije ruimte. Hieronder vind je informatie over mo. Management Mensen die leiding geven en beslissingen nemen (het management) hebben informatie nodig om de juiste besluiten te kunnen nemen. Organisatie Veel mensen werken samen binnen een organisatie. Dat kan een bedrijf zijn, zoals een accountantskantoor, een cd-winkel of een fabriek. Een school, een gemeente of een tennisvereniging zijn ook voorbeelden van een organisatie. Hoe werken mensen samen? Welke regels gelden er bij het nemen van een beslissing en het geven van leiding? Om leiding te geven in een organisatie moet je handig met allerlei gegevens kunnen omspringen. Je neemt immers beslissingen op grond van informatie uit verslagen, overzichten en getallen. Bovendien moet je de organisatie (de mensen en de regels) goed kennen. Commerciële en niet commerciële organisaties Een manager, leidinggevende of bestuurder moet beslissingen nemen. Bij mo krijg je inzicht in het nemen van beslissingen in commerciële en niet commerciële organisaties. Commerciële organisaties Het belangrijkste doel van een commerciële organisatie is het maken van winst. Denk maar aan bedrijven, winkels of fabrieken. Je hebt kleine commerciële organisaties zoals de bakker op de hoek, maar ook hele grote zoals Shell. Niet commerciële organisaties Niet commerciële organisaties behoeven niet per se winst te maken. Bijvoorbeeld bij een voetbalvereniging of een tennisclub gaat het er vooral om dat de leden kunnen sporten. Niet commerciële organisaties kunnen ook heel groot zijn, zoals de ANWB. Wat kan je later doen met mo? Misschien ben je al lid van een vereniging. Dan heb je misschien wel eens een ledenvergadering bijgewoond. Op zo’n vergadering wordt het wel en wee van de vereniging besproken. Later kan je als werknemer of als manager in allerlei vergaderingen terechtkomen: personeelsvergaderingen, aandeelhoudersvergaderingen, vergaderingen van de Ondernemingsraad van een bedrijf of de Medezeggenschapsraad van een school. In dit soort vergaderingen worden de plannen van het bestuur of de directie besproken en ook financiële zaken zoals de begroting. Wanneer je het vak mo gedaan hebt, kan je door kennis en inzicht in allerlei vergaderingen de juiste vragen stellen. Bovendien biedt mo een goede basis voor management functies. Daarom ligt het voor de hand dat je voor mo kiest als je na de havo of het vwo een economische studie wilt gaan volgen. Maar mo kan ook interessant zijn voor andere richtingen, waarin management en leidinggeven belangrijk zijn. De meeste leerlingen komen na de havo of het vwo via het hoger onderwijs terecht in leidinggevende functies. Daarom staan er in het hoger onderwijs en op de universiteit nogal wat managementvakken en bedrijfskundige vakken op het studieprogramma. Bij mo kan je kennismaken met dit soort vakken en je krijgt er alvast een ondergrond voor. En wie weet heb je later een eigen bedrijf. Mo is dan helemaal een handig vak. Voor nog meer informatie over mo kun je terecht bij de heer Ruigrok (docent mo).
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 18
4.19
Natuurkunde
Wat is natuurkunde? Wat het vak natuurkunde inhoudt, weet je van de tweede en derde klas. Je leerde over lenzen, elektrische stromen, krachten, magneten, geluid, etc. Allemaal nuttige zaken waar je dagelijks mee te maken hebt. Je deed af en toe een practicum, maakte daarvan een verslag. Je stoeide wat met formules, er moest vaak wat uitgerekend worden. Hoe ziet natuurkunde er in de bovenbouw uit? Alle onderwerpen uit de onderbouw komen weer terug om verdiept te worden. Enkele onderwerpen, zoals kernenergie, komen er bij. Toch is het niveau in de vierde plotseling behoorlijk hoger. In het begin schrik je daar van. Je werkt nòg meer aan de hand van formules. Maar dat went! In het profiel Natuur en Gezondheid (NG) zit natuurkunde 1. In profiel Natuur en Techniek (NT) krijg je natuurkunde 1,2. Natuurkunde 1 is een gedeelte van natuurkunde 1,2. Bedenk dat voor natuurkunde 1,2 meer lesuren beschikbaar zijn. In de bovenbouw maak je een profielwerkstuk waarin je zelfstandig een eigen onderzoek doet. De docent en de toa begeleiden je daarin. Waarom zou je natuurkunde kiezen? Je kunt de profielen NG of NT kiezen in verband met een toekomstig beroep. Het zijn de enige profielen die soms echt geëist worden door vervolgopleidingen. Zonder NG of NT kun je geen technische studie doen, terwijl je daarmee wel toelaatbaar bent bij bijvoorbeeld een economische opleiding. Ook als je natuurkunde niet voor een toekomstig beroep nodig hebt is het nuttig dat vak te kiezen. De techniek beheerst steeds meer ons leven. Ook natuurkundige kennis kan tot ‘algemene ontwikkeling’ gerekend worden. De toepassingen van de natuurkunde breiden zich alleen maar verder uit. Het is ook nuttig als je getraind wordt in het oplossen van problemen en in logisch nadenken. Wetenschappelijk onderzoek aan kosmische straling Afgelopen jaar is op het dak van de school een detector worden geplaatst. Dit instrument zal deeltjes die van buiten de aarde komen (kosmische straling) waarnemen. Daarbij gaat het vooral om deeltjes met een grote energie. Ook andere scholen doen aan dit project (HISPARC) mee. Over deze deeltjes is nog weinig bekend. Waar komen ze vandaan, uit ons eigen melkwegstelsel, uit exploderende sterren of misschien toch uit zwarte gaten? Waarom hebben ze zo’n grote energie? Als leerling kun je –al of niet met een profielwerkstuk- echt wetenschappelijk onderzoek doen. Als je twijfelt? Sommige leerlingen zullen blij zijn dat ze na de derde klas van natuurkunde af zijn. Er zijn ook mensen die natuurkunde wel leuk vonden. ‘Ik hoefde bijna niets te doen en haalde toch zevens’. Deze mensen zullen de profielen NT/NG kiezen. Maar wat te doen als je twijfelt? Je weet dat je na je examen met NG/NT nog alle kanten op kunt. Ook voor de studie medicijnen wordt bijvoorbeeld NG/NT geëist. Met hard werken kom je een heel eind, toch moet je ook wel enige aanleg hebben. De school biedt je de mogelijkheid om dat professioneel te laten testen. Succes met je keuze!
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 19
4.20
Nederlands
Ben je ook zo nieuwschierig/nieuwsgierig/nieuwsgierig/nieuwsschierich? Je weet dat je op school zit om je kennis te vergroten, allerlei vaardigheden onder de knie te krijgen, nieuwe ideeën op te doen, om de sociale contacten…. Kortom je zit op school om je op verschillende “gebieden” te ontwikkelen. Het vak Nederlands geeft je in de tweede fase de kans jezelf te ontwikkelen tot een goede lezer, schrijver, spreker en luisteraar. Natuurlijk was je dat al tot op een bepaald niveau. Mogelijk blink je in een van de opzichten zelfs wel uit! Maar waarschijnlijk beheers je nog niet alles op het gewenste eindexamenniveau. In de tweede fase bestaat het eindexamen Nederlands uit een centraal examen en een schoolexamen. Het centraal examen heeft vooral betrekking op de leesvaardigheid bij zakelijke teksten. In het schoolexamen staan de mondelinge taalvaardigheid, de schrijfvaardigheid en de literatuur centraal. Bij het schoolexamen horen het schrijfdossier en leesdossier. Je legt een dossier aan door in de tweede fase, dus vanaf het vierde leerjaar, jouw achtergrondinformatie, literatuurlijst, uitgewerkte opdrachten en verslagen bij elkaar te bewaren. Zo krijgen jij en de docent een goed overzicht van wat je geleerd, gemaakt en afgesloten hebt en werk je toe naar het voor het eindexamen gewenste niveau. Na je eindexamen kun je je vaardigheden inzetten voor de studie die je gaat volgen of de baan die je graag wilt hebben, want juist daarbij zijn de vaardigheden vaak van groot belang.
4.21
Scheikunde
Het vak scheikunde in de bovenbouw borduurt verder op de basis die gelegd is in de onderbouw. Deze kennis wordt langzamerhand uitgebreid zodat veel voorkomende chemie uit het dagelijks leven ook binnen handbereik komt. Leerlingen leren onder andere hoe de batterij van hun mobiele telefoon nu eigenlijk werkt, hoe het aluminium van hun mountainbike gewonnen en bewerkt wordt en hoe de hoogovens werken. Medicijngebruik of misbruik, wel of geen geleiding voor electrische stroom wordt in de bovenbouw uitvoerig behandeld. Er wordt niet alleen geleerd, in de bovenbouw wordt enorm veel zelf gedaan! In iedere jaarlaag worden er verscheidene experimenten uitgevoerd, soms om iets te illustreren. Maar steeds vaker om ook zelf een chemisch onderwerp te onderzoeken. Komend voorjaar wil de scheikunde- sectie een werkweek organiseren waarin diverse chemische industrieën bezocht worden, de T.E.A.-week. (Techniek, Energie en Afval). Alles van één enkel onderwerp dat kunnen leerlingen door in hun eindexamenjaar een zogenaamd profielwerkstuk te schrijven. In het werkstuk (een soort meesterproef) publiceren leerlingen hun kennis over een bepaald onderwerp die ze hebben opgedaan door middel van een literatuur onderzoek of uitgebreid practicum. In de afgelopen jaren zijn er bijvoorbeeld profielwerkstukken geschreven over: chocolade, drop, gel waterkwaliteit, geurstoffen, BSE, milieuproblematiek, enz. Scheikunde vraagt een redelijk doorzettingsvermogen en uiteraard een exacte belangstelling. Je hoeft echter geen superstuud te zijn om dit vak te kunnen volgen. Bij het vwo bestaat de mogelijkheid om in het NG-profiel een stukje extra scheikunde te volgen: het zogenaamde sk2 programma. Dit geeft soms extra stof en vaak wat meer diepgang.
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 20
4.22
Wiskunde
havo In de vierde klas hebben alle leerlingen een of andere vorm van wiskunde, afhankelijk van het gekozen profiel. In het schema hieronder kun je zien welk (deel)vak wiskunde bij welk profiel hoort. PROFIEL
SOORT WISKUNDE
STUDIELAST
Cultuur en Maatschappij (CM)
A1
160 slu
Economie en Maatschappij (EM)
A12
280 slu
Natuur en Gezondheid (NG)
B1
320 slu
Natuur en Techniek (NT)
B12
440 slu
De afkorting slu staat voor studielasturen, dat is de hoeveelheid tijd die je aan de wiskunde moet besteden. Deze studielast is opgebouwd uit contacturen (lesuren), zelfstandige studieuren (op school en thuis), het maken van praktische opdrachten, het voorbereiden van toetsen en schoolexamens en het maken van toetsen en schoolexamens. Bij elk vak wiskunde zit in de studielast voor 20% praktische opdrachten verwerkt; zo’n opdracht kan bijvoorbeeld bestaan uit het doen van statistisch onderzoek of het wiskundig verwerken van gegevens over bevolkingsgroei enzovoort. Ook is het denkbaar dat leerlingen zelf met een onderwerp komen, waar ze de wiskundige achtergrond van willen onderzoeken. Er zijn wiskundeleraren die als praktische opdracht een onderdeel van de wiskunde laten doen dat niet tot de verplichte stof behoort. We zullen nu kort toelichten wat je kan verwachten bij al die verschillende soorten wiskunde. Wiskunde A1 Je leert omgaan met tabellen en grafieken; je moet in eenvoudige standaardsituaties zelf formules opstellen en de daarbij passende grafieken kunnen tekenen. Je leert vertrouwd te raken met de grafische rekenmachine (GRM) en deze in te schakelen om vele lastige problemen op te lossen. Je leert kansen uit te rekenen al of niet met behulp van schema’s (boomdiagrammen) en tot slot leer je gegevens overzichtelijk te verwerken met behulp van statistiek. Ook hier speelt de grafische rekenmachine een belangrijke rol. Wiskunde A1,2 De onderwerpen die bij wiskunde A1 aan de orde komen worden ook bij wiskunde A1,2 behandeld met nog een aanzienlijke uitbreiding: ruimtelijke (drie-dimensionale) grafieken en bijbehorende formules met drie of meer variabelen. Verder nog toegepaste wiskunde waarbij je moet denken aan het vinden van de maximale opbrengst of minimale kosten. Ook de kansrekening wordt uitgebreid. Wiskunde B1 Als je wiskunde altijd moeilijk vond en/of lage cijfers haalde dan kun je beter niet kiezen voor wiskunde B1. Je moet beschikken over algebraïsche vaardigheden zoals het oplossen van vergelijkingen en ongelijkheden; je moet het maximum of minimum van een functie met behulp van differentiaalrekening kunnen berekenen; ook bij wiskunde B1 moet je kansrekening en statistiek beheersen. Bovenal moet je beschikken over een behoorlijk ruimtelijk inzicht en meetkundige vaardigheid. Ook een behoorlijke interesse in wiskunde is nodig om succes te hebben. Ook hier speelt de grafische rekenmachine een belangrijke rol.
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 21
Wiskunde B1,2 De leerstof van wiskunde B1 wordt bij wiskunde B1,2 aanzienlijk uitgebreid. Ruimtelijk inzicht, heel veel aanleg en interesse is nodig om deze wiskunde te kunnen volgen. Kortom een heel pittig vak, maar dat kun je ook zien aan die 440 studielasturen. Voordat je een profiel kiest moet je zeker praten met je eigen wiskundeleraar om te bekijken welke mogelijkheden er voor jou liggen. vwo In de vierde klas van het atheneum krijgen alle leerlingen in principe dezelfde wiskunde, maar is het wel zo dat leerlingen in twee verschillende “stromen” kunnen zitten: de M-stroom of de N-stroom. In de M-stroom worden de leerlingen voorbereid op de zogenaamde M-profielen Cultuur en Maatschappij (CM) en Economie en Maatschappij (EM). In de N-stroom geldt dat voor de N-profielen Natuur en Gezondheid (NG) en Natuur en Techniek (NT). In M-stroom hebben leerlingen wiskunde A en in de N-stroom wiskunde B. Zodra leerlingen in atheneum 5 komen zijn de verschillende wiskundevakken opgesplitst volgens onderstaande tabel, afhankelijk van het gekozen profiel. PROFIEL SOORT WISKUNDE STUDIELAST Cultuur en Maatschappij (CM)
A1
360 slu
Economie en Maatschappij (EM)
A12
600 slu
Natuur en Gezondheid (NG)
B1
600 slu
Natuur en Techniek (NT)
B12
760 slu
Voor een toelichting op de studielast zie toelichting na de tabel bij havo We zullen nu kort toelichten wat je kan verwachten bij al die verschillende soorten wiskunde. Bij elke soort speelt de grafische rekenmachine een zeer belangrijke rol. Wiskunde A1 Een wiskundevak met een relatief laag aantal studielasturen. Praktische onderdelen zoals “Functies en grafieken”, “Discrete analyse” (oa rijen en reeksen), “Combinatoriek en kansrekening”, “Grafen en matrices” en “Statistiek en kansrekening” vormen het programma. Wiskunde A1,2 De onderwerpen die bij wiskunde A1 aan de orde komen worden ook bij wiskunde A1,2 behandeld met nog een aanzienlijke uitbreiding van deze onderdelen zoals “Toetsen van hypothesen” en “Lineair programmeren”. Wiskunde B1 Als je wiskunde moeilijk vond en/of lage cijfers haalde dan kun je beter niet kiezen voor wiskunde B1. Algebraïsche en meetkundige vaardigheden zijn bij deze wiskunde essentieel: oplossen van vergelijkingen en ongelijkheden, differentiëren en integreren, aanzichten en doorsnedes van ruimtelijke objecten kunnen maken, kunnen rekenen met gelijkvormigheid, oppervlakte en inhoud, enz. Wiskunde B1,2 De leerstof van wiskunde B1 wordt aanzienlijk uitgebreid. Ruimtelijk inzicht en zelf bewijzen kunnen geven, heel veel aanleg voor wiskunde en interesse is nodig om deze wiskunde te kunnen volgen. Kortom een heel pittig vak, maar dat kun je ook zien aan die 760 studielasturen. Voordat je een stroom in vwo 4 kiest moet je zeker met je eigen wiskundeleraar praten om te bekijken welke mogelijkheden er voor jou liggen.
SMC katern 5 van de schoolgids: PROFIELKEUZE 2005-2006, de vakomschrijving
pagina 22