KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN FACULTEIT LETTEREN MASTER IN DE GESCHIEDENIS
‘Simpele harten verleyt?’ Gender-analyse van de geloofsvervolging in de kerngebieden van de Nederlanden, 1520-1540
Promotor Prof. dr. V. SOEN
Masterproef ingediend door Lynn Callewaert
Leuven 2012
‘Also de scout ende heeren vanden gerechte bij deuchdelucke informatie te vollen geinformeert zijnde dat Volkul Ellert, Geryt Hans wijf, Remmet Gebrantszoon die glazenmaker en Jan Mouriszoon deur quade ingevinge van den boosen gheest hen vervordert ende niet ontzien hebben tot diverse stonden te blasphemeren ende ontamelijken te spreken tegen godt almachtige en heilig sacrament des altaars, daar deur, soe te verdachten is, die mogentheit ende goetteit gods geestelycken in vertoont is ende wel simpele harten verleyt mogen wesen indien hierinne niet geremedieert ende correctie gedaan worde’ Hoorn 1526, Vonnis van de schout en het gerecht waarbij Volkul Ellert, de vrouw van Geryt Hans wegens ketterse gesprekken tot boetedoening veroordeeld werd, CDI V, 176
DANK JE WEL!
De masterproef is de kroon op de vierjarige studie geschiedenis, als het ware een getuige van de verworvenheden die me zijn bijgebracht gedurende de opleiding. Een jaar waarin de dagen veel te snel lijken te gaan, waarin sakkeren en zeuren om het niet vooruit geraken afgewisseld worden met momenten vol enthousiasme omdat eindelijk een brontekst getranscribeerd is, een nieuw element opduikt of een hoofdstuk klaar is. Dit werkstuk kwam echter niet alleen door mezelf tot stand. Daarom gaat mijn bijzondere dank uit naar: Professor dr. Violet Soen, voor het aanreiken van het onderwerp, om mijn nieuwsgierigheid steeds opnieuw aan te wakkeren zodat ik me in het onderwerp bleef verdiepen, voor het steeds beschikbaar zijn om vragen te beantwoorden en problemen te helpen oplossen, voor het kritisch nalezen en het bieden van suggesties ter verbetering, voor de vele aanmoedigingen en het in het oog houden van de planning om tijdig te kunnen indienen. Professor dr. Erik Aerts en Christophe Schellekens, voor de raadgevingen en de begeleiding tijdens het masterproefseminarie. Mijn ouders en mijn zus Emmelie, voor de interesse en de steun, dit jaar, maar ook alle jaren voorheen, voor het steeds mogen thuiskomen na een week Leuven in een gezellige en liefdevolle thuis waar een fijne sfeer hangt om geconcentreerd te kunnen werken of om heerlijk te ontspannen. Guido Coghe, voor de niet-aflatende steun en het engelengeduld, voor het aanhoren van mijn vele gezeur na een dag vruchteloos zoeken in het archief, voor de bemoedigende woorden wanneer het schrijven maar niet vlotte, voor het me tot rust brengen en het steeds herhalen dat alles altijd goed komt. Eline Allegaert, voor de interesse in een wereld die heel erg van die van de geneeskunde verschilt, voor de kritische opmerkingen die me er toe aanzetten de dingen vanuit een andere ooghoek te bekijken, voor het oneindig veel nalezen van mijn teksten, vaak op het laatste nippertje en tot in de vroege uurtjes omdat ik toch maar mijn deadlines zou halen, maar vooral voor het onmisbare luisterende oor en het steeds voor me klaarstaan. Elisa Masschelein, voor het opmonteren en het samen toewerken naar elke deadline, voor het nalezen van mijn teksten en bovenal voor het opvrolijken van de dagen in het archief. Matthew Coucke voor de hulp bij het vertalen van de samenvatting, Elwin Hofman voor de hulp bij het ‘gepruts’ aan mijn excelbestand tot het bekomen van een fraaie tabel en alle studiegenoten, in het bijzonder de ‘kulakkers’ die samen met mij de vierjarige opleiding geschiedenis doorliepen, voor de vele fijne, ontspannende momenten tussen de lessen en het studeren door.
Inhoudstafel Inleiding ....................................................................................................................................... 1 Historiografie ........................................................................................................................................... 3 Onderzoeksvraag ..................................................................................................................................... 6 Bronnen ................................................................................................................................................... 8 Corpus.................................................................................................................................................... 11 Indeling .................................................................................................................................................. 13 I. Proces ..................................................................................................................................... 14 1.
Vrouw verdacht ............................................................................................................................. 19 a)
Alleen ......................................................................................................................................... 19
b)
Samen met haar man ................................................................................................................ 28
2.
Vrouw getuigt ................................................................................................................................ 31 a)
Alleen ......................................................................................................................................... 31
b)
Samen met haar man ................................................................................................................ 32
Besluit .................................................................................................................................................... 34 II. Gezin...................................................................................................................................... 36 1.
Vrouw, maar ook echtgenote ........................................................................................................ 39
2.
Vrouw, maar ook (groot)moeder .................................................................................................. 45
3.
Vrouw, maar ook zus ..................................................................................................................... 50
Besluit .................................................................................................................................................... 52 III. Gemeenschap........................................................................................................................ 54 1.
Oproerkraaister ............................................................................................................................. 56
2.
Buurvrouw ..................................................................................................................................... 58
3.
Gastvrouw…................................................................................................................................... 61 a)
… voor conventikels ................................................................................................................... 61
b)
… voor ‘ketters’ op de vlucht ..................................................................................................... 67
Besluit .................................................................................................................................................... 72 Algemene conclusies .................................................................................................................. 73 Epiloog ....................................................................................................................................... 78 Bibliografie ................................................................................................................................ 83 1.
Archivalische bronnen ................................................................................................................... 83
2.
Gedrukte bronnen ......................................................................................................................... 83
3.
Uitgegeven bronnen ...................................................................................................................... 84
4.
Literatuur ....................................................................................................................................... 85
Bijlagen ...................................................................................................................................... 90 Bijlage 1 ..................................................................................................................................... 91 1.
Tabel vervolgde vrouwen .............................................................................................................. 97
2.
Tabel getuigende vrouwen .......................................................................................................... 106
Bijlage 2 ....................................................................................................................................107 1.
Lied van Wendelmoet Claesdochter, op de melodie van ‘Het was een Jodendochter’ ............. 108
2. Het Bazuinlied, geschreven door Anna Jansdochter van Rotterdam op de melodie van ‘Na Oostland wil ick varen’. ....................................................................................................................... 111 Summary ..................................................................................................................................116
Inleiding Den Haag, 20 november 1527: ‘Alsoe Wendelmoet Claesdochter, bij sententie diffinitiue van den eerwaerdighen heere den deken van Naeltwijck, als gesubdelegeert bij den eerwaerdeigen heere den deken van Sinte Pieters tot Loeuen, inquisituer generael geordonneert bij onsen heyligen vader den Paeus in de landen vander K. Majesteit herwaertsouer, verclaert is ketterse hartnackich ende heretijcke; Soe ist, dat tvoirs. Hoff, gesien hebbende tgundt dat voer den voirs. deken beleyt is geweest in den name ende van wegen des gekoeren Keijsers vanden Romeynen, coninck van Germanien, van Castillien, etc., graue van Hollandt, Zeelant ende Vrieslandt, nijet willende dat de voors.sententie blyue illusoer, verclaert dat de voirs. Wendelmoet geleijt sal worden opt scavot staende vtpie plaetse alhier in den Hage, ende aldaer gebrant tot polueren toe, sulcs dat van haer geen memorie meer en zy, verclaerende alle haer goeden verbeurt ende geconfisqueert tegens de Keizers Majesteit.’ 1 Wendelmoet, ook wel Weynken genoemd, was een koopmansweduwe die sympathieën kreeg voor de Hervorming en door haar uitgesproken meningen opviel op de bijeenkomsten. Begin april 1527 werd ze opgepakt en opgesloten in de stadskerker van Monnikendam om tegen het einde van de maand overgebracht te worden naar de Voorpoort in Den Haag. In de hoop dat ze zich zou bekeren, werd ze zes maanden in afzondering opgesloten. Op het proces dat van start ging op 17 november, bleek dat Wendelmoet na 157 dagen bedenktijd bij haar ideeën bleef. Toen de inquisiteur haar vroeg wat ze dacht van het sacrament, antwoordde ze: ‘Ik houd uw sacrament voor brood en meel, en als gij dat voor uw God houdt, dan zeg ik dat het uw duivel is.’ Over het heilig oliesel zei ze: ‘Oly is goet op een salaet oft u schoenen daer mede te smeyren.’ Ze aanbad geen heiligen, want alleen Christus was haar ‘middelaer’ en een biechtvader vond ze overbodig want: ‘Ik heb Christus: die biecht ik. Maar als er iemand is die ik beledigd heb, dan wil ik hem graag smeken om mij te vergeven.’2 De inquisitieraad zette alle middelen in om Wendelmoet te doen herroepen, zodat ze de vrouw toch maar niet op de brandstapel zouden moeten zetten. Zowel de inquisiteur als de vorst waren verantwoordelijk voor de zielzorg en moesten bij hun eigen laatste oordeel persoonlijk
1
Doodsvonnis tegen Wendelmoet Claesdochter van Monnikendam, 20 november 1527, Den Haag in CDI, V, 272-3. 2 G. GIELIS, Verdoelde schaepkens, bytende wolven: inquisitie in de Lage landen, Leuven, 2009, 286-289.
1
rekenschap afleggen voor iedere ziel die verloren ging.3 In de hoop dat Wendelmoet alsnog spijt zou betuigen, werden nonnen naar haar gestuurd. Maar Wendelmoet herriep niet en werd op 20 november 1527 op de brandstapel gezet nadat ze eerst met een touw rond haar nek werd gewurgd.4 Over deze vrouw uit Monnikendam is al heel wat inkt gevloeid. Ondanks de meerdere verzoeken tot herroeping bleef zij vasthouden aan haar eigen geloofsovertuigingen, wat van haar een voorbeeld voor gelijkgezinden maakte. Zij ging dan ook, weliswaar niet volledig terecht, de geschiedenis in als de eerste hervormde van de Nederlanden. Kort na haar executie verscheen er een boekje dat het verhaal vertelde van haar laatste dagen. 5 Het hele verhaal van Wendelmoet Claesdochters ondervraging en terechtstelling werd ook in liedvorm geschreven en gezongen op de melodie van ‘Het was een Jodendochter’.6 Het is één van de weinige liederen uit het Offer des Heeren dat in ruimere kring bekend is. De meeste liederen werden niet door de hervormingsgezinden zelf geschreven maar pas na hun dood gecomponeerd om ze als martelaar te herdenken. Deze liederen dienden als middel om de Bijbelse doctrine te onderwijzen en om te getuigen van de martelaars die in moeilijke tijden hun leven offerden voor hun geloof.7 Het beeld dat van Wendelmoet zowel in de martelaarsboeken als in de liederen opgehangen werd, is uiteraard gekleurd; de getuigenissen waren afkomstig van geloofsgenoten die van haar een heldin en een voorbeeld voor andere hervormingsgezinden wilden maken. Wendelmoet was slechts één van de vele vrouwen die omwille van hun geloof vervolgd werden. Net als zij, weigerden sommige vrouwen de ketterij te herroepen, terwijl anderen er alles aan deden om een mogelijke terechtstelling te vermijden. Toch is er weinig onderzoek verricht naar de geloofsvervolging van vrouwen en de repercussies ervan in de zestiende-eeuwse Nederlanden. Daarom is het interessant om het discours en bij uitbreiding het handelen van vrouwen tijdens de geloofsvervolging te onderzoeken. Dit sluit aan bij de bredere benadering van gender en religie die vanaf de jaren ‘80 van de twintigste eeuw haar intrede deed in de historiografie.
3
V. SOEN, ‘De reconciliatie van “ketters” in de zestiende-eeuwse Nederlanden (1520-1590)’, Trajecta, 14 (2005), 339-340. 4 GIELIS, Verdoelde schaepkens, 289. 5 Ibidem, 290. 6 Zie bijlage 2. 7 H. JOLDERSMA en L. GRIJP ed., Elisabeth’s manly courage, testimonials and songs of martyred women in the Low Countries, Milwaukee, 2001, 25.
2
Historiografie Dit onderzoek bevindt zich op het snijpunt van drie onderwerpen binnen de historiografie: de invloed van gender op religie, de Hervorming en de geloofsvervolging. De voorbije decennia werden heel wat baanbrekende werken gepubliceerd in verband met gender en religie. Voor dit onderzoek zijn de inzichten van Caroline Walker Bynum, Sherrin Marschall en Merry Wiesner-Hanks van essentieel belang. De Amerikaanse mediëviste Caroline Walker Bynum redigeerde in 1986 Gender and religion: on the complexity of symbols. Dit boek levert een belangrijke bijdrage voor de studie van religieuze symbolen en praktijken vanuit verschillende culturele perspectieven. 8 Het boek verdedigt het standpunt dat er in elk onderzoekdomein aandacht moet besteed worden aan genderverschillen, waarna elk artikel deze genderverschillen binnen een specifieke religieuze context aanduidt. Zoals Walker Bynum rekening houdt met gender bij het bestuderen van middeleeuwse religieuze geschiedenis, zo focust Merry Wiesner-Hanks in haar onderzoek op genderaspecten bij religie in de vroegmoderne tijd, voornamelijk tijdens de Reformatie. Ze komt in Women and gender in early modern Europe tot de conclusie dat vrouwen toch niet evenwaardig werden beschouwd als mannen, ondanks het feit dat de Reformatie de staat van het moederschap boven die van de maagdelijkheid (van vrouwen) en het celibaat (van mannen) stelde. De Contrareformatie hield zich aan de traditionele visies uit de middeleeuwen en ook de wetenschappelijke revolutie bracht weinig positieve veranderingen in de houding tegenover vrouwen. 9 In Christianity and sexuality in the early modern World: regulating desire, reforming practice beschrijft Wiesner-Hanks hoe men in de protestantse delen van Europa dacht over seksualiteit. Vooral de ideeën van Luther hadden een enorme invloed op het protestantse denken over huwelijk, gezinsleven en seksualiteit. Ze bespreekt hoe vrouwen van protestantse voorgangers een belangrijke rol speelden in de maatschappij, ook al bekleedden ze geen officiële positie binnen de protestantse kerken.10 Ondanks het feit dat vrouwen politieke invloed hadden en zich engageerden in cultuur en religie, bleven ze volgens Wiesner-Hanks altijd gedomineerd door mannen. Het onderzoek naar het handelen van vrouwen in de kerngebieden van de Nederlanden tussen 1520 en 1540 zal toetsen of deze stelling ook geldt binnen de context van de geloofsvervolging.
8
C. BYNUM en S. HARELL red., Gender and religion: on the complexity of symbols, Boston, 1986. M. WIESNER-HANKS, Women and gender in early modern Europe, Cambridge, 1996, 300. 10 M. WIESNER-HANKS, Christianity and sexuality in the early modern World: regulating desire, reforming practice, Londen, 2010. 9
3
Dit onderzoek steunt ook op de historiografie over de Reformatie. Vanaf 1520 drongen de eerste hervormingsgezinde ideeën de Nederlanden binnen. In de periode voor 1540 wonnen vooral het lutheranisme en het anabaptisme aan invloed. Wim Janse beschrijft in een artikel in het Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis de eerste hervormingsgezinde stromingen in de Nederlanden en hun specifieke kenmerken. Dit artikel biedt een goed inzicht in die eerste protestantse bewegingen in de Nederlanden en bevat een beknopte bibliografie over dit onderwerp.11 In De dageraad van de reformatie in Vlaanderen (1520-1565) uit 197512 schetst Johan Decavele de opbouw van het protestantisme in de Vlaamse steden en de maatschappelijke en religieuze wereld van de nieuwgezinden. Daarmee is hij de eerste auteur die er in slaagt om de historiografie van de Reformatie in de Nederlanden te ontdoen van allerlei emotioneel geladen polemieken en de daaruit volgende lacunes op te vullen.13 Hij heeft veel aandacht voor de opkomst van het anabaptisme, een stroming die ook in het onderzoek voor deze masterproef sterk op de voorgrond treedt. In dit boek schrijft hij echter niets specifiek over vrouwen. Dat doet hij wel in De eerste protestanten in de Lage Landen. Geloof en heldenmoed, waarin hij het voorbeeld van Catharina Van Boetzelaer aanhaalt. Deze dame was afkomstig uit een adellijke familie uit Holland en trouwde in 1552 met Jacob van Vlaanderen van Praet. Vanuit haar woonplaats ‘het Vrijhof’ in Aalter bij Brugge zette Catharina zich in voor de protestantse zaak. Zo was ‘het Vrijhof’ een trefpunt voor protestantse edelen en werden parochianen uitgenodigd om in één van de zalen de protestantse preekdienst te komen bijwonen.14 Alastair Duke brengt met Reformation and Revolt in the Low Countries 15 en Dissident Identities in the early modern Low Countries16 eveneens verhelderende inzichten in deze periode. In Reformation and Revolt in the Low Countries worden vijf hoofdstukken gewijd aan de vroegste protestantse invloeden tussen 1520 en 1530. Hij geeft een goed beeld van de volkscultuur, maar besteedt niet expliciet aandacht aan vrouwen. Ook Guido Marnef heeft weinig over vrouwen geschreven en bestudeerde een latere periode, maar zijn inzichten zijn uiterst belangrijk voor het
11
W. JANSE, ‘Vroeg-reformatorische bewegingen in de Nederlanden onder Karel V. Met een beknopte bibliografie, 1975-2000’, Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis, 3 (2000), 59-71. 12 J. DECAVELE, De dageraad van de reformatie in Vlaanderen (1520-1565), 2dln., Brussel, 1975. 13 M. BACKHOUSE, ‘Recensie van J. Decavele, De dageraad van de reformatie in Vlaanderen (1520-1565)’, Revue belge de philologie et d’histoire, 56 (1978), 493-494. 14 K. KUIKEN, Boetzelaer, Catharina van (den), in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland, 15/04/2012 (http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/DVN/lemmata/data/CatharinavanBoetzelaer). 15 A. DUKE, Reformation and Revolt in the Low Countries, Londen, 1990. 16 A. DUKE, J. POLLMAN en A. SPICER, Dissident Identities in the early modern Low Countries, Ashgate, 2009.
4
onderzoek van de masterproef omdat hij het reilen en zeilen van een ondergrondse protestante gemeenschap, waarvan ook vrouwen deel uitmaakten, reconstrueert.17 In tegenstelling tot Decavele, Duke en Marnef biedt Sherrin Marshall wel informatie over het geloof van vrouwen in de Nederlanden tijdens de Reformatie. Ze schreef in 1977 een hoofdstuk in Becoming visible: Women in European History over haar onderzoek naar vrouwen in protestantse gebieden.18 In 1984 publiceerde ze een artikel in het Archiv für Reformationsgeschichte19 dat de voorbode was van haar boek uit 1987 The Dutch gentry, 1500-1650: Family, Faith and Fortune. Daarmee is zij de enige die focust op de religieuze keuzes van vrouwen in de zestiende-eeuwse Nederlanden. Zij schenkt echter alleen aandacht aan vrouwen uit de hoge en de lage adel.20 Dit onderzoek wil zich eveneens toespitsen op vrouwen uit de bredere lagen van de bevolking die te maken kregen met geloofsvervolging.
Tot slot is ook de historiografie met betrekking tot de geloofsvervolging van belang voor dit onderzoek. In de eerste helft van de zestiende eeuw onderging de geloofsvervolging grote veranderingen door de opkomst van het protestantisme. Na het afkondigen van het Edict van Worms en het uitvaardigen van enkele plakkaten, richtte Karel V in 1522 de inquisitie op om de verspreiding van hervormingsgezinde ideeën de kop in te drukken. Paul Fredericq beschreef de inquisitie in de Nederlanden voor de oprichting van de inquisitie onder keizer Karel.21 Jozef Scheerder22 en Paul Emiel Valvekens23 bestudeerden de inquisitie in de Nederlanden in de zestiende eeuw. Deze werken zijn echter al oud en recenter onderzoek bracht nieuwe inzichten. Aline Goosens stelt in haar tweedelig boek uit 1997 Les inquisitions modernes dans les PaysBas méridionaux dat drie inquisities instonden voor de geloofsvervolging: de bisschoppelijke inquisitie, de wereldlijke inquisitie en de pauselijke inquisitie.24 Violet Soen en Gert Gielis gaan daar tegen in en benadrukken dat geloofsvervolging op vier niveaus plaatsvond en dat de inquisitie daar slechts één niveau van was. Violet Soen wijdt in haar Geen pardon zonder paus! Studie over de
17
G. MARNEF, Antwerpen in de tijd van de Reformatie: ondergronds protestantisme in een handelsmetropool, 1550-1577, Amsterdam, 1996. 18 S. MARSHALL, ‘Women in the Reformation Era’, R. BRIDENTHAL en C. KOONZ red., Becoming visible: Women in European History, Boston, 1977, 165-191. 19 S. MARSHALL, ‘Women and religious choices in the sixteenth-century Netherlands’, Archiv für Reformationsgeschichte, 75 (1984), 276-289. 20 S. MARSHALL, The Dutch gentry, 1500-1650: Family, Faith and Fortune, Greenwood, 1987. 21 P. FREDERICQ, Geschiedenis der inquisitie in de Nederlanden tot aan hare inrichting onder Keizer Karel V (1025-1520), Gent, 1897. 22 J. SCHEERDER, De inquisitie in de Nederlanden in de XVIe eeuw, Antwerpen, 1944. 23 P. VALVEKENS, De inquisitie in de Nederlanden der zestiende eeuw, Brussel, 1949. 24 A. GOOSENS, Les inquisitions modernes dans les Pays-Bas méridionaux, 1520-1633, La Législation, Brussel, 1997, 10-11.
5
complementariteit van het koninklijk en pauselijk generaal pardon (1570-1574) en over inquisiteurgeneraal Michael Baius (1560-1576)25 een hoofdstuk aan de werking van de geloofsvervolging in de Nederlanden. Ook Gert Gielis schetst aan de hand van procesdossiers en martelaarsverhalen een veelzijdig beeld van deze woelige periode in Verdoelde schaepkens, bytende wolven: inquisitie in de Lage landen. 26 Hij vertelt enerzijds het verhaal van mensen van allerlei rang en stand die hun hervormingsgezinde idealen verdedigden, maar anderzijds ook het verhaal van de inquisiteurs en theologen die de katholieke orde koste wat het kost wilden behouden. Hij heeft aandacht voor alle lagen van de bevolking, dus ook voor vrouwen die de kern vormen waarrond het onderzoek voor deze masterproef is opgebouwd.
Onderzoeksvraag Ondanks het baanbrekend werk van Walker Bynum, Wiesner-Hanks en Marshall bleef het handelen van vrouwen tijdens de geloofsvervolging aan het begin van de zestiende eeuw steeds onderbelicht. Dit onderzoek stelt zich daarom als doel een antwoord te bieden op de vraag: Hoe handelden vrouwen tijdens de geloofsvervolging in de kerngebieden van de Nederlanden tussen 1520 en 1540? De nadruk ligt op het handelen van vrouwen die vervolgd werden, maar ook vrouwen die optraden als getuige kwamen aan bod. Met aandacht voor het genderaspect wordt het discours en bij uitbreiding het hele doen en laten van vrouwen tijdens de geloofsvervolging benaderd vanuit drie verschillende contexten: het proces zelf, het kerngezin en de bredere gemeenschap. Daarbij wordt de volgende definitie voor gender, geformuleerd door Walker Bynum, gehanteerd: ‘sociaal geconstrueerde (in tegenstelling tot biologische) verschillen tussen mannen en vrouwen die cultureel bepaald zijn en met de tijd kunnen veranderen.’27 Wiesner-Hanks maakt enkele belangrijke kanttekeningen bij gendergeschiedenis. Ze merkt op dat er niet zomaar over een vrouw kan gesproken worden zonder te specifiëren over welk type vrouw het gaat. Vrouwen moeten bestudeerd worden vanuit dezelfde categorieën als mannen zoals sociale klasse, geografie, wonend in landelijk of stedelijk gebied… Daarenboven moet elke vraag die voor vrouwen gesteld is, ook gesteld worden voor mannen. Op die manier is het mogelijk om binnen de maatschappij
25
V. SOEN, Geen pardon zonder paus! Studie over de complementariteit van het koninklijk en pauselijk generaal pardon (1570-1574) en over inquisiteur-generaal Michael Baius (1560-1576), Brussel, 2007. 26 G. GIELIS, Verdoelde schaepkens, bytende wolven: inquisitie in de Lage landen, Leuven, 2009. 27 C. BYNUM en S. HARELL red., Gender and religion, 7.
6
machtsrelaties op te sporen, want de status van mannen en vrouwen kreeg vorm door gender.28 Met deze opmerkingen moet zeker rekening gehouden worden bij het onderzoek voor deze masterproef. Het onderzoek wordt gevoerd voor de kerngebieden van de Nederlanden. Hiermee wordt Vlaanderen, Brabant, Holland en bij uitbreiding Zeeland bedoeld. Vlaanderen, Brabant en Holland maakten sedert 1433 deel uit van de Bourgondische staten en kenden een andere ontwikkeling dan de provinciën die er pas later bijkwamen. Volgens Hugo De Schepper en Juliaan Woltjer moet de economie en de cultuur van Vlaanderen, Brabant en Holland in de hele zestiende eeuw als een eenheid worden beschouwd. Tot 1585 bevonden de politieke, gerechtelijke, economische, intellectuele, culturele en kerkelijke epicentra zich in Vlaanderen, Brabant, Holland en Zeeland. Binnen de Nederlanden vormden de sterk verstedelijkte gewesten aan de kust de kern van de economie. Vlaanderen, Brabant en Holland stonden in voor het grootste deel van de productie en vertegenwoordigden twee derden van het Nederlandse kapitaal. Binnen die expansieve economische regio, waarin Zeeland werd meegezogen, woonde in 1550 bijna twee derden van de drie miljoen Nederlanders.29 In deze gebieden was de urbanisatiegraad ook het hoogst: dertig procent in Brabant en Vlaanderen en vierenveertig procent in Holland. Van de vijftien grootste Nederlandse steden, lagen er dertien in Brabant, Holland en Vlaanderen.30 Deze gebieden waren in de zestiende eeuw niet alleen belangrijkst op economisch vlak, maar ook de plaatsen waar de geloofsvervolgingen het talrijkst waren. Als chronologische afbakening werd gekozen voor de periode 1520 tot 1540. Vanaf 1520 sijpelden de eerste hervormingsgezinde ideeën de Nederlanden binnen en verwierven geleidelijk meer aanhang. De twee dominante stromingen waren het lutheranisme en het anabaptisme. Vanaf 1540 deed ook het calvinisme zijn intrede. Omdat het moeilijk is om het calvinisme met die eerste hervormingsgezinde bewegingen te vergelijken, dient het jaar 1540 als een eindpunt voor dit onderzoek.
28
M. WIESNER-HANKS, Women and gender in early modern Europe, Cambridge, 1996, 7. H. DE SCHEPPER, Belgium nostrum, 1500-1650, Over integratie en desintegratie van Nederland, Antwerpen, 1987, 7-8. 30 W.P. BLOCKMANS, ‘De vorming van een politieke unie (veertiende-zestiende eeuw)’, J.C.H. BLOM en E. LAMBERTS red., Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, 2009, 84. 29
7
Bronnen Het onderzoek naar het handelen van vrouwen wordt gevoerd aan de hand van verschillende soorten bronnen. De eerste soort, naar het voorbeeld van onder andere Mary E. Giles en Lisa Vollendorf, zijn de inquisitoriale bronnen. Giles en Vollendorf maakten in hun onderzoek allebei gebruik van inquisitoriale processen van vrouwen in Spanje. Elk hoofdstuk uit Women in the Inquisition, Spain and the New World onder de redactie van Mary E. Giles beschrijft het proces van een vrouw die voor de inquisitie moest verschijnen in Spanje of in de Nieuwe Wereld.31 Lisa Vollendorf bestudeerde de manier waarop vrouwen die voor de inquisitie moesten verschijnen gebruik maakten van traditionele gender-concepten en hoe ze strategisch hun identiteit construeerden op basis van definities van vrouwelijkheid om zich te verdedigen tegen verdenking van ketterij. Vrouwen riepen bijvoorbeeld het excuus in van een vrouw te zijn en dus naïever of dommer.32 Het is interessant om ook de inquisitoriale processen in de Nederlanden via deze invalshoek te benaderen. Die processen zijn onder meer terug te vinden in het Corpus documentorum inquisitionis haereticae pravitatis Neerlandicae33 (CDI). Dat is een verzameling van stukken over de pauselijke en bisschoppelijke inquisitie in de Nederlanden, samengesteld en uitgegeven door Paul Fredericq. Het vierde en het vijfde deel handelen over de onderzochte tijdsperiode, namelijk 1520 tot 1540. Daarnaast zijn veel ondervragingen en vonnissen van anabaptisten bewaard in het Rechterlijk Archief in Amsterdam. Albrecht Frederik Mellink gaf ze uit in het tweede en het vijfde deel van de Documenta Anabaptistica Neerlandica
34
(DAN). Ter aanvulling van het DAN worden de
bronnenuitgaven van vonnissen in Amsterdam van Grosheide35 en Grothe36 gebruikt. Naast inquisitoriale bronnen steunt dit onderzoek eveneens op de martelaarsboeken van Crespin37, Van Braght38, Van Haemstede39 en ‘Het offer des Heeren’40 en op martelaarslijsten van 31
M. GILES red., Women in the Inquisition, Spain and the New World, Baltimore en Londen, 1998. L. VOLLENDORF, The Lives of Women: A New History of Inquisitional Spain, Nashville, 2005. 33 Corpus documentorum inquisitionis haereticae pravitatis Neerlandicae, verzameling van stukken betreffende de pauselijke en bisschoppelijke inquisitie in de Nederlanden, P. FREDERICQ ed., Gent, 1889-1906. 34 A.F. MELLINK ed., ‘Documenta Anabaptistica Neerlandica deel II: Amsterdam (1536-1578)’, Kerkhistorische bijdragen, 6 (1980); A.F. MELLINK ed., ‘Documenta Anabaptistica Neerlandica deel V: Amsterdam (1531-1536)’, Kerkhistorische bijdragen, 12 (1985). 35 G. GROSHEIDE ed., ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers, betrokken bij aanslagen op Amsterdam’, Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht, 41 (1920). 36 de J.A. GROTHE ed., ‘Merkwaardige vonnissen uit den tijd ter geloofsvervolging te Amsterdam in de 16 eeuw’, Kronijk van het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht, 12 (1856), 108. 37 J. CRESPIN, Histoire des martyrs persécutez et mis à mort pour la vérité de l’Evangile, depuis le temps des apostres jusques à présent, Genève, 1608. 38 T.J. VAN BRAGHT, Het Bloedig toneel of Martelaers Spiegel der Doops-gezinde of Weerloose Christenen, Amsterdam, 1685. 32
8
Verheyden41 en Genard42 en de Bibliographie des martyrologes protestants néerlandais43. Tot slot dragen ook niet-uitgegeven bronnen bij aan dit onderzoek. Uit het archiefbestand Staat en Audiëntie in het Algemeen Rijksarchief in Brussel werden de nummers met betrekking tot ketterij onder de loep genomen. Het betreft voornamelijk correspondentie tussen de landvoogd en de vorst over ketterij en inquisitie.44
Helaas brengt elke bron methodologische en interpretatieve problemen met zich. Het CDI en de martelaarslijsten geven meestal enkel de uitkomst van het proces weer, maar niet de verhoren van de verdachte vrouwen. Veel stukken uit het archiefbestand Staat en Audiëntie zijn uitgegeven in het CDI. In de onuitgegeven stukken zijn maar weinig specifieke processen van vrouwen terug te vinden. Soms verschijnt er eens een naam van een vrouw en de boete die ze moest betalen of een korte vermelding waarvan ze beschuldigd werd, maar geen volledige verhoren. Wel worden veel algemene zaken vermeld in brieven en pauselijke bullen, maar voor dit onderzoek is dat maar weinig relevant.45 Ook uit de brieven van de vorsten en de landvoogden komen enkel algemene zaken naar voor. Zo staat in de briefwisseling van Maria Van Hongarije aan kardinaal Granvelle: ‘troebelen in Gent met Lutheranen’.46 In het DAN zijn de verhoren van de vrouwen wel beschikbaar, maar het interpreteren van de verhoren is niet zo gemakkelijk. Het gaat om de schriftelijke neerslag van een mondeling verhoor. Het is niet de vrouw zelf die het neerschreef, dus kan er niet worden van uitgegaan dat ze alles op 39
A.C. VAN HAEMSTEDE, De historie der martelaren, die om het getuygenisse der Evangelischer waerheyt haer bloet gestort hebben, van de tijden Christi onses Saligmakers af tot den jare sesthienhondert vijf-en-vijftigh toe…oversien..., Amsterdam, 1671. 40 S. CRAMER en F. PIJPER ed., Het offer des Heeren: de oudste verzameling doopsgezinde martelaarsbrieven en offerliederen, ‘s-Gravenhage, 1904. 41 A.L.E. VERHEYDEN ed., Le martyrologe protestant des Pays-Bas du Sud au XVIme siècle, Brussel, 1960; A.L.E. VERHEYDEN ed., Le martyrologe Courtraisien et le martyrologe Bruxellois, Vilvoorde, 1950; A.L.E. VERHEYDEN ed., Het Gentsche Martyrologium (1530-1595), Brugge, 1946; A.L.E. VERHEYDEN ed., Het Brugsche Martyrologium, 12 october 1527- 7 augustus 1573, Brussel, 1944. 42 de P. GENARD, ‘Personen te Antwerpen in de 16 eeuw, voor het feit van religie gerechtelijk vervolgd. Lijst en ambtelijk bijhoorige stukken’, Antwerpsch Archievenblad, 7 (1870). 43 F. VANDER HAEGHEN, T. ARNOLD en R. VAN DEN BERGHE ed., Bibliographie des martyrologes protestants néerlandais, I. Monographies, II. Recueils, Den Haag, 1890. 44 BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Papieren van Staat en Audiëntie, Nr. 1177/4: Briefwisseling van Karel V en Filips II met regionale en kerkelijke autoriteiten over ketterij en inquisitie in de Nederlanden; BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Papieren van Staat en Audiëntie, Nr. 1177/19: Briefwisseling over in beslagnamen voor ketterij en rebellie tegen vorst met bijlagen (1535-1569); BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Papieren van Staat en Audiëntie, Nr. 1475/1: Briefwisseling over ketterij met bijlagen, 1525-1555; L. GORTER-VAN ROYEN en J.P. HOYOIS ed., Correspondance de Marie de Hongrie avec Charles Quint et Nicolas de Granvelle, I, 1532 et années antérieures, Turnhout, 2009. 45 In het nummer 1177/6 ontbraken ook alle stukken die zich in het mapje ‘anabaptistes’ zouden moeten bevinden. 46 L. GORTER-VAN ROYEN en J.P. HOYOIS ed., Correspondance de Marie de Hongrie avec Charles Quint et Nicolas de Granvelle, I, 1532 et années antérieures, Turnhout, 2009, 277-278.
9
dezelfde manier gezegd heeft zoals het geschreven staat. Ook met de martelaarsboeken moet voorzichtig worden omgesprongen: deze bronnen geven een erg gekleurde versie van de feiten weer. De boeken werden vaak samengesteld door protestanten, die de vrouwen heldhaftige woorden in de mond legden, waarvan het maar weinig waarschijnlijk lijkt dat ze die ook echt op die manier uitgesproken hebben. Voor het interpreteren van de verhoren en de martelaarsboeken zijn de inzichten van Carlo Ginzburg en Natalie Zemon-Davis onontbeerlijk. In zijn bijdrage Der Inquisitor als Anthropologe toont Ginzburg aan hoe inquisiteurs te werk gingen als ‘antropologen’. Ze probeerden dingen die ze niet begrepen in een vorm te gieten die ze wel begrepen. Zo definieerden ze bijvoorbeeld de vreemde nachtelijke praktijken van vrouwen in verband met de natuur als ‘Heksensabbat’. Ginzburg gaat ook in tegen de theorie van referential fallacy die beweert dat inquisitoriale bronnen enkel iets vertellen over de inquisitie als instelling. Hij is van mening dat inquisitoriale documenten ook tot kennis leiden over de verdachte ketters als ze op de juiste manier gelezen worden, namelijk met oog voor de dialoog tussen de inquisiteur en de verdachte. Ginzburg beschouwt inquisitiedossiers immers niet als een monoloog van de inquisiteur zoals Kieckhefer.47 Ook de door Ginzburg gebruikte methodologie in De kaas en de wormen is een goede manier om dit onderzoek te benaderen. Aan de hand van de case-study van een molenaar probeert hij aan te tonen hoe het wereldbeeld van de zestiende-eeuwse mensen er uit zag.48 In Fiction in the Archives, Pardon Tales and their Tellers in Sixteenth-Century France onderzoekt Natalie Zemon-Davis aanvragen tot gratie die misdadigers schreven naar de Franse koning. Ze toont aan dat de inhoud van deze brieven niet strookt met de realiteit, maar dat de misdadigers zichzelf in een positief daglicht willen plaatsen. Deze verhalen laten zien welk cultureel repertoire op dat ogenblik voor handen was. Deze bronnen zijn echter niet alleen een manier om de toenmalige volkscultuur te ontdekken. Als ze diepgaand genoeg gelezen worden, bieden ze volgens Davis ook een mooi beeld op de ‘psyché’ van de mens. 49 Violet Soen 50 en Guido Marnef 51 benaderden gratiebrieven uit de Nederlanden op dezelfde manier. Ze onderzochten de motiveringen van de personen die gratie aanvroegen. Deze masterproef probeert aan de hand van case-studies van vervolgde en getuigende vrouwen het discours en het handelen van vrouwen tijdens de
47
C. GINZBURG, ‘Der Inquisitor als Anthropologe’, R. HABERMAS en N.MINKMAR red., Das Schwein des Häuptlings. Beitrage zur Historischen Anthropologie, Berlijn, 1992, 42-56. 48 C. GINZBURG, De kaas en de wormen: het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse molenaar, Amsterdam, 1982. 49 N. ZEMON DAVIS, Fiction in the Archives, Pardon Tales and their Tellers in Sixteenth-Century France, Stanford, 1987. 50 SOEN, Geen pardon zonder Paus!, 279-280 51 G. MARNEF, ‘Verleid en bedrogen: berouwvolle doopsgezinden in Brabantse remissiebrieven, 1543-1565’, Doopsgezinde bijdragen, 22 (1996), 69-77.
10
geloofsvervolging in de zestiende eeuw te schetsen. Daarbij zullen de verhoren en getuigenissen van de vrouwen benaderd worden naar het voorbeeld van Natalie Zemon-Davis.
Corpus Deze studie had niet als eerste doel een puur kwantitatief onderzoek te worden. Het was dan ook niet de bedoeling om alle vrouwen die vervolgd werden in de periode tussen 1520 en 1540 op te lijsten. De gegevens van vrouwen die voorkwamen in de geraadpleegde bronnen en die op de één of andere manier bij de geloofsvervolgingen in de kerngebieden van de Nederlanden tijdens de periode 1520-1540 betrokken waren, werden in een tabel geplaatst. Ook de gegevens van vrouwen die voorkwamen in de literatuur werden aan de tabel toegevoegd. Die gegevens zijn te vinden in bijlage 1, in totaal handelt het om 201 vrouwen. 52 Die 201 vrouwen werden in verschillende categorieën opgedeeld. Eerst werden ze opgesplitst in een groep vervolgden en een groep getuigen. Vanuit deze opdeling werden ook de chronologische en geografische opdeling en de opdeling naargelang de vrouw alleen of samen met haar echtgenoot verhoord werd, gemaakt. Van de 175 vervolgde vrouwen werden 37 vrouwen veroordeeld met hun echtgenoot. Bij de getuigen waren er drie koppels die samen verhoord werden. Voor de chronologische opdeling werd de te onderzoeken periode 1520-1540 opgedeeld in vier periodes per half decennia.53 Voor de periode 1521-1525 zijn er dertien veroordeelde vrouwen en is er één getuige. Voor de periode 1526-1530 zijn er 53 terechtgestelden en twee getuigen. In de periode 1531-1535 stonden 68 vrouwen terecht en getuigden twintig vrouwen en in de periode 1536-1540 werden 32 vrouwen veroordeeld en legden drie vrouwen een getuigenis af. Bij negen gevallen werd er in de bron geen datum vermeld. Deze chronologische curve bevat de grootste aantallen in het midden en de laagste aantallen aan de uiteinden, zoals dat bij een goed werkbare curve hoort te zijn. De 201 vrouwen werden ook geografisch ingedeeld per kerngebied.54 Alle getuigen zijn ondervraagd in Holland naar aanleiding van de anabaptistenopstand in Amsterdam in 1535. Bij de veroordeelde vrouwen zijn er 43 uit Brabant, vijftien uit Vlaanderen, 107 uit Holland, zeven uit Zeeland en vijf waarvan de plaats van veroordeling niet gekend is. Daarnaast werd er een opdeling gemaakt die aantoont hoeveel veroordeelde vrouwen er waren per periode per kerngebied.55
52
Zie tabel 1 en 2 in bijlage 1. Zie tabel A in bijlage 1. 54 Zie grafiek A in bijlage 1. 55 Zie tabel B in bijlage 1, voor vergelijking met cijfers uit literatuur: zie bijlage 1. 53
11
Tot slot werden de 175 veroordeelde vrouwen ook ingedeeld in categorieën per reden van hun vervolging.56 Er stonden er 87 terecht voor anabaptisme, één voor blasfemie en 56 voor lutheranisme. Daarnaast waren er ook drie sacramentariërs en in 28 gevallen staat in de bronnen enkel vermeld dat ze terechtstonden omwille van ‘ketterse praktijken’. Uit bovenstaande cijfers komt naar voor dat het zwaartepunt van de vervolgingen in Holland lag en dat de meeste vervolgde vrouwen het anabaptisme aanhingen. Daarnaast springt de periode 1531-1535 uit inzake het aantal vervolgingen. Dat is te wijten aan de historische omstandigheden: in 1535 vond in Amsterdam een anabaptistenopstand plaats. De procesdossiers van de anabaptisten vervolgd tijdens de repressie na de opstand zijn goed bewaard gebleven en uitgegeven in de Documenta Anabaptistica Neerlandica, waardoor het mogelijk is een duidelijk beeld te schetsen van het handelen van anabaptistenvrouwen. Daarnaast is het aantal vrouwen die veroordeeld werden voor lutheranisme groot genoeg om algemene uitspraken te kunnen doen over het handelen van vrouwen die in aanraking kwamen met de geloofsvervolging. Aan de hand van deze 201 vrouwen probeert deze masterproef een beeld te schetsen van hoe vrouwen door hun handelingen op hun eigen manier het verschil konden maken tijdens de geloofsvervolgingen.
56
Zie grafiek B in bijlage 1.
12
Indeling Elk hoofdstuk benadert de geloofsvervolging van vrouwen vanuit een verschillende context. Het eerste hoofdstuk is een analyse van het discours van de vrouwen tijdens hun proces. Aan de hand van verhoren, testamenten, brieven en liederen wordt nagegaan welk geloofsargumenten en genderargumenten vrouwen aanhaalden. Daarnaast wordt onderzocht of het discours van vrouwen verschillen vertoont als de vrouw zelf verdacht werd of enkel als getuige werd gehoord of als de vrouw samen met haar man of alleen werd verhoord. In het tweede hoofdstuk, de eigenlijke genderanalyse, staat het ‘gezin’ centraal. De vrouwen zijn niet enkel vrouw, maar vervullen binnen het kerngezin ook vaak een rol als echtgenote, als (groot)moeder, als zus. Of deze rol hun handelen tijdens de geloofsvervolging al dan niet beïnvloedde, blijkt uit enkele case-studies van gezinnen die in dit hoofdstuk aan bod komen. ‘De gemeenschap’ vormt door middel van een netwerkanalyse het uitgangspunt voor het derde hoofdstuk. De gevolgen van de geloofsvervolging waren binnen de hele gemeenschap voelbaar. In dit hoofdstuk wordt met aandacht voor de persoonlijke relaties onderzocht hoe leden van eenzelfde gemeenschap elkaar door hun getuigenis konden verraden of hoe ze juist konden samenwerken om een mogelijke vervolging te ontlopen. Daarbij wordt vooral toegespitst op de rol die vrouwen daarin speelden. Het besluit brengt alle conclusies van de hoofdstukken samen om een antwoord te kunnen bieden op de vragen of vrouwen door hun handelen hun invloed konden laten gelden tijdens de zestiende-eeuwse geloofsvervolging, op welke manier die invloed tot uiting werd gebracht en welke rol gender daarbij speelde.
13
I.
Proces
Analyse van de geloofs- en genderargumenten door vrouwen aangehaald tijdens hun proces.
Deze masterproef schenkt aandacht aan vrouwen die omwille van hun geloof werden veroordeeld in Holland, Zeeland, Vlaanderen en Brabant tijdens de periode 1520 tot 1540. Vanaf 1520 sijpelden de hervormingsideeën van Luther de Nederlanden binnen. Het lutheranisme wees uiteindelijk alle sacramenten af, behalve het doopsel en de eucharistie. Daarnaast hebben de volgelingen van Luther een andere mening over de goede werken dan de katholieken. Bij de katholieken moeten de gelovigen goede werken doen om vergeving te krijgen voor hun zonden, bij de lutheranen worden de zonden van de gelovigen vergeven door het geloof zelf. De mens kan alleen in de hemel komen door het geloof (sola fide) en de Bijbel is de enige bron van het geloof (sola scriptura). Dankzij het doopsel mag elke gelovige de Bijbel lezen en op zijn eigen manier uitleggen. Volgens Luther moesten ook het pontificaat en de aflatenhandel worden afgeschaft. Daarnaast zag hij de vorst in elke staat als het hoofd van de Kerk.57 De uitvinding van de boekdrukkunst was een cruciale factor in de verspreiding van hervormingsgezinde ideeën. Ook de hoge urbanisatiegraad speelde een belangrijke rol. De positie van de steden versterkte vanaf het begin van de veertiende eeuw door de economische expansie. Het handels- en bankwezen floreerde en kooplieden uit allerlei windrichtingen vestigden zich in de steden. Zo konden Duitse handelaars de hervormingsgezinde ideeën verspreiden. De stadsbesturen waren aanvankelijk niet geneigd deze verspreiding tegen te houden. Zolang de sociale orde niet verstoord werd, wilde men iemand die economisch interessant was niet afschrikken door een streng ketterbeleid te voeren. Bovendien werd in deze steden vanaf het einde van de vijftiende eeuw door de verbetering van het onderwijs een mondige burgerij gevormd, die niet weigerachtig stond tegenover de nieuwe denkbeelden over kerk en samenleving. Behalve het gedrukte boek en het onderwijs waren er nog andere wijzen van diffusie. De ideeën verspreidden zich ook via mondelinge overlevering: mensen spraken thuis, in de herberg of op de markt over Luther. Ook tijdens de preken verkondigden
sommige
priesters
hun
afwijkende
mening.
De
verspreiding
van
deze
hervormingsgezinde ideeën leidde in de jaren twintig en dertig echter nog niet tot de vorming van
57
H.J. COHN, ‘The long Reformation: Lutheran’, B. Kümin red., The European World 1500-1800. An Introduction to Early Modern History, Londen/New York, 2008, 98-105.
14
een eigen kerkverband. Mensen hielden conventikels in hun huis en discussieerden daar over de inhoud van de Bijbel.58
Naast het lutheranisme deed vanaf 1530 het anabaptisme haar intrede in de Nederlanden. Melchior Hoffman predikte in Straatsburg de geloofsdoop en de spoedige komst van de eindtijd. Vanaf het moment dat Hoffman zich in 1530 in de Oost-Friese stad Emden vestigde en aan driehonderd volwassenen de geloofsdoop toediende, begon het anabaptisme zich over de Nederlanden te verspreiden.59 Melchior Hoffman en zijn aanhangers leefden in de verwachting van het spoedig einde van de wereld waarbij alle kwaad zou vernietigd worden en zij het Godsrijk zouden binnengaan. De klemtoon lag op de plaatselijke gemeente en het congregationalistische kerkmodel. De aanhangers werden opgeroepen om zich terug te trekken uit de wereld. Ze leefden in totale afzondering, probeerden huwelijken aan te gaan met iemand uit dezelfde geloofskring en lieten hun kinderen les volgen bij geloofsbroeders. Bij een bevalling werd geprobeerd om er geen vreemden bij te betrekken, zodat niet ontdekt zou worden dat het kind niet gedoopt werd. De anabaptisten wezen het sacrament van het doopsel niet af, wel vonden ze dat het alleen aan volwassen die vooraf een getuigenis hadden afgelegd van hun bekering en hun zuivere geloof kon toegediend worden. Ze verloochenden dus het kinderdoopsel.60 De anabaptisten geloofden niet dat het doopsel verlossing bracht, volgens hen was het enkel een teken van gehoorzaamheid en van een zuiver geweten. Kinderen die niet gedoopt werden, konden steeds worden gered. Ze geloofden niet in het vagevuur, dus de zielen moesten geen goede werken doen om uit het vagevuur te komen. Ze vonden dat alleen moest geloofd worden wat in de Schrift stond. De mis en het sacrament beschouwden ze als idolatrie: volgens hen was Christus’ vlees en bloed niet letterlijk aanwezig in de sacramenten tijdens de consecratie en kreeg Christus zijn menselijke natuur niet van Maria. De anabaptisten waren grote tegenstanders van enkele katholieke kerkelijke praktijken zoals het aanroepen van Maria en de heiligen en het vasten. Ze gingen niet naar de biecht omdat ze vonden dat de priester geen macht had om in naam van Christus zonden te vergeven.61 De opvattingen van Melchior Hoffman vonden vrij spoedig aanhang in de Nederlanden, vooral bij de arme bevolking die op dat moment getroffen werd door de economische recessie als
58
P.J.A. NISSEN, ‘De Nederlanden en de vroege Reformatie in Europees perspectief. Transport, transformatie en diffusie’, Trajecta, 1 (1992), 223-228. 59 NISSEN, ‘De Nederlanden en de vroege reformatie’, 229. 60 J. DECAVELE, De Dageraad van de reformatie in Vlaanderen (1520-1565), Brussel, 1975, 606-615. 61 H. JOLDERSMA en L. GRIJP ed., Elisabeth’s manly courage, testimonials and songs of martyred women in the Low Countries, Milwaukee, 2001, 12-13.
15
gevolg van de stagnerende Oostzeehandel, overstromingen en besmettelijke ziekten.62 Binnen deze stroming van het anabaptisme verwierf Jan Matthijs een leidersplaats. Samen met Jan Beukels en Jan van Leiden probeerde Jan Matthijs in 1534 de komst van het Rijk Gods op aarde te bespoedigen door in Münster op een gewelddadige manier het duizendjarige rijk te stichten.63 In juni 1535 werd het experiment in Münster onderdrukt en werd de vervolging tegen de anabaptisten ingezet. Ze zochten hun toevlucht in de steden van de Zuidelijke Nederlanden, waar ze in anonimiteit hun geloof verder probeerden te belijden. Na de val van Münster blies Menno Simons het anabaptisme nieuw leven in door alle geweld af te zweren. De nadruk werd gelegd op de navolging van Christus volgens het evangelie, de zuiverheid van de gemeente en de vroomheid van het broederschap. Ook soberheid werd gepredikt: Zo vroeg Menno Simons aan vrouwen om zich niet onnodig op te smukken en niet meer kleren te kopen dan nodig.64
De nieuwe ideeën van het lutheranisme en het anabaptisme strookten niet met de toenmalige katholieke leer. Zowel de kerkelijke als de wereldlijke machten waren het met elkaar eens dat deze hervormingsideeën een gevaar vormden voor het ‘ware geloof’ en voor de sociale orde. Deze religieuze ‘dwalingen’ werden in de eerste plaats beschouwd als goddelijke majesteitsschennis. Omdat de vorst de plaatsvervanger was van God op aarde en moest garant staan voor het bewaren van de orthodoxie en de publieke orde, golden deze ideeën ook als schending van de wereldlijke majesteit.65 In de Nederlanden waren vier soorten geloofsvervolging werkzaam.66 In de zestiende eeuw bleven de pauselijke inquisitie (rechtstreeks benoemd door de paus zonder tussenkomst van de vorst) en de bisschoppelijke inquisitie in de Nederlanden van kracht. Maar Karel V vond dat de pauselijke en bisschoppelijke inquisiteurs te laks waren. De keizer zag de christelijke eenheid in zijn rijk bedreigd en wilde zelf het heft in handen nemen om deze eenheid te herstellen.67 De wereldlijke rechtbanken mochten onafhankelijk van de bisschoppelijke en pauselijke inquisitie ketters opsporen. Door de regering werd daarnaast een geloofsonderzoeker aangesteld die een keizerlijke en een pauselijke volmacht kreeg om ketters te veroordelen via een snelrechtprocedure.68 Tevens vaardigde Karel V ketterplakkaten uit die moesten worden nageleefd 62
NISSEN, ‘De Nederlanden en de vroege reformatie’, 229. DECAVELE, De Dageraad, 301. 64 J. DECAVELE, De eerste protestanten in de Lage Landen. Geloof en heldenmoed, Leuven, 2004, 115. 65 A. GOOSENS, Les inquisitions modernes dans les Pays-Bas meridionaux 1520-1633, La Législation, Brussel, 1997, 32. 66 V. SOEN, Geen pardon zonder paus! Studie over de complementariteit van het koninklijk en pauselijk generaal pardon (1570-1574) en over inquisiteur-generaal Michael Baius (1560-1576), Brussel, 2007, 106. 67 GIELIS, Verdoelde schaepkens, 317. 68 V. SOEN, ’De reconciliatie van ketters in de zestiende-eeuwse Nederlanden (1520-1590)’, Trajecta, 14 (2005), 338. 63
16
door elke onderdaan, wonend op de plaats waar het plakkaat afgekondigd was. Met de uitvaardiging van die plakkaten kregen de lokale burgerlijke rechtbanken de bevoegdheid en de plicht om overtredingen op de plakkaten te bestraffen. De bestrijding van ketterij begon op het stedelijke niveau, ook al moeiden de steden zich liever niet met de persoonlijke geloofsovertuiging van hun inwoners. De schout ondernam alleen actie wanneer de hervormingsgezinden een bedreiging vormden voor de sociale orde. Wie de plakkaten had overtreden werd beboet of kreeg een publieke straf. De stedelijke rechtbanken probeerden de processen zoveel mogelijk af te werken zonder tussenkomst van buitenaf. Daarnaast kon bij de provinciale justitieraden, bijvoorbeeld bij het Hof van Holland of de Raad van Vlaanderen, klacht worden ingediend tegen ketterij. De raadsheren van het Hof of van de Raad verzamelden dan getuigenissen en bewijzen om op het proces te gebruiken.69 Een proces kon worden opgestart door aangifte te doen van ketterij bij een kerkelijke of wereldlijke instantie. Na een onderzoek en indien mogelijk de arrestatie van de verdachte, werd de verdachte door de wereldlijke macht in een stadsgevangenis of in een gevangenis van het provinciale Hof opgesloten. Voor het Hof van Holland was dat de Voorpoort in Den Haag. In afwachting van het proces moest de gevangengezette verdachte bezinnen over zijn of haar ‘dwalingen’. De inquisiteur of een lid van de gewestelijke rechtbank ging af en toe polshoogte nemen om te zien of de verdachte zich opnieuw wilde verzoenen met de katholieke kerk. Als dat niet het geval bleek, werd een proces ingesteld. Voor het proces werd een inquisitieraad opgericht die bestond uit vertegenwoordigers van de wereldlijke en kerkelijke macht. Dat gebeurde alleen wanneer de stedelijke rechtbanken het intern niet konden oplossen of als er meteen aangifte was gedaan bij de provinciale raad. De inquisiteurs ondervroegen de verdachte en dagvaardden getuigen. Het proces kon erg lang aanslepen wanneer de verdachte niet wilde herroepen, want de inquisiteurs wilden de verdachte weer in de schoot van de katholieke kerk brengen. Als de inquisiteurs daarin slaagden, moest de beklaagde openbaar herroepen en kon daar ook een geldboete, een bedevaart of een verbanning aan vastgekoppeld worden. Als de beschuldigde niet wilde herroepen, werd het proces beëindigd door de wereldlijke macht die de doodstraf uitsprak en uitvoerde.70
De vrouwen die tussen 1520 en 1540 in de Nederlanden werden veroordeeld, waren overwegend anabaptisten en lutheranen. Gert Gielis wijst er in de inleiding van zijn boek Verdoelde schaepkens, bytende wolven. Inquisitie in de Lage Landen echter op dat het lutheranisme in die periode in de Nederlanden nooit echt voet aan grond kreeg, ook al werd al vroeg in de jaren 1520 lutherije als verzamelterm gebruikt voor alle hervormde confessies. In navolging van J.G. De Hoop Scheffer werd 69 70
GIELIS, Verdoelde schaepkens, 317-322. Ibidem
17
in de historiografie ook vaak sacramentarisme gebruikt om de Nederlandse hervormingsbeweging te benoemen. 71 Aan beide termen zijn voor-en nadelen verbonden, daarom wordt vaak de overkoepelende term hervormingsgezinden gebruikt. In dit hoofdstuk worden telkens de specifieke daden waarvoor de vrouw veroordeeld werd, beschreven zonder de vrouw daarbij het etiket lutheraan of sacramentariër op te kleven. In het kader van hun onderzoek naar gratiebrieven onderzochten de historici Natalie ZemonDavis72, Guido Marnef73, Marjan Vrolijk74 en Johan Van Schoor75 de argumenten die mannen en vrouwen aanhaalden om gratie te verkrijgen. In dit hoofdstuk wordt onderzocht welke argumenten specifiek vrouwen tijdens hun proces gebruikten om zichzelf te beschermen. Ze konden geloofsargumenten (‘ik ben naar de biecht en te communie geweest’) of genderargumenten (‘ik ben mijn man gevolgd’, ‘ik ben verleid’, ‘ik wist het niet, want ze brachten me niet op de hoogte’) aanhalen. Het discours van deze vrouwen tijdens hun proces wordt gereconstrueerd aan de hand van verhoren, testamenten, brieven en liederen. Daarnaast worden de verklaringen van vrouwelijke getuigen tijdens het proces onder de loep genomen. Dit hoofdstuk onderzoekt of de argumenten die de vrouwen aanhaalden afhankelijk waren van de positie waarin de vrouw zich bevond: gebruikten getuigen andere excuses dan verdachten en verschilde het discours van een vrouw die alleen verhoord werd met dat van een vrouw die samen met haar man verhoord werd?
71
GIELIS, Verdoelde schaepkens, 17-18. N. ZEMON DAVIS, Fiction in the Archives, Pardon Tales and their Tellers in Sixteenth-Century France, Stanford, 1987. 73 G. MARNEF, ‘Verleid en bedrogen: berouwvolle doopsgezinden in Brabantse remissiebrieven, 1543-1565’, Doopsgezinde bijdragen, 22 (1996), 69-77. 74 M. VROLIJK, Recht door gratie: gratie bij doodslagen en andere delicten in Vlaanderen, Holland en Zeeland (1531-1567), Hilversum, 2004. 75 J. VAN SCHOOR, Quade leeraers ende verleyders. Brabantse gratiebrieven voor ketters, 1550-1566, Ongepubliceerde licentiaatsverhandeling Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 20092010. 72
18
1. Vrouw verdacht Na het Edict van Worms, uitgevaardigd op 8 mei 1521 en zeker toen vanaf 1522 de ketterwetgeving in voege trad en er strenge straffen stonden op het niet naleven van de keizerlijke plakkaten, werden personen die openlijk voor hun hervormingsgezinde ideeën uitkwamen door het gerecht al snel opgepakt en verhoord.76 In een maatschappij waar religieuze minderheden door kerk en staat vervolgd werden, trad er volgens Perez Zagorin echter veel dissimulatie op. Dit was ook het geval tijdens de geloofsvervolgingen van de zestiende eeuw. Als gevolg van de religieuze intolerantie werkten de aanhangers van hervormingsgezinde ideeën aan een clandestien bestaan.77 Ze vreesden voor het verlies van hun goederen of voor executie en wilden daarom niet verdacht worden. Heel wat mensen conformeerden zich openlijk aan de katholieke kerk door ten gepaste tijde naar de mis en naar de biecht te gaan, ook al hadden ze met het katholieke geloof gebroken en hielden ze er ondergronds een protestants leven op na. Deze houding werd nicodemisme genoemd, naar de Farizeeër Nikodemus, een volgeling van Christus die Jezus na zonsondergang opzocht, maar overdag zijn functies in de synagoge bleef bekleden.78 Toch kon het gerecht deze ondergrondse kernen soms op het spoor komen, waardoor mannen en vrouwen die op het eerste zicht een katholiek leven leidden, verdacht werden van protestantisme en werden opgepakt. Zagorin wijst er wel op dat nicodemisme moeilijk te bewijzen valt omdat de historicus bij het bestuderen van de processen de verdachte alleen ziet door de ogen van de tegenstanders die ketters vervolgden.79 Bovendien konden verdachten die zich conformeerden aan het katholieke geloof maar er een clandestien protestants geloof op nahielden, gemakkelijk geloofsargumenten aanhalen om hun onschuld te bewijzen: ze gingen immers te biecht en te communie. Misschien riepen veel verdachten daarom naast geloofsargumenten ook andere excuses in om het gerecht van hun onschuld te overtuigen.
a) Alleen Vrouwen konden alleen of samen met hun echtgenoot verdacht worden van ketterij. Vrouwen die alleen verhoord werden, haalden andere argumenten aan dan vrouwen die samen met hun man in verdenking werden gesteld. Zo blijkt uit de verhoren dat vrouwen die verdacht werden van ketterij en alleen werden verhoord zich verdedigden door een beroep te doen op geloofsargumenten. 76
A. GOOSENS, Les inquisitions modernes dans les Pays-Bas meridionaux 1520-1633, Les victimes, Brussel, 1998, 102. 77 P. ZAGORIN, Ways of lying: dissimulation, persecution and conformity in Early Modern Europe, Cambridge, 1990, 2-3. 78 ZAGORIN, Ways of lying, 68-70. 79 Ibidem, 12-14.
19
Daarbij valt op dat vooral de sacramenten die bij de protestanten ter discussie stonden, zoals de communie en de biecht, aangehaald werden. Uit het verhoor van de vrouw van Jan van Reenen, Leentgen, die op 15 mei 1535 in Amsterdam beschuldigd werd van anabaptisme, blijkt dat het de ondervragers waren die focusten op deze rituelen en er steeds naar vroegen. Leentgen wilde op de vraag naar haar doopsel en naar de sacramenten echter niet antwoorden.80 De onderstaande zes vrouwen werden allen verdacht van anabaptisme ten tijde van de anabaptistenoproer in Amsterdam in 1535 en werden allen alleen verhoord. Ze ontkenden dat ze herdoopt waren en probeerden van zichzelf het beeld van een vrome katholieke gelovige op te hangen door te zeggen dat ze ‘op Pasen laatstleden in een goed geloof te biecht en te communie zijn geweest’. Adriana Jansdochter, de vrouw van Jacob de messenmaker, werd door het aanhalen van dit argument op ‘hanttastinge’ vrijgelaten. Dat betekent dat ze vrijgelaten werd maar zich ter beschikking van het gerecht moest houden.81 Voor Alijdt Willemsdochter, Griete Jansdochter en Pieter Elbertsdochter mocht het echter niet baten: Alijdt werd uiteindelijk geabsolveerd, maar moest uit Amsterdam vertrekken82, Griete werd voor drie jaar83 en Pieter Elbertsdochter voor eeuwig uit de stad verbannen.84 De zus van Griete, Anna Jansdochter, ontkende eveneens dat ze herdoopt was, maar stelde dat ze op Pasen niet naar de biecht en naar de communie was geweest omdat ze in de vasten al geweest was. Om haar argument kracht bij te zetten, voegde ze daaraan toe dat ze van plan was om met Pinksteren te communie te gaan, maar dat haar dat belet geweest was door haar gevangenschap. Ze benadrukte dat ze ‘wel iets voelt voor het sacrament’. Anna werd net als haar zus drie jaar verbannen uit Amsterdam.85 Alijdt Peter Govertszoonweduwe werd beschuldigd lid te zijn van de anabaptisten en personen die verdacht werden van ketterij in haar huis te laten logeren. Alijdt verklaarde dat zij, noch haar man, noch haar kinderen herdoopt zijn. Op Pasen was ze niet kunnen gaan biechten en niet naar de communie kunnen gaan omdat ze haar schulden bij ene Van Sneeck moest gaan inlossen. Ze was wel met Kerstmis naar de biecht en naar het sacrament geweest. Het vreemde in het verhoor van Alijdt is dat ze op het einde van haar ondervraging beweert dat ze met Pasen toch te communie is geweest. Misschien dacht Alijdt dat dit argument doorslaggevend zou zijn en voor strafvermindering kon zorgen. Maar ondanks het feit dat Alijdt het nooit bekend had, waren er volgens de heren van het gerecht genoeg aanwijzingen om aan te nemen dat Alijdt
80
Verhoor van Leentgen Jan van Reenens vrouw, 15 mei 1535 in DAN V, 146. Verhoor van Adriana Jansdochter, 19 mei 1535 in DAN V, 180. 82 Verhoor van Alijdt Willems, 16 mei 1535 in DAN V, 147 en 151. 83 Verhoor van Griete Jansdochter, 19 mei 1535 in DAN V, 181. 84 Verhoor van Pieter Elbertsdochter, 19 mei 1535 in DAN V, 181-182; Vonnis van Pieter Elbertsdochter, 11 juni 1535 in DAN V, 213. 85 Verhoor van Anna Jansdochter, 19 mei 1535 in DAN V, 180-181. 81
20
verdachte personen in haar huis had laten logeren. Ze werd op straffe van dood voor eeuwig uit de stad verbannen.86 Er zijn ook vrouwen die bekenden dat ze herdoopt waren, maar hun spijt probeerden tonen door te zeggen dat ze vanaf dan terug naar de biecht en naar de communie zouden gaan. Zo verklaarde Margriete Willemsdochter uit Hitlant dat ze na haar herdoop niet meer te biecht of te sacrament was geweest, maar dat ze zich nu had voorgenomen dat wel weer te doen en dat ze weer wilde onderwezen worden. Voor de heren van het gerecht waren Margrietes spijtbetuigingen en goede bedoelingen echter niet overtuigend genoeg. Haar daden waren te ernstig, ze had namelijk Jacob van Campen, een wederdoper die betrokken was bij de aanslag op Amsterdam in mei 1535, helpen onderduiken ondanks de prijs van vijftig gulden op zijn hoofd. Daarom werd Margriete gewurgd en opgehangen en werden haar goederen verbeurdverklaard.87 Naast het argument van naar de biecht en naar de communie te zijn geweest, probeerden vrouwen ook door te verklaren dat ze nog maagd waren (Fije Danen)88 of door te vermelden dat ze getrouwd waren voor de kerk (Elsken Quirijnsdochter)89 aan te tonen dat ze een voorbeeldig katholiek leven leidden. Of vrouwen deze argumenten spontaan aanhaalden of ze pas vermeldden op het moment dat de inquisiteurs er naar vroegen is uit de bronnen niet af te leiden. De kans is groot dat de inquisiteurs ook naar deze feiten vroegen, net zoals naar de communie en de biecht, want ook het huwelijk was een sacrament dat bij de protestanten ter discussie stond.
De personen die belast waren met het voeren van het proces zagen vlees of eieren eten tijdens de vasten als een teken van sympathiseren met ketterse bewegingen. De vrouwen waarvan gezegd werd dat ze zich niet aan de vastenregels hadden gehouden, moesten dus een grondige reden kunnen opgeven voor hun overtreding. Margriete, de vrouw van Pieter de pannenmaker werd verdacht van lutheranisme en verklaarde dat ze tijdens de laatste dagen van de vasten in het geheim en zonder toestemming van de priester tien of elf eieren en vlees had gegeten omdat ze ziek was. Johanna de Walssche had toen ze ziek was geen medicijnen genomen, maar zonder toestemming van de priester eveneens eieren en vlees gegeten. Ze verdedigde zich door te stellen dat ze een vijftal
86
Verhoor van Alijdt Peter Govertszoonweduwe, 19 mei 1535 in DAN V, 178; Vonnis van Alijdt Peter Govertszoonweduwe, 21 augustus 1535 in DAN V, 237. 87 Verhoor Margriete Willemsdochter, 18 mei 1535 in DAN V, 165-166; Vonnis Margriete Willemsdochter, 10 juli 1535 in G. GROSHEIDE, ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers, betrokken bij aanslagen op Amsterdam’, Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap Utrecht, dl. 41, Utrecht, 1920, 140. 88 Verhoor Fije Danen, 17 mei 1535 in DAN V,152-153. 89 Verhoor Elszken Quirijnsdochter, 19 juli 1540 in DAN II, 16.
21
jaar geleden tijdens de biecht van pastoor Jan Schepper de toestemming had gekregen om met een dergelijke kwaal eieren en vlees te eten.90 Vrouwen grepen ook hun Bijbelkennis aan om hun onschuld te bewijzen. Historici Joldersma en Grijp stellen dat vrouwen in het anabaptisme meer keuzevrijheid hadden dan wat volgens Max Weber de sociale norm was in die tijd. De aard van de vrijheid hing echter af van streek tot streek. Bij de congregaties van Melchior Hoffman in Straatsburg waren er vrouwelijke profeten actief, maar in de Nederlanden waar vooral het mennonisme een grote aanhang had, was er geen vrouwelijk leiderschap. Menno Simons vond dat vrouwen ondergeschikt waren aan mannen voor alle ‘redeneerbare dingen’. Toch probeerden de vrouwelijke anabaptisten in de Nederlanden op spiritueel vlak een rol te spelen.91 Merry Wiesner-Hanks leidde uit bronnen af dat vrouwelijke anabaptisten vaak ongeletterd waren, moeite hadden om theologische concepten te beargumenteren en daarom hele stukken uit de Bijbel uit het hoofd hadden geleerd. Vrouwen wisten dat inquisiteurs van hen een geringe Bijbelkennis verwachtten. Daarom speelden sommige dames dat uit tijdens hun verhoor door te benadrukken dat ze wel degelijk op de hoogte waren van godsdienstige aangelegenheden. Claesken Gaeledochter die in 1559 in Leeuwarden verdronken werd, zei: ‘ook al ben ik een simpel persoon voor mannen, ik ben niet onwijs in de kennis van god.’92
Naast geloofsargumenten riepen vrouwen tijdens hun proces als excuus voor hun daden de kenmerken van ‘het vrouw-zijn’ in. ‘Simpelheid’ en onwetendheid waren daarbij vaak gebruikte argumenten. Johan Van Schoor benadrukte reeds in zijn onderzoek naar Brabantse gratiebrieven dat simpelheid en onwetendheid niet louter door vrouwen ingeroepen werden, maar dat ook mannen dit vaak als excuus gebruikten. Daarnaast merkt hij op dat door 6% van de onderzochte gevallen het niet kennen van de wetgeving als argument voor het verkrijgen van gratie werd aangrepen.93 De reeds eerder aangehaalde Margriete Willemsdochter uit Hitlant was de weduwe van de op 26 maart 1534 ter dood veroordeelde Willem de kuiper van Huesden. Hij en zijn vrouw werden samen herdoopt door Jan Volckertszoon en dezelfde Jan had hen gehuwd. 94 Willem werd geëxecuteerd met het zwaard en zijn hoofd werd op een paal gezet om de mensen te tonen wat er zou gebeuren als ze zich lieten herdopen.95 Margriete bekende tijdens haar verhoor dat ze herdoopt was en dat ze Jacob van Campen naar het huis van Hillegont gebracht had om hem daar te laten
90
GIELIS, Verdoelde schaepkens, 162. JOLDERSMA en GRIJP, Elisabeth’s manly courage, 14-15. 92 M. WIESNER-HANKS, Women and gender in early modern Europe, Cambridge, 1996, 226. 93 VAN SCHOOR, Quade leeraers ende verleyders, 61-68. 94 A.F. MELLINK, Wederdopers in de Noordelijke Nederlanden 1531-1544, Groningen, 1943, 104. 95 Vonnis van Jan Pieter Eggez. e.a., 26 maart 1534 in DAN V, 26-27. 91
22
logeren zonder dat ze Hillegont op de hoogte gesteld had van de identiteit van de man. Jacob van Campen was namelijk een Amsterdamse bisschop die zich in de winter van 1533-34 liet herdopen en zelf met het ambt van doper werd bekleed.96 Margriete verklaarde dat ze Jacob van Campen niet aan het gerecht had aangegeven omdat ‘ze een simpele vrouw is die zulke grote zaken niet zou durven ondervinden of iemand te belasten.’97 Ook Gertruydt, de echtgenote van tapijtwever Jan Bacx, verklaarde tijdens haar ondervraging in juni 1527 dat ze een simpele vrouw was. Ze zwoer dat ze nooit meer naar sermoenen zou gaan en dat ze nooit gegaan zou zijn als ze had geweten dat het niet mocht.98 Naast simpelheid haalde Gertruydt hier dus eveneens het excuus aan dat ze de wetgeving niet kende. Johanna de Walssche beriep zich bij haar ondervraging in 1527 op haar onwetendheid. Ze bekende dat ze op de conventikels geweest was, maar dat ze niet meer wist of er zaken gepreekt waren die tegen de kerk waren. ‘Wetende nochtan uijt wat saecken ende en heeft sij die spreekt ingheen van allen den sermoen noijt onthouden dat die voers. Meester Claes ijet geseght oft gepreeckt heeft dat soude wesen teghen het kercken’.99
Guido Marnef leidde uit zijn onderzoek naar Brabantse remissiebrieven af dat de daders zoveel mogelijk hun eigen verantwoordelijkheid voor hun daden probeerden te minimaliseren. Daartoe werd de patriarchale machtsstructuur van de toenmalige samenleving vaak ingeroepen.100 Dit blijkt ook uit de verhoren van de volgende vrouwen. Griete Jansdochter werd in Amsterdam op 19 mei 1535 opgepakt voor anabaptisme en schoof de schuld op haar man. Volgens haar verhoor bleef haar man haar niet trouw en wilde hij niet voor de kerk trouwen. Ze stapte met haar probleem naar een priester in Antwerpen en die raadde haar aan de stad te ontvluchten.101 Sterk daarbij aanleunend was het excuus dat de vrouw zonder nadenken haar echtgenoot, haar zoon of haar leraar gevolgd had. Zo probeerde Marie Vander Sleehagen, de weduwe van Jan Dermoyen en moeder van Christiaan de verantwoordelijkheid voor haar dwalingen op haar zoon te schuiven. Ze werd op 15 juni 1527 in Brussel ondervraagd over haar aanwezigheid op conventikels en pretendeerde dat ze haar zoon gevolgd was omdat ze niet wist waar hij heen ging. Zo was ze toevallig op een sermoen terechtgekomen.102
96
MELLINK, De wederdopers, 103. Vonnis van Margriete Willemsdochter, 18 mei 1535 in DAN V, 165-166. 98 CDI V, 238-239; GIELIS, Verdoelde schaepkens, 260. 99 Papieren van Staat en Audiëntie, 1177/6 f°17v, geciteerd door A. GOOSENS, Les inquisitions modernes dans les Pays-Bas meridionaux 1520-1633, Les victimes, Brussel, 1998, 153. 100 MARNEF, ‘Verleid en bedrogen’, 72-73. 101 Verhoor van Griete Jansdochter, 19 mei 1535 in DAN V, 181. 102 CDI, V, 239; GIELIS, Verdoelde schaepkens, 260. 97
23
De 24-jarige Elsken Quirijnsdochter afkomstig uit Utrecht en getrouwd met de zeilmaker Harman Henrickzoon van Utrecht, werd beschuldigd van anabaptisme en het beroven van kerken en werd op 28 maart 1541 verdronken. Ze stelde in haar verhoor dat ze haar man en haar leraar gewoon gehoorzaamd had. Ze verklaarde dat ze acht dagen lang met haar man gereisd had, zonder dat ze wist waar ze heen gingen. Daarnaast had haar leraar die haar herdoopt had, gezegd dat al haar zonden vergeven waren, dat ze nu moest wachten van zondigen en dat ze niet naar de kerk mocht gaan en niet mocht vasten.103 De 29-jarige Katrijn Mathijsdochter uit Rotterdam had eveneens niet gevast omdat haar leraar Jan Romers haar dat zo opgedragen had. Volgens hem had vasten geen zin omdat God voor elk mens voldoende eten heeft voorzien. Volgens diezelfde Jan Romers moest ook de moeder Gods niet geëerd worden omdat ‘het een slecht wijf was’. Het is niet duidelijk of Katrijn een straf gekregen heeft, maar Jan Romers werd op 10 november 1529 in Rotterdam veroordeeld tot geseling, het doorboren van zijn tong met een ijzer, zes jaar verbanning uit de stad en een boete van twintig Karolusgulden en veertig groten Vlaams.104 Sommige vrouwen keerden die patriarchale structuur om door aan te halen dat ze net niet geluisterd hadden naar hun echtgenoot. Annetgen Baelhuys afkomstig uit Brussel en gehuwd met de vuller Gelis van den Beest, werd op 18 mei 1535 beschuldigd van anabaptisme en van kennis te hebben van de opstand in Amsterdam. Zij wees er op dat zij haar man niet had willen gehoorzamen. Zij verklaarde dat haar man herdoopt was en gezegd had dat ‘die gelooft en gedoopt is, zoude zalich zijn en dat zij mede zoude moeten herdoopt zijn’, maar dat ze dat niet heeft willen aanvaarden.105 Toch werd Annetgen op 24 mei 1535 voor eeuwig uit Amsterdam verbannen.106
Aline Goosens stelt dat de meeste arrestaties gebeurden tijdens de bijeenkomsten in privéwoningen. Zo liet inquisiteur Coppin in 1527 vijftig personen arresteren bij een bijeenkomst in een huis in Brussel. 107 Zoals Marnef toont Goosens aan dat tijdens de ondervraging na de arrestatie de beschuldigden hun rol zoveel mogelijk probeerden te minimaliseren. Als argumenten werden toevallige aanwezigheid, nieuwsgierigheid en aansporing door anderen aangehaald.108 Marie, de vrouw van Hendrik Tsas, schreef haar aanwezigheid op een sermoen toe aan het toeval: ze wilde haar zus Margriete bezoeken en wist niet dat er in haar huis preken werden gehouden. Margriete
103
Verhoor Elszken Quirijnsdochter, 26 juli 1540 in DAN II, 29-30. W. BEZEMER, ‘Geloofsvervolgingen te Rotterdam, 1534-1539’, Archief voor Nederlandse kerkgeschiedenis, 6 (1896), 47-52. 105 Verhoor van Annetgen Baelhuys, 18 mei 1535 in DAN V, 171. 106 Vonnis van Annetgen Baelhuys, 18 mei 1535 in DAN V, 194. 107 A. GOOSENS, Les inquisitions modernes dans les Pays-Bas meridionaux 1520-1633, Les victimes, Brussel, 1998, 153; Papieren van Staat en Audiëntie, 1177/6 f° 84-86. 108 GIELIS, Verdoelde schaepkens, 254. 104
24
Ghysels, de vrouw van Christoffel Vranckx, beweerde dat ze naar de conventikels ging uit nieuwsgierigheid.109 Niet alleen vrouwen, maar ook mannen probeerden door het aanhalen van deze argumenten hun schuld af te zwakken. Zo verklaarde de zoon van weduwe Niveleers en Jan Van Onsem, de echtgenoot van Lysbeth Ghysels, beiden verdacht van het bijwonen van conventikels, dat ze door andere mensen naar de preken en naar het avondmaalsacrament waren gebracht.110 Uit deze gevallen blijkt dat het proberen minimaliseren van de eigen verantwoordelijkheid geen genderspecifiek gedrag is, zowel mannen als vrouwen probeerden om een zondebok te vinden voor hun gedrag.
Marjan Vrolijk stelt dat samen met onnozelheid en verleiding door anderen, armoede het meest gebruikte argument was om gratie te verkrijgen.111 Volgens Johan Van Schoor kwam dat argument in de door hem onderzochte gratiebrieven minder voor.112 Elsken Quirijnsdochter haalde dit excuus wel aan tijdens haar ondervraging. Haar leraar had haar gezegd dat ze niet meer in armoede zou moeten leven en dat God de Heer er voor zou zorgen dat ze genoeg hadden. Hij voegde er aan toe dat als ze arm waren, ze zilver uit de kerk mochten stelen.113 Armoede inroepen als excuus was net als het minimaliseren van de eigen verantwoordelijkheid geen gender-gerelateerd gedrag, het argument van dronkenschap daarentegen wel. Mannen gebruikten vaak het excuus dat ze dronken waren op het moment van de feiten. Natalie Zemon-Davis wijst er op dat vrouwen dat in theorie ook zouden kunnen inroepen, maar dat het een omgekeerd effect zou hebben. Vrouwen werden geacht sober te zijn, dus het was als vrouw slimmer om het te verzwijgen als ze te veel gedronken had. 114 Uit de verhoren van vrouwen verdacht van protestantisme blijkt dat vrouwen dit argument wel aanhaalden, maar niet rechtstreeks. Alijdt de pottenbakster gebruikte het ‘gaan drinken van pinten’ als alibi om aan te tonen dat ze zich op het moment van de oproer in Amsterdam buiten de stad bevond. Ze verklaarde dat ze na het sermoen in de Sint-Olofskapel Amsterdam verlaten had om pinten te gaan drinken omdat ze zo geschokt was van de gevangenschap van haar dochter Hillegont Petersdochter.115 Als allereerste en uitzondering op de regel, zocht Jannetgen Thijsdochter, de vrouw van de timmerman Pieter Thoniszoon helemaal geen excuses. Ze bekende alles en beweerde dat ze spijt had van haar herdoop. Ze vroeg gratie en in ruil daarvoor was ze bereid om alles te zeggen wat ze wist 109
Ibidem, 260. Ibidem, 254. 111 VROLIJK, Recht door gratie, 301. 112 VAN SCHOOR, Quade leeraers ende verleyders, 65. 113 Verhoor van Elsken Quirijnsdochter, 26 juli 1540 in DAN II, 29-30. 114 ZEMON-DAVIS, Fiction in the Archives, 92. 115 Verhoor van Alijdt de pottenbakster, 17 mei 1535 in DAN V, 160. 110
25
over de andere wederdopers. Het is niet duidelijk of ze nadien daadwerkelijk gratie heeft gekregen.116
Er waren ook vrouwen die helemaal geen spijt betuigden en weigerden te herroepen zoals de twee bekendste martelaressen Wendelmoet Claesdochter en Anneke van Rotterdam. Gary Waite bemerkt dat personen verdacht van ketterij vaak moesten vluchten en niet in staat waren om een gewoon familiaal leven op te bouwen. Ze leefden gescheiden van hun gezin tot ze een plaats gevonden hadden waar het veilig leven was. Volgens Waite waren er twee manieren om aan deze druk te ontsnappen: het nicodemisme en het martelaarschap.117 Decavele had reeds aangehaald dat het anabaptisme door de massale vervolgingen de karaktereigenschap van het martelaarschap kreeg. Bij geen enkele reformatorische strekking was de bereidheid om te sterven voor het geloof zo groot. Uit de manier van executeren blijkt dat velen hun overtuiging trouw bleven tot de dood en niet wilden herroepen. De meeste mannen werden levend op de brandstapel gezet voor ze gewurgd of onthoofd werden en de vrouwen werden verdronken.118 Wiesner-Hanks merkt op dat ook veel vrouwelijke anabaptisten de weg van het martelaarschap kozen, tegen de druk van hun familie in. De procesverslagen van deze vrouwen verschenen na hun dood in martelaarsboeken. Met deze bronnen moet echter voorzichtig worden omgesprongen: martelaarsboeken zijn gekleurd en gedetermineerd en hebben de bedoeling de vrouwen voor te stellen als voorbeelden voor andere hervormingsgezinden.119 Marnef wijst er op dat het beeld dat vrouwen van zichzelf schetsten in hun gratiebrieven compleet tegenovergesteld was aan het beeld dat van hen in de martelaarsboeken werd opgehangen.120 De acties van de vrouwen die tot in het detail in de martelaarsboeken stonden beschreven, moesten aantonen dat vrouwen even sterk waren en moesten zijn als mannen.121 De vrouwen in de martelaarsboeken stapten vaak uit hun traditionele vrouwelijke rol: in plaats van kuise en stille dames, werden ze afgebeeld als heldinnen voor hun religieuze getuigenis, een getuigenis die uiteindelijk resulteerde in hun dood.122
116
Verhoor van Jannetgen Thijsdochter, 23 januari 1535 in GROSHEIDE, ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers’, 179-184. 117 G. WAITE, ‘Staying alive: the Methods of Survival as Practiced by an Anabaptist Fugitive, David Joris’, Mennonite Quarterly Review, 61 (1987), 57. 118 DECAVELE, De dageraad, 609. 119 WIESNER-HANKS, Women and gender, 226-227. 120 MARNEF, ‘Verleid en bedrogen’, 69. 121 WIESNER-HANKS, Women and gender, 226-227. 122 S. MARSCHALL, ‘Protestant, Catholic and Jewish women in the Early Modern Netherlands’, S. MARSHALL red., Women in Reformation and Counter-Reformation Europe: Public en private worlds, Bloomington, 1989, 122.
26
Joldersma en Grijp benadrukken echter dat vrouwen het in hun verdediging niet gemakkelijk hadden. Vrouwen konden geen plaats bekleden binnen de hiërarchie van kerk en staat. Mannen en vrouwen die verdacht werden voor ketterij werden op hun proces wel allebei ondervraagd door een groep professionals die machtiger waren dan zij, maar het verschil is dat vrouwen steeds door mannen ondervraagd werden, door soldaten opgepakt werden, door mannen bewaakt en door mannen ter dood gebracht werden. Elke vrouw moest zich verdedigen tegen een zwaar gewicht van sanctionerende autoriteiten en theologische geleerden. In een mannenwereld was dat als vrouw helemaal niet eenvoudig.123 Dat blijkt eveneens uit de verhoren die voor deze masterproef onderzocht werden. Anna Petersdochter124, Leentgen Hendriksdochter125 en Griete Peter Mollendochter126 beweerden geen spijt te hebben van hun herdoop. Marritgen Nannincxdochter verklaarde dat zij in onze kerk, welke een gruwel is, niet is geweest.127 Anna Petersdochter werd gewurgd en voor haar huis gehangen, de andere vrouwen werden verdronken.128 Alijdt Gielisdochter en Jannetgen Jansdochter betuigden eerst hun spijt voor hun herdoop, maar kwamen in een volgend verhoor op die beslissing terug en weigerden te herroepen. Alijdt Gielisdochter uit Benschop was herdoopt door Gheryt Ghijsen in het huis van Jan Jacobszoon. Toen ze thuiskwam, had ze penitentie gedaan, mee gestapt in een processie en op die manier gratie verkregen. In haar eerste verhoor op 15 mei 1535 verklaarde ze dat ze op Pasen laatsleden gebiecht had en te communie was geweest vanuit een goed geloof. In haar tweede verhoor op 20 mei 1535 kwam ze op die beslissing terug en zei ze dat ze niet naar de communie en niet naar de biecht was geweest, dat ze helemaal geen spijt had en bij de wederdopers bleef.129 Jannetgen Jansdochter van Utrecht bleef ook niet bij haar verklaringen: in haar eerste verhoor op 15 mei 1535 beweerde ze dat ze niet herdoopt was, dat ze op Pasen laatsleden te sacrament en naar de biecht was geweest, dat ze dagelijks naar de kerk ging en nooit de vergaderingen van de anabaptisten bijwoonde. In haar verhoor op 20 mei 1535 bekende ze dat ze herdoopt was door Gherijt van Benschop en dat ze daar helemaal geen spijt van heeft. Ze had haar vorige bekentenissen gedaan uit ‘uit vrees en ziekheid van het vlees’.130
123
JOLDERSMA en GRIJP, Elisabeth’s manly courage, 16-17. Verhoor van Anna Petersdochter, 13 mei 1535 in DAN V, 138. 125 Verhoor van Leentgen Hendriksdochter, 20 mei 1535 in DAN V, 183. 126 Verhoor van Griete Peter Mollendochter, 20 mei 1535 in DAN V, 183-184. 127 Verhoor van Marritgen Nannincxdochter, 18 mei 1535 in DAN V, 173. 128 Vonnis van Anna Petersdochter, Leentgen Hendriksdochter, Griete Peter Mollendochter en Marritgen Nanninckdochter, 21 mei 1535 in DAN V, 173, 183-184. 129 Verhoor van Alijdt Gielisdochter, 15 mei 1535 en 20 mei 1535 in DAN V, 147. 130 Verhoor van Jannetgen Jansdochter van Utrecht, 15 mei 1535 en 20 mei 1535 in DAN V, 144-146. 124
27
b) Samen met haar man Naast alleen konden vrouwen ook samen met hun echtgenoot verdacht worden van ketterij. Hoewel echtlieden samen in verdenking werden gesteld, werden hun verklaringen apart afgenomen. In Fiction in the Archives toont Natalie Zemon-Davis aan dat mannen in hun gratiebrief vaak hun vrouw vermeldden in de hoop medelijden op te wekken of om zelf niet volledig voor de schuld te moeten opdraaien, terwijl vrouwen veel minder de bedoeling hadden om door de vermelding van hun echtgenoot de verantwoordelijkheid van zich af te schuiven.131 Dit blijkt ook uit de volgende drie voorbeelden. Deze koppels legden geen tegenstrijdige verklaringen af, ook al werden ze apart verhoord. Cornelius Modder, de man van Lysbeth Albertsdochter, had veel conversaties gevoerd met Henrick Goedtbeleet.132 Henrick had als naaste medewerker van Jan van Geelen meegewerkt aan de anabaptistenopstand in Amsterdam in de nacht van 10 mei.133 Cornelius was uit angst voor een arrestatie ondergedoken bij zijn moeder. Toen hij werd opgepakt, verklaarden zowel Cornelius als zijn vrouw Lysbeth dat Cornelius’ moeder dat zelf had voorgesteld omdat ze zich veiliger voelde als haar zoon bij haar ging slapen.134 De tapijtwever Hendrik Tsas en zijn vrouw Marie vertelden eveneens de zelfde versie van de feiten. Hun dienstmeid Grietken van den Bossche was naar de Sint-Goriskerk gegaan om haar meester te verklikken. Ze verklaarde dat het koppel samen met hun zoon Pieter dagelijks naar sermoenen ging luisteren. Bovendien aten Hendrik en Marie vlees en eieren in de vasten en verplichtten ze haar, volgens Grietken, om hetzelfde te doen. Bij hun ondervraging verklaarden Hendrik en Marie allebei dat ze ziek waren en eieren en vlees gegeten hadden om weer aan te sterken.135 Ook Catherijne Cleerckx en haar man Willem de Kempeneer legden dezelfde verklaringen af toen ze opgepakt werden voor het bijwonen van conventikels. Ze bekenden allebei dat ze naar een conventikel geweest waren, maar na het eerste sermoen al terug naar huis waren gegaan omdat ze vonden dat ‘dat nyet en was dae die gemeyne usanatie vander heyligen kercke’.136
131
ZEMON-DAVIS, Fiction in the Archives, 84. Verhoor van Lysbeth Albertsdochter, 16 mei 1535 in DAN V, 149. 133 MELLINK, De wederdopers, 137. 134 Verhoor van Cornelis Modder, 16 mei 1535 in DAN V, 149. 135 GIELIS, Verdoelde schaepkens, 162. 136 Papieren van Staat en Audiëntie, 1177/6 f°81r geciteerd door GIELIS, Verdoelde schaepkens, 254. 132
28
Dat de stelling van Zemon-Davis niet geldt voor alle gevallen blijkt uit de volgende twee casussen. Sommige vrouwen probeerden tijdens hun verhoren wel degelijk om de verantwoordelijkheid op hun man te schuiven. In het huis van Lysbeth Ysbrandtsdochter en de schilder Pieter Rippen in Amsterdam werd in mei 1535 een wederdoper gearresteerd die zich in hun huis aan het schuilhouden was. Zowel Lysbeth als Pieter werden opgepakt en verhoord.137 Ze gaven elk een andere versie van de feiten, maar riepen wel allebei het argument van onwetendheid in. Dat was niet zo uitzonderlijk. Ook Johan Van Schoor merkt in zijn studie naar Brabantse gratiebrieven op dat voor het verkrijgen van gratie zowel mannen en vrouwen zich beriepen op onwetendheid.138 Lysbeth Ysbrandtsdochter bekende dat er in de vasten een man naar haar huis kwam, die daar wilde logeren zonder dat ze wist wie hem naar daar gezonden had. Ze zei hem dat ze hem wilde laten logeren als dat geen gevaar met zich bracht. Bovendien wilde ze dat hij ingeschreven was, zoals de keur van 29 januari 1535 het voorschreef. Daarnaast verklaarde Lysbeth dat ze niet wist wat te doen en daarom haar man was gaan zoeken. Toen ze met haar man Pieter terugkwam, zat die vreemde man al in hun huis. Pieter stuurde hem weg omdat de vreemde hen in moeilijke papieren zou brengen. Daarna was de vreemde man over de schutting gesprongen en had hij zich in de kelder verstopt tot hij daar gevonden werd door de stadswakers. Lysbeth benadrukte dat ze niet wist dat die man een wederdoper was. 139 Met haar uitspraak bevestigde Lysbeth wel de heersende genderpatronen: ze wist niet wat te doen en ging daarom haar man zoeken. Haar man Pieter legde echter een hele andere verklaring af. Hij stelde dat hij niet thuis was en dus niet wist dat er een man in zijn huis wilde logeren. Pieter verklaarde dat hij uit angst om zelf gevangen genomen te worden gevlucht was, maar pas op het moment dat hij te weten kwam dat er een wederdoper in zijn huis was opgepakt. Om zijn versie kracht bij te zetten, haalde Pieter in tegenstelling tot Lysbeth geloofsargumenten aan: hij beklemtoonde dat hij naar de biecht en naar de communie was geweest en dat hij zich een goed christen voelde.140
Mary Jorysdochter, de vrouw van Frans Fredericxzoon, werd op 13 augustus 1535 beschuldigd van medeplichtigheid aan de oproer in Amsterdam en werd voor eeuwig uit de stad verbannen. Ze legde geen tegenstrijdige, maar ook niet dezelfde verklaringen af als haar man. Door te verklaren dat ze niet herdoopt was, dat ze niemand kende in haar kennissenkring die herdoopt was, dat ze op het moment van de oproer in Amsterdam in de nacht van 10 op 11 mei in Leiden was en pas op 137
Verhoor van Lysbeth Ysbrandtsdochter, 18 mei 1535 in DAN V, 166-167; Verhoor van Pieter Rippen, 18 mei 1535 in DAN V, 166-167. 138 VAN SCHOOR, Quade leeraers ende verleyders, 61-68. 139 Verhoor van Lysbeth Ysbrandtsdochter, 18 mei 1535 in DAN V, 166-167. 140 Verhoor van Pieter Rippen, 18 mei 1535 in DAN V, 166-167.
29
woensdag 12 mei is thuisgekomen, probeerde ze de heren van het gerecht duidelijk te maken dat ze niets met de zaken van haar man te maken had. 141 Frans Fredericxzoon, de herbergier van herberg ‘In den Tromp’ werd namelijk verdacht van medeplichtigheid aan de oproer in Amsterdam. Uit het verhoor van Trijn van Franicken blijkt echter dat zijn echtgenote Mary wel degelijk een rol speelde tijdens de voorbereidingen van de opstand. Ze had de broers naar het huis van Trijn gebracht en gezegd dat ze hen moest verbergen omdat het goede poorterskinderen waren. De broers bleven dagenlang in huis zonder naar buiten te gaan. Daarnaast verklaarde Trijn in haar verhoor eveneens welke voorbereidingen voor de opstand de herbergier zelf trof. Op de dag van de oproer was Frans met een lange man, die Hendrik Goedtbeleet bleek te zijn, tussen vier en vijf uur in de namiddag naar Trijns huis gegaan om met de broers in het geheim te spreken. 142 Frans had voor Hendrik Goedtbeleet om negen uur ’s avonds, kort voor de aanslag, ook de sleutel van de rederijkerskamer gehaald. Goedtbeleet had aan de rederijkerskamer haakbussen vastgemaakt en uit de kamer een vaandel en een trom meegenomen.143 Uit de getuigenis van zijn dienstmeid Jannetgen blijkt dat Frans zelf niet aan de opstand deelnam, maar pas om elf uur ’s avonds zijn huis verliet met een degen bij zich en een mantel omgeslagen. Een half uur later kwam hij terug thuis met een harnas en bleef met dat harnas aan tot drie uur ’s nachts rondlopen van venster naar venster om de buren aan te manen niet naar de markt te gaan, maar in huis te blijven. Lysgen Hoymans, Marritgen Sebastiaens en Ael Jansdochter bevestigden de woorden van de dienstmeid.144
141
Verhoor van Marie Jorysdochter, 19 mei 1535 in DAN V, 175; Vonnis van Mary Jorysdochter, 13 augustus 1535 in DAN V, 236. 142 Verhoor van Trijn Peters van Franicken, 22 mei 1535 in DAN V, 192. 143 MELLINK, De wederdopers, 137-138. 144 Verhoor van Jannetgen de dienstmeid van Frans in den Tromp, 19 mei 1535 in GROSHEIDE, ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers’, 128-129.
30
2. Vrouw getuigt Naast de verklaringen van verdachte vrouwen werden ook die van vrouwelijke getuigen bestudeerd. Het is heel opmerkelijk dat getuigen, die zelf niet verdacht werden, toch zowel geloofs- als genderargumenten aanhaalden om zichzelf te beschermen en om het gerecht er van te overtuigen dat zij zelf onschuldig waren.
a) Alleen Wanneer een vrouw alleen getuigde, probeerde ze om zichzelf niet verdacht te maken en haalde ze allerlei argumenten aan om te bewijzen dat ze zelf niets met de feiten te maken had. In de volgende twee gevallen maakten de vrouwen gebruik van genderargumenten: Aef Petersdochter riep onwetendheid in en Ael Jansdochter benadrukte haar gehoorzaamheid aan een man. Aef Petersdochter trad op als getuige in de zaak van de zussen Claesdochter, die in het tweede hoofdstuk uitvoerig aan bod komt. Aef verklaarde in haar verhoor op 22 mei 1535 dat er veel geloop was in het huis van Claesgen Claesdochter, zeker als Baef daar was. Daarnaast benadrukte ze dat ze het huis geschuwd had en er dus niet zo veel over wist te vertellen.145 Ael Jansdochter werd eveneens gehoord op 22 mei, maar dan als getuige in de zaak tegen de herbergier Frans van ‘In den Tromp’. Zij getuigde dat ze aan mensen die voorbijkwamen gevraagd had wie in de opstand de overhand had. Die voorbijgangers antwoordden haar dat ze naar huis moest gaan en de lantaarn voor haar huis moest uitdoen. Dat heeft ze dan ook gedaan.146 Naast genderargumenten haalden vrouwen geloofsargumenten aan om te voorkomen dat ze zelf van ketterij werden verdacht. Zo haalde Lysbeth Jans, de dochter van Zasse Frederycksdochter die optrad als getuige in de zaak tegen Petergen Elbertsdochter, in haar getuigenis aan dat Petergen Elbertsdochter commentaar had op Lysbeth omdat ze met haar kind op bedevaart geweest was naar het kruis aan de vesten. Petergen zei dat God haar daardoor niet geholpen heeft, maar dat het de duivel was.147 Enerzijds was dit feit van belang om te vermelden omdat het een beeld schetste van de ideeën van Petergen Elbertsdochter, maar anderzijds was het ook slim van Lysbeth om te vermelden dat ze op bedevaart was geweest. Op die manier toonde ze aan dat zij wel een vroom christen was. Zijburch, de dienstmeid van Jan van Marcken, zorgde er voor dat ze in een reconstructie van een discussie met Jan de metselaar zelf in een goed daglicht kwam te staan. Jan had gezegd dat de minderbroeders niet deugden. Zijburch had geantwoord dat ze het goede en het deugdzame 145
Verhoor van Aef Petersdochter, 22 mei 1535 in DAN V, 187. Verhoor van Ael Jansdochter, 22 mei 1535 in DAN V, 186. 147 Verhoor van Lysbeth Jans, 22 mei 1535 in DAN V, 191. 146
31
leerden. Jan had gerepliceerd dat de naakte lieden niets misdaan hadden en dat hij overdag wel iets zou doen, terwijl niemand het zou merken. Zijburch had daarop gevraagd: ‘Wat zou je kunnen doen. Deze stad heeft God altijd bewaard.’148
b) Samen met haar man Net zoals een vrouw samen met haar man verdacht kon worden, kon ze ook samen met haar man opgeroepen worden om te getuigen. Wiesner-Hanks schetst hoe het beeld van de vrouw doorheen de geschiedenis vorm kreeg en evolueerde. Volgens haar is het negatieve beeld van de vrouw afkomstig uit het boek Genesis. Eva was ongehoorzaam aan God en door haar schuld werden de mensen verdreven uit de tuin van Eden en zitten ze opgescheept met de erfzonde. Het christelijke beeld van de vrouw bouwde verder op dat van de Joodse traditie, waarin vrouwen gezien werden als onrein, zeker als ze menstrueerden of net bevallen waren. Ze werden uitgesloten van het priesterschap. In het huishouden moesten ze zorgen voor de religieuze rituelen, bijvoorbeeld bij het bereiden van eten, maar al de rest werd door mannen gedaan. De ideale vrouw werd voorgesteld als een moeder van veel kinderen, die zorgde voor het eten en de kleding en niet kwaad werd als haar man een concubine mee naar huis bracht. Hoewel Jezus heel positief was over vrouwen, zeker in zijn parabels, kreeg de vrouw bij de christenen binnen de religie een minderwaardige rol toebedeeld. Aan het einde van de vijftiende en in het begin van de zestiende eeuw argumenteerden Erasmus, Juan Luis Vives en Thomas Elyot voor meisjesonderwijs omdat ze vrouwen als spiritueel gelijk beschouwden aan de man. Maar geen enkele van hen vond dat die spirituele gelijkheid moest vertaald worden in een politieke gelijkheid of in gelijkheid binnen het huwelijk. Hun inzichten over menselijke deugden waren genderspecifiek: mannen moesten moedig, wijs en krachtig zijn; vrouwen bescheiden, trouw en gehoorzaam. Het huwelijk beknotte de rol van de vrouw: ze was ondergeschikt aan haar man, hij controleerde haar bezit. Luthers ideeën brachten op dit domein maar weinig verandering. Hij mocht dan wel de staat van het huwelijk boven die van het celibaat verheffen en vrouwen spiritueel gelijkstellen aan mannen, toch was een vrouw in alle andere aspecten ondergeschikt aan een man. Het recht bekrachtigde eveneens de tweederangspositie van de vrouw: Elke vrouw die niet getrouwd was, moest een man hebben die haar raad gaf bij processen en dergelijke omdat ze zelf niet over rechten beschikte.149 Dit blijkt ook uit de getuigenis op 7 februari 1536 van het koppel Huych Gerytszoon en Lysbeth Bartolomeusdochter tegen Yeff Schoen. Met uitzondering van één feit, staat alles wat het
148 149
Verhoor van Zijburch, 22 mei 1535 in DAN V, 188. WIESNER-HANKS, Women and gender, 16-35.
32
koppel verteld heeft in het meervoud. Zo staat er: ‘ze zeggen dat…’ 150 Daarbij wordt niet vermeld wie van de twee het uitgesproken heeft. Het is dus mogelijk dat zowel de man als de vrouw hetzelfde gezien hebben en daarvan getuigd hebben ofwel sprak de ene persoon in naam van de andere. De redenering van Merry Wiesner-Hanks volgend, zou het kunnen zijn dat de man sprak in naam van zijn echtgenote en zichzelf.
150
Verhoor van Huych Gerytszoon en Lysbeth Bartolomeusdochter, 7 februari 1536 in DAN V, 267-268.
33
Besluit Naar het voorbeeld van Natalie Zemon-Davis, Marjan Vrolijk en Guido Marnef, die onderzoek deden naar de aangehaalde argumenten in gratiebrieven, ging dit hoofdstuk na welke argumenten vrouwelijke verdachten en getuigen binnen de context van het proces gebruikten om zichzelf te beschermen. Door telkens vrouwen die alleen verhoord werden te vergelijken met vrouwen die samen met hun man verhoord werden, kwamen de genderspecifieke patronen bovendrijven. De argumenten die vrouwen aanhaalden waren afhankelijk van de positie waarin die vrouwen zich bevonden. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen vrouwen die verdacht waren en vrouwen die getuigden en tussen vrouwen die samen met hun man of alleen werden verhoord. Het valt op dat vrouwen zichzelf steeds definieerden in een relatie tot iemand anders. De vrouwen die verdacht waren en alleen werden verhoord, wezen op hun relatie met God door geloofsargumenten in te roepen om hun onschuld aan te tonen. Deze geloofsargumenten werden zo vaak door verdachten gebruikt omdat de inquisiteurs er specifiek naar vroegen. Het waren dan ook deze sacramenten en rituelen die bij de protestanten ter discussie stonden. Daarnaast verdedigden verdachte vrouwen die alleen verhoord werden zich door te wijzen op hun onwetendheid en simpelheid. Guido Marnef151 en Aline Goosens152 merken op dat verdachten steeds probeerden de verantwoordelijkheid voor hun daden te minimaliseren. Eén van de mogelijkheden om dat te doen was volgens Marnef door gebruik te maken van de patriarchale machtsstructuur van die tijd. Volgens Natalie Zemon-Davis probeerden vrouwen in hun gratiebrief minder dan mannen om de verantwoordelijkheid van zich af te schuiven.153 Toch blijkt uit veel verhoren dat vrouwen dat tijdens hun proces wel deden, zowel wanneer ze alleen of samen met hun man verdacht werden. Ze legden de schuld bij hun man, of verklaarden dat ze gehoorzaam hun man of leraar gevolgd waren, zoals van een vrouw verwacht werd. Dit gender-gerelateerd gedrag is echter helemaal niet af te leiden bij vrouwen die weigerden hun ‘dwalingen’ te herroepen, althans niet uit de bronnen die daarvoor ter beschikking zijn. De martelaarsboeken keerden de patriarchale structuur om en beeldden vrouwen als Wendelmoet Claesdochter en Anneke van Rotterdam af als standvastige vrouwen die even sterk en moedig waren als mannen. Vrouwen die alleen getuigden, haalden vooral genderargumenten aan. ‘Van niets weten’ werd door de vrouwelijke getuigen het meest gebruikt. Wanneer de getuigen toch geloofsargumenten aanhaalden als ze alleen verhoord werden, was dat steeds in relatie tot iemand. 151
MARNEF, ‘Verleid en bedrogen’, 72-73. GOOSENS, Les victimes, 153. 153 ZEMON-DAVIS, Fiction in the Archives, 84. 152
34
De persoon waarover de vrouwen een getuigenis moesten afleggen, had iets gezegd wat niet strookte met de katholieke leer. Omdat de vrouwelijke getuige moest benadrukken dat ze daar zelf niets mee te maken had en daar niet achter stond, haalde ze geloofsargumenten aan. De vrouwen die verdacht werden en samen met hun man verhoord werden, gebruikten geloofsargumenten wanneer hun man dezelfde verklaringen aflegde en genderargumenten wanneer hun man tegenstrijdige verklaringen aflegde. Bij vrouwen die samen met hun man een getuigenis aflegden, werd in de bronnen de meervoudsvorm ‘we’ gebruikt. Daaruit valt niet af te leiden wie sprak. Het kan zijn dat de man sprak in naam van hen beiden of dat ze allebei gewoon hetzelfde verklaard hebben. Feit is wel dat de vrouwelijke getuige in de verklaringen als het ware onzichtbaar werd. Toch kan met uitzondering van dit laatste feit geconcludeerd worden dat vrouwen hun discours gebruikten om grip te krijgen op gebeurtenissen tijdens het proces en bij uitbreiding tijdens de geloofsvervolging.
35
II.
Gezin
Constructieanalyse van de rol als echtgenote, moeder en zus
In dit hoofdstuk staat ‘het gezin’ centraal. De ondervraagde vrouwen waren niet enkel vrouw, maar vervulden vaak ook een rol als echtgenote, als moeder of als zus in het kerngezin. Lisa Vollendorf vertelt in The lives of Women: A New History of Inquisitional Spain het verhaal van Bernarda Manuel, een vrouw die in 1650 veroordeeld werd voor judaïsme. Op haar proces presenteerde Bernarda zich als de vrouw van een mentaal zieke man en als slachtoffer van huiselijk geweld. Ze schetste van zichzelf het beeld van de devote vrouw van wie haar enige bron van autoriteit haar rol als moeder was. Ze wees er op dat bij haar de familie op de eerste plaats kwam. Door steeds te verwijzen naar haar vrouwelijke lichaam en haar moederschap, probeerde Bernarda aan te tonen dat ze een trouwe echtgenote en moeder was. Toch werd ze veroordeeld. Waarom haalde Bernarda precies deze genderargumenten aan ter verdediging? Hoopte ze zo het Heilig Officie van mening te doen veranderen? Vollendorf wijst er op dat het beeld van de zwakke en zorgzame vrouw dat ze van zichzelf creëerde overeen kwam met de voorgeschreven normen van vrouwelijkheid in die tijd zoals in het boek La perfecta casada van Fray Luis de Leon. Vrouwen werden gezien als bezit van de man. Door zichzelf te presenteren als slachtoffer van haar man, toonde Bernarda niet alleen dat ze heel goed de in haar tijd heersende beelden van mannelijkheid en vrouwelijkheid begreep, maar dat ze die ook aanwendde in de hoop te kunnen ontsnappen aan de vervolging.154 Naar het voorbeeld van Lisa Vollendorf wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan hoe vrouwen hun plaats binnen het gezin construeerden en verantwoordden. De plaats binnen het gezin was immers geen biologisch gegeven. De vrouw besliste zelf of ze zich conformeerde aan de rol die haar werd opgelegd door maatschappelijke ideeën over het huwelijk, het moederschap en het gezinsleven. Uit de verhoren blijkt dat vrouwen die hun rol als echtgenote, moeder of zus wilden bevestigen vaak genderargumenten inriepen. Op die manier plaatsten ze zich steeds in relatie tot iemand anders: tot hun echtgenoot, hun kinderen, de andere leden van het gezin. Een vrouw kon er ook voor kiezen die ideeën over hoe een goede echtgenote en moeder zich moest gedragen naast zich neer te leggen en haar eigen weg te gaan. Om zich te verantwoorden voor haar niet-conforme gedrag, beriep ze zich vaak op geloofsargumenten. Door net niet te doen wat van haar verwacht
154
L. VOLLENDORF, The Lives of Women: A New History of Inquisitional Spain, Nashville, 2005, 33-52.
36
werd, bevestigde ze ook de heersende maatschappelijke beelden over het huwelijk, het moederschap en het gezinsleven.
De denkbeelden over hoe een vrouw zich diende te gedragen, vertoonden bij de katholieken, protestanten en anabaptisten geen grote verschillen. Sherrin Marshall stelt dat het katholieke beeld van de ‘goede vrouw’ beïnvloed werd door het boek De Institutione foemina christiana (Over de opvoeding van de christelijke vrouw) dat de Spaanse geleerde Juan Luis Vives schreef in 1524. Daarin stelde Vives dat vrouwen de bron zijn van alle kwaad, maar ook van alle goed op deze wereld. Volgens hem moesten vrouwen onderwezen worden, maar mochten ze nooit tonen hoeveel zij wisten en mochten ze geen leraars worden of scholen stichten; ze moesten vooral stil zijn. Vives concludeerde dat het veel belangrijker was een goede en eerlijke vrouw te hebben dan een geleerde en welbespraakte vrouw. Daarnaast moest een vrouw volgens Vives sober zijn. Een vrouw mocht ‘zich niet opmaken’: deed ze het voor zichzelf, dan werd ze als verwaand beschouwd, deed ze het voor God, dan was ze gek en deed ze het voor een man dan was ze slecht. Een vrouw mocht niet lachen en de blik van een man die haar aanstaarde niet beantwoorden. Daarenboven stelde Vives dat een vrouw zich niet mocht overkleden.155 Vrouwen droegen dan ook lange rokken die hun benen volledig bedekten.156 Bij de protestanten stond de status van het huwelijk hoger in aanzien dan die van het celibataire leven. Volgens Merry Wiesner-Hanks had dit gevolgen voor de manier waarop een vrouw haar rol als echtgenote en als moeder goed moest uitvoeren. De vrouwen van de protestantse predikanten kregen vooral een huiselijke rol toebedeeld en stonden model voor de deugdzame, gehoorzame christelijke vrouw. De ideale vrouw was niet alleen iemand die religieus deugdzaam was, maar die eveneens op een economische manier het huishouden kon runnen.157 Als moeder gaf de protestantse vrouw uitdrukking aan haar geloofsovertuiging in een huiselijke sfeer: ze bad samen met de kinderen en de dienstmeiden, ze onderwees haar kinderen, woonde preken bij, las de Bijbel of andere devotieliteratuur en volgde niet langer de vastenregels van de katholieken. 158 Het celibatair leven was volgens protestanten alleen maar vol te houden door uitzonderingen, de gewone sterveling kon deze status moeilijk bereiken, waardoor het huwelijk hoger geacht werd dan het celibaat. Daarom waren ongehuwde vrouwen al snel verdacht. Zij probeerden dan aan te tonen
155
S. MARSHALL red., Women in Reformation and Counter-Reformation Europe: Public en private worlds, Bloomington, 1989, 89-90. 156 J. KLASSEN, ‘Women and the family among Dutch Anabaptist Martyrs’, Mennonite Quarterly Review, 60 (1986), 553. 157 M. WIESNER-HANKS, Women and gender in early modern Europe, Cambridge, 1996,75. 158 Ibidem, 224-225.
37
dat ze hun christelijke deugden op een andere manier vervuld hadden dan door echtgenote of moeder te zijn.159 Net zoals de katholieken en de protestanten aanvaardden de anabaptisten de patriarchale inzichten op de maatschappij waarin mannen vrouwen domineerden en de kinderen hun ouders gehoorzaamden. John Klassen, professor aan het Trinity Western College in British Columbia en gespecialiseerd in anabaptisme, stelt dat anabaptisten de vrouw als incompetent zagen. Daardoor bleef ze steevast afwezig bij sociale en politieke activiteiten en verliet ze zelden het huis van haar vader of echtgenoot. Hoewel vrouwen actieve leden waren binnen de anabaptistengemeenschap en in staat waren om hun geloof te uiten, was het leiderschap in handen van mannen. In theorie waren familiebanden en gevoelens in het leven van de anabaptisten ondergeschikt aan het geloof. In de praktijk blijkt echter dat de familie wel degelijk een belangrijke rol speelde als steun wanneer iemand vervolgd werd en als een manier om de orde binnen de maatschappij te bewaren. Het huwelijk bij de wederdopers was vooral spiritueel met aandacht voor het ascetische en mystieke: zo vastten man en vrouw na hun huwelijk tien dagen. Toch was er ook plaats voor seksuele relaties. Die werden als gezond gezien voor zo ver ze plaatsvonden binnen de huwelijksband. De anabaptisten aanvaardden de hiërarchische, patriarchale familiestructuur: het huishouden stond onder leiding van de oudste man die het geloof voor iedereen bepaalde, ook dat van de diensters. De vrouw moest de man gehoorzamen, maar de man mocht zijn vrouw in geen geval lichamelijk straffen. Daarnaast diende de man ook op te treden als de beschermer van zijn vrouw. Het was de vrouw die de huishoudelijke taken op zich nam, dat blijkt onder meer uit de verhoren van mannelijke wederdopers die soms de gevoelens voor hun echtgenote beschreven in termen van de huishoudelijke rol, in plaats van de persoonlijke relatie met hun vrouw te benadrukken.160
In dit hoofdstuk wordt nagegaan of deze denkbeelden ook invloed hadden op de manier waarop vrouwen bij hun ondervraging hun eigen rol binnen het kerngezin verantwoordden en of de plaats binnen het kerngezin het handelen van vrouwen bij de geloofsvervolging al dan niet beïnvloedde. Het eerste deel van dit hoofdstuk besteedt aandacht aan de rol van de echtgenote. Er wordt onderzocht of vrouwen die te maken kregen met geloofsvervolging hun rol als steunende echtgenote bleven uitvoeren of die van zich afwierpen. Het tweede deel belicht de rol van de moeder: bleef een moeder haar kinderen verdedigen als de kans er in zat dat ze het met haar eigen leven moest bekopen? Tot slot toont het derde deel aan dat zussen ook niet gespaard bleven van de moeilijkheden die andere gezinsleden door hun geloofskeuze met zich brachten. 159 160
Ibidem, 77. KLASSEN, ‘Women and the family’, 548-563.
38
1. Vrouw, maar ook echtgenote Uit het eerste hoofdstuk bleek reeds dat het al dan niet gehuwd zijn een belangrijke plaats innam in de argumentatie van verdachte vrouwen. Vrouwen benadrukten tijdens hun verhoor dat ze gehuwd waren voor de kerk om aan te tonen dat ze een vroom katholiek leven leidden. In de dertiende eeuw ontwierp de katholieke kerk een theorie over het huwelijk: het huwelijk vereiste wederzijdse overeenstemming van de echtgenoten en hun ouders, was monogaam en onverbreekbaar. De priester stond garant voor de waarde van het huwelijk. Het sacrament vereiste absolute trouw tot de dood van één van beide echtgenoten. Daarnaast bestond ook het fenomeen van de clandestiene huwelijken. Deze boden de mogelijkheid om te trouwen zonder de toestemming van de ouders en zonder de aanwezigheid van een priester. In 1215 stelde de katholieke kerk op het vierde Concilie van Lateranen een verbod in op die geheime verbintenissen, omdat men controle wilde krijgen op de huwelijken. Toch werden clandestiene huwelijken aanvaard als geldige huwelijken, al werden ze wel beschouwd als zondig.161 Naast het argument dat ze voor de katholieke kerk getrouwd waren, gebruikten vrouwen ook vaak het excuus dat ze gehoorzaam hun man gevolgd hadden, zoals het een goede echtgenote betaamde. In dit deel wordt dieper ingegaan op die rol als echtgenote en wordt geschetst hoe vrouwen die rol bevestigden of net ontkrachtten. Wanneer vrouwen ondervraagd werden over de activiteiten en het geloof van hun man, zijn uit de verhoren drie mogelijke scenario’s waar te nemen. De vrouwen konden er op allerlei manieren voor zorgen dat hun man niet langer verdacht werd en werd vrijgelaten, ze konden verklaren dat ze van de zaken van hun man niets afwisten of ze konden een belastende getuigenis afleggen waardoor hun man veroordeeld werd. Adriana Jansdochter en Lysbeth Albertsdochter, allebei vrouwen uit Amsterdam die beschuldigd werden van medeplichtigheid aan de anabaptistenoproer in de stad in 1535, probeerden tijdens hun verhoor de afwezigheid van hun man te verklaren. Adriana Jansdochter, afkomstig van Bergen-op-Zoom, was getrouwd met Jacob de messenmaker, afkomstig uit Kleef, een stad in het Duitse rijk niet ver van de grens met de Nederlanden nabij de stad Nijmegen. Zowel zij als haar man werden verdacht van medeplichtigheid aan de opstand in Amsterdam, maar enkel Adriana werd opgepakt omdat Jacob nergens te vinden was. Op 19 mei 1535 verklaarde Adriana in haar verhoor dat ze op het moment van de opstand in Brussel was om een vrijgeleide te verwerven voor haar man zodat hij zich zou kunnen verantwoorden. Hierdoor maakte ze haar man uiteraard verdacht. Toch probeerde ze ook een reden te geven voor zijn plotselinge verdwijnen uit Amsterdam: ze zei dat haar 161
M. BOEGLIN, L’Inquisition espagnole au lendemain du concile de Trente. Le tribunal du Saint-Office de Séville. 1560-1700, Montpellier, 2003, 467-469.
39
man in Keulen was om daar een bezoek te brengen aan zijn oom die in de raad zat. Adriana werd vrijgelaten op 4 juni, over het lot van haar man is niets bekend.162 Lysbeth Albertsdochter gaf haar echtgenoot ook een alibi. Ze zei tijdens haar verhoor op 16 mei 1535 dat haar man Cornelius Modder van Amsterdam zich twee dagen schuilgehouden had bij zijn moeder. Ze benadrukte dat hij dat niet deed omdat hij schuldig was aan de opstand, maar wel omdat zijn moeder gesmeekt had om bij haar te komen slapen. Zijn moeder was bang dat haar zoon opgepakt zou worden omdat ze wist dat hij veel contact gehouden had met Henrick Goedtbeleet163, een man die tijdens de opstand haakbussen gedeponeerd heeft op de rederijkerskamer en een vaandel en een trommel heeft gestolen.164 Daarnaast probeerde Lysbeth op een nogal risicovolle manier de goedheid van haar man te benadrukken. Ze beklemtoonde dat ze met Cornelius getrouwd was, maar dat het huwelijk niet gesloten was volgens de normen van de katholieke kerk.165 Het huwelijk werd voltrokken in de aanwezigheid van Cornelius’ moeder, maar zonder de aanwezigheid van een priester. Cornelius trouwde Lysbeth door te zeggen dat hij haar om geen enkele reden in de steek zou laten. De huwelijken van anabaptisten waren volgens Klassen niet zo verschillend van de clandestiene huwelijken in de middeleeuwen. Hoewel het huwelijk van anabaptisten niet voltrokken werd in aanwezigheid van een priester, zoals bij de katholieken, geloofden de anabaptisten toch dat ze huwden voor God en voor de ‘ware kerk’. Ze beschouwden het huwelijk niet louter als hun eigen individuele keuze: het was God die man en vrouw had samengebracht. Voor anabaptisten was de toestemming van de ouders niet nodig. De meeste huwelijken vonden plaats op de bijeenkomsten van de anabaptisten, waar er ook gepreekt werd.166 Uit de manier waarop het huwelijk tussen Lysbeth en Cornelius werd gesloten, valt niet af te leiden of het koppel het anabaptisme aanhing. Maar eigenlijk is het niet essentieel om te weten of dit een anabaptisten of eerder een clandistien katholiek huwelijk was. Het belangrijkste is dat Lysbeth, ondanks het feit dat ze niet volgens de regels van de katholieke kerk getrouwd was, toch haar huwelijk aanhaalde als bewijs voor de goedheid van haar man. De heren van het gerecht waren blijkbaar door haar pleidooi overtuigd, want zowel Cornelius als Lysbeth werden vrijgelaten.167 Vrouwen die ondanks hun katholiek huwelijk toch verdacht werden van protestantisme omdat hun man ook veroordeeld werd voor ‘ketterse praktijken’, konden hun katholieke huwelijk
162
Verhoor van Adriana Jansdochter, 19 mei 1535 in DAN V, 180. Verhoor van Lysbeth Albertsdochter, 16 mei 1535 in DAN V, 149. 164 A. F. MELLINK, Wederdopers in de Noordelijke Nederlanden 1531-1544, Groningen, 1943, 97. 165 Verhoor van Lysbeth Albertsdochter, 16 mei 1535 in DAN V, 149. 166 KLASSEN, ‘Women and the family’, 555-556. 167 Verhoor van Lysbeth Albertsdochter, 16 mei 1535 in DAN V, 149. 163
40
niet inroepen als argument voor hun correcte, katholieke levenswandel. Ze moesten geloofsargumenten aanhalen om het gerecht er van te overtuigen dat ze vrome, katholieke vrouwen waren. Dat was het geval bij Anna Jansdochter, afkomstig uit Antwerpen en gehuwd met de van anabaptisme beschuldigde en geëxecuteerde Willem Janssen. Ze verklaarde tijdens haar verhoor op 19 mei 1535 in Amsterdam dat ze tijdens de vasten te communie geweest was en dat ze ook met Pinksteren wilde gaan omdat ze iets voelde voor het sacrament, maar dat ze niet kon gaan omdat ze gevangen zat. Ze kon het gerecht niet overtuigen van haar onschuld en werd voor drie jaar verbannen uit Amsterdam.168 Dezelfde Anna Jansdochter verklaarde tijdens haar verhoor, net als het overgrote deel van de vrouwen, dat ze niets van de zaken van haar echtgenoot afwist. Daarmee hielp ze haar echtgenoot niet echt, maar berokkende hem ook geen schade. Anna pretendeerde dat zij haar man niet meer gezien had sinds hij de maandag voor Pinksteren (10 mei 1535) naar zijn werk vertrokken was. Ze beweerde dat ze niet wist waar hij was en dat ze ook niet wist of hij herdoopt was.169 Ook Lysbeth Arysdochter, de vrouw van de glazenmaker Claes Janssen, verklaarde op 19 mei 1535 dat ze niets over de zaken van haar man wist te zeggen. Toch werd ze op 24 mei voor eeuwig uit de stad Amsterdam verbannen omdat ze schuldig werd bevonden van het afweten van de oproer en de bijeenkomsten van de anabaptisten.170 Haar man Claes werd reeds op 14 mei 1535 samen met andere mannelijke anabaptisten die verantwoordelijk waren voor de oproer door de burgemeesters en de schepenen van Amsterdam ter dood veroordeeld. Hij werd in aanwezigheid van de inwoners van de stad op het schavot gezet en levend opengesneden. Nadat zijn hart uit zijn lichaam was verwijderd, werd hij onthoofd. Het hoofd werd op de palen van de stadspoort tentoongesteld en zijn lichaam werd buiten de stad gehangen.171 Het benadrukken van de rol als goede echtgenote bleek uit de voorgaande voorbeelden al bij al een krachtige strategie: ofwel werden de vrouwen vrijgelaten ofwel verbannen, maar in geen van de aangehaalde gevallen werden ze ter dood veroordeeld.
Annetgen de Uutdraechster en Lysbeth, de vrouw van Cornelis Wouterszoon kregen allebei geen straf, maar dat was niet omdat ze hun rol als goede echtgenote aanhaalden. Ze gooiden het over een andere boeg door een getuigenis af te leggen die hun man niet ten goede kwam. Annetgen de Uutdrachster was getrouwd met Symon Gabrantszoon. Ze verklaarde op 21 mei 1535 dat haar man drie of vier dagen voor de oproer in Amsterdam haar vroeg dertig paar kousen voor krijgslieden te 168
Verhoor van Anna Jansdochter, 19 mei 1535 in DAN V, 180-181. Verhoor van Anna Jansdochter, 19 mei 1535 in DAN V, 180-181. 170 Verhoor van Lysbeth Arysdochter, 19 mei in DAN V, 175; vonnis van Lysbeth Arysdochter, 24 mei 1535 in DAN V, 195. 171 Vonnis van Peter Gael e.a., 14 mei 1535 in DAN V, 140. 169
41
maken. Daarnaast kocht haar man twee of drie dagen voor de oproer een arm vol degens en zes of zeven roedes bij Jacob de harnasvegers vrouw en bracht die wapens mee naar huis. Annetgen beweerde ook dat haar man een geweer gekocht had waarmee hij naar Kopenhagen is gereisd. Toen hij terugkwam van Kopenhagen, wilde hij haar niet meer aanraken omdat hij in Kopenhagen iets ‘zeers had opgelopen en haar niet wilde besmetten’. Daarnaast bekende ze dat Henrick Goedtbeleet twee dagen voor de oproer in haar huis was geweest om haar man te zoeken. Diezelfde Henrick was de dag van de oproer het geweer uit haar huis gaan halen, terwijl zij aan het werken was, namelijk koopwaren buiten huis verkopen. Hoewel Annetgen de kousen voor de oproerkraaiers gemaakt had, werd ze toch vrijgelaten.172 De reden waarom Annetgen haar man verraadde is niet volledig duidelijk: de meest waarschijnlijke reden is dat ze door de bekentenissen hoopte alle schuld in de schoenen van haar man te schuiven en zelf van een straf gespaard te blijven. De reden voor de verklaring van Lijsbeth, de vrouw van schoenmaker Cornelis Wouterszoon, in het nadeel van haar man is wel heel duidelijk. Ze kon zich als vrome, katholieke vrouw niet verzoenen met de hervormingsgezinde ideeën van haar echtgenoot, die in 1525 openlijk optrad als een aanhanger van de leer van Luther. Het koppel woonde in Dordrecht. Lijsbeth verweet Cornelis’ sympathieën voor de nieuwe leer. Toen Cornelius in hetzelfde jaar nog in hechtenis werd genomen, herriep hij zijn stellingen. Maar eens hij vrijgelaten was, herwon hij zijn geloof en vluchtte de stad uit. Na enkele omzwervingen verbleef hij in de stad Delft en vroeg zijn vrouw of ze hem daar wilde komen bezoeken. Toen Lijsbeth in Delft aangekomen was, maakte Cornelis haar duidelijk dat hij graag terug zou keren naar Dordrecht, maar Lijsbeth raadde hem dat sterk af. Cornelis geloofde Lijsbeth echter niet en probeerde op een andere manier te weten te komen of het veilig was om naar zijn thuisstad te reizen. Na een kort verblijf in Dordrecht vertrok Cornelius richting Antwerpen. In 1527 liet hij een vriend naar zijn vrouw reizen om te vragen of ze ook naar Antwerpen wilde komen. Op die manier hoopte hij haar aan de invloed van de katholieken in Dordrecht te onttrekken en haar te winnen voor ‘de waarheid’. Maar Lijsbeth weigerde en zei dat ze zich nooit met hem zou herenigen, tenzij hij afstand deed van zijn geloofsovertuiging die zij als de schandelijkste dwaling beschimpte. Op 31 maart 1535 stuurde Cornelis een brief naar het stadsbestuur van Dordrecht waarin hij zei dat zijn ‘herroeping in strijd was met de waarheid’. Al heel snel daarna raakte hij in hechtenis en moest op 6 april voor het eerst een verklaring afleggen voor het Hof van Holland. Ook Lijsbeth, zijn vrouw, moest een getuigenis afleggen. Ze had geen goed woord voor hem over, bracht alles wat hij verzwegen had aan het licht en benadrukte nog een keer dat ze hem duidelijk had
172
Verhoor van Annetgen de Uutdrachtster, 21 mei 1535 in DAN V, 164.
42
gezegd dat ze pas naar hem terug zou keren wanneer hij zijn ‘dwaling’ definitief herriep. Op 26 oktober 1529 werd Cornelis ter dood veroordeeld.173 Zoals Lijsbeth haar rol als echtgenote naast zich neerlegde omwille van de protestantse ideeën van haar echtgenoot, zo braken sommige vrouwen omwille van hun eigen afwijkende geloof uit hun rol als echtgenote. Alijdt Lysting uit Amsterdam liet haar gezin en haar vertrouwde omgeving achter om zich te wijden aan het anabaptisme. Ze verliet haar zeer rijke man en begaf zich enkele dagen voor de oproer in 1535 naar Münster om zich aan te sluiten bij de wederdopers waar ze het thuisfront en haar man vergat. Ze pretendeerde dat ze onvruchtbaar was omdat ze geen relatie met een andere man wilde aangaan. In het begin lieten de mannelijke wederdopers haar met rust, maar al gauw werd ze verplicht om te trouwen met een Fries.174 Dit soort gearrangeerde huwelijken zoals ze in de middeleeuwen vaak bestonden, kwamen vanaf de zestiende eeuw minder voor. Meer en meer werd er rekening gehouden met de wil van de kinderen bij het huwen. De keuze van een partner was niet zoals vandaag gebaseerd op het idee van de romantische liefde, maar toch was er toestemming nodig van de beide partners. De familielijn was van groot belang en ouders stonden er op dat hun kinderen een goede partner huwden, maar om de familielijn te beschermen was het essentieel dat beide partijen akkoord gingen met hun huwelijk.175 Het verplichte huwelijk van Alijdt Lysting, vormde dus eerder een uitzondering.
Klassen gaat in tegen historici die de huwelijksband in het vroegmoderne Europa beschrijven als onverschillig en koud en stelt dat het huwelijk in de zestiende eeuw gebaseerd was op wederzijds respect en liefde, ook bij de anabaptisten.176 Dat blijkt uit de brieven van het anabaptistenkoppel Lijsken Dircks en Jeronimus Segerszoon. Jeronimus werd in 1551 in Antwerpen op de brandstapel gezet en zijn vrouw werd op 19 februari 1552 verdronken.177 Deze brieven verschenen in het martelaarsboek het Offer des Heeren en moeten dus met enige voorzichtigheid behandeld worden. In hun brieven verwezen Jeronimus en Lijsken veel naar citaten uit de Bijbel, maar de manier waarop ze elkaar aanspraken getuigt van wederzijdse liefde tussen man en vrouw. Zo schreef Jeronimus tot Lijsken: ‘…Ende voort mijn alderliefste, soo hebbe ick tot deser ueren seer vrolijck gheweest, den Heere loovende ende danckende dat hy ons hier toe bequaem gemaect heeft, maer als ick hoorde 173
J.G. DE HOOP SCHEFFER, ‘Cornelis Wouterszoon van Dordrecht, een martelaar der Hervorming’, Kerkhistorisch Archief, W. MOLL en N.C. KIST red., deel IV, Amsterdam, 1866, 6-15. 174 S. BLAUPOT TEN CATE, Geschiedenis der Doopsgezinden in Holland, Zeeland, Utrecht Gelderland, van derzelver Onstaan tot op dezen Tijd, uit oorspronkelijke Stukken en echte Berigten opgemaakt, Amsterdam, 1847, 114. 175 S. MARSHALL, The Dutch gentry, 1500-1650: Family, Faith and Fortune, Greenwood, 1987, 37-38. 176 KLASSEN, ‘Women and the family’, 557. 177 M. CHOJNACKA en M. WIESNER-HANKS red., Ages of Woman, Ages of Man: Sources in European Social History, 1400-1750, Harlow, 2002, 199.
43
van u dat ghy meer bedroeft waert dan uwen mont gespreken conste dat welcke my menigen traen heeft doen weenen…’ Lijskens brieven waren eerder een aaneenrijging van Bijbelcitaten, maar ook zij sprak haar man op een heel liefdevolle manier aan met ‘mijnen lieven beminden man inden Heere’.178 Uit de brieven Lijsken en Jeronimus, maar ook uit die van andere anabaptisten, blijkt dat er een sterke band bestond tussen de echtgenoten. Toch vormden de anabaptisten hier geen uitzondering: wanneer niet-anabaptisten in vroegmodern Europa in moeilijke omstandigheden gescheiden leefden van hun familie, benadrukten ze eveneens hun sterke familiale band.179
178
H. JOLDERSMA en L. GRIJP L. ed., Elisabeth’s manly courage, testimonials and songs of martyred women in the Low Countries, Milwaukee, 2001, 94-96. 179 KLASSEN, ‘Women and the family’, 558-559.
44
2. Vrouw, maar ook (groot)moeder Naast de rol van echtgenote had ook het ‘moeder zijn’ een invloed op het gedrag van vrouwen wanneer ze een verklaring moesten afleggen. Daarnaast beïnvloedde het ‘moeder zijn’ en vooral het ‘moeder worden’ de uitvoering van de straf bij veroordeelde vrouwen. De hiervoor aangehaalde Lijsken Dircks was zwanger toen ze ter dood veroordeeld werd. Haar verdrinking werd uitgesteld tot haar kind geboren was.180 Het lichaam van de vrouw beïnvloedde hier de rechtsgang van de geloofsvervolging. Joldersma en Grijp wijzen er op dat de manier waarop het vrouwenlichaam biologisch in elkaar stak en hoe het sociaal gezien werd ook aan de oppervlakte komt in de processen. Het lichaam werd altijd strikt privé gehouden, maar bij folteringen werd het lichaam plots publiek aangerand. Tijdens de tortuur maakten sommige vrouwen zich dan ook meer zorgen over het feit dat ze ontkleed werden dan over de tortuur zelf, zoals uit latere bronnen waaronder de martelaarsboeken blijkt. Bij de foltering van Elisabeth van Leeuwarden was haar eerste bezorgdheid niet pijn, maar schaamte. Ze zei: ‘O God, blaam me niet, voor het eerst raakt een man mijn naakte lichaam aan.’181 Anderen grepen het moederschap an sich aan om niet te worden blootgesteld aan tortuur. Zo zei een onbekende oudere vrouw die beschuldigd werd van anabaptisme tegen de officieren: ‘Herinner je dat je geboren bent uit een vrouw, zet me niet te schande.’182
Volgens Isaäc Marius Jacob Hoog waren vrouwen meer aan het huis gebonden en konden ze minder gemakkelijk naar de conventikels gaan omdat ze voor de kinderen moesten zorgen. Daarnaast durfden ze volgens Hoog hun geloof niet zo openlijk te tonen als een man omwille van de liefde voor haar kinderen.183 Sherinn Marshall spreekt deze stelling tegen. Volgens haar bepaalde bij de adel het geloof van de moeder mee de geloofskeuze van de kinderen. De familiebanden beïnvloedden de geloofskeuze, maar het geloof versterkte ook de familiebanden.184 Bij de niet-adellijke families had het geloof van de moeder eveneens invloed op de kinderen. Dit kwam het duidelijkst tot uiting bij de wederdopers. De anabaptisten waren tegen de kinderdoop, ze vonden dat enkel volwassenen die de leeftijd van dertig jaar bereikt hadden, mochten gedoopt worden; Christus was immers eveneens op zijn dertigste gedoopt. 185 Sommige anabaptisten lieten hun kinderen dan ook niet dopen,
180
CHOJNACKA en WIESNER-HANKS, Ages of Woman, 199. JOLDERSMA EN GRIJP, Elisabeth’s manly courage, 16-17. 182 T.J. VAN BRAGHT, Het Bloedig toneel of Martelaers Spiegel der Doops-gezinde of Weerloose Christenen, Amsterdam, 1685, 502. 183 I.M.J. HOOG, De martelaren der hervorming in Nederland tot 1556, Schiedam, 1885, 93. 184 S. MARSHALL, ‘Family Allegiance and Religious Persuasion: The Lesser Nobility and the Revolt of the Netherlands’, The Sixteenth Century Journal, 12 (1981), 46. 185 KLASSEN, ‘Women and the family’, 564. 181
45
bijvoorbeeld Josyne Schricx die op 28 augustus 1538 op de brandstapel werd gezet. Josyne was afkomstig uit Brussel, de weduwe van Jacob vander Mose en moeder van twee kinderen. Ze liet zich herdopen in het jaar 1534 en was actief binnen de Gentse doperskring. Haar twee kinderen liet ze ongedoopt, zoals de leer het voorschreef. Haar eerste kind leefde slechts acht dagen, haar tweede was vier jaar op het moment dat Josyne opgepakt werd. Kort na haar arrestatie liet een magistraat het kind dopen.186 Daarnaast waren er moeders die verklaarden dat hun kinderen niet herdoopt waren, bijvoorbeeld Trijn Jansdochter, de vrouw van Jan de bakker. Ze woonde in de Pijlsteeg in Amsterdam en werd verdacht van anabaptisme en van betrokken te zijn bij de opstand. Trijn werd op 21 mei 1535 gewurgd en voor haar huis opgehangen; haar goederen werden verbeurd verklaard.187 Ze bekende in haar verhoor op 20 mei 1535 dat ze herdoopt was rond Allerheiligen in het jaar 1534 bij Jan Mathijszoon, maar ze benadrukte wel dat haar kinderen niet herdoopt waren.188 Daarbij is het niet duidelijk of haar kinderen niet herdoopt waren omdat ze de juiste leeftijd nog niet hadden bereikt of omdat ze voor het katholieke geloof kozen. De theorie van Marshall volgend lijkt het waarschijnlijk dat ze nog te jong waren om te worden herdoopt. Zoals vrouwen brieven schreven naar hun echtgenoot, zo schreven ze tijdens hun gevangenschap ook vaak brieven naar hun kinderen waarin ze het verlangen uitten om hun kinderen te kunnen zien opgroeien. Bovendien probeerden ze door middel van testamenten en brieven hun kinderen er van te overtuigen hetzelfde geloof aan te hangen als zij zelf. 189 Zo liet Anneke Jansdochter van Rotterdam een testament na voor haar zoon Esaias. Het werd volgens het martelaarsboek het Offer des Heeren opgesteld op 24 januari 1539 om negen uur ’s morgens, terwijl Anneke zich aan het voorbereiden was om te sterven. Anneke spoorde haar zoon aan om het geloof van zijn moeder te volgen en niet dat van de grote menigte: ‘Hierom mijn kindt en acht op die veelheyt der grooter menichte niet, noch en tredet op hare weghen niet. Weert uwen voet af van haren paden, want sy gaen ter Hellen, als schapen ter doot.’… ‘Vreest de menschen niet, verlaet u leven liever, eer ghy vander Waerheyt wijcket, ist dat ghy u lichaam dat vander aerden ghemaect is, verliest, de Heere u Godt heeft u een beter bereydt inden Hemel.’190 Het testament dat Anneke aan haar zoon schreef, verscheen eveneens in een lied dat gezongen werd op de tonen van de psalm
186
A.L.E. VERHEYDEN ed., Het Brugsch Martyrologium, 12 oktober 1527- 7 augustus 1573, Brussel, 1944, 31-32. Vonnis van Trijn Jansdochter, 21 mei 1535 in GROSHEIDE, ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers’, 66. 188 Verhoor van Trijn Jansdochter, 20 mei 1535 in DAN V, 184. 189 KLASSEN, ‘Women and the family’, 567-569. 190 S. CRAMER en F. PIJPER ed., Het offer des Heeren: de oudste verzameling doopsgezinde martelaarsbrieven en offerliederen, ‘s-Gravenhage, 1904, 70-75. 187
46
nummer 48. 191 Anna schreef zelf ook een lied. Het is een unicum en de expressie van de voormünsterse eindtijdverwachting. Het is daarenboven één van de weinige liederen waarvan het vrouwelijke auteurschap zeker is.192 Marshall merkt op dat historici lange tijd stelden dat kinderen in de nieuwe tijd gezien werden als miniatuurtjes van volwassenen tot Philippe Ariès er op wees dat kinderen wel degelijk als belangrijk werden beschouwd. Het kind had de taak om de familie verder te zetten en was zo verantwoordelijk voor de familie, maar de familie droeg ook verantwoordelijkheid voor het kind. Het was de taak van de ouders om hun kinderen zo goed mogelijk op te voeden en te beschermen. Wanneer kinderen volwassen waren, was de taak van de ouders in theorie afgerond, maar uit testamenten blijkt dat de affectieve, liefdevolle band tussen ouders en kinderen bleef.193 De volgende drie voorbeelden tonen aan dat een moeder haar kinderen bleef steunen, al kwam ze daardoor zelf in de problemen. Deze voorbeelden bevestigen eveneens dat het vooral vrouwen waren die bij de vorst smeekten om gratie voor hun echtgenoot of voor hun kinderen, ‘clementia’ wordt dan ook van oudsher beschouwd als een vrouwelijke deugd.194 Marritje Jan de Gortersdochter, de weduwe van Joris van Komen was de moeder van David Joris. De glasschilder David Joris was de zoon van een toneelspeler uit Delft en kreeg bij zijn geboorte de naam Jan, maar omdat hij in de zinnespelen van zijn vader vaak de rol van David vertolkte, kreeg hij ook diens naam. Op Hemelvaart (21 mei) 1528 beledigde hij het Mariabeeld bij de processie en werd door het Hof van Holland op 30 juli veroordeeld tot geseling, het doorpriemen van zijn tong en drie jaar verbanning. Vanaf 1535 was David actief bij de wederdopers en werd een leidersfiguur.195 Zijn moeder was zelf herdoopt en toonde daarover berouw, maar probeerde haar zoon tijdens haar verhoor toch te verdedigen door te beklemtonen dat David zeer goddelijk leefde en alleen maar de Heer wilde navolgen zonder iemand kwaad te berokkenen. Ze zei dat er in Den Haag waar haar zoon zich schuilgehouden had na zijn verbaninning, nog meer problemen zouden geweest zijn als haar zoon ze niet had belet. Volgens haar had haar zoon met zijn geschriften de naam en wil van God onder de christelijke mensen bekend gemaakt zoals nog niemand dat tot dan toe op aarde had
191
Het offer des Heeren, 75-77. JOLDERSMA en GRIJP, Elisabeth’s manly courage, 29; zie bijlage 2. 193 MARSHALL, The Dutch Gentry, 13-29. 194 N. ZEMON DAVIS, Fiction in the Archives, Pardon Tales and their Tellers in Sixteenth-Century France, Stanford, 1987, 90-92. 195 MELLINK, De wederdopers, 211;340. 192
47
gedaan. Marritje moest haar pleidooi voor haar zoon bekopen met de dood: ze werd in 1539 onthoofd.196 Ide Pouwels kreeg eveneens een straf omdat ze haar kind geholpen had. Haar dochter trouwde met Willem Ottenz, een hervormingsgezinde priester uit Hoorn die reeds verschillende keren was opgepakt en telkens weer kon ontsnappen. Na het huwelijk trok het koppel in bij de moeder van de bruid in Monnikendam. Toen het Hof van Holland op de hoogte was, gingen ze naar het huis van Ide Pouwels om Willem Ottenz op te pakken. Hij was echter al met zijn vrouw naar Edam gevlucht. 197 In maart 1526 stuurde het Hof de bode Joris Ottensen naar het gerecht van Monnikendam om de moeder van de bruid te laten arresteren.198 Ide werd naar Den Haag gebracht waar ze onder tortuur bekende dat ze akkoord was gegaan met het huwelijk van haar dochter. Op 8 april 1526 werd veroordeeld. Ze moest een uur lang op het schavot staan met op haar borst een brief met de tekst: ‘Hier staet Yde Pouwels omdat zij gedoecht heeft dat haar dochter binnen haeren huyse bij eenen priester onder tdexel van huwelyck geslapen heeft.’ Daarna werd ze naar Monnikendam gebracht waar ze ook op het schavot moest staan met dezelfde brief op haar borst en drie achtereenvolgende zondagen mee moest lopen in een processie met een brandende kaars in haar hand.199 Het Hof tilde zwaar aan dit feit omdat het huwen met een priester een duidelijk teken was van sympathieën voor het protestantisme. Bij de katholieken moest een priester het celibaat naleven, maar bij de protestanten mochten de voorgangers huwen. Wiesner-Hanks merkt op dat vrouwen van protestantse voorgangers geen officiële positie bekleedden in de protestantse kerken. Ze stonden echter wel model voor gehoorzaamheid en christelijke liefdadigheid, zoals hun echtgenoten preekten.200 De protestantse voorgangers legden in hun sermoenen de nadruk op het belang van het huwelijk en op de rol van de vrouw als echtgenote en moeder. Een goed huishouden was voor protestantse predikanten even belangrijk als goed lesgeven en preken, want visitatiecommissies kwamen regelmatig hun levenswandel onderzoeken.201 Ook Hillegont Petersdochter gaf haar leven voor haar zoon. Ze was de dochter van Alijdt de pottenbakster en de moeder van Cornelis en Claes Corneliszoon. Cornelis was een pottenbakker die in Leiden woonde en werkte, maar Hillegont en Claes woonden in herberg D’Engel in Amsterdam. Hillegont werd op 17 mei 1535 gearresteerd en beschuldigd van het onderhouden van de 196
G. BRANDT, G. Brandts Historie der reformatie en andere kerkelyke geschiedenissen in en omtrent de Nederlanden. Met eenige aentekeningen ..., Amsterdam, 1677, 133-137. 197 G. GIELIS, Verdoelde schaepkens, bytende wolven: inquisitie in de Lage landen, Leuven, 2009, 217. 198 Rekening van den exploiten, 1 maart 1526 tot 1534 in CDI V, 173. 199 J.C. VAN SLEE, ‘Wendelmoet Claesdochter van Monnikendam 20 November 1527’, Nederlandsch archief voor kerkgeschiedenis, 20 (1927),126-127. 200 M. WIESNER-HANKS, Christianity and sexuality in the early modern World: regulating desire, reforming practice, Londen, 2010, 90-91. 201 WIESNER-HANKS, Women and gender, 226.
48
wederdoper Jacob van Campen. In haar verhoor beschermde ze haar zoon Claes door te verklaren dat ze niet wist of hij gedoopt was. Claes was medeplichtig aan het verstoppen van Jacob van Campen, maar zijn moeder probeerde hem buiten schot te houden. Tijdens haar gevangenschap bracht Claes Jacob van Campen naar zijn grootmoeder Alijdt de pottenbakster en liet hem daar onderduiken.202 Ook de grootmoeder Alijdt werd op 17 mei 1535 verhoord. Van haar kan echter niet gezegd worden dat ze de schuld op zich nam om haar dochter en haar kleinzoon te sparen. Alijdt gebruikte de arrestatie van haar dochter om een alibi te kunnen geven voor haar afwezigheid uit de stad: ze zei dat ze twee pinten was gaan drinken omdat ze zich zo slecht voelde over het gevangenschap van haar dochter. Daarnaast verklaarde ze dat haar kleinzoon Jacob Van Campen bij haar thuis had verstopt.203 Hillegont en Claes werden opgehangen, Alijdt werd vrijgelaten.204 Alijdt de pottenbakster was niet de enige die haar rol als (groot)moeder tijdens het verhoor opzij schoof en haar (klein)kinderen aan de galg praatte. Anna Jansdochter woonde op de hoek van de Stoofstege in Amsterdam en was gehuwd met de smid Jan Claeszoon. Op 18 mei 1535 werd ze verhoord en verklaarde ze dat haar dochter in haar huis getrouwd was met Zijbrant Claeszoon zonder de aanwezigheid van een priester en dat ze met haar man ging samenwonen in het huis van Peter Galen zonder dat ze voor de kerk getrouwd was.205 Daarbij is het niet duidelijk of Alijdt en Anna spontaan belastende feiten aanhaalden of ze deze verklaringen pas afgelegd hebben nadat de ondervragers er hen expliciet naar gevraagd hadden en ze uiteindelijk niet anders konden dan bekennen. In tegenstelling tot het beklemtonen van de rol als echtgenote, was het blijven vasthouden aan de moederrol geen krachtige strategie om aan de straf te ontsnappen. Vrouwen die hun kinderen in de steek lieten en hen verraadden werden vrijgelaten, terwijl vrouwen die hun kinderen tot het uiterste bleven verdedigen het moesten bekopen met de dood.
202
Verhoor van Hillegont Petersdochter, 17 mei 1535 in DAN V, 154; Vonnis van Hillegont Petersdochter in GROSHEIDE, ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers’, 110-112. 203 Verhoor van Alijdt de pottenbakster, 17 mei 1535 in DAN V, 160. 204 MELLINK, De wederdopers, 146. 205 Verhoor van Anna Jansdochter, 18 mei 1535 in DAN V, 172.
49
3. Vrouw, maar ook zus Sherrin Marshall merkt op dat hoewel religie een familie kon één maken of kon verdelen, het samenhouden van de familie belangrijker was dan de religieuze eenheid. Er waren dan ook veel families waar de leden een verschillend geloof aanhingen.206 Dit was eveneens het geval bij de volgende twee gezinnen, waarin de zussen een essentiële rol speelden bij het samenhouden van de familie ondanks de verschillende geloofskeuze. Baef, Claesgen en Griete Claesdochter waren zussen die in Amsterdam woonden en die alle drie verdacht werden van anabaptisme. Baef was herdoopt en had deelgenomen aan het naaktlopen in februari 1535. Om die redenen werd ze op 15 mei 1535 verdronken.207 Voor haar arrestatie had Baef zich samen met haar kinderen kunnen schuilhouden in het huis van haar zussen Claesgen en Griete. De zussen werden in maart 1535 opgepakt omdat ze hun zus en andere van anabaptisme verdachte personen in hun huis hadden laten logeren en te eten hadden gegeven. In hun verhoor op 18 mei 1535 verklaarden de zussen dat ze niet herdoopt waren, ook al had hun zus Baef dat graag gewild. Ze benadrukten dat ze niet wisten dat de kinderen van Baef niet gedoopt waren, maar bekenden wel dat ze Elbertgen, de vierjarige zoon van Baef die een jaar bij hen gewoond had niet gedoopt hadden omdat Baef dat niet wilde. Zowel Griete als Claesgen probeerden door het aanhalen van geloofsargumenten aan te tonen dat het vrome katholieke vrouwen waren. Hoewel ze op Pasen laatstleden niet daar de biecht en naar de communie waren geweest, probeerden ze er hun ondervragers van te overtuigen dat ze respect hadden voor het sacrament en beter wilden onderwezen worden in het geloof.208 Het Hof van Holland vorderde in deze zaak heel wat getuigen op. Uit deze getuigenissen blijkt dat Griete ook een aanhangster van het anabaptisme was. Over Claesgen bestond er twijfel omdat op één getuige na iedereen positief over haar sprak.209 Er kan aangenomen worden dat Baef en Griete actieve leden waren van het anabaptisme, terwijl Claesgen eerder passief alles in haar huis liet gebeuren om de vrede binnen de familie te bewaren. Zo probeerde ze de kinderen te beschermen en zorgde ze er voor dat de kinderen niet het slachtoffer werden van de geloofskeuze van hun moeder. De straf van Claesgen was ook lichter dan die van Griete: Claesgen werd tien jaar verbannen 210 terwijl Griete levenslang uit de stad moest
206
MARSHALL, The Dutch Gentry, 77. MELLINK, De wederdopers, 144. 208 Verhoor Claesgen en Griete Claesdochter, 18 mei 1535 in DAN V, 168-9. 209 GROSHEIDE, ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers’, 85-92. 210 Vonnis van Claesgen Claesdochter, 24 mei 1535 in GROSHEIDE, ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers’, 90-91. 207
50
verdwijnen.211 Het derde hoofdstuk zal aantonen dat het verschil in de straffen van de zussen voortkomt uit de getuigenissen die de buren over hen hebben afgelegd. Petergen Elbertsdochter was de weduwe van Bouwen van Hoorn en de zus van Brecht Elbertsdochter en Anthoenis en Jan Elbertszoon. Deze broers vertrokken in maart 1534 samen met heel wat andere aanhangers van het anabaptisme per schip naar Zwolle om zich daar te verenigen met gelijkgezinden en samen naar Münster te gaan. De vloot werd tegengehouden bij Genemuiden en alle wederdopers werden weggestuurd.212 Anthoenis en Jan keerden terug naar Amsterdam waar ze onderdak kregen bij hun zus Petergen. Op 11 januari 1535, de maandag na Driekoningen, nam de schout in het huis van Petergen wapens in beslag.213 Ze vluchtte naar Alkmaar en kwam pas terug de avond van de oproer op 10 mei.214 Intussen had haar zus Brecht in februari deelgenomen aan het naaktlopen en waren haar broers betrokken bij de organisatie van de aanslag. Jan werd tijdens de oproer gedood, maar Anthoenis werd gevangengenomen en op 14 mei met het zwaard geëxecuteerd. Haar zus Brecht werd op 15 mei verdronken.215 Petergen werd opgepakt en verhoord. Op haar proces verklaarden getuigen dat er op 1 augustus 1534 veel geloop was in haar huis en dat goederen haar huis werden binnengebracht. De getuigen benadrukten ook dat Petergen de lieden die van de schepen kwamen in haar huis ontvangen had en er dagelijks mee sprak. Niemand wist of Petergen herdoopt was, ze verklaarden wel dat ze haar kaarsen uitdeed en haar deur gesloten hield, telkens het sacrament voorbij kwam.216 Op 11 juni 1535 veroordeelde het Hof van Holland haar tot eeuwige verbanning uit de stad.217 Net zoals echtgenotes en moeders raakten zussen al dan niet buiten hun wil om betrokken bij de geloofsperikelen van de andere gezinsleden. Toch probeerden ze in de meerderheid van de gevallen op allerlei manieren het gezin samen te houden en de familieleden te steunen, ook al moesten ze het achteraf vaak zelf bekopen met een zware straf of zelfs de dood.
211
Vonnis van Griete Claesdochter, 14 juli 1535 in GROSHEIDE, ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers’, 92. 212 H. KNIPPENBERG, De religieuze kaart van Nederland. Omvang en geografische spreiding van de godsdienstige gezindten vanaf de Reformatie tot heden, Assen, 1992, 10. 213 Verhoor van Zasse Frederycksdochter, 22 mei 1535 in DAN V, 190. 214 Verhoor van Petergen Elbertsdochter, 19 mei 1535 in DAN V, 181-182. 215 MELLINK, De wederdopers, 137-143. 216 GROSHEIDE, ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers’, 88-91. 217 Vonnis van Petergen Elbertsdochter, 11 juni 1535 in DAN V, 213.
51
Besluit Uit dit hoofdstuk blijkt dat de rol als echtgenote, als moeder of als zus wel degelijk een invloed had op het handelen van vrouwen die in aanraking kwamen met geloofsvervolging. De invloed van de rol als echtgenote kwam het duidelijkst naar voor bij vrouwen die bij hun ondervraging hun man verdedigden of een alibi bezorgden. Ook de vrouwen die verklaarden dat ze niets van de zaken van hun man afwisten, berokkenden hun echtgenoot geen schade. Andere vouwen zetten hun man in een negatief daglicht waardoor hun echtgenoot veroordeeld werd. Sommige vrouwen deden dat om zelf niet verdacht te worden, anderen vonden hun geloof primair aan hun rol als echtgenote en konden zich niet verzoenen met de afwijkende geloofskeuze van hun man. Marshall wijst er op dat het geloof van de moeder invloed had op het geloof van de kinderen.218 Dat bleek duidelijk uit de processen van de anabaptisten waar telkens de nadruk gelegd werd op het al dan niet herdoopt of gedoopt zijn van de kinderen. Uit brieven en testamenten van moeders kwam vaak de wens naar voor dat hun kinderen hetzelfde geloof zouden aanhangen als zij zelf. Marshall stelt eveneens dat een moeder zich steeds verantwoordelijk voelde voor haar kinderen, ook al waren ze al volwassen.219 De verhoren van moeders die in dit hoofdstuk onderzocht werden, bewijzen deze stelling. Vele moeders probeerden hun kinderen te helpen, ook al kwamen ze daardoor zelf in de problemen. Uiteraard waren hier op tevens uitzonderingen te vinden: sommige vrouwen schoven hun rol als moeder even opzij en dachten vooral aan zichzelf: hoe zorg ik er voor dat ik zelf niet verdacht word? Moeders probeerden eveneens de band van het gezin sterk te houden, ondanks de geloofsconflicten die er soms voor zorgden dat gezinsleden een verschillend geloof hadden of op de vlucht moesten slaan. Jesse Sadler, doctoraatstudent aan de University of California in Los Angeles, doet onderzoek naar de familiebanden van de familie Van der Meulen. De broers van het gezin hadden door toedoen van de Reformatie een ander geloof en woonden op een andere plaats in Europa. Toch beschouwden ze de bloedband als belangrijker dan de religieuze eenheid binnen de familie. Deze band werd onder meer in stand gehouden door de moeder. Toen ze ziek werd, schreven de broers brieven waardoor de familieband bestendigd werd. Ook na haar dood bleven de broers in hun correspondentie benadrukken dat het belangrijk was de familieband te onderhouden, zoals hun moeder hen had voorgedaan.220
218
MARSHALL, ‘The lesser nobility’, 46. MARSHALL, The Dutch Gentry, 13-29. 220 Lezing Jesse Sadler, 6 december 2011, KUL in het kader van het college Religie, kerk en samenleving in de nieuwe tijd (1500-1800). 219
52
De case-study van de Claesdochters en die van de kinderen van Elbert toonden aan dat zussen vaak in de bres sprongen om de andere gezinsleden aan de vervolging te helpen ontsnappen. Wel moet worden beklemtoond dat slechts twee gevallen onderzocht werden en dat er dus ook gezinnen kunnen zijn waar het er anders aan toe ging. Toch bewijst dit hoofdstuk dat wat Marshall al vastgesteld had voor lage adellijke families ook geldt voor het doorsnee gezin in de zestiende eeuw: het samenhouden van de familie was belangrijker dan de religieuze eenheid.221 Aan het begin van de zestiende eeuw kon niemand voorspellen hoe de geloofsconflicten zouden aflopen; daarom trokken velen de kaart van wat hen reeds eeuwenlang zekerheid bood in voorspoedige, maar ook in moeilijke tijden: de eigen familieband.
221
MARSHALL, The Dutch Gentry, 77.
53
III. Gemeenschap Netwerkanalyse
‘De gemeenschap’ is het uitgangspunt voor het derde hoofdstuk. De geloofsvervolgingen hadden niet alleen invloed op het gezinsleven, maar veranderden de persoonlijke relaties binnen de hele samenleving. Wie kon men nog vertrouwen? Durfde men een getuigenis afleggen tegen een buurman of -vrouw? Hoe werd er samengewerkt om een mogelijke vervolging te ontlopen? Uit de verhoren blijkt dat vrouwen wel degelijk een actieve rol speelden in de zestiende-eeuwse samenleving die door oproer en vervolgingen geteisterd werd. Uit het eerste deel van dit hoofdstuk blijkt dat vrouwen konden optreden als getuigen op het proces van een verdachte voor ketterij. De straf verschilde naargelang de getuigen positieve of negatieve verklaringen over de verdachte aflegden. Op die manier hadden ze het lot van hun stadsgenoten mee in handen. Het tweede deel van dit hoofdstuk toont aan dat vrouwen ook zelf deel konden uitmaken van een ‘ketters’ netwerk, bijvoorbeeld van de anabaptisten. ‘Netwerken’ was ten tijde van de godsdienstperikelen in de zestiende eeuw uitermate belangrijk. In die woelige periode van grote onzekerheid had iedereen er baat bij te kunnen terugvallen op mensen die te vertrouwen waren. John Klassen wees er al op dat de relaties tussen geloofsgenoten bijna even belangrijk waren als de familiebanden.222 Gert Gielis leidde uit de ondervragingen van verdachten af dat geloofsgenoten een hechte kern vormden. Het ging om een groep vrienden, kennissen, collega’s en familieleden die dezelfde hervormingsgezinde interesse deelden. Het netwerk bestond uit mannen, vrouwen en in sommige gevallen ook oudere kinderen.223 Er waren in de jaren twintig van de zestiende eeuw al voorbeelden van zulke hervormingsgezinde groepen te vinden. In Brugge ontstond in 1525 een protestantse gemeenschap rond mutsenmaker Hector van Dommele in de parochie van Onze-Lieve-Vrouw. De leden waren ambachtslieden, zowel werknemers als werkgevers. Het is opvallend dat het protestantisme in Brugge zich voornamelijk verspreidde via ambachtslieden die voor een groot deel van niet-Brugse origine waren. In de ateliers waar er vreemdelingen tewerkgesteld werden, werd er vermoedelijk vaak gediscussieerd over het ‘nieuwe geloof’.224 222
J. KLASSEN, ‘Women and the family among Dutch Anabaptist Martyrs’, Mennonite Quarterly Review, 60 (1986), 570. 223 G. GIELIS, Verdoelde schaepkens, bytende wolven: inquisitie in de Lage landen ,Leuven, 2009, 161. 224 J. DECAVELE, De dageraad van de reformatie in Vlaanderen (1520-1565), Brussel, 1975, 251.
54
Naast het verspreiden van de nieuwe ideeën kon een netwerk tevens dienen als vangnet wanneer de arrestatie één van haar leden boven het hoofd hing. De andere geloofsgenoten konden de persoon in kwestie helpen vluchten of laten onderduiken. Dat was allesbehalve evident want de overheid hanteerde allerlei manieren om een voortvluchtige verdachte te zoeken: er werd een grote som geld op het hoofd van de verdachte gezet om mensen die wisten waar hij verbleef er toe aan te sporen hem aan te geven. Daarnaast maakte de overheid gebruik van infiltratie. Iemand die al eerder voor ketterse ideeën was opgepakt, werd ingeschakeld om andere ketters op te sporen en in handen van het gerecht te brengen. Bovendien werden vrienden en familie van de verdachte ondervraagd, al dan niet onder tortuur. De autoriteiten gingen er van uit dat de voortvluchtige vroeg of laat wel zou terugkeren naar zijn familie. Daarom werden de familieleden goed in de gaten gehouden zodat de verdachte bij het verschijnen in de buurt van de familie onmiddellijk kon worden gearresteerd. Gary Waite onderzocht de methodes om als voortvluchtige uit de handen van de autoriteiten te blijven aan de hand van de case-study van de anabaptistenleider David Joris. Tot 1539 kon David Joris rekenen op de invloed van zijn rijke moeder op de Raad van Delft, maar toen zij in 1539 zelf geëxecuteerd werd, moest hij op andere manieren uit de handen van het gerecht zien te blijven. De grootste steun kreeg hij van zijn netwerk van contacten die hem hielpen vluchten, hem hielpen reizen en hem financiële steun boden om zijn gezin te onderhouden.225 In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt duidelijk hoe hervormingsgezinden op vrije voeten konden blijven dankzij vrouwen die hun rol als gastvrouw met glans vervulden.
225
G. WAITE, ‘Staying alive: the Methods of Survival as Practiced by an Anabaptist Fugitive, David Joris’, Mennonite Quarterly Review, 61 (1987), 46-50.
55
1. Oproerkraaister Vooraleer dieper in te gaan op de meer traditionele rollen van de vrouw als buurvrouw en gastvrouw, moet ook worden gewezen op de eerder uitzonderlijke manieren waarop vrouwen hun engagement voor het ‘nieuwe geloof’ uitten. Zo namen sommige vrouwen deel aan opstanden of droegen ze hun steentje bij aan het beroven van kerken. De vrouwenoproer bij het Augustijnenklooster in Antwerpen toont aan dat een gezamenlijke protestactie niet alleen op touw werd gezet door mannen. Het klooster ontstond in 1510-1511 en had banden met de universiteit van Wittenberg en met Luther. De broeders Jakob Proost en Hendrik van Zutphen predikten dan ook het luthers gedachtegoed. Op Sint-Nicolaasdag 1521 werd de prior Proost (of Praepositus) door inquisiteur Frans Van der Hulst ondervraagd, naar Brussel overgebracht en gevangengezet. Gedurende het proces trachtte de inquisitieraad hem te doen herroepen door te dreigen met de brandstapel. Dat lukte op 9 februari 1522. Later keerde Proost op zijn stappen terug, pakte zijn hervormingsgezinde ideeën terug op, maar kon vluchten naar Wittenberg.226 In september 1522 werden de andere kloosterbroeders gearresteerd en naar Vilvoorde gebracht. De opvolger van Proost, Hendrik van Zutphen werd met een list naar een zieke gelokt en daar opgepakt voor ondervraging door Frans Van der Hulst. Hendrik van Zutphen was erg populair en de bevolking pikte zijn arrestatie dan ook niet. Een massa mensen, bijna uitsluitend vrouwen, verzamelde bij de Antwerpse stadspoort en slaagde er in Hendrik te bevrijden.227 De landvoogdes Margaretha was razend en wilde dat er juridisch gevolg aan deze daden zou gegeven worden. Er werden vier vrouwen opgepakt en een tijdje gevangen gezet, maar ze werden zonder verdere straf al snel terug vrijgelaten.228 De in Mechelen geboren Margaretha Boonams, bijgenaamd ’s Gramhans kreeg wel een straf voor haar deelname aan de vrouwenoproer. Ze werd veroordeeld tot een bedevaart naar het eiland Cyprus omdat ze tijdens de oproer gescholden had op de heren van de wet. Als ze zou terugkeren naar de stad zonder dat ze de bedevaart gedaan had, zou ze levend begraven worden.229 De oproer bij het Augustijnenklooster was niet het enige feit van verstoring van de openbare orde door vrouwen. Op 18 maart 1528 werd Trijn, de weduwe van Hendrik Lambertszoon, veroordeeld tot een bedevaart naar OLV te Amersfoort omdat ze op Sint-Lebuinusdag voor en in het
226
J.E. VERCRUYSSE, ‘De Antwerpse augustijnen en de Lutherse Reformatie, 1513-1523’, Trajecta, 16 (2007), 193-199. 227 GIELIS, Verdoelde schaepkens, 91-93. 228 Uittreksel uit Die excellente cronike van Vlaenderen (1531) over een vrouwenoproer, dat eenen ketterschen augustijn (Hendrik van Zutphen) uit de kerker ontsloeg, Antwerpen, 29 september tot 4 oktober 1522 in CDI IV, 137. 229 de P. Génard, ‘Personen te Antwerpen in de 16 eeuw voor het feit van religie gerechtelijk vervolgd. Lijst en ambtelijke bijhoorige stukken, deel VII’, Antwerpsch Archievenblad, Antwerpen, 1963, 126.
56
huis van Neel Jacobsdochter ‘quader manieren thonende, waar duer een grote commotie ende vergadringhe van volck op der strate geschiede, daer off enighe mit drech int huys ende inden glasen worpen dat alle quade zaken zyn en daer uyt veel quaets spruyten mochte’. Naast de bedevaart moest Trijn ook een boete van vier karolusgulden betalen.230 Waite wijst er op dat reizen met de boot heel wat gevaren met zich bracht. Voortvluchtige hervormingsgezinden moesten een bereidwillige schipper vinden en moesten zich verstoppen in het lager dek. Daarenboven waren ze door de vele verplaatsingen en het verblijven in kleine, donkere ruimtes vatbaarder voor het oplopen van ziektes. Tevens mogen de psychologische effecten niet onderschat worden: er heerste steeds de vrees om ontdekt en opgepakt te worden.231 Toch was de boot het meest efficiënte middel om zich te verplaatsen en grootse acties op touw te zetten zoals het beroven van kerken. Het onderstaande geval toont aan dat ook vrouwen deelnamen aan het beroven van kerken of er op zijn minst iets van afwisten. In juli 1540 vertrok in Antwerpen een schip met zes personen aan boord, waaronder één vrouw, de 23-jarige Marritgen Jansdochter van Jutfaas, de weduwe van Jan Corneliszoon van Antwerpen. Ze verklaarde in haar verhoor op 19 juli 1540 dat pas twee dagen nadat ze vertrokken waren een andere vrouw op het schip kwam.232 Deze vrouw was de 24-jarige Elsken Quirijnsdochter, geboren in Utrecht en gehuwd met de schipper Harman Henricxzoon van Utrecht. Na twee dagen varen bereikten ze de stad Amsterdam, waar Elsken twee pond boter is gaan kopen en daarna teruggekeerd is naar het schip. In haar verhoor op 25 juli 1540 bekende ze dat ze wist dat het doel van hun reis het beroven van kerken was en dat ze ook wist dat er reeds uit kerken gestolen goederen in het schip aanwezig waren. Omdat ze geleefd had van de goederen die haar man gestolen had, was ze volgens de heren van het gerecht medeplichtig aan diefstal. Ze werd op 28 maart 1541 veroordeeld tot de verdrinkingsdood.233 Het leven van Marritgen Jansdochter kende ook een trieste afloop. Tijdens haar gevangenschap had ze het mesje van haar biechtvader buiten zijn weten afgenomen en zelfmoord gepleegd in haar cel. Op 29 juli 1540 werd ze postuum terechtgesteld en door de schout van Amsterdam Cornelis Dobbenzoon aan de anabaptistengalg gehangen.234 Deze bovenstaande vrouwen kozen resoluut voor de zichtbare actie om uiting te geven aan hun ‘nieuw geloof’. De meeste vrouwen oefenden echter invloed uit op een minder opvallende, maar daarom niet minder belangrijke manier. 230
Veroordeling van Trijn, de weduwe van Hendrik Lambertszoon tot een bedevaart naar OLV te Amersfoort wegens kwade manieren op Sint Lebuinusdag, Amsterdam, 18 maart 1528 in CDI V, 320-321. 231 WAITE, ‘Staying alive’, 53-56. 232 Verhoor van Marritgen Jansdochter, 19 juli 1540 in DAN II, 17. 233 Verhoren van Elsken Quirijnsdochter, 19-26 juli 1540 in DAN II, 16,27,29-30; vonnis van Elsken Quirijnsdochter, 28 maart 1541 in DAN II, 42. 234 Vonnis van Marritgen Jansdochter, 29 juli 1540 in DAN II, 26-27.
57
2. Buurvrouw Met het uitbreken van de anabaptistenopstand in 1535 raakte de hele stad Amsterdam betrokken bij de geloofsperikelen, waarbij iedereen geacht werd positie in te nemen. Het gerecht deed er alles aan om de betrokkenen op het spoor te komen en te straffen. Daartoe werden alle mogelijke getuigen ondervraagd. Juist omdat Amsterdam zo in de ban raakte van die opstand, is het mogelijk om de rol van de buurvrouw bij het bepalen van de strafmaat in kaart te brengen. Bij het bestuderen van de processen van de vervolgde vrouwen valt op dat er maar weinig systematiek heerst bij het toekennen van de straffen. Onder andere uit het verhoor van de zussen Claesdochter en van Petergen Elbertsdochter, reeds uitvoerig besproken in het tweede hoofdstuk, blijkt dat de getuigenissen de doorslag gaven bij het bepalen van de strafmaat. Op 24 mei 1535 kreeg Claesgen Claesdochter als straf tien jaar verbanning uit Amsterdam, terwijl haar zus Griete en Petergen Elbertsdochter voor eeuwig uit de stad werden gebannen. Claesgen had haar ‘lichte’ straf te danken aan haar buurvrouwen Aeff Petersdochter, Griete Dirckdochter, Gherberch Jans, Zasse Frederijcksdochter, Anna Harcken, Ael Henricx en Trijn Peters die getuigden tijdens haar proces. Aeff Petersdochter verklaarde op 22 mei 1535 dat ze van Claesgen ‘niets weet te zeggen, noch uit haar woorden iets kwaads heeft gehoord, noch van haar zonderling gezien heeft dan dat zij kloek was in haar werken.’235 Griete Dirckdochter woonde in de Engelse straat en getuigde op dezelfde dag als Aeff Petersdochter dat ‘zij van Claesgen voorschreven niets heeft gehoord van enige kwade punten noch aan haar kan merken dan dat het een goede vrouw is en dat het schade is dat zij met luiden van deze sekte vergezeld is geweest of omgegaan is.’236 Zasse Frederijckdochter wist van Claesgen geen kwaad te zeggen237 en ook Anna Harcken, Ael Henricx en Trijn Peters legden verklaringen af die Claesgen ten goede kwamen.238 De getuigen in de zaak tegen Griete Claesdochter en die tegen Grietes buurvrouw Petergen Elbertsdochter stelden de beide dames in een minder positief daglicht. Zasse Frederijcksdochter, wonend aan de Haarlempoort, legde op 22 mei 1535 een getuigenis af waarin ze zei dat ‘Griete Claesdochter een kwade vrouw is’. Daarnaast vertelde ze hoe Griete Claesdochter en Petergen Elbertsdochter naast elkaar woonden, samen optrokken en veel verdachte dingen deden. Zasse wees er op dat ze in de voorbije zomer al klacht had neergelegd bij het gerecht tegen Griete en Petergen.
235
Verhoor van Aeff Petersdochter, 22 mei 1535 in DAN V, 187. Verhoor van Griete Dirckxdochter, 22 mei 1535 in DAN V, 187. 237 Verhoor van Zasse Frederijcksdochter, 22 mei 1535 in DAN V, 190. 238 G. GROSHEIDE ed., ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers, betrokken bij aanslagen op Amsterdam’, Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht, 41 (1920), 92. 236
58
Toen Griete dat te weten kwam, heeft ze gezegd dat ze Zasse wel zou vergelden en ‘als haar haan koning zou worden, zo zou zij haar in haar deur hangen’. Daarenboven verklaarde ze hoe de broers van Petergen naar haar huis kwamen om te vragen of ze wilde zwijgen over alles wat ze zag en dan zouden ze haar emmers geld brengen.239 Lijsbeth Jans, de dochter van Zasse, woonde naast Petergen Elbertsdochter en getuigde op 22 mei 1535 dat Petergen en Griete verdachte personen in hun huis ontvangen hadden en hun deuren gesloten hielden toen het Heilig Sacrament voorbij kwam. Daarnaast vertelde ze hoe Petergen zei dat Lijsbeth niet God, maar de duivel gezien had toen ze met haar kind te bedevaart ging naar het kruis aan de vesten. Door Lijsbeths getuigenis kwam ook Griete in een benarde positie, want Lijsbeth pretendeerde dat Griete de minderbroeders beschuldigde van brandstichting in de kerk. 240 Een andere buurvrouw die op het einde van het steegje bij de Haarlempoort woonde, Gherberch Ijsbrants, de vrouw van Gouwenaer de makelaar, bemerkte dat er heel wat over en weer geloop was tussen de huizen van Petergen en Griete en dat beide vrouwen hun deur dichthielden als de communie bij Zasse werd gebracht.241 Deze getuigenissen resulteerden voor beide vrouwen in een levenslange verbanning uit Amsterdam. Dat de stadsoverheid rekening hield met de getuigenissen bij de strafbepaling bewijst ook het geval van Yeff Schoen die beschuldigd werd van het onderhouden van verdachte personen in haar huis. In haar vonnis van 2 maart 1536 stond: ‘Rekening houdend met haar misbruiken en getuigenissen, voor zes jaar verbannen uit de stad op verbeuring van haar rechterhand.’242 Mellink stelt dat de overheid vanaf 1536, een jaar na de opstand, toen het directe gevaar geweken was, haar aanpak van ketterij versoepelde. Bij de verhoren werd niet meer gevraagd of de verdachte al dan niet herdoopt was en Yeff Schoen kwam er met een eerder lichte straf vanaf, want uit de getuigenissen bleek dat ze wel degelijk iets van de opstand afwist.243 Ze ging om met Ael de pottenbakster, bij wie Jacob van Campen laatst ondergedoken had gezeten en had Trijn Jansdochter, de vrouw van de verdachte bakker uit de Pijlsteeg bij haar thuis laten bevallen.244 Uit de voorgaande gevallen blijkt dat verklaringen van getuigen een grote rol speelden bij het bepalen van de straf die de verdachten opgelegd kregen. De getuigen die werden opgeroepen, werden zorgvuldig uitgekozen. Meestal ging het om ooggetuigen die hun verklaringen niet baseerden op ‘van horen zeggen’, maar de gedragingen van de verdachte hadden gezien. Daarbij speelden de buren een essentiële rol. Het lijkt alsof voor deze masterproef alleen de vrouwelijke getuigen werden 239
Verhoor van Zasse Frederijcksdochter, 22 mei 1535 in DAN V, 190. Verhoor van Lijsbeth Jans, 22 mei 1535 in DAN V, 191. 241 Verhoor van Gherberch Ijsbrants, 22 mei 1535 in DAN V, 191. 242 Vonnis van Yeff Schoen, 2 maart 1536 in GROSHEIDE, ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers’, 168. 243 MELLINK, De wederdopers, 148-149. 244 Verhoor van Symon Boem en Aecht Jans zijn zus in GROSHEIDE, ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers’, 165. 240
59
uitgepikt, maar niets is minder waar. In de meerderheid van de gevallen werd de vrouw opgeroepen als getuige, al dan niet samen met haar man. Een verklaring daarvoor kan zijn dat de vrouwen meer thuis waren en dus beter het doen en laten van hun buren kon reconstrueren. Daarmee wordt het cliché van de ‘allesziende’ buurvrouw bevestigd. Het geval van Yeff Schoen bewijst dat naast de rol van de getuige ook het tijdsklimaat haar invloed had op de strengheid van de overheid, zoals Mellink aanhaalde. Een jaar na de opstand van 1535, toen al heel wat verdachten waren opgepakt, verhoord en gestraft en de rust in de stad wat was teruggekeerd, versoepelde de stadsoverheid haar maatregelen.
60
3. Gastvrouw… Vrouwen speelden in de zestiende-eeuwse Nederlanden een belangrijke actieve rol bij het in stand houden en verspreiden van hervormingsgezinde ideeën door hun huis ter beschikking te stellen voor het houden van conventikels of door in hun huis aanhangers van de ‘nieuwe leer’ te laten onderduiken. Vrouwen vervulden hun rol als gastvrouw dan wel vanuit hun privéwoning, toch stelden ze zich op die manier centraal in het netwerk en hadden ze een uiterst belangrijke, maar niet altijd even zichtbare functie in het publieke leven.
a) … voor conventikels Hoog schrijft in De martelaren der hervorming in Nederland tot 1556 dat een vrouw minder gemakkelijk de bijeenkomsten van hervormingsgezinden kon bijwonen omdat ze meer aan het huis gebonden was en voor de kinderen moest zorgen.245 Aline Goosens concludeert echter dat het paradoxaal genoeg de vrouwen zijn, ondanks het feit dat ze minder directe sociale contacten hebben, die de conversatie tussen de hervormingsgezinden onderhouden. Goosens wijst er op dat ook de rol van de buren niet mag worden onderschat, zoals eerder werd aangehaald. Alle middelen werden ingezet om mensen voor de Reformatie te winnen en alle sociale categorieën werden aangesproken, dus niet enkel de mensen waarvan gedacht werd dat ze geïnteresseerd waren in de hervormingsgezinde ideeën.246 Eén van de middelen om de reformatorische ideeën te verspreiden was het organiseren van conventikels in privéwoningen. Eens de Reformatie zich geïnstalleerd had, werd het lezen van de Bijbel beschouwd als een huiselijke praktijk die voorgezeten werd door de vader van de familie. Hij was verantwoordelijk voor het verzorgen van de religieuze praktijken van het hele huishouden met inbegrip van het personeel.247 Benjamin Kaplan wijst op het belang van privéhuizen als plaats van religieuze beleving. Toen in de zeventiende eeuw het calvinisme aanzien werd als officiële godsdienst in de Nederlandse Republiek, deden veel privéhuizen dienst als ‘schuilkerken’ voor burgers die een andere godsdienst hadden dan het calvinisme. De erediensten vonden plaats achter gesloten deuren en meestal was vanaf de straat niet eens te zien dat er in dat huis een gebedsruimte was voorzien. Buren en magistraten waren van deze praktijken op de hoogte, maar gaven er geen gevolg aan. In de zeventiende eeuw ontstond op die manier een nieuwe notie van publieke en private geloofsbeleving:
245
I.M.J. HOOG, ‘Onze martelaren’, Nederlandsch archief voor kerkgeschiedenis, 1(1900), 93. A. GOOSENS, Les inquisitions modernes dans les Pays-Bas méridionaux 1520-1633, Les victimes, Brussel, 1998, 149. 247 GOOSENS, Les victimes,141-142. 246
61
de officiële godsdienst was het calvinisme, maar dissidente religieuze praktijken werden getolereerd voor zo ver ze plaatsvonden buiten de gemeenschappelijke ruimte. Daardoor kregen huizen die oorspronkelijk een privéfunctie hadden ook een publieke functie. Naast de bewoners van het huis, woonden ook andere gelovigen de gebedsdiensten bij. Ze waren met elkaar verbonden in een netwerk van gelijkgezinden en werden zo op de hoogte gehouden van het tijdstip van de eredienst.248 Ook in de beginperiode waarin de hervormingsgezinde stroming zich probeerde te ontwikkelen en te verspreiden, waren privéwoningen de plaatsen waar de Bijbel gezamenlijk werd gelezen en het avondmaal in groep werd genuttigd. De meeste arrestaties vonden dan ook plaats tijdens die bijeenkomsten. Tijdens de ondervraging na de arrestatie probeerden de beschuldigden hun rol zoveel mogelijk te minimaliseren. Zoals aangehaald in het eerste hoofdstuk argumenteerden ze dat ze daar toevallig waren, uit nieuwsgierigheid of overtuigd door anderen.249 Op 30 november 1523 werd er al een keur uitgevaardigd die het houden van conventikels verbood. Op 21 mei 1524 werden er in Amsterdam acht personen veroordeeld voor het overtreden van deze keur. Onder hen waren er vijf vrouwen: Weijn Zybrantsdochter, Tryntge Frederixdochter, Baef Claesdochter, Heyl Arysdochter en Ebel Claesdochter. De vrouwen moesten als straf meelopen in een processie met een brandende kaars van een kwart pond zwaar in de hand en moesten die kaars naar het Heilig Sacrament in de Sint-Niklaaskerk brengen. Als ze dat gedaan hadden moesten ze naar de Sint-Olofspoort om daar acht dagen op water en brood doorbrengen. Wie deze straf niet volbracht, zou veroordeeld worden tot zeven jaar verbanning uit de stad. Weijn Zybrantsdochter werd daarenboven ook veroordeeld tot een bedevaart naar Sint-Job in Brabant omdat zij haar huis voor de bijeenkomsten ter beschikking had gesteld.250 Ook Aechgen Aerntsdochter werd op 21 juli 1524 in Amsterdam veroordeeld tot een bedevaart en een geldboete van tienduizend Leidse steen.251 Brechte, de vrouw van Baernt die Guldenberch kwam er op 18 maart 1528 met enkel een geldboete van vier Karolusgulden vanaf.252 Dat dit voor het ter beschikking stellen van haar huis voor het houden van conventikels een eerder lichte straf was, illustreert het geval van het gezin van Valentijn van Orley. In mei 1527 werd in zijn huis binnengevallen tijdens één van de preken van Nicolaas Vander Elst, voormalige pastoor van de Sint-Jacobskerk in Antwerpen. Er werden ongeveer
248
B. KAPLAN, Divided by Faith. Religious conflict and the practice of toleration in early modern Europe, Cambridge, 2007, 172-180. 249 GOOSENS, Les victimes, 153. 250 Veroordeling tot openbare boetedoening in een kerk en tot gevangenschap uitgesproken tegen acht personen, Amsterdam, 21 mei 1524 in CDI IV, 272-273. 251 Veroordeling tot bedevaart en boet van Aechgen Aerntsdochter die haar huis voor conventiculen geleend had, Amsterdam, 21 juli 1524 in CDI IV, 284. 252 Veroordeling van Brecht, de vrouw van Baernt die Guldenberch, Amsterdam, 18 maart 1528 in CDI IV, 320.
62
veertig personen opgepakt.253 Uit de rekening van de ontvanger van Brabant blijkt dat de personen die hun huis voor de bijeenkomsten ter beschikking hadden gesteld naast een geldboete ook voor enkele jaren verbannen werden of hun goederen geconfisqueerd werden. Diegene die enkel de preken bijwoonden moesten een boete betalen van twintig karolusgulden. Dezelfde rekening toont aan dat meerdere personen deze boete niet konden betalen omdat ze te arm waren. Sommigen legden een bewijs van hun armoede af, vastgesteld door de deurwaarder zoals Willem De Clerck en zijn vrouw Barbele, anderen betaalden het in stukjes zoals Henrick Rosteyt en zijn vrouw Margriet en nog anderen gingen een maand op water en brood in de gevangenis zitten om zo hun boete kwijtgescholden te worden zoals Jan Bacx en zijn vrouw Gertruydt. Wie in zijn huis de preken had laten plaatsvinden, kreeg af te rekenen met zware straffen zoals verbanning en confiscatie van goederen. Eén van de kopstukken, advocaat Jan der Kinderen en zijn vrouw Marie van Neerighen werden veroordeeld tot verbanning en confiscatie van goederen. Jan werd levenslang verbannen en Marie voor vier jaar. Maar Jan en Marie hadden zeven kleine kinderen en bij de verbeurdverklaring van hun goederen zou de keizer schade doen omdat ze meer schulden hadden dan baten. Daardoor werd hun straf omgezet in een boete van vijftig karolusgulden. Valentijn van Orley en zijn vrouw Berbele, in wiens huis zo veel personen werden opgepakt, werden voor zes jaar verbannen met verbeurdverklaring van hun goederen. Zij hadden ook weinig bezittingen en moesten enkel een boete betalen.254 Toen de hervormingsgezinde ideeën nog maar beperkt de Nederlanden binnen sijpelden, waren, zoals hierboven geïllustreerd, de straffen voor het houden van conventikels nog relatief licht. Dat veranderde naarmate de dreiging van het protestantisme groter werd. Zeker ten tijde van de opstand in Amsterdam stonden strenge straffen op het houden van conventikels: Aechgen Jansdochter, de vrouw van Jan Zyvertszoon werd op 1 juni 1535 voor haar huis opgehangen en haar goederen werden geconfisqueerd.255 Ook recidivisten kregen een hardere straf wanneer ze voor een tweede keer voor dezelfde feiten veroordeeld werden. Op 30 mei 1524 eiste de procureur-generaal van Holland een vonnis tegen Aefgen, de vrouw van Cornelis Listincx, Lysbeth in den Spiegel, de vrouw van Jan Claeszoon en Titegale omdat ze conventikels hadden bijgewoond. Het Hof ontsloeg hen echter van hun straf op voorwaarde dat ze voortaan geen vergaderingen meer zouden houden op straffe van verbanning en confiscatie van goederen.256 Lysbeth in den Spiegel gehoorzaamde 253
Aantekeningen van Alex Pinchart en Alph.Wauters over den inhoud der processtukken betreffende de vervolging van Valentijn van Orley en zijn huisgezin, Brussel, mei 1527 in CDI V, 233-235. 254 Rekening van Mr. Henrickx de Hane, ontvanger der exploiten in Brabant, Brussel, 15 juni 1527 in CDI V, 237241. 255 Vonnis van Aechgen Jansdochter, 1 juni 1535 in DAN V, 203. 256 Aantekening uit het Register van den procureur generaal van Holland over het verbod conventiculen te houden tegen verscheidene personen uit te spreken, Den Haag, 30 mei 1524 in CDI IV, 274-275.
63
echter niet en is in 1525 nog eens veroordeeld geweest. Ze moest penitentie doen door drie zondagen lang met een wassen kaars in de hand in haar parochie rond te lopen. Daarnaast moest ze voor de rest van haar leven een rood kruis op haar kleren te spelden zodat iedereen kon zien dat ze in gebreke was geweest. Lysbeth droeg het kruis echter niet of op een onzichtbare plaats en werd op 28 juli 1528 door het Hof van Holland veroordeeld tot het betalen van een boete van honderd karolusgulden en het dragen van een kruis op haar kleed zoals in haar vorig vonnis was uitgesproken, maar wat ze niet gedaan had.257 Dat vrouwen niet alleen hun huis ter beschikking stelden, maar ook op een andere manier instonden voor het welslagen van de bijeenkomsten bewijzen de volgende voorbeelden. Op 30 oktober 1526 werd Tanneken Zwolfs, afkomstig uit Brussel, in Antwerpen veroordeeld tot een bedevaart naar Boulogne en Parijs omdat ze lutherse boekjes verkocht en uitgedeeld had.258 Deze geschriften speelden een belangrijke rol op diverse bijeenkomsten van hervormingsgezinden. Zo werden er in Kortrijk aan het eind van de jaren twintig Bijbellezingen gehouden. De dochter van Rogier de Houc werd eind 1527 veroordeeld omdat ze ketterse geschriften had binnengesmokkeld op één van de bijeenkomsten.259
Het eerste hoofdstuk toonde aan dat sommige vrouwen toevallig of uit nieuwsgierigheid op hervormingsgezinde bijeenkomsten terecht kwamen. Catherijne Cleerckx en haar man Willem de Kempeneer hielden het echter na het eerste sermoen al voor bekeken omdat ze vonden dat ‘dat nyet en was dae die gemeyne usanatie vander heyligen kercke’.260 Anderen verklaarden in hun verhoor dat ze niets van de preken begrepen hadden zoals Johanna De Walssche in 1527: ‘Wetende nochtan uijt wat saecken ende en heeft sij die spreekt ingheen van allen den sermoen noijt onthouden dat die voers. Meester Claes ijet geseght oft gepreeckt heeft dat soude wesen teghen het kercken.’261 Heel wat vrouwen daarentegen voelden zich aangesproken door de nieuwe ideeën, bleven de bijeenkomsten bijwonen en lieten zich onderwijzen in de nieuwe leer. Bij de lutheranen gebeurde dat vooral door vergaderingen bij te wonen waar de Bijbel en Lutherse geschriften gelezen werden en waar er gepreekt werd. Bij de anabaptisten kwamen volgelingen van Melchior Hoffman en later van Jan Mathijszoon de nieuwe ideeën verkondigen. Gerrit en Jan Beukelszoon, Pieter de houtzager, Bartholomeus de boekbinder en Willem de kuiper traden als eerste op als leraars en dopers. Het was 257
Vonnis van Lysbeth in den Spiegel, 28 juli 1528 in CDI V, 345. Veroordeling tot bedevaart uitgesproken door de magistraat tegen Tanneken Zwolfs, Antwerpen, 30 oktober 1526 in CDI V, 155. 259 KORTRIJK, Rijksarchief, rekening 13821, november 1527-1528 geciteerd door DECAVELE, De dageraad, 287. 260 Papieren van Staat en Audiëntie, 1177/6 81 r° geciteerd door GIELIS, Verdoelde schaepkens, 254. 261 Papieren van Staat en Audiëntie, 1177/6 17 v° geciteerd door GOOSENS, Les victimes, 153. 258
64
Pieter de houtzager die de bekende Jacob van Campen doopte en als leraar aanstelde in 1533. De dopers verspreidden zich over de Nederlanden en al snel breidde het aantal leraars uit.262 De 24jarige Elsken Quirijnsdochter uit Utrecht bekende in haar derde verhoor op 26 juli 1540 dat Cornelis van Schiltwolt meerdere keren naar het huis van haar meester Schotman in Groningen kwam om hen te onderwijzen. Zo predikte diezelfde Cornelis dat ze in het huidige leven niet zalig mochten worden en dat ze niet mochten leven in onreinheid.263 Jannetgen Thijsdochter, de vrouw van timmerman Pieter Thoniszoon bekende dat ze in de leer was gegaan bij meester Huych van Eynden.264 Bij de lutheranen was er geen echt toetredingsritueel, bij de anabaptisten wel. Eens de personen voldoende onderwezen waren, konden ze ook toetreden tot het anabaptisme door zich te laten herdopen. Uit de verhoren van de veroordeelde vrouwen blijkt dat de herdoop, net zoals de preken plaatsvond in privéwoningen, meestal in het huis van de doper. De doopsels werden nooit toegediend in het huis van de toetredende zelf, wellicht om de kans betrapt te worden te verkleinen. Zoals Waite aanhaalde, maakte het gerecht gebruik van infiltratie265: een nieuw lid zou immers een valstrik kunnen opzetten door het gerecht op de hoogte te stellen van de herdoop, waardoor de dopers zouden kunnen worden opgepakt. De personen die wilden herdoopt worden, werden bij voorkeur ’s nachts naar het huis van de doper geleid, omdat overdag door de stad reizen moeilijk was, zoals Waite al aanhaalde. Het is frappant dat er niet één vaststaande manier was om het verbond met de anabaptisten aan te gaan. Sommige vrouwen werden echt gedoopt, terwijl anderen de handoplegging kregen. Soms werden vrouwen alleen gedoopt, een andere keer was het een groepsgebeuren. Volgende voorbeelden tonen de verschillende manieren om toe te treden tot het anabaptisme. De eerder aangehaalde Elsken Quirijnsdochter was getrouwd met de anabaptist Harman Henrickxzoon van Utrecht en liet zich door dezelfde man herdopen als bij wie ze in de leer was gegaan, namelijk Cornelis van Schiltwolt. In haar verhoor op 26 juli 1540 beschreef ze hoe dat ritueel verliep: ze zat op haar knieën, hij legde zijn hand op haar hoofd en zei dat al haar zonden vergeven waren en dat zij voortaan niet meer mocht zondigen. Hij verbood haar naar de kerk te gaan of te vasten. Elsken was dus een verbond aangegaan met de anabaptisten door handoplegging en niet door het doopsel.266 Alijdt Woutersdochter, afkomstig uit Asperen en weduwe van Frederick van Hompelen bekende op
262
A.F. MELLINK, Wederdopers in de Noordelijke Nederlanden 1531-1544, Groningen, 1943, 351-353. Verhoor van Elsken Quirijnsdochter, 26 juli 1540 in DAN II, 29-30. 264 Verhoor van Jannetgen Thijsdochter, 23 januari 1535 in GROSHEIDE, ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers’, 179-184. 265 WAITE, ‘Staying alive’, 46. 266 Verhoor van Elsken Quirijnsdochter, 26 juli 1540 in DAN II, 29-30. 263
65
19 mei 1535 dat ze herdoopt was door Gheryt Ghijsen van Benschop in zijn huis in Benschop.267 Margriete Willemsdochter, de weduwe van Willem de kuiper, Leentgen Henricxdochter afkomstig van ’s Hertogenbosch en Marritgen Jansdochter werden in groep gedoopt. Margriete verklaarde dat ze in 1530 samen met haar man gedoopt werd door Jan Volckertszoon in een huisje aan de vesten.268 Leentgen Henricxdochter en de 23-jarige Marritgen Jansdochter van Jutfaas werden herdoopt door Bartolomeus de boekbinder. Hij doopte Leentgen in een huis in Dordrecht met nog vier of vijf personen die ze niet kende. Leentgen kon het huis waarin ze gedoopt werd niet beschrijven omdat ze er ’s nachts heengeleid werd.269 Marrtigen Jansdochter werd gedoopt in het huis van Jan Jacobszoon in Benschop, samen met nog twee mensen van wie ze de naam niet kende.270 Jannetgen Thijsdochter daarentegen werd gedoopt door Jan van Campen in het huis van de wederdoper Jan Paeuw op een moment dat niemand anders met haar werd herdoopt, maar volgens haar waren er wel al 300 mensen in zijn huis herdoopt.271
Vrouwen stelden hun huis soms ook ter beschikking voor speciale bijeenkomsten. Eén van de meest tot de verbeelding sprekende gebeurtenissen in Amsterdam die aan de anabaptistenopstand in mei 1535 vooraf ging, was het naaktlopen in de nacht van 10 op 11 februari 1535. In die nacht vond er in de Zoutsteeg in het huis van lakensnijder Jan Zyvertszoon een vergadering van anabaptisten plaats. Jan zelf was niet aanwezig omdat hij in Oostland was om handel te drijven, maar zijn vrouw Aechgen Jansdochter was wel in het huis op het moment van de feiten.272 Zowel mannen als vrouwen luisterden naar de prediking van Henrick Henrickszoon de snijder die het naderen van de grote dag des oordeels aankondigde. Na vier uur prediking en gebed, legde Henrick zijn kleren en zijn wapens af en wierp die in het vuur. De andere mannen volgden zijn voorbeeld en ook de vrouwen legden al hun kleren af zodat ze niet één snoer behielden om hun haarvlecht mee vast te maken. Aechgen, de vrouw des huizes rook de stank van de verbrande kleding en werd door Henrick ook bevolen haar kleren af te werpen.273 Vervolgens liep de aanvoerder naar buiten, gevolgd door de andere naakte mannen en vrouwen en ze riepen: ‘wee, wee, wee, de wraeke godts, de wraeke godts, de wraeke godts’. De burgers dachten dat het om een aanslag ging en stonden binnen de kortste keren gewapend op de 267
Verhoor van Alijdt Woutersdochter, 19 mei 1535 in DAN V, 176-177. Verhoor van Margriete Willemsdochter, 18 mei 1535 in DAN V, 165-166. 269 Verhoor van Leentgen Henricxdochter, 20 mei 1535 in DAN V, 183. 270 Verhoor van Marritgen Jansdochter, 25 juli 1540 in DAN II, 26-27. 271 Verhoor van Jannetgen Thijsdochter, 23 januari 1535 in GROSHEIDE, ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers’, 179-184. 272 G. BRANDT, G. Brandts Historie der reformatie en andere kerkelyke geschiedenissen in en omtrent de Nederlanden. Met eenige aentekeningen ..., Amsterdam, 1677, 117. 273 MELLINK, De wederdopers, 122-123. 268
66
markt.274 De naaktlopers werden gevangen genomen, behalve Gheerte die wist te ontsnappen. Ze werden naar het stadhuis gebracht, waar ze nog steeds weigerden hun naaktheid te bedekken omdat ze vonden dat ‘de waarheid naakt moest wezen’. In de gevangenis weigerden de naaktlopers te eten van aardewerk, ze gooiden het kapot en dansten op de scherven. Volgens Mellink moet deze manifestatie gezien worden als een uiting van wanhoop omdat de grote dag van het ‘Laatste Oordeel’ zo lang uitbleef. De veroordeling van de naaktlopers gebeurde vrij snel.275 Baeff Claesdochter, Griete, de weduwe van Maes Gherytszoon, Barbara Jacobsdochter van Haserwoude, Brecht Elbertsdochter, Adriana Ysbrantsdochter, Trijn Jans van Monnikendam en Lysbeth Jansdochter uit Benschop werden op 15 mei omwille van hun deelname aan het naaktlopen verdronken.276 Aechgen Jansdochter uit wiens huis de naaktlopers waren vertrokken, werd gewurgd en voor haar huis opgehangen.277
b) … voor ‘ketters’ op de vlucht Volgens Mellink bracht de naaktloperij een wending in de houding van het Amsterdamse stadsbestuur tegenover het anabaptisme. Het verbod om anabaptisten te herbergen werd op 11 februari ingesteld. Op 2 maart werd besloten dat wie aanwijzingen gaf die zouden leiden tot de arrestatie van de leraars van de anabaptisten vijftig karolusgulden zou ontvangen. Daarenboven volgden arrestaties en veroordelingen elkaar in snel tempo op.278 Ondanks de verstrengde wetgeving bleef het anabaptisme in Amsterdam gedijen en bereidden de kopstukken waaronder Jacob van Campen en Hendrik Goedtbeleet een opstand voor. Dit was mogelijk omdat ze konden rekenen op een netwerk dat hen bescherming bood. Zoals Waite terecht opmerkte was het voor een voortvluchtige moeilijk overleven in de steden van de Nederlanden. Personen die door het gerecht op de hielen werden gezeten wegens verdenking van ketterij moesten op zoek naar een veilige plaats om te verblijven. Als ze geluk hadden, konden ze bij het vallen van de nacht terecht op de zolders of in de kelders van de huizen van bereidwillige burgers die te vertrouwen waren; bij pech moesten ze hun toevlucht zoeken tot een struik in openlucht.279 Hoewel voornamelijk mannen het voortouw namen tijdens de anabaptistenopstand in Amsterdam in 1535 en vrouwen in de nacht van 10 mei 1535 aangemaand werden om binnen te 274
BRANDT, Historie der reformatie, 117. MELLINK, De wederdopers, 123-124. 276 Vonnis van Baeff Claesdochter e.a., 15 mei 1535 in DAN V, 148. 277 Vonnis van Aechgen Jandochter, 1 juni 1535 in DAN V, 203. 278 MELLINK, De wederdopers, 125. 279 WAITE, ‘Staying alive’, 52-55. 275
67
blijven, blijkt uit getuigenissen dat vrouwen in de dagen voor de opstand voelden dat er iets op til was, al konden ze niet goed omschrijven wat er precies zou gebeuren. Vrouwen speelden vooral als gastvrouw een rol tijdens de voorbereiding van de opstand door voortvluchtige anabaptisten te laten onderduiken in hun huis en er voor te zorgen dat de anabaptistenleiders, ondanks het feit dat ze ondergedoken leefden, met elkaar in contact bleven staan. Zo liet Trijn Petersdochter van Franicken door bemiddeling van Frans Fredericxzoon, de herbergier van herberg In de Trompe, de broers Jan en Anthoenis Elbertszoon bij haar thuis onderduiken enkele dagen voor de aanslag. In haar verhoor op 22 mei 1535 reconstrueerde Trijn de dagen voor de opstand. De vrouw van Frans, Marie Jorysdochter had de broers naar haar huis gebracht en gezegd dat ze hen moest verbergen omdat het goede poorterskinderen waren. De broers bleven dagenlang in huis zonder naar buiten te gaan. Op de dag van de oproer was Frans met een lange man, die Hendrik Goedtbeleet bleek te zijn, tussen vier en vijf uur in de namiddag naar Trijns huis gegaan om met de broers in het geheim te spreken. Na het avondeten is de ene broer naar buiten gegaan om acht uur en de andere om negen uur. Trijn Peters van Franicken beweerde dat ze niet wist dat het om wederdopers ging en dat ze die mensen uit goedhartigheid in haar huis ontvangen had. Daarnaast beklemtoonde ze dat ze niet wist wat de broers van plan waren. De heren van het gerecht geloofden niet dat Trijn niets van de opstand af wist en daarom werd ze eeuwig verbannen uit de stad Amsterdam op straffe van dood.280
Uit het verhoor van de 35-jarige Jannetgen Thijsdochter, de vrouw van de timmerman Pieter Thoniszoon en wonend aan de nieuwe zijde van Amsterdam, blijkt de creativiteit van de gastheren en -vrouwen. Bij haar eerste verhoor op 23 januari 1535 voor het Hof van Holland verklaarde Jannetgen dat ze herdoopt was rond Pinksteren bij Jan van Campen in het huis van Jan Paeuw. Ze betuigde spijt van haar herdoop en toonde zich bereid alles wat ze over andere anabaptisten wist te vertellen. Ze verklaarde onder meer dat in de Pijlsteeg in Amsterdam een bakker woonde die anabaptisten liet logeren op zijn zolder en dat in het huis ernaast de zus van de bakker woonde die haar zolder eveneens ter beschikking stelde voor voortvluchtigen. Aan de andere kant van het huis van de bakker stond een leegstaand huis, waar enkel een klein meisje woonde. Van op die zolder was er een gat gemaakt naar de zolder van de bakker, waardoor de logés over en weer konden lopen. Jannetgen wees er op dat anabaptisten vaak verbleven in leegstaande huizen.281 Ook reizen was geen sinecure: het moest bij voorkeur ’s nachts gebeuren ofwel moesten ze ’s morgens voor dag en dauw hun schuilplaats verlaten. Daarbij vormde het voorbij de stadspoorten 280
Verhoor van Trijn Peters van Franicken, 22 mei 1535 in DAN V, 192; vonnis van Trijn Peters van Franicken, 14 juli 1535 in DAN V, 223. 281 Verhoor van Jannetgen Thijsdochter, 23 januari 1535 in GROSHEIDE, ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers’, 179-184.
68
raken de grootste hindernis. Dat gevaar viel te omzeilen door enkel bij mistig weer de stad te verlaten of door de bewaker af te leiden.282 In elk geval hadden de voortvluchtigen nood aan de steun van anderen om dat euvel te overwinnen. Zo hielp Anna Jansdochter die gehuwd was met de smid Jan Claeszoon en op de hoek van de Stoofstege woonde, Haentgen van Leiden, de vrouw van Evert de bakker in 1534 uit de stad Amsterdam ontsnappen.283 Sommige vrouwen probeerden hun steentje bij te dragen door voor de aanhangers van de hervormingsgezinde ideeën die gezocht werden door het gerecht, een schuilplaats te zoeken op een andere plaats dan in hun eigen huis. De reden daarvoor kon zijn dat het in het huis van de desbetreffende vrouw niet veilig genoeg was of omdat ze bang was zelf ook gestraft te worden wanneer het ontdekt werd. In januari 1535 verscheen er immers vanuit Brussel een plakkaat waarin stond dat alle personen die anabaptisten logies geboden hadden, vervolgd zouden worden. 284 Margriete Willemsdochter uit Hitlant, de weduwe van de geëxecuteerde Willem de kuiper, een verspreider van het anabaptisme, mocht dit aan den lijve ondervinden. Op 10 juli 1535 werd zij gewurgd en werden haar goederen verbeurd verklaard omdat ze de anabaptistenleider Jacob van Campen op 9 februari 1535 had laten onderduiken bij Hillegont Petersdochter, ondanks het feit dat wie hem aangaf bij het gerecht vijftig gulden mocht ontvangen.285 Hillegont Petersdochter kreeg hetzelfde vonnis te horen als Margriete van Hitlant: ze werd eveneens gewurgd en haar goederen werden geconfisqueerd.286 Uit haar verhoor op 17 mei 1535 blijkt dat ze niet alleen aan Jacob van Campen, maar ook aan een andere anabaptist Cornelis uit Den Briel logement gegeven heeft. Hoewel Hillegont beweerde dat ze niet wist wie de twee mannen die in haar huis sliepen waren, kon ze haar straf toch niet ontlopen. Uit de verklaringen van de 35-jarige Jannetgen Thijsdochter die getrouwd was met de timmerman Pieter Thoniszoon blijkt dat Hillegont misschien inderdaad niet wist wie in haar huis sliep. Jannetgen verklaarde dat profeten en leraars gelogeerd werden in huizen van personen die niet verdacht waren, goedertierig en barmhartig waren om iemand te laten logeren. Aan die personen werd volgens haar niet gezegd wie precies in hun huis verbleef.287 Daarmee probeerden de anabaptisten te vermijden dat vertrouwde informatie van binnen het netwerk uitlekte naar het gerecht. Decavele merkt op dat, omdat de kernen nauw bij 282
WAITE, ‘Staying alive’, 52-55. Verhoor van Anna Jansdochter, 18 mei 1535 in DAN V, 172. 284 S. BLAUPOT TEN CATE, Geschiedenis der Doopsgezinden in Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland van derzelven ontstaan tot op dezen tijd uit oorspronkelijke stukken en echte berigten opgemaakt, Leeuwarden, 1839, 70. 285 Verhoor Margriete Willemsdochter, 18 mei 1535 in DAN V, 165-166; Vonnis van Margriete Willemsdochter, 10 juli 1535 in GROSHEIDE, ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers’, 140. 286 Vonnis van Hillegont Petersdochter in GROSHEIDE, ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers’, 110-112. 287 Verhoor van Jannetgen Thijsdochter, 23 januari 1535 in GROSHEIDE, ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers’, 179-184. 283
69
elkaar aanleunden en alles van elkaar wisten, het minste lek noodlottig kon worden voor de hele gemeenschap, niet alleen voor die in Vlaanderen, maar ook in de rest van de Nederlanden.288 Zo lag volgens hem de arrestatie van Jacob du Cellier in Gent in 1538 aan de oorsprong van het gerechtelijk optreden tegen alle anabaptisten in Vlaanderen. Jacob moet tijdens zijn gevangenis, eventueel onder foltering, informatie over geloofsgenoten vrijgegeven hebben. Door zijn verklikking werd er een grootschalige razzia gehouden. Omdat er op tijd alarm was geslagen, konden slechts drie vrouwen worden opgepakt. Waite bemerkt dat de netwerken zich wel degelijk van dat probleem bewust waren en dat probeerden op te lossen door niet aan iedereen dezelfde informatie door te spelen.289 Hillegont Petersdochter verklaarde niet te weten wie in haar huis logeeerde, maar aangezien ze in haar verhoor vertelde hoe Jacob van Campen een soort nest gemaakt had van planken, daarop een bed had geplaatst en alles met turf bedekte, gingen de schout en de schepenen van de stad Amsterdam er van uit dat Hillegont wel beseft moest hebben dat van Campen iets op zijn kerfstok had.290 Er waren veel vrouwen die verdachte personen in hun huis lieten logeren en net zoals Hillegont verklaarden dat ze niet wisten wie hun gasten waren en niet wisten of ze herdoopt waren. Toch werden de meesten door het gerecht schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan de opstand. De reeds eerder aangehaalde Trijn Peters van Franicken291 en de in Friesland geboren Oede Jansdochter, de vrouw van de smid Symon Janssen, werden voor eeuwig uit de stad gebannen voor het herbergen van wederdopers.292 Marritgen, de weduwe van meester Quintijn kwam er voor het plegen van dezelfde feiten met een lichtere straf vanaf: Marritgen werd voor zes jaar uit Amsterdam verbannen.293 Aechgen Jansdochter, de vrouw van Jan Zyvertszoen daarentegen werd voor haar huis opgehangen en haar goederen werden geconfisqueerd.294 Er zijn twee mogelijke redenen voor het grote verschil in zwaarte van straffen. Ten eerste was het doorslaggevend welke personen de vrouw in haar huis had laten logeren: iemand die een anabaptistenleider onderdak bood werd zwaarder gestraft dan iemand die haar huis ter beschikking stelde van een eerder ‘kleine garnaal’. Bovendien had Aechgen Jansdochter ook conventikels in haar huis laten plaatsvinden. Een tweede reden is het veranderende tijdsklimaat zoals Mellink al aanhaalde: op het moment dat Marritgen in 1536 werd veroordeeld was het directe gevaar van de opstand in Amsterdam voor een deel geweken en werd het gerecht milder. Dat de overheid enkele jaren later echter opnieuw zwaar ging tillen aan het 288
DECAVELE, De dageraad, 311-314. WAITE, ‘Staying alive’, 51-52. 290 Verhoor van Hillegont Petersdochter, 17 mei 1535 in DAN V, 154. 291 Vonnis van Trijn Peter van Franicken, 14 juli 1535 in DAN V, 223. 292 Vonnis van Oede Jansdochter, 11 juni 1535 in DAN V, 213. 293 Vonnis van Marritgen meester Quintijnsweduwe, 4 april 1536 in DAN V, 274. 294 Vonnis van Aechgen Jansdochter, 1 juni 1535 in DAN V, 203. 289
70
onderdak bieden aan anabaptisten bewijst het geval van Stijntje, de weduwe van Jan Mikkers van Alkmaar. Zij was herdoopt, geloofde niet in het Heilig Sacrament en had wetens en willens herdoopten bij haar thuis laten logeren. Ze werd op 16 april 1540 in Alkmaar verdronken.295
Op het eerste zicht lijkt het vanzelfsprekend dat de leraars en de anabaptistenleiders de spil vormden van het anabaptistennetwerk in Amsterdam. Dat was echter niet het geval: de leiders waren bij het gerecht gekend en moesten voortdurend ondergedoken leven om niet te worden opgepakt. Vrouwen fungeerden als gastvrouw door hun huis ter beschikking te stellen, maar uit het verhoor van Hillegont Petersdochter valt ook mooi af te leiden dat het vrouwen waren die op vaak originele manieren de contacten tussen de leiders onderhielden. Hillegont verklaarde dat Faye Danen van Loenen elke dag naar haar huis kwam om Jacob van Campen eten te brengen. Op die manier wist Faye brieven binnen te smokkelen en van Campen op de hoogte te houden van de gebeurtenissen in de stad.296 Er werd meermaals creatief met voedingswaren omgesprongen om de heren van het gerecht om de tuin te leiden: Het Bloedig toneel vertelt hoe een vroedvrouw de arrestatie van een doperse vrouw die net een kind gebaard had, vermeed door met de gerechtsofficieren wijn te drinken, zodat moeder en kind op tijd het huis konden ontvluchten.297 Dat eten wel vaker de manier was om te ontsnappen aan het gerecht illustreert ook het voorbeeld van Alijdt, de weduwe van Peter Govertszoon. In haar verhoor van 19 mei 1535 stelde ze dat de voortvluchtige anabaptisten Hans van Coelen en Herman Hoen ’s avonds bij haar thuis kwamen eten. Ze had deze mannen niet ingeschreven als logés omdat ze haar niet gezegd hadden dat ze ook bij haar thuis zouden blijven slapen. Haar gastvrijheid kwam Alijdt duur te staan, ze werd op 21 augustus 1535 voor eeuwig uit Amsterdam verbannen.298
295
HOOG, ‘Onze martelaren’, 108. Verhoor van Faye Danen, 17 mei 1535 in DAN V, 152-153. 297 T.J. VAN BRAGHT, Het Bloedig toneel of Martelaers Spieger der Doops-gezinde of Weerloose Christenen, 633 geciteerd door KLASSEN, ‘Women and the family’, 550. 298 Verhoor van Alijdt Peter Govertszoonweduwe, 19 mei 1535 in DAN V, 178; vonnis van Alijdt Peter Govertszoonweduwe, 21 augustus 1535 in DAN V, 237. 296
71
Besluit Getuigen speelden een belangrijke rol bij het bepalen van de straf. Getuigen werden heel nauwkeurig gekozen: ze moesten de gedragingen van de verdachte daadwerkelijk gezien hebben en het niet weten van ‘horen zeggen’. Daardoor was er een grote rol weggelegd voor de buurvrouw, die vaak goed op de hoogte was van het reilen en zeilen in de buurt. Haar getuigenis kon dan ook het verschil maken tussen verbannen of geëxecuteerd worden. Mellink wijst er wel op dat het tijdsklimaat eveneens haar invloed had op de strafbepaling.299 Zo werd in dit hoofdstuk duidelijk dat de religieuze omstandigheden repercussies hadden voor de hele gemeenschap. Vrouwen konden op meerdere manieren zorgen voor de verspreiding en het in stand houden van de hervormingsgezinde ideeën. Naast het houden van conventikels in hun huis of het smokkelen in ketterse geschriften, toonden ze zich in de zestiende eeuw vooral erg vindingrijk in het verstoppen en onderhouden van voortvluchtigen. De zolders van de aanpalende huizen werden met elkaar verbonden, zodat vluchtelingen van het ene huis naar het andere konden lopen. Ook met voedsel werd heel creatief omgesprongen: het diende vaak als excuus om het contact tussen hervormingsgezinden te onderhouden of om de gerechtsofficieren op een veilige afstand van de voortvluchtigen te houden. Waite bemerkt dat het kunnen terugvallen op zo’n netwerk voor hervormingsgezinden die op de vlucht waren voor het gerecht, onontbeerlijk was om te kunnen overleven.300 Uit dit hoofdstuk kan worden geconcludeerd dat de gemeenschap danig beïnvloed werd door de religieuze perikelen en dat vrouwen daar een bepalende rol in speelden. Soms deden ze dat op een manier die niet strookte met het heersende beeld van hoe een vrouw zich in de zestiende eeuw diende te gedragen, maar meestal maakten ze gebruik van hun eerder traditionele rol als gastvrouw. Daarbij is het opvallend dat ze vanuit haar functie als gastvrouw, die zich binnenshuis afspeelde, zo een grote invloed kon verwerven op de publieke gebeurtenissen binnen de gemeenschap. Ze stond in het centrum van het netwerk en vormde het onmisbare cement die de relaties binnen het netwerk in stand hield.
299 300
MELLINK, De wederdopers, 148-149. WAITE, ‘Staying alive’, 51-52.
72
Algemene conclusies Deze masterproef biedt een antwoord op de vraag hoe vrouwen handelden tijdens de geloofsvervolging in de kerngebieden van de Nederlanden tussen 1520 en 1540. De nadruk lag op het handelen van vrouwen die vervolgd werden, maar ook vrouwen die optraden als getuige kwamen aan bod. Binnen de zestiende-eeuwse maatschappij werden mannen en vrouwen niet op dezelfde manier behandeld. Dat was ook niet het geval bij de geloofsvervolging, zo blijkt onder meer uit het verschil in straffen. Executies gebeurden bij vrouwen op een andere manier dan bij mannen: vrouwen werden gewurgd, verbrand of verdronken in plaats van onthoofd omdat verondersteld werd dat vrouwen bij het zien van het zwaard zouden panikeren en de executie zouden bemoeilijken.301 Hieruit blijkt de invloed van gender bij de geloofsvervolgingen. In dit onderzoek werd met aandacht voor het genderaspect het discours en bij uitbreiding het hele doen en laten van vrouwen tijdens de geloofsvervolging benaderd vanuit drie verschillende contexten: het proces, het gezin en de gemeenschap. Uit de drie hoofdstukken blijkt dat vrouwen zichzelf steeds definieerden in een relatie tot iemand anders, bijvoorbeeld tot hun man, hun kinderen, hun leraar… Slechts wanneer een vrouw helemaal alleen kwam te staan, zoals tijdens het proces als ze alleen verhoord werd, beriep ze zich voornamelijk op geloofsargumenten en benadrukte zo in feite haar relatie met God. Vrouwen die kozen voor het martelaarschap en wilden ontsnappen uit de hiërarchische patriarchale maatschappij door hun rol als echtgenote en moeder van zich af te gooien, definieerden zichzelf eveneens in een relatie tot God. Merry Wiesner-Hanks mag dan wel concluderen dat vrouwen ondanks hun invloed binnen politiek, religie en cultuur steeds gedomineerd bleven door mannen302, toch was de invloed van vrouwen die binnen het bestaande hiërarchische patroon bleven daarom niet minder groot: Als echtgenote, moeder en zeker als gastvrouw stonden ze altijd in het centrum van de relaties. Ze vormden het cement van onderlinge netwerken en hielden het gezin en de familie bijeen. Binnen de context van het proces, het gezin en de gemeenschap benutten ze alle kansen om hun stempel te drukken op de gebeurtenissen tijdens de geloofsvervolging.
301 302
M. WIESNER-HANKS, Women and gender in early modern Europe, Cambridge, 1996, 39. WIESNER-HANKS, Women and gender, 300.
73
Binnen de context van het proces stond vooral het discours van vrouwen centraal. Naar het voorbeeld van Natalie Zemon-Davis, die onderzocht welke argumenten vervolgde mannen en vrouwen in hun gratiebrieven aanhaalden om gratie te verkrijgen,303werd in het eerste hoofdstuk nagegaan welke argumenten zowel vrouwelijke verdachten als vrouwelijke getuigen tijdens het proces aanhaalden en of die argumenten verschilden naargelang de positie waarin de vrouw zich bevond. In de verhoren van aanhangers van hervormingsgezinde ideeën kwamen vaak dezelfde elementen naar voor: enerzijds was er grote aandacht voor de sacramenten die bij de protestanten ter discussie stonden en anderzijds verwezen de vrouwen naar typisch vrouwelijke kenmerken. Het vermelden van de sacramenten gebeurde zo vaak omdat de onderzoekers er zelf naar vroegen en de verwijzing naar typisch vrouwelijke kenmerken bevestigde het beeld van hoe een vrouw zich in de patriarchale maatschappij van de zestiende eeuw diende te gedragen. Toch had de positie waarin de vrouw zich tijdens haar ondervraging bevond wel degelijk een invloed op het soort argumenten dat ze aanhaalde. Door telkens de argumenten van vrouwen die alleen werden verhoord te vergelijken met de argumenten van vrouwen die samen met hun man werden verhoord, kwamen de genderverschillen aan de oppervlakte. Vrouwen die verdacht werden van ketterij en alleen verhoord werden, beriepen zich in de eerste plaats op geloofsargumenten om zichzelf te verdedigen: ze benadrukten dat ze op Pasen laatstleden naar de biecht en naar de communie waren geweest, dat ze de vasten gerespecteerd hadden, dat ze nog maagd waren of voor de katholieke kerk getrouwd waren. Wanneer ze één van deze rituelen niet gedaan hadden, gaven ze een verklaring waarom ze daar van hadden afgezien. Vrouwen die verdacht werden van anabaptisme probeerden zich te verdedigen door te zeggen dat ze niet herdoopt waren. Anderen bekenden hun herdoop wel, maar beloofden terug te keren tot het katholieke geloof in de hoop te kunnen rekenen op strafvermindering. Daarnaast gebruikten verdachte vrouwen die alleen verhoord werden excuses die vasthangen aan het ‘vrouw zijn’ en als genderargumenten kunnen beschouwd worden zoals bijvoorbeeld onwetendheid, ‘simpelheid’ en ‘onnozelheid’. Guido Marnef merkte op in zijn artikel ‘Verleid en bedrogen’ dat verdachten zoveel mogelijk hun eigen verantwoordelijkheid op iemand anders probeerden af te schuiven.304 Zo riepen vrouwen het excuus in dat ze een man (hun echtgenoot, hun zoon, een leraar) gevolgd waren, zoals in een patriarchale maatschappij van vrouwen verwacht werd.
303
N. ZEMON-DAVIS, Fiction in the Archives, Pardon Tales and their Tellers in Sixteenth-Century France, Stanford, 1987. 304 G. MARNEF, ‘Verleid en bedrogen: berouwvolle doopsgezinden in Brabantse remissiebrieven, 1543-1565’, Doopsgezinde bijdragen, 22 (1996), 72.
74
Er waren ook vrouwen die weigerden te herroepen en kozen voor het martelaarschap, waardoor het patriarchale patroon omgedraaid werd. Volgens de martelaarsboeken waren ze net alles wat een vrouw in die tijd niet hoorde te zijn: heldhaftig, standvastig, sterk. Ze wezen er op dat ze net niet hun man waren gevolgd en dat ze helemaal niet onnozel of dom waren. Uiteraard moet rekening worden gehouden met de aard van de bronnen: de martelaarsboeken schetsten zo’n heldhaftig beeld van de vrouwen met de bedoeling andere hervormingsgezinden in hun spoor te doen treden. Naast de verklaringen van verdachte vrouwen werden ook die van de vrouwelijke getuigen onder de loep genomen. Daar werd duidelijk dat vrouwen die alleen getuigden zich zowel beriepen op gender-als op geloofsargumenten om de onderzoekers er van te overtuigen dat ze zelf niets met de verdachte feiten te maken hadden. Tot slot werden de verhoren van koppels onderzocht waaruit bleek dat wanneer man en vrouw samen verdacht waren, ze zowel gelijklopende als tegenstrijdige verklaringen aflegden. Koppels die hetzelfde verklaarden, haalden vooral geloofsargumenten aan, terwijl bij de koppels die tegenstrijdigheden verkondigden vrouwen vooral beroep deden op genderargumenten. Vrouwen die samen met hun man een getuigenis aflegden, verdwenen haast helemaal in het verhaal. Uit de verhoren kwam niet duidelijk naar voor wie de verklaringen afgelegd had omdat er steeds gesproken werd in de meervoudsvorm ‘we’. Daarbij kan worden verondersteld dat het de man was die in naam van hijzelf en zijn vrouw sprak. Met uitzondering van dit laatste feit, blijkt dat vrouwen door middel van hun discours toch greep probeerden te krijgen op de verwarrende omstandigheden tijdens de geloofsvervolgingen aan het begin van de zestiende eeuw.
Binnen de context van het gezin konden vrouwen tijdens de geloofsvervolging op een andere manier hun invloed laten gelden, met name vanuit hun rol als echtgenote, moeder of zus. Het tweede hoofdstuk bewijst dat wat Sherrin Marshall al vastgesteld had voor lage adellijke families ook geldt voor het doorsnee gezin in de zestiende eeuw: Het samenhouden van de familie was belangrijker dan de religieuze eenheid, waardoor er veel families waren waarbinnen de leden een verschillend geloof aanhingen.305 Zo probeerden echtgenotes hun man te verdedigen door hem in een goed daglicht te plaatsen of hem een alibi te bezorgen. Het overgrote deel van de vrouwen verklaarde dat ze niets van de zaken van hun man afwisten, waardoor ze zowel zichzelf als hun echtgenoot het minst schade berokkenden. Toch bevestigen ook hier de uitzonderingen de regel: sommige vrouwen vonden het samenhouden van de familie van ondergeschikt belang aan de religieuze eenheid. Ze gaven hun rol als goede echtgenote op omwille van hun eigen geloof. Sommigen deden dat door hun man met
305
S. MARSHALL, The Dutch gentry, 1500-1650: Family, Faith and Fortune, Greenwood, 1987, 77.
75
hervormingsgezinde sympathieën aan de galg te praten, terwijl anderen zelf hun ‘katholieke’ gezin verlieten om zich te wijden aan de ‘nieuwe leer’. Naast de rol van echtgenote beïnvloedde ook het moederschap het gedrag van vrouwen tijdens de geloofsvervolging. Het ‘moeder worden’ beïnvloedde de uitvoering van de straf. Zo werden vrouwen die zwanger waren pas na hun bevalling geëxecuteerd. Moeders probeerden hun kinderen die verdacht werden van ketterij te beschermen, soms ten koste van hun eigen leven. Deze vaststelling sluit aan bij de theorie van Marshall die stelt dat ouders in de nieuwe tijd zich hun leven lang verantwoordelijk voelden voor hun kinderen, ook al waren ze al volwassen. Kinderen waren dan ook van enorm belang voor het in stand houden van de familie.306 Daarnaast wijst Marshall er op dat het geloof van de moeder een enorme invloed had op het geloof van de kinderen.307 Wanneer vrouwen omwille van hun geloof vervolgd werden, lieten ze vaak testamenten achter waarin ze hun kinderen aanspoorden het geloof van hun moeder trouw te blijven. Uit de processen van de anabaptisten kwam duidelijk naar voor dat moeders er al bij het prille begin probeerden voor te zorgen dat hun kinderen eveneens het anabaptisme aanhingen door er voor te kiezen hun kroost bij de geboorte niet te laten dopen. Op deze manier versterkte de geloofskeuze ook de familiebanden binnen de niet-adellijke gezinnen, zoals Marshall reeds concludeerde voor de lage adellijke families.308 Zoals de case-study van de Claesdochters en die van de kinderen van Elbert bewees, was het niet eenvoudig om in de woelige zestiende eeuw de familiebanden veilig te stellen. In beide gezinnen speelden de zussen een onontbeerlijke rol bij het samenhouden en beschermen van de familie. Hoewel de zussen een andere geloof aanhingen dan hun mede gezinsleden, probeerden ze hun broers of zussen te helpen ontsnappen aan de vervolging. Eenheid binnen de familie was belangrijker dan religieuze eenheid: aan het begin van de zestiende eeuw was alles immers heel onzeker. Niemand wist hoe de geloofstwisten zouden uitdraaien, dus kozen mensen voor wat hen zekerheid bood: de eigen familie.
Het derde hoofdstuk bewijst dat ook binnen de gemeenschap de gevolgen van de religieuze onrust voelbaar waren. Vrouwen konden op die omstandigheden op een verschillende wijze reageren. Elke manier had een eigen invloed op het leven binnen de gemeenschap. Sommige vrouwen uitten hun engagement voor het nieuwe geloof op een eerder uitzonderlijke manier en kozen resoluut voor de zichtbare actie zoals het naaktlopen, het beroven van kerken of deelname aan protestacties. De 306
MARSHALL, The Dutch Gentry, 13-29. S. MARSHALL, ‘Family Allegiance and Religious Persuasion: The Lesser Nobility and the Revolt of the Netherlands’, The Sixteenth Century Journal, 12 (1981), 46. 308 MARSHALL, ‘The lesser nobility’, 46. 307
76
meeste vrouwen oefenden echter invloed uit op een minder opvallende manier. Een grote rol was weggelegd voor de buurvrouw en bij uitbreiding ‘de buurt’, zeker bij het bepalen van de strafmaat. Een getuigenis van de buurvrouw kon het verschil maken tussen leven en dood. De hervormingsgezinde ideeën konden onder meer stand houden en verspreid worden omdat ze ingeworteld zaten binnen een netwerk van personen die elkaar de hand boven het hoofd hielden. Daarbij hadden vrouwen een niet te onderschatten functie. Ze lieten conventikels in hun huis plaatsvinden, smokkelden ketterse geschriften binnen op lezingen en toonden zich uiterst creatief in het verstoppen en onderhouden van hervormingsgezinden die door het gerecht omwille van hun afwijkende geloof op de hielen werden gezeten. Waite bemerkt dat het kunnen terugvallen op zo’n netwerk voor voortvluchtigen onontbeerlijk was om te kunnen overleven.309 Vele vrouwen speelden hun rol als gastvrouw met glans: ze brachten de vluchtelingen voedsel, hielden gerechtsofficieren met allerlei smoesjes op een veilige afstand en zorgden dat het contact met andere hervormingsgezinden in tact bleef. Zo stonden ze in het centrum van de onderlinge relaties binnen het netwerk en konden hun invloed laten gelden.
Deze masterproef illustreert dat vrouwen ten tijde van de geloofsvervolging een grotere invloed konden uitoefenen dan aanvankelijk werd verwacht. Ze deden dat door hun troeven vanuit hun positie op het proces, in het gezin of binnen de gemeenschap maximaal uit te spelen. Haar spreken kon haar eigen leven of dat van iemand anders redden of op het spel zetten; met haar zorgzaamheid kon ze haar echtgenoot, kinderen, familieleden, vrienden of zelfs onbekende vluchtelingen beschermen. Ze kon er echter ook voor kiezen uit de rollen te stappen die van haar verwacht werden en los van haar echtgenoot, haar gezin of haar vrienden haar eigen overtuiging te volgen en mee te strijden voor ‘het ware geloof’, om het even of dat nu het protestantse of het katholieke was. Hieruit blijkt dat gender invloed had op de manier waarop een persoon in de zestiende-eeuwse Nederlanden omging met de gebeurtenissen tijdens de geloofsvervolgingen.
309
G. WAITE, ‘Staying alive: the Methods of Survival as Practiced by an Anabaptist Fugitive, David Joris’, Mennonite Quarterly Review, 61 (1987), 51-52.
77
Epiloog Tot slot is het boeiend om het gedrag van vrouwen beschuldigd van protestantisme te vergelijken met het gedrag van vrouwen beschuldigd van hekserij. Merry Wiesner Hanks wijst er op dat de ondervragingen van de anabaptistenvrouwen gelijkenissen vertoonden met de ondervragingen van heksen in de tweede helft van de zestiende en de zeventiende eeuw.310 Ook Gary Waite stelt dat anabaptisten in vele Vlaamse en Brabantse steden op dezelfde wijze als heksen werden behandeld. Beiden werden onderworpen aan tortuur om bekentenissen te verkrijgen en nadien belandden veel van hen op de brandstapel.311 Op die manier zinderden de geloofsvervolgingen aan het begin van de zestiende eeuw anderhalve eeuw later nog na binnen de context van de heksenvervolging. Volgens Marie-Sylvie Dupont-Bouchat kan de heksenjacht in West-Europa tussen 1550 en 1680 in verband worden gebracht met de godsdienstoorlogen, de protestantse hervorming en vooral met de Contrareformatie die zich tot doel stelde de massa terug te winnen voor het katholieke geloof. De strijd tegen duivel, heksen en tovenaars vormde dus het verlengstuk van de processen tegen de hervormingsgezinden in de eerste helft van de zestiende eeuw.312 Jos Monballyu wijst er op dat het zonder de inquisitoriale procesgang onmogelijk zou zijn geweest om zoveel vervolgingen te laten plaatsvinden.313 Hekserij werd beschouwd als een misdaad tegenover God en een misdaad tegenover de vorst die de beschermheer was van het katholieke geloof.314 Binnen de heksenvervolging zijn meerdere periodes waar te nemen. In de periode van 1450 tot 1480 werd hekserij vermengd met ketterij en werden voornamelijk processen aangespannen tegen Waldenzen. De doorbraak van de Reformatie zorgde daarna voor een relatieve rustperiode in de heksenvervolging tussen 1520/30 en 1560. Toch werden personen wegens hekserij verbrand: in Brugge kwam een koppel in 1532 op de brandstapel terecht en in de Noordelijke Nederlanden 310
M. WIESNER-HANKS, Women and gender in early modern Europe, Cambridge, 1996, 226-227. G. WAITE, ‘Wraakzuchtige gastheren en het als bij toverslag kunnen lezen en schrijven. Propaganda tegen en vervolging van anabaptisten en heksen in de Zuidelijke Nederlanden, 1530-1600’, Doopsgezinde Bijdragen, 33 (2007), 54. 312 de de M. DUPONT-BOUCHAT, ‘De heksenjacht in de Zuidelijke Nederlanden, 16 -17 eeuw’, E. AERTS en M. WYNANTS red., Heksen in de zuidelijke Nederlanden, 16-17eeuw, Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën educatieve dienst dossiers, tweede reeks, nr. 2, Brussel, 1989, 11. 313 J. MONBALLYU, ‘De procesvoering in heksenprocessen toegelicht aan de hand van het geding tegen Cathelyne Van den Bulcke te Lier in 1589’, E. AERTS en M. WYNANTS red., Heksen in de zuidelijke Nederlanden, 16-17eeuw, Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën educatieve dienst dossiers, tweede reeks, nr. 2, Brussel, 1989, 19. 314 DUPONT-BOUCHAT, ‘De heksenjacht’, 12. 311
78
vonden tussen 1533 en 1557 vijftig heksen de vuurdood. Door de verwarrende religieuze situatie in de Nederlanden en de Contrareformatie groeide vanaf 1560 de angst voor de duivel en steeg het aantal heksenprocessen aanzienlijk.315
Waite merkt op dat er vaak geprobeerd is om het beeld van de anabaptisten te demoniseren en met dat van heksen te doen samenvallen. Karel V verklaarde in 1529 dat wederdoop een ketterse handeling was die een vurige dood verdiende, waardoor het anabaptisme stilaan beschouwd werd als een duivelse aangelegenheid. Die demonische retoriek tegen anabaptisten bracht de jezuïet Martin del Rio er toe elementen van het anabaptisme op te nemen in zijn theorie over hekserij. In 1599 schreef hij Disquisitiones Magicae waarin hij poneerde dat heksen na het verloochenen van hun christelijk geloof door de duivel gedwongen werden tot herdoop.316 Waite benadrukt wel dat de rechters in die tijd het verschil tussen lutheranisme, anabaptisme en hekserij wel kenden en dat de poging om het beeld van anabaptisten met dat van heksen te doen samenvallen is mislukt. Heksen en anabaptisten werden op een gelijkaardige manier behandeld omdat hun ketterij en tovenarij de gemeenschap bezoedelde en moest worden uitgeroeid. In de tweede helft van de zestiende eeuw gingen de anabaptisten de pacificerende toer op. Toch werden zij nog steeds hard aangepakt omdat ze beschouwd werden als de oorzaak van alles wat verkeerd liep in de maatschappij. Dat was ook zo met heksen in de zestiende en de zeventiende eeuw.317 Het dagboek van Christiaan Munters dat de gebeurtenissen van 1529 tot 1545 beschreef, maakte zelfs een vroege link tussen het lutheranisme en hekserij. Het feit dat vrouwen die niet konden lezen na het bezoek aan een prediker plots wel konden lezen, werd toegeschreven aan duivelse krachten. Een vrouw uit Maastricht ontmoette op een avond een man die zei dat hij haar zou leren lezen. Ze ging met hem mee en in zijn huis leerde ze lezen. Toen ze met lutherse boeken naar huis terugkeerde, vroeg haar man waar ze zo lang geweest was. Toen ze zei dat ze had leren lezen, ging de man naar de pastoor en vroeg hem of hij er voor kon zorgen dat zijn echtgenote haar lutherse ideeën zou laten varen en dat zij zou biechten. De pastoor onderwees haar en eenmaal ze gebiecht had en geabsolveerd was, kon ze niks meer lezen.318
315
D. VANYSACKER, ‘Het aandeel van de Zuidelijke-Nederlanden in de Europese heksenvervolging (1450-1685)’, Trajecta, 9(2000), 333-348. 316 WAITE, ‘Wraakzuchtige gastheren’, 49. 317 Ibidem, 60. 318 J. GRAUWELS ed., Dagboek van gebeurtenissen opgetekend door Christiaan Munters, 1529-1545, Assen, 1972, 26.
79
Het handelen van een vrouw verdacht van hekserij toonde veel gelijkenissen met het handelen van een vrouw verdacht van protestantisme. Binnen de context van het proces, het gezin en de gemeenschap zijn dezelfde gedragingen waar te nemen. Zo benaderden de onderzoekers tijdens de verhoren vrouwen verdacht van hekserij bijna op dezelfde manier als vrouwen verdacht van protestantisme. In beide gevallen schonken de ondervragers veel aandacht aan de al dan niet christelijke levenswandel van de vrouwen.319 Ten tijde van de heksenvervolging, die haar hoogtepunt kende onder de regeerperiode van de Aartshertogen, werd dan ook via decanale visitaties controle gehouden over religieuze praktijken. Wie de mis niet bijwoonde of niet ging biechten, werd aangegeven bij de bisschop. De reden voor het niet deelnemen aan de sacramenten was vaak bijgeloof, magie of hekserij.320 Net zoals vrouwen die beschuldigd werden van hervormingsgezinde sympathieën, probeerden vrouwen beschuldigd van hekserij allerlei redenen aan te halen voor hun ‘dwalingen’. Eén van de meest voorkomende excuses was ‘simpelheid’.321 Daarnaast probeerden de vrouwen steeds hun eigen verantwoordelijkheid op iemand anders af te schuiven. Anneken Faes Brosis bekende onder tortuur haar omgang met de duivel en verklaarde dat Cathelyne Van den Bulcke uit Nijlen haar hiertoe had verleid, haar de toverkunst had aangeleerd en in haar huis vergaderingen voor tovenaressen hield.322 Uiteraard verkondigden ook veel vrouwen dat ze ‘verleid waren door de duivel’.323 Bij de bekentenissen in heksenprocessen kwamen steeds dezelfde elementen terug omdat de onderzoekers doelgerichte vragen stelden en omdat het vertrekpunt het clichébeeld van de duivel was.324 Eens de beklaagden hun relatie met de duivel bekend hadden, waren de ondervragers er op gebrand om namen van andere medeplichtigen te weten te komen. Dat leidde tot een sneeuwbaleffect van processen.325 De rollen die vrouwen binnen de context van het gezin speelden, hadden eveneens invloed tijdens de heksenvervolgingen. Soms werden man en vrouw samen veroordeeld voor toverij,
319
M. WYNANTS, ‘Het profiel van de protagonisten’, E. AERTS en M. WYNANTS red., Heksen in de zuidelijke Nederlanden, 16-17eeuw, Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën educatieve dienst dossiers, tweede reeks, nr. 2, Brussel, 1989, 43. 320 DUPONT-BOUCHAT, ‘De heksenjacht’, 13. 321 Ibidem 322 MONBALLYU, ‘De procesvoering in heksenprocessen’, 23. 323 R. DOMS, ‘Ten einde van haar de waarheid te vernemen… Analyse van het heksenproces in ’s Gravenbrakel in 1601’, E. AERTS en M. WYNANTS red., Heksen in de zuidelijke Nederlanden, 16-17eeuw, Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën educatieve dienst dossiers, tweede reeks, nr. 2, Brussel, 1989, 89. 324 WYNANTS, ‘Het profiel van de protagonisten’, 63. 325 MONBALLYU, ‘De procesvoering in heksenprocessen’, 23
80
bijvoorbeeld Jean Kirstgen en zijn echtgenote in 1609 te Luxemburg.326 Het ‘moeder worden’ had voornamelijk positieve gevolgen voor vrouwen beschuldigd van toverpraktijken. Zwangere vrouwen die beschuldigd waren van protestantisme, verbleven in de gevangenis en kregen uitstel van executie tot ze bevallen waren terwijl zwangere vrouwen beschuldigd van hekserij werden vrijgelaten zoals bijvoorbeeld Lysbeth Stryckaerts in 1590.327 Het ‘moeder zijn’ daarentegen had negatieve gevolgen voor vrouwen beschuldigd van hekserij en hun familie. De familieband werd gezien als een bewijs voor duivelse praktijken, want hekserij werd als erfelijk beschouwd: het volstond dat moeder, grootmoeder of tante als heks was terechtgesteld om zelf verdacht te worden. Daardoor ondergingen jonge kinderen soms hetzelfde lot als hun ouders: ze werden op de brandstapel gezet omdat de overheid er van uitging dat hekserij in de genen zat en dus het hele ras moest worden uitgeroeid.328 De gemeenschap speelde een uitermate belangrijke rol bij de vervolging van heksen, zeker bij de aangifte en het leveren van getuigenissen. Het toeschreeuwen van scheldwoorden vormde vaak de aanleiding voor het in gang zetten van een proces. Daarnaast werden vrouwen meestal door hun buren ervan beschuldigd een kalf, een koe of een kind te hebben doen sterven.329 Bovendien werden er ook getuigen opgeroepen die door twee of meerdere rechters werden ondervraagd. Meestal verklaarden ze dat ze de beklaagde al een lange tijd van hekserij verdachten omdat een aantal erge gebeurtenissen, waarbij de verdachte telkens betrokken was, de samenleving hadden geteisterd. De getuigenissen werden zorgvuldig opgetekend en konden later als bewijs dienen.330 Wat opvalt is dat bij sommige heksenprocessen getuigen die verklaringen aflegden in het voordeel van de beklaagde (à decharge) ontbraken.331
De gelijkenissen tussen vrouwen die verdacht werden van protestantisme en die van hekserij zijn treffend. Tijdens het proces haalden de vrouwen gelijksoortige argumenten aan en legden de ondervragers gelijkaardige accenten. Daarnaast gingen onderzoekers ervan uit dat familieleden van verdachten van hekserij dezelfde toverpraktijken toepasten op hun omgeving, zoals ook de gezinsleden van een hervormingsgezinde ondervraagd werden naar hun aandeel in de feiten. In beide gevallen speelden de leden van de (dorps-, stads-)gemeenschap een belangrijke rol bij het
326
DUPONT-BOUCHAT, ‘De heksenjacht’, 16. WYNANTS, ‘Het profiel van de protagonisten’, 43. 328 DUPONT-BOUCHAT, ‘De heksenjacht’, 15. 329 Ibidem 330 MONBALLYU, ‘De procesvoering in heksenprocessen’, 23. 331 AERTS, RAYMOND, DOMS en WYNANTS, ‘Diverse aspecten van het hekserijverschijnsel’, E. AERTS en M. WYNANTS red., Heksen in de zuidelijke Nederlanden, 16-17eeuw, Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën educatieve dienst dossiers, tweede reeks, nr. 2, Brussel, 1989, 112. 327
81
aanvoeren van getuigenissen. Tegelijk hadden de verdachte vrouwen zelf invloed op de gemeenschap: vrouwen konden tijdens de geloofsvervolging aan het begin van de zestiende eeuw door hun handelen meehelpen aan de verspreiding of net aan de indamming van hervormingsgezinde ideeën, terwijl de handelingen van heksen een halve eeuw later algemeen beschouwd werden als de oorzaak van alle onheil binnen de samenleving. Uiteraard zijn er ook duidelijke verschillen. Daar waar de familieband bij hervormingsgezinden ervaren werd als iets positief, als een zekerheid waar op kon worden teruggevallen in moeilijke tijden, kreeg de familieband bij verdachten van hekserij een negatieve bijklank omdat hekserij als erfelijk werd beschouwd. Daarnaast lijkt het dat (al dan niet verdachte) vrouwen binnen de geloofsvervolging aan het begin van de zestiende eeuw meer manoeuvreerruimte hadden om zich te laten gelden dan vrouwen die verdacht werden van hekserij tijdens de heksenvervolgingen enkele decennia later, maar deze stelling vergt verder onderzoek. Hier werd voornamelijk toegespitst op de gelijkenissen en die blijken duidelijk uit het voorbeeld van de eerder aangehaalde Cathelyne Van den Bulcke. Zij hield er andere gedragingen en gewoontes op na dan wat van een zestiende-eeuwse vrouw verwacht werd. Haar ideeën werden beschouwd als een gevaar voor de samenleving. Cathelyne werd dan ook tot as herleid, net zoals Wendelmoet Claesdochter zes decennia eerder.
82
Bibliografie 1. Archivalische bronnen BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, papieren van Staat en Audiëntie Nr. 1177, Register over de inquisitie en de ketterij (1429-1566). Nr. 1177/1, Verschillende stukken uit 1523, 1525 en 1526. Nr. 1177/4, Briefwisseling van Karel V en Filips II met regionale en kerkelijke autoriteiten over ketterij en inquisitie in de Nederlanden. Nr. 1177/6, Varia in verband met ketterijen, o.a. documenten van de familie Orley en rekeningen. Nr. 1177/19, Briefwisseling over in beslagnamen voor ketterij en rebellie tegen vorst met bijlagen (1535-1569). Nr. 1475/1, Briefwisseling over ketterij met bijlagen, 1525-1555. Nr. 1504, Documenten in verband met ketterij van 1520 tot 1542 en uit 1573.
2. Gedrukte bronnen BLAUPOT TEN CATE, S., Geschiedenis der Doopsgezinden in Holland, Zeeland, Utrecht Gelderland, van derzelver Onstaan tot op dezen Tijd, uit oorspronkelijke Stukken en echte Berigten opgemaakt, Amsterdam, 1847. BRANDT, G., G. Brandts Historie der reformatie en andere kerkelyke geschiedenissen in en omtrent de Nederlanden. Met eenige aentekeningen ..., Amsterdam, 1677. CRESPIN, J., Histoire des martyrs persécutez et mis à mort pour la vérité de l’Evangile, depuis le temps des apostres jusques à présent, Genève, 1608. TE WATER, J.W., Kort verhaal der Reformatie van Zeeland in de zestiende eeuwe: benevens eenige verhandelingen dienende tot ophelderinge van de historie der kerk-hervorminge aldaar, Middelburg, 1766. VAN BRAGHT, T. J., Het Bloedig toneel of Martelaers Spiegel der Doops-gezinde of Weerloose Christenen, J. VAN DEYSTER ed., Amsterdam, 1685. VAN HAEMSTEDE, A.C., De historie der martelaren, die om het getuygenisse der Evangelischer waerheyt haer bloet gestort hebben, van de tijden Christi onses Saligmakers af tot den jare sesthienhondert vijf-en-vijftigh toe…oversien…, Amsterdam, 1671.
83
3. Uitgegeven bronnen CRAMER, S. en PIJPER, F. ed., Het offer des Heeren: de oudste verzameling doopsgezinde martelaarsbrieven en offerliederen, ‘s-Gravenhage, 1904. CRESPIN, J., Le livre des martyrs: ‘vie de saints’, extraite de martyrologe protestant, T. MONOD ed., Neuilly, 1930. FREDERICQ, P. ed., Corpus documentorum inquisitionis haereticae pravitatis Neerlandicae, dln. 4 en 5, Gent, 1889-1906. GENARD, P., ‘Personen te Antwerpen in de 16de eeuw, voor het feit van religie gerechtelijk vervolgd. Lijst en ambtelijk bijhoorige stukken’, Antwerpsch Archievenblad, dln. 7 en 10. GRAUWELS, J. ed., Dagboek van gebeurtenissen opgetekend door Christiaan Munters, 1529-1545, Assen, 1972. GORTER-VAN ROYEN, L. en HOYOIS, J.P. ed., Correspondance de Marie de Hongrie avec Charles Quint et Nicolas de Granvelle, I, 1532 et années antérieures, Turnhout, 2009. GROSHEIDE, G. ed., ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers, betrokken bij aanslagen op Amsterdam’, Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht, 41 (1920). GROTHE, J.A. ed., ‘Merkwaardige vonnissen uit den tijd ter geloofsvervolging te Amsterdam in de 16de eeuw’, Kronijk van het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht, 12 (1856), 108. JOLDERSMA H. en GRIJP L. ed., Elisabeth’s manly courage, testimonials and songs of martyred women in the Low Countries, Milwaukee, 2001. MELLINK, A.F. ed., ‘Documenta Anabaptistica Neerlandica deel I: Friesland en Groningen (15301550)’, Kerkhistorische bijdragen, 6 (1979). MELLINK, A.F. ed., ‘Documenta Anabaptistica Neerlandica deel II: Amsterdam (1536-1578)’, Kerkhistorische bijdragen,6 (1980). MELLINK, A.F.ed., ‘Documenta Anabaptistica Neerlandica deel V: Amsterdam (1531-1536)’, Kerkhistorische bijdragen, 12 (1985). VANDER HAEGHEN, F, ARNOLD, T. en VAN DEN BERGHE R. ed., Bibliographie des martyrologes protestants néerlandais, I. Monographies, II. Recueils, Den Haag, 1890. VERHEYDEN, A.L.E. ed., Het Brugsche Martyrologium, 12 oktober 1527- 7 augustus 1573, Brussel, 1944. VERHEYDEN, A.L.E. ed., Het Gentsche Martyrologium (1530-1595), Brugge, 1946. VERHEYDEN, A.L.E. ed., Le martyrologe Courtraisien et le martyrologe Bruxellois, Vilvoorde, 1950. 84
VERHEYDEN, A.L.E. ed., Le martyrologe protestant des Pays-Bas du Sud au XVI me siècle, Brussel, 1960.
4. Literatuur AERTS E. en WYNANTS M. red., Heksen in de zuidelijke Nederlanden, 16-17eeuw, Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën educatieve dienst dossiers, tweede reeks, nr. 2, Brussel, 1989. BACKHOUSE, M. ‘Recensie van J. Decavele, De dageraad van de reformatie in Vlaanderen (15201565)’, Revue belge de philologie et d’histoire, 56 (1978), 493-494. BEZEMER, W., ‘Geloofsvervolgingen te Rotterdam, 1534-1539’, Archief voor Nederlandsche kerkgeschiedenis, 6 (1896), 45-62. BLOCKMANS, W.P., ‘De vorming van een politieke unie (veertiende-zestiende eeuw)’, J.C.H. BLOM en E. LAMBERTS red., Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, 2009, 46-113. BOEGLIN, M., L’Inquisition espagnole au lendemain du concile de Trente. Le tribunal du Saint-Office de Séville. 1560-1700, Montpellier, 2003. BYNUM, C.W. en HARELL S. red., Gender and religion: on the complexity of symbols, Boston, 1986. BYNUM, C.W., Fragmentation and redemption: essays on gender and the human body in medieval religion, New York, 1991. CHOJNACKA, M. en WIESNER-HANKS, M. red., Ages of Woman, Ages of Man: Sources in European Social History, 1400-1750, Harlow, 2002. COHN, H.J., ‘The long Reformation: Lutheran’, B. Kümin red., The European World 1500-1800. An Introduction to Early Modern History, Londen/New York, 2008, 96-116. DE HOOP SCHEFFER, J.G., ‘Cornelis Wouterszoon van Dordrecht, een martelaar der Hervorming’, Kerkhistorisch Archief, W. MOLL en N.C. KIST red., deel IV, Amsterdam, 1866, 6-15. DE SCHEPPER, H., Belgium nostrum, 1500-1650, Over integratie en desintegratie van Nederland, Antwerpen, 1987. DECAVELE, J., ‘Katherina van Boetzelaer’, Bulletin de la société d’histoire du protestantisme belge, 5 (1969), 151-171. DECAVELE, J., De dageraad van de reformatie in Vlaanderen (1520-1565), 2dln., Brussel, 1975. DECAVELE, J., De eerste protestanten in de Lage Landen. Geloof en heldenmoed, Leuven, 2004. DUBY G. en PERROT M. red., Histoire des Femmes en occident, dl. 3, Parijs, 1991. DUKE, A., Reformation and revolt in the Low Countries, Londen, 1990. 85
DUKE, A., POLLMANN, J. en SPICER, A., Dissident identities in the early modern Low Countries, Ashgate, 2009. ERDMANN, A., My gracious silence: women in the mirror of the 16th century printing in Western Europe, Luzern, 1999. FREDERICQ, P., Geschiedenis der inquisitie in de Nederlanden tot aan hare inrichting onder Keizer Karel V (1025-1520), Gent, 1897. GIELIS, G., Verdoelde schaepkens, bytende wolven: inquisitie in de Lage landen, Leuven, 2009. GILES, M. red., Women in the Inquisition, Spain and the New World, Baltimore en Londen, 1998. GINZBURG, C., De kaas en de wormen: het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse molenaar, Amsterdam, 1982. GINZBURG, C., ‘Der Inquisitor als Anthropologe’, R. HABERMAS en N.MINKMAR red., Das Schwein des Häuptlings. Beitragezur Historischen Anthropologie, Berlijn, 1992, 42-56. GOOSENS, A., Les inquisitions modernes dans les Pays-Bas meridionaux 1520-1633, 2 dln., Brussel, 1997-1998. GOOSENS, A., ‘Karel V en de onderdrukking van de wederdopers’, Doopsgezinde Bijdragen, 27 (2001), 15-31. GREGORY, B., Salvation at Stake. Christian Martyrdom in Early Modern Europe, Cambridge, 1990. GREGORY, B., ‘Particuliere martelaarsbundels uit de late zestiende eeuw’, Doopsgezinde Bijdragen, 19 (1993), 81-106. HOOG, I.M.J., De martelaren der hervorming in Nederland tot 1566, Schiedam, 1885. HOOG, I. M. J., ‘Onze martelaren’, Nederlandsch archief voor kerkgeschiedenis, 1(1900), 82-114. HUNT, R., ‘Some pamphlets of the Revolt of the Netherlands against Spain’, The English Historical Review, 44 (1929), 388-399. JANSE, W., ‘Vroeg-reformatorische bewegingen in de Nederlanden onder Karel V. Met een beknopte bibliografie, 1975-2000’, Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis, 3 (2000), 59-71. KAPLAN, B.J., Divided by Faith. Religious conflict and the practice of toleration in early modern Europe, Cambridge, 2007. KARANT-NUNN S. en WIESNER-HANKS M. red., Luther on Women: A sourcebook, Cambridge, 2003. KLASSEN, J., ‘Women and the family among Dutch Anabaptist Martyrs’, Mennonite Quarterly Review, 60 (1986), 548-571. 86
KNIPPENBERG, H., De religieuze kaart van Nederland. Omvang en geografische spreiding van de godsdienstige gezindten vanaf de Reformatie tot heden, Assen, 1992. KOENIGSBERGER, H.G., ‘The Organization of Revolutionary Parties in France and the Netherlands during the Sixteenth Century’, The Journal of Modern History, 27 (1955), 335-351. KUIKEN, K., Boetzelaer, Catharina van (den), in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland, 15/04/2012 (http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/DVN/lemmata/data/CatharinavanBoetzelaer). KÜHLER, W.J., Geschiedenis der Nederlandsche Doopsgezinden in de zestiende eeuw, 2 dln, Haarlem, 1932 en 1940. MARNEF, G., Antwerpen in de tijd van de Reformatie: ondergronds protestantisme in een handelsmetropool, 1550-1577, Amsterdam, 1996. MARNEF, G., ‘Tussen tolerantie en repressie: protestanten en religieuze dissidenten in Antwerpen in de 16de eeuw’, H. SOLY en A.K.L. THIJS, Minderheden in West-Europese steden (16de -20ste eeuw), Brussel, 1995. MARNEF, G., ‘Verleid en bedrogen: berouwvolle doopsgezinden in Brabantse remissiebrieven, 15431565’, Doopsgezinde bijdragen, 22 (1996), 69-77. MARSHALL, S., The Dutch gentry, 1500-1650: Family, Faith and Fortune, Greenwood, 1987. MARSHALL, S. red., Women in Reformation and Counter-Reformation Europe: Public en private worlds, Bloomington, 1989. MARSHALL, S., ‘Women in the Reformation Era’, R. BRIDENTHAL en C. KOONZ red., Becoming visible: Women in European History, Boston, 1977, 165-191. MARSHALL, S., ‘Family Allegiance and Religious Persuasion: The Lesser Nobility and the Revolt of the Netherlands’, The Sixteenth Century Journal, 12 (1981), 43-60. MARSHALL, S., ‘Women and religious choices in the sixteenth-century Netherlands’, Archive für Reformationsgeschichte, 75 (1984), 276-289. MATTOX, M.L., ‘Luther on Eve, Women and the Church’, Lutheran Quarterly, 17 (2003), 456-474. MEADE, T. en WIESNER-HANKS, M. red., A companion to gender history, Malden, 2004. MELLINK, A.F., Wederdopers in de Noordelijke Nederlanden 1531-1544, Groningen, 1943. MELLINK, A. F., ‘Antwerpen als anabaptistencentrum’, Nederlands archief voorkerkgeschiedenis, 46 (1963-1964), 155-168. MEYHOFFER, J. red., Le martyrologe protestant des Pays-Bas (1523-1579). Etude Critique, Nessonvaux, 1907. NISSEN, P., ‘De Nederlanden en de vroege Reformatie in Europees perspectief: transport, transformatie en diffusie’, Trajecta, 1 (1992), 217-232. 87
NORBERG, K., ‘The Counter-Reformation and Women, Religious and Lay’, J. O’MALLEY red., Catholicism in early modern history: a Guide to Research., St. Louis, 1988, 133-146. PIJPER, F., Martelaarsboeken, Den Haag, 1924. ROOZE-STOUTHAMER, C., Hervorming in Zeeland (ca.1520-1572), Goes, 1996. SCHEERDER, J., De inquisitie in de Nederlanden in de XVIe eeuw, Antwerpen, 1944. SCHEERDER, J., ‘De werking van de inquisitie’, Opstand en Pacificatie in de Lage Landen. Bijdrage tot de studie van de Pacificatie van Gent. Verslagboek van het tweedaags colloquium bij de vierhonderdste verjaring van de Pacificatie van Gent, Gent, 1976, 153-165. SOEN, V., Geen pardon zonder paus! Studie over de complementariteit van het koninklijk en pauselijk generaal pardon (1570-1574) en over inquisiteur-generaal Michael Baius (1560-1576), Brussel, 2007. SOEN, V., ’De reconciliatie van ketters in de zestiende-eeuwse Nederlanden (1520-1590)’, Trajecta, 14 (2005), 337-362. THOMAS, W., ‘De mythe van de Spaanse inquisitie in de Nederlanden van de zestiende eeuw’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 105 (1990), 325-353. VALVEKENS, P., De inquisitie in de Nederlanden der zestiende eeuw, Brussel, 1949. VAN DE WIELE, J., ‘De inquisitierechtbank van Pieter Titelmans in de zestiende eeuw in Vlaanderen’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 97 (1982), 19-63. VAN SCHOOR, J., Quade leeraers ende verleyders. Brabantse gratiebrieven voor ketters, 1550-1566, Ongepubliceerde licentiaatsverhandeling Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 2009-2010. VAN SLEE, J. C., ‘Wendelmoet Claesdochter van Monnikendam 20 November 1527’, Nederlandsch archief voor kerkgeschiedenis, 20 (1927),121-156. VANYSACKER, D., ‘Het aandeel van de Zuidelijke Nederlanden in de Europese heksenvervolging (1450-1685)’, Trajecta, 9 (2000), 329-349. VERCRUYSSE, J., ‘De Antwerpse augustijnen en de lutherse reformatie, 1513-1523’, Trajecta, 16 (2007), 193-216. VOLLENDORF, L., The Lives of Women: A New History of Inquisitional Spain, Nashville, 2005. VROLIJK, M., Recht door gratie: gratie bij doodslagen en andere delicten in Vlaanderen, Holland en Zeeland (1531-1567), Hilversum, 2004. WAITE, G., ‘Staying alive: the Methods of Survival as Practiced by an Anabaptist Fugitive, David Joris’, Mennonite Quarterly Review, 61 (1987), 46-57. WAITE, G., ‘Dienaren en dienaressen van de duivel. Anabaptisten en duivelse samenzweringen in het vroeg-moderne Europa’, Doopsgezinde Bijdragen, 27 (2001), 33-72. 88
WAITE, G., ‘Wraakzuchtige gastheren en het als bij toverslag kunnen lezen en schrijven. Propaganda tegen en vervolging van anabaptisten en heksen in de Zuidelijke Nederlanden, 1530-1600’, Doopsgezinde Bijdragen, 33 (2007), 41-67. WIESNER-HANKS, M., Women and gender in early modern Europe, Cambridge, 1996. WIESNER-HANKS, M., Religious transformations in the early modern world: a brief history with documents, Boston, 2009. WIESNER-HANKS, M., Christianity and sexuality in the early modern World: regulating desire, reforming practice, Londen, 2010. WIENSER-HANKS, M., ‘Beyond Women and the Family: Towards a Gender Analysis of the Reformation’, Sixteenth Century Journal, 18 (1987), 311-321. ZAGORIN, P., Ways of lying: dissimulation, persecution and conformity in Early Modern Europe, Cambridge, 1990. ZEMON DAVIS, N., Fiction in the Archives, Pardon Tales and their Tellers in Sixteenth-Century France, Stanford, 1987.
89
Bijlagen
90
Bijlage 1 De gegevens van alle vrouwen die voorkwamen in de geraadpleegde bronnen en die op de één of andere manier bij de geloofsvervolgingen in de kerngebieden van de Nederlanden tijdens de periode 1520-1540 betrokken waren, werden in een tabel geplaatst. Ook de gegevens van vrouwen die voorkwamen in de literatuur werden aan de tabel toegevoegd. Deze lijst van veroordeelde en getuigende vrouwen in Vlaanderen, Brabant, Holland en Zeeland tussen 1520 en 1540 is zeker niet volledig. Maar aangezien deze studie niet als eerste doel had een kwantitatief onderzoek te worden, volstaan de 201 onderzochte casussen om een beeld te schetsen van het handelen van vrouwen tijdens de zestiende-eeuwse geloofsvervolging.
Deze 201 vrouwen werden onderverdeeld in verschillende categorieën. Eerst werden de 201 vrouwen opgesplitst in een groep vervolgden die 175 en een groep getuigen die 26 vrouwen telt. In de eerste tabel staan de gegevens van de vervolgde vrouwen: de naam, de voornaam, de bijnaam, de plaats van herkomst, de reden van vervolging, de plaats van terechtstelling, het gebied, de datum en of de vrouw alleen of samen met haar echtgenoot werd verhoord. De gegevens van de vrouwen die optraden als getuige staan in de tweede tabel: de naam, de voornaam, de bijnaam, de plaats van herkomst, plaats van ondervraging, het gebied, de datum en of de vrouw samen met haar echtgenoot of alleen getuigde. Daarnaast werden de vervolgde en getuigende vrouwen ook chronologisch, geografisch en naargelang de vrouw alleen of samen met haar echtgenoot verhoord werd, opgesplitst. Van de 175 vervolgde vrouwen werden 37 vrouwen veroordeeld met hun echtgenoot. Bij de getuigen waren er drie koppels die samen verhoord werden.
Zoals de onderstaande tabel aantoont, werd de te onderzoeken periode 1520-1540 chronologisch opgedeeld in vier periodes per half decennia. De grootste aantallen zijn in het midden en de laagste aantallen aan de uiteinden van deze curve te vinden, zoals dat bij een goed werkbare curve hoort te zijn.
91
Veroordeelden
Getuigen
1521-1525
13
1
1526-1530
53
2
1531-1535
68
20
1536-1540
32
3
Tabel A: Aantal veroordeelden en getuigen per periode De 201 vrouwen werden ook geografisch ingedeeld per kerngebied. De onderstaande grafiek toont deze verdeling.
7 3
15 Vlaanderen 43
Brabant Holland Zeeland Onbekend
107
Grafiek A: Aantal veroordeelde vrouwen per kerngebied
De onderstaande tabel toont het aantal veroordeelde vrouwen per periode per kerngebied.
Vlaanderen
Brabant
Holland
Zeeland
1521-1525
3
2
8
0
1526-1530
2
23
24
3
1531-1535
0
9
59
1
1536-1540
10
4
15
2
onbekend
0
5
1
1
92
Tabel B: Aantal veroordeelde vrouwen per periode per kerngebied
De onderstaande grafiek toont het aantal veroordeelde vrouwen per reden van hun terechtstelling.
1 3 28
anabaptisme lutheranisme ketterse praktijken 87
blasfemie sacramentariër
56
Grafiek B: Aantal vrouwen per reden van vervolging
Hoewel dit geen kwantitatief onderzoek is, is het interessant deze cijfers te vergelijken met cijfers die al eerder in de literatuur verschenen zijn. Aline Goosens telde het aantal vervolgingen (van zowel mannen als vrouwen) in de steden Antwerpen, Rijsel, Mons, Saint-Omer, Doornik, Arras, Ath, Oudenaarde, Brugge, Gent, Brussel, Kortrijk, Valenciennes, Kassel, Bailleul, Eeklo, Ieper, Namen, Turnhout, Mechelen, Leuven en die van de provincie Limburg. Wanneer dezelfde opdeling per vijf jaar gehanteerd wordt zoals in tabel A, waren er 99 veroordelingen voor de periode 1521-1525, 208 veroordelingen voor de periode 1526-1530, 125 voor de periode 1531-1535 en 101 voor de periode 1536-1540.332 Het grootste aantal veroordelingen vond voor deze steden plaats in de periode 15261530. Dat verschilt met het onderzoek van deze masterproef waar het zwaartepunt in de periode erna lag. Dat is te wijten aan het feit dat Goosens in haar telling Holland niet meegerekend heeft, terwijl dit kerngebied in dit onderzoek wel sterk aanwezig is door de grote vervolgingsaantallen van de anabaptisten. Johan Decavele leverde vervolgingsaantallen voor Vlaanderen. Wanneer de opdeling per vijf jaar gehanteerd wordt, vonden er 10 vervolgingen plaats tussen 1521 en 1525, 72 tussen 1526 en 1530, 61 tussen 1530 en 1535 en 67 tussen 1535 en 1540.333 Uiteraard gaat dit om veroordelingen 332
A. GOOSENS, Les inquisitions modernes dans les Pays-Bas méridionaux, 1520-1633, La Législation, Brussel, 1997, 100-102. 333 J. DECAVELE, De dageraad van de reformatie in Vlaanderen (1520-1565), Brussel, 1975, 52-58.
93
van zowel mannen als vrouwen. Net als bij Decavele zijn er in het corpus voor dit onderzoek een groot aantal vervolgingen voor de periode 1531-1535. Clasien Rooze-Stouthamer haalde cijfers aan voor Zeeland. Voor de periode 1521-1525 waren er geen vervolgingen, voor de periode 1526-1530 waren er dertien, voor de periode 15311535 waren er 35 en voor de periode 1536-1540 waren er achttien.334 Ook hier valt de periode 15311535 op in aantal vervolgingen. In de geraadpleegde bronnen voor het onderzoek naar het handelen van vrouwen tijdens de geloofsvervolging, waren de aantallen opmerkelijk kleiner. Dit is voor een deel te verklaren door het feit dat voor dit onderzoek enkel vrouwen bestudeerd worden. RoozeStouthamer geeft ook een lijst met veroordeelden die ze terugvond in de martelaarsboeken en voor de periode 1530-1540 vermeldt zij ook slechts twee vrouwen.335 Tot slot is het interessant om de cijfers die Marjan Vrolijk aanhaalt van het aantal veroordeelden die geëxecuteerd werden en het aantal die gratie verkregen voor het overtreden van de ketterijplakkaten te vermelden. In Holland en Zeeland telde zij 491 gratieverleningen en 196 executies voor de periode 1531-1535 en 41 gratieverleningen en 96 executies voor de periode 15361540. In Vlaanderen telde ze één gratieverlening en twaalf executies voor de periode 1531-1535 en drie gratieverleningen en negentien executies voor de periode 1536-1540. Ook hier vallen de hoge aantallen in Holland voor de periode 1531-1535 op. Dat is eveneens te wijten aan het grote aandeel van de anabaptisten: door de opstand in Amsterdam werden veel anabaptisten terechtgesteld en door de uitvaardiging van een algemeen pardon in 1534 kregen velen onder hen gratie.336
334
C. ROOZE-STOUTHAMER, Hervorming in Zeeland (ca.1520-1572), Goes, 1996, 456. Idem, 454. 336 M. VROLIJK, Recht door gratie: gratie bij doodslagen en andere delicten in Vlaanderen, Holland en Zeeland (1531-1567), Hilversum, 2004, 298-299. 335
94
In de tabellen met de gegevens van de getuigende en veroordeelde vrouwen wordt door middel van afkortingen ook vermeld in welke bron of werk de vrouw voorkwam. In deze onderstaande lijst worden de afkortingen verklaard.
AA
GENARD, P., Personen te Antwerpen in de 16de eeuw, voor het feit van religie gerechtelijk vervolgd. Lijst en ambtelijk bijhoorige stukken, Antwerpsch Archievenblad, dl. VII-XIV.
Blaupot ten Cate
BLAUPOT TEN CATE, S., Geschiedenis der Doopsgezinden in Holland, Zeeland, Utrecht Gelderland, van derzelver Onstaan tot op dezen Tijd, uit oorspronkelijke Stukken en echte Berigten opgemaakt, Amsterdam, 1847.
BM
VERHEYDEN, A.L.E. ed., Het Brugsche Martyrologium, 12 oktober 1527- 7 augustus 1573, Brussel, 1944.
BMPN
VANDER HAEGHEN, F, ARNOLD, T. en VAN DEN BERGHE R. ed., Bibliographie des martyrologes protestants néerlandais, I. Monographies, II. Recueils, Den Haag, 1890.
Brandt
BRANDT, G., G. Brandts Historie der reformatie en andere kerkelyke geschiedenissen in en omtrent de Nederlanden. Met eenige aentekeningen ..., Amsterdam, 1677.
CDI
FREDERICQ, P. ed., Corpus documentorum inquisitionis haereticae pravitatis Neerlandicae, dl. 4 en 5, Gent, 1889-1906.
DAN II
MELLINK, A.F. ed., ‘Documenta Anabaptistica Neerlandica deel II: Amsterdam (1536-1578)’, Kerkhistorische bijdragen,6 (1980).
DAN V
MELLINK, A.F. ed., ‘Documenta Anabaptistica Neerlandica deel V: Amsterdam (1531-1536)’, Kerkhistorische bijdragen, 12 (1985).
Decavele
DECAVELE, J., De dageraad van de reformatie in Vlaanderen (1520-1565), 2dln., Brussel, 1975.
Elisabeth’s manly courage Gielis
JOLDERSMA H. en GRIJP L. ed., Elisabeth’s manly courage, testimonials and songs of martyred women in the Low Countries, Milwaukee, 2001.
Grosheide
GROSHEIDE, G. ed., ‘Verhooren en vonnissen der Wederdoopers, betrokken bij aanslagen op Amsterdam’, Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht, 41 (1920).
Het Bloedig toneel Het offer des Heeren
VAN BRAGHT, T. J., Het Bloedig toneel of Martelaers Spiegel der Doops-gezinde of Weerloose Christenen, Amsterdam, 1685.
GIELIS, G., Verdoelde schaepkens, bytende wolven: inquisitie in de Lage landen, Leuven, 2009.
CRAMER, S. en PIJPER, F. ed., Het offer des Heeren: de oudste verzameling doopsgezinde martelaarsbrieven en offerliederen, ‘s-Gravenhage, 1904. 95
Historie
VAN HAEMSTEDE, A.C., De historie der martelaren, die om het getuygenisse der Evangelischer waerheyt haer bloet gestort hebben, van de tijden Christi onses Saligmakers af tot den jare sesthienhondert vijf-en-vijftigh toe…oversien..., Amsterdam, 1671.
Hoog
HOOG, I.M.J., De martelaren der hervorming in Nederland tot 1566, Schiedam, 1885.
MC en MB
VERHEYDEN, A.L.E. ed., Le martyrologe Courtraisien et le martyrologe Bruxellois, Vilvoorde, 1950.
Onze martelaren
HOOG, I. M. J., ‘Onze martelaren’, Nederlandsch archief voor kerkgeschiedenis, 1(1900), 82114.
Te Water
TE WATER, J.W., Kort verhaal der Reformatie van Zeeland in de zestiende eeuwe: benevens eenige verhandelingen dienende tot ophelderinge van de historie der kerk-hervorminge aldaar, Middelburg, 1766.
96
1. Tabel vervolgde vrouwen Nr
Naam
Voornaam
Bijnaam
In koppel?
Herkomst
Reden vervolging
1
Adriaensdochter
Barbara
2
Aerentsdochter
Aechgen
3
Albertsdochter
Lysbeth
vrouw van Cornelius Modder
4
Andries
Cornelye
weduwe van Adriaan Adriaanzoon
nee
5
Andriesdochter
Elisabeth
weduwe van Adriaan Jorissen
nee
6
anoniem
nee
Westenrijk
lutheranisme
7
anoniem
nee
Kortrijk
lutheranisme
8
anoniem
nee
Leuven
9
Arentsdochter
Griete
nee
Limmen
10
Arysdochter
Lysbeth
11
Baelhuys
Annetgen
12
Beeterncape
13
vrouw van Cornelis Corneliszoon
vrouw van Claes Janssen
nee
Walcheren
Plaats van veroordeling
Gebied
Datum in bron
Bronnen
anabaptisme
Amsterdam
Holland
24/05/1535
DAN V, 195
nee
lutheranisme
Amsterdam
Holland
21/07/1524
CDI,IV, 272-5
ja
anabaptisme
Amsterdam
Holland
16/05/1535
DAN V, 149
anabaptisme
Brugge
Vlaanderen
21/08/1538
BM, 33; Decavele 305
Zeeland
02/04/1539
Te Water, 9
Oost-Voorne
Zeeland
1527
CDI, V, 313
Kortrijk
Vlaanderen
24/07/1524
MC, 15
ketterij
Gent
Vlaanderen
1540
Historie, 184-5
anabaptisme
Amsterdam
Holland
31/12/1534
DAN V, 91-2
Dordrecht
ketterij
ja
anabaptisme
Amsterdam
Holland
19-24/05/1535
DAN V, 175,195
nee
Brussel
anabaptisme
Amsterdam
Holland
18-24/05/1535
DAN V, 171,194
vrouw van Peter
ja
Brussel
lutheranisme
Brussel
Brabant
10/05/1538
‘s Gramhans
nee
Mechelen
ketterij
Antwerpen
Brabant
13/10/1522
Westerwijk
lutheranisme
Den Haag
Holland
1/01-11/07/1527
MB, 62 CDI, IV, 141-2, AA VII, 126 CDI, V, 251
Boomans
Margaretha
14
Bouwen
Catharina
nee
15
Bouwens
Catelijne
nee
ketterij
Den Haag
Holland
26/10/1526
HOOG, 88
16
Claesdochter
Ebel
nee
lutheranisme
Amsterdam
Holland
21/05/1524
CDI,IV, 272-5
17
Claesdochter
Neeltje Symon Wendelmoet Arys
nee
Leiden
lutheranisme
Leiden
Holland
14-15/04/1528
CDI, V, 372-380
nee
Woerden
ketterij
Den Haag
Holland
15/11/1528
CDI, V, 385-387
18
Claesdochter
19 lutheranisme
Den Haag
Holland
20/11/1527
nee
anabaptisme
Amsterdam
Holland
15/05/1535
CDI, V, 272-285; Het offer des Heren, 422-9; Historie, 146; BMPN, 82-91; Het Bloedig toneel, 11-13 DAN V, 148
Barbara
nee
anabaptisme
Amsterdam
Holland
01/07/1535
DAN V, 214
Claesgen
nee
anabaptisme
Amsterdam
Holland
18-24/05/1535
DAN V, 168-9, 223
Claesdochter
Wendelmoet
nee
20
Claesdochter
Baef
21
Claesdochter
22
Claesdochter
Monnikendam
97
23
Claesdochter
Griete
24
Clapsdochter
Arien Lysbeth
25
Cleerckx
Catherijne
vrouw van Willem Kempeneers
26
Clercx
Neelken
vrouw van Henrick de timmerman
nee
Cornelis
Geert
vrouw van Frans Philipssen
nee
28
Cornelisz
Cornelia
nee
29
Daenen
Fije
nee
30
Davidsdochter
Marijtge
31
De Mascerna
Johannen
32
De Vos
Magdalena
33
De Walssche
Johanna
34
Dirric Jansdochter
Machtelt
35
Dregge
Marguerite
Egbertsdochter
37 38 39
nee
anabaptisme
Amsterdam
Holland
18/05-14/07/1535 DAN V, 168-9, 223
nee
lutheranisme
Den Briel
Zeeland
6/02/1528
ja
lutheranisme
Brussel
Brabant
Antwerpen
anabaptisme
Antwerpen
Brabant
16/03/1535
Leiden
anabaptisme
Delft
Holland
24/01/1538
ketterij
Den Haag
Holland
1527
Loenen
anabaptisme
Amsterdam
Holland
17/05-10/07/1535 DAN V, 152-3
nee
Leiden
anabaptisme
Alkmaar
Holland
7/06/1529
HOOG, 91
nee
Brussel
lutheranisme
Brussel
Brabant
15/06/1527
CDI, V, 239
nee
Oost-Vleteren
anabaptisme
Brugge
Vlaanderen
21/08/1538
BM, 32; Decavele 305
nee
Brussel
lutheranisme
Brabant
15/06/1527
CDI, V, 237
nee
Luinen
anabaptisme
Delft
Holland
16/08/1539
HOOG, 103
nee
Antwerpen
anabaptisme
Antwerpen
Brabant
26/01/1536
Femmetgen
nee
Hoorn
anabaptisme
Hoorn
Holland
7 of 08/06/1535
Elberts
Brecht
nee
anabaptisme
Amsterdam
Holland
15/05/1535
MPPS, 173; AA VII, 426 Het Bloedig toneel, 367; BMPN, Brandt, 124 BMPN; DAN V, 148
Ellert
Volkul
vrouw van Geryt Hans
nee
Hoorn
ketterij
Hoorn
Holland
1526
CDI, V, 176
Janneken
weduwe van Loys De Clerck
ja
Antwerpen
anabaptisme
Antwerpen
Brabant
16/06/1537
AA VII, 433
anabaptisme
Amsterdam
Holland
16/02/1535
DAN V, 109
41
Ensaems Evertsdochter Aeltgen Florijs
anabaptisme
Amsterdam
Holland
15-24/05/1535
DAN V, 146,194
42
lutheranisme
Amsterdam
Holland
21/05/1524
CDI, IV, 272-5
43
Holland
14-15/04/1528
CDI, V, 372-5
27
36
40
de vette johanne weduwe van Henrick Henrickx weduwe van Hendrik Bosbas
Aeltgen
nee
Trijn
nee
Frederix
Tryntge
nee
Gerijtsdochter
Dignum
nee
44
Gerijtsdochter
Aeff
nee
45
Gheerts
Barbele
vrouw van Henrik Van der Borcht
nee
46
Ghysels
Margriete
vrouw van Christoffel Vranckx
47
Ghysels
Lysbeth
vrouw van Jan van Onsem
48
Gielisdochter
Alijdt
vrouw van Jacob Janssen
nee
49
Gillis
Aeltgen
nee
Sparrendamme Aarlanderveen
lutheranisme
CDI, V, 325-6 Gielis, 254 MPPS, 173 HOOG, 90; Brandt 1337 CDI, V, 313
ketterij
Amsterdam
Holland
11/02/1535
DAN V, 108
anabaptisme
Antwerpen
Brabant
16/07/1535
MPPS, 173
nee
lutheranisme
Brussel
Brabant
Gielis, 260
ja
lutheranisme
Brussel
Brabant
Gielis, 254
Benschop
anabaptisme
Amsterdam
Holland
15-21/05/1535
DAN V, 147
Benschop
anabaptisme
Amsterdam
Holland
15/05/1535
BMPN
Antwerpen
98
50
Glimmers
Adriane
51
Hasselts
Marie
Hendrix
Leentgen
nee
In den Spiegel
Lysbeth
nee
54
Jacobs
Digne
55
Jacobs
56 57
52
vrouw van Gherijt Willemszoon
nee
Gorkum
lutheranisme
ja
Hasselt ‘s Hertogenbosch
anabaptisme
Amsterdam
Holland
17/05/1535
DAN V, 160
anabaptisme
Amsterdam
Holland
20-21/05/1534
BMPN; DAN V, 183
Holland
1523; 30/05/1524; CDI, IV, 232; 272-5; CDI 28/07/1528 V, 345-6
Brabant
16/03/1535
MPPS, 173
53
58 59
CDI, IV, 84
nee
Antwerpen
anabaptisme
Utrecht/Den Haag/ Amsterdam Antwerpen
Griet
nee
Langendijk
ketterij
Alkmaar
Holland
16/04/1540
HOOG, 98
Jacobs
Barbara
nee
Hazerswoude
anabaptisme
Amsterdam
Holland
15/05/1535
BMPN; DAN V, 148
Jacobs
Anna
nee
Zommelsdyk
sacramentariër
Jacobsdochter
vrouw van Peeter Jacopssen
Aechte
lutheranisme
Zeeland
Te Water, 17-8
nee
ketterij
Den Haag
Holland
7/02/15278/07/1527
anabaptisme
Delft
Holland
26/02/1539
HOOG, 103
anabaptisme
Brugge
Vlaanderen
24/08/1538
BM, 33; Decavele 305
anabaptisme
Alkmaar
Holland
07/06/1539
HOOG, 100
CDI, V, 248
60
Jan de Gortersdochter Jans
61
Jans
Trijntje
nee
62
Jans
Marritgen
nee
Deventer
anabaptisme
Delft
Holland
16/08/1539
HOOG, 99
63
Jansdochter
Weyntgen
nee
Monnikendam
lutheranisme
Holland
1526
CDI, V, 171
Jansdochter
Reym
nee
Leiden
lutheranisme
Holland
11/04/1525
CDI, V, 11-12
65
Jansdochter
Adriane
nee
Benschop
anabaptisme
Den Haag Leiden/Den Haag Amsterdam
Holland
15/05/1535
BMPN
66
Jansdochter
Goechjen
nee
Lubik
anabaptisme
Amsterdam
Holland
15/05/1535
BMPN
67
Jansdochter
Janneken
nee
Utrecht
anabaptisme
Amsterdam
Holland
15/05/1535
BMPN
68
Jansdochter
Lysbeth
nee
Benschop
anabaptisme
Amsterdam
Holland
15/05/1535
BMPN
69
Jansdochter
Trijn
nee
Monnikendam
anabaptisme
Amsterdam
Holland
15/05/1535
BMPN; DAN V, 148
70
Jansdochter
Wendelmoet
nee
anabaptisme
Hoorn
Holland
07/05/1535
BMPN
71
Jansdochter
Anna
vrouw van Willem Janssen
nee
anabaptisme
Amsterdam
Holland
19/05/1535
DAN V, 180-1
72
Jansdochter
Adriana
vrouw van Jacob de mesmaker
ja
anabaptisme
Amsterdam
Holland
19/05/1535
DAN V, 180-1
73
Jansdochter
Aechgen
vrouw van Jan Zyvertszoon
nee
anabaptisme
Amsterdam
Holland
01/06/1535
DAN V, 203
74
Jansdochter
Anna
vrouw van Jan Claeszoon
nee
ketterij
Amsterdam
Holland
18/05/1535
DAN V, 172
64
Marytge
moeder van David Joris
nee
Laurentie
vrouw van Wouter Heyne
nee
Gapinge
99
75
Jansdochter
Duyff
76
Jansdochter
Griete
vrouw van Jasper Verlaet
nee
77
Jansdochter
Jannetgen
Vrouw van Willem Dirckzoon
nee
78
Jansdochter
Marritgen
nee
79
Jansdochter
Trijn
vrouw van Jan de bakker
nee
80
Jansdochter
Oede
vrouw van Symon Janssen
nee
Janszoon
Anneke
nee
82
Jorysdochter
Marie
vrouw van Frans Fredericxzoon
83
Listincx
Aefgen
vrouw van Geryt Listincx
84
Lubbertsdochter
85
Maes Mels
Janneken
Weduwe van Melchior Simonsz.
nee
Zierikzee
anabaptisme
Christina
vrouw van Matthijs VanderDonck
nee
Leuven
anabaptisme
89
Michiel Barentz. Mollendochter Pieters Nanninck
90
Peters
Trijn
91
Petersdochter
Anna
92
Petersdochter
93
Petersdochter
94
96
Peterssens Barbele Pieter Marrij Wiltvancksdochter Pieters Eva
97
Pouwels
98
Pouwels
nee
anabaptisme
Amsterdam
Holland
15/05/1535
DAN V, 146
Antwerpen
anabaptisme
Amsterdam
Holland
19/05/1535
DAN V, 181, 189-90
Utrecht
anabaptisme
Amsterdam
Holland
15-21/05/1535
DAN V, 144-6
Jutfaas
anabaptisme
Amsterdam
Holland
19-29/07/1540
DAN II, 17,26-7
anabaptisme
Amsterdam
Holland
20-21/05/1535
DAN V, 184
Rijp
anabaptisme
Amsterdam
Holland
Den Briel
anabaptisme
Rotterdam
Holland
ja
anabaptisme
Amsterdam
Holland
19/05-11/06/1535 DAN V, 182, 213 Het offer des Heren, 7077; BMPN, 13-16, 17914/01/1539 182; Het Bloedig toneel, 48-50; Elisabeth's manly courage 29,56 19/05-13/08/1535 DAN V, 175, 236
ja
lutheranisme
Amsterdam
Holland
26/02/1538
DAN V, 281-5
Machtelt
nee
blasfemie
Amsterdam
Holland
26/09/1534
DAN V, 45
Grietje
nee
anabaptisme
Amsterdam
Holland
15/05/1535
Zeeland
04/09/1536
Rotterdam
Holland
23/01/1539
BMPN; DAN V, 148 Het Bloedig toneel, 389; Reformatie in Zeeland BMPN
anabaptisme
Amsterdam
Holland
20-21/05/1535
BMPN; DAN V, 183-4 BMPN; DAN V, 173
81
86
87 88
95
Griete
nee
Marritge
nee
Alkmaar
anabaptisme
Amsterdam
Holland
18-21/05/1535
nee
Franicken
anabaptisme
Amsterdam
Holland
22/05/14/07/1535 DAN V, 192,223
nee
anabaptisme
Amsterdam
Holland
13-21/05/1535
DAN V, 138,184
Hillegont
nee
anabaptisme
Amsterdam
Holland
17/05/1535
DAN V, 154
Trijn
nee
Haarlem
anabaptisme
Amsterdam
Holland
15/05/1535
DAN V, 141
nee
Antwerpen
anabaptisme
Antwerpen
Brabant
16/07/1535
AA VII, 367
anabaptisme
Amsterdam
Holland
15/05/1535
DAN V, 143
vrouw van Peter Galen
verloofd met Cornelis Janssen
nee
weduwe van Gheeraert Listync
nee
Alkmaar
anabaptisme
Brugge
Vlaanderen
20/08/1538
BM, 32; Decavele 305
Griete
nee
Monnikendam
lutheranisme
Den Haag
Holland
1526
CDI, V, 171
Ide
nee
Monnikendam
lutheranisme
Den Haag
Holland
1526
CDI, V, 173
100
99
Quirijnsdochter
Elsken
nee
Utrecht
anabaptisme
Amsterdam
Holland
19/07/154028/03/1541
DAN II, 16,27,29-30,42
Reyersdochter
Dieuwer
nee
Ter Heyde aan zee
lutheranisme
Delft
Holland
30/07/1528
CDI, V, 346-8, 376-7
Schoen
Yeff
nee
anabaptisme
Amsterdam
Holland
02/03/1536
Grosheide 165-8
Schoenmackers
Jannytge
nee
Hoorn
lutheranisme
Hoorn
Holland
20/04/1526
CDI,V, 126
Schricx
Josyne
nee
Brugge
anabaptisme
Brugge
Vlaanderen
20/08/1538
BM, 31-32, Decavele 305
Scietcatte
Barbele
nee
Volkegem
ketterij
Aalst en Geraardsbergen
Vlaanderen
1526
CDI, V, 178
Segers
Anne
ja
Brussel
lutheranisme
Brussel
Brabant
mei 1527
CDI, V, 233-5
106
Slercx
Cornelia
nee
Antwerpen
anabaptisme
Antwerpen
Brabant
16/07/1535
AA VII, 367
107
Smeets
Lysbeth
nee
Antwerpen
anabaptisme
Antwerpen
Brabant
16/03/1535
MPPS, 173
108
Splinters
Anna
lutheranisme
Den Briel
Zeeland
6/02/1528
CDI, V, 325-6
109
‘t Kemels
Rosiane
110
‘t Roen
Clare
111
Thijsdochter
Jannetgen
112
Thomasdochter
Marytgen
nee
113
Tieleman
Titegale
nee
114
twee begijnen
nee
115
twee vrouwen
nee
sacramentariër Leuven
116
Van Clap
nee
ketterij
100 101 102 103 104 105
Grietje
weduwe van Jacob vander Mose
vrouw van Bernard
weduwe van Matheus de busmaker
nee vrouw van Lievin De Walle
vrouw van Pieter Thoniszoon
ja
Gent
anabaptisme
Aalst
Vlaanderen
1539
nee
Aalst
ketterij
Aalst
Vlaanderen
1523-4
MPPS, 171; Decavele 314 MPPS, 171
anabaptisme
Amsterdam
Holland
23/01/1535
DAN V, 179-184
lutheranisme
Holland
11/04/1525
CDI, V, 11-12
lutheranisme
Leiden/Den Haag Den Haag
Holland
30/05/1524
CDI, IV, 272-5
lutheranisme
s Hertogenbosch Brabant
07/10/1526
CDI, V, 151
Brabant
14/01/1526
CDI, V, 98
Holland
18/03/1528
CDI, V, 330
nee Leiden
‘s Hertogenbosch
101
Amsterdam
117
Van der A
Mayken
118
Van Frieburg
Anneke
119
Van Neerighen
Marie
120
Van Ter Heyde
Dieuwer
121
Van Upstaele
Monica
122
Van Wesel
Elsge
123
Marie
weduwe van Jan Dermoyen
nee
124
Vander Sleehaegen Vynckx
Adriane
Naerken, vrouw van Karel De Vos
nee
125
Willems
Alijdt
vrouw van Jan Jacobszoon
ja
126
Willemsdochter
Margriete
weduwe van Willem de profeet
nee
127
Wouters
Cornelia
vrouw van Jan Pieters
128
Wouters
Aeltgen
129
Woutersdochter
Alijdt
130
Ysbrants
Adriana
131
Ysbrantsdochter
Lysbeth
132
Zwolfs
Tanneken
nee
133
Zybrantsdochter
Weijn
134
Aefgen
vrouw van Jacobs Van Colen
nee
Antwerpen
nee vrouw van Jan der kinderen
ja
ja
Brussel
Gent
vrouw van Peter Rippen
vrouw van Cornelis Listincx
Brabant
26/11/1530
AA VII, 179
1529
Het Bloedig toneel, 26
lutheranisme
Brussel
Brabant
15/06/1527
CDI, V, 239-240
ketterij
Den Haag
Holland
23/04/1528
CDI, V, 385-387
Vlaanderen
04/02/1527
CDI, V, 186
sacramentariër
nee
weduwe van Frederick van Hompelen
Antwerpen
anabaptisme
nee vrouw van Balthazar van Zeene
ketterij
anabaptisme
Alkmaar
Holland
9/06/1539
HOOG, 93
Brussel
lutheranisme
Brussel
Brabant
15/06/1527
CDI, V, 239
Brugge
anabaptisme
Brugge
Vlaanderen
28/08/1538
BM, 33
anabaptisme
Amsterdam
Holland
16/05/1535
DAN V, 147,151
Hitlant
anabaptisme
Amsterdam
Holland
18/05-10/07/1535 DAN V, 165-6
nee
Middelburg
lutheranisme
Middelburg
Zeeland
15/10/1535
nee
Asperen
anabaptisme
Amsterdam
Holland
15/05/1535
HOOG, 111; Blaupot ten Cate, 12; Decavele 316 BMPN
nee
Asperen
anabaptisme
Amsterdam
Holland
19-21/05/1535
DAN V, 176-7
nee
anabaptisme
Amsterdam
Holland
15/05/1535
BMPN; DAN V, 148
ja
ketterij
Amsterdam
Holland
18/05/1535
DAN V, 166-7
lutheranisme
Antwerpen
Brabant
30/10/1526
CDI, V, 155; AA VII, 159
nee
lutheranisme
Amsterdam
Holland
21/05/1524
CDI,IV, 272-5
nee
lutheranisme
Den Haag
Holland
30/05/1524, 1525
CDI,IV 272-5;CDI V, 13; 75; 80
Brussel
102
135
Duyffgen
vrouw van Adriaan Ockerszoon
nee
Amsterdam
ketterij
Amsterdam
Holland
1524
CDI, IV, 300-301
136
Lysbeth
vrouw van Lieven Zomere
ja
Antwerpen
lutheranisme
Antwerpen
Brabant
18/11/1525
137
Johanna
nee
13/04/1527
nee
lutheranisme
‘s Hertogenbosch Den Haag
Brabant
Dieuwer
‘s Hertogenbosch Monnikendam
lutheranisme
138
weduwe Lambert Vanden Kerckhove vrouw van Jan van Matten
CDI, V, 63-4; AA VII, 143-4 CDI, V, 204
Holland
01/07/1527
CDI, V, 305
139
Ad Formants vrouw
nee
Antwerpen
lutheranisme
Antwerpen
Brabant
26/02/1526
CDI, V, 118
140
Juffrouw in de Tennenschotel
nee
Antwerpen
lutheranisme
Antwerpen
Brabant
26/02/1526
CDI, V, 118; AA VII, 162
141
Barbe
vrouw van Valentijn Van Orley
ja
Brussel
lutheranisme
Brussel
Brabant
mei 1527
CDI, V, 233-5
142
Elisabeth
vrouw van Jan van Conincxloo
ja
Brussel
lutheranisme
Brussel
Brabant
15/06/1527
CDI, V, 237
143
Margriete
ja
Brussel
lutheranisme
Brussel
Brabant
15/06/1527
CDI, V, 237
144
Katheryne
vrouw van Pieteren vanden Bossche vrouw van Aerde van Honkele
ja
Brussel
lutheranisme
Brussel
Brabant
15/06/1527
CDI, V, 237
145
Berbele
vrouw van Willem de Clerck
ja
Brussel
lutheranisme
Brussel
Brabant
15/06/1527
CDI, V, 238
146
Johannen
vrouw van Jan de Vogelaere
ja
Brussel
lutheranisme
Brussel
Brabant
15/06/1527
CDI, V, 238
147
Margriete
vrouw van Henricke Rosteyt
ja
Brussel
lutheranisme
Brussel
Brabant
15/06/1527
CDI, V, 238-240
148
Elisabeth
vrouw van Everaerde van Orley
ja
Brussel
lutheranisme
Brussel
Brabant
15/06/1527
CDI, V, 238
149
Gertruydt
vrouw van Jan Bacx
ja
Brussel
lutheranisme
Brabant
15/06/1527
CDI, V, 238-9
150
Anne
vrouw van Jan Dons
ja
Brussel
lutheranisme
Brussel
Brabant
15/06/1527
CDI, V, 239
151
Anna
vrouw van Willem Vander Cammen ja
Brussel
lutheranisme
Brussel
Brabant
15/06/1527
CDI, V, 240
vrouw van Frans de Smit
Haarlem
ketterij
Haarlem
Holland
28/06/1527
CDI, V, 245-6
152
ja
103
153
vrouw van Claes Joesten
ja
Haarlem
ketterij
Haarlem
Holland
28/06/1527
CDI, V, 245-6
154
Brecht
vrouw van Baernt die Guldenberch
nee
lutheranisme
Amsterdam
Holland
18/03/1528
CDI, V, 329
155
Trijn
weduwe van Hendrik Lambertszoen zus van Willem Voldersgraft
nee
ketterij
Amsterdam
Holland
18/03/1528
CDI, V, 329-330
nee
ketterij
156 157
Margriet
vrouw van Jan Inghels
nee
158
Geertruida
vrouw van Adriaan De Roevre
nee
159
Antoinette
160
Marijtgen
Brugge
CDI, V, 374-5
anabaptisme
Brugge
ketterij
Vlaanderen
17/08/1538
BM, 31
s Hertogenbosch Brabant
1538
Historie, 181
nee
Leuven
ketterij
Gent
Vlaanderen
1540
Historie, 184-5
vrouw van Jacobszoon Kraen
ja
Hazerswoude
ketterij
Haarlem
Holland
1532
vrouw van Arent Jacobszoon
ja
Monnikendam
anabaptisme
Holland
1539
Het Bloedig toneel, 34; Brandt, 107 Het Bloedig toneel, 51
nee
Alkmaar
anabaptisme
Alkmaar
Holland
10/04/1540
HOOG, 108
vrouw van Gheert Oeyen
ja
Antwerpen
anabaptisme
Antwerpen
Brabant
12/02/1534
AA VII, 310
164
vrouw van Peter van Hese
nee
Antwerpen
ketterij
Antwerpen
Brabant
25/06/1535
AA VII, 321
165
vrouw van Vorninck Jan
ja
Antwerpen
anabaptisme
Antwerpen
Brabant
16/07/1535
AA VII, 367
vrouw van Jan van Rheenen
ja
anabaptisme
Amsterdam
Holland
15-21/05/1535
vrouw van Jan Siewertszoon
ja
anabaptisme
Amsterdam
Holland
BMPN; Blaupot ten Cate, 7; DAN V, 146,177,185 Brandt, 119 DAN V, 160
161 162
Stijntje
163
Lysbeth
166
Leentgen
167
Amsterdam
168
Alijdt
de pottenbakster
nee
anabaptisme
Amsterdam
Holland
17/05/1535
169
Alijdt
weduwe van Peter Govertszoon
nee
ketterij
Amsterdam
Holland
19/05-21/08/1535 DAN V, 178,237
170
Anna
vrouw van Willem de smid
nee
lutheranisme
Amsterdam
Holland
24/05/1535
104
DAN V, 196
171
Marritgen
weduwe van meester Quintijns
nee
anabaptisme
Amsterdam
Holland
04/04/1536
dochter van Pieter Elberts
nee
anabaptisme
Amsterdam
Holland
19/05-11/06/1535 DAN V, 181-2, 213
vrouw van Hendrik Tsas
ja
lutheranisme
Brussel
Brabant
Gielis, 260
174
weduwe Niveleers
nee
lutheranisme
Brussel
Brabant
Gielis, 254
175
Dochter van Rogier de Houc
Nee
ketterij
Kortrijk
Vlaanderen
172 173
Marie
Kortrijk
105
1527-1528
DAN V, 274
DECAVELE, 287
2. Tabel getuigende vrouwen Nr
Naam
Voornaam
Bijnaam
In koppel?
1
Bartholomeusdochter
Lysbeth
ja
2
Coman Willems
Liedewij
nee
3
Coockebackersdochter
Griete Peter
4
Coockebackersdochter
5
Coockebakster
6
Herkomst
Plaats van ondervraging
Gebied
Datum in bron
Bronnen
Amsterdam
Holland
07/02/1536
DAN V, 267-8
Den Haag
Holland
26/04/1527
CDI V, 212
nee
Amsterdam
Holland
19/07/1535
DAN V, 215-6;224-5
Trijn Peter
nee
Amsterdam
Holland
19/07/1535
DAN V, 215-6;224-5
Luduwe
nee
Amsterdam
Holland
08/07/1535
DAN V, 215-6;224-5
Cornelisdochter
Trijn
nee
Amsterdam
Holland
08/07/1535
DAN V, 215-6;224-5
7
De Tapster
Gheerte
nee
Amsterdam
Holland
02/06/1535
DAN V, 204-5
8
De uutdraechster
Annetgen
ja
Amsterdam
Holland
21/05/1535
DAN V, 164
9
Dircxdochter
Griete
nee
Amsterdam
Holland
22/05/1535
DAN V, 187
10
Frederycksdochter
Zasse
nee
Amsterdam
Holland
22/05/1535
DAN V, 190
11
Ijsbrandts
Gherberch
nee
Amsterdam
Holland
22/05/1535
DAN V, 191
12
Jans
Gherberch
nee
Amsterdam
Holland
22/05/1535
DAN V, 187-8
13
Jans
Lysbeth
nee
Amsterdam
Holland
22/05/1535
DAN V, 191
14
Jansdochter
Ael
nee
Amsterdam
Holland
22/05/1535
DAN V, 186
15
Jansdochter
Griete
nee
Amsterdam
Holland
22/05/1535
DAN V, 189
16
Kistenmaicker
Jannetgen
nee
Amsterdam
Holland
19/05/1535
DAN V, 177
17
Petersdochter
Aeff
nee
Amsterdam
Holland
22/05/1535
DAN V, 187
18
Sebastiaens
Marritgen
nee
Amsterdam
Holland
22/05/1535
DAN V, 185-6
19
Thoenisdochter
Trijntgen
nee
Amsterdam
Holland
07/02/1536
DAN V, 267
20
Thoenisdochter
Griete
nee
Amsterdam
Holland
07/02/1536
DAN V, 267
21
Van Zolders
Marry Jan
nee
Amsterdam
Holland
02/06/1535
DAN V, 204-5
22
Vastaerts
Gheerte
nee
Amsterdam
Holland
08/07/1535
DAN V, 215-6;224-5
23
Wouters
vrouw van Symon Gabrantszoon
Westenrije
Trijn
nee
Amsterdam
Holland
22/05/1535
DAN V, 186
24
Zijburch
nee
Amsterdam
Holland
22/05/1535
DAN V, 188
25
Hillegont
vrouw van Jan Schout
ja
Den Haag
Holland
10/06/1525
CDI IV, 357
26
Lysbeth
vrouw van Cornelis Wouterszoon
nee
Dordrecht
Holland
15/04/1526
Onze martelaren
Dordrecht
106
Bijlage 2 Joldersma en Grijp wijzen er op dat het verhaal van de vervolgde vrouwen niet alleen gereconstrueerd moet worden op basis van processen, maar dat ook andere bronnen en vooral documenten die vrouwen zelf geschreven hebben onderzocht moeten worden.337 Daarom is het interessant de martelaarsliederen onder de aandacht te brengen. Anneke Jansdochter van Rotterdam schreef het ‘Bazuinlied’. Door dit lied te bestuderen, kan van haar een beter beeld worden geschetst. Het lied over Wendelmoet Claesdochter werd niet door Wendelmoet zelf geschreven, maar droeg toch bij tot de kennis en zeker tot de overlevering van het verhaal van één van de bekendste hervormingsgezinde vrouwen. Bovendien hechtten de martelaren aan zingen de betekenis van troost: Lijsken Dircks zong toen ze in de gevangenis zat en bleef zingen ook al was het haar verboden. Ze werd uiteindelijk naar een plaats gebracht waar anderen haar gezang niet meer konden horen.338
337
H. JOLDERSMA en L. GRIJP ed., Elisabeth’s manly courage, testimonials and songs of martyred women in the Low Countries, Milwaukee, 2001, 15. 338 JOLDERSMA en GRIJP, Elisabeth’s manly courage, 22-25.
107
1. Lied van Wendelmoet Claesdochter, op de melodie van ‘Het was een Jodendochter’339 Dit lied vertelt het verhaal van Wendelmoets ondervraging en terechtstelling in 1527. Het staat opgetekend in Het offer des Heeren en munt uit in denkbeelden, taal en klank. Het is dan ook één van de weinige liederen die in ruimere kring bekendheid verwierf.340
Dit machmen claerlijck sporen Aen die vrouwe Weynken Claes Wt God zijnde gheboren Wiens woort sy had vercoren Tot haerder troost ende solaes. Geuaen lietmen haer bringen In den Haech voor dOuerheyt Met vragen sy haert aenginghen Of sy bleef by die dingen Die sy voor heen had gheseyt.
339
JOLDERSMA en GRIJP ed., Elisabeth’s manly courage, 50. S. CRAMER en F. PIJPER ed., Het offer des Heeren: de oudste verzameling doopsgezinde martelaarsbrieven en offerliederen, ‘s-Gravenhage, 1904, 427-429. 340
108
Tgeen dat ick heb gesproocken Blijf ick vast by, heeft sy verclaert Sy mochten tvyer wel stoocken Om branden ende roocken Sy was daer niet voor veruaert. Een wasser die daer taelde341 Vraechde noch vant Sacrament Daer op Weynken verhaelde Dat meel was datmen maelde En tbroot eenen Duyuel blent342. Hy seyde: Ghy moet steruen Its saeck dat ghy hier by blijft Maer om tRijck Gods te eruen En die Croon te verweruen Was sy door Gods cracht gestijft. Dus ist oordeel gegeuen Dat sy sou worden verbrant Maer duer Gods geest gedreuen Gaf sy willich haer leuen Ouer in des Heeren hant. Die Monick sachmen loopen Om die vrouwe met zijn cruys die lueghenen met hoopen Ginck hy aldaer ontknoopen Om haer brengen tot confuys. Hy haer also seer quelden Dat iammer was en verdriet De Buel dies oock ontstelden
341 342
sprak dom
109
Moeder (was zijn vermelden) Laet v van Godt trecken niet. Sy halp den puluer steecken Selfs tot haren bosem in Siet wat daer is gebleecken Van selfs is sy ghestreecken343 Totten pael als een Heldin. Sprack: sa lick niet afuallen En staet die bancke oock vast Daer ginck de Monick rallen344 En had met zijn loos callen Die vrouwe noch geern verrast. Mer sy ginc haer selfs voegen Seer blijdelije aen den pael Wel ginct na haer genoegen Maer die Sophisten wroegen345 En Godloosen altemael. De Buel trat aen om worgen Doen sloot sy haer oogen fijn Hebbende int hert verborghen Een trooster niet om sorgen Verlangende thuys te zijn Dus lieffelijck ontslapen is Wendelmoet in den Heer Maer Monicken en Papen Die naet Christen bloet grapen Versaet worden sy nemmermeer.
343
getreden zotteklap uitslaan 345 Zij wroegden hem: zij hadden leed ofwel zij wroegden haar: ze bleven haar beschuldigen 344
110
2. Het Bazuinlied, geschreven door Anna Jansdochter van Rotterdam op de melodie van ‘Na Oostland wil ick varen’.346 Dit is één van de weinige liederen waarvan het vrouwelijk auteurschap zeker is. Anna Jansdochter van Rotterdam is één van de beter gekende anabaptistische vrouwen. Ze schreef een open, gepubliceerde brief naar David Joris in 1538 en liet een testament na aan haar zoon Isaiah net voor haar executie op 24 januari 1539, dat in het tweede hoofdstuk van deze masterproef uitvoerig aan bod kwam. Zingen was erg belangrijk in het leven van Anna Jansdochter. Ze werd opgepakt omdat ze een verdacht lied zong op haar tocht van IJsselmonde naar Rotterdam.347
346
H. JOLDERSMA en L. GRIJP ed., Elisabeth’s manly courage, testimonials and songs of martyred women in the Low Countries, Milwaukee, 2001, 56-64. 347 Idem, 25-29.
111
O Sion, van God uutgelesen, hebt ghy haer stemme niet gehoort? En wilt doch niet onhoorich wesen, maer ontfangt des Heeren Woort. Ghy hebt genade vercregen, neemt waer het wort u geseyt, ras maect u op de wegen, eer ghy met Babilon wort versleghen, haest u seere, niet en verbeyt. Dat teecken Thau is u gegeven, dat Ezechiel int negenste staet: Das Heeren knechten worden bescreven, die volbrengen des Heeren Raet. O Sion, besluyt u verclaerden, u getal is schier vervult van die haer leven niet en swaerden, ghecocht zijnde vander Aerden, tlam heeft betaelt voor haer de schult. O Thoren Eder vercooren, o vergulden Roose coemt nu met macht, Wilt nu u hooft op booren, dat ghy des Heeren toecomst verwacht. Wat wilt ghy een ander aenhangen, oft ghy den Coninck niet crijgen sout? dat wee heeft u bevangen, hierom is u also bange als een vrou in baren menichfout. Staet op Sion, wapent u leden, maect u totten strijde bereet. Ghy moet den engen wech in treden, maer eens menschen voetstap breet: Den inganck leyt int verneren, 112
daer ghy u erfdeel sult ontfaen, en vreest niet al sidy teere voor den Arent met zijnen veeren, hy sal u met zijnen clauwen slaen. Die draeck is comen opter Aerde en is bevangen met grooter nijt, Want die Vrouwe, diet Manneken baerde, is hem ontnomen, dus maect hy strijt, Om tegen haer Saet te vechten: sijt goets moets en twijfelt niet, onsen Leydtman coemt schier om rechten ordeel houden met zijnen knechten, hy salse verlossen uut alle verdriet. O Wakers op Sions tooren, my dunckt, dat sweert is nu bereyt: Laet u Basuyne noch eens hooren, Oft in Sion yemant in ruste leyt, Dat sy mogen ontwaken, van haren slaep opstaen, dat sy haer onschult niet en maken, als de Heere sal comen ter wraken, hy sal de wederspannige slaen. O boosen aert, ghy en wilt niet hooren Ghy maecht u onschult alle gelijck. De wachters seggent u wel te vooren: u naect de doot seer jammerlijck. Den vrede Gods spreect ghy en cluyten, maer tbloet coemt op u hooft, denPoortier begint te sluyten ende ghy sult blijven daer buyten, want ghy de waerheyt niet en gelooft.
113
O Moordich zaet, wat gaet ghy maken? geslacht van Cain, ghi brengt ter doot Des Heeren Schaepkens sonder saken: twort dobbel betaelt in uwen schoot. De Doot coemt nu te Peerde, wy hebben u eynde gesien: dat Sweert gaet over de eerde, daer ghy mede gedoot sult werden, de Helle en suldy niet ontvlien. Den tijt is hier nu om te maeyen, de boosheyt heeft de overhant, Daer en is schier geen plaetse om saeyen, den oncruyt vervult het Lant. Den Somer is schier geleden, ich hoor der Trompetten gepijp, de spootters verachten den vrede, tis tijt te persse te treden, slaet aen u seyssen, den Oogst is rijp. God sal de vogels een maeltijt bereyden te Bosra en Edom, also ick las, van tvlees der Coningen en Princen beyde: haest u, ghy Vogelen, versaet u ras, wilt u van des Lants heeren vleesch voeden: so sy deden, wort haer gedaen. ghy knechten des Heren, zijt vroon van moede, de Vogels werden versaet van haren bloede, dit loon sullen onse roovers ontfaen.
114
Verblijt u nu en weest in vruechden en speelt op Herpen een nieuwe liet, Wilt u in onsen God verhuegen ghy alle, die dese wrake siet. De Heere coemt, om te betalen, te wreken ons alder bloet, sijn gramschap begint te dalen, wy verwachten de laetste scahlen: o ghy bruyt, gaet uwen bruydegom te gemoet. Staet op Jerusalem, wilt u bereyden, ontfangt u trouwe, aenschout u Rijck, wilt u Tenten wijt uut breyden ontvangt u kinderen alse gelijck. Uwen Coninc coemt, om u te bevrijden, sijnen loon brengt hy voor hem pleyn, hy sal hem in u verblijden, looft hem dies teewighen tijden, verblijt u, Sion, met Jerusalem reyn.
115
Summary This paper inquired into the treatment of women during the religious prosecutions in the core areas of the Netherlands between 1520 and 1540. The study’s scope included 201 women who were prosecuted, as well as women who acted as a witness. Taking into account the gender issues, this paper analysed the women’s movements in religious prosecution from various points of view: the trial itself, the family and broader community circles. Within the context of the trial, women’s discourse received the main focus. What was particularly striking is the fact that a women’s social position proved to be essential for the nature of the arguments put forward. Women could make use of religious arguments: taking confession and Holy Communion at Easter and keeping the fast. Other arguments were gender related, such as ignorance, simplicity and foolishness. They often tried to look innocent by blaming a man (husband, son, teacher) whom they followed, as was expected of women in a patriarchal society. By means of their discourse, women tried to control confusing circumstances during the religious prosecutions at the beginning of the sixteenth century. Within the context of the family, women could assert their influence as wives, mothers or sisters. As a wife, she could defend her husband or claim to be unaware of his occupations, which allowed her to spare herself and her husband. Some women had stronger faith convictions than belief in their husband which caused them not to defend their husbands. Motherhood was also of key importance for women during religious prosecutions. Mothers often tried to protect their children when they were suspected of heresy, many times paying with their own lives. Furthermore, mothers also influenced their children’s religious orientations. Their choice of faith could thus also strengthen family bonds which was by no means a sinecure in the tumultuous sixteenth century. Sisters played an essential part in the protection and keeping together of the family – family unity enjoyed higher esteem than religious unity. The consequences of religious turbulence were also noticed in society. Some women fervently demonstrated their commitment concerning the new faith and chose to participate visibly in protest actions. Other women acted less notably but they were also very influential. As a hostess, a woman could be the centre of a network from which reform-related ideas could be spread and maintained. When these women were arrested, their neighbour woman often acted as a witness during her trial because she knew many facts about the accused. Her testimony was of crucial importance for the penalty.
116
Hence, this study has shown that women in sixteenth century religious prosecutions were more influential than previously assumed and expected. They played all their trumps in the context of the trial, the family and the community so that they could exercise maximal influence.
Aantal tekens: 216 007 117