≥
Dit is een publicatie van: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Rijksgebouwendienst > Rijnstraat 8 > 2515 XP Den Haag >www.vrom.nl 9014
Los nummer €5,-
blad voor de rijkshuisvesting
december 2009
jaargang 9, nummer 44
andre regtop directeur van het centraal justitieel incassobureau leeuwarden
De naam is nog niet bekend. Ons grootste kantoor heet Marnix State, verderop staan Nieuwland State en Helicon State. De 150 “bewoners” van Helicon State moeten eruit, dat is de reden voor deze nieuwbouw. De architect van Helicon State, Jan Hoogstad, ja die van het VROMministerie in Den Haag, had een thermisch experiment in gedachten met warmte- en kouderegeling. Dat heeft niet goed gewerkt; Helicon State wordt afgestoten. Op het grasveld tussen Marnix State en Nieuwland State komt nu het nieuwe kantoor, dat ook ruimte biedt aan nieuwe werknemers, want het CJIB groeit nog wat. We krijgen er taken bij, onder andere door de invoering van het rekeningrijden. Het wordt een bijzonder gebouw. Met zijn glazen huid zal het een herkenningspunt in Leeuwarden worden, een landmark! En het wordt ook het meest duurzame pand dat nu wordt gebouwd, state of the art. Overigens was Marnix State dat ook al in 2005, maar de klimaatinstallatie die daar is toegepast, zou nu niet meer toegelaten worden. Zo snel gaat de techniek. Ik heb er het volste vertrouwen in dat we een mooi pand krijgen. De medewerkers staan bij wijze van spreken al te trappelen om erin te trekken.’ Tekst: Marianne Schijf
smaak special
Bouwen is iets geweldigs, meedenken met de architect hoe de inrichting eruit komt te zien, het kleurgebruik, de materialen en de kunst. Het is een creatief proces. Ik was eerder verantwoordelijk voor de bouw van Marnix State, niet helemaal vanaf het begin, maar wel van B tot Z. Peter van Hulten van de Rijksgebouwendienst was toen de architect; aan die tijd hebben wij een hechte samenwerking overgehouden. Ik ben er erg content mee dat hij nu ook toezicht houdt op deze nieuwbouw. De samenwerking met de Rijksgebouwendienst? Voortvarend. We weten allebei wat we willen, hebben pittige gesprekken gevoerd, maar daarna is het: aan de slag. Ik ben nu niet direct verantwoordelijk voor de bouw van dit nieuwe pand, maar ik moest mijn collega-directielid die dat wel is de afgelopen periode vervangen. Ik heb de architect, Dick van Wageningen van Claus en
Kaan architecten, in die periode voor het eerst weer gesproken en was blij verrast over interieur en inrichting.
44
duurzaam en degelijk
‘De eerste paal voor de nieuwbouw ging op 18 november officieel de grond in. Het was echt herfstweer. Paraplu’s konden niet, helmen waaiden af en de paal zwiepte een beetje, maar hij is toch goed de grond in gegaan. De feestelijke bijeenkomst was eerder uitgesteld omdat de producenten van Domino Day bang waren dat de bijna vijf miljoen dominosteentjes, die ze even verderop opbouwden, door het intrillen van de damwanden te vroeg zouden omvallen. Het is allemaal goed afgelopen. Het nieuwe pand wordt in het najaar van 2011 opgeleverd.
08 – jong talent aan de slag dankzij onderzoekslab 16 – kees rijnboutts remedie tegen de crisis 22 – kunst kan prachtwijken bijeenbrengen 27 – wetswijziging maakt positie architect sterker 46 – binnen bij de ‘bijlmerbajes’ 58 – jachthuis berlage wacht grootse ingreep
smaak
stedenbouw monumenten architectuur architectuurbeleid kunst
duurzaam en degelijk
10 Meermanno is ode aan de verzamelaar
05 Bunker als onderwerp 27 Jonge architecten van afstudeerscriptie snakken naar beroepservaring
andere smaken Foto: Roger Cremers, 2009
Tekst: Jaap Huisman > Ecologische voorziening in onderdoorgang Haarlemmerweg. In opdracht van Stadsdeel Bos en Lommer, 2005. De plek is naast een ecologische verbinding ook een brongebied voor mussen, vleermuizen en insecten. Foto: Erik de Graaf.
36 John Habrakens filosofie over duurzaam bouwen
A-Venue, kunstenaarscollectief SWAMPS, 2009. Landschapskunstwerk met lavendelbeplanting bij een viaduct uit de jaren tachtig. Het viaduct is het enige uitgevoerde deel van een ouder plan voor een Tweede Coentunnel dat het in Den Haag niet haalde. Het gebruik van lavendel verwijst naar de klimaatverandering en maakt het kunstwerk volgens SWAMPS tot een ‘metafoor voor het menselijk onvermogen om het milieuprobleem op te lossen’
22 Bewoners spreken mee over kunst in hun wijk
31 Vier getuigenissen over herinterpretatie
40 Belastingdienst over op flexibel interieur
VROM
43 SenterNovem hergebruikt alles van voorganger
16 Gesamtkunstwerk Berlage onder handen
34
Jonge monumenten sneller beschermd
46 De PI Overamstel van binnen bekeken
54 Belastingdienst zet voet aan wal in Bonaire
61
Gouden Piramide voor De Dobbelman
ren’ aan het woord. In de conclusie stellen Nelissen en Ten Cate dat Nederland en Zwitserland op het gebied van ruimtelijke kwaliteitszorg tot de top behoren. Stedenbouw en architectuur (nieuwbouw) zijn goed op elkaar afgestemd. Wat helpt zijn fundamenten als de Monumentennota, de Welstandsnota en bestemmingsplannen. Een gebrekkig stelsel komt voor in België, Spanje en voor een deel Engeland, terwijl Duitsland een middenpositie inneemt. Sommige gemeenten in Engeland zijn actief, andere laten het er bij zitten. Frankrijk lijkt zich goeddeels te concentreren op het behoud van het culturele erfgoed en de beschermde stads- en dorpsgezichten. In alle landen is de positie van de ruimtelijke kwaliteitszorg kwetsbaar, omdat geregeld de discussie oplaait of die wel wenselijk is, of het allemaal niet erg bureaucratisch is en processen ophoudt of verstoort. Het is lofwaardig dat zo grondig het ruimtelijk beleid in West-Europa tegen het licht is gehouden, op een systematische, bijna boekhoudkundige manier. De vraag is voor wie het boek interessant is: voor leken beslist niet, voor leden van welstandscommissies zeker, voor beleidsmakers wellicht. Want de taal waarin het onderzoek is gegoten, neigt naar nota – en daar zijn er al genoeg van. Mooi Nederland, Nico Nelissen en Flip ten Cate. Uitgave SUN.
expo: de ring A10 als bindend element Geluidswallen en –schermen, viaducten en tunnels, het beeld dat je van de Ring A10 verwacht is vooral dat van een steenwoestijn, een verhoogde of juist verdiepte ringweg rond Amsterdam waar alleen de automobilist iets te zoeken heeft. Daarom is het des te verrassender om op de expositie Ring A10 bij Arcam te ontdekken dat er ook leven links, rechts en onder de snelweg bestaat in de vorm van ecologische verbindingen, wilde natuur en goed onderhouden groen. De Ring A10 is veel ecologischer en groener dan je zou denken, is de conclusie die uit de aardige expositie te trekken valt. Op de grond is een kaart getekend met grijs aangegeven balkjes die de Ring doorsnijden. Daarop wordt in foto’s en toelichting ingezoomd, uiteraard de Zuidas (wel een van de dichtst bebouwde stukken), maar ook een gedeelte in Noord, waar de ringweg wordt omzoomd door volkstuin- en sportcomplexen. Van groen naar rood, van nat naar droog, dat is de route die het tracé beschrijft. Het eerste stuk van de Ring A10 werd geopend in 1966. Daaronder vielen de Coentunnel en het stuk naar het Bos en Lommerplein. Het zuidelijke gedeelte was pas in de jaren zeventig gereed – zo kon het Floriadeterrein zich ongehinderd uitstrekken van de Amstel naar de Schinkel. Nu verdeelt de weg het Amstelpark aan de
zuidkant en het Beatrixpark aan de noordkant. Met de opening van de Zeeburgertunnel in 1990 was de oostelijke tak een feit.
er een slinger ontstaan met een royale groenstrook tussen de woningen en het autoverkeer – daarop prijkt nu een beeld van Marinus Boezem.
Arcam, de Amsterdamse architectuurgalerie, wilde aandacht besteden aan de 32 kilometer lange weg omdat dit in de toekomst de grenslijn vormt van het metropolitane kerngebied van Amsterdam. De inventarisatie van het tracé – in feite een langgerekt gebouw – is bovendien aanleiding tot een onderzoek dat moet uitmonden in een boek (verschijningsdatum voorjaar 2010). En dan staan er bovendien een paar ingrijpende veranderingen op stapel, zoals het dokmodel bij de Zuidas waar de weg in een bak onder het maaiveld wordt gelegd, samen met het spoor, zodat daarboven plaats vrijkomt voor kantoren en (een beetje) woningen. Maar dan moet eerst de economische crisis voorbij zijn. In Amsterdam-Noord moet met name de ecologische en toeristische barrière worden geslecht door meer en beter geoutilleerde onderdoorgangen. Een bestaande daarvan illustreert de methode van aanpak: een strook keien aan weerszijden van fiets- en wandelpad moet hangjongeren afschrikken en juist kleine dieren aanmoedigen van noord naar zuid te bewegen. Verderop in Noord is er nog een andere bijzonderheid: daar heeft een advocaat met succes een buurt die protesteerde tegen de verkeershinder, verdedigd waardoor de weg verderop werd gelegd. Zo is
Dat zijn de verrassingen van de expositie bij Arcam: want het meeste ken of zie je niet vanaf de Ring A10, omdat een automobilist geacht wordt op het verkeer te letten en niet op de omgeving. De meeste groenvoorzieningen zijn hem dus onbekend, waaronder een eigenaardige bult aan de zuidoostkant waar een onafgebouwd talud ligt dat de Coentunnel had moeten verbinden met Schiphol. Het viaduct loopt dood op een ronde piramidale terp van een landschapsarchitect. Nieuwe beelden worden gecombineerd met archiefopnamen die laten zien hoe de rand van Amsterdam in de jaren vijftig en zestig nog een onbeholpen landschap was, flats in aanbouw, auto’s geparkeerd in het zand, spelende kinderen in dit niemandsland. De Ring A10 van nu, althans afgaand op de foto’s bij de expositie, is ondanks de verkeersdruk vooral een podium voor mensen, die met hun kinderwagens (opvallend veel) door onderdoorgangen wandelen. Want een weg kan scheiden maar vooral ook verbinden. Ring A10, nog tot en met 30 januari 2010 , in Arcam, Prins Hendrikkade 600, Amsterdam.
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
inhoud
04 – hoofdredactioneel
nieuws
05 – studie naar toekomst omstreden bunker 05 – rijk betrekt bossch paleiskwartier 06 – convenant over centrum biodiversiteit 06 – world forum park verkeersluw 07 – nederlands bureau richt chinees paviljoen in 07 – houten fundering naardens fort ontdekt 07 – belgen in nederlandse cellen 08 – nicolaas matsier bezoekt museum het boek
duurzaam en degelijk
10 – onderzoekslab biedt architecten en gemeenten kansen 16 – kees rijnboutt over noodzaak versterking vak 20 – zorgvuldige analyse gevel paleis op de dam 22 – kunst kan harmonie in prachtwijk herstellen 27 – wijziging wet architectentitel maakt tongen los 31 – herinneringen aan en plannen voor ministerie vrom 34 – modernisering monumentenzorg kan doorgaan 36 – emeritus john habraken: ‘ontwerp grote flexibele casco’s’ 40 – belastingdienst let ook bij huisvesting op kleintjes 43 – alles bij senter novem is recyclebaar
andere smaken
46 – spoor van gedetineerden in verouderde gevangenis 51 – paleis soestdijk spil in het landschap 54 – rijk brengt voorzieningen naar antillen 56 – verstoppertje spelen in museum volkenkunde 58 – jachthuis sint hubertus was stroef gevecht tussen architect en opdrachtgever 61 – de dobbelman wint gouden piramide 63 – nieuwe entree meermanno subtiel 65 – tobben met amerikaans paviljoen 67 – boeken/exposities: mooi europa, ring a10
nasmaak
68 – andre regtop, centraal justitieel incasso bureau leeuwarden
op de cover: Beeld in het Randwijckpark, Kruiskamp Amersfoort, Marieke Vathorst smaak, blad voor de rijkshuisvesting, is een uitgave van de Rijksgebouwendienst. smaak verschijnt vijf maal per jaar. Het aanvragen van nummers kan schriftelijk via de Rgd-Infofoon (IPC 465), Postbus 20952, 2500 EZ Den Haag of per email
[email protected]. Via deze adressen zijn ook vorige nummers van smaak te bestellen. Meer info bij de Rgd-Infofoon 0800-899 11 03 of op www.rijksgebouwendienst.nl. Abonneren op smaak kan via
[email protected], via
[email protected], via nummer 0800-899 11 03 of via www.rijksgebouwendienst.nl . Prijs voor een jaargang is 25 euro, losse nummers 5 euro. smaak is te koop bij Selexyz (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam), Atheneum Nieuwscentrum (Amsterdam) en de NAi Bookshop (Rotterdam). hoofdredacteur/eindredactie: Jaap Huisman medewerkers aan dit nummer: Jaap Huisman. Medewerkers aan dit nummer: JaapJan Berg, Nico Bick, Jaco Boer, Liesbeth Fit, Michiel Hulshof, Xandra de Jongh, Agnes Koerts, Egbert Koster, Anne Luyten, Nicolaas Matsier, Carien Overdijk, Frank van de Poll, Ilse van Rijn, Marianne Schijf, Anne Versloot, Anka van Voorthuysen.fotografen: Corne Bastiaansen, Simone van Es, Thea van den Heuvel, Michiel van Nieuwkerk, Maarten Noordijk, Robert Oerlemans, Eran Oppenheimer, Roelof Pot, Wim Ruigrok, Frans Schellekens, Janine Schrijver, Levien Willemse. vormgeving: Barlock, Den Haag / druk: DeltaHage, Den Haag / verspreiding: Pondres, Tilburg
3
van de redactie Tekst: Jaap Huisman Foto: Levien Willemse
Na Kopenhagen De maand december 2009 zal de geschiedenis ingaan als de maand van Kopenhagen, de grootste conferentie over het klimaat en het milieu sinds die van Kyoto, alweer veertien jaar geleden. Als deze editie van SMAAK op de mat valt, weet iedereen wat de conferentie heeft opgeleverd; durven grootmachten ingrijpende maatregelen aan, kan de opwarming van de aarde tot een einde worden gebracht, zijn er concrete afspraken gemaakt over de terugdringing van de CO2? Dat het twee voor twaalf is, daarvan zijn de meeste poltici en bestuurders overtuigd, alleen is altijd de vraag welke weg bewandeld moet worden. Gaat het via grootschalige windmolenparken op zee – die de fossiele brandstof overbodig moeten maken? – of simpelweg via een bewustwordingscampagne van de burger om de auto vaker te laten staan en de gloeilamp te vervangen door LED. Het oude affiche van een aardbol in uitputting van eind jaren zeventig, met een kaars op de noordpool, lijkt nog niets aan actualiteit verloren te hebben. Wat de uitkomst van Kopenhagen ook is, welke effecten hebben die op een belangrijker ‘speler’ als de Rijksgebouwendienst? Sinds enkele jaren is duurzaamheid een pijler in het beleid van de overheidsorganisatie, een begrip dat in zijn algemeenheid helaas inflatoir lijkt te zijn geworden. Duurzaamheid wordt te pas en vaker
te onpas gehanteerd, soms volstaan corporaties en ontwikkelaars uitsluitend met een zonnepaneel op het dak, soms wordt een experiment aangegaan met een gesloten ventilatiesysteem (dat mislukt omdat de motoren in de woning te veel lawaai veroorzaken). Duurzaamheid is langzamerhand een containerbegrip geworden waar van alles onder valt – daardoor dreigt een zekere overkill en onoverzichtelijkheid. Maar de ambities zijn oprecht, al is het maar omdat iedereen (de belastingbetaler dus ook) er beter van wordt. De Rijksgebouwendienst heeft het dan ook als grootste eigenaar van overheidsgebouwen opgenomen in zijn beleidsplannen. Het is een immense opgave: alle rijkshuisvesting CO2-neutraal maken. Met name voor de bestaande oudere complexen is het nog een kwestie van het wiel uitvinden: wat is te vervangen, wat is te hergebruiken? De verbouwing van het ministerie van VROM uit 1992 wordt daarom een – interessante – testcase. Indertijd was het een zeer energiezuinig ministerie, maar sindsdien zijn de eisen zo aangescherpt en de technieken zo verbeterd, dat VROM een toonbeeld, nu van de Cradle to Cradle-filosofie, zou moeten zijn. Zeker twee gebouwen uit de portefeuille van de Rijksgebouwendienst voldoen al aan de hedendaagse eisen, het gebouw van Rijkswaterstaat in Terneuzen en Westraven bij Utrecht. Wie volgt? En in welk
tempo? Het zou een knappe prestatie zijn als over pakweg tien jaar een groot deel van de voorraad CO2-neutraal is – gezien de omvang van de rijkshuisvesting betekent dat een substantiële sprong vooruit, richting een gezond milieu en klimaat. Uiteindelijk snijdt het mes aan twee kanten: kostenbesparing en milieuverbetering. En er is nog een derde factor: het CO2-neutraal maken van de bestaande voorraad door de Rijksgebouwendienst kan een voorbeeld zijn voor de ‘markt’ en de corporaties. Dat is dan ook de reden waarom deze SMAAK vanuit verschillende optieken ingaat op de kansen van een duurzaamheidsbeleid, niet alleen via de hardware maar ook via de software. Hoe blijven wijken leefbaar, hoe voorkom je een energieverslindende verhuismobiliteit? En hoe kunnen monumenten meedoen aan het CO2-verhaal? Het wordt, hoe dan ook, een interessante tijd, voor uitvinders, (jonge) architecten, ontwikkelaars en de Rijksgebouwendienst. Om een uitspraak van een architect tijdens een debat bij de BNA aan te halen: ‘Natuurlijk ontwerpen we en bouwen we duurzaam! Het zou eerder een kunst zijn om dat niet te doen.’ Zo vanzelfsprekend is de opgave kennelijk al geworden. Nu nog spijkers met koppen slaan.
JJ
monumenten
nieuws
architectuur
architectuurbeleid
kunst
5
Hoe nu verder met een beladen oorlogsbunker? Wat te doen met ‘dadererfgoed’ uit de Tweede Werelderfgoed? Die vraag stelde onderzoekster Ilona Steijven zich in haar afstudeerscriptie over een van de meest curieuze gebouwen in de monumentenportefeuille van de Rijksgebouwendienst: de bunker met codenaam Diogenes. De officiële herinneringscultuur van de Tweede Wereldoorlog, die voorna-
melijk is gericht op de Holocaust en daarnaast het eren van oorlogshelden, laat zich maar lastig verenigen met het dissonante erfgoed van de dader. Het daderperspectief is hierdoor nog altijd betrekkelijk afwezig in het Nederlandse herinneringslandschap van de Oorlog. Diogenes, waarover in eerdere edities van SMAAK al is bericht, was tijdens de Tweede Wereldoorlog een belangrijk commandocentrum (nabij Arnhem) waar de verplaatsingen van het vliegverkeer, met name vanuit Engeland, werden geregistreerd. Enkele jaren na de Oorlog werd de bunker in gebruik genomen als depotgebouw voor het Rijksarchief (het huidige Nationaal Archief ) en deze functie heeft Diogenes nog steeds. Volgens de Rijksgebouwendienst komt de cultuurhistorische lading van het gebouw door het huidige gebruik te weinig aan bod en wil dit door een passende publieksfunctie in de toekomst verbeteren. Opeens, na jaren van oneigenlijk gebruik en al veel van de oorspronkelijke functie
is verdwenen ontstaat het besef van de waarde van dit object als erfgoed dat niet verloren mag gaan. Deze gedachte sluit aan bij het huidige overheidsbeleid dat het erfgoed van de Tweede Wereldoorlog voor toekomstige generaties bewaard moet blijven om de herinnering aan de Oorlog levend te houden. Door de groeiende distantie tot de gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog lijkt, naast het helden- en slachtofferperspectief, dus behoefte te zijn aan de beschouwing van het verhaal van de Oorlog vanuit het perspectief van de dader. Steijven onderzocht in haar afstudeeronderzoek aan de Universiteit van Amsterdam hoe Diogenes een plaats zou kunnen krijgen in de herinneringscultuur van de Tweede Wereldoorlog, en hoe het erfgoed ontsloten zou kunnen worden. Ze studeerde daarop begin november cum laude af. Een bewerkte versie van het afstudeeronderzoek zal als artikel verschijnen met de titel Een dissonante herinnering. Diogenes en de toekomst van het oorlogserfgoed.
expansie in paleiskwartier den bosch De Rijksgebouwendienst heeft ongeveer 9.000 m2 kantoorruimte gehuurd in twee geschakelde kantoorgebouwen in het Paleiskwartier in Den Bosch. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van tien jaar. De gebouwen liggen direct naast het Paleis van Justitie en zijn nu grotendeels in gebruik bij Malmberg, onderdeel van Sanoma. Door de interesse van de Rijksgebouwendienst ontstond een domino-effect. Malmberg kreeg hierdoor de kans om vóór de afloop van zijn huidige huurovereenkomst een nieuw gebouw te
huren. Malmberg heeft op zijn beurt gekozen voor Het Kabinet, het nieuwste gebouw in het Paleiskwartier met een omvang van ongeveer 7.500 m2. De Rijksgebouwendienst heeft de twee gebouwen gehuurd voor de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), die het metrage volledig in gebruik neemt. Van dit oppervlak is ongeveer 5.000 m2 te vinden in gebouw Magis en ongeveer 4.000 m2 in het kantoorgebouw La Gare aan de Leeghwaterlaan. De gebouwen zijn aan elkaar gekoppeld, waardoor
ze eenvoudig door één gebruiker kunnen worden aangewend. De verhuurders van de gebouwen zijn IVG Institutional Funds (Magis) en APF International namens Vastgoed Maatschap La Gare. Sinds het ontstaan van het Paleiskwartier is Malmberg er gevestigd, aanvankelijk alleen in het kantoorgebouw La Gare aan de Leeghwaterlaan, maar in de loop der jaren ook in het aangrenzende kantoorverzamelgebouw Magis.
6
stedenbouw architectuur.nl gaat door
Het vakblad voor de bouw, Architectuur.nl, krijgt een doorstart bij een andere uitgeverij, het Friese bedrijf Eisma, dat gespecialiseerd is in educatieve uitgaven. In november dreigde het doek te vallen voor Architectuur.nl, omdat de uitgever Reed Elsevier het blad wilde beëindigen. Architectuur.nl is de voortzetting van het legendarische Bouw. Reed Elsevier gaf de crisis als reden aan voor stopzetting.
monumenten architectuur intentieovereenkomst centrum biodiversiteit
architectuurbeleid
kunst
Op 8 december heeft de Rijksgebouwendienst samen met de gemeente Leiden en Naturalis de intentieovereenkomst ondertekend voor de ontwikkeling van het Nederlands Centrum voor Biodiversiteit. Dit wordt een compleet nieuw centrum aan de westkant van het station Leiden, waarin de ‘toren’ van Naturalis opgaat. Biodiversiteit is essentieel voor de mensheid. Nederland wil op het terrein van biodiversiteit internationaal een belangrijke rol gaan spelen. Daarom wordt in januari 2010 het Nederlands Centrum voor Biodiversiteit NCB Naturalis opgericht. Binnen NCB Naturalis worden de internationaal vermaarde herbariumen zoölogische collecties samengevoegd van de samenwerkende Universiteiten van Amsterdam, Leiden, Wageningen en van Naturalis. Met in totaal 37 miljoen objecten zijn deze collecties van groot belang voor onderzoek naar de eigenschappen, de evolutionaire relaties en de
bescherming van planten en dieren. Het nieuwe topinstituut wordt gerealiseerd in Leiden en maakt de collecties aldaar toegankelijk voor publiek. Voor NCB Naturalis is uitbreiding van de huisvesting nodig op het terrein van het huidige Naturalis te Leiden. Om die huisvesting en het omliggende gebied te ontwikkelen,
is de intentieovereenkomst nodig. Het Atelier Rijksbouwmeester heeft zich de afgelopen maanden bezig gehouden met een vertaling van het programma in een stedenbouwkundige en architectonische schets.
den haag krijgt bijdrage aan world forum gebied De gemeente Den Haag krijgt een Rijksbijdrage van 21,8 miljoen euro om het gebied rond het World Forum te ontwikkelen. Het geld dat beschikbaar komt maakt het mogelijk dat de gemeente Den Haag de Johan de Wittlaan ondertunnelt. Deze investering levert een bijdrage aan het verbeteren van de toegankelijkheid en openbare ruimte. Hiermee draagt Den Haag als internationaal georiënteerde stad van recht en vrede bij aan een sterkere Randstad. Den Haag is een belangrijke vestigingsplaats voor internationale organisaties. Zo zijn er het Internationaal Strafhof, het Joegoslavië Tribunaal, OPCW en Europol gevestigd. De aanwezigheid van deze organisaties draagt bij aan de inter-
nationale concurrentiepositie van de Randstad. Dit past bij de ambities van Den Haag om tot 2020 32.000 nieuwe woningen, 250 ha bedrijventerrein en circa 950.000 m2 kantoorvloeroppervlakte te realiseren. Om het World Forum voor internationale organisaties aantrekkelijk te maken, worden het veiligheidsprofiel, de bereikbaarheid en de representativiteit verbeterd. De rijksbijdrage is bedoeld om de Johan de Wittlaan te ondertunnelen. De gemeente Den Haag zal de resterende financiële middelen hiervoor leveren. Daarnaast wordt de Eisenhowerlaan verfraaid met groenstroken en het fietsverkeer krijgt aparte rijbanen. Verder krijgt het gebied een nieuwe inrichting die associaties oproept met het omliggende duinlandschap. Er wordt een verbindende promenade aangelegd.
De inrichting van de openbare ruimte loopt gelijk aan de ontwikkeling van het hele World Forum gebied en start in 2009. Den Haag Internationale Stad is onderdeel van het project Randstad Urgent. De 21,8 miljoen euro
is afkomstig van het Nota Ruimte budget. Het Nota Ruimte budget is bestemd voor complexe ruimtelijke projecten van nationaal belang. In totaal is daarvan nu 699,4 miljoen euro toegekend.
stedenbouw
monumenten
architectuurbeleid kunst architectuur gevangenisverdrag nederland en belgië
nieuws meer nederlnads talent in shanghai
Niet alleen architect/kunstenaar John Kormeling manifesteert zich op de Wereldtentoonstelling van Shanghai in 2010, ook het ontwerpbureau Kossmann.dejong is aanwezig in de Chinese havenstad. Het Nederlandse ontwerpbureau heeft in 2008 de internationale wedstrijd gewonnen voor het ontwerpen van zowel inhoud als vorm van het ‘Urbanian Pavilion’, één van de vijf Chinese themapaviljoens op de Wereld Expo 2010 in Shanghai. De totale oppervlakte van dit paviljoen bedraagt 15.000 m_. Het aantal bezoekers wordt geschat op 40.000 per dag.
Het expositieontwerp richt zich op het thema urban population, de kwaliteit van leven in de stad. Voor deze tentoonstelling is een speciale filmexpeditie uitgerust waarbij zes verschillende families in zes verschillende steden op diverse plekken op aarde, filmisch worden gevolgd in hun zoektocht naar geluk. De bezoeker maakt straks een reis door een monumentale stad gebouwd van melkpakken, verfblikken, kartonnen dozen en andere ‘as found’ producten. Een stad waarin diversiteit het belangrijkste kenmerk is . Onderweg komt de bezoeker bovengenoemde families voortdurend tegen die in diverse thema’s als wonen, werken, netwerken, gezondheid en educatie met elkaar worden vergeleken. De stad kent een dag- en nachtritme in licht en geluid. De bezoeker mag zelf zijn mening vormen over de ondertitel van deze Wereldexpo: ‘better city better life’. Zie ook de kroniek Op weg naar Shanghai, pag. 65.
Belgische gedetineerden kunnen straks hun straf uitzitten in de gevangenis van Tilburg. Nederland stelt de gevangenis en het personeel beschikbaar voor minimaal 500 gedetineerden voor een periode van drie jaar. Staatssecretaris Albayrak (Justitie) en de Belgische minister van justitie De Clerck hebben daarvoor een verdrag ondertekend. Door de overeenkomst kan België zijn cellentekort tijdelijk opvangen. Ook kan hierdoor de geplande sluiting van een aantal gevangenissen in Nederland later plaatsvinden. Daardoor is meer tijd om personeel te begeleiden naar een andere baan.
kazuyo sejima curator biennale
7
Voor de plaatsing van de gedetineerden betaalt België 30 miljoen euro per jaar. In het verdrag is afgesproken dat België geen gedetineerden plaatst met een vluchtrisico of maatschappelijk risico dat niet past bij het beveiligingsniveau van de gevangenis. Verder vindt het verlof en de invrijheidsstelling niet in Nederland plaats. Het Nederlandse en het Belgische parlement moeten het verdrag goedkeuren. Beide landen streven ernaar dat de gevangenis in Tilburg op zo kort mogelijke termijn door België in gebruik kan worden genomen. voormalig directeur van het NAi, Aaron Betsky. Sejima is in Nederland bekend geworden door haar theatercomplex in Almere, dat hoort tot het nieuwe stadscentrum. De biennale gaat eind augustus van start en duurt tot half november.Sejima heeft laten weten een terugblik op de gebouwde omgeving te willen bieden om zo duidelijkheid te scheppen over de hedendaagse kern in de architectuur.
De Japanse architecte Sejima gaat het programma van de eerstkomende architectuurbiennale (nr 12) van Venetië samenstellen, is eind november bekedgemaakt. De vorige biennale was in handen van de
Grenzen overschrijden en nieuwe ruimtes veroveren, dat is volgens haar de opgave van de komende tijd. En misschien moeten architecten de grenzen wel ‘verzachten’, zei zij bij de presentatie.
Sinds 2008 heeft de Rijksgebouwendienst het 17e- eeuwse Bastion Katten te Vesting Naarden in restauratie. Bij de punt van het Bastion, de ‘saillant’ zijn grote verticale scheuren geconstateerd. Er is daarom een funderingsonderzoek uitgevoerd, waarbij grote hoeveelheden hout onder de fundering zijn aangetroffen. Dit is merkwaardig. Bastion Katten is namelijk op een ondergrond van zand gebouwd. Hierdoor leveren de houten palen nauwelijks meer draagvermogen op. Om te onderzoeken waarom deze manier van funderen destijds noodzakelijk werd geacht, hebben bouwhistorici op 20 november de fundamenten aan een nader
onderzoek onderworpen. Er lijken twee bouwfasen in de fundering aanwezig te zijn. Door middel van dendrochronologie wordt nu getracht de verschillen in ouderdom tussen deze balken te bevestigen.
Foto: Erik-Jan Geniets
houten fundering in naarden ontdekt
De restauratie van Bastion Katten maakt deel uit van een omvangrijke restauratieprogramma van de hele vesting Naarden die al in 1962 is begonnen. Vestingwallen en –werken zijn hersteld,verhuizing van het vestingmuseum naar Fort Oranje wordt voorbereid. Katten was in de loop der jaren volgegroeid met bomen en struiken – dat zal worden ingericht als natuurgebied met wandelpaden.
stedenbouw
column Tekst: Nicolaas Matsier Fotografie: Roelof Pot
Een schat van een verzameling
Museum Meermanno
8
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
Een schat van een verzameling in Museum Meermanno
Museum Meermanno Westreenianum in ’s-Gravenhage heet sinds kort gewoon Museum Meemanno/Huis van het Boek. Tegelijk werd de entree en de boekenwinkel vernieuwd. Nicolaas Matsier vond er een gedenkwaardig geschrift van Hugo de Groot en een arendsteen. Aan het laatste hebben we misschien wel de collectie te danken. Verzamelen, wat is dat eigenlijk voor een activiteit? Of is het minder een activiteit dan een lot? Vanzelfsprekend, je hebt verzamelaars en verzamelaars. Maar ik bedoel nu het genus waar het Engels de prachtige term amateur voor heeft. Niet in de zin van kluns, maar van liefhebber. Een liefhebber, wel te verstaan, die even veel waard kan zijn als een academische specialist op zijn of haar terrein. Een belangrijke verzamelaar vertegenwoordigt niet zelden een eindfase. Hij vormt de afsluiting van een geslacht dat hij niet voortzet. Elke verzamelaar is bevangen door en
misschien ook de gevangene van de geschiedenis. De verzamelaar is al bij zijn leven de conservator van het museum waarin hij woont. Hij is in zekere zin de eerste bezoeker. De verzamelaar is een fascinerend wezen. Misschien dat iemand als Johan Polak, van Athenaeum--Polak & Van Gennep, juist ook als uitgever van prachtige boeken, allereerst en vooral een verzamelaar geweest. Hij wou ze zelf hebben, zijn boeken. Dat geldt ook voor nogal wat kunsthandelaars en antiquaren. Als een verzamelaar al vooruitkijkt, dan is het om de bijeengebrachte verzameling intact en veilig achter te kunnen laten. De verzamelaar heerst over zijn graf heen. Heel lang heeft een klein, fraai museum in ‘s-Gravenhage de naam Meermanno Westreenianum gedragen. Die naam heeft men onlangs gehalveerd. Museum Meermanno is het gaan heten, misschien om zo wat ruimte te maken voor de aanduiding Huis van het Boek. Allicht ook in de hoop op iets meer bezoekers, een hoop die
ik hartstochtelijk deel. Het museum ligt aan de Prinsessegracht, op loopafstand van het Centraal Station. Meestal noem ik Den Haag (ik kom er zelf vandaan) gewoon Den Haag. Maar het zeer voorname stukje Den Haag van de Prinsessegracht met zijn schitterende stadspaleizen (waarin allang niemand meer woont) maakt staat op de benaming ‘s-Gravenhage. Het lijkt een tikje onrechtvaardig dat de naam van baron W.H.J.C. van Westreenen van Tiellandt (17831848) is weggewerkt uit de oude dubbele naam van het door hem gestichte museum. Van Westreenen, dat is waar, was de voortzetter van een familiale verzameling die al begonnen was door zijn hogelijk bewonderde achterneef Johan Meerman (1751-1815). Maar aan Van Westreenen, die zelf een leven lang doorging met verzamelen, is het te danken dat wij als bezoekers naar binnen kunnen in het voormalige woonhuis dat de atmosfeer van de eerste helft van de negentiende eeuw zo volmaakt heeft behouden.
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
9
van zijn huis op zo’n manier dat alles wat hij bezat tot zijn recht kwam.
Het is een divers geheel. Te zien is onder meer het zelfbewustzijn van een familie die al vanaf de zestiende eeuw erg goede echtelijke en kinderportretten liet schilderen. Het was de al genoemde Johan Meerman, raadpensionaris te Rotterdam, die een diepgaande belangstelling opvatte voor handschriften en boeken. Hij publiceerde forse folianten over het Romeins recht en over de geschiedenis van de boekdrukkunst. De negentiende-eeuwse baron Van Westreenen, aan de Prinsessegracht te ‘s-Gravenhage, op een steenworp van het Lange Voorhout en het Binnenhof, verzamelde voort. Onvermoeibaar verwierf hij Griekse en Romeinse oudheden, soms direct op het opgravingsterrein. Als eerste in Nederland koopt hij Egyptische papyri en mummies en vroege Italiaanse schilders. Hij verzamelt munten en penningen en vooral ook handschriften en boeken. Hij moet een leven lang hebben doorgebracht met niets anders dan het maken van reizen, het bezoeken van veilingen en kunsthandelaren, en het inrichten
Sommige oude musea zoals het Meermanno hebben als kenmerk dat zij niet alleen doen wat de meerderheid van de ‘gewone’ musea doet, namelijk het exposeren van allerlei dingen. In de musea die ik bedoel, heeft de tijd op een ontroerende manier stil gestaan. Musea als het Meermanno in Den Haag, Teylers in Haarlem, The Frick Collection in New York laten in een zo goed als oorspronkelijke setting niet alleen een verzameling zien, maar ook de zorgvuldige oude vitrines die de collectie als een handschoen passen. De voorwerpen zijn al heel lang niet meer verhuisd. Het verleden heeft in deze musea een maximale uitgebreidheid. Ze hebben trappen en parketvloeren die goed in de was zitten en flink kraken. Het is niet helemaal toevallig dat Van Westreenen zich interesseerde voor handschriften, wiegedrukken en allerlei ander moois en belangrijks dat hier in Nederland het licht zag. Dit land was immers vanaf de Opstand een paar eeuwen lang het paradijs, ook internationaal, van talrijke min of meer ongecensureerde drukkers en uitgevers en boekhandelaars. Zowel in de vaste collectie als in de fraaie tijdelijke tentoonstelling is veel interessants te zien. Natuurlijk, dit is een ‘klein’ museum. De dingen die je er kunt zien zijn ook zelf ‘klein’. Dat wil zeggen, meestal niet groter dan een heel groot opengeslagen boek, of zo klein als een zéér klein boek. Je moet je dus voorover buigen, je moet goed kijken. En vooral ook lezen. Het tentoongestelde maakt geen lawaai. Het beweegt ook niet. Maar voor wie dat kan, lezen en zich een poosje concentreren, is het een verrukkelijk museum. Het is ver-
rassend om te zien wat bij voorbeeld Hugo de Groot terwijl hij op het Binnenhof in voorarrest zat in 1618 schreef. Heel slim! Hij schreef, als verdachte vrijzinnige remonstrant, een catechismus voor zijn dochtertje. De vraag is als het ware van de vader, het antwoord zogenaamd van het dochtertje. Alles op rijm: V.: End’ doe ghy sijt ghedoopt, in wat naem ist geweest? A.: Des Vaders end’ des Soons, end’ van den Heyl’gen Gheest. Na welk antwoord van de lieve schat vader De Groot weer: V.: Wat hoor ick: sijn daer dan dry goden by malcander? A.: Daer is maer eene Godt, end’ nevens hem geen ander. Misschien is het wel mede deze catechismus-met-modeldochter geweest die Hugo de Groot van de doodstraf gered heeft. Hij kreeg zoals bekend levenslang in Slot Loevestein, het kasteel waaruit hij per boekenkist wist te ontsnappen. Zijn medeliberaal Oldenbarnevelt, op dezelfde dag gearresteerd als De Groot, werd in 1619 op het Binnenhof onthoofd. Door de orthodoxie. Het blijft een
wreed en onverkwikkelijk hoofdstuk in de Nederlandse geschiedenis. Evenzeer aangedaan werd ik door de elfhonderdveertien dingen van de baron. En dan vooral door voorwerp nummer 561. Het is, volgens de klapper waarin het nageslagen kan worden, een ‘arendssteen’ - een steen ter grootte van een duivenei. (En daar binnenin zit dan als ik het goed begrepen heb weer een steen.) De moeder van baron Van Westreenen moet dat ding tijdens haar zwangerschap onder de oksel hebben gedragen ter voorkoming van een miskraam. Gelukkig maar! Zodoende heeft zij immers de baron ter wereld gebracht - opdat die zou gaan verzamelen, en ons zijn museum nalaten. Wij zijn de baron en zijn moeder en de arendssteen dankbaar. De tentoonstelling ‘Boekenwijsheid’ loopt nog tot 10 januari. Topstukken uit de tweehonderdduizend titels die vanaf de zestiende eeuw tot en met de achttiende gepubliceerd werden in Nederland en thans gecatalogiseerd zijn in de Short-Title Catalogue Netherlands: www.stcn.nl.
JJ
10
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
Onderzoekslabs helpt een dreigende verlo
Het leed van de crisis Met het initiatief om een onderzoekslab voor jonge, talentvolle ontwerpers op te richten deed de rijksoverheid eerder dit jaar een belangrijke zet. Rijksbouwmeester Liesbeth van der Pol speelde daarin een belangrijke en alerte rol. In de aanloop naar het initiatief liet zij bij verschillende gelegenheden al merken bezorgd en begaan te zijn met jonge ontwerpers die door de economische crisis extra hard getroffen werden. Het dreigende perspectief van een verloren generatie, vergelijkbaar met die in de jaren tachtig van de vorige eeuw, was reëel en reden voor actie.
Tekst: JaapJan Berg Fotografie: Eran Oppenheimer Door de drastisch veranderende omstandigheden dreigen veel jonge ontwerpers verstoken te blijven van cruciale ervaring met onderzoek en concrete opgaven. Het Onderzoekslab is in beginsel dan ook vooral een poging om ontslagen, jonge ontwerpers praktijkervaring aan te bieden die in de context van een krimpende markt uitblijft. Na de eerste ideeën over het behoud van talent en het helpen overbruggen van een mindere periode, zijn de voornemens getransformeerd tot de huidige aanpak onder de titel Nederland wordt anders. Van een tijdelijk, onbetaald werkgelegenheidsproject voor jonge architecten zijn de plannen ondertussen omgevormd tot een breed ini-
tiatief dat aanleiding en gelegenheid biedt tot reflectie en evaluatie van de praktijk van ruimtelijke ordening. Overkoepelend doel is om zo sterker uit de crisis te komen. Die verbreding en doel komen nadrukkelijk voort uit verkennende gesprekken die met sleutelfiguren op het gebied van ruimtelijke ordening bij bijvoorbeeld gemeenten en ontwikkelaars zijn gevoerd. De verbreding wordt ook duidelijk uit de steun die het initiatief krijgt van een brede coalitie van een aantal grote gemeenten, BNA, Aedes, Neprom, Technische Universiteiten, het Stimuleringsfonds voor Architectuur en de Ministeries van OCW en VROM. De meeste van deze partijen onderschreven ook de
preambule waarin een nieuwe formule en de speerpunten voor nieuw ruimtelijk beleid zijn verwoord. (zie apart kader). Vertegenwoordigers van een aantal van deze partijen hebben vervolgens ook zitting genomen in de programmeringcommissie. Die commissie bereidt de onderzoekslabs voor en begeleid ze, stelt de teams samen en doet uiteindelijk verslag van de resultaten. Marcel van Heck, adviseur architectuurbeleid van het College van Rijksadviseurs (CRA), is lid van die commissie. Hij constateert dat het programma van Nederland wordt anders is geëvolueerd tot een kader om na te denken over nieuw
ruimtelijk beleid. Volgens hem is het daarmee ook een gewenste bijstelling van bestaand en overkoepelend beleid zoals in bijvoorbeeld Maak het verschil, de agenda voor de periode 2009-200 die het College van Rijksadviseurs (CRA) jongstleden maart nog presenteerde. De initiatieven zoals het onderzoekslab zijn echter geen structurele toevoeging van het bestaande beleid. Het zijn eerder tijdelijke aanscherpingen en noodzakelijke interventies waarvoor ook additioneel budget moest worden gevonden. Net als dat budget eindig is, zijn dat ook de programma’s. Van Heck: ‘Wij zien het ook niet als een kerntaak van de overheid om een structurele en bemiddelende rol tus-
stedenbouw
architectuurbeleid
monumenten
ren generatie niet te verliezen
kunst
11
nieuws
verzachten
Almere-Haven, Corrosia en het centrale plein zijn door de Alliantie voorgedragen als studieobject
sen ontwerpers en opdrachtgevers te spelen’. Na de eerste ronde van onderzoekslabs volgt nog een tweede waarvoor de voorbereiding nu lopen. Daarna is alles nog open.
ontplooien De intenties en speerpunten die in de preambule zijn verwoord worden intussen geconcretiseerd met een viertal projecten. Stuk voor stuk hebben ze tot doel om ontwerpers kansen te bieden zich te blijven ontplooien. Het onderzoekslab, dat op 7 oktober jl. van start ging, is de eerste van de vier pijlers onder het initiatief Nederland wordt anders. Voor de eerste ronde gaven honderdtwintig ontwerpers gehoor aan de oproep. Een
tweede pijler bestaat uit het uitschrijven van ideeënprijsvragen, waarvan Wonen in hoogbouw, uitgeschreven door de Bond van Nederlandse Architecten (BNA), binnenkort de eerste zal zijn. Dan zullen, begin volgend jaar, het ministerie van VROM/WWI en de NEPROM het binnenstedelijk bouwen gaan stimuleren met betaalde prijsvragen (ontwikkelcompetities) voor ontwerpbureaus. Daartoe worden nu gemeenten benaderd om deze ontwikkelcompetitie uit te schrijven. Een laatste pijler, conceptontwikkeling, wordt getrokken door Aedes die samen met een aantal corporaties verkenningen wil (laten) verrichten naar het nieuwe wonen. De eerste drie opgaven zijn afkomstig van corpora-
ties uit Amsterdam (Ymere), Heerhugowaard (Woonwaard) en Almere (Alliantie Flevoland). Deze opgaven hebben hun weg gevonden naar de eerste ronde van het onderzoekslab. Ze vormen daar nu drie van de zes onderzoeksopgaven die door teams van tien à vijftien jonge ruimtelijk ontwerpers worden bestudeerd. Die opgaven en locaties zijn respectievelijk het Jaarbeursterrein in Utrecht (Nieuwe generatie binnenstedelijke verdichting), Nagele (Behoud door ontwikkeling), Centrum Almere Haven (De omweg waard), Rivierenwijk Heerhugowaard (Van bloemkool naar zonnebloem), Knooppunt Rotterdam Stadion
(Sport verbroedert) en Y Placemakers in Amsterdam (Co-creatie van jongeren in de herstructurering). Naast de drie opgaven die uit de hoek van de corporaties komen, heeft de programmeringcommissie, samen met een externe en interne projectleider (resp. Guido Wallagh en Rutger Oolbekkink) en zes mentoren, een keuze gemaakt uit meerdere opgaven die door diverse gemeenten, het rijk en overige betrokkenen spontaan zijn aangeleverd. Bij de selectie is gekeken in welke mate een opgave past bij de criteria en thema’s van de kernopgave uit de preambule. Deelnemende ontwerpers zijn, na hun reactie op de oproep, door de programmeringcommissie en mentoren
12
Zowel jonge talenten als gemeenten gebaat bij onderzoek geselecteerd en zoveel mogelijk ingedeeld bij de labs van hun voorkeur.
werpers worden op hun beurt in hun capaciteiten uitgedaagd en krijgen een kans zich te profileren.
vragen en opgaven Voor zowel de leveranciers van de opgaven, de begeleiders en deelnemers aan de labs staat voorop dat er niet direct in oplossingen worden gedacht. Belangrijker is het de vragen en opgaven aangescherpt en verhelderd kunnen worden. Van Heck: ‘Uitwerkingen van een opgaven waar veel gemeenten vaak niet aan toekomen of de capaciteit voor missen’. Het mes snijdt dus aan twee kanten. Gemeenten krijgen door de labs de kans lastige of actuele opgaven voor te leggen aan een gemotiveerde groep jonge ontwerpers. En die ont-
Ruger Oolbekkink is als projectleider betrokken bij de organisatie van alle labs. Hij is bijzonder tevreden over de wijze waarop het initiatief nu vorm krijgt. ‘Iedereen, van gemeente tot ontwerper, manifesteert een opvallend open en frisse houding. Dat is erg belangrijk bij zo’n experiment dat toch voortkomt uit een crisisgerelateerde situatie’. De opzet waarbij nu vijfentachtig deelnemers, met behoud van uitkering én met sollicitatieplicht, gedurende drie maanden, twee dagen per week op locatie werken aan de zes onder-
zoeksvragen, functioneert erg goed. Belangrijk voor de sfeer en toewijding is, volgens Oolbekkink, ook dat er vooraf weinig beperkingen of richtlijnen zijn opgelegd. De deelnemers worden vrijgelaten én ook uitgedaagd om met nieuwe presentatievormen te komen en nieuwe (multidisciplinaire) allianties aan te gaan. Zo filmde het Rotterdamse lab bezoekers tijdens een voetbalwedstrijd van Feyenoord en interviewde men in Heerhugowaard bewoners van een ‘bloemkoolwijk’. De diverse blogs van de teams op de website van Nederland wordt anders tonen ook andere voorbeelden van werkwijze en aanpak. Door het niet overorganiseren van het proces wordt bovendien
saamhorigheid, betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid van de deelnemers voor de opgave gestimuleerd. De aanpak en houding die ze etaleren zijn, volgens Van Heck, ook buiten de context van de labs merkbaar. ‘Het survey is echt terug van weg geweest’, zegt hij. Die ontwikkeling, waarbij we het wensdenken langzaam achter ons laten, is los van de economische crisis al langer en op andere niveaus (onderwijs, aanvragen bij het Stimuleringsfonds voor Architectuur) merkbaar gaande. De constatering sterkt hem ook in de overtuiging dat de labs geen structurele verstoring van het werkveld veroorzaken. ‘We zijn er niet op uit om partijen of personen uit de markt te verdringen of zaken naar onze hand te zetten’, aldus van Heck. De onderzoekslabs en de andere initiatieven onder de vlag van Nederland wordt anders zijn veel meer oprechte pogingen om processen op het gebied van ruimtelijke ordening tijdens een overbruggingsperiode gaande te houden en om door coalitievorming belangrijke en urgente opgaven te
architectuurbeleid
stedenbouw
kunst
< Ingespannen volgen jonge architecten een workshop
Nagele, wat te doen met een wederopbouwdorp, is inzet van het onderzoekslab
initiëren en zichtbaar te maken. De eerste ronde onderzoekslabs eindigt halverwege januari wanneer de teams tijdens een bijeenkomst in Apeldoorn hun eindresultaten presenteren. Bij die gelegenheid zullen ze ook op elkaars werk reageren. Hoewel het nog te vroeg is voor concrete vervolgopdrachten of andere vormen van interesse, is dat natuurlijk wel waar de deelnemers op hopen. Voor de tweede ronde hebben zich inmiddels alweer bijna tien deelnemers aangemeld. Voor meer informatie en om de ontwikkelingen van de labs te volgen zie: www.nederlandwordtanders.nl
JJ
preambule nederland wordt anders De preambule Nederland wordt anders (juli 2009) wil een aanzet geven tot nieuw elan bij het werken aan de ruimtelijke inrichting van Nederland. De crisis in de ruimtelijke sector, apert zichtbaar onder jonge ontwerpers, moet aangewend worden voor reflectie en het doordenken van actuele en toekomstige opgaven én voor het aanscherping van de positionering van de sector. De ondertekenaars van de preambule willen een bijdrage leveren aan het behoud van creativiteit, het voorsorteren op nieuwe opgaven en het verkennen van nieuwe condities. De (voorlopig) vier middelen waarmee dit bereikt wordt zijn het oprichten van een tijdelijk onderzoekslab voor werkeloze, jonge ontwerpers, het hernieuwd uitschrijven van ideeënprijsvragen, conceptontwikkeling én het
organiseren van vijf (betaalde) ontwikkelcompetities in vijf steden voor evenzoveel bureaus. Verder wordt waarde gehecht aan het kritisch debat over de ruimtelijke herinrichting en het organiserend vermogen van betrokken partijen. Er worden ook drie aandachtsgebieden of doelen in de preambule opgesomd. Allereerst zijn er de grote en deels nog onontgonnen opgaven van de toekomst die om aandacht vragen, zoals binnenstedelijke verdichting, herbestemming van plekken en gebouwen, krimp, water als ontwerpopgave en de samenhang tussen infrastructuur en omgeving. Ten tweede moet de ruimtelijke sector werken en wennen aan de onvermijdelijk reorganisatie van de sector als gevolg van de crisis en de verschuivingen tussen publiek, semi-publieke en private partijen die ze teweeg brengt.
Als laatste willen de partijen achter de preambule voorkomen dat door de abnormale situatie deskundigheid en creatief talent verloren gaat. Het onderzoekslab is daar een belangrijk middel toe. Maar ook (ideeën-)prijsvragen en het stimuleren van nieuw wonen in wijken worden hiertoe ingezet. De preambule is ondertekend door elf direct betrokken die grotendeels de sleutelinstanties uit de ruimtelijke sector vertegenwoordigen. Zij roepen ook andere partijen op deel om te nemen.
13
duurzaam en degelijk
zou kunnen worden. Zomaar verbouwen is er niet bij, dat bewijst ook het nieuwe kantoor van SenterNovem in Utrecht, waar elke tapijttegel als het ware is omgekeerd om zo weinig mogelijk sloopafval te produceren. Zelfs het bestaande meubilair heeft een herbestemming ondergaan.
Het gaat allang niet meer om LED-lampen alleen. Evenmin over windmolenparken, al dan niet op zee, of een volledige isolatie van de woning. Duurzaamheid als beleidsstreven is een nieuwe fase ingegaan, lijkt het wel. Volgens de Cradle to Cradle-filosofie spelen ook sociale duurzaamheid, inspanningen op het gebied van afval en recycling en terugdringing van automobiliteit een rol. Alles hangt met alles samen. In de aanloop naar de renovatie van het ministerie van VROM breken de partijen zich vooral het hoofd hoe een bestaand gebouw dat bijna 20 jaar geleden al zeer energiezuinig was, in de toekomst het duurzaamste kantoor van Nederland
SMAAK44, de laatste editie van het eerste decennium van het nieuwe millennium, gaat in op het thema van deze tijd: de verschillende facetten van duurzaamheid, zodat er een degelijke nieuwe (werk)omgeving ontstaat. Hoe kunnen gebouwen langer meegaan, inclusief monumenten, die gezichtsbepalend zijn in het stedelijk landschap? Hoe kunnen ook de prachtwijken een nieuwe impuls krijgen, bijvoorbeeld door de inzet van kunst, zodat bewoners zich meer betrokken voelen bij hun omgeving? Duurzaam en degelijk, de dijk die de crisis op afstand houdt.
16
duurzaam en degelijk
17
Kees Rijnboutt, een van de partners van Rijnboutt:
‘Een crisis heette vroeger een bestedingsbeperking’ Tekst: Jaap Huisman Fotografie: Levien Willemse Sinds 1 januari heet het bureau kortweg Rijnboutt omdat de jongere partners van Kees Rijnboutt zich hadden laten inspireren door het merk Freitag. Kort en krachtig moest de naam van het bureau gaan luiden na de nieuwe fusie met CH & Partners uit Den Haag. Kees Rijnboutt, dit jaar 70, heeft zo een hoofdstuk toegevoegd aan zijn toch al lange geschiedenis als architect. Over de noodzaak van wijzigingen van de Wet op de Architectentitel, de gevolgen van de crisis en zijn laatste wapenfeit, The Bank.
Er ligt een wijziging van de wet op de Architectentitel bij de Kamer. Wat schieten architecten en de samenleving daar mee op? ‘Om te beginnen gaat het niet alleen om architecten maar om alle ontwerpers. Want de wet bestrijkt het hele veld van architecten, interieurarchitecten, landschappers en stedenbouwkundigen. Als iemand nu een bordje bij zijn deur ophangt met de titel architect, weet je niet zeker of hij voor het vak heeft geoefend. De opleidingen leiden namelijk niet op voor het beroep van architect maar voor ontwerper. De verantwoording die de instituten afleggen, gaat in eerste instantie aan het departement van OCW. Het is tegenwoordig veel meer een opleiding waar je ontwerpen en de achtergronden van het vak leert, maar de dingen van alledag niet, zoals regelgeving, opdrachten en bestekken schrijven, relaties met opdrachtgevers aangaan en onderhouden. Daarin voorziet straks de twee jaar beroepservaring.’ ‘Voor een opdrachtgever is het van belang te weten dat hij met een professional van doen heeft. Er is ook
een derde aspect: we zijn Europese spelregels aangegaan die ook in de ons omringende landen zijn ingevoerd waarbij de twee jaar beroepservaring verplicht is. In Nederland is dat nog niet zo. Als ik een interessante ontwerper uit Nederland wil hebben, wil ik niet louter een mooi verhaal maar ook de zekerheid dat hij een gereedschapskist in zijn hoofd heeft waarin de vaardigheden zitten. De wet is dus van belang voor de consumenten, en dat we ons scharen in Europees verband als het gaat om kwalitatieve en kwantitatieve kennis van het vak.’ Merk je dat afgestudeerden die vaardigheden nu missen? ‘Sinds jaar en dag. Een kleine honderd ontwerpers heeft hier op het bureau een hoop bijgeleerd, maar het is niet zo dat je die pas afgestudeerden onmiddellijk meeneemt naar onderhandelingen met een opdrachtgever over het honorarium. En je vraagt ze ook niet direct een begroting op te stellen.’ ‘Belangrijk is dat de beroepsverenigingen de afgestudeerden straks
helpen bij het aanwijzen van een mentor. Ze hebben alle vier de loyaliteitsverklaring onderschreven en gezegd de jonge afgestudeerden die de beroepservaring volgen gelijkwaardig te behandelen. Dat is in mijn jeugd ook wel eens anders geweest. Bovendien worden er voor de nascholingsprojecten cursussen georganiseerd.’
masters, bachelors Waarom kan dat allemaal niet op de TU of op de academies? ‘De opleiding zit vast aan een voorgeschreven tijd die weer te maken heeft met de studiefinanciering. De opleidingen zijn verantwoording schuldig aan OCW, misschien zouden ze als het gaat om de fijne kneepjes van het beroep te leren, dat ook aan Economische Zaken en VROM moeten zijn.’ ‘Wat ze moeten leren in vijf jaar is niet gering. Ontwerpen, construeren, detailleren, architectuurgeschiedenis. En daar is ook nog eens de knip tussen bachelors en masters gekomen. Wat ik van de decanen begrepen heb is dat zij die nieuwe
18
praktijkjaren als een opluchting beschouwen omdat ze er geen tijd en eigenlijk ook geen geld voor hebben. Vergeet niet dat niet iedereen die wordt opgeleid in Delft, Eindhoven of Wageningen de ambitie heeft om architect te worden; er zijn er ook genoeg die in overheidsdienst gaan, of nog een heel andere richting kiezen.’ Intussen moet je maar hopen dat mentoren tijd willen vrij maken...’ Dat is ook zo. Maar van de 600 mensen die afstuderen hebben niet alle 600 een mentor nodig. Er zijn 13 duizend geregistreerde stedenbouwers en architecten in Nederland van wie de meesten potentieel mentor kunnen zijn. En van de afgestudeerden hoeft lang niet iedereen als architect worden ingeschreven. Want als je alleen architectuur, stedenbouw of landschap hebt gedaan, ben je niet gekwalificeerd. Je moet ook ontwerpen in je portefeuille hebben. Het is nu van belang dat de volwassen beroepsgenoten erkennen dat hun loyaliteit nodig is voor de toekomst van dit land en dit vak. Kijk alleen al welk een fantastische vlucht Het Experiment van de voormalige Rijksbouwmeester Jo Coenen heeft genomen! Daar is overduidelijk behoefte aan.’ Was dit niet urgent toen jij Rijksbouw meester was? ‘Het is me een tour de force! Wij hebben toen prioriteit gegeven aan de eerste nota Architectuurbeleid, de oprichting van het Stimuleringsfonds, het NAi, het opzetten en uitbreiden van de prijsvragen. We hebben er hard aan getrokken, wat de architectuur in de jaren negentig, ook internationaal, enorm heeft gestimuleerd. De wet is het logisch gevolg van dat beleid. De afgestu-
deerden worden nu beter toegerust dan vorige generaties.’
tijdelijk scherp gezeild wordt en het onder druk van een opdrachtgever wel een toontje lager zal zijn.’
wantrouwen Ze komen terecht in een van de diepste crises die de bouw heeft meegemaakt. Jij hebt daar in het verleden ook ervaring mee gehad. Wat maakt deze crisis anders dan de vorige? ‘Er is een wantrouwen ontstaan na de aandelendips tussen de financiers en de ontwikkelaars. Die konden vroeger 90 tot 110 procent van een project financieren, terwijl dat nu vijftig procent is. Vroeger leenden ze tegen 3,5 procent, nu is dat het dubbele. Een aantal ondernemingen zit echt moeilijk: Het is niet van ‘we hebben het effe moeilijk’, nee het is een zware breakdown.’ Wat betekent dat voor de architectuur? Worden er minder risico’s genomen? ‘Sommige vakgenoten die over de hele wereld opereren, zullen minder krimp ervaren. Dat talent gaat niet verloren. Verder heb ik de indruk dat we in een post-Vinextijd zitten waarbij sommige ontwikkelaars hun oren te veel laten hangen naar wat op dit moment in de markt gevraagd wordt. Ik ben meer dan 10 jaarvoorzitter van het kwaliteitsteam IJburg geweest, in de periode dat grondgebonden woningen op de Rieteilanden en het stedelijk milieu op het Haveneiland ontstonden. Als je naar de appreciatie daar kijkt, zie je een waarderingscijfer van 7.7 tot 7.8. Daar valt het mijden van risico’s wel mee. Op IJburg woont een doorsnee van de Amsterdamse bevolking, autochtoon, allochtoon, jong, oud. De scholen krijgt de stad niet aangesleept. Als het talent genoeg wordt uitgedaagd in die gebieden komt het wel goed. Ik ben ervan overtuigd dat met hart en liefde gemaakte woningen de crisis doorstaan, maar dat er
Elders staan hele wijken leeg en is het enige dat verkoopt jaren dertig-woningen. ‘Het is een duivels dilemma, dat snap ik ook wel. Daarom bewonder ik wat Duivesteijn in Almere doet, door gewoon een andere weg in te slaan. Het lijkt me alleen niet wijs om voor de kust van Almere nu een tweede IJburg aan te leggen. Dan maak je het je zelf nog moeilijker. Concentreer je liever op wat makkelijker gaat, en op een behoorlijke infrastructuur.’
zeven jaar Zelf heb je een crisis in de jaren tachtig meegemaakt... ‘Veel vaker, zelfs. We noemden het alleen geen crisis maar een bestedingsbeperking. Het was een seven years itch. Die crisis ging wel minder diep dan de huidige, maar desondanks schudde Nederland begin jaren tachtig op zijn grondvesten. De Architectengroep moest toen van de 45 werknemers 23 ontslaan, die weliswaar twee jaar later voor een groot deel wel weer werden aangenomen, alleen wisten we dat toen niet. De wals schoof over de samenleving en toen dat voorbij was, schudde iedereen zijn veren en krabbelde overeind. Zo diep als deze crisis heb ik geen enkele meegemaakt. Deze is internationaler van karakter en gebaseerd op een principieel wantrouwen tussen de wereld van het geld en het ontwikkelen.’ ‘Het is een jaar van donder en bliksem. Elk bureau merkt het, ik hoorde een percentage van 83 procent, omdat de bouw van woningen en kantoren vrijwel stilligt. De gevolgen zijn enorm. We weten niet hoe het
verder gaat met bijvoorbeeld IJburg, wordt het nog wel afgebouwd? En in Zaanstad loopt een deel van het centrumproject vertraging op. Dat is buitengewoon jammer want er wordt een verhoogd maaiveld aangelegd waarop gebouwen worden aangesloten. Die aanhechting gebeurt nu niet onmiddellijk. Een collega die ik onlangs ontmoette, meldde me dat er achttien projecten van hem op de lange baan zijn geschoven. Het is niet gering, het doordesemt je leven.’ ‘Ik ben niettemin optimistisch. Weet zeker dat het eindig is, ofschoon ik me wel eens heb afgevraagd waarom ze in de geld- en regeringswereld het niet eerder hebben zien aankomen.’ Hoe ben je er indertijd zelf uitgekomen? ‘Wat zijn de tips voor een nieuwe generatie? ‘Voor een deel kun je er niks aan doen. Je lot ligt in handen van de opdrachtgevers. Voor een ander deel moet je voorzichtig opereren en niet te beroerd zijn om alles wat met je vak te maken heeft, aan te pakken. Probeer er een gedifferentieerde portefeuille op na te houden, dan ben je minder kwetsbaar.’ Moest je ook wel eens opdrachten aannemen waarin je geen zin had? ‘Dat komt een beetje voor. Je kunt niet heel kieskeurig zijn. Als het werk is in de zin dat het het daglicht kan verdragen, doe je dat. Misschien doen we meer onderzoek en nemen we niet uit vreugde deel aan de deeltijd-WW, wat ik overigens wel een fantastische regeling vind als principe. Laten we onze zegeningen tellen, want de werkloosheid is in Nederland altijd nog vijf procent en in Spanje momenteel achttien.’
‘Een nieuwe generatie ontwerpers is straks
19
the bank Crisis of niet, volgend jaar wordt een imposant werk van jullie bureau opgeleverd, The Bank in het voormalige kantoor van de AMRO-bank aan het Rembrandtplein in Amsterdam. Een laat werkstuk van Berlage. ‘Nou, het is eerder van vader en zoon Ouëndag uit 1926 hoewel Berlage er wel aan heeft bijgedragen. Moet je je voorstellen dat er op de hoek van de Amstelstraat en het Rembrandtplein tot die tijd een rijtje 19e eeuwse winkeltjes stond! Op weg naar een stralend nieuwe toekomst was men in de jaren twintig niet te beroerd om zo’n rijtje te slopen voor een groot blok, een Palazzo Pitti met een toren op de hoek van het Rembrandtplein. Dat was in feite de achterkant van de bank, want de entree zat aan de Herengracht, omdat je daar chiquer naar binnen kon gaan dan aan het plein. Dat was meer voor het gepeupel.’ ‘De lokale vastgoedontwikkelaar Kroonenberg Groep heeft het van Bouwfonds overgenomen toen dat van de ABN Amro werd afgestoten naar de Rabobank. Het gebouw is in 1966 door de architecten Zwiers en Fontein uitgebreid en ingrijpend verbouwd met een dakopbouw waar het bedrijfsrestaurant werd ondergebracht. De toenmalige stadsbouwmeester Ben Merkelbach raadde de architecten aan een kappenlandschap te maken. Zwiers en Fontein hadden helemaal niks met het structuralisme, de stijl die toen in de mode was met mensen als Piet Blom, Joop van Stigt en Herman Hertzberger. Een nomadenkamp noem ik het, wat er op het dak staat. Kom ik vijf jaar geleden bij Bureau Monumentenzorg Amsterdam in de redengevende omschrijving tegen dat dit een vroeg voorbeeld van
structuralisme is dat beschermd diende te worden. Toen ik dat aan collega Joop van Stigt vertelde, wist hij niet of hij moest huilen of lachen. Eerder een voorbeeld van geschiedsvervalsing, zei hij.’ Een probleem met dat bankgebouw was om er een passende bestemming aan te geven, lijkt mij. ‘Onze opdrachtgever wilde er heel graag een hotel in hebben. Zij hebben serieus met een Engelse onderneming daarover gesproken die een type Amstel Hotel voor ogen stond. Toen dat niet doorging, zei onze opdrachtgever: laten we het nou niet ingewikkeld maken door te proberen het bestemmingsplan te wijzigen en het gebouw zo snel mogelijk als kantoor te verbouwen. Dat duurt toch nog jaren. We hebben de afgelopen vier, vijf jaar er heel ernstig en hard aan gewerkt met bouw- en monumentenvergunningen en nu zijn we ruim twee jaaar aan het bouwen. Er zat veel giftig asbest in, dat er in 1928 en later was aangebracht tussen de vloeren voor een airco-systeem avant –la-lettre. Dat moest natuurlijk eerst worden verwijderd.’
marqt ‘The Bank wordt een combinatie van kantoren, winkels en horeca op de begane grond waarvoor zeven à achtduizend vierkante meter is gereserveerd. Daar komt onder meer Marqt, een winkel met het accent op streekproducten. We hebben dat daklandschap van Zwiers beter laten aansluiten bij de architectuur van 1926, de lelijke aluminium kozijnen vervangen door nieuwe die passen bij de architectuur van destijds en het atrium weer opengewerkt. In de jaren zestig was de bestaande lichthof op alle verdiepingen dichtgebouwd. We hebben die verbouwing
weer ongedaan gemaakt. Het licht valt nu weer helemaal binnen in de buik van het gebouw. Vroeger kon je van de arcade aan de kant van het plein niet naar binnenkijken omdat er flauwe erkertjes in zaten. Die hele strook van de vloer hebben we eruit gehaald zodat je nu in het souterrain kunt kijken. Het wordt echt spectaculair. Kwam je in The Bank nog originele details tegen? ‘Het interieur kende vrijwel geen originele fragmenten meer. In de jaren zestig was het de mode voor modernisten om originele details te verwijderen of achter het behang te plakken, zoals dat bij het Rijksmuseum van Cuypers is gedaan. Gelukkig is het daar soms op een luie manier gebeurd, zodat ze weer tevoorschijn zijn gekomen achter het gipskarton. En zo vonden ook wij in het warenhuis van Jan Kuit in Dordrecht achter de “structural glazing” gevel uit de jaren zeventig een complete prachtige stalen gevel uit de jaren dertig van de 20ste eeuw.’ Nog even het Rijksmuseum. Wat voor visie heb je daar als oud-Rijksbouwmeester op? ‘Pfffff. Wat Liesbeth van der Pol momenteel probeert is volgens mij een enorme verbetering ten opzichte van het vorige plan. De ruimte die daar gemaakt wordt, is nodig om een aantal onverenigbare dingen met elkaar te verenigen, samen met een nieuw ontwerp van Michael van Gessel en Ton Schaap voor het Museumplein. Met de actie om de fiets uit de passage te verwijderen, heb ik helemaal niks.’
beter toegerust dan de vorige’
JJ
architectuur
20
Beelden van het technisch herstel aan de gevel waarbij beschadigde blokken uit de kroonlijst worden gehesen om hetzij gedeeltelijk, hetzij geheel te worden vervangen, afhankelijk van de conditie. Het gedeeltelijk vervangen vindt plaats in een steenhouwersatelier in Duitsland.
duurzaam en degelijk
Tekst: Jaap Huisman Fotografie: Wim Ruigrok
Contrasten in gevel paleis verzacht Als alles goed gaat is half december aan het Stadsdeel Centrum van Amsterdam het rappport overhandigd waarin de resultaten van de pilot staan vermeld. De pilot richtte zich op een stukje gevel van het Koninklijk Paleis op de Dam waarop een de beoogde aanpak van de gevel is uitgetest. De voorlopige resultaten stemmen hoopvol.
Bij de pilot van het reinigen van de gevel van het Koninklijk Paleis op de Dam zijn verschillende technieken beproefd: stoomreinigen, droog microstralen, laseren, retoucheren met silicaatkrijt, vervangen van voegwerk en het aanbrengen van reparatiemortel. Volgens de Rijksgebouwendienst is het opvallend hoe goed het resultaat van het droog microstralen is. Deze techniek zal daarom bij de restauratie van de gevel van het Koninklijk Paleis op de Dam onder meer worden ingezet. Daarbij worden glasmeeldeeltjes onder lage druk op de stenen geblazen om ze qua toon iets lichter te maken.
Uit de pilot blijkt dat droog microstralen visueel het grootste effect geeft en worden de eerdere conclusies van TNO bevestigd dat dit een veilige vorm van restaureren is. De beoogde aanpak is de afgelopen maanden uitgebreid besproken met een team van deskundigen, de zogenaamde pilot-commissie, waarin onder meer vertegenwoordigers van Bureau Monumentenzorg Amsterdam, de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en de Welstandscommissie zitting hadden. De Rijksgebouwendienst en het Atelier Rijksbouwmeester, ook vertegenwoordigd in het onderzoeksteam, zijn opgetogen over het resultaat.
Uit de pilot is verder gebleken dat het van belang is vooraf te bepalen welke blokken voor droog microstralen in aanmerking komen, en welke niet. Dit komt overeen met de door de Rijksgebouwendienst al voor de pilot beoogde aanpak. Projectmanager van de Rijksgebouwendienst, Hein van Rossum, zegt dat het effect van het droog microstralen van de gehele gevel zou kunnen zijn dat bepaalde blokken te licht zouden kunnen worden. Hierdoor zou een andere vlekkerigheid kunnen ontstaan, namelijk van de te lichte blokken. Daarom wordt vooraf per blok bepaald of deze voor droog microstralen in aanmerking komt. De blokken zandsteen op de gevel verschillen
monumenten
21
ca’s, terwijl van gedeeltelijk kapotte stenen in het steenhouwersatelier in Duitsland het beschadigde deel wordt afgezaagd en vervangen door een nieuw deel. Op die manier wordt zoveel mogelijk van het oorspronkelijke materiaal behouden. Onder het technisch herstel vallen verder de restauratie van het voegwerk en het waterdicht maken van het dak. Tegelijk wordt het timpaan aan de Damzijde gerestaureerd. Het visueel herstel (waarover de pilot duidelijkheid moest verschaffen) beoogt de bonte vlekkerigheid van de gevel te verzachten door de contrasten tussen heel donkere en heel lichte stenen terug te dringen, zonder deze uit te wissen. ‘We poetsen de ouderdom niet weg en heffen het contrast ook niet op’, zegt Hein van Rossum. Vandaar dat er voor is gekozen om de gevel per blok aan te pakken. In tijd maakt het niets uit: als einddatum van de restauratie wordt gemikt op eind 2011.
namelijk onderling zeer van kleur, sommige zijn ronduit zwart, andere weer lichter. Ook het voegwerk wordt bij de gevelbehandeling betrokken. Toen het gebouw in 1648 werd opgeleverd sloten de blokken nauw op elkaar; in de loop der eeuwen zijn bij eerdere restauraties de voegen uitgeslepen tot een breedte van 2 tot 3 cm. Bij de restauratie wordt gepoogd het beeld van de smalle voegen van 2 mm terug te brengen. De pilot is eind oktober van start gegaan nadat het Stadsdeel Centrum van Amsterdam hiervoor een bouwvergunning aan de Rijksgebouwendienst had verleend. Vanaf 27 oktober is men ook begonnen met het technisch herstel van de gevel en, daar waar noodzakelijk, het vervangen van slechte zandstenen
blokken. Dit verklaart het gordijn aan steigers waarin het paleis momenteel is gehuld. De steigers bieden de mogelijkheid nauwkeurig te controleren welke stenen in de gevel toe zijn aan vervanging. De vervanging gebeurt zeer terughoudend: de steen moet wel echt onherstelbaar beschadigd zijn voordat hij volledig wordt vervangen. De te vervangen stenen zijn exact nagetekend en in de Duitse steengroeve van Obernkirchen besteld. De laatste maanden zijn identieke reproducties gemaakt. Opmerkelijk genoeg komen de stenen uit dezelfde groeve waaruit ze ook in de 17e eeuw zijn gewonnen. In het Paleis, een ontwerp van Jacob van Campen, zijn indertijd twee soorten zandsteen gebruikt, behalve de Obernkirchner
Droog microstralen blijkt betrouwbare methode
de Bentheimer, beide betrekkelijk gevoelig voor (lucht)vervuiling. Dat heeft het exterieur van het paleis de afgelopen eeuw de grijs-vlekkerige uitstraling gegeven. Volgens Van Rossum gaat men bij het technisch herstel als volgt te werk: volledig verloren gegane stenen worden vervangen door repli-
Het Paleis op de Dam blijft gedurende de bouw in gebruik, zowel voor Koninklijke evenementen als voor bezichtiging door het publiek.
JJ
22
kunst
duurzaam en degelijk Beeld Marieke 2 in Vathorst, Amersfoort
Hoe bewoners, kunstenaars en ontwerpers kleur geven aan achter
kunst
stedenbouw
23
Cultuur is mentaliteitskwestie in prachtwijk Kunst kan als bindende factor dienen in de Vogelaarwijken, tegenwoordig kracht- of aandachtswijken genoemd. Het Atelier Rijksbouwmeester heeft een paar projecten geïnitieerd en gefaciliteerd waar kunst verschillende vormen kan aannemen, als speelveld, als discussiepodium of als weerspiegeling van de veelkleurigheid van een wijk. Zo kunnen veiligheid en samenhang gewaarborgd worden, zonder in welzijnsmethodiek te vervallen.
Het Blauwe Huis van Jeanne van Heeswijk op IJburg, Amsterdam
Tekst: Ilse van Rijn Fotografie: Corne Bastiaansen
standsbuurten
Knaloranje geverfde, gewelfde betonnen structuren omgeven een cirkelvormig speelveld. De organische verhogingen zijn ingericht als trap, klimrek of bank. In het asfalt van het plein zijn twee goals verankerd, aan lantaarnpalen hangen basketbalnetten. De lijnen die de regels van het spel bepalen, zijn met stoepkrijt veranderd in lachende gezichten. Het is niet alleen de balsport die hier bedreven wordt. Ze heeft haar hele leven op het Nicolaas Beetsplein in Dordrecht gewoond, in de wijk Krispijn, zo vertelt een oma met een tweeling van twee even later. Aanvankelijk vond ze het wel jammer dat de huizen die er stonden werden gesloopt. Maar de smalle straatjes verwerden tot een nest voor criminaliteit, daarin had de gemeente gelijk. Nu is ze blij met haar plein. Ze zat destijds zelf in de kunstcommissie die mede over dit ontwerp heeft beslist. Bovendien heeft ze gestreden voor het behoud van twee bomen. Op aandringen van de bewoners is er ginds nog een speelplek voor de allerkleinsten
gemaakt, wijst ze. In de zomer heeft tussen de oranje bogen het buurtfeest plaats. En in de winter komt er een ijsbaan, zo gaat het gerucht. Ja, dat klopt, de mogelijkheid voor een ijsbaan is er, zo bevestigt even later Gerrit Willems, directeur van het CBK Dordrecht en intensief betrokken bij het project. Het Nicolaas Beetsplein was een in een serie van zeven pleinen die in de destijds problematische wijk Krispijn zou worden ingericht. Maar of een buurt nu als ‘moeilijk’ of niet staat geboekstaafd, bij de totstandkoming van kunstprojecten in de stad gaat Willems vrijwel altijd op dezelfde manier te werk. Om een buurt en de specifieke bewoners beter te leren kennen, worden ter plekke eerst tijdelijke projecten gerealiseerd, zoals destijds in Krispijn een tentoonstelling van werk van twee Antilliaanse kunstenaars in af te breken huizen. Afhankelijk van de situatie wordt, vervolgens, een voorstel voor een mogelijk kunstwerk of ontwerp in de wijk gedaan. Hierin wordt opgenomen wie voor de schetsopdracht worden aangezocht.
Dit kunnen zowel kunstenaars zijn, als architecten of ontwerpers. Bij de planning en inrichting van een wijk, zoals in Krispijn, zijn vaak meerdere partijen betrokken. In de commissie hebben, naast de gemeente en de bewoners, de dienst Stadsontwikkeling Dordrecht en woningcorporaties plaats.
complex In een ontwerp moet in meer of mindere mate rekening worden gehouden met bepaalde factoren, zoals het waarborgen van de veiligheid op een plein, maar ook met de soms complexe samenstelling van de bewoners. Zo leven op het Nicolaas Beetsplein voornamelijk bejaarden en gezinnen van Antilliaanse afkomst naast elkaar. Voor beide groepen moet de wijk aantrekkelijk blijven. Wanneer de processen rondom de realisering van een plein te ingewikkeld worden, zo vertelt Willems, is het goed een ontwerp- of architectenbureau om een kader te vragen waarbinnen de kunstenaar als eenling wat vrijer zijn gang gaan. Dit voorkomt dat hij of zij verdrinkt in ellenlange
24
vergaderingen en in technisch moeilijk op te lossen kwesties. Om die reden is voor de reeks van zeven Dordtse pleinen destijds NL Architects gevraagd een ‘toolbox’ te ontwikkelen, een gereedschapskist met ideeën en instrumenten waaruit de kunstenaar zou kunnen putten voor de inrichting van het plein. Uiteindelijk is dit niet gebeurd, maar heeft het bureau zélf het Nicolaas Beetsplein kleur gegeven. In de praktijk valt de scheidslijn tussen de disciplines niet altijd even strikt te trekken, voegt Willems toe. Zo kenmerkt zich het vaak speelse werk van NL Architects door sterk sculpturale trekken waardoor je de gebruikersfunctie van een ontwerp soms nagenoeg vergeet.
Vissershop, Zaandam
luisteren Het praten in de wijken, het aandachtig luisteren naar de bewoners en de opdrachtgevers, het zorgvuldig formuleren van de opdracht en de betrokken bewoners blijven informeren over het vervolg. Hans van den Ban, coördinerend adviseur beeldende kunst van de Rijksbouwmeester, noemt de houding en handelwijze van Willems, als een van de voorbeelden voor de aanpak van wat eerder de Vogelaarwijken heetten, naar Ella Vogelaar, de voormalige Minister van Wonen, Wijken en Integratie, en wat nu de kracht- of aandachtswijken worden genoemd. In de 40 als zodanig gemarkeerde wijken komen problemen van fysieke en
Wandkunst in Afrikaanderbuurt, Rotterdam
architectuurbe- kunst
stedenbouw
25
Spechtstrraat, Apeldoorn
Men moet weer plezier krijgen in zijn wijk sociaal-economische aard samen, zo licht Marcel van Heck toe, als adviseur extern architectuurbeleid eveneens werkzaam bij het Atelier Rijksbouwmeester.
leefomgeving, formuleert hij het ondersteunen van de mentaliteitsaanpak in een wijk als een functie voor het atelier.
pilots Woningen zijn sterk verouderd of er is overlast op straat in de aandachtswijken. Ingrijpen is nodig. Maar volgens Van Heck verdient ook de culturele kant van de investering aandacht. ‘En met cultuur bedoel ik mentaliteit.’ Een antwoord op de vraag wat in de stedelijke openbare ruimte kan worden gedaan (Wát moet veranderd worden? Hóe kan iets veranderd worden?), is vooral gelegen in feit dat bewoners plezier moeten krijgen in de manier waarop hun wijk verandert, benadrukt Van Heck. Hierin ziet hij een taak weggelegd voor de kunst. Hij vergelijkt de mogelijke rol van de kunst en van de kunstenaar in de aandachtswijken van nu met de debatten in de jaren ‘80 tussen architecten en bewoners in de Haagse Schilderswijk. Te vaak wordt een buurt vandaag de dag slechts technisch verbeterd. Naast het verhogen van de kwaliteit van onderhoud en beheer van de fysieke
De financiële verantwoordelijkheid voor het concretiseren van de kunstprojecten in de urbane context ligt bij de gemeenten zelf, aldus Van Heck. Dit wil niet zeggen dat gemeenten met aandachtswijken, - in Dordrecht zijn dit Wielwijk en Crabbehof -, geen beroep kunnen doen op het Atelier Rijksbouwmeester. Nicoline Kok is, samen met Allard Jolles, verantwoordelijk voor de Pilot-projecten die dit jaar zijn gestart in aandachtswijken Doornakkers (Eindhoven), Crooswijk (Rotterdam), Transvaal (Amsterdam) en de Stationsbuurt (Den Haag). Met deze pilots is begonnen om hier de sociale en / of fysieke vraagstukken aan te pakken, maar ze bevragen ook, impliciet of expliciet, de mogelijke maatschappelijke betrokkenheid van de architect. In de meeste gevallen huurt het Atelier Rijksbouwmeester specialisten in die aan de slag kunnen met de
vaak door de gemeente aangegeven vraagstukken. In de wijken Crooswijk en Transvaal, daarentegen, werden workshops en masterclasses uitgezet. Hierop kon worden ingetekend door jonge architecten. Ook de begeleiders waren veelal architecten. Het Atelier Rijksbouwmeester faciliteert de experimentele initiatieven die de aanpak van de krachtwijken betreffen op het moment dat de gemeente toezegt dat de resultaten, waar mogelijk, zullen worden ingezet, zo legt Kok uit. In het geval van het Rotterdamse Crooswijk heeft de deelraad zich enthousiast verklaard over de uitkomsten van de masterclasses, terwijl naar financiële middelen voor de invulling van enkele van de geopperde ideeën nog wordt gezocht. De voorstellen voor de wijk bestonden onder meer in het bieden van praktische oplossingen omtrent de parkeerproblematiek (verplaats parkeerplekken naar de randen van de wijk en behoud het karakteristieke labyrintische centrum), maar ook in het doen van tijdelijke interventies in de vernieuwingsgebieden.
Met name deze laatste plannen zijn in dit kader interessant. Ze zijn, in tegenstelling tot de andere voorstellen voor de aanpak van de aandachtswijken, tot stand gekomen onder begeleiding van een kunstenaar, Jeanne van Heeswijk. In de crossover van disciplines die zij hanteert herkennen we deels de aanpak van Willems. Maar ook de mentaliteitsaanpak waar Van Heck naar streeft. Biedt Van Heeswijk soelaas in een tijd waarin men wederom dringend op zoek is naar burgerlijke betrokkenheid en betrokkenheid bij de burger, naar sociaal engagement?
blauwe huis Jeanne van Heeswijk schept als kunstenaar contexten voor interactie in de publieke ruimte die zich onderscheiden door een sterke politieksociale betrokkenheid. In haar projecten werkt ze vaak samen met andere kunstenaars, ontwerpers, architecten, softwareontwikkelaars, overheidsinstellingen en burgers. Een van haar bekendere kunstprojecten is Het Blauwe Huis. Als kritiek op de volledig op de tekentafel ontworpen wijk op het kunstmatig
26
geconstrueerde eiland Ijburg bij Amsterdam, nam ze in mei 2005 voor tenminste vier jaar een villa in het hart van woonblok 35 van de markt. Hierin nodigde ze kunstenaars, architecten, denkers, schrijvers en onderzoekers van verschillende nationaliteiten uit. Hun opdracht was, en ís de connectie te maken tussen het huis en de omgeving. Een cinema werd ingericht, een kinderbibliotheek en een autohotel, discussieavonden werden georganiseerd. ‘Het Blauwe Huis faciliteert de versnelling en intensivering van het proces van het ontwikkelen van geschiedenis’, zo wordt vermeld op de site. Van Heeswijks werkwijze is, zoals haar taalgebruik, soms moeilijk van die van een beleidsmaker, architect of welzijnswerker te onderscheiden. Toch schuilt in haar projecten een fundamenteel verschil dat ze als kunst karakteriseert. Kok roemt de bindende kracht van Van Heeswijks sprankelende aanwezigheid, figurerend tussen de jonge participanten aan de workshops in Crooswijk en de bewoners van alle sociale gelederen en culturele achtergronden. Van den Ban vindt dat de kunst rekening moet houden met de bepaalde bevolkingsgroep in aandachtswijken, omdat die zich kenmerken door een vaak atypische samenstelling. Van Heeswijk is daartoe in staat, zo blijkt uit haar projecten, aldus Van den Ban. Haar nieuwe, verrassende ideeën kunnen de kiem vormen voor welzijnswerk, maar zijn het zelf beslist niet. De Community art-projecten, kunstprojecten gebaseerd op participatie en samenwerking, waartoe Van Heeswijks interactieve, geëngageerde werken worden gerekend, zijn een mogelijke, maar niet de enige optie voor een kunstwerk in de publieke ruimte en gesitueerd in een aandachtswijk. Denk eveneens
aan film- of videowerken, aldus Van Heck. Kunst kun je niet opdringen, voor het realiseren van een kunstproject bestaat geen formule of methode, zoals Willems eerder zei. En: kunst moet níet van boven af in een probleemgebied worden geparachuteerd, volgens Van den Ban. Kunst moet niet te educatief zijn of uitgaan van het principe dat het ‘volk’ moet ‘verheffen’, de inmiddels verouderde ideeën waaruit de percentageregeling destijds is ontstaan. Op deze regeling, die stelt dat een percentage van de bouw of renovatie van een rijksgebouw aan kunst moet worden besteed, kan in het geval van de kunst in aandachtswijken geen aanspraak worden gedaan. Van den Ban is niet betrokken bij de pilot-projecten in deze wijken. En hij vraagt zich voorzichtig af of het rijk wel moet voorzien in de behoefte aan kunst in deze gebieden. Is het niet veeleer een zaak de gemeente te stimuleren te onderzoeken wat de identiteit van deze lokale culturen is?
almere Dat de kunstenaar in staat is in een gemeente de band tussen bestuurders en bewoners onderling te versterken, daaraan twijfelt Van den Ban niet. Hij noemt de installaties en multimediale werken, mozaïeken en tegeltableaus waarin gebruik wordt gemaakt van een beeldtaal ontleend aan subculturen van Arno Coenen. Maar ook het project Casting Fortune (2004) van Saskia Janssen in de Staatsliedenwijk in Almere, een wijk die als problematisch stond aangemerkt vanwege de 21 nationaliteiten die er samenleefden. Janssen maakte een super 8-filmpje van de op straat opgevoerde trucs en performances door de bewoners. Door het materiaal waarmee zij de optredens vastgelegde, werden niet alleen de trekken van, bijvoorbeeld, de dansende meidengroep zachter, ook kreeg de nieuwbouwwijk zélf een
Drijvend beeld op de Rotte, Zaagmolenkade, Oude Noorden Rotterdam
ongekend nostalgisch tintje. In dit project komen niet alleen bewoners op een verrassende wijze met elkaar in contact, onverwachts heeft de Staatsliedenwijk eveneens een eigen identiteit gekregen. Te vaak wordt kunst nog als ‘moeilijk’ ervaren. De kunstenaar in de aandachtswijk moet niet met zijn rug naar de maatschappij staan. Hij of zij moet de bestaande verschillen onderkennen en streven naar een leesbaarheid van de beelden, aldus Van den Ban. Zonder te vervallen in clichés.
JJ
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
27
Van links naar rechts: Liesbeth van der Pol, Nynke-Rixt Jukema, Karin Laglas en Antoinette Vietsch
duurzaam en degelijk
Tekst: Jaap Huisman Fotografie: Michiel van Nieuwkerk
Debat over de wijziging van de Wet op de Architectentitel
Hoe de ontwerper sterker in zijn schoenen komt te staan Binnenkort behandelt de Tweede Kamer de wijziging van de Wet op de Architectentitel dat het vak van architecten, landschaps- en interieurarchitecten en stedenbouwkundigen moet versterken. Dat is dringend nodig vindt Rijksbouwmeester Liesbeth van der Pol want Nederland begint zijn voorsprong ten opzichte van andere Europese landen te verliezen. Aanleiding voor een debat tussen vier vrouwen over kansen en uitdagingen na de wetswijziging. Het kon niet uitblijven. Het w-woord valt. Een opdrachtgever wil de garantie hebben dat hij van een architect een waterdicht gebouw geleverd krijgt. Maar zoals we allen weten zijn zelfs de meest beroemde architecten daartoe niet in staat, omdat ze die vaardigheid mogelijk niet hebben meegekregen tijdens de opleiding.
De metafoor ‘waterdichtheid’ wordt ingebracht door Karin Laglas, interim-directeur van de BNA tijdens een debat over de wijzigingen van de Wet op de Architectentitel. ‘Een opdrachtgever verwacht van een architect dat hij een niet lekkend gebouw kan leveren.’ Rijksbouwmeester Liesbeth van der Pol twijfelt
of de pas afgestudeerde architect aan academie of universiteit daartoe in staat is. ‘Hij kan nadenken, analyseren, leert ruimtelijk denken en ontwerpen, maar zal de praktijk nodig hebben om bepaalde vaardigheden te implementeren.’ Dat betekent dus, vult Kamerlid Antoinette Vietsch (CDA) aan dat in dat geval zelfs de
architectuur
28
de spelers Liesbeth van der Pol, rijksbouwmeester, vurig pleitbezorgster van wijzigingen op de Wet. Karin Laglas, interim-directeur van de Bond van Nederlandse Architecten, is genuanceerd voor de wijzigingen. Nynke-Rixt Jukema, jonge architect uit Friesland die ervaring heeft opgedaan met Het Experiment en inzag dat beroepservaring haar nut heeft. Antoinnete Vietsch, Kamerlid voor het CDA, niet praktiserend architect, plaatst kanttekeningen bij de noodzaak van een wetswijziging.
de inzet: De wijziging van de Wet op de Architectentitel. Die wet bestaat al enkele jaren en regelt de status en bescherming van het vak/het beroep van architect. Je moet ingeschreven staan in het register om als architect aan de slag te gaan. Maar nu moet de wet worden opgetuigd met een paar aanvullingen. De belangrijkste daarvan is een verplichte beroepservaring voor afgestudeerde architecten omdat zij op de hogescholen en universiteiten een aantal vaardigheden niet aangereikt krijgen. Een andere verplichting is de bij- en nascholing voor (ervaren) architecten zodat zij op de hoogte blijven van de ontwikkelen in het vak.
beroemdste architecten zich geen architect mogen noemen en dat de titel dus een wankele basis heeft. ‘Hij moet alle rollen op een bureau kunnen spelen en is daar kennelijk niet toe in staat.’ Nee, vindt Laglas, want een opdrachtgever verwacht denkkracht en vaardigheden, en dat is een basis-denken dat wel degelijk op een TU wordt geleerd. ‘Estethica of een gebouw waterdicht ontwerpen, het is een van de vele onderwerpen die je meekrijgt en het is ook geen uitgemaakte zaak dat iedereen die aan de TU afstudeert, architect wordt. Ik ben civiel ingenieur maar ben opgeleid als constructeur. Ik heb het nooit uitgeoefend, ben terecht gekomen in de projectontwikkeling. Laat mij alsjeblieft geen brug meer uitrekenen.’ Het vak van architect moet je, met andere woorden, in de praktijk leren. Anders gezegd: de ene architect is de andere niet. Vietsch: ‘Iemand die politicologie heeft gestudeerd hoeft nog geen politicus te zijn.’ En dan het commentaar van de jonge Nynke-Rixt Jukema, afgestudeerd en popelend om haar eerste waterdich-
te gebouw te ontwerpen (wat nog niet is gebeurd). ‘Ik ben twee keer bij een prijsvraag tweede geworden. Toen ik vroeg waarom, was het antwoord dat ik te weinig ervaring had. Maar je moet wel de kans krijgen die ervaring een keer op te doen.’
het experiment Rond de tafel zitten Rijksbouwmeester Liesbeth van der Pol, Tweede Kamerlid Antoinette Vietsch (CDA), tevens architecte, interim-directeur van de BNA Karin Laglas, hiervoor ontwikkelaar, en architecte NynkeRixt Jukema die enkele jaren geleden deelnam aan Het Experiment. Het Experiment is door het Atelier Rijksbouwmeester ingesteld om afgestudeerden bij een professioneel bureau werkervaring op te doen en wordt algemeen beschouwd als een doorslaand succes. Inzet van het gesprek is de wijziging van de Wet op de Architectentitel die in de Kamer behandeld wordt. Er zijn vragen gesteld waar minister Van der Laan nog antwoord op moet geven. Die wijzigingen zijn dringend
29
nodig, vindt Van der Pol. Europa, en met name de landen om ons heen, stellen steeds hogere eisen aan de praktische beroepservaring (die in Nederland tekort schiet), en omdat het vak zelf oneindig veel complexer is geworden. Vroeger beperkte een architect zich tot tekenen, nu moet hij onderhandelen, kunnen detailleren, communiceren, bestekken maken en wat niet al. Jukema spreekt uit ervaring. ‘In de praktijk zag ik de verschillen. Op een bureau zaten jongeren alleen achter hun computer aan lange tafels, terwijl ik meer geïnteresseerd ben in de samenleving.’ Jukema is ook meer dan architect alleen, ze verdiept zich in landschappelijke vraagstukken, zit in de welstand in Friesland, doet mee aan prijsvragen. Niet alleen de pas afgestudeerden moeten beter worden toegerust, ook de gevestigde orde ontkomt niet aan na- of bijscholing, maar dat staat al in de wet. Alleen vindt de BNA dat het voor zijn leden 30 uur per jaar moet zijn, terwijl in de wet 16 uur is opgenomen. Laglas: ‘De BNA pleit
al jaren voor wettelijke verplichting van bij- en nascholing. Het architectenvak is dermate in ontwikkeling dat je niet twintig jaar op je opleiding kunt teren. Om als architect je rol te kunnen blijven spelen in het steeds complexere bouwproces, moet de deskundigheid optimaal zijn. En daar moet een opdrachtgever ook van op aankunnen.’ Vietsch, op zich geen tegenstander van wetswijziging, heeft van de vier de grootste bedenkingen. De opleidingen zouden juist dit soort vaardigheden moeten bijbrengen, de invulling van die praktijkperiode is haar te vaag. Van der Pol wuift die kritiek weg. ‘Over de invulling komen we nog te spreken. Hoe je mentoren vindt, wie de aanvullende opleiding moet verzorgen, dat soort vragen. Als het maar zeker is dat het geregeld wordt.’ Laglas is het met haar eens: ‘Bepaalde vaardigheden leer je alleen in de praktijk.’ Zelf heeft Van der Pol baat gehad bij Herman Zeinstra als mentor die haar in het diepe leerde springen bij onderhandelingen. Toevallig is die mentor ook haar echtgenoot
geworden, maar voor het zover was, zat ze met zenuwen aan tafel om een ontwerp te verdedigen. Een jonge architect leert zo zekerheid op te bouwen. Omdat Jukema vond dat ze steun tekort kwam in de praktijk, schakelde Bauke Tuinstra in, die als TWA-architecten het bureau van Gunnar Daan heeft overgenomen. Want ze miste de zakelijke kant van het vak, het ondernemerschap en waarschijnlijk ook technische achtergronden. Dat klopt, stelt Van der Pol vast. ‘De TU leert een student een programma van eisen in een ruimte te vertalen.’ Laglas corrigeert: ‘Je leert oplossingsgericht denken, heel belangrijk, maar daarmee ben je nog geen architect. Hoe bijvoorbeeld stel je je teweer tegen de welstandscommissie?’ Jukema: ‘Mijn ervaring is dat veel architecten niet kunnen luisteren, terwijl dat in dat soort gesprekken en onderhandelingen zeer relevant is.’
europa De internationale noodzaak is een van de redenen om de wetswijziging door te voeren, om de concurrentie-
positie van Nederlandse architecten in het buitenland te verbeteren. Maar Vietsch wijst erop dat de EU accepteert dat Nederland zijn eigen beleid op dat gebied mag uitstippelen en dat architecten uit een land om die redenen elders niet uitgesloten mogen worden. Niettemin staat ze achter de versterking van het vak. ‘Architecten die in het register staan ingeschreven, en praktijkervaring hebben, hebben meer kansen, daar is geen discussie over.’ Dan ontstaat er tussen Vietsch en Van der Pol een dispuut over de rol van de architect. Vietsch ziet hem in internationaal verband zich vooral bezig houden met acquisitie, management en communicatie, en twijfelt of een grootheid als Richard Meier wel in staat was een waterdicht Haags stadhuis te ontwerpen volgens de Nederlandse norm. Daarom zocht hij samenwerking met een Nederlands bureau. Van der Pol, fel: ‘Onzin. Je staat op de bouw, je moet alles weten over regelgeving, ook als je een museum of woningen in China bouwt. Zelfs al ontwerp je een dakkapel, dan is kennis van brandveiligheid noodza-
architectuur
30
verstaan? Het Kamerlid wil maar zeggen, zo veel landen, zo veel verschillen: die trekt zelfs een wetswijziging niet recht. De Rijksbouwmeester gaat daarin mee: een wetswijziging zal aan die rolverdeling niet veel veranderingen. ‘In feite gaat het om twee pijlers, bijstellen van het verwachtingspatroon, en inspelen op de complexiteit van het vak. Hoe je dat doet, is vers twee.’
kwaliteit
Boven: Karin Laglas Onder: Antoinette Vietsch
kelijk.’ Haar conclusie: ‘De Nederlandse architect is bezig terrein te verliezen.’ Vietsch tekent daarbij aan dat de opleidingen daar debet zijn, niet alleen de universitaire maar ook de lagere en de middelbare scholen. Dat kan zo zijn, zegt Van der Pol, maar de architect die vroeger bouwmeester was en alles kon en wist, is zijn slagkracht en overwicht kwijt. Vandaar de noodzaak tot bijscholing en praktijkervaring. Ze steekt de hand in eigen boezem. ‘Mijn generatiegenoten denken wel dat ze hun kennis up to date hebben en dat ze elkaar bijscholen, nou vergeet het maar! Ze weten het niet.’ Vietsch wijst erop dat de accenten in de opleidingen per land zeer verschillen. In de Middellandse Zeelanden oefenen ze zich in beaux arts met waterschetsen, in Engeland maakt de architect geen bestek. Als iemand een architectuurnota schrijft, moet ie dan ook het vak
Het Experiment heeft het bewustzijn beïnvloed. Jonge architecten leren een vaardigheid als coördinatie, een onderwerp dat niet in de boekjes voorkomt. ‘Voor mij was het een kwaliteitsslag’, zegt Nynke-Rixt Jukema. ‘De studie heeft weinig raakvlakken met de praktijk omdat alle projecten die je doet fictief zijn. In Het Experiment dient de werkelijkheid zich aan. Daar lees je een bestek door.’ Maar wat is kwaliteit? ‘Ik heb meer overzicht gekregen en sta steviger in mijn schoenen. Ik durf ook toe te geven, eerder in het proces, dat ik sommige dingen niet weet.’ Jukema zag het vanachter de andere kant van de tafel als lid van de welstandscommissie. Dan stond daar een jonge architect die brutaalweg stelde dat het wel goed kwam. ‘En dan wist je: dat komt niet goed.’
architectuurbeleid
Soms zoek je iemand met stedenbouwkundige denkkracht, soms iemand die meer oog heeft voor het detail.’ Bij- en nascholing kan vaklieden daarin te hulp schieten, want iemand die de nieuwe wet op de Ruimtelijke Ordening niet kent, mist de boot. ‘In dat opzicht ben ik wel met Vietsch eens’, zegt Laglas, ‘het vak is te complex geworden om dat door een iemand helemaal te laten besturen. Je moet weten waar de problemen zitten, waar je een specialist bij moet halen, een jurist of een constructeur. Stel, je maakt een stuk stad, en je moet een eigenaar overtuigen, dan kan een ontwerp bij de onderhandelingen helpen hem aan boord te krijgen.’ Jukema draagt een voorbeeld aan: ‘De rol van de architect wordt steeds meer die van communicator. Ik werk aan een slenk op Ameland, heb een stapel rapporten van drie technische bureaus op mijn bureau, maar die hadden geen idee welke kant ze opmoesten. Ik ben toen met hen om de tafel gaan zitten en heb gevraagd welke droom ze bij dat gebied hadden. Toen bleken de standpunten van de drie bureaus helemaal niet ver van elkaar af te liggen.’
consortium Laglas neemt even de rol van opdrachtgever aan, die ze vroeger als ontwikkelaar vaak heeft vervuld. Hoe heeft zij die complexiteit ervaren? Die zit in vele lagen van het vak en de organisatie, antwoordt ze. ‘In de regelgeving, die erg is toegenomen sinds ik in het vak stapte, plus de integraliteit. Men vraagt steeds meer integrale oplossingen in plaats van lappendekentjes. Bij gebiedsontwikkeling met name hangt heel veel met elkaar samen, je hebt met meer eigenaren en partijen te maken, zodat het ontwerp het voertuig kan zijn voor de onderhandelingen. Als opdrachtgever kies je dan de architect naar het type van de opgave.
Hij is een duizendpoot geworden, de architect/stedenbouwkundige/landschaps- of interieurarchitect, zoveel wordt duidelijk, op die middag bij de BNA. En een wet moet hem daarin beschermen en sterker maken. Coördinatie, communicatie, het zijn van een verbindende factor, het zijn een paar vaardigheden die aan belang winnen, zeker nu ook de opdrachtgever niet meer bestaat uit een partij. Bij PPS-opgaven maakt de architect deel uit van een veelkoppig consortium. En wie een villa op het platteland wil bouwen, moet weer letten op habitat-richtlijnen, beschermd dorpgezicht of de bedreigde woelmuis.
kunst
Op een informatiebijeenkomst over de wetswijziging begin november in de Utrechtse Jaarbeurs schetste een jonge architect hoe zijn gebrek aan praktische ervaring hem bijna noodlottig werd toen hij een dijkhuis wilde verbouwen. ‘Dan krijg je ineens te maken met het waterschap en Rijkswaterstaat, waar je van te voren niet over hebt nagedacht.’ Het debat eindigt – opnieuw – met een discussie over wat de architect moet kunnen en hoe je dat in een wetswijziging regelt. Van der Pol voegt er een taakverzwaring aan toe: de architect moet een wet kunnen lezen. Vietsch kritisch: ‘Maar dat red je niet bij na- en bijscholing.’ Uiteindelijk lijken de Rijksbouwmeester en het Kamerlid in mening niet veel van elkaar te verschillen, alleen trekken ze een andere grens. Vietsch: ‘Op zich ben ik niet tegen een titelbescherming maar wel tegen beroepsbescherming. Dan moet je kunnen zeggen wat een architect doet, en wat anderen niet mogen doen. Ik ken ook mensen met drie jaar TU die een goed ontwerp kunnen maken omdat ze het ontwerpen in de vingers hebben. Die zouden zich bij deze wetswijziging geen architect meer mogen noemen.’ Repliek van Van der Pol: ‘Maar de Wet op de Architectentitel wordt op dat gebied niet gewijzigd, de essentie is dat de beroepspraktijkervaring twee jaar verplicht zal worden.’ Het woord is nu aan de Kamer. Daarna is er ruimte voor invulling en uitwerking . Maar verdere professionalisering van het vak komt, hoe dan ook, in zicht. Opdat we allen verzekerd zijn van een waterdichte woning in een zorgvuldige stedenbouwkundige setting met een goed afgewerkt interieur.
JJ
architectuur
stedenbouw
architectuurbeleid
31
‘Bewoners’ van het eerste uur over de vernieuwing van het VROM-gebouw:
duurzaam en degelijk Tekst: Jaco Boer Fotografie: Michiel van Nieuwkerk
Respecteer bestaande kwaliteiten van Rijnstraat 8 Zeventien jaar geleden leverde architect Jan Hoogstad met de nieuwe hoofdzetel van het ministerie van VROM een spraakmakend gebouw op. De klimaatregulerende atria, energiezuinige installaties en aangename werkplekken zorgden voor een nieuwe standaard in de kantorenbouw. Over enkele jaren wordt het pand aan de Haagse Rijnstraat vernieuwd. SMAAK volgt de voorbereidingen en de verbouwing op de voet in een aantal korte verhalen. Deze keer kijken we terug én vooruit met enkele ‘bewoners’ van het eerste uur.
Jan van Driel, informatie-adviseur: veranderen is goed maar je moet rustig kunnen werken
Rob Pols heeft sinds vier maanden een andere werkplek buiten de hoofdzetel van het ministerie van VROM. Toch komt hij nog vaak even ‘aanwippen’ bij oud-collega’s. Zeventien jaar lang was hij in verschillende functies waaronder hoofd van de directie Facilitair Management betrokken bij het beheer van het bijzondere pand. Hij kent er ieder plekje. Hij kan zich ook nog goed herinneren hoe de roltrap op zijn eerste werkdag onafgebroken medewerkers ‘uitspuwde’. ‘Pas op dat moment besefte ik wat voor een groot kantoor er was neergezet en welke uitdaging dat zou opleveren voor het dagelijks beheer.’ Pols is niet de enige (oud)’bewoner’
van het eerste uur, die een hechte band heeft opgebouwd met het VROM-gebouw aan Rijnstraat 8. Veel medewerkers die destijds ook bij de voorbereiding van de nieuwbouw waren betrokken en er later kwamen werken, spreken nog altijd vol bewondering over de schepping van architect Jan Hoogstad. De klimaatregulerende atria, energiezuinige installaties en aangename werkplekken zorgden destijds voor een nieuwe standaard in de bouw van kantoren. Programmamanager Jan Tolsma is nog steeds lyrisch over de glazen gevels tussen de vijf kantoorbeuken. ‘Het was het niet zeker of we die wel konden maken. Je moest er ook veilig onderdoor kunnen lopen.
32
Ik vind het bovendien fascinerend dat er zoveel variatie in werkplekken is geschapen. Ik zit nu op de 14e verdieping aan de buitengevel en dat voelt toch heel anders aan dan mijn vorige plek in de middenbeuk.’
Het betekent niet dat Vermeulen alles bij het oude wil laten. ‘Ik zou het geen probleem vinden als de vijfde etage eruit gaat. Die is er alleen maar in gekomen om meer werkplekken te realiseren.’
daktuinen
Vermeulen hoopt ook dat in de vernieuwingsoperatie de klimaatregulerende functie van de atria overeind blijft. De metershoge serres zijn nu te koud om in te werken of vergaderen. Maar binnen de organisatie gaan stemmen op om de lege ruimten beter te benutten. Vooral jongeren zien mogelijkheden voor extra hangbruggen en entresols aan de binnengevel. ‘Het zou erg veel energie kosten om die ruimte te klimatiseren en geschikt te maken voor nieuwe functies’, aldus Vermeulen. Informatie-adviseur Jan van Driel, ziet ook niets in extra werk- of vergaderplekken in de atria. ‘Ik vind het geen probleem als de bodem beter wordt benut. Maar er moet omheen nog wel rustig kunnen worden gewerkt.’
Over enkele jaren zal het VROMgebouw worden vernieuwd en aangepast aan de eisen van deze tijd. De technische installaties zijn toe aan vervanging en de energieprestatie moet omhoog. Sommige ruimten zoals de daktuinen, blijken in de praktijk ook minder goed te functioneren. Bovendien wordt over werkplekken tegenwoordig anders gedacht dan destijds. Onder de meeste gebruikers is er wel begrip voor de vernieuwingsplannen. Toch hopen velen dat de veranderingen niet al te radicaal zullen zijn. Alex Vermeulen, directeur Advies & Architecten van de Rijksgebouwendienst en vanaf dag één gebruiker van het gebouw, is daar heel duidelijk in. ‘Het ontwerp van Hoogstad vertegenwoordigt ook een bepaalde waarde. Die moet je respecteren.’
Jan Tolsma, programmamanager
vallend glas Iedereen is het er wel over eens dat
er iets met de daktuinen moet gebeuren. Op dit moment worden ze amper gebruikt. ‘Trek in ieder geval de liften door naar de zestiende verdieping, zodat je geen trappen hoeft te lopen om er te komen’, aldus Tolsma. Het blijft volgens Vermeulen wel lastig om een nieuwe functie aan de ruimten te geven. ‘In de eerste jaren werden er ook wel recepties gehouden. Maar dat was snel afgelopen toen er vanaf 60 meter hoogte een glas naar beneden was gevallen. Er ontstond ook te veel geluidsoverlast.’ Welke nieuwe functie de daktuinen ook krijgen, er is binnen het ministerie een grote behoefte aan meer plekken om elkaar op een ongedwongen manier te ontmoeten. Ook de bewoners van het eerste uur hameren daar op. Van Driel ziet bijvoorbeeld het liefst op elke etage een ruimte ontstaan, waar je je even met een collega kunt terugtrekken. ‘De ontmoetingsfunctie is in het werk veel belangrijker geworden.’ Ook Vermeulen zou het toejuichen als er meer informele plekken komen om met elkaar te overleggen. Al hoeven het van hem
Alex Vermeulen, directeur Advies & Architecten
niet meteen hippe loungeplekken met designbanken te worden. ‘Als je ziet wat er nu al kan worden bereikt met het weghalen van een paar scheidingswanden, dan is dat veelbelovend voor de toekomst.’ Pols heeft nog radicaler ideeën over de toekomstige indeling van de werken ontmoetingsruimten. Hij was laatst op bezoek bij het hoofdkantoor van Microsoft, die volledig zijn overgestapt op flexibele werkplekken. ‘Zelfs de directeur en de secretaresses hebben er geen vast bureau meer. Het zou toch mooi zijn als we met de introductie van de Rijkswerkplek meteen een net van rijkskantoren maken. Iedere ambtenaar kan dan met zijn Rijkspas inloggen om er te werken of te vergaderen.’ Hij erkent dat er al jaren wordt gepraat over zaken als flexibeler werktijden en telewerken, maar de technische mogelijkheden zijn volgens hem nog nooit zo groot geweest als nu. ‘Het levert je als organisatie ook een flinke besparing op.’
stedenbouw
33
restaurant Op dit moment gebruiken veel medewerkers de coffeecorner en het restaurant op de vierde verdieping om even met elkaar te overleggen. Hoewel de eerste er al een stuk beter uitziet dan de tweede, zou de koffiehoek van Pols best nog wat luxer en hoogwaardiger mogen worden. Het bedrijfsrestaurant mag van hem verdwijnen. ‘Het is een grote lege ruimte, waar tijdens de lunchpauzes een minderheid van de werknemers komt eten. Bovendien zitten er rond het ministerie genoeg tentjes om even te lunchen.’ Vermeulen is het daar wel mee eens. ‘Als de nieuwe ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie zijn opgeleverd, zou je de Turfmarkt kunnen overkappen en tot horecaboulevard ombouwen. Dan stimuleer je meteen, dat ambtenaren van verschillende departementen elkaar ontmoeten.’ Tolsma ziet juist niets in het afschaffen van het bedrijfsrestaurant. ‘Zo’n plek is belangrijk voor de onderlinge contacten binnen het ministerie. Al mag de kwaliteit van de ruimte wel iets omhoog.’ Rob Pols, indertijd hoofd directie Facilitair Management
Op een ander gebied mag van Tolsma het ministerie juist wél meer naar buiten treden. Hij vindt het jammer dat de vrij gesloten gevel op de begane grond mensen afschrikt om even binnen te komen. Met een glazen pui zou de drempel waarschijnlijk veel lager zijn. ‘Dan kun je meteen de hal levendiger maken met wisselende exposities over actuele thema’s, zoals nu de klimaatconferentie in Kopenhagen.’ Ook Vermeulen vindt de relatie met de stad op dit moment heel slecht. ‘De openbare verbindingsstraat door het gebouw is niet geworden wat we ervan hadden verwacht. Er lag ooit wel het plan om er een publieksbalie aan te vestigen, waar burgers met vragen over VROM-onderwerpen terecht konden. Maar de afdeling voorlichting kwam uiteindelijk dichterbij de minister te zitten.’ De meeste geïnterviewden vinden wel dat het in de hal geen kermis moet worden. ‘Een grote, ruime entree heeft ook zijn kwaliteiten’, vindt Pols. ‘Maak er geen benauwde ruimte van.’
duurzaam icoon Welke ruimten er binnen het ministerie uiteindelijk op de schop gaan,
Liever geen pottenkijkers Binnen het ministerie van VROM zijn veel mensen lovend over het gebouw waarin zij werken. Dat was 17 jaar geleden bij de oplevering wel anders. Veel ambtenaren hadden al hun weerstand moeten overwinnen om met zijn allen naar één gebouw te verhuizen. Daarvoor zaten de afzonderlijke directoraten verspreid over dertien verschillende locaties in de Haagse regio. “In de eerste weken kwamen er veel klachten binnen over het gebrek aan privacy. Als het even kon, werd de zonwering dicht gedaan om pottenkijkers te
is nog onduidelijk. Wel staat vast dat het vernieuwde departement op het gebied van duurzaamheid een voorbeeld moet worden voor andere kantoren. Toen het gebouw zeventien jaar geleden werd opgeleverd, was het al een icoon van milieu- en mensvriendelijk bouwen. Dat mag van veel werknemers best worden herhaald. Het projectbureau dat de vernieuwing coördineert, overweegt zelfs om het pand volgens de principes van Cradle to Cradle te renoveren. Vermeulen zou dat geweldig vinden. ‘Er zijn nog maar weinig kantoren die volgens die filosofie zijn opgeknapt. Als het hier zou lukken, heeft dat een enorme uitstraling op andere bouwprojecten.’
weren”, aldus Rob Pols die verantwoordelijk was voor het beheer van het kantoor. Inmiddels is die angst voor meer openheid volledig verdwenen. Er wordt juist geklaagd over een gevoel van geslotenheid dat de lange donkere gangen met hun kamertjes oproepen. Met het weghalen van een aantal tussenwanden kunnen medewerkers daar wel het een en ander aan veranderen. Maar het is onzeker of de hoofdstructuur van het gebouw ingrijpend vernieuwd zal worden. Het levert niet alleen erg veel bouwafval op. Het is ook een bijzonder kostbare klus.
Van Driel vindt ook dat het departement op milieugebied een belangrijke voorbeeldfunctie heeft. Maar de vernieuwing moet wel betaalbaar blijven. ‘We hebben het wel over geld van de belastingbetaler.’ Tolsma vindt het vooral belangrijk dat er een gebouw komt, waarin mensen op een prettige manier kunnen werken. ‘Zeventien jaar geleden liet ik CNN het gebouw zien. Die merkten op dat hier de werkplek van de toekomst was geschapen. Dat zou in mijn ogen ook voor de vernieuwing van het ministerie de inzet moeten zijn.’
JJ
34
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
Komende jaren wordt de opzet en uitvoering van de monumentenzorg radicaal gereorganiseerd. Van oudsher draait monumentenzorg om het selecteren en conserveren van historisch waardevolle gebouwen. De nieuwe aanpak is er veel meer op gericht om cultureel erfgoed, als drager van identiteit, in de dagelijkse leefomgeving te integreren.
Monumentenzorg op de schop Tekst: Egbert Koster Fotografie: Rijksdienst Cultureel Erfgoed
duurzaam en degelijk
Eind september stuurde minister Plasterk - mede namens zijn collega’s van LNV en VROM - een ruim zeventig pagina’s tellende Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg naar de Tweede Kamer. Half november kreeg hij van de Kamer het fiat om uitvoering te gaan geven aan zijn plannen. Hoewel de voorgestelde veranderingen veelomvattend zijn kunnen zij rekenen op brede steun in de monumentenwereld. Gedurende de ruim twee jaar die aan het opstellen van de Beleidsbrief is gewerkt zijn alle partijen in monumentenland niet alleen uitgebreid gehoord maar hebben zij ook zelf input mogen leveren. In grote lijnen is het idee achter de aanstaande wijzigingen dat alle potentiële rijksmonumenten van voor de oorlog inmiddels wel zijn geselecteerd en afdoende bescherming genieten maar het ‘jonge’ naoorlogse erfgoed een andere aanpak nodig heeft. Moderne uitbreidingswijken, winkelcentra, kantoorgebouwen, industriecomplexen en waterstaatswerken die cultuur-
historisch waardevol zijn kunnen onmogelijk op zelfde manier worden geconserveerd als een middeleeuwse kerk of een 17de eeuws stadhuis. Een complete woonwijk ‘bevriezen’ is onmogelijk maar het heeft ook weinig zin om één historisch verantwoorde modelwoning te handhaven en de rest van de wijk aan zijn lot over te laten. Daarom zal voortaan veel meer aandacht dan voorheen worden besteed aan de ruimtelijke context van monumenten (zowel ‘jong’ als ‘oud’).
monumenten als drager van identiteit Na de oorlog heeft in de architectuur en stedenbouw een enorme schaalvergroting plaatsgevonden. Dit maakt het naar mening van Plasterk mogelijk - en noodzakelijk - om met het erfgoed uit deze periode vrijmoediger om te gaan. Bijvoorbeeld door gebouwen die hun oorspronkelijke functie hebben verloren geschikt te maken voor nieuwe vormen van gebruik. Of gedateerde woonwijken zodanig te herstructureren dat zij weer beantwoorden aan de hedendaagse woonbehoeften. Door ingrepen die eventueel drastisch kunnen zijn, maar wel altijd met respect voor de oorspronkelijke architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten dienen te worden uitgevoerd. Hoewel het merendeel van het naoorlogs erfgoed om praktische redenen onmogelijk in zijn oorspronkelijke staat behouden kan worden is het volgens Plasterk wel degelijk de
moeite waard om het, als lokale drager van identiteit, op te nemen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In de toekomst zullen nog slechts mondjesmaat nieuwe gebouwen aan de rijksmonumentenlijst worden toegevoegd. Net zoals bij de in 2007 aangewezen ‘top honderd’ van wederopbouw-monumenten worden alleen nog absolute top-gebouwen als rijksmonument gekwalificeerd. Hier staat tegenover dat het niet langer nodig is dat een gebouw minimaal vijftig jaar oud moet zijn om tot monument te kunnen worden verklaard. Zo kan worden voorkomen dat potentiële topmonumenten kort voor hun vijftigste verjaardag nog gauw worden aangepast ‘aan de eisen van de tijd’. Maar het betekent ook dat een architectonisch meesterwerk, net als in Zwitserland, in principe direct bij oplevering al de monumentenstatus kan gaan krijgen.
cultuurhistorie in bestemmingsplannen Plasterk noemt in de Beleidsbrief drie ‘pijlers’ waar het nieuwe monumentenbeleid op is gebaseerd. De eerste pijler is de ruimtelijke ordening. Momenteel is het alleen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen beschermde stads- en dorpsgezichten en m.e.r.-gebieden verplicht om met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening te houden in de planvorming. Buiten deze gebieden staan monumenten-
ambtenaren, belangenorganisaties en betrokken burgers echter vaak machteloos aan de zijlijn als er sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarom zullen gemeenten in de toekomst wettelijk verplicht worden om bij het vaststellen van bestemmingsplannen een analyse van de cultuurhistorische waarden in het gebied te maken en daar conclusies aan te verbinden die worden verankerd in het bestemmingsplan . Hiermee wordt niet alleen slim gebruik gemaakt van een bestaand wettelijk instrumentarium maar is ook gelijk de invloed en inspraak van burgers geregeld die, op hun eigen manier, vaak minstens zoveel van de lokale geschiedenis en omstandigheden afweten als deskundigen van buiten. Bovendien wordt zorg voor de cultuurhistorie op zeer effectieve wijze geïntegreerd in de ruimtelijke ordening en krijgen ontwikkelaars meer zekerheid, doordat zij van tevoren in grote lijnen weten waar zij aan toe zijn. Nu is het vaak zo dat zij eerst ‘op goed geluk’ een bouwplan maken dat vervolgens wordt afgeschoten omdat het onvoldoende recht doet aan historische waarden. Uiteraard wordt beleidsmatig niet alles aan de gemeenten overgelaten. De departementen van OCW, LNV en VROM gaan gezamenlijk een Rijksstructuurvisie opstellen waarin staat voor welk cultuurhistorisch erfgoed van nationaal belang het Rijk zich verantwoordelijk voelt. Op pro-
35
Voorbeelden van naoorlogse monumenten die op de tophonderd zijn geplaatst van gebouwen die het waard zijn behouden te blijven; de villa van Rietveld in Bergeyk, het Segbroek-college in Den Haag, de Tonnemafabriek in Sneek.
vinciaal niveau zullen de provincies hetzelfde doen. Deze nationale en provinciale structuurvisies dienen vervolgens als richtlijn en toetsingkader voor de structuurvisies en bestemmingsplannen op gemeenteniveau.
eenvoudiger regelgeving De tweede pijler onder het project Modernisering Monumentenzorg is het terugdringen en vereenvoudigen van de regelgeving. Het bezitten van een monument moet veel meer dan nu het geval is als een lust in plaats een last worden ervaren. Daarom wil Plasterk dat de overheid de eigenaren het vertrouwen schenkt dat zij naar zijn mening verdienen. Hiertoe zullen veel kleine ingrepen aan monumenten, net zoals aan ‘gewone’ gebouwen, vergunningsvrij worden verklaard. Vooruitlopend op het nieuwe beleid wordt het merendeel van de bouwaanvragen die betrekking hebben op rijksmonumenten sinds 1 januari 2009 niet meer beoordeeld door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (voorheen Rijksdienst voor de Monumentenzorg) maar door de gemeentelijke of lokale monumentencommissie. Alleen indien er sprake is van (gedeeltelijke) sloop, herbestemming, reconstructie of een ingrijpende wijziging zijn gemeenten nog verplicht om de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies te vragen. Bij elke vergunningsaanvraag die de Rijksdienst bereikt zal
bovendien bekeken gaan worden of de monumentale waarden waarop de monumenstatus is gebaseerd nog steeds bestaan. Zoniet, dan zal het betreffende bouwwerk worden uitgeschreven uit het monumentenregister. Naar verwachting zal langs deze weg op basis van natuurlijk verloop de lijst van 60.000 rijksmonumenten geleidelijk worden geactualiseerd. Voor monumentenbezitters (zowel particulier als professioneel) verandert de rol van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed van een strenge bewaker in die van een vraaggestuurde aanbieder van kennis voor onderhouds- en restauratiewerkzaamheden aan monumenten.
bevorderen van herbestemming De derde en laatste pijler onder het nieuwe monumentenbeleid betreft een stimuleringsprogramma voor het herbestemmen van historisch erfgoed. Doordat we voortdurend anders omgaan met onze leefomgeving verliezen dagelijks beeldbepalende gebouwen als boerderijen, kerken, fabrieken en gevangenissen hun oorspronkelijke functie. Vaak betreft het geen ‘officiële’ monumenten maar zijn het wel zeer herkenbare sporen van het verleden die hun omgeving een specifieke identiteit verlenen. Behoud is eigenlijk alleen maar mogelijk als er een nieuwe passende functie voor kan worden gevonden. En daarvoor zijn ingrijpende aanpassingen vrijwel altijd onvermijdelijk. Volgens Plasterk
hoeven ingrijpende aanpassingen van gebouwen (of landschappen) niet per definitie een aantasting van hun cultuurwaarde te betekenen. Als voorbeeld noemt hij de herontwikkeling van het voormalige fabrieksterrein Strijp S van Philips in Eindhoven, dat altijd een gesloten enclave in de stad is geweest maar dat nu een tweede leven tegemoet gaat als ‘inspirerende woon- en werkomgeving’. Naarmate een gebouw of complex minder cultuurhistorische waarde heeft en naarmate het meer bijdrage aan de identiteit van zijn omgeving is het zijns inziens makkelijker om drastische aanpassingen te doen ten behoeve van herbesteming. Het in de Beleidsbrief aangekondigde stimuleringsprogramma voorziet onder andere in het opstellenvan een leidraad voor herbestemming door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed die mogelijk door ‘vliegende adviesbrigades’ in praktijk zal worden gebracht. Daarnaast wordt het mogelijk financiële ondersteuning te krijgen voor onderzoek naar herbestemmingsmogelijkheden van erfgoed en voor maatregelen om leegstaande panden gedurende de onderzoeks- en planvormingsfase wind- en waterdicht te houden. Ook zal tijdelijk gebruik worden gestimuleerd. Want elk jaar dat een gebouw of complex leeg staat holt de kwaliteit ervan achteruit en wordt het alleen maar moeilijker om herbestemming financieel rond te krijgen.
JJ
Samenwerking van rijksdiensten op het gebied van monumentenzorg. Op 10 juni 2009 hebben de Rijksgebouwendienst, de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en het Atelier Rijksbouwmeester een overeenkomst afgesloten over samenwerking op het gebied van monumentenzorg. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (voorheen Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten) heeft een schat aan theoretische en procesmatige kennis over monumentenzorg in huis. De Rijksgebouwendienst beschikt, als professioneel beheerder van 350 van de in totaal 1200 monumenten die het Rijk bezit, vooral over een enorme praktijkervaring op het gebied van monumentenzorg. De bedoeling van de samenwerking is om binnen de rijksoverheid een vruchtbare uitwisseling van kennis en ervaring te realiseren. Momenteel werken beide rijksdiensten samen bij de restauratie van de buitenkant van het Paleis op de Dam en doen zij gezamenlijk onderzoek naar herbestemingsmogelijkheden van een aantal gevangenissen, kazernes en rechtbanken. Op termijn moet de samenwerking een structureel karakter en zal er mogelijk sprake zijn van wederzijdse uitwisseling van medewerkers.
36
stedenbouw stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
Ontwerp grote casco’s als een 3D-stad
kunst
duurzaam en degelijk
Tekst: Carien Overdijk Fotografie: Simone van Es
Als íemand trouw is gebleven aan zijn principes, dan is het wel architect John Habraken (81). De massawoningbouw van de wederopbouw baarde hem al zorgen toen hij nog in Delft studeerde. ‘Ik vond dat het verkeerd ging. Met die prefabwoningen van aannemers was er voor bewoners niets te kiezen. Een gebouwde omgeving waarover de gebruikers geen zeggenschap hebben, is niet gezond.’ Deze gedachte zou de rode draad in zijn indrukwekkende carrière worden. Als architect die slechts een handvol eigen ontwerpen zag materialiseren, is hij onbekend bij het grotere publiek. Maar voor vakgenoten is hij internationaal de onbetwiste grondlegger van het ‘open bouwen,’ een fundamenteel andere en duurzame benadering van de moderne architectuur. Habraken was er al vroeg van overtuigd dat de gebouwde omgeving voortdurend verandering behoeft, en dat architecten om die reden primair grofmazige structuren moeten ontwerpen, die lang meegaan. Gebruikers of bewoners kunnen daarbinnen dan steeds opnieuw een andere invulling bepalen. Die invulling vergt een apart ontwerp, onafhankelijk van de hoofdstructuur. Het was een revolutionaire benadering, die hij vanaf 1965 verder uitwerkte, eerst met zijn Stichting Architecten Research en later als hoogleraar. ‘Ik haalde het hele stelsel overhoop’, blikt Habraken terug. ‘De plattegrond is in de woningbouw het eerste dat je maakt, en juist daar wilde ik vanaf. Dat leidde tot een andere ontwerpmethode, die veel weerstand opriep. Nederlandse collega’s ervoeren het idee van gescheiden ontwerptrajecten als een belemmering van de vrije expressie. En het woord duurzaamheid bestond nog niet.’
bungalow Het gesprek met de emeritus hoogleraar vindt plaats in een van de weinige bouwwerken van diens hand, een bungalow die hij lang geleden voor zijn ouders ontwierp en sinds enkele jaren zelf bewoont. Achter de horizontaal gelede buitengevel in gele baksteen, tussen magnifiek geboomte aan de rand van de Veluwe, bevindt zich – hoe kan het anders - een ruime, ‘open plan’ woonkamer. De werkvleugel die hij later aanbouwde, voegt zich moeiteloos in het ontwerp. De vriendelijke, bescheiden Habraken heeft de Nederlandse polemiek over open bouwen nooit tot het uiterste gedreven. Toen hij in 1975 de kans kreeg om zijn ideeën verder uit te werken aan het prestigieuze MIT in Massachusetts, zette hij zijn werk daar voort. Dankzij een internationale studenteninstroom wist hij er bouwkundigen van verschillende continenten voor zijn filosofie te winnen. Zijn pleidooi voor ‘open building’ sloeg aan en is sinds 1996 onder meer doorontwikkeld in een internationale werkgroep van de Conseil International du Bâtiment (CIB). In landen als bijvoorbeeld Japan (zie kader), Finland, Zwitserland en de Verenigde Staten is de praktijk nu verder gevorderd dan in Nederland. Het concept is niet alleen toepasbaar op Habrakens eerste zorg, de woningbouw. Ook voor publieke
John Habraken, grondlegger van het open bouwen gebouwen, fabrieken of kantoren kunnen ‘drager’ en ‘inbouw’ afzonderlijk worden ontworpen, verzekert de wetenschapper. ‘Waar de gebruiker zeggenschap heeft, zoals tegenwoordig bij ziekenhuizen en andere grote instituten, ontstaat die benadering vaak al vanzelf. Als een casco steeds opnieuw aanpasbaar is, en allerlei verschillende soorten gebruik kan accommoderen, blijft het langer staan. Daardoor kun je het anders financieren, en meer investeren in de architectuur en de projectontwikkeling.’
verouderd Bouwopgaven voor grote of complexe organisaties hebben daarbij
nog een extra voordeel. ‘De bouwtijd wordt bekort. Juist bij bijzondere gebouwen, zoals de Rijksgebouwendienst er veel kent, werkt het uitdetailleren vertragend. Als dan eindelijk de heipalen de grond in gaan, is de indeling al verouderd voordat het er staat. Terwijl een apart ontworpen drager al gebouwd kan worden vóórdat de binnenkant is ontwikkeld. Ik hoop dat de Rijksgebouwendienst daar nu eens een serieuze studie naar gaat doen.’ Goede alternatieven ziet Habraken bijvoorbeeld in Zwitserland, bij het bouwbureau van Kanton Bern. ‘Architect Giorgio Macchi is daar opdrachtgever. Voor de universiteit
38
stedenbouw
en voor regeringsgebouwen schrijft hij afzonderlijke prijsvragen uit voor drager en inbouw. Hij zegt: doe ik dat niet, dan krijg ik compromissen. Natuurlijk is het een uitdaging om een plattegrond in je ontwerp helemaal open te houden. Macchi moest bijvoorbeeld een laboratorium laten ontwerpen voor de universiteit. Later belde de rector dat hij het nieuwe gebouw bij nader inzien voor onderwijslokalen wilde bestemmen. Of de etages, en daarmee de kosten, dan lager konden uitvallen. Nee, zei Macchi, die etages blijven hoog. Want over twintig jaar wil je daar misschien toch weer een laboratorium.’ Bij musea, gerechtsgebouwen en gevangenissen ligt open bouwen minder voor de hand, erkent Habraken. ‘Dat zijn zeker geen primaire kandidaten. Open bouwen is allereerst een strategie om het alledaagse wonen en werken tot een eigen dynamiek te laten komen.’
winkelketens Naar een ontwerpmethode voor dragers heeft de architect jarenlang onderzoek gedaan. ‘De scheiding van drager en inbouw is technisch gesproken een oud concept. In de VS worden shopping malls en kantoren al decennialang op die manier gebouwd, waardoor daar ook meer herbestemming mogelijk is dan in Nederland. Gespecialiseerde inbouwbedrijven kunnen de plattegrond van een gebouw snel veranderen. Op kleinere schaal zie je dit bij Nederlandse winkelketens. Die kennen inbouwfirma’s die in een nacht een nieuwe winkel kunnen opleveren.’ Echt duurzaam wordt open bouwen echter pas als de architectuur van het casco een uitzonderlijke kwaliteit heeft. ‘Dat geldt voor de buitenzijde, maar minstens zo sterk voor de binnenkant’, stelt Habraken. ‘De dragers van grote gebouwen moeten aan de binnenzijde ruimtes vormgeven
monumenten
alsof ze een driedimensionale stad vormen. Een voorbeeld? In Washington staat een monumentaal gebouw, van vlak na de burgeroorlog. Het was oorspronkelijk bestemd voor de administratie van de veteranenpensioenen. Het heeft zulke overtuigende atria dat niemand er ooit met zijn vingers aan zal komen. In Den Haag komt Berlages gebouw (1920) voor De Nederlanden van 1845 enigszins in de buurt. Dat heeft de meest fantastische binnenruimtes! Er zitten nu advocaten in, geloof ik.’ In 1970 deed Habraken een voorstel voor zo’n 3D-stad voor het beoogde nieuwe stadhuis van Amsterdam. Tien jaar later werkte hij het nooit gerealiseerde idee uit in het artikel The leaves and the flowers, voor de Pennsylvania Architectural School Review. ‘De bloemen in een boom zijn typologische transformaties van de bladeren’, zo verklaart hij de titel. ‘Op dezelfde wijze kunnen bijzondere woon-, werk of recreatiefuncties binnen het kader van een duurzame, grofmazige structuur tot hun recht komen.’
binnenstraten Open bouwen maakt het mogelijk, de menselijke maat te behouden in grote bouwvolumes. ‘Twee- tot drieduizend vierkante meter vloeroppervlak, dat staat gelijk aan een kleine Griekse stad’, zegt de onderzoeker. ‘De voetgangerservaring van iemand die zo’n gebouw betreedt, blijft die van een publieke ruimte. Je hebt daarom herkenbare corridors en pleinen nodig. Ik heb voor het Amsterdamse stadhuis dus gepleit voor een hiërarchie aan binnenstraten.’ Binnenstraten kwamen er, maar tot Habrakens spijt geheel zonder de levendige stedelijkheid die hij beoogde. Het blijft opmerkelijk dat juist Nederland de vooruitstrevende gedachten van Habraken nauwelijks omarmde. ‘Nederland liep aan-
architectuur
architectuurbeleid
kunst
vankelijk voorop’, knikt hij. ‘Voor de wijk Molenvliet in Papendrecht heeft Frans van der Werf in de jaren zeventig woningen met open plattegronden ontworpen, een project dat nog steeds internationaal als voorbeeld geldt. Maar hier verdween de belangstelling. Het was de tijdgeest, de economie floreerde en zowel vanuit de bouwwereld als vanuit de architectuur was er weinig interesse in verandering.’ Hij ziet ook politiek-juridische oorzaken voor de Nederlandse weerstand. ‘Onze woningwet van 1902 heeft geleid tot professionalisering van de sociale huisvesting, zonder ruimte voor de invloed van het individu. De hele ontwerp- en bouwindustrie is daarop ingesteld.’ Tot zijn vreugde lijkt eindelijk ook in Nederland het tij langzaam te keren. ‘Adri Duijvesteijn laat in Almere Poort momenteel zeven woningblokken met particuliere inbouw neerzetten. En Frank Bijdendijk, van de Amsterdamse woningcorporatie Stadgenoot, wilde al in de jaren tachtig het binnenwerk van corporatieflats verkopen aan de bewoners. Daar stak de fiscus destijds een stokje voor. Nu bouwt hij de eerste vrij indeelbare, bestemmingsvrije casco’s, zogeheten solids, waar particulieren allerlei functies in kunnen combineren.’ Nederlandse projectontwikkelaars en bouwondernemingen doen mondjesmaat experimenten met woningcasco’s.
gevels Het grootste en hardnekkigste misverstand, waarschuwt de architect, is dat open bouwen een technisch kunstje zou zijn, een soort superieure systeembouw die de ontwerper belemmert. ‘Het gaat er juist om dat je zónder uniformiteit grote volumes bouwt. Die kunnen op honderden manier vorm krijgen. De architect is vrijer in zijn expressie omdat hij niet uit hoeft te gaan van een plat-
tegrond. Hij kan mooiere buitenkanten maken!’ Juist de huidige bouwpraktijk hindert de creativiteit, vindt Habraken. ‘Architecten leven zich noodgedwongen uit op een invulling van door de plattegrond gedefinieerde gevels, terwijl zulke gevels natuurlijk het minst interessant zijn en het zeker geen tweehonderd jaar volhouden. Bij de hogere kantoor- en woongebouwen zijn de eerste vier verdiepingen nog de moeite waard, de rest is alleen zichtbaar vanaf de overkant van de Maas, bij wijze van spreken.’ Open bouwen is, zeker in Nederland, eerder een organisatievraagstuk, aldus de meester. ‘Het gaat ook over
John Habraken 1928 geboren in Indonesië 1955 bouwkundig ingenieur Delft 1964 mede-oprichter en directeur Stichting Architecten Research 1967 oprichter en hoogleraar Bouwkundefaculteit Eindhoven 1975 -1981 head of department of Architecture, Massachusetts Institute of Technology (MIT) 1981 - 1989 hoogleraar architectuur architectuur MIT John Habraken is auteur van vijf boeken, waaronder The Structure of the Ordinary (1998) en Palladio’s Children (2005). Daarnaast schreef hij tientallen wetenschappelijke artikelen, onderzoeks rapporten en andere publicaties. Hij is gelauwerd met diverse nationale en internationale prijzen en een eredoctoraat van de TU Eindhoven. In 2003 werd hij onderscheiden met een ridderorde in de Nederlandse Leeuw en de BNA-kubus. Sinds zijn pensionering woont Habraken weer in Nederland.
39
japan haalt nederland links in Een halfjaar geleden werd in Japan een nieuwe woningwet van kracht die duurzaam en open bouwen stimuleert. De wet moet de levensduur van woningen aanzienlijk verlengen, met behulp van fiscale maatregelen. Kazunobu Minami, hoogleraar architectuur in Tokio en oud-student van John Habraken, is een van de drijvende krachten achter de totstandkoming ervan. Op de recente bouwkunde-conferentie Changing Roles in Noordwijk lichtte Minami de nieuwe wet toe. ‘Wij moeten de bestaande situatie, een consumptiemaatschappij die bouwt en sloopt, transformeren tot een voorraadmaatschappij die goede objecten bouwt en die ze zorgvuldig onderhoudt om ze voor lange tijd te behouden,’ aldus de hoogleraar. Japan bezit al een zelfbouwtraditie, waarbij particulieren keus hebben uit verschillende aanbieders van vrij indeelbare houtskeletten en staalskeletten, en uit architecten en aannemers die zich hebben gespecialiseerd in de inrichting en afbouw van casco’s. Deze woningen zijn echter vaak weinig duurzaam en worden meestal binnen vijftig jaar alweer vervangen. John Habraken: ‘Er was geen ruimte voor het individu in de sociale huisvesting’
de relaties tussen ontwerpers, ontwikkelaars, bouwers en gebruikers. Opdrachtgever kunnen besluiten om te investeren in een stuk 3D-stad, of in extra mooie casco’s voor woningen. Dan kan er een markt ontstaan voor gespecialiseerde inbouwontwerpers, en voor een inbouwindustrie.’ Dat laatste, zegt hij, is momenteel zijn hobby. ‘Aannemers tonen nog te weinig belangstelling. Er is genoeg potentieel bij kleine bedrijven en klusjesmannen die verbouwingen doen. De overheid kan voorwaarden stellen aan hun dienstverlening en ze certificeren voor de inbouwindustrie. Die zou dan tegelijk een ver-
nieuwbouw-industrie kunnen zijn, voor de herbestemming van panden die niet gesloopt mogen worden.’ Habraken vreest echter dat de schaarse initiatieven met de openbouwmethode in Nederland niet makkelijk navolging zullen krijgen. ‘De bouw moet zich heruitvinden, maar dat gebeurt alleen als de politiek het eist. Zoals je nu in Japan ziet.’ Met ironie: ‘We kunnen straks excursies naar Japan organiseren om te zien hoe het moet.’ Nadere informatie en artikelen: www.habraken.org
JJ
Daarnaast kent Japan, voor de middenklasse, veel krap bemeten en moeilijk aanpasbare gesubsidieerde huur- en koopappartementen, die bewoners voor problemen stellen zodra de samenstelling van het huishouden wijzigt. Minami illustreerde op de conferentie hoe onhandig Japanse gezinnen steeds weer kamertjes van functie moeten laten verwisselen en vaker verhuizen dan hen lief is. De nieuwe Japanse woningwet beloont duurzame en flexibele woningbouw met drie belastingmaatregelen. Wie tussen 2009 en 2011 een duurzaam huis koopt of bouwt en vervolgens zelf bewoont, kan over een periode van tien jaar maximaal 6 miljoen yen (ca 45.000 euro) korting krijgen op zijn inkomstenbelasting. Ook wordt tien procent van de bouwkosten, ter waarde van maximaal 75.000 euro, via de inkomstenbelasting kwijtgescholden. Voor verhuurders is de derde incentive interessant: de onroerend-goedbelasting op duurzame woningen wordt sterk gereduceerd. Een duurzame Japanse woning moet minstens 150 tot 200 jaar meekunnen. De nieuwe wet bevat uitvoerige bepalingen om deze levensduur te garanderen. Ze bevatten onder andere eisen aan materiaalkeuze, onderhoudsvriendelijkheid, aanpasbaarheid (van gebruiksoppervlakken, maar ook van leidingen en bedrading), energiezuinigheid en gebruik door ouderen en gehandicapten.
40
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
Niets staat meer vast in interieurs Belastingdienst Organisatiegericht Huisvesten (OGV), dat is het nieuwe (mode)woord voor flexibele interieurs waarmee nu de Belastingdienst in Utrecht ervaring opdoet. In twee verbouwde kantoren hebben architecten letterlijk en figuurlijk schotten weggebroken wat bij de werknemers enige weerstand heeft opgeroepen. Een belangrijk aspect van het verander-management dus. De architecten en projectleider lichten toe hoe het proces is verlopen.
Flexibele werkplekken spelen in op veranderde organisatie
Links: kantoor Herman Gorterstraat, rechts: Cirqada
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
41
Tekst: Anka van Voorthuijsen Fotografie: Robert Oerlemans
duurzaam en degelijk
Het is natuurlijk bekend dat niet iedereen altijd op de eigen kamer aan het werk is, maar toen uit onderzoek bleek dat de bezettingsgraad van de kantoren rond de 50% schommelde, schrokken ze wel bij de Belastingdienst, zegt Gijs van Wijk, beleidsmedewerker bij de Belastingdienst/ Centrum voor facilitaire dienstverlening (B/CFD). Het was reden om het traditionele kantoorconcept (lange gangen met aan weerszijden voornamelijk 2-persoons werkkamers) vaarwel te zeggen en te kiezen voor een huisvestingsconcept waar ‘niet persoonsgebonden werkplekken’ centraal staan. Cru gezegd komt dat erop neer dat werknemers geen recht meer hebben op hun eigen vaste stoel, bureau of werkkamer. De Belastingdienst bedacht daarvoor de term Organisatiegericht huisvesten (OGH). Samen met de Rijksgebouwendienst krijgt dat op diverse plekken in Nederland vorm. Sinds 2000 hebben nu bijna 5000 van de in totaal 32.000 werknemers van de Belastingdienst te maken met OGH. Het kwijtraken van de vaste werkplek roept bij veel werknemers nogal wat weerstand en emotie op, merkt Gijs van Wijk keer op keer. ‘Om mensen mee te krijgen heb je echt begeleiding nodig. Als facilitaire dienst zijn we van alles wat nodig is voor de werkplekinrichting, van de potloden, de bureaus, de schoonmaak en de catering tot en met
archivering. Maar zo’n proces gaat over verander-management, daarbij gaat het om de zachtere kant; om de groep, het individu, omgaan met weerstand. Daar hebben we dus hulp bij ingeroepen.’ Uitgangspunt bij OGH is dat je als werknemer steeds een werkplek kiest die past bij de activiteit die je wilt ondernemen. Het geconcentreerd schrijven van een rapport vindt in principe in een ander type ruimte plaats dan het reguliere overleg met een collega of een bijeenkomst van een projectteam. De nieuwe werkplekken zijn in drie categorieën te verdelen: communicatie, concentratie en administratie. De verhouding tussen die categorieën en de uitwerking in verschillende werkplektypen (bijvoorbeeld cockpit, coupé, loungewerkplek, projectteamruimte) kan natuurlijk per kantoor verschillen en wordt in samenspraak met de werknemers vastgesteld.
natuurlijk moment De flexibiliteit van de werkplek komt ook in de techniek tot uitdrukking: laptops en mobiele telefoons horen erbij, om elkaar nog wel te kunnen vinden. Ook brengt OGH vaak ingrijpende aanpassingen aan de technische installaties met zich mee: betere akoestische plafonds, meer ventilatie vanwege intensiever gebruik van de ruimte. De overgang naar OGH vindt – om extra kosten te voorkomen - in principe plaats ‘op een natuurlijk moment’: bij verhui-
zingen of ingrijpende renovaties dus, als de boel toch al op z’n kop moet. Belangrijk doel van OGH is natuurlijk kostenbesparing. Veel mensen werken parttime of hebben afspraken buiten de deur: te veel kamers staan te vaak leeg, verspilling van kostbare vierkante meters en weinig duurzaam bovendien. Binnen de Belastingdienst hanteert men als uitgangspunt een flexfactor van 70%, dat betekent dat er 70 werkplekken per 100 werknemers beschikbaar zijn. Flexibele werkplekken zijn er dus altijd minder dan er mensen in dienst zijn. Maar die werkplekken hebben vaak wel een compleet andere uitstraling dan de traditionele kantoorkamer. Wie een vaste werkplek ‘afpakt’, moet de werknemer daarvoor namelijk iets extra’s teruggeven, is een uitgangspunt in de praktijk van de flexibele huisvesting. Een met meer aandacht vormgegeven werkomgeving zegt bovendien iets over je imago en uitstraling en spreekt jongere werknemers wellicht meer aan, hoopt de Belastingdienst. ‘Je wilt als werkgever toch ook boeien en binden.’ Loungehoeken, open werkplekken, een huiskamerachtige entree: ze leiden, is de bedoeling, ook tot nieuwe overlegstructuren binnen de eigen organisatie, tot meer en open uitwisseling van ideeën, een minder hiërarchische organisatie. ‘Meer zelfsturing hoort echt bij het concept,’ zegt Gijs van Wijk.
‘Bij al die openheid ontkom je er ook niet aan dat mensen elkaar gaan aanspreken op gedrag of afspraken die zijn gemaakt. Het gaat duidelijk uit van meer zelfstandigheid. Werknemers waarderen dat zeer, blijkt uit onderzoek. Voor het management is het soms wel even wennen, dat ze niet moeten controleren op aanwezigheid, maar op output.’
weerstand In bijna alle gevallen leidt het verlies van de eigen, vaste werkplek, inderdaad tot weerstand, zegt ook architecte Helga Snel van Jeanne Dekkers Architecten. Het Delftse architectenbureau is niet alleen verantwoordelijk voor het interieur van gebouw Cirqada aan de Ortheliuslaan in Utrecht (800 mensen, 560 werkplekken), maar heeft óók het hele proces begeleid waarin de medewerkers van de Belastingdienst Utrecht Gooi terecht kwamen. Ze begint dat proces bij voorkeur in de oude behuizing van de opdrachtgever: ‘Ik wil de cultuur en de identiteit van die organisatie en de sferen op de verschillende afdelingen leren kennen om het uiteindelijk ontwerp daarop af te kunnen stemmen.’ De weerstand en soms angst bij de werknemers voor de aanstaande veranderingen begrijpt ze wel, zegt Snel: ‘Van een tweepersoonskamer naar iets wat een ‘open werkplek’ wordt genoemd, van een vertrouwde werkomgeving naar een nieuw concept, dat is soms gewoon moeilijk voor iemand die niets anders gewend is.’
42
architectuur
stedenbouw
Je kunt het besluit om over te stappen op OGH als ‘fait accompli’ brengen, aldus Helga Snel ‘maar wij willen nieuwe gebruikers graag begeleiden en iets ontwerpen dat echt aansluit bij de wensen van de gebruikers.’ Een vaak gehoord bezwaar is: ‘Als ik zit te bellen kan een ander niet werken’. Snel: ‘Dat is akoestisch op te lossen. En bovendien: dat bezwaar is er nu ook als je samen in een tweepersoonskamer zit.’ Nog één: ‘Ik kan zo niet werken, iedereen kan meekijken, ik wil een muur achter me, ik raak afgeleid bij zoveel transparantie.’ Snel: ‘Het is veel angst, daar moet je over praten. Wat zit daar achter, hoe kan je het oplossen.’ In gebouw
Interieur Herman Gorterstraat
Interieur Cirqada
Cirqada ontstond - na het horen van de medewerkers- een ‘landschap met kasten’ op de tekentafel. Snel: ‘Als een soort bos. Kasten waar je naast, achter of voor kunt zitten. Dat zorgt voor geborgenheid. Je zit niet in of buiten een glazen cockpit, maar tussen de elementen.’ De basis van het interieur bestaat uit elementen waarbij de hoofdtoon antracietkleurig mdf is. Elke verdieping heeft vervolgens een eigen kleurenschema, hier van rood-paars tot geel en groen-blauw. ‘Door het antraciet en het gebruikte materiaal oogt het serieus en wat zwaar. Dat past bij de inhoud van het werk. Het moet niet al te lichtvoetig, de Belastingdienst is geen kinderdagverblijf. Daar zou je voor een
architectuurbeleid
ander kleurenpalet kiezen.’ Het architectenbureau hield series van bijeenkomsten waarin met de medewerkers van de dienst werd gepraat over de wensen bij het interieur en de verschillende werkplekken. Snel: ‘Ik heb direct gezegd: ik ga niet discussiëren over kleuren. Dan kom je nergens. Ontwerpen is niet democratisch, als je voor de grootste gemene deler kiest wordt het vlees noch vis. Maar ik zei ook meteen: medewerkers hebben wel een grote stem. Ik wil wel jullie mores en cultuur zichtbaar maken in het ontwerp.’
acceptatie Hoe divers OGH uit kan pakken is te zien in Utrecht, waar een andere locatie van de Belastingdienst volgens hetzelfde principe werd ingericht, aan de Herman Gorterstraat. Hier was architectenbureau ZECC uit Utrecht bij betrokken. Ook daar was acceptatie van het concept door de werknemers een belangrijke voorwaarde, hier werd dat proces door een extern bureau -Stevens Van Dijck- begeleid. Het enthousiasme was hier groter, waarschijnlijk ook omdat het een hechtere, kleinere afdeling betrof. Uit de gesprekken die de architecten voerden met de werknemers kwam een voorkeur voor huiselijk, natuurlijke producten en het verlangen naar daglicht naar voren. ZECC koos voor een vloer van kurk, veel wit meubilair en de door de medewerkers gewenste ‘huiselijke sfeer’ is in het entreegebied te vinden: daar staat een grote houten keukentafel en een comfortabel ogende bank. Lockers horen bijna standaard bij een OGH-concept: je moet je persoonlijke spullen toch ergens kwijt. Projectleider Merel Vos van ZECCArchitecten: ‘Het schrikbeeld daarbij is natuurlijk van die gestapelde metalen lockers met nummertjes zoals je ze in een zwembad ziet.’ Om mensen toch een ‘eigen plek’ te geven, anders dan een eigen bureau, kregen ze een locker/kastje met een beschrijfbare voorkant. Iedereen kan daar z’n eigen naam op schrijven, foto’s op plakken en het houtkleurige kastje ernaast dient als archief/ boekenplank. Sociale controle moet ervoor zorgen dat het geheel redelijk
kunst
netjes blijft. Om te voorkomen dat er te veel transparantie tussen de verschillende ruimtes en gangen zou ontstaan, ontwierp ZECC op de computer een eigen plakfolie in de vorm van losse boomblaadjes: een bijna abstract ogend ontwerp dat in verschillende patronen en dichtheden op glazen wanden geplakt kan worden. De gebruikers zijn enthousiast over het eindresultaat: het is echt in samenspraak met hen tot stand gekomen vinden ze, en de architecten hebben zich verdiept in het functioneren van de afdeling en de manier van samenwerken op de nieuwe verdieping. Het toppunt van de gewenste huiselijkheid aan de Herman Gorterstraat is misschien wel de binnentuin, een toegepast kunstwerk, dat is ontworpen door Studio Van Eijck en van der Lubbe: een schakeling van banken van metaaldraad waarin planten zijn geïntegreerd. Niet alleen flexibele werkplekken dus, maar ook een mobiele kantoortuin. De Belastingdienst gaat door met OGH, al staan door gewenste kostenreductie sommige onderdelen wel onder druk. Laptops zijn nu eenmaal duurder dan vaste pc’s, maar die laptops moet je werknemers gunnen, is de opinie van Gijs van Wijk. ‘Die waarborgen ook die maximale flexibiliteit die je wenst.’ En OGH went, blijkt uit recent onderzoek, benadrukt Van Wijk. ‘In eerste instantie is 95% van de werknemers tegen. De één natuurlijk meer dan de ander, maar de weerstand is erg groot. We hebben onlangs een aantal projecten geëvalueerd en nu blijkt dat 76% niet meer terug zou willen naar de oude situatie.’
JJ
architectuurbeleid
kunst
43
Over ieder detail is bij kantoor SenterNovem nagedacht
Recycling in het nieuwe duurzame interieur duurzaam en degelijk Tekst: Liesbeth Fit Fotografie: Thea van den Heuvel/DAPh
SenterNovem haalde zich wat op de hals toen ze een ander, groter gebouw in Utrecht aantrok als nieuw kantoor. Hoe kon ze haar voorbeeldfunctie om innovatief en duurzaam te zijn, toepassen op het interieur van een al bestaand pand dat bovendien gehuurd werd? En wat houdt dat eigenlijk in, een duurzaam interieur? Er is niets bijzonders te zien wanneer je het nieuwe pand van SenterNovem aan de Croeselaan in Utrecht betreedt. Het ziet eruit als zoveel kantoren: glazen wanden, bureaus, een pantry en een centraal geplaatst kopieerapparaat. Wanneer je beter kijkt, verraden de details wel wat duurzame ingrepen. Er staat een
opvangbak voor gebruikte plastic bekertjes, het toilet heeft geen lichtknopjes en die wanden daar, zijn die niet van het snelgroeiende en dus duurzame materiaal bamboe? ‘Dat klopt’, beamen Jeanine Beeftink, projectmanager bij de Rijksgebouwendienst en Willem Kreukniet, projectleider herhuisvesting bij SenterNovem. ‘Maar dat is één van de weinige toegevoegde materialen aan dit interieur.’ Beeftink: ‘We hebben zoveel mogelijk gebruikt gemaakt van alles wat nog in het pand aanwezig was en dat is goed gelukt’. ‘Het enige wat we eigenlijk aangeschaft hebben, zijn een paar wanden, vloerbedekking en wat stoelen en bureaus’, vult Willem Kreukniet aan.
Het nieuwe kantoor van SenterNovem – het oude werd te krap – ligt tegenover Station Utrecht Centraal en bestaat uit de begane grond en de eerste vijf verdiepingen van een pand waar vroeger Postkantoren b.v. zijn intrek had. Waar het normaal gesproken gebruikelijk is om een heel pand te strippen en daarna te voorzien van een nieuw interieur, heeft SenterNovem dit geheel anders aangepakt. Voor de verhuizing is er een aantal scenario’s opgesteld waarbij men keek naar wat er, wat betreft duurzaamheid, te besparen viel binnen de grenzen van het bestaande gebouw. Beeftink: ‘Naast het uitgangspunt om zoveel mogelijk materiaal te hergebruiken
44
stedenbouw
zijn we uitgegaan van een periode van twaalf, dertien jaar waarbinnen de gedane investeringen zichzelf moesten terugverdienen. Als je dat dan naast elkaar legt, komt er een pakket maatregelen uit.’ Een van die eerste duurzame maatregelen was dus om met de bestaande wanden en deuren een nieuwe plattegrond te maken. Ook zijn er van Postkantoren b.v. meubels overgenomen die nog in prima staat waren en nu vergaderplekken vormen; anders waren ze op de schroothoop beland. Het overige meubilair komt, afgezien van de genoemde nieuwe exemplaren, uit het oude pand van SenterNovem zelf. Het interieur, dat ontworpen is door Teeuwisse & Willems architecten uit Den Haag, werd nog aangevuld met een tapijt dat duurzaam geproduceerd is en waarvan de vezels en de rug hergebruikt kunnen worden. De bamboe
SenterNovem stimuleert, in opdracht van de Rijksoverheid, duurzame economische groei door een brug te slaan tussen markt en overheid, nationaal en internationaal. Bedrijven, kennisinstellingen en overheden kunnen bij SenterNovem terecht voor advies, kennis, en financiële ondersteuning. SenterNovem is een agentschap van het Ministerie van Economische Zaken.
monumenten
wanden, die de pantry’s en kopieerfaciliteiten aan het oog onttrekken, zijn geschroefd en niet verlijmd zodat ook deze in een later stadium opnieuw gebruikt kunnen worden. Snoeren zijn weggewerkt in speciale kabelverbergers van afbreekbaar aardappelzetmeel.
led Niet in het oog springende, duurzame maatregelen waren meer van technische aard. Zoals het isoleren van de appendages (leidingaansluitingen), het vervangen van TLlampen door LED-verlichting - de TL buizen worden opgebruikt door de dienst Domeinen – en aanwezigheidsdetectie op zowel verlichting als ventilatie. Ook zijn alle installaties overgenomen en, daaraan gerelateerd, de plafonds opengewerkt met het doel tot betonkernactivering. Bij deze wijze van klimaatbeheersing wordt het skelet van het gebouw gebruikt voor koeling. Als laatste, maar niet minste, ingreep werd er over de vijf gehuurde etages een klimaatgevel aangelegd aan de zonzijde van het gebouw, opdat geen extra koelinstallatie nodig zou zijn. Al deze investeringen wegen op tegen het te behalen rendement. ‘En’, benadrukt Willem Kreukniet, ‘kunnen door de volgende huurder ook weer gebruikt worden, waardoor het over de jaren heen gezien nog meer besparing oplevert. Met onze verhuurder hebben wij afgesproken dat de etages niet in de oorspronkelijke staat hoeven worden opgeleverd bij vertrek.’
architectuur
architectuurbeleid
ruimtebesparing Eén van de kenmerken van de nieuwe huisvesting is de zogenaamde flexplek. Daarbij is er in de plattegrond rekening gehouden met open en gesloten werkplekken; beide nemen vijftig procent van de ruimte in beslag. Het personeel bij SenterNovem kan bij binnenkomst dus kiezen waar het gaat zitten, in een dicht kantoor of in een open ruimte met meerdere collega’s. Als een medewerker een plek heeft gekozen kan hij via de ‘plekchecker’ zelf zijn e-mail en telefoonverkeer doorschakelen. Tussen de bamboe wanden is ook voorzien in enkele loungeplekken, omringd door akoestisch behang. Elke verdieping heeft daar zijn eigen kleur gekregen: blauwgrijs, lavendel, lime of terracotta. Al deze kleuren komen terug in de vloerbedekking. Het hebben van flexibele werkplekken betekent nog een besparing, in vierkante meters wel te verstaan. Kreukniet: ‘We hebben zo’n 650 mensen in dienst, maar als we voor hen allemaal een eigen plek creëren, zou zestig á zeventig procent daarvan vaak leegstaan. Mensen zijn veel op werkbezoek of werken parttime. Flexplekken besparen ons dus ruimte.’ Alle medewerkers hebben wel 1.20 meter aan ‘persoonlijke plank’ gekregen. Daar kunnen ze hun lopende projecten kwijt en wat persoonlijke spulletjes. De overige informatie is centraal opgeslagen in speciale dossierkamers. ‘Omdat de
kunst
ruimte nu minder persoonlijk is in te richten, hebben we geprobeerd extra veel aandacht aan de aankleding te besteden’, aldus Jeanine Beeftink. ‘Vandaar de loungeplekken, bamboewanden en het mooie tapijt. Bovendien wordt er nog een kunstwerk geplaatst dat speciaal voor SenterNovem wordt ontwikkeld.’
experimenteren In de toekomst zijn er plannen voor nog verdere besparingen. SenterNovem is bezig met een pilot waarbij het rendement op persoonlijke ventilatie onderzocht wordt. ‘Het is een experiment van de Rijksgebouwendienst waarbij wij het lijdend voorwerp zijn’, verklaart Kreukniet. ‘De ventilatie in een kantoorruimte is dan persoonlijk regelbaar. Dus niet centraal ingesteld vanuit het plafond, maar met een eigen bedieningspaneel.’ Ook wordt er gewerkt aan een onderzoek om bronnen van warmte en koude op te slaan. ‘Dat zou een samenwerking zijn tussen verschillende bedrijven hier op het Jaarbeursterrein’, gebaart Kreukniet om zich heen. ‘Helaas is dat nog in een primitief stadium, niet iedereen beschikt over de mogelijkheden om zo innovatief te werken als wij.’
JJ
stedenbouw stedenbouw
monumenten monumenten monumenten
architectuur architectuur
architectuurbeleid architectuurbeleid architectuurbeleid
andere smaken De ‘Bijlmerbajes’ Landgoed Soestdijk BES-eilanden Museum Volkenkunde Jachthuis Sint Hubertus Gouden Piramide 2009 Entree meermanno Op weg naar Shanghai
kunst kunst
45
46
kunst
47
Sporen van gedetineerden andere smaken
Het afgelopen jaar mocht fotograaf Nico Bick regelmatig fotograferen in de PI Overamstel, beter bekend als de Bijlmerbajes. De voorwaarde was dat er geen gedetineerden zichtbaar op de foto werden geplaatst. Bick beschouwde zijn opdracht vooral als kunstzinnige excercitie, niet als een reportage van leefomstandigheden in de penitenitaire inrichting. De foto’s vertellen een eigen verhaal over een bajes die nu ruim 30 jaar oud is. Tekst: Agnes Koerts Fotografie: Nico Bick
De architecten, het echtpaar Pot en Pot-Keegstra, poogden met hun ontwerp destijds te ontsnappen aan de conventionele gevangenisbouw. ‘Er moest een humane omgeving komen’, zegt Nico Bick. ‘Aanvankelijk ook met ramen zonder spijlen, maar later kwamen de tralies er toch’. De foto’s zetten aan tot denken over de veranderende sociale opvattingen over straf, tucht en heropvoeding in de afgelopen dertig jaar. Op de foto’s staan geen mensen, maar wel is hun aanwezigheid te
48
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
architectuurbe- kunst
stedenbouw
bespeuren. Nico Bick kiest, zegt hij in een toelichting, voor een inventariserende werkwijze. ‘Ik ben niet geinteresseerd in persoonlijke verhalen, sprekende details of een vorm van dynamiek die de beelden een kleur of lading zouden kunnen meegeven’. Hij vertelt dat hij de inhoud wil tonen door de vorm te benadrukken.
‘De waarnemer zal door de vorm, mijn beschrijving, heenkijken en zo de achterliggende sociaal-economische, politieke of ideologische factoren bij de beelden herkennen’. ‘Mijn voorkeur gaat uit naar plaatsen die onopvallend zijn en waar een spanningsveld voelbaar is tusen
publiek en privé. Deze fotoserie is nadrukkelijk geen journalistiek werk’, zegt hij. ‘Ik kreeg financiële steun van het Amsterdams Fonds voor de Kunst. Je moet mijn survey zien als kunstwerk, en ik publiceer het ook alleen in een kunstzinnige context.’ Zie ook: www.nicobick.nl/pi
JJ
49
50
stedenbouw
architectuur
architectuurbeleid
kunst
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
51
Utrechtse Heuvelrug moet een geheel gaan vormen
Paleis Soestdijk als bindend element voor het landschap andere smaken Tekst: Anne Versloot
De Rijksgebouwendienst houdt zich niet alleen bezig met plannen voor de toekomst van Paleis Soestdijk, ze denkt ook mee aan de positie van het paleis in het landschap. Dat moet als het aan de bestuurders ligt een samenhangend gebied gaan vormen met een juiste balans van rust en recreatie. Op termijn kan het de concurrentie met de Veluwe aan.
‘Paleis Soestdijk is het icoon van Nederland, een nationaal bezit. Of, om in marketingtermen te spreken: een sterk merk. Zonder reclame komen er meer dan 100.000 bezoekers per jaar. En niet alleen mensen. Er komen op het landgoed ook reeën, damherten, boommarters en ijsvogels voor. Er is zelfs een dassenburcht.’ Dat zegt Jan Altenburg, directeur van Paleis Soestdijk. Zijn ogen beginnen subiet te glimmen als hij over ‘zijn’ paleis en het omringende landschap praat. Dat Paleis Soestdijk zich op de Utrechtse Heuvelrug bevindt, is niet zo verwonderlijk. Het is er goed toeven. Al eeuwenlang. Rijke Amsterdammers hadden hier
Intensief recreatief gebruik van de heidevelden bij de ‘Vuursche’
villa’s en buitenhuizen waar ze hun zomervakanties doorbrachten. Het is een prachtig (natuur)gebied vol monumentale eiken, heidevelden, de piramide van Austerlitz, meertjes, verscholen grafheuvels, stuifzandgebieden en niet te vergeten het Baarnse Bos. Een van de mooiste parken van Nederland waar prinses Juliana en prins Bernhard graag wandelden. In de jaren zestig en zeventig woonde koningin Beatrix met haar nog jonge gezin op Huis Drakensteyn bij Lage Vuursche –waar ze mogelijk straks weer haar intrek zal nemen. Zo zorgde de koninklijke familie ervoor dat de Utrechtse Heuvelrug een vorstelijk tintje kreeg. Maar
52
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
Een groene long in de oostelijke Randstad Schaapskudde in het overgangsgebied van bos naar weiland.
sinds 2004 staat Paleis Soestdijk leeg, na het overlijden van prinses Juliana en prins Bernhard. Aan een nieuwe bestemming wordt hard gewerkt. Eind 2010 neemt het kabinet er een definitief besluit over. Van meet af aan is duidelijk dat het paleis, de paviljoens en het omringende landgoed met elkaar verbonden blijven. Maar Soestdijk maakt ook deel uit van een groter masterplan: ‘Heel de Heuvelrug’. In de loop der tijd is deze regio, die zich uitstrekt van Muiden tot aan Rhenen, door woonwijken en snelwegen behoorlijk versnipperd geraakt. De bedoeling is om van de Utrechtse Heuvelrug weer één grote groene long te maken. Een omgeving waar mensen willen recreëren. Waar ze genieten van de natuur en cultuurhistorische monumenten als Kasteel Groeneveld of de voormalige vliegbasis Soesterberg – waar plannen voor een nationaal defensiemuseum bestaan. Soestdijk is een van de poorten die inwoners uit de hectische Randstad en Almere naar dit fijne bosgebied moeten lokken.
samenwerking ‘Maar de Utrechtse Heuvelrug mag niet bezwijken onder de druk van dagjesmensen en recreanten. Voor degenen die hier wonen en werken moet het ook plezierig blijven,’ zegt Bart Krol, gedeputeerde van Utrecht. Zijn provincie heeft het initiatief genomen tot de ‘eenwording’ van de Heuvelrug. Het is een samenwerkingsverband geworden met de
provincie Noord-Holland, diverse gemeentes, Staatsbosbeheer én Paleis Soestdijk. Inmiddels is een gebiedsvisie opgesteld, die onlangs door maar liefst 29 partijen is ondertekend. Alleen al in Lage Vuursche komen meer dan 1,5 miljoen mensen per jaar,’ zegt Krol. ‘Sommige plekken op de Heuvelrug mogen stiller worden, andere juist drukker. Er is meer balans nodig tussen rust en recreatie. We willen de bezoekersstromen reguleren. Niet iedereen op een kluitje. Daarnaast streven we ernaar van deze regio een ecologisch geheel te maken. Fiets- en wandelpaden zullen bovendien ook aansluiting op elkaar krijgen. Zo wordt het hier weer aantrekkelijk voor mens en dier.’ Henk van de Kerk, wethouder te Baarn, is het met hem eens. Het project ‘Heel de Heuvelrug’ betekent ook voor hem een bundeling van krachten. En hij is er blij mee. Vooral door de naburige koninklijke publiekstrekker verwacht hij dat zijn stad – ‘Jawel, wij hebben stadrechten’ – er baat bij heeft. Van de Kerk: ‘Het toerisme in Utrecht als geheel scoort slecht, maar Paleis Soestdijk kent iedereen. Als dat een van de entrees naar de Utrechtse Heuvelrug wordt, zullen daar veel mensen op afkomen.’ Maar ook zijn devies is: spreiding. Dat mensen niet alleen naar De Vuursche rijden om een pannenkoek te eten. In zijn gemeente mikt hij met name op de korte verblijfsrecreant. Mensen die een weekendje willen fietsen of
paardrijden door de bossen. Er komt in Baarn wellicht een wellnesscenter met hotel. Van de Kerk is al druk bezig met een klimbos met tokkelbanen tussen de bomen, kanosteigers die met de waterstand mee stijgen en dalen en een nieuwe fietsbrug over de Eem. Maar de Baarnse wethouder is eerlijk. Hij hoopt dat de bezoekersstroom uit de Randstad ook voor een economische spin off zorgt. Want er is een winkelstraat in Baarn, met onder meer een mooie boekwinkel en koffiebranderij. Hij hoopt dat de dagjesmensen daar hun geld uitgeven. Goed voor de plaatselijke middenstand en de musea. Maar, voegt hij er gloedvol aan toe, ‘de Utrechtse Heuvelrug is vooral wat natuur betreft magnifiek. Vooral ons Baarnse Bos is bijzonder. Het is de voortuin van Paleis Soestdijk.’
ronddwalen En dat komt goed uit. Want om ook de versnippering in dit gebied tegen te gaan – heel de Heuvelrug! – wordt het Baarnse Bos bij Paleis Soestdijk betrokken. De eerste stap is al gezet. Tussen de Engelse landschapstuin van het paleis en het befaamde wandelbos wordt gewerkt aan een voetgangerspad met zebra. Iedereen kan zo veilig de vierbaans Amsterdamsestraatweg oversteken. Soestdijk-directeur Altenburg: ‘Uit cultuurhistorisch oogpunt is die verbinding ook logisch want eeuwenlang was dit bos onderdeel van Soestdijk. Menig landgoedbewoner
en generaties Oranjes dwaalden hier rond.’ Tegenwoordig laten veel inwoners van Baarn er hun hond uit. Ze voeren de eendjes in de Grote Kom of wandelen door een van de schaduwrijke berceaux – paden waar de boomtoppen zó naar elkaar toe zijn gegroeid dat ze bijna een tunnel vormen. Het is vooral een bos voor natuurliefhebbers. Met bomen als de hazelaar, de wilde lijsterbes, de grote zilverspar en de Amerikaanse krentenboom. Her en der ziet het er wat verwaarloosd uit, maar het opknappen is al in volle gang of staat op de rol. Vanuit het Baarnse Bos steek je zo weer over naar Paleis Soestdijk en de door de beroemde landschapsarchitect Zocher ontworpen tuin, met zijn ijskelder, mooi gemetselde bruggetjes en het Zwitserse chalet dat de prinses Wilhelmina voor haar twaalfde verjaardag kreeg. Ook daar moet een en ander gerestaureerd worden. Op sommige plaatsen hebben bomen en struiken zo lang alle kanten op kunnen groeien en bloeien dat van de oorspronkelijke tuinaanleg niet veel te herkennen is. Daar komen luchtfoto’s aan te pas om de zichtlijnen en lanen te kunnen reconstrueren. Voor Soestdijk zijn alle krachten en kwaliteiten in kaart gebracht. En stap voor stap heeft Altenburg die visie kunnen verankeren in het project ‘Heel de Heuvelrug’.
monumenten De directeur van Soestdijk zou graag zien dat ook het Rijk zich voor die plannen van één Heuvelrug inzet. ‘Het Rijk gaat over de grote sleutelprojecten, de treinstations, spoorlijnen en de gebieden daaromheen bijvoorbeeld. Het Rijk moet de groene ontwikkeling steunen, een extra impuls geven. Tegen de oprukkende verstedelijking. Zo’n mooi gebied als de Heuvelrug moeten we toch met z’n allen koesteren.’
nat en droog Samen hopen de drie heren – Altenburg, Krol en Van de Kerk – dat de Utrechtse Heuvelrug in 2025 door heel Nederland ervaren zal worden als een eenheid, een samenhangende geheel. Ook al zijn de steden, dorpen en het landschap binnen dit gebied nog zo divers. Groot en klein, open en besloten, nat en droog. ‘Heel de Heuvelrug’ zal laten zien dat de verschillende snippers, functies en cultuurhistorische verhaallijnen met elkaar te verbinden en zelfs te versterken zijn. Tegen die tijd kan het, verwacht de Baarnse wethouder Van de Kerk met gemak de concurrentie met de Veluwe aan. Van der Kerk: ‘Dan is de Utrechtse Heuvelrug booming business.’ En hoe zou het over zestien jaar met Paleis Soestdijk zijn? Het hoofdgebouw, de bijgebouwen, paviljoens, tuin en bos zullen er dan vast goed bij staan. Misschien wel met wat nieuwbouw eraan toegevoegd. Welke bestemming het paleis ook krijgt, het zal een mooi beginpunt zijn voor wie de regio wil verkennen. Na een bezoek aan Soestdijk zelf natuurlijk. Je kunt daar vandaan alle kanten op. Naar het Paardenbos, kasteel de Hooge Vuursche en richting de Wintertuin in Cantonspark. Of je huurt een fiets en maakt een lekkere lange ontdekkingstocht richting Rhenen, met een tussenstop bij de moestuin en kassen van landgoed Hydepark in Doorn. Jan Altenburg: ‘Het publiek kan vanuit het toekomstige informatiecentrum bij het paleis zelf zijn pakket samenstellen.’ Soestdijk mag dan misschien een kleine stip op de Utrechtse Heuvelrug zijn. Het is wel een belangrijke.
JJ Onverwachte vennen in het heuvelruggebied.
53
54
monumenten
Het Rijk bouwt in nieuwe Antilliaanse gemeenten Bonaire, Saba en Sint Eustatius krijgen eigen voorzieningen De Rijksgebouwendienst breidt zijn terrein uit: ze speelt een actieve rol bij de Rijkshuisvesting op de Antillen. Sinds augustus 2008 opereert ze in opdracht van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) als ontwikkelaar voor verschillende rijksfaciliteiten op Bonaire, St. Eustatius en Saba (de zogeheten BESeilanden). Op 10-10-2010 moet het zover zijn, dat is het Uur U voor de eilanden die dan overgaan van de Nederlandse Antillen naar de status van Nederlandse gemeente. Dan moet ook de tijdelijke huisvesting van de Belastingdienst gereed zijn, en wel in een snel tempo. Uiteindelijk zal er een nieuw complex moeten komen, maar daarvoor is het nu te kort dag. Bonaire, een van de Benedenwindse eilanden, krijgt een hoofdvestiging van de Belastingdienst, op de veel kleinere Bovenwindse eilanden, Saba en St. Eustatius, worden kleinere kantoren ingericht. Alle drie eilanden maken zich op voor de status van gemeente, terwijl Curaçao en Sint Maarten net als Aruba een status aparte in het koninkrijk krijgen. Groot zijn de nieuwe gemeenten niet: Bonaire heeft 15 duizend inwoners, Sint Eustatius 3500 en Saba slechts 1600. Boven rechts: Ondertekeing van de overeenkomst << Tijdelijk kantoorpand dat nu wordt verbouwd tot huisvesting van de Belastingdienst op Bonaire
De lokale omstandigheden geven kleur aan de operatie. Etienne Schoenmaeckers, projectmanager vanuit de directie Projecten van de Rijksgebouwendienst geeft een voorbeeld: ‘Men is daar nog gewend cash te betalen. De Antillianen worden eens in de twee weken contant uitbetaald en ook de afdracht van belastingen gebeurt cash. Het giraal verkeer is nog niet goed ontwikkeld. Dus moet je zorgen dat er een kassa aanwezig is in het belastinggebouw, en daar zitten dan weer extra veiligheidsmaatregelen aan vast.’ Een detail is de verandering van munteenheid. Op 1 januari 2011 wordt op de eilanden de NederlandsAntilliaanse Florijn vervangen door de Amerikaanse dollar als munteenheid: ook daar wordt bij de maatregelen nu al rekening gehouden. Van de grond af aan In afwachting van een definitief Rijksverzamelgebouw waarin verschillende departementen hun diensten onderbrengen, maakt de Rijksgebouwendienst gebruik van een kantoor dat door een lokale ontwikkelaar in Kralendijk voor de markt gereed was gemaakt. Piet van der Meer, namens de directie Frontoffice: ‘Nieuwbouw van zo’n Rijksverzamelgebouw hadden we op zo’n korte termijn niet gered.’ De Rijkshuisvesting moet in feite van de grond af aan worden opgebouwd op de eilanden. Behalve voor de Belastingdienst zijn dat tijdelijke kantoren voor departementale een-
10 oktober 2010 is het zover: dan gaat het eerste gebouw voor de Belastingdienst open in Kralendijk, Bonaire. Er was al een Regionaal Servicecentrum op het eiland maar dit is het eerste gebouw dat de Rijksgebouwendienst heeft ontwikkeld. Een deel van het gebouw zal ook gebruikt worden door Sociale Zaken en misschien VWS. Bonaire, Saba en Sint Eustatius krijgen binnen het Nederlandse staatsbestel de status van openbaar lichaam, een soort gemeente. Taken van de Nederlandse Antillen worden deels naar de eiland en de Nederlandse overheid overgeheveld. Voor de Rijksoverheidstaken is nu Rijkshuisvesting noodzakelijk. Hoe de Rijksgebouwendienst de basis legt voor uiteenlopende diensten. heden, inspecties, maar ook nieuwe gevangenissen en een gemeenschappelijke ICT. Politie en brandweer vallen onder de Rijkstaken, waarvoor de Rijksgebouwendienst huisvesting moet regelen. Andere faciliteiten zoals haven, vliegveld en rioolwaterzuivering zullen verbeterd moeten worden ‘naar Nederlandse standaard’, rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden. Verschillende ministeries zijn hier bij betrokken. Elk departement heeft dan ook een plan ontwikkeld. Zo bemoeit Verkeer en Waterstaat zich met een verbeterde rioolwaterzuivering die eraan moet bijdragen dat de eilandgemeenten over enkele jaren aan de milieunormen kunnen voldoen. Piet van der Meer: ‘We zitten met elk ministerie aan tafel om te horen wat men wil.’ En zo komt er een programma van eisen huisvesting tot stand. Als het verantwoordelijke departement of BZK daarvoor een opdracht geeft aan de Rijksgebouwendienst, wordt het programma omgezet in een ontwerp voor de gevraagde huisvesting. ‘We hebben al gemerkt dat die flexibel moet zijn.’ In de aanloop naar het toekomstige Rijksverzamelgebouw heeft de Rijksgebouwendienst samen met BZK gezocht naar regionale servicecentra op de drie eilanden als vooruitgeschoven posten, zegt Van der Meer. Deze tijdelijke voorzieningen werden op 15 en 16 december 2008 officieel geopend. De Rijks-
gebouwendienst draagt zorg voor alle rijkshuisvesting; dat betekent dat de gemeentelijke voorzieningen en voorzieningen, die wel door de Nederlandse departementen worden betaald maar niet onder de Rijkshuisvesting vallen, buiten het voorbereidingsproces vallen. Om te voorkomen dat elk departement zijn eigen weg zoekt op de krappe bouwmarkt op de eilanden, kreeg de Rijksgebouwendienst het verzoek van BZK om alle bouwactiviteiten te coördineren. Van der Meer en zijn collega’s Schoenmaeckers, Gaus en Ammerant hebben het voorjaar van 2009 gebruikt om alle bouwactiviteiten te inventariseren en te verdelen in ‘gemeentelijke’ en rijksopgaven.
garage Voorzieningen waren wel aanwezig op Bonaire, Saba en Sint Eustatius, maar vaak provisorisch. Zo is de gevangenis in Kralendijk gehuisvest in een oude garage, die bovendien voldoende capaciteit miste. De bestaande gevangenis is door de Dienst Justitiële Inrichtingen opgeknapt en kan zo tijdelijk mee. Bovendien realiseert de Dienst Justitiële Inrichtingen cellen in zeecontainers. Er wordt toegewerkt naar een betere huisvesting met plaats voor 95 gedetineerden en daarnaast waarschijnlijk 25 tbs’ers. Op St. Eustatius moet een nieuwe inrichting 35 gedetineerden kunnen herbergen. Bij de voorbereiding van het Rijksverzamelgebouw is ook de Rijksbouw-
meester betrokken die gevraagd heeft eventueel lokale monumenten als huisvesting te overwegen. Van der Meer: ‘Anders dan in Willemstad (Curaçao) heeft Bonaire niet veel monumenten, en wat er staat, heeft over het algemeen een slechte conditie.’ Schoenmaeckers: ‘Wij hebben van de Rijksbouwmeester de mogelijkheid meegekregen Rijkshuisvesting te koppelen aan een kantoor voor het eilandbestuur.’ Dat hoeft dan niet per se onder een dak, maar kan wel aanleiding zijn voor gebiedsontwikkeling in Kralendijk.
zeewind Ook de Rijkshuisvesting op de BESeilanden ontkomt niet aan brandveiligheid- en duurzaamheideisen en energiebesparing, maar Van der Meer en Schoenmaeckers erkennen dat de hoge normen die in Nederland op energiegebied worden nagestreefd, gezien de plaatselijke omstandigheden moeilijk haalbaar zullen zijn. ‘We streven naar een energieverbruik dat gelijkwaardig is aan label C. Uiteraard gaat het daar om zo zuinig mogelijk werkende koeling- en ventilatiesystemen. Maar we hebben al gemerkt dat technische installaties op Bonaire veel korter meegaan. Onderhoud en schoonmaak laten te wensen over.’ De zoute zeewind is debet aan de korte afschrijvingstermijn: in vijf tot zeven jaar zijn de installaties aan het einde van hun leven. Intussen krijgen de eilanden ook
andere smaken Tekst: Jaap Huisman hulp bij betere regelgeving. Schoenmaeckers: ‘Brandveiligheid is nu geen issue op de eilanden. Het ministerie van VROM en de kwartiermaker voor BZK voor Brandveiligheid en Rampenbestrijding zijn daarom de gemeente Kralendijk aan het helpen om het niveau van ruimtelijke verordeningen en brandveiligheid op te krikken.’ En dan zijn er nog de aspecten scholing en werkgelegenheid. Voor banen bij de Belastingdienst en de douane – om twee instellingen te noemen – zullen lokale mensen moeten worden opgeleid. Een aantal van 150 tot 200 rijksambtenaren dat in het toekomstige Rijksverzamelgebouw kan werken, wordt genoemd. Dat is het perspectief van de nieuwe voorzieningen waarvoor nu de fundamenten zijn gelegd.
JJ
56
stedenbouw
monumenten
Camouflage is thema van kunstwerken Desiree Palmen
architectuurbeleid
kunst
Tekst: Xandra de Jongh Fotografie: Maarten Noordijk
andere smaken
Meesterlijk verstoppertje spelen Het voormalige quarantainepaviljoen in de tuin van het Museum Volkenkunde in Leiden is onlangs gerestaureerd tot een fraai gastenpaviljoen. Het rijksmonument heeft op de begane grond twee zalen voor multifunctioneel gebruik en op de kapverdieping vijf ‘hotelkamers’ voor gasten. Het museum was zo enthousiast over de camouflagewerken die kunstenares Desiree Palmen in opdracht voor de grote zaal maakte, dat het voor eigen rekening nog vijf werken aankocht voor de gastenkamers boven. Via Google Earth kun je achter je computer de hele wereld over reizen. Je kunt zelfs een virtuele stadswandeling maken. Typ een adres in en via Street View sta je met één muisklik in een straat ergens in Australië en kun je 360 graden in de rondte iemands habitat bekijken. Magisch toch? Niet voor iedereen. De straatfoto’s in de enorme database zijn afkomstig van zogeheten Google-autootjes die foto’s maken van de omgeving waarin ze rijden. Inclusief onwetende passanten. En die zitten niet allemaal
op drommen kamerreizigers te wachten. De twee jonge meisjes die half naakt op een grasveld zonnebaden, de man die een stripclub verlaat of de jongen die schichtig om zich heen kijkend over het hek van een huis klimt (zie de top tien lijstjes op internet van dergelijke Google Street View beelden). Ze zijn geen van allen blij met de schending van hun privacy via een massamedium. In de Nederlandse versie van Street View maakt Google inmiddels gezichten en autokentekens onherkenbaar. Visueel is het niet de meest fraaie oplossing; al die vegen in het beeld.
maken. Gestoken in haar camouflagepakken smelten de personen in haar werk als een kameleon samen met welke omgeving dan ook. Het oog van ‘Big Brother’ wordt vakkundig misleid. Wegvallen tegen een zebrapad of straatstenen, vrij maar ongezien zoenen met je minnaar op een bankje in het park of onzichtbaar voor de conducteur een tukje doen op de treinbank? Een worden met het ingestorte dak van je huis? Geen enkel probleem. In de illusoire fotowerken van Palmen worden persoon en omgeving een verlengde van elkaar. Soms bedrieglijk goed.
camouflage
Voor elk fotowerk ontwerpt Palmen op basis van foto’s van de gekozen context een nieuw site specific pak en beschildert ze zodanig dat de drager van het pak opgaat in de omgeving. In de eerste camouflagefoto's figureerde de kunstenares nog zelf en lag de nadruk van het werk op de performance die had plaats gevonden. In haar laatste series draait het meer om het fotowerk zelf en werkt Palmen met modellen die ze regisseert.
Kunstenares Desiree Palmen laat de mens een stuk creatiever (én effectiever) verstoppertje spelen in zijn habitat. Het veelvuldig gebruik van bewakingscamera’s in het openbare dagelijks leven vormt voor Palmen (1963) de aanzet tot fotowerken waarin het thema camouflage de rode draad vormt. In haar camouflageseries verstaat Palmen de kunst om zonder Photo Shop mensen in alledaagse settings onzichtbaar te
quarantaine De persoon die de kameleontische kleding van Palmen draagt gaat volkomen in een alledaagse situatie schuil en hoeft zich niet langer bekeken en gecontroleerd te voelen. In die zin biedt de geschiedenis van de locatie, waarvoor Palmen in opdracht van het Museum Volkenkunde nieuw werk maakte, een interessante link met het thema van haar werk. Onder de oorspronkelijke bewoners van het gerestaureerde paviljoen zou de camouflagekledij van de kunstenares waarschijnlijk gretig aftrek hebben gehad. Tot de jaren dertig van de vorige eeuw diende het paviljoen immers als een van de drie quarantainepaviljoens voor besmettelijke ziekten van het toenmalige Academische Ziekenhuis, dat sinds 1873 op het terrein was gehuisvest. Twee paviljoens verdwenen daarna; het derde werd verbouwd tot dienstwoning. Daarna had het paviljoen nog diverse bestemmingen, van opslag tot tijdelijke bibliotheek van het museum. De laatste jaren verkeerde het gebouw in deplorabele staat. Inmiddels is het paviljoen door Kinny van der
monumenten
Most van Spijk fraai gerestaureerd tot gastenverblijf ‘Het Paviljoen’. Letteke Klooster van Opera Ontwerpers tekende voor het interieur. Op de begane grond bevinden zich een kleine en een grote zaal, die door derden kunnen worden gehuurd voor kleine evenementen en symposia of als vergaderruimte. Boven bevinden zich vijf gastenkamers met aan het einde van de gang een gemeenschappelijke leefruimte met keuken.
maskers Op de begane grond van het paviljoen hangen in de grootste ruimte twee fotowerken van Palmen. De kunstenares verbond het camouflagethema van haar werk met de collectie van het museum. Haar idee was om de objecten uit de museumverzameling op de voorgrond te laten treden. Palmen dook in de depots van het museum en raakte gefascineerd door de houten Kalimantan figuren en maskers. Ze spelen dan ook de hoofdrol in de fotowerken. Denkbeeldige museummedewerkers die met een karretje door een depot rijden, vallen samen met de inhoud die ze vervoeren. Door de museummedewerker letterlijk in de onmuseale omgeving van een depot in de huid van een masker of figuur te laten stappen, komen de objecten op verrassende wijze meer tot leven dan in menig (over)gestileerde museumopstelling. Het Museum Volkenkunde was dermate enthousiast over het werk, dat
57
het besloot tot een aankoop voor eigen rekening van nog vijf werken van Palmen voor het paviljoen. Deze hangen boven in de gastenkamers. Vier werken komen uit bestaande series, één fotowerk is nieuw en net als de werken op de begane grond gebaseerd op het museumdepot. In de naar continenten vernoemde kamers verblijven wetenschappers, op uitnodiging van het museum maar ook van de Universiteit Leiden, een paar dagen tot enkele weken. De strak ingerichte ‘hotelkamers’ variëren in grootte, maar zijn allen voorzien van chique inloopdouche, flatscreen en Artemide wandlampen. Vanuit je bed kijk je naar de prachtig gerestaureerde houten balken van de kapverdieping of naar een werk van Palmen aan de muur. Met name de kameleontische werken waarin mens en boekenkast naadloos in elkaar overlopen of een in slaapgevallen figuur een wordt met een leestafel vol kranten, zal menig gastonderzoeker ’s avonds uitgeput in bed aanspreken.
JJ
monumenten
58
Tekst: Frank van de Poll Fotografie: Janine Schrijver
andere smaken
architectuur
architectuurbeleid
Eindelijk zijn er plannen om het Jachthuis Sint Hubertus in Park de Hoge Veluwe integraal te restaureren. In het verleden waren de restauraties incidenteel van aard, nu moeten interieur, bedrading, brandveiligheid, dakbedekking en ook de landschappelijke inbedding aan de beurt komen. Verantwoordelijk voor het bouwkundige deel is architect Maarten Fritz die voor de Rijksgebouwendienst eerder Huis Six in Amsterdam restaureerde. en omstreden schepping van Berlage voor een kritisch echtpaar.
Jachthuis Sint Hubertus wacht grootscheepse restauratie
Dwingend interieur vraagt om listig manoevreren
Ontvangstkamer met koepel
kunst
architectuurbeleid
kunst
59
het oplichtende kruis symboliseert, bestaat binnen het kunsthistorisch discours overigens wel enige twijfel. In eerdere tekeningen die Berlage van het slot heeft gemaakt is de plattegrond beduidend anders en heeft het niets van een gestileerd hertengewei. Bovendien wordt de toren ook niet als zodanig in de opdracht genoemd, zo luidt de kritiek. Sommige auteurs denken dan ook dat dit fabeltje bewust de wereld is ingeroepen om de rondleiding door het jachtslot wat aan te dikken. Aan de andere kant: mijnheer Kröller was een zeer fanatiek jager en zijn vrouw was wel degelijk gefascineerd door het mystieke aspect van de Hubertuslegende. Het zou dus best kunnen dat mevrouw Kröller-Müller haar invloed wat sterker heeft doen gelden in de eindfase van het ontwerp en Berlage verzocht heeft de Hubertuslegende ook in de vorm van het gebouw tot uiting te laten komen. Maar wat zou het ook. Zolang de werkelijkheid maar niet al te veel geweld wordt aangedaan, is er niets mis met een mooi verhaal.
Hal en trappenhuis met de karakteristieke geglazuurde stenen
mysterieus “Ich bin ein Baumensch”, noteerde mevrouw Kröller-Müller in 1930 over zichzelf en dat was zeker niet overdreven. Een handvol gerenommeerde architecten, die door het echtpaar Kröller-Müller werd aangetrokken om hun bouwplannen te realiseren, kon daar over meepraten, zij het niet altijd in positieve zin. Wie voor het echtpaar ging werken deed dat op basis van exclusiviteit, dat wil zeggen dat men gedurende het dienstverband niet voor andere opdrachtgevers mocht werken. Tevens diende men een atelier in te richten op het hoofdkantoor van mijnheer Kröller, de firma Wm H. Müller & Co., aan het Lange Voorhout 1 in Den Haag. Zo kon zijn echtgenote, die de scepter zwaaide over de Afdeling Gebouwen, zich gevraagd, maar vooral ongevraagd, met de gang van zaken bemoeien. Dat dit niet altijd tot een even plezierige werkrelatie zal hebben geleid, mag duidelijk zijn. Van Berlage is bekend dat hij na een contract van zes jaar in 1919 de bemoeizucht van zijn opdrachtgeefster meer dan zat
was en zich weer terugspoedde naar Amsterdam. Het verhaal gaat dat de ruzie ontstond omtrent een erker die Berlage, tegen de zin van mevrouw KröllerMüller, moest ontwerpen voor het Jachthuis Sint Hubertus, maar de irritaties over en weer speelden al veel langer. “Auf nimmer wiedersehen”, was dan ook de zure afscheidsgroet die de beroemde architect bij zijn vertrek uit Den Haag meekreeg. Het tekende de verhoudingen op een niet mis te verstane wijze.
in het jaar 683 een keer een hert. Maar wanneer hij het wil schieten ziet hij opeens een oplichtend kruis tussen het gewei. Hij bekeert zich en trekt zich terug in een klooster. Sindsdien is Hubertus, die later bisschop van Luik werd, de patroonheilige van de jacht. Het is niet geheel toevallig dat mevrouw Kröller-Müller het verhaal over Hubertus heeft verwerkt in de opdracht aan Berlage. Zij verbleef namelijk tijdens de Eerste Wereldoorlog zelf een langere tijd in Luik.
ramen Berlage heeft van alles ontworpen voor de Kröller-Müllers, van een stel kippenhokken tot een kantoorgebouw in Londen en een museum. Maar zijn ontwerp voor het Jachthuis Sint Hubertus op het Nationaal Park De Hoge Veluwe, toen nog eigendom van het echtpaar, spreekt wel het meest tot de verbeelding. Het moest een gebouw worden waarin de legende van Sint Hubertus ‘zinnebeeldig’ werd vastgelegd. Het verhaal van de middeleeuwse bisschop mag bekend zijn: als fervent jager treft Hubertus
In het jachthuis, dat tussen 1916 en 1920 is gebouwd, zijn de verwijzingen naar deze legende dan ook ruimschoots aanwezig. Zoals bijvoorbeeld in de glas-in-lood-ramen van Arthur Henning in de hal, die men bij binnenkomst van het huis als eerste betreedt, en onder meer in de bekleding van de stoelen. Over de gangbare verklaring dat de vorm van het slot, een symmetrische opbouw met twee vleugels en een verbindend element in het midden, een hertengewei voor moet stellen en de toren
Ondertussen zijn we een kleine honderd jaar verder en heeft het gebouw nog nauwelijks iets van zijn mysterieuze sfeer verloren. Wie over de stenen brug aan de zuidoever van de vijver fietst, heeft uitzicht op een zeldzaam romantisch tafereel: een idyllisch jachthuis aan de rand van een symmetrisch aangelegde tuin en een speels kronkelende vijver, omringd door bos bestaande uit bijzondere coniferen en heesters. Ook dit alles weer ontworpen door Berlage want zoals bekend betrof de bouw van het jachthuis een Gesamtkunstwerk met een duidelijke samenhang tussen architectuur, interieur, tuin en landschap. En mocht het windstil zijn dan krijg je als extraatje de spiegeling van het jachthuis in het water van de rimpelloze vijver er nog eens gratis bij. Een geraffineerd totaalconcept dat zijn uitwerking op de argeloze bezoeker nauwelijks kan missen. Het lijkt wel of de tijd hier al die jaren volledig stil heeft gestaan. Aan het interieur, dat voor het grootste deel ook door Berlage zelf is ontworpen, lijkt
60
monumenten
Koele verstandhouding tussen architect en echtpaar helemaal niets veranderd. De betegelde vloeren, wanden en plafonds, de meubels, ja, zelfs de werkkamer van mijnheer Kröller, alles staat er ogenschijnlijk nog precies zo bij als toen het jachthuis in 1919 werd opgeleverd. Zo’n kant en klaar ingericht huis mag aantrekkelijk lijken, het dwingende karakter van het interieur moet uiteindelijk op het echtpaar Kröller-Müller een benauwend effect hebben gehad. Berlage stond niet toe dat er ook maar iets aan de inrichting werd veranderd. Een schilderij, dat na veel aandringen van mevrouw Kröller-Müller uiteindelijk in de woonkamer mocht worden opgehangen, werd onmiddellijk met keilbouten in de muur vastgezet, bang als Berlage was dat het later zonder zijn goedkeuring zou worden verplaatst. Geen wonder dat de Kröllers er niet vaak verbleven. In het jachtseizoen en dan hooguit voor tien dagen, net lang genoeg om daar belastingtechnisch voordeel uit te halen. Liever woonde het echtpaar een eindje verderop, in een huis op hun landgoed De Harscamp.
schakelaartje Toch is er aan het authentiek ogende interieur de laatste jaren wel degelijk gesleuteld, zegt Maarten Fritz van architectenbureau Fritz uit Bussum. Het bureau won de door de Rijksgebouwendienst uitgeschreven architectenselectie voor de algehele restauratie van het Jachthuis Sint Hubertus. Overigens is de Rijksgebouwendienst erfpachter van het
huis en de Stichting Nationaal Park De Hoge Veluwe eigenaar. ‘Er is door de jaren heen veel partieel onderhoud gepleegd aan het huis’, vertelt Fritz op zijn kantoor. ‘Je kent het wel: een nieuw schakelaartje aanbrengen hier, een stukje tegelvoer vervangen daar, maar een grootscheepse, samenhangende restauratie, waarin alles rigoureus is aangepakt, heeft eigenlijk nog nooit plaatsgevonden. Die grote onderhoudsbeurt moet er nu wel komen, waarbij niet alleen de binnenkant van het huis onder handen wordt genomen, maar ook de inrichting en de buitenkant. De bedoeling is dat de samenhang tussen architectuur, inrichting, tuin en landschap weer volledig wordt hersteld.’ Voor herstel van tuin en landschap is de stichting verantwoordelijk. De restauratie in opdracht van de Rijksgebouwendienst zal zich vooral richten op de technische voorzieningen, de dakbedekking en het metselwerk. De installaties zijn sterk verouderd zijn en functioneren eigenlijk ook niet meer goed. Die moeten dus vervangen worden. En dan zijn er nog de aanpassingen op het gebied van brandveiligheid, gebouwbeveiliging en binnenklimaat. Het Instituut Collectie Nederland zal zich gaan concentreren op de inrichting (zoals meubilair en kunstvoorwerpen). Fritz: ‘We zullen nog wel flink moeten brainstormen hoe we dat allemaal gaan doen want veel van de dingen die verwijderd moeten worden, zoals de schake-
laars en de elektriciteitsleidingen, zitten in de muur en dus achter de prachtige geglazuurde elementen. Die kun je niet zomaar verwijderen. Datzelfde geldt voor de vloeren en de plafonds. Ook die zijn betegeld waardoor je er dus moeilijk bij kunt komen. Je zult daarom voor inventieve oplossingen moeten zorgen.’
toekomst te gebruiken om elektriciteitskabels door heen te leiden. Een andere mogelijkheid is om gebruik te maken van ‘intelligente’ vloerkleden, waarin met behulp van LED-stripjes of glasvezel de noodverlichting, met de ‘uit’-bordjes en pijlen, is aangebracht. En die vervolgens weer te koppelen aan een brandalarm.’
centrale verwarming
Om het jachthuis in al zijn authenticiteit voor de toekomst te behouden zal er dus op hoog niveau gerestaureerd moeten worden. Om te onderzoeken wat er technisch allemaal mogelijk is werken de Rijksgebouwendienst en architectenbureau Fritz nauw samen met verschillende technische adviseurs. De eerste brainstormsessie zal binnenkort plaatsvinden. Natuurlijk zal ook aan duurzaamheid aandacht worden besteed. Er zijn ideeën om gebruik te maken van houtverwarming met het hout dat in het omringende bos is gekapt. En er zal worden bekeken of er hydrostatisch kan worden gestookt waarbij de temperatuur geregeld wordt op basis van luchtvochtigheid.
En dan blijkt opeens waarom de Rijksgebouwendienst voor architectenbureau Fritz heeft gekozen. Innovatie staat hoog in het vaandel bij het bureau. Zonder zich direct helemaal vast te leggen wil Maarten Fritz wel al vast een voorschot nemen op de mogelijkheden die hem voor ogen staan om het jachthuis met behulp van de laatste technische snufjes klaar te maken voor de toekomst. Want ook bij de oplevering van het jachthuis was dat voorzien van de nieuwste innovatieve technieken. ‘Uitgangspunt bij de restauratie is om zo min mogelijk schade aan het interieur aan te brengen. Je kunt lang niet overal de vloeren tijdelijk verwijderen vanwege het tegelwerk. Dus je zult op andere manieren moeten interveniëren. Een mogelijkheid die nu in mijn hoofd speelt is om gebruik te maken van het centrale verwarmingssysteem dat Berlage destijds voor het huis ontworpen heeft. De warmte werd vanuit de kelder door een ingenieus netwerk van cv-pijpen naar alle ruimtes in het huis gevoerd. Je zou kunnen overwegen deze leidingen in de
Ook het exterieur ontkomt niet aan ingrepen. De leien op de daken zullen waar nodig vervangen moeten worden. Dat geldt ook voor het lood. En verder is het metselwerk her en der ingeboet met een andere kleur steen. De verwachting is dat de restauratie meerdere jaren in beslag zal nemen.
JJ
architectuur
stedenbouw
architectuurbeleid
kunst
61
Dobbelman wint Gouden Piramide 2009 Rijksprijs bekroont gemeentelijk initiatief
andere smaken De Gouden Piramide 2009, de Rijksprijs voor inspirerend opdrachtgeverschap, is zaterdag 28 november toegekend aan de Dobbelman in Nijmegen. Daarmee werd een belangrijke’tegenkandidaat’, het Stadshart Almere, verslagen. Het thema van deze editie van de Gouden Piramide
Minister Gerda Verburg van LNV reikte op 28 november in het NAi Rotterdam de Gouden Piramide 2009 uit, waarmee een opdrachtgever met lef in het zonnetje wordt gezet. Dit keer was het Nijmeegse project De Dobbelman de uitverkorene.
was gebiedsontwikeling. Projectontwikkelaar Rienk Postuma van De Key/De Principaal nam namens de opdrachtgevers van het project de trofee in ontvangst. De Rijksprijs bestaat verder uit een geldbedrag van 50.000 euro en een architectuurplaquette. Voorzitter van de jury was
zoals gebruikelijk Rijksbouwmeester Liesbeth van der Pol. Andere gegadigden voor de prijs waren de woonwijk Twuyvershoek in Sint Pancras (gemeente Langedijk), dat is het Noord-Hollandse dorpskarakter achter de duinen en aan de
62
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
Twuyvershoek, Langedijk < linksboven: Stadshart Almere
rand van de polder ademt, Astron,het Nederlands instituut voor Radio Astronomie dat in de gemeente Exloo het park Lofar heeft uitgewerkt, waar schotels op terpen staan in een natuurlijke setting van beken en velden, het Stadshart Almere, een reshuffling van het centrum met een combinatie van wonen, uitgaan en winkelen, en het Park Over-Bos, dat een brug slaat over de snelweg en de hogesnelheidslijn aan de westkant van Breda.
patchwork Dobbelman is een reconstructie/ herinrichting van een voormalig industrieterrein aan de rand van de Nijmeegse binnenstad. Of zoals architecte Marlies Rohmer, supervisor van het project, het noemde in een film bij de prijsuitreiking: het was ‘patchwork’. Er zijn gebouwde elementen verplaatst en gerangschikt, waarbij het binnenterrein als ontmoetingsplek onaangetast is gebleven. Toen zeepfabriek Dobbelman, producent van onder meer Biotex, in
1999 haar deuren sloot, wilde de gemeente Nijmegen de binnenstedelijke fabrieksenclave in eerste instantie bestemmen voor de huisvesting van poppodium Doornroosje. De buurtbewoners dachten daar geheel anders over en samen met hen werd na het aantreden van de nieuwe wethouder Paul Depla naar andere mogelijke bestemmingen gekeken. Er werd uiteindelijk gekozen voor een concept met een overwegende woonfunctie (70 procent van de gebouwen) gecombineerd met zorgvoorzieningen en kleine bedrijvigheid. Projectontwikkelaar De Principaal en Architectenbureau Marlies Rohmer wonnen vervolgens de uitgeschreven ontwikkelingscompetitie.
de jury omschreef zijn oordeel als volgt: ‘Een werkelijk prachtig project, dat door de maatvoering, de vormgeving en de gebruikte materialen nog steeds de sfeer ademt van het industriële verleden van het gebied.’ Er bestond bij de jury ‘grote waardering voor zowel het sociaal-inhoudelijke
Park Over-Bos Breda
als het architectonisch-stedenbouwkundige resultaat’. De tandem De Principaal–Marlies Rohmer werd door de jury gezien als de soepel draaiende motor van het totstandkomingproces, met de gemeente Nijmegen als belangrijke conditieschepper en Talis Woondiensten als
de ingeschakelde specialist voor de zorggebouwen. De Gouden Piramide is een gezamenlijk initiatief van de ministeries van VROM/WWI, LNV, OCW, en VenW.
JJ
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
63
De sfeer van een laat 19e eeuwse familiekamer andere smaken Tekst: Anne Luyten Fotografie: Roelof Pot
De spanning tussen het monumentale pand en een eigentijdse inrichting leidt tot een geraffineerd en warm welkom in de nieuwe entreeruimte annex museumwinkel van Museum Meermanno. In het Haagse Rijksmuseum Meermanno draait alles om het boek. Baron van Westreenen van Tiellandt legde in zijn testament vast dat zijn boekverzamelingen de basis moesten vormen van een in zijn woonhuis gevestigd museum. Nog steeds is museum Meermanno-Westreenianum gevestigd in het statige monumentale pand aan de Prinsessegracht. Tot de collectie behoren kostbare middeleeuwse drukken, waaronder bijbels. Maar de naam van het museum is inmiddels omgedoopt tot Meermanno – Huis van het Boek. Het museum ziet zijn taak breder dan de klassieke museale taken als collectiebeheer, tentoonstelling en educatie; zo kan het museum zich
beter richten op de ontvangst van liefhebbers van het boek, leerlingen en specialisten, oftewel een bredere publiekelijke toegankelijkheid. Als Huis van het Boek is Meermanno een inspiratiebron en ontmoetingsplaats voor iedereen die zich wil verdiepen in het boek en de boekvormgeving, de boekgeschiedenis en de boekwetenschap.
tijdsbeeld Bij die gastvrije instelling hoort een gebaar van welkom. De entreehal en de museumwinkel van het museum zijn daarom onlangs helemaal vernieuwd. Naast een zorgvuldige renovatie is er sprake van een eigentijdse inrichting van de ruimte. Uit-
gangspunt voor de vernieuwing was enerzijds het monumentale karakter van het pand en het interieur en anderzijds een versterking van de functionele aspecten van de ruimte. De Rijksgebouwendienst deed een beroep op twee architecten in vanwege de impliciete tegenstelling tussen monumentale en functionele eisen. Krijn van den Ende van het Bureau voor Bouwhistorisch Onderzoek en Restauratie is verantwoordelijk voor de historische en bouwtechnische criteria. Interieurarchitect en eigenaar van bas van pelt-interieurbinnenhuisarchitectuur Karel Bodegom is ingeschakeld voor de inrichting van de ontvangstkamer ‘tot 2 cen-
timeter vanaf de wanden’ en kwam met een dynamische en creatieve invulling van het interieurontwerp. Bewust is bij de restauratie gekozen voor een tijdsbeeld, namelijk de tijd van de baron Van Westreenen, de late negentiende eeuw. Dat betekent bijvoorbeeld dat de twintigste eeuwse jaren 60-toevoegingen zoals het visgraatparket en de vele sauslagen, zijn verwijderd.
gegaufreerd mohair behang Bijzonder is de wandbespanning van gegaufreerd mohair velours. De figuren die met een heet ijzer in de stof zijn geperst (gaufreren) zijn gebaseerd op rond 1900 gangbare bloemenpatronen. Ook de ven-
64
Museum Meermanno heeft nieuwe gastvrije entreeruimte sterdecoratie van lambrekijnen en vouwgordijnen dragen bij aan een monumentale, klassieke sfeer. Het contrast met de eigentijdse meubels, ontworpen en geproduceerd door Bodegom, is geraffineerd. De meubels zijn ontworpen als open vitrines. De routing door de slechts 35 vierkante meter tellende ruimte is bepalend geweest voor de opstelling én de vorm van de meubels. Zo heeft de balie een afgeronde aanloopvorm gekregen welke doorloopt in een frameloze glazen stapelvitrine, voor presentatie van open boeken of gadgets. Aan dit ‘entreemeubel’ of kassadressoir kopen de bezoekers hun kaartje. Het tweede meubel is het kastenquadrant; in deze open vitrine worden boeken van de stapel te koop aangeboden, een waardige meeneemvariant van een boek op de markt. Het staat centraal in de ruimte en nodigt uit tot rondsnuffelen en oriënteren. Het boekenorgel bestaat uit vijf delen en bergt de basiscollectie boeken voor verkoop. Het vierde element is een object, een boek; frontaal bij binnenkomst heeft het als inhoud drie monitoren, geplaatst achter zwart spiegelend glas terwijl aan de andere zijde het vastbeeld in de vorm van ansichtkaarten heeft. Een belangrijk onderdeel van de nieuwe inrichting is rol van het licht. Het op klassieke wijze gefilterde (dag/nacht-)licht dat door de ramen valt en soms verstopt zit achter de luiken, wordt aangevuld met kunstlicht dat de artikelen en details zichtbaar maakt, zoals de textuur en kleurnuances van de gebruikte materialen. Het spel met het licht geeft de ontvangstkamer sfeer, onzichtbaar, maar tegelijkertijd duidelijk aanwezig. Zo worden oud en nieuw aan elkaar gebonden. De architecten en specialistische medewerkers zijn door middel van
inrichting, sfeer en uitstraling erin geslaagd in een moderne interpretatie een ware familiekamer te creëren in de sfeer van de baron. Het is een prettige verblijfsruimte geworden voor mensen die van boeken houden en willen rondsnuffelen door de bijzondere collectie boeken over boeken die hier te koop is. In de familiekamer ontving de baron zijn
gasten en vergastte deze op de nieuwe aanwinsten in zijn collectie bijzondere banden. Een zelfde welkom wordt de hedendaagse bezoeker aan het Huis van het Boek nu geboden in de vernieuwde ontvangstkamer.
JJ
Medewerkers: Nora Bogers – Slavenburg interieurbouw – Annya Zwart – Kreon verlichting – Van Es glas – Rien Schouten en Elly van Dommelen en het beveiligingsteam van Meermanno. Meer Meermanno in de rubriek van Nicolaas Matsier
stedenbouw
65
op weg naar shanghai 2010
Tekst: Michiel Hulshof Fotografie: Frans Schellekens
aflevering 5 Hillary Clinton op het Expo-terrein, onze staatssecretaris Frank Heemskerk ook, maar Clinton was even belangrijker. Want het had niet veel gescheeld of er was überhaupt geen VS-paviljoen in Shanghai geweest.
Paviljoen VS gered door Chinees geld Midden. Terwijl de president handen schudde met lokale autoriteiten en zich tijdens een ‘townhallmeeting’ onderhield met driehonderd Chinese studenten, toog Clinton naar de oevers van de Huangpu om het Amerikaanse paviljoen op de Wereldtentoonstelling te redden van een financieel debacle.
andere smaken
Staatssecretaris Frank Heemskerk van Economische Zaken mag zich tijdens zijn buitenlandse trips dan graag sjiek voordoen als ‘Minister of Foreign Affairs’, zoiets maakt op de Chinese autoriteiten nog altijd minder indruk dan een Amerikaanse ‘Secretary of State’.
Zo kon het gebeuren dat de Shanghainese autoriteiten Heemskerk tijdens zijn China-reis in november op het allerlaatste ogenblik dringend verzochten zijn bezoek aan het Expo-terrein uit te stellen. Reden: ze hadden hun aandacht, en hun beveiligingspersoneel, nodig voor het begeleiden Hillary Rodham Clinton, de Amerikaanse Secretary of State. Clinton had te kennen gegeven het Expo-terrein te willen bezoeken toevalligerwijze op hetzelfde moment als Heemskerk. De Nederlandse staatssecretaris moest maar even wachten. Clintons aanwezigheid in China was onderdeel van het staatsbezoek van Barack Obama aan het Rijk van het
De Amerikaanse aanloop naar 2010 verliep, voorzichtig gezegd, niet vlekkeloos. Lange tijd zag het ernaar uit dat de VS zelfs zouden schitteren door afwezigheid. De problemen ontstonden eind vorig jaar. Het Amerikaanse Expo-team liet weten als gevolg van de wereldwijde financiële crisis onvoldoende private sponsors te kunnen vinden. Ook de overheid bood geen uitkomst. De toenmalige regering-Bush beriep zich op een wet die het de Amerikaanse overheid verbiedt ook maar een dollarcent uit te geven aan dergelijke evenementen. Het doek voor het Amerikaanse paviljoen leek te zijn gevallen. Kort daarna deden in Shanghai de wildste verhalen de rondte: Chinezen fluisterden onderling dat de Chinese overheid bezig
was met een plan om de Amerikanen te redden met een flinke kapitaalinjectie. Het ontbreken van de VS zou enorm ‘gezichtsverlies’ betekenen voor de organisatoren van de Grootste Expo Aller Tijden, zeiden mijn Chinese vrienden allemaal. ‘Dat laten ze nooit gebeuren.’ Het beeld van China als koene redder van het Amerikaanse paviljoen paste bovendien prima in de communis opinio dat China als economische motor de westerse wereld uit het diepe moeras van de recessie heeft getrokken. Eind januari bood een Chinees bedrijf de Amerikanen aan de kosten voor ingenieurswerk van het paviljoen op zich te nemen, waarop de voorbereidingen werden hervat. Maar pas in juli zegde de VS, als laatste land, formeel toe deel te zullen nemen. Het geld was daarmee nog niet rond. De kersverse Amerikaanse regering, Hillary Clinton voorop, gooide haar gewicht in de strijd. Het paviljoen moest en zou er komen. ‘Al moet ik het hoogstpersoonlijk steen voor steen bouwen’, zou Clinton hebben geroepen. Met haar steun wist het Amerikaanse Expo-team extra
66
stedenbouw
> op weg naar shanghai 2010 sponsorgeld bijeen te brengen van General Electric, Dell, 3M, Wal-Mart en Boeing. Maar nog altijd onvoldoende. Inmiddels zou pas 47 miljoen van de benodigde 61 miljoen dollar binnen zijn. En dus leek het Clinton een goed idee in november naar het Expo-paviljoen af te reizen om een laatste poging te doen potentiële sponsoren over de streep te trekken. Haar ervaring als fundraiser tijdens haar eigen presidentscampagne kwam daarbij goed van pas. Staande onder een paraplu hield ze een toespraak voor Amerikaanse ondernemers in Shanghai. ‘Ik weet dat er onder jullie mensen zijn die nog altijd nadenken over sponsoring’, sprak ze. ‘Nu is het moment om in te stappen.’ Haar toespraak was de volgende dag goed voor een juichend artikel in mijn favoriete krant, de Shanghai Daily. ‘Ik kijk er enorm naar uit om hier in de zomer weer te zijn en ons magnifieke paviljoen te bezoeken’, zou Clinton volgens de krant hebben gezegd. De berichtgeving ademde een opgewekte sfeer. Zo van: gelukkig maar, komt het toch nog goed. De Nederlandse minister van buitenlandse handel mocht zodoende pas een dag later het terrein op. Voor dag en dauw, om half zeven ’s ochtends,
monumenten vertrok Heemskerk naar het Expoterrein, met in zijn schaduw onder meer MKB-voorzitter Loek Hermans. Ze werden welkom geheten door een typisch Chinees spandoek met opschrift ‘Warm welcome to H.E. Minister Heemskerk to the Pavillion of the Netherlands Happy Street’. Getooid onder oranje bouwhelmen bezochten ze het paviljoen dat de voltooiing nadert. De kleine huisjes die aan ‘Happy Street’ hangen, waren inmiddels allemaal voorzien van ramen en deuren en wit geverfd. Voor Nederland geen grote sponsoringproblemen à la de Verenigde Staten. De Nederlandse overheid betaalt, in tegenstelling tot de Grote Bondgenoot, zelf fors mee aan het paviljoen. Zowel het ministerie van Economische Zaken, als de vier grote steden en Randstadprovincies. En overheden hebben van een recessie nu eenmaal minder last (tenzij ze bankieren bij dubieuze banken natuurlijk). Het venijn van het Nederlandse model zit hem in de verhuur van het paviljoen aan bedrijven en organisaties. De optimistische doelstellingen op dat terrein zijn voorlopig nog niet gehaald, maar de organisatoren hebben nog even om daar een oplossing voor te bedenken. En dus kon de staatssecretaris het Expo-terrein met een goed gevoel verlaten.
JJ
Boeken & Expositie
mooi europa Welstand een typisch Nederlands fenomeen? Vergeet het maar. Ook in andere Europese landen groeit de aandacht voor het gebouw in relatie tot zijn ruimtelijke omgeving. In Noordrijn-Westfalen (Duitsland) kijken gemeentelijke ambtenaren bij het verlenen van een bouwvergunning of het gebouw niet uit de toon valt in de omgeving. Intégration is ook het kernbegrip bij de beoordeling van de welstand in Frankrijk. En in Nederland zelf moet een bouwplan voldoen aan ‘redelijke eisen van welstand’ waarbij een onafhankelijke commissie met deskundigen het plan beoordeelt. De ruimtelijke kwaliteitszorg in Europa wordt steeds belangrijker, zo valt uit het boek Mooi Europa op te maken, omdat in alle landen de druk op de ruimte toeneemt. De schrijvers Nico Nelissen en Flip ten Cate maken zich – terecht – zorgen over de verdwijning van het silhouet van de stad, de verrommeling, het getroubleerde uitzicht vanaf de snelweg of vanaf het spoor. Er is dus een belangrijke taak weggelegd voor welstandscommissies in Europa. De schrijvers maken een vergelijking tussen de landen en stellen vast dat de regelgeving in het ene land gedetailleerder is dan het andere, maar vergunningen zijn overal verplicht. In alle onderzochte landen is het ook mogelijk bezwaar te maken tegen het
weigeren van een bouwvergunning. Verder bestaan er specifieke eisen voor specifieke gebieden, zoals historische ensembles. In Nederland gaat het dan om beschermd stads- of dorpsgezicht. Het landenvergelijkend onderzoek spitste zich toe op België, Duitsland, Groot-Brittannië, Spanje en Zwitserland. In elk land werd gekeken hoe het systeem in elkaar zit, wat de wettelijke basis is, welke commissies op lokaal of bovenlokaal niveau opereren en wat de sterke en zwakke punten van het stelsel is. Voor België bijvoorbeeld maakt het uit dat er een Vlaams bouwmeester actief is, terwijl Antwerpen zelf ook nog een stadsbouwmeester bezit. In Duitsland verschilt het beleid van land tot land. Geprezen worden de vele soorten adviescommissies op het gebied van ruimtelijke kwaliteitszorg. In Berlijn maakte jarenlang Hans Stimman de dienst uit, die als een ‘smaakdictator’ waakte over bouwplannen. In een interview met Stimman wordt duidelijk hoe Stimman ‘sterarchitecten’ bijstuurde tot een ontwerp dat in de context paste. Het heeft gebouwen opgeleverd die geschiedenis hebben geschreven, van Daniel Libeskind tot Frank O’Gehry. Moeilijker is het, zegt Stimman, om aansprekende woningbouw te realiseren. En zo komen voor elk onderzocht land ‘smaakmakers’en ‘inspirato-
10 Meermanno is ode aan de verzamelaar
05 Bunker als onderwerp 27 Jonge architecten van afstudeerscriptie snakken naar beroepservaring
andere smaken Foto: Roger Cremers, 2009
Tekst: Jaap Huisman > Ecologische voorziening in onderdoorgang Haarlemmerweg. In opdracht van Stadsdeel Bos en Lommer, 2005. De plek is naast een ecologische verbinding ook een brongebied voor mussen, vleermuizen en insecten. Foto: Erik de Graaf.
36 John Habrakens filosofie over duurzaam bouwen
A-Venue, kunstenaarscollectief SWAMPS, 2009. Landschapskunstwerk met lavendelbeplanting bij een viaduct uit de jaren tachtig. Het viaduct is het enige uitgevoerde deel van een ouder plan voor een Tweede Coentunnel dat het in Den Haag niet haalde. Het gebruik van lavendel verwijst naar de klimaatverandering en maakt het kunstwerk volgens SWAMPS tot een ‘metafoor voor het menselijk onvermogen om het milieuprobleem op te lossen’
22 Bewoners spreken mee over kunst in hun wijk
31 Vier getuigenissen over herinterpretatie
40 Belastingdienst over op flexibel interieur
VROM
43 SenterNovem hergebruikt alles van voorganger
16 Gesamtkunstwerk Berlage onder handen
34
Jonge monumenten sneller beschermd
46 De PI Overamstel van binnen bekeken
54 Belastingdienst zet voet aan wal in Bonaire
61
Gouden Piramide voor De Dobbelman
ren’ aan het woord. In de conclusie stellen Nelissen en Ten Cate dat Nederland en Zwitserland op het gebied van ruimtelijke kwaliteitszorg tot de top behoren. Stedenbouw en architectuur (nieuwbouw) zijn goed op elkaar afgestemd. Wat helpt zijn fundamenten als de Monumentennota, de Welstandsnota en bestemmingsplannen. Een gebrekkig stelsel komt voor in België, Spanje en voor een deel Engeland, terwijl Duitsland een middenpositie inneemt. Sommige gemeenten in Engeland zijn actief, andere laten het er bij zitten. Frankrijk lijkt zich goeddeels te concentreren op het behoud van het culturele erfgoed en de beschermde stads- en dorpsgezichten. In alle landen is de positie van de ruimtelijke kwaliteitszorg kwetsbaar, omdat geregeld de discussie oplaait of die wel wenselijk is, of het allemaal niet erg bureaucratisch is en processen ophoudt of verstoort. Het is lofwaardig dat zo grondig het ruimtelijk beleid in West-Europa tegen het licht is gehouden, op een systematische, bijna boekhoudkundige manier. De vraag is voor wie het boek interessant is: voor leken beslist niet, voor leden van welstandscommissies zeker, voor beleidsmakers wellicht. Want de taal waarin het onderzoek is gegoten, neigt naar nota – en daar zijn er al genoeg van. Mooi Nederland, Nico Nelissen en Flip ten Cate. Uitgave SUN.
expo: de ring A10 als bindend element Geluidswallen en –schermen, viaducten en tunnels, het beeld dat je van de Ring A10 verwacht is vooral dat van een steenwoestijn, een verhoogde of juist verdiepte ringweg rond Amsterdam waar alleen de automobilist iets te zoeken heeft. Daarom is het des te verrassender om op de expositie Ring A10 bij Arcam te ontdekken dat er ook leven links, rechts en onder de snelweg bestaat in de vorm van ecologische verbindingen, wilde natuur en goed onderhouden groen. De Ring A10 is veel ecologischer en groener dan je zou denken, is de conclusie die uit de aardige expositie te trekken valt. Op de grond is een kaart getekend met grijs aangegeven balkjes die de Ring doorsnijden. Daarop wordt in foto’s en toelichting ingezoomd, uiteraard de Zuidas (wel een van de dichtst bebouwde stukken), maar ook een gedeelte in Noord, waar de ringweg wordt omzoomd door volkstuin- en sportcomplexen. Van groen naar rood, van nat naar droog, dat is de route die het tracé beschrijft. Het eerste stuk van de Ring A10 werd geopend in 1966. Daaronder vielen de Coentunnel en het stuk naar het Bos en Lommerplein. Het zuidelijke gedeelte was pas in de jaren zeventig gereed – zo kon het Floriadeterrein zich ongehinderd uitstrekken van de Amstel naar de Schinkel. Nu verdeelt de weg het Amstelpark aan de
zuidkant en het Beatrixpark aan de noordkant. Met de opening van de Zeeburgertunnel in 1990 was de oostelijke tak een feit.
er een slinger ontstaan met een royale groenstrook tussen de woningen en het autoverkeer – daarop prijkt nu een beeld van Marinus Boezem.
Arcam, de Amsterdamse architectuurgalerie, wilde aandacht besteden aan de 32 kilometer lange weg omdat dit in de toekomst de grenslijn vormt van het metropolitane kerngebied van Amsterdam. De inventarisatie van het tracé – in feite een langgerekt gebouw – is bovendien aanleiding tot een onderzoek dat moet uitmonden in een boek (verschijningsdatum voorjaar 2010). En dan staan er bovendien een paar ingrijpende veranderingen op stapel, zoals het dokmodel bij de Zuidas waar de weg in een bak onder het maaiveld wordt gelegd, samen met het spoor, zodat daarboven plaats vrijkomt voor kantoren en (een beetje) woningen. Maar dan moet eerst de economische crisis voorbij zijn. In Amsterdam-Noord moet met name de ecologische en toeristische barrière worden geslecht door meer en beter geoutilleerde onderdoorgangen. Een bestaande daarvan illustreert de methode van aanpak: een strook keien aan weerszijden van fiets- en wandelpad moet hangjongeren afschrikken en juist kleine dieren aanmoedigen van noord naar zuid te bewegen. Verderop in Noord is er nog een andere bijzonderheid: daar heeft een advocaat met succes een buurt die protesteerde tegen de verkeershinder, verdedigd waardoor de weg verderop werd gelegd. Zo is
Dat zijn de verrassingen van de expositie bij Arcam: want het meeste ken of zie je niet vanaf de Ring A10, omdat een automobilist geacht wordt op het verkeer te letten en niet op de omgeving. De meeste groenvoorzieningen zijn hem dus onbekend, waaronder een eigenaardige bult aan de zuidoostkant waar een onafgebouwd talud ligt dat de Coentunnel had moeten verbinden met Schiphol. Het viaduct loopt dood op een ronde piramidale terp van een landschapsarchitect. Nieuwe beelden worden gecombineerd met archiefopnamen die laten zien hoe de rand van Amsterdam in de jaren vijftig en zestig nog een onbeholpen landschap was, flats in aanbouw, auto’s geparkeerd in het zand, spelende kinderen in dit niemandsland. De Ring A10 van nu, althans afgaand op de foto’s bij de expositie, is ondanks de verkeersdruk vooral een podium voor mensen, die met hun kinderwagens (opvallend veel) door onderdoorgangen wandelen. Want een weg kan scheiden maar vooral ook verbinden. Ring A10, nog tot en met 30 januari 2010 , in Arcam, Prins Hendrikkade 600, Amsterdam.
≥
Dit is een publicatie van: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Rijksgebouwendienst > Rijnstraat 8 > 2515 XP Den Haag >www.vrom.nl 9014
Los nummer €5,-
blad voor de rijkshuisvesting
december 2009
jaargang 9, nummer 44
andre regtop directeur van het centraal justitieel incassobureau leeuwarden
De naam is nog niet bekend. Ons grootste kantoor heet Marnix State, verderop staan Nieuwland State en Helicon State. De 150 “bewoners” van Helicon State moeten eruit, dat is de reden voor deze nieuwbouw. De architect van Helicon State, Jan Hoogstad, ja die van het VROMministerie in Den Haag, had een thermisch experiment in gedachten met warmte- en kouderegeling. Dat heeft niet goed gewerkt; Helicon State wordt afgestoten. Op het grasveld tussen Marnix State en Nieuwland State komt nu het nieuwe kantoor, dat ook ruimte biedt aan nieuwe werknemers, want het CJIB groeit nog wat. We krijgen er taken bij, onder andere door de invoering van het rekeningrijden. Het wordt een bijzonder gebouw. Met zijn glazen huid zal het een herkenningspunt in Leeuwarden worden, een landmark! En het wordt ook het meest duurzame pand dat nu wordt gebouwd, state of the art. Overigens was Marnix State dat ook al in 2005, maar de klimaatinstallatie die daar is toegepast, zou nu niet meer toegelaten worden. Zo snel gaat de techniek. Ik heb er het volste vertrouwen in dat we een mooi pand krijgen. De medewerkers staan bij wijze van spreken al te trappelen om erin te trekken.’ Tekst: Marianne Schijf
smaak special
Bouwen is iets geweldigs, meedenken met de architect hoe de inrichting eruit komt te zien, het kleurgebruik, de materialen en de kunst. Het is een creatief proces. Ik was eerder verantwoordelijk voor de bouw van Marnix State, niet helemaal vanaf het begin, maar wel van B tot Z. Peter van Hulten van de Rijksgebouwendienst was toen de architect; aan die tijd hebben wij een hechte samenwerking overgehouden. Ik ben er erg content mee dat hij nu ook toezicht houdt op deze nieuwbouw. De samenwerking met de Rijksgebouwendienst? Voortvarend. We weten allebei wat we willen, hebben pittige gesprekken gevoerd, maar daarna is het: aan de slag. Ik ben nu niet direct verantwoordelijk voor de bouw van dit nieuwe pand, maar ik moest mijn collega-directielid die dat wel is de afgelopen periode vervangen. Ik heb de architect, Dick van Wageningen van Claus en
Kaan architecten, in die periode voor het eerst weer gesproken en was blij verrast over interieur en inrichting.
44
duurzaam en degelijk
‘De eerste paal voor de nieuwbouw ging op 18 november officieel de grond in. Het was echt herfstweer. Paraplu’s konden niet, helmen waaiden af en de paal zwiepte een beetje, maar hij is toch goed de grond in gegaan. De feestelijke bijeenkomst was eerder uitgesteld omdat de producenten van Domino Day bang waren dat de bijna vijf miljoen dominosteentjes, die ze even verderop opbouwden, door het intrillen van de damwanden te vroeg zouden omvallen. Het is allemaal goed afgelopen. Het nieuwe pand wordt in het najaar van 2011 opgeleverd.
08 – jong talent aan de slag dankzij onderzoekslab 16 – kees rijnboutts remedie tegen de crisis 22 – kunst kan prachtwijken bijeenbrengen 27 – wetswijziging maakt positie architect sterker 46 – binnen bij de ‘bijlmerbajes’ 58 – jachthuis berlage wacht grootse ingreep
smaak
stedenbouw monumenten architectuur architectuurbeleid kunst
duurzaam en degelijk