“Sharing parts of the past’’, Gedeeld of Gemeenschappelijk Erfgoed; erfgoedrelaties tussen Nederland en Australië. Sinds eind jaren ’80 van de vorige eeuw is het internationaal cultuurbeleid zich expliciet gaan richten op het erfgoed. Een beleidsimpuls werd gegeven door een notitie in 1997 van de staatssecretarissen van OCW en Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer over het ‘Verstrooid verleden’. Hierin werd uiteengezet wat er reeds op dit terrein had plaatsgevonden aan activiteiten en wat er globaal aanwezig was aan bouwresten, archieven, scheepswrakken, museale objecten en immaterieel erfgoed. De aanpak kreeg zijn vertaling in het Gemeenschappelijk Erfgoed Beleid met een eigen budget. Dit werd en wordt nog steeds onttrokken uit de HGIS-middelen of wel de pot van alle ontwikkelingsgelden – Homogene Groep Internationale Samenwerking -. In 2009 is dit beleid opnieuw vormgegeven en kan gelet op recente uitspraken van de ministeries van OCW en Buitenlandse Zaken worden gecontinueerd. Niet langer wordt in de omschrijving van het Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed Beleid, de band die Nederland had met de voormalige factorijen en nederzettingen van de Oost en West-Indische Compagnie of voormalige kolonies aangeduid als het erfgoed overzee of koloniaal erfgoed aangeduid en afstandelijk behandeld. Het werd Mutual Heritage – gemeenschappelijk erfgoed - ; een begrip dat was geïntroduceerd door de toenmalige Indonesische minister van onderwijs en cultuur dr. Fuad Hassan. Het was erfgoed dat een verbinding had met de geschiedenis van beider landen. Het beleid dat vooral is gericht op de prioriteitslanden: Zuid-Afrika, Ghana, India, Sri Lanka, Indonesië, Suriname, Brazilië en Rusland. Het zijn landen met uitzondering van Rusland waarmee een historische band bestaat of het verleden wordt gedeeld. Gedeeld – shared – erfgoed is iets anders dan gemeenschappelijk erfgoed. Shared heritage heeft Nederland bijna met alle landen in de wereld; overal zijn sporen terug te vinden van Nederlands verleden in den vreemde. De toenmalige staatssecretaris Rick van der Ploeg merkte in 2000 op, tijdens een overleg over het gemeenschappelijk cultureel erfgoed met de vaste Kamercommissie voor onderwijs, Cultuur en wetenschappen, dat er volgens hem geen land ter wereld was waar geen materiele sporen van Nederlanders waren nagelaten. Grosso modo had hij gelijk, overal is wel iets terug te vinden; in ieder geval wel een graf of een scheepswrak of een historische beschrijving. In de relatie Australië met Nederland is vooral sprake van het delen van stukjes van elkaars verleden meer dan gemeenschappelijk erfgoed. In het toekomstig GCE-beleid willen de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris van OCW het programma versterken; meer flexibiliteit en verbreding. Naast een scherpere selectie van prioriteitslanden vinden zij ook de verbreding van het aantal landen gewenst zoals de Verenigde Staten van Noord-Amerika, Japan en Australië. Om de activiteiten op dit terrein tussen Nederland en Australië beter vast te kunnen stellen heeft er in de lijn van het aangepaste Cultureel Erfgoed Beleid een Australian-Dutch Heritage Day in Fremantle plaatsgevonden op 21 februari van dit jaar. Deze dag was georganiseerd door het Centrum voor Internationale Erfgoed Activiteiten te Leiden – Centre for International Heritage Activities – kortweg CIE, in nauwe samenwerking met de Nederlandse ambassade te Canbarra en het Western Australian Museum in Fremantle
De bijeenkomst in Fremantle was de eerste van drie erfgoeddagen. Op 14 juni zal op de Australische ambassade in Den Haag een enigszins overeenkomstige bijeenkomst worden gehouden eveneens in samenwerking met de Australische ambassade in Den Haag een enigszins overeenkomstige bijeenkomst worden gehouden met het CIE en het Museum van Volkenkunde. In het najaar zal er een Heritage Day plaatsvinden in Canberra waar de resultaten van de beide voornoemde bijeenkomsten aan de orde worden gesteld. Het doel is een compleet beeld te krijgen van de lopende en toekomstige erfgoed projecten welke plaats vinden in Australië en Nederland en welke organisaties en stakeholders en in beide landen bij betrokken zijn. De documentatie van de projecten en experts moet in een database terecht komen die online beschikbaar wordt gesteld. De stakeholders worden uitgenodigd mede te werken de informatie actief up to date te houden. De conclusies en aanbevelingen van de eerste bijeenkomst in Fremantle waren zeer uitgebreid. Er kwam onder meer naar voren de noodzaak van een bilaterale erfgoed overeenkomst; een praktische, handzaam uitvoerbaar Memorandum of Understanding, niet te bureaucratisch en te formeel maar flexibel. Tijdens de bijeenkomst werd er ook gesproken over duurzaamheid, continuïteit en de organisatie van projecten naast ideeën over de erfgoed samenwerking. Er zou een gevoel van gezamenlijk ‘ownership’ van zowel Nederland als Australië moeten ontstaan. Ondersteuning van culturele instellingen is van belang om te ‘to preserve and promote the Australian-Dutch heritage relations’. De belangstelling in de ‘heritage’ relatie bestaat op vele niveaus en niet alleen onder de Nederlandse emigranten gemeenschap. Het betrekken van het onderwijs en van de jongeren gemeenschap is cruciaal voor de continuïteit van het gemeenschappelijke erfgoed samenwerking Een van de doelen van het CIE is het zorgen voor internationale samenwerking op het terrein van het erfgoed voor het algemene publiek, specialisten en overheidsinstellingen. In dit kader werden er eerder op verzoek van het ministerie van Buitenlandse Zaken erfgoeddagen gehouden met betrekking tot het gemeenschappelijk cultureel erfgoed dat gedeeld wordt met bijna alle eerder genoemde prioriteitslanden. In de naaste toekomst zal er nog een erfgoeddag over Ghana worden georganiseerd. Het CIE probeert tevens door een wereldwijd netwerk tot stand te brengen via culturalheritageconnections.nl, alle instanties en personen over de wereld op te roepen te participeren en hun informatie te bundelen. In het licht van de contacten met het Australische continent kan voor een korte periode van 150-jaar, in de zeventiende eeuw en de eerste helft van de achttiende eeuw, wel worden gesproken over gemeenschappelijk verleden. Het is het moment dat de Verenigde Oost Indische Compagnie op zoek was naar handelsgebieden ten zuiden van de Indische archipel, zocht naar een Zuidelijke route –the South Passage tussen Nieuw Guinea en Zuidland – en VOC-schepen toevallig aan de kusten van Zuidland terecht kwamen. Vanuit de Kaap de Goede Hoop naar Batavia waren zij uit koers geraakt. In de meest ongunstige gevallen bleef het hierna doodstil en in een paar gevallen werd eeuwen later het wrak of resten teruggevonden. Hiertoe behoren op het Zuytdorp Symposium genoemde VOC-wrakken van de Batavia (1963), Vergulde Draeck (1963), Zuytdorp (1964), Zeewijk (1968(6?)) en de eventueel de Agtekerk. Er vonden sinds Willem Jansz. in 1606 voor het eerst de noordkust van het vasteland van Australië bereikte enige expedities naar Zuidland plaats. Dat was de aanleiding vierhonderd jaar later de betrekkingen tussen Nederland en Australië te vieren. In 1618 bereikte het VOCSchip Mauritius toevallig de westkust en sloeg vers water in. Op het strand werden voetsporen
van mensen gezien maar een daadwerkelijk teken van leven werd niet waargenomen. Enige jaren later werd Jan Carstensz uitgezonden om the South Passage te verkennen. De eerste belangrijke expedities vonden plaats in 1639 en 1643. Abel Tasman zou twee tochten maken op instigatie van Gouverneur-Generaal Antonie van Diemen. Deze had vernomen dat er een groot eiland bestond in de Stille Oceaan waar grote hoeveelheden goud, zilver en parels werden aangetroffen. Tijdens de eerste expeditie werden enige eilanden ontdekt. In augustus 1642 besloot Van Diemen tot de expeditie ‘’tot ontdeckinghe van d’ apparent rijcke Suyder- en Oosterlande’. Op 8 oktober verliet Tasman de rede van het eiland Mauritius en van daar ging hij aanvankelijk naar het zuiden en vervolgens naar het Oosten tot aan een gebied dat hij de naam Nieuw Zeeland gaf. Op 24 november bereikten de beide schepen een kust die hij Anthonie van Diemenland doopte. Tasman wist echter niet of hij te maken had met een eiland of een schiereiland. In 1856 wijzigde de Britten de naam van het eiland in Tasmania. Zowel op zijn eerste als tweede tocht miste Tasman de South Passage. De tweede leverde wel belangrijk geografisch materiaal op over het noorden van Australië maar geen nieuwe handelsgebieden. Hierna was het lange tijd stil tot het einde van deze eeuw. De directe nieuwe aanleiding tot een nieuwe expeditie naar Zuidland was mede het feit dat bij de Heren Zeventien, het opperbewind van de Compagnie, sedert 5 februari 1694 niets meer was vernomen van het VOC-schip Ridderschap van Holland. Op de bewuste dag had zij haar reis aangevangen naar Batavia. Deze tocht zou de laatste grote expeditie naar Zuidland worden. De bewindhebbers zochten de ervaren kapitein Willem de Vlamingh aan. Hij kreeg het fregat Geelvinck, de hoeker De Nijptangh en het galjoot ’t Weseltje ter beschikking. Zij zouden in maart 1696 van de Kaap vertrekken. Voordat De Vlamingh hier aan was gekomen, had hij de Trista da Cunha eilanden onderzocht. Onderweg naar het oosten moest hij de eilanden Amsterdam en St. Paul aan doen – gelegen haverwege tussen de Kaap en Australië -. In december kwam het drietal aan de westkust aan. Een kust die voor het eerst was aangedaan in januari 1616 door het VOC-schip Eendracht met schipper Dirk Hartog. Grote delen van de kust werden in kaart gebracht; 9 februari werd de monding van de Swan River verkend – de fraaie rivier die thans door de stad Perth stroomt –; even werd gedacht dat de South Passage was gevonden. Op 3 februari werd het gedenkbord gevonden dat Hartog had achtergelaten. De westkust werd achttien dagen later voorgoed verlaten. In het journaal van de opperchirurgijn Mansdorp Torst aan boord van de Nijptangh staat vermeld: ‘er wierden vijf schooten gelost, en aan ons boord drie, tot afscheid van het elendig Zuidland’. Het resultaat van de expeditie was in de ogen van de Compagnie weinig hoopvol. Het zorgde er wel voor dat de westkust geheel in kaart werd gebracht. In 1705 en 1756 vonden er nog twee kleinere expeditie tochten plaats. Voor Patria en Batavia stond Zuidland niet meer op de prioriteitenlijst. Het waren de Britten die de resultaten van hun expedities in de tweede helft van de achttiend eeuw omzetten in permanente vestiging en in meerdere koloniale gebieden. Een gerichte samenwerking op het terrein van het erfgoed tussen Australië en Nederland ontstond in de jaren’70 van de vorige eeuw over de scheepswrakken. Het ging om onderzoek van de gevonden wrakken en het onderbrengen van de artefacten uit de wrakken bij beide landen. Hiervoor werd de ANCODS-commissie ingesteld ‘the Agrement between the Netherlands and Australia Concerning Old Dutch Shipswrecks’. De commissie richtte zich op de gezamenlijke zorg van de archeologische vondsten uit de wrakken van vier VOC-schepen voor de kust van West-Australië. Nederland droeg in november 2010 zijn deel aan het National Maritime Museum in Sydney over.
Beide landen delen de reststanden en voorwerpen uit de VOC-schepen; veel cartografisch materiaal en scheepsjournalen met veel informatie over de diverse expedities. Er is echter veel meer waaronder een Mercantile Heritage van twee eeuwen handelsrelaties die begon aan het einde van de achttiende eeuw. In 1790 bracht de brik Waakzaamheid voorraden uit Batavia naar de Britse Kolonie. Vanaf 1812 tot 1825 vertrokken dertien schepen van Batavia naar Sydney met voornamelijk voedsel; omgekeerd deden 84 schepen Batavia aan. De invoerrechten politiek van beide koloniale machten beperkte echter een frequente handel tussen Indië en Australië; allerlei restricties hielden de grenzen gesloten ondanks een handelsovereenkomst. Hierin kwam na de economische wereldcrisis van 1847/1848 grote verandering door een ongekende bloei van de wereldschaapvaart. De Britse en Nederlandse scheepvaartwetten met hun grote beperkingen werden afgeschaft. De zware depressie van 1857 maakte weer een einde aan de gunstige vrachtvaart. Het was het begin van de tijd dat de Australische koloniën omhoog schoten in de wereldeconomie. De vaart op Australië en Nieuw-Zeeland was geweldig toegenomen. Een verdere uitwerking van de geschiedenis van de handelsbetrekkingen tussen beide landen zou verder moeten worden onderzocht in het kader van het gemeenschappelijk maritieme verleden. Aanzetten werden gegeven door onderzoek van onder andere de Nederlandse maritiem historicus dr. F.J.A. Broeze, hoogleraar aan de universiteit van Western Australia in Perth. Hij wees op de grote rol van de nog voorhanden zijnde havenregisters van de Australische havensteden die in het onderzoek een grote rol kunnen spelen. Het Nederlandse Gouvernement in Batavia haalde na de vorming van het Australische Gemenebest in 1901 zowel politieke als maritiem-militaire contacten aan. Door de aanwezigheid van Nederlands gezag over en in de Indische Archipel met een maritiem militaire macht van enige betekenis, ontstond er directe contact met de nieuwe Australische Staat. In 1910 bracht een vlooteskader onder aanvoering van het pantserschip Hr. Ms. De Ruyter een bezoek aan Sydney. In het najaar van 1930 bracht een klein deel van het Nederlandse eskader in Oost-Indië; bestaande uit de kruiser Hr. Ms. Java en de fregatten De Ruyter en Evertsen een vlootbezoek aan Australië en Nieuw-Zeeland. De tocht ging vanuit de marinebasis te Surabaya naar Fremantle, Melbourne, Sydney, - een van de officieren aan boord van het eskader schreef in zijn reisverslag dat zij nergens zo mooi in het centrum lagen afgemeerd vlakbij de in aan bouw zijnde brug als in Sydney -, naar Wellington, Auckland langs de Norfolk-eilanden naar Brisbane – waar alle aanwezige Nederlanders waren uitgelopen -,en vervolgens langs het Great Barrière Rif door de Torres Straat, onderlangs Nieuw-Guinea, terug naar Surabaya. Een hechte samenwerking tussen beide marines zou ontstaan tijdens de Tweede Wereldoorlog. Na het uitbreken van de Oorlog in 1939 had Australië zich direct actief opgesteld aan de Britse zijde; direct werden grote aantallen troepen beschikbaar gesteld en bij het begin van de werkelijke strijd tegen Nazi Duitsland naar Europa en Afrika gezonden. De inzet samen met de Nieuw-Zeelanders kwam overeen met de heldhaftige ANZAC-eenheden tijdens de Eerste Wereldoorlog. Na de aanval van Japan op de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor kwam de Oorlog dicht bij Nederlands-Indië en Australië te liggen. Voor de gezamenlijke strijd tegen Japan werd eind 1941in Singapore de ‘American-British-Dutch, Australian-Command (ABDACOM)’ opgericht. Een internationale commandostructuur van vier geallieerden in Zuidoost Azië. De scheepsmacht bestond uit twee Striking Forces waarin twee Australische kruisers waren opgenomen, de Perth en de Hobarth.
Na de dramatische val van Singapore op 15 februari 1942, het Britse bruggenhoofd in Azië waar ook veel Australische eenheden waren betrokken, was de weg voor de Japanners open naar Nederlands-Indië en Australië. De nadruk bij de Britten bleek vooral op de strijd in Europa te liggen. Indië en Australië waren door de beperkte Britse mogelijkheden vooral op zichzelf en de steun van de Amerikanen aangezezen. Voordat de kusten van Australië waren bereikt, moest eerst de kostbare Indische archipel met veel bruikbare goederen worden veroverd. Nadat in hoog tempo vele eilanden waren overrompeld, lag het belangrijkste en dichtbevolkte eiland Java met de zetel van het Nederlands Gouvernement open. Een Japanse invasievloot met veel landstrijdkrachten aan boord, diende met alle middelen gestopt en met uiterste inspanning worden vernietigd. Het ABDACOM werd opgeheven en tot hoogste geallieerde bevelhebber werd de Nederlandse vlootvoogd vice-admiraal C. Helfrich benoemd. De enkele Striking Force stond vanaf februari 1942 onder de eskadercommandant schout-bijnacht K.W.F. M. Doorman. Hij beschikte over een redelijk aantal oorlogsschepen waaronder de Nederlandse kruisers De Ruyter, Java naast de Perth en torpedobootjagers. De Striking Force ontbeerde luchtsteun en had nauwelijks enige verkenningsvliegtuigen. De Japanse transport vloot werd niet alleen beschermd door een escorte vloot maar ook op enige afstand door de sterke 5e kruiser divisie die was voorzien van veel krachtiger kaliber kanons dan de Striking Force. In haar poging de transportvloot te onderscheppen werd de Striking Force voortdurend belaagd uit de lucht. Op 27 en 28 februari vond de finale slag plaats in de Java Zee waarbij schout-bij-nacht Doorman met het beroemde signaal ‘All schips follow me’ de aanval inzette en de ondergang tegemoet ging. Tegen de oppermachtige en tactisch sterke tegenstander bleek het geallieerde eskader niet opgewassen; alleen de kruiser Perth, de Amerikaanse kruiser Houston en een kreupele kruiser Houston wisten te overleven naast enige torpedobootjagers waaronder vier Amerikanen. Twee dagen later gingen de Perth en Houston heftig strijdend ten onder in de Baai van Bantam. Uiteindelijk wisten slechts de vier te ontsnappen. De dramatische zeeslag was de laatste van een Nederlandse vloot en zou het maritiem verleden van Australië en Nederland blijvend met elkaar verbinden. De nederlaag had gigantische gevolgen voor de geschiedenis van de Nederlanders in Indië. Het verlies in de Java Zee zou gevolgd worden door een gezamenlijk drama op de Noordkust van Australië. Na de val van Singapore had het Gouvernement in Batavia besloten dat een deel van de Nederlands-Indische ambtenaren en militairen die nuttig konden zijn voor de verdere oorlogsvoering, te evacueren naar de dichtstbijzijnde stad in Western Australia stad Broome. Tot 28 februari 1942 arriveerden zo’n 7000 a 8000 personen. In de nacht van 2 maart was besloten nog eenmaal van deze route gebruik te maken met de laatste negen Donnier- en Catalina-vliegboten van de Koninklijke Marine. Aan boord waren mariepersoneel met familie ingescheept, enige belangrijke bestuursambtenaren naast een aantal vrouwen en kinderen die weduwe of wees waren geworden door de slag in de Java Zee. In de Roebruck Bay bij Broome landden de vliegtuigen en stapten de passagiers over op Britse en Amerikaanse watervliegtuigen. Tijdens het tanken verschenen negen Japanse Mitsubishi A6M2 Zero gevechtsvliegtuigen. Zij wilden de evacuatie route afsluiten en zagen toen de watervliegtuigen. Er ontstond op de grond grote verwarring door een direct ingezette aanval. Een bloedbad was het gevolg. In totaal werden 26 vliegtuigen vernietigd: drie Donniers en zes Catalina’ s van de Marine; twee Catalina’s van de Australische Marine, twee van de Amerikaanse Marine, twee van Quantas plus alle vliegtuigen die zich op het vaste land bevonden. Naast Australiërs en Amerikanen verloren 48 van de 161 Nederlanders het leven waaronder 12 vrouwen en 20 kinderen. Deze aanval en andere aanvallen op de kust hadden er voor gezorgd dat de Tweede Wereldoorlog ook aan de voordeur van Australië kwam te liggen.
Ongeveer op hetzelfde moment van de aanval op Broome vertrokken een aantal niet beschadigde Nederlandse onderzeeboten uit Surabaya naar Fremantle: Hr. Ms. K VII, K IX en K XII. Deze laatstgenoemde bleek bij aankomst de enige werkelijk bruikbare onderzeeboot voor operationele diensten. Zij maakte verscheidene patrouilles in de richting van het eiland Java en zette geheime agenten af. De K IX werd als oefenboot naar Sydney gezonden en raakte daar beschadigd bij een aanval van Japanse dwerg-onderzeeboten op de haven. In 1943 werd het aantal onderzeeboten in Fremantle voor korte tijd versterkt met een van de meest succesvolste, Hr. Ms. 021. Zij was vanuit Ceylon enige tijd in de Golf van Exmouth, een afgelegen baai aan de noordwesthoek boven Perth, gestationeerd geweest. Hier hadden de Amerikanen een hulpbasis gevestigd en werden speciale opdrachten uitgevoerd in de Indische archipel. Begin 1944 voegden zich in Fremantle Hr. Ms. K XIV en XV. Zij waren na de val van Java naar Ceylon uitgeweken. In hetzelfde jaar kwam de O 19 en de Zwaardvisch er bij; iets later O 23 en O 24. De O 21 keerde begin 1945 terug. De onderzeedienst zou uiteindelijk pas in 1946 Western Australia verlaten. De onderzeeboten vielen operationeel eerst onder Brits bevel en vervolgens onder de Amerikanen. Deze Task Force 7 bestond tevens uit schepen van de Royal Navy en de royal Australian Navy. De Nederlandse eenheden zelf vielen aanvankelijk de commandanten van Hr. Ms. Schepen en de liaison officier K.M. in West-Australië en later onder de N.O.I.C. Fremantle Allied Naval Forces Western Australia. In 1943 waren meerdere Nederlandse oorlogsschepen in Fremantle aanwezig. De commandant van Hr. Ms. O21 schreef in zijn boek over zijn oorlogservaringen ‘Onder bloedvlag van …’; ‘Fremantle maakte die dagen de indruk van een Hollandsche haven, want het grootste deel van der binnenliggende schepen wapperde de Nederlandsche driekleur: Behalve de reeds genoemde Nederlandsche oorlogsschepen lagen hier nog de kruiser Heemskerk, drie kleine mijnenvegers, die na de val van Java kans gezien hadden hierheen uit te wijken. Ook zagen wij hier herhaalde malen en het vlaggenschip van de Nederlandsche koopvaardij ‘Nieuw Amsterdam’, dat thans troepentraansportschip een wel zeer belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de geallieerde oorlogsvoering’. Niet werd door de commandant vermeld dat ook regelmatig aanwezig waren nog de lichte kruiser Tromp en de torpedobootjagers Tjerk Hiddes en Van Galen. De jongste gedeelde geschiedenis tussen Nederland en Australië heeft betrekking op de naoorlogse emigratie. Tussen 1947 en 1961 vertrokken 126.000 Nederlandse emigranten naar Australië om een nieuw leven op te bouwen. De eerste vetrokken in 1948 met de passagiersschepen Sibajak en Volendam. Voor die tijd waren er 2171 Nederlanders geregistreerd in Australië. Een deel van de emigranten keerde terug maar het merendeel bleef. Het centrale thema van de Heritage Day in Fremantle was Strenthing the Australian-Dutch Mutual Heritage Relations met verwijzing naar het maritieme, handels- en migratie erfgoed. Hier liggen volop mogelijkheden voor Shared Heritage tussen beide landen.
F.J.L. van Dulm, Naarden, 1 juni 2012