Militaire Systemen & Technologie Faculteit Militaire Wetenschappen Nederlandse Defensie Academie
September 2009
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2009 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
2
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Voorwoord voorzitter visitatiecommissie
7
Deel I Deel II
9 13
Algemeen deel Opleidingsrapport
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C:
47 Curricula vitae van de commissieleden Domeinspecifiek referentiekader Bezoekprogramma
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
49 51 55
3
4
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleiding, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisatie en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleiding door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De Visitatiecommissie Militaire Systemen & Technologie van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd. De opleiding is beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleiding, het Faculteitsbestuur en het College van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de faculteit voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. Quality Assurance Netherlands Universities mr. C.J. Peels directeur
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter bestuur
5
6
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
VOORWOORD VOORZITTER VISITATIECOMMISSIE Dit rapport beschrijft de evaluatie van de bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie van de Nederlandse Defensie Academie. De visitatiecommissie heeft de kwaliteit van het studieprogramma, de bijbehorende procedures en resultaten beoordeeld conform het ‘Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs’ van de NVAO. De commissie waardeert de gedegen voorbereiding van het visitatiebezoek door de Faculteit Militaire Wetenschappen. Het zelfevaluatierapport gaf een goed beeld van de opleiding, haar kwaliteit en de bijbehorende procedures. Tijdens het bezoek was er sprake van open en zinvolle discussies met alle betrokkenen: management, ondersteunende staf, docenten, studenten en alumni. De opleiding bleek bereid alle gevraagde informatie direct ter beschikking te stellen aan de commissie. Het studieprogramma is goed doordacht en is uitdagend en motiverend voor de studenten. Het onderwijs aan en de begeleiding van de studenten is van een hoog niveau en biedt daardoor uitstekende kansen om de studie in de daarvoor gestelde tijd af te ronden. De opleiding biedt uitgebreide mogelijkheden voor geschikte afgestudeerden om een vervolgopleiding te volgen op MSc-niveau. De commissie ondersteunt de visie van de opleiding om dergelijke masteropleidingen te volgen aan algemene universiteiten. De opleiding heeft blijk gegeven open te staan voor kritiek en op basis daarvan tot verbeteringen te komen. Dit biedt mogelijkheden om de opleiding in de toekomst nog verder te verbeteren. Graag wil ik mijn waardering uitspreken voor de grote inzet en waardevolle bijdragen van de leden van de visitatiecommissie aan deze evaluatie. Prof. ir. J. Klein Woud Voorzitter visitatiecommissie Militaire Systemen & Technologie
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
7
8
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
9
1. Algemeen deel: Samenstelling en werkwijze van de commissie Inleiding De Faculteit Militaire Wetenschappen (FMW) van de Nederlandse Defensie Academie (NLDA) heeft QANU gevraagd om een beoordeling uit te voeren van haar wobacheloropleidingen. In 2008 is de opleiding Militaire Bedrijfswetenschappen aan deze FMW gevisiteerd. Deze beoordeling is uitgevoerd in het kader van de aanwijzingsprocedure en zal door de FMW gebruikt worden om een aanvraag te doen om door de minister van OCW als instelling voor hoger onderwijs aangewezen te worden. De visitatie van de bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie heeft formeel de vorm van een toets nieuwe opleiding. Omdat de opleiding al een aantal jaar bestaat, is voor de visitatie het Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs van de NVAO (verder te noemen NVAO-kader) gebruikt. Samenstelling van de commissie De samenstelling van de commissie is tot stand gekomen in overleg met de opleiding Militaire Systemen & Technologie, het bestuur van de Faculteit Militaire Wetenschappen, het bestuur van QANU en de NVAO. De NVAO is geraadpleegd voor de samenstelling van de commissie, omdat deze visitatie formeel een toets nieuwe opleiding is. De procedure heeft geresulteerd in de volgende commissie: • • • • • •
Prof.ir. J. (Hans) Klein Woud, emeritus hoogleraar Maritieme werktuigkunde aan de TU Delft (voorzitter); Generaal majoor b.d. ir. L. (Lex) Besselink, voormalig directeur Wapensystemen en Bedrijven van de Defensie Materieel Organisatie; Prof.ir. P. (Peter) Hoogeboom, hoogleraar Radar Earth Observation aan de TU Delft; Kolonel IMM P. (Peter) Lodewyckx, dr.ir., lid van de directie en docent van de Koninklijke Militaire School in Brussel, België; Prof.dr. R. (Roland) Vandenberghe, emeritus hoogleraar Onderwijsbeleid en vernieuwing, Katholieke Universiteit Leuven, België; R. (Roel) Rutgers Bsc, student Bouwkunde TU Delft (student-lid).
Als secretaris van de commissie fungeerde drs. S.E. (Saskia) Tiethoff, medewerker van het bureau van QANU. Voor de curricula vitae van de leden van de commissie wordt verwezen naar bijlage A. Taakstelling Op grond van het instellingsbesluit, d.d. 22 juni 2009, was het de taak van de commissie om op basis van de door de opleiding aangeleverde informatie en door het voeren van verschillende gesprekken tijdens het visitatiebezoek: 1. 2. 3.
10
een oordeel te geven over de verschillende kwaliteitsaspecten van de opleiding, zoals beschreven in het NVAO-kader; op basis daarvan vast te stellen of de opleiding naar het oordeel van de commissie voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit; de aspecten van de opleiding te identificeren die naar het oordeel van de commissie voor verbetering vatbaar zijn.
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
Voorbereiding Ten behoeve van de beoordeling heeft de opleiding een zelfevaluatierapport (verder te noemen zelfstudie) opgesteld. De zelfstudie bevat een analyse en beschrijving van de opleiding aan de hand van het NVAO-kader. Daarnaast bevat het rapport een reflectie op de sterke en zwakke kanten van de opleiding. De opleiding heeft de commissie tevens een omvangrijk dossier met aanvullende documenten en achtergrondinformatie ter beschikking gesteld. Bij de zelfstudie heeft de opleiding een lijst gevoegd van de bachelorscripties die door studenten van de opleiding geschreven zijn. Uit deze lijst heeft elk commissielid twee scripties geselecteerd en toegestuurd gekregen. Bij deze scripties ontvingen zij ook de door de opleiding ingevulde afstudeerformulieren, zodat de commissie zich een beeld kon vormen over de wijze waarop de beoordeling tot stand gekomen is. De commissie heeft de opleiding verzocht om voor het bezoek toegang te krijgen tot de elektronische leeromgeving TeleTop. Ongeveer een week voor het bezoek heeft de commissie de inloggegevens voor TeleTop toegestuurd gekregen. De opleiding heeft de commissie tevens toegang verschaft tot de elektronische cursusdossiers. De commissie heeft de opleiding verzocht om tijdens het bezoek inzicht te geven in het volgende informatiemateriaal: voorlichtingsmateriaal, studiemateriaal, voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, scriptiehandleiding, evaluatieverslagen, toetsmaterialen, verslagen van vergaderingen van de opleidingscommissie en examencommissie en beleidsstukken. Een deel van dit materiaal was al onderdeel van het informatiepakket dat de commissie voor het bezoek ontvangen heeft. Startvergadering en bezoek Het bezoek vond plaats op 22 en 23 juni 2009 in Den Helder en heeft anderhalve dag geduurd. Aan het begin van het bezoek werd de startvergadering gehouden. Tijdens deze vergadering werd de commissie geïnstalleerd door de directeur van QANU, mr. C.J. Peels. Voorafgaand aan het bezoek zijn de bepalingen in de onafhankelijkheidsverklaring van QANU onder de aandacht van de commissieleden gebracht. Tijdens de startvergadering is de onafhankelijkheid van de commissieleden individueel besproken; alle commissieleden hebben een toelichting gegeven op hun positie ten opzichte van de opleiding. Er is bij geen van de commissieleden een belemmering voor een onafhankelijke oordeelsvorming geconstateerd. Daarmee is de visitatie Militaire Systemen & Technologie naar het oordeel van QANU omgeven met voldoende onafhankelijkheidswaarborgen. De commissie heeft tijdens de startvergadering de concepttekst besproken van het door haar opgestelde domeinspecifiek referentiekader. Tijdens de startvergadering heeft de commissie ook de zelfstudie en de door de commissie gelezen bachelorscripties besproken. Hierbij werden specifieke aandachtspunten geïnventariseerd. Een spreekuur was onderdeel van het bezoekprogramma. Tijdens dit spreekuur, dat van tevoren breed is aangekondigd en waarvoor men zich vertrouwelijk bij de secretaris van de commissie kon aanmelden, werd aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om in vertrouwen met de sommisse te spreken. Van dit spreekuur is geen gebruikgemaakt. Het bezoek is door de opleiding uitstekend georganiseerd. De gesprekken met de delegaties waren plezierig en open. De commissie heeft haar onderzoek goed kunnen uitvoeren, zij
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
11
heeft kunnen beschikken over alle noodzakelijke informatie en heeft zich volledig op de hoogte kunnen stellen van de stand van zaken bij de opleiding. QANU heeft het formele instellingsbesluit van de commissie verzonden naar de daarvoor in aanmerking komende instanties, zoals het College van Bestuur, het Faculteitsbestuur, de NVAO, de VSNU en het ministerie van OCW. Beoordelingsschaal De zes onderwerpen uit het NVAO-kader zijn beoordeeld volgens een tweepuntsschaal: voldoende of onvoldoende. Voor de beoordeling van de 21 facetten uit het kader is een vierpuntsschaal gehanteerd, waarbij de commissie de standaard beslisregels van QANU gevolgd heeft. Deze beslisregels zijn: • • • •
de beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is; de beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm; de beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit; de beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
Vaststellen van de rapportage De concepttekst van het beoordelingsrapport van de opleiding is per e-mail voorgelegd aan de commissieleden. Na verwerking van het commentaar van alle commissieleden is de tekst per e-mail vastgesteld. Het conceptrapport is vervolgens voor commentaar op feitelijke onjuistheden aangeboden aan de faculteit. De reactie hierop is door de commissie besproken en wanneer daartoe in de ogen van de commissie aanleiding bestond, zijn aanpassingen gemaakt in de formulering van de tekst.
12
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
DEEL II: OPLEIDINGSRAPPORT
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
13
14
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
2.
Rapport over de bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie van de Nederlandse Defensie Academie
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Militaire Systemen & Technologie n.v.t. bachelor wo 180 EC Bachelor of Science voltijd Den Helder (en Breda) n.v.t.
Het bezoek van de visitatiecommissie Militaire Systemen & Technologie aan de Faculteit Militaire Wetenschappen van de Nederlandse Defensie Academie vond plaats op 22 en 23 juni 2009. 1.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De Nederlandse Defensie Academie (NLDA) is ontstaan uit een fusie van de verschillende opleidingsinstellingen van Defensie en is in november 2005 opgericht. Bij oprichting van de NLDA zijn de faculteiten van het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM) en de Koninklijke Militaire Academie (KMA) samengevoegd tot de Faculteit Militaire Wetenschappen (FMW). De FMW is verantwoordelijk voor het verzorgen van vijf wetenschappelijke bacheloropleidingen. De wetenschappelijke bacheloropleidingen zijn een deel van de lange officiersopleiding of militair-wetenschappelijke opleiding (MWO), die een duur van vier tot vijf jaar heeft. De MWO bestaat uit een wetenschappelijke bacheloropleiding, een militaire opleiding en een vaktechnische opleiding (VTO). De militaire opleiding en een vaktechnische opleiding worden verzorgd door KIM en KMA, de bacheloropleidingen door de FMW, die voor de bacheloropleidingen een onafhankelijke verantwoordelijkheid heeft. Bij de inrichting van de FMW is rekening gehouden met de eisen die de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) stelt aan de bestuurlijke organisatie van universiteiten. Voor de faculteit is een aangepaste bestuursstructuur opgezet om de onafhankelijkheid en de academische vrijheid te waarborgen: voor de bedrijfsvoering valt de FMW onder de Commandant NLDA, maar voor alle andere aspecten onder een College van Bestuur (CvB). Onder het CvB ressorteert het Faculteitsbestuur (FB), onder voorzitterschap van de decaan. Dit bestuur bestaat verder uit twee portefeuillehouders, respectievelijk voor onderwijs en onderzoek, aangevuld met een secretaris. De FMW bestaat uit negen kennissecties: •
Sensor-,Wapen- en Commandosystemen (SEWACO);
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
15
• • • • • • • •
Militaire Platformsystemen (MPS); Navigatie Technologie (NAV); Management, Organisatie en Defensie Economie (MODE); Logistiek en Informatie (L&I); Militaire Gedragswetenschappen en Filosofie (MGF); Militaire Operationele Wetenschappen (MOW); Militaire Geschiedenis en Strategie (MGS); Internationale Veiligheidsstudies (IVS).
De secties SEWACO, MPS en NAV zijn gebundeld in het cluster Military Technical Sciences en verzorgen het grootste deel van het onderwijs binnen de bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie. 1.1.
Het beoordelingskader
1.1.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie (MS&T) is een zelfstandig onderdeel van de militair-wetenschappelijke opleiding (MWO) tot officier in verschillende startfuncties. Naast de bacheloropleiding (die hier onderwerp van beoordeling is) bestaat de MWO uit de vakopleiding, de militaire of maritieme scholing en de persoonsvorming (die geen onderwerp van beoordeling vormen). De verschillende onderdelen van de MWO hebben verschillende doelstellingen en eindtermen. De opleiding MS&T hanteert de volgende eindtermen: Competentiecategorie 1: Kennis en inzicht (D1)1 De technisch-wetenschappelijk opgeleide officier (TWOO) is deskundig, bezit expertise op het gebied van de militaire systemen en technologie. Hij beschikt over kennis van en inzicht in de essentiële feiten, concepten, principes en theorieën die relevant zijn voor de gekozen technisch-wetenschappelijke specialisatie en over kennis van en inzicht in de randvoorwaarden en beperkingen die bij een deskundig oordeel gehanteerd zullen moeten worden. Binnen deze categorie realiseert de TWOO gedurende de opleiding de volgende eindtermen: 1. kennis van de grondslagen in de wiskunde, natuurwetenschappen en technologie. Hier ligt de basis voor een kwantitatieve benadering; 2. specifieke domeinkennis op het gebied van de militaire systemen en algemene kennis van het technische en ingenieursvakgebied; 3. specialistische kennis op een deelgebied binnen de militaire systemen, door middel van verdiepende en profileringsvakken; 4. kennis van en inzicht in de optimale inzet en inzetbaarheid van militaire systemen, alsmede de interactie tussen operator en systeem; 5. basiskennis van onderzoeks- en ontwerpmethoden (modellering, simulatie); Met D1 tot D5 geeft de opleiding aan op welke van de vijf Dublin-descriptoren de competentiecategorie betrekking heeft.
1
16
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
6. kennis van en inzicht in de bedrijfskunde en managementtechnieken, met het oog op de latere beroepscontext. Competentiecategorie 2: Domeinspecifieke vaardigheden (D2) De TWOO handelt creatief en innovatief bij het oplossen van problemen en bij het specificeren en ontwerpen van systemen, componenten en processen. Hij past de expertise toe. Hij hanteert een kwantitatieve en integrale benadering om een professioneel oordeel uit te kunnen spreken met afweging van kosten, voordelen, veiligheid, kwaliteit, betrouwbaarheid, uitwendige vorm en milieueffecten. Hij ontwikkelt daartoe de volgende competenties: 1. een technisch-wetenschappelijk probleem onderzoeken: een probleem (her)formuleren; een probleem analyseren; een probleem met beperkte complexiteit oplossen, de oplossingsrichting aangeven voor complexe problemen; bestaande systemen, componenten en processen evalueren en aanpassen; eenvoudige systemen, componenten en processen specificeren en ontwerpen bij een bekende behoefte; 2. onderzoeksvaardigheden toepassen: de principes van kennisopbouw hanteren; bronnenonderzoek (gedrukt en elektronisch); een experiment ontwerpen ten behoeve van data-acquisitie; gegevens analyseren en interpreteren; 3. praktische vaardigheden: ontwikkelen en toepassen van de gereedschapskist met hulpmiddelen, technieken en apparatuur (inclusief software). Competentiecategorie 3: Algemene vaardigheden en kwaliteiten (D2, D3, D4, D5) Deze categorie bestaat uit competenties om te kunnen functioneren op het niveau van de TWOO, maar zijn niet direct gerelateerd aan de beroepscontext: 1. academische en professionele vaardigheden. Deze omvatten: (D2) nieuwe technologie in de werkomgeving implementeren en de technische bedrijfsvoering aanpassen; doelmatig gebruik van ICT-hulpmiddelen; inzicht in de beperkingen en randvoorwaarden rondom technische problemen (gezondheid en milieu, de beroepspraktijk, de politiek, wetgeving, financiële en praktische haalbaarheid, onzekerheden en risico’s); (D3) professionele oordeelsvorming; verantwoordelijkheid dragen; bewust zijn van relevante hedendaagse kwesties; (D4) effectief communiceren in de Nederlandse en Engelse taal, mondeling en schriftelijk; samenwerken in een team; (D5) bewust van de noodzaak en in staat om nieuwe kennis te verwerven en zich verder te ontwikkelen; een vragende attitude; 2. professionele kwaliteiten. De professionele beroepshouding wordt gekenmerkt door: (D2) middelen en tijd efficiënt en effectief inzetten; vernieuwend handelen in het ontwerpproces; (D3) risico’s afwegen; bewust van de beroepsmatige en ethische verantwoordelijkheden; bewust van de sociale en economische context van de beroepspraktijk; bewust van de gevolgen van technisch-wetenschappelijk handelen; een veilige werkwijze toepassen en uitdragen; 3. persoonskenmerken. Relevante kenmerken van een succesvolle TWOO worden ontwikkeld en gestimuleerd: (D5) zelfstandig werkend, naast teamplayer; ondernemend; probleemoplossend; creatief; gemotiveerd en gedisciplineerd; kritisch en analytisch ingesteld; nieuwsgierig; integer; een zelfstandige geest. Aan de totstandkoming van deze eindtermen heeft de door de opleiding uitgevoerde benchmark bijgedragen. In deze benchmark zijn het programma en de eindtermen van de opleiding vergeleken met studieprogramma’s die toegang geven tot dezelfde masteropleidingen als de opleiding MS&T en met inhoudelijk vergelijkbare civiele en militaire opleidingen in het buitenland. De volgende opleidingen zijn betrokken bij de benchmark: de QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
17
civiele opleidingen Elektrotechniek, Technische Informatica en Maritieme Techniek aan de Technische Universiteit Delft (TU Delft), Werktuigbouwkunde en Elektrotechniek aan de Katholieke Universiteit Leuven (KUL) en de militaire opleidingen van de Belgische Koninklijke Militaire School (KMS) en van de United States Naval Academy (USNA). In de zelfstudie staan de uitkomsten van deze benchmark beschreven. Hieruit blijkt dat de doelstellingen van de opleiding MS&T ten opzichte van deze opleidingen vergelijkbaar zijn. De opleiding streeft ernaar de benchmark in de toekomst elke zes jaar uit te voeren. Aan het tot stand komen van de eindtermen hebben ook de door de opleiding opgestelde beroepsprofielen bijgedragen. Deze beroepsprofielen vloeien voort uit een analyse van de typische functies waarin de afgestudeerde technisch-wetenschappelijk opgeleide officier (TWOO) terechtkomt. De beroepsprofielen zijn opgenomen als bijlage bij de zelfstudie. Zij beschrijven welke competenties nodig zijn voor het uitvoeren van diverse technische functies binnen de krijgsmacht. Onder andere uit deze competentieprofielen zijn de eindtermen van de bacheloropleiding gedestilleerd. Een ander deel van deze competenties is in het nonbachelordeel van de MWO ondergebracht. De term ‘non-bachelor’ omvat alle nietwetenschappelijke delen van de MWO, namelijk de vakopleiding, de militaire of maritieme scholing en de persoonsvorming. Deze onderdelen vinden grotendeels plaats in aparte perioden. Via de NLDA-raad is het werkveld betrokken geweest bij het opstellen van de beroepsprofielen en daarmee indirect bij de totstandkoming van de eindtermen van de opleiding. Oordeel Uit de bovenstaande beschrijving blijkt dat de opleiding zowel binnen- en buitenlandse als civiele en militaire vakgenoten (impliciet of expliciet) heeft betrokken bij het opstellen van de eindtermen van de opleiding. De commissie constateert dat de opleiding afgezien hiervan een breed netwerk heeft om te bepalen of de eindtermen aan de eisen van de beroepspraktijk blijven voldoen. Door dit netwerk en door de nauwe betrokkenheid van de beroepspraktijk bij de opleiding en haar medewerkers bestaat voor de commissie de garantie dat de eindtermen aan de eisen van vakgenoten en de beroepspraktijk voldoen en zullen blijven voldoen. Bij de inrichting van de opleiding is met het werkveld besproken uit welke elementen een wetenschappelijke technische basisopleiding zou moeten bestaan. Dit heeft geleid tot een goede aansluiting van (het programma en) de eindtermen op de eisen van de beroepspraktijk. De commissie heeft geconstateerd dat de eindtermen aansluiten bij de eisen aan een bacheloropleiding in het militair-technische domein. Zoals hierboven beschreven hebben de beroepsprofielen aan de domeinspecifieke aspecten van de eindtermen ten grondslag gelegen. De studenten verwerven niet alleen kennis van de grondslagen in de wiskunde, natuurwetenschappen en technologie, maar ook specifieke domeinkennis op het gebied van de militaire systemen en algemene kennis van het technische en ingenieursvakgebied. Tijdens de verdiepings- en profileringsfase vergaren de studenten meer specialistische kennis op een deelgebied binnen de militaire systemen. Uit de benchmark bleek dat de mate waarin de opleiding aandacht besteedt aan bovengenoemde aspecten overeenkomt met vergelijkbare civiele opleidingen. De commissie ziet daarin een bevestiging dat de opleiding aansluit op de eisen die gesteld worden aan een opleiding in het technische domein. Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
18
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat de Dublin-descriptoren leidend zijn geweest bij het opstellen van de eindtermen. De Dublin-descriptoren beschrijven het eindniveau van de bachelor aan de hand van vijf competentiegebieden: kennis en inzicht, toepassen van kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. Per eindterm heeft de opleiding aangegeven welke Dublin-descriptoren eraan ten grondslag liggen. Daarnaast zijn voor het bepalen van het niveau van de opleiding de Criteria voor academische bachelor en master curricula geraadpleegd. In Competentiecategorie 1 van de eindtermen staat beschreven wat studenten leren op het gebied van kennis en inzicht (Dublin-descriptor 1). Deze kennis leren zij vervolgens toe te passen, zoals beschreven in Competentiecategorie 2 van de eindtermen (Dublin-descriptor 2): zij verwerven onderzoeksvaardigheden en leren die toe te passen. Uit Competentiecategorie 3 van de eindtermen blijkt dat studenten komen te beschikken over algemene wetenschappelijke vaardigheden, die betrekking hebben op oordeelsvorming (Dublindescriptor 3), communicatie (Dublin-descriptor 4) en leervaardigheden (Dublin-descriptor 5). Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de formulering van de eindtermen duidelijk maakt dat in de opleiding minimaal bachelorniveau beoogd wordt. De commissie bevestigt dat de Dublindescriptoren duidelijk ten grondslag hebben gelegen aan de eindtermen, en herkent daarnaast in de eindtermen het niveau dat in de Criteria voor Academische Bachelor en Master Curricula voor een bacheloropleiding beschreven is. De commissie stelt hiermee vast dat de eindtermen van de opleiding aansluiten bij algemene en internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving De opleiding oriënteert zich op de militaire en technisch-wetenschappelijke beroepspraktijk. Zij heeft een brede technisch-wetenschappelijke oriëntatie, die overeenkomt met wat gebruikelijk is aan civiele universiteiten. Algemene wetenschappelijke vaardigheden komen in de eindtermen aan de orde. Er is ook aandacht voor onder meer communicatieve vaardigheden, samenwerkingsvaardigheden en ethiek. Afgestudeerden aan de opleiding MS&T hebben brugloze aansluiting op momenteel circa twintig masteropleidingen in binnen- en buitenland. Met het juiste pakket aan keuze- en profileringsvakken binnen de bacheloropleiding kunnen studenten doorstromen naar QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
19
opleidingen aan de volgende instellingen: verschillende masteropleidingen aan de faculteiten 3ME (Werktuigbouwkunde, Maritieme Techniek en Technische Materiaalwetenschappen), EWI (Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica) en L&R (Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek) van de TU Delft. In het buitenland hebben studenten toegang tot de masteropleiding Polytechniek aan de Koninklijke Militaire School in Brussel en verschillende masteropleidingen aan het Institute of Engineering Surveying and Space Geodesy van de University of Nottingham, de Defence Academy van Cranfield University en de Naval Postgraduate School in Monterey. Na het volgen van een aansluitprogramma van 30 EC hebben studenten eveneens toegang tot de masteropleiding Operations Research and Management aan de Faculteit Economische Wetenschappen en Econometrie van de UvA. Oordeel De commissie heeft de eindtermen van de opleiding bestudeerd en geconstateerd dat de eindtermen inderdaad ontleend zijn aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening. De afgestudeerde aan de opleiding beschikt volgens de omschrijving in de eindtermen over kennis van en inzicht in de concepten en theorieën die relevant zijn voor een technisch-wetenschappelijk expert. Hij verwerft een brede technische basis en verwerft de vaardigheden om technische problemen te (her)formuleren en te analyseren en om problemen met een beperkte complexiteit op te lossen. De commissie heeft geconstateerd dat de eindtermen en het daarop gebaseerde studieprogramma MS&T het mogelijk maken dat studenten doorstromen naar diverse vervolgopleidingen op masterniveau. Uit de gesprekken met studenten die zijn doorgestroomd naar een masteropleiding bleek dat hun eindkwalificaties bij het verlaten van de bacheloropleiding goed aansloten op de instroomeisen van de masteropleidingen (cf. F20). Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding. Voor de bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie is het oordeel voldoende. 1.1.2. Programma Beschrijving van het programma De bacheloropleiding begint met de Gemeenschappelijke Officiersopleiding (GOO) van 30 EC. Alle studenten aan de Faculteit Militaire Wetenschappen (FMW) volgen tijdens de GOO dezelfde inleidingen in de krijgswetenschappen, bedrijfswetenschappen, militaire systemen en operaties. Tevens wordt de basis gelegd voor de leerlijnen academische vaardigheden: wetenschapsfilosofie, communicatieve vaardigheden Nederlands (CVN), communicatieve vaardigheden Engels (CVE) en methoden en technieken van onderzoek (MTO). Deze algemene wetenschappelijke vakken worden vervolgens in de rest van het curriculum in verschillende vakken geïntegreerd. Verder is het studieprogramma van de opleiding MS&T verdeeld in vakkenclusters, die thematisch en wat betreft diepgang met elkaar samenhangen. Achtereenvolgens volgen studenten de clusters: (technisch-wetenschappelijke) grondslagen, verdiepende vakken, integrerende vakken, verbredende vakken, profileringsvakken.
20
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
De studenten volgen 55 EC in technisch-wetenschappelijke grondslagenvakken. Het cluster grondslagenvakken bestaat uit verschillende verplichte vakken op het gebied van wiskunde, natuurkunde, informatietechniek en signalen en systemen. Studenten bestuderen hierbij de fundamentele wetenschappen die nodig zijn voor een technisch-wetenschappelijke opleiding en leren ook om te gaan met de daarvoor benodigde software en apparatuur. In de verdiepende fase hebben de studenten hun eerste keuzemogelijkheid. Zij kiezen drie van de negen aangeboden technologiegebieden: energietechniek, werktuigtechniek, vliegtuigtechniek, maritieme techniek, voertuigtechniek, materiaalkunde, elektrotechniek, communicatietechniek en navigatietechniek en volgen op elk van de drie gekozen gebieden een vakkenpakket van 7 EC. Op dit moment moeten de studenten al een keuze maken voor hun uiteindelijke profilering (specialisatie), omdat voor de verschillende profileringsvakken vakken uit deze verdiepende fase voorgeschreven zijn. De opleiding heeft voor elke specialisatie twee technologiegebieden verplicht gesteld. Voor het derde gebied in de verdiepende fase hebben de studenten in principe vrije keuze. In de integrerende fase komt het geleerde in de verschillende voorgaande clusters bijeen in de vorm van de voortgezette leerlijn militaire systemen en projecten (20 EC), die hoofdzakelijk worden uitgevoerd in multidisciplinaire projectteams. In de verbredende vakkenclusters kiezen studenten twee van de drie aangeboden richtingen: human factors, operations research en instandhouding. Deze verbredende vakkenclusters zijn bedoeld om de toepassing van (militaire) technologie in breder perspectief te zetten, namelijk van operationele effectiviteit, bruikbaarheid en onderhoudbaarheid. Ook hier is per specialisatie door de opleiding één cluster verplicht gesteld. Tot slot volgt de profileringsruimte (specialisatie), waarin dertien vaste pakketten aan profileringsvakken (25 EC) worden aangeboden. De profileringsvakken breiden de eerder opgedane verdiepende kennis verder uit. Als afsluiting wordt een eindopdracht (15 EC) uitgevoerd op het gebied van de gekozen profilering.
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Uit de zelfstudie en uit gesprekken met docenten en studenten heeft de commissie een beeld gekregen van de manieren waarop de interactie tussen onderwijs en onderzoek plaatsvindt. In de zelfstudie worden verschillende voorbeelden gegeven van onderzoeksresultaten die mede hebben gediend om vakken en practica vorm te geven. Voorbeelden hiervan zijn: • •
in de vakken Stromingsleer en Voortgezette Sterkteleer worden technieken gebruikt die voortkomen uit promotieonderzoek dat aan de FMW verricht is; het in samenwerking met de TU Delft uitgevoerde Dynaship-project heeft bijgedragen aan het vak Modelleren en Simuleren en de bijbehorende oefeningen.
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
21
De regelmatige gastcolleges van zowel militairen als burgers geven studenten een beeld van de wetenschappelijke en militaire beroepspraktijk. Nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen, zoals electronic warfare, het all electric ship concept en mogelijkheden van internet, leiden regelmatig tot aanpassingen in het studieprogramma. In het studieprogramma is ruime aandacht voor de verwerving van de algemene academische vaardigheden. Deze is vormgegeven in verschillende leerlijnen die door het hele programma heenlopen: CVN, CVE en MTO. In de GOO aan het begin van het eerste bachelorjaar krijgen de studenten 10 EC expliciet onderwijs in academische vaardigheden, verdeeld over de vakken communicatieve vaardigheden Nederlands, communicatieve vaardigheden Engels, methoden en technieken van onderzoek en wetenschapsfilosofie. In de rest van het studieprogramma zijn deze leerlijnen geïntegreerd in andere vakken. In verschillende projecten en in de bachelorscriptie worden de onderzoeksvaardigheden toegepast en getoetst. Studenten aan de FMW hebben een duidelijke beroepspraktijk voor ogen, omdat zij immers al een beroep gekozen hebben. Het werkveld en de alumni zijn nauw bij de opleiding betrokken. Vooral tijdens de laatste fase van hun studie maken de studenten ook kennis met de beroepspraktijk. De zelfstudie geeft hier ettelijke voorbeelden van. Zo hebben de studenten MS&T zich bij het vak Capita selecta Navigatie verdiept in het eLORANplaatsbepalingssysteem, waarbij zij eerst een excursie hebben gemaakt naar het bedrijf dat zich toelegt op de ontwikkeling en verfijning van dit systeem en vervolgens hebben zij in Londen de conferentie NAV’08 bezocht, die eveneens in het teken van dit systeem stond. De continue koppeling tussen de wetenschappelijke opleiding en de beroepspraktijk wordt blijvend gegarandeerd door het feit dat de militairen binnen Defensie (dus ook binnen NLDA) in principe elke drie jaar van functie veranderen. Hierdoor brengen militaire docenten vaak actuele operationele ervaring mee, die zij in het onderwijs aan de orde kunnen stellen. De bijdrage van deze militairen garandeert een goede aansluiting van de opleiding op het werkveld. Door excursies vindt een kennismaking met het werkveld plaats. Zo vertelde één van de studenten dat hij tijdens de profileringsfase, die voor hem bestond uit militaire voertuigen, acht weken lang een dag per week op een voertuigfabriek had doorgebracht. Wat hij daar in de praktijk zag, sloot aan op de colleges die hij tijdens de opleiding gevolgd had. Tijdens het schrijven van de bachelorscriptie doen de studenten, onder begeleiding, zelfstandig onderzoek. Studenten worden gestimuleerd om een scriptieonderwerp te kiezen dat aansluit bij de specialisatie van een van de docenten. Deelvragen binnen een onderzoeksproject kunnen door studenten uitgezocht worden in het kader van de bachelorscriptie. Ook onderzoeksvragen uit het werkveld worden bij de studenten als mogelijk scriptieonderwerp onder de aandacht gebracht. In veel gevallen heeft de docent voor dit onderzoek zelf voorwerk verricht, zodat hij de student een afgebakende vraagstelling kan bieden. Dit moet mogelijk maken dat de student de scriptie ook daadwerkelijk binnen de scriptieperiode van negen weken af kan ronden. Oordeel De commissie heeft zich op grond van de zelfstudie en tijdens het visitatiebezoek een beeld gevormd van de wijze waarop interactie tussen onderwijs en (actueel) wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt. Zij heeft geconstateerd dat deze interactie in voldoende mate plaatsvindt. Hoewel dit bij een bacheloropleiding maar in beperkte mate mogelijk is, betrekt men wetenschappelijk onderzoek bij het onderwijs. De studenten konden veel praktijkvoorbeelden geven waarin onderzoek in onderwijs verweven wordt. 22
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
Wat betreft de bachelorscriptie merkt de commissie op dat het beeld dat in de zelfstudie werd opgeroepen, namelijk dat de bachelorstudent aan het eind van zijn studie zelfstandig een onderzoek moet kunnen opzetten, wat te hoog mikt. De opleiding wist dit echter tijdens de gesprekken te relativeren: de studenten krijgen voor hun bachelorscriptie een probleemstelling aangereikt en hoeven dus niet geheel zelfstandig een onderzoek op te kunnen zetten. De nadruk ligt op analyseren en synthetiseren en niet zozeer op het opzetten van onderzoek. Tijdens het visitatiebezoek waren alle in de opleiding gebruikte studieboeken en readers voor de commissie ter inzage beschikbaar. De commissie heeft deze literatuur bestudeerd en geconstateerd dat het materiaal adequaat en up-to-date is. In veel gevallen werden boeken gebruikt die de commissieleden van hun eigen opleiding kennen. Daardoor kan de commissie bevestigen dat het collegemateriaal qua niveau overeenkomt met het collegemateriaal dat in vergelijkbare opleidingen gebruikt wordt. De commissie heeft geconstateerd dat er in het studieprogramma ruime aandacht is voor het verwerven van onderzoeksvaardigheden en andere algemene academische vaardigheden. De opleiding heeft in deze vaardigheden duidelijk een opbouwende moeilijkheidsgraad aan weten te brengen. De commissie kan daarom bevestigen dat het programma de ontwikkeling van bovengenoemde vaardigheden op bachelorniveau waarborgt. De studenten aan de FMW staat de beroepspraktijk steeds duidelijk voor ogen, en deze is nadrukkelijk met het programma verweven. Niet alleen door militaire docenten, die vaak recente praktijkervaring in het onderwijs kunnen inbrengen, maar bijvoorbeeld ook in de profileringsvakken worden banden met de technisch-wetenschappelijke en militaire beroepspraktijk gelegd. Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving Aan de basis voor het ontwerp van de opleiding hebben de eindtermen van de opleiding gelegen, die afgeleid zijn van de beroepsprofielen (cf. F1). Uit de gesprekken met de docenten bleek dat de eindtermen leidend zijn geweest bij het bepalen van de leerdoelen en de inhoud van de diverse vakken en projecten. In een bijlage bij de zelfstudie is beschreven hoe de verschillende vakken bijdragen aan de verwerving van de eindtermen van de opleiding. In de periode dat KIM en KMA samengingen en daardoor de opleiding MS&T opnieuw ingericht werd, heeft de opleiding een opleidingsteam opgericht, dat belast was met de vormgeving van het curriculum. Veel van de docenten van de opleiding zaten in het ontwikkelteam. Door het opleidingsteam zijn per vak de te behandelen onderwerpen en de leerdoelen vastgelegd. Deze leerdoelen zijn doorgesproken en worden elk jaar door de docenten herbezien. In de periode dat de opleiding vormgegeven werd, is een aantal ‘heidagen’ georganiseerd, waarbij het opleidingsteam en alle andere docenten bijgedragen hebben aan de inrichting van de opleiding.
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
23
De leerlijnen communicatieve vaardigheden Nederlands en Engels zijn opgebouwd volgens het ‘trappenmodel’, waarin drie fasen onderscheiden worden: een herkennende fase, toepassende fase en integrerende fase. De zelfstudie beschrijft dat de FMW bij de indeling van de vakken het Leids niveau hanteert. In het Leids niveau worden voor een bacheloropleiding vier niveaus (100 voor inleidende cursussen tot 400 voor gespecialiseerde cursussen) onderscheiden. Er worden daarnaast eisen gesteld aan de opbouw van de opleiding. Bij elk niveau zijn richtlijnen wat betreft werkvorm, lesmateriaal en toetsvorm opgenomen. Deze richtlijnen, bijvoorbeeld die met betrekking tot het aantal contacturen per studiepunt, worden door de opleiding MS&T gehanteerd. Oordeel De commissie heeft het programma van de opleiding en de cursusdossiers bestudeerd en stelt vast dat de eindtermen systematisch in het programma aan de orde komen. De opleiding maakt dit inzichtelijk door middel van de cursusdossiers, waarin per cursus onder andere de leerdoelen, vakinhoud en afgenomen tentamens zijn opgenomen. De opbouw van het programma in verschillende clusters (inleidend, grondslagen, verdiepend, integrerend en verbredend) maakt duidelijk welke studieonderdelen in welke fase van het programma aan de orde komen. De commissie vindt de inhoud van het programma van de opleiding MS&T ambitieus: wat sommige onderwerpen betreft reikt het programma verder dan vergelijkbare studieprogramma’s aan civiele universiteiten. De opleiding beoogt een niveau dat aan de bovengrens ligt van wat in een driejarige bacheloropleiding bereikt kan worden. Hierover spreekt de commissie haar enthousiasme en waardering uit, te meer daar de commissie tot haar genoegen constateert dat het beoogde niveau ook gehaald wordt (cf. F20). Uit de gesprekken met de docenten bleek dat de eindtermen van de opleiding leidend zijn geweest bij het bepalen van de leerdoelen en inhoud van de vakken en projecten. De docenten zijn goed bekend met de eindtermen van de opleiding en zijn in staat gebleken deze te vertalen in leerdoelen per cursus, die naar de mening van de commissie helder en concreet geformuleerd zijn. Deze leerdoelen zijn bij de studenten meestal bekend. Bovendien blijken de docenten in staat de leerdoelen te vertalen in concrete programma- en cursusinhoud. De docenten laten tijdens de gesprekken zien dat zij begrijpen waar het om gaat en geven blijk van grote betrokkenheid bij het programma. Tijdens het bezoek gaven de docenten aan dat de heidagen, waarbij alle docenten betrokken waren bij de inrichting van de opleiding, goed gewerkt hebben. De commissie kan zich dit voorstellen, omdat de docenten blijk geven veel van elkaars vakken af te weten. Wel wil de commissie opmerken dat, omdat de Koninklijke Marine (KM) duidelijk een sterker inzicht heeft in de behoeften aan technische opleidingen dan de Koninklijke Landmacht (KL) en de Koninklijke Luchtmacht (KLu), deze behoeften van de Marine ook sterker in het programma weerspiegeld zijn. De commissie denkt dat het goed zou zijn als de KL en de KLu meer inbreng in de inhoud van met name een aantal profileringsvakken zou hebben. Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is goed.
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
24
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
Beschrijving De opleiding heeft de vakken thematisch bij elkaar gebracht in de hierboven beschreven clusters: Gemeenschappelijke Officiersopleiding (GOO), (technisch-wetenschappelijke) grondslagen, verdiepende vakken, integrerende vakken, verbredende vakken en profileringsvakken. De studenten hebben keuzemogelijkheden bij de clusters verdiepende vakken en verbredende vakken alsmede de profileringskeuze. De overige programmaonderdelen zijn voor alle studenten MS&T gelijk. In de keuzeruimte, die begint in het cluster verdiepende vakken, kan de student kiezen uit negen technologiegebieden (zie ‘beschrijving van het programma’). De profielkeuze omvat dertien mogelijkheden en komt tot stand door voorlichting van de docenten. Voor sommige dienstvakken (bijvoorbeeld KLu) is de profielkeuze opgelegd, voor andere is er een ruime keuzemogelijkheid (bijvoorbeeld KM Zeedienst). De expertise (competentiecategorie 1 van de eindtermen: kennis en inzicht) en de beroepsmatige en academische vaardigheden (competentiecategorieën 2 en 3 van de eindtermen) waarover de student gedurende zijn studie komt te beschikken zijn door de opleiding vormgegeven in leerlijnen: • •
vakspecifieke leerlijnen: militaire systemen en technologie, optimale inzet en inzetbaarheid (inclusief instandhouding), operationele ICT en de bedrijfskundige context; academische vaardigheid leerlijnen: CVN, CVE, MTO en teamwork.
De leerlijnen lopen door de clusters heen en bestaan uit afzonderlijke cursussen en als onderdeel van andere cursussen. In de zelfstudie is gespecificeerd in welke mate de verschillende vakken bijdragen aan de verschillende onderdelen binnen de leerlijnen. Oordeel Het is de commissie duidelijk dat er door de opleiding uitstekend is nagedacht over het aanbrengen van maximale samenhang in het programma. Door de thematische groepering van de vakken in clusters is duidelijk op welke manier de verschillende programmaonderdelen zich tot elkaar verhouden. De opleiding heeft zo op heldere wijze de oplopende moeilijkheid binnen het programma inzichtelijk gemaakt. Doordat in de opleiding het Leids niveau gehanteerd wordt, is een opbouw in niveau gegarandeerd. Daarbij heeft de commissie grote bewondering voor de manier waarop de opleiding, die toch kleine aantallen studenten heeft, zoveel verschillende profielen weet te realiseren. Tijdens het visitatiebezoek kon de opleiding bevestigen dat alle vakkenpakketten in de profileringsruimte ook daadwerkelijk worden aangeboden, zelfs als er maar weinig studenten voor een bepaalde profilering gekozen hebben. Binnen de profileringsruimte wordt goede samenhang bereikt doordat studenten vaststaande pakketten aan vakken kiezen. Hierdoor is tevens gewaarborgd dat de vakken binnen de profileringsruimte op een logische manier met elkaar samenhangen. Daar staat tegenover dat er voor de studenten binnen het gekozen profiel weinig keuzeruimte is. De commissie realiseert zich dat dit een consequentie is waar de opleiding niet onderuit komt, en tekent aan dat aan civiele universiteiten ook niet altijd grote keuzevrijheid binnen het bachelorprogramma bestaat.
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
25
Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is goed.
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving Tijdens de MWO wisselen bachelorperioden en non-bachelorperioden (waarin de vaktechnische en militair-maritieme vorming plaatsvindt) zich af. In beperkte mate hebben non-bacheloractiviteiten een plaats gekregen in de bachelorperioden. Voor de verdeling van deze uren hanteert de FMW de ‘40/10/7 regel’: per week van zeven dagen besteden studenten maximaal veertig studielasturen aan de bacheloropleiding en tien studielasturen aan het non-bachelordeel van de opleiding. De maximale studiebelasting is dus vijftig studielasturen in een week van zeven dagen. Tijdens de gesprekken gaf de opleiding aan dat er een spanningsveld bestaat tussen de eisen die de bacheloropleiding aan de studenten stelt en andere activiteiten waaraan studenten in meer of mindere mate verplicht deelnemen. Vooral door de non-bacheloronderdelen komt de studeerbaarheid soms in gevaar. Om de studielast te controleren, wordt door het Opleidingsbestuur voor elke bachelorperiode een detailplanning gemaakt. In deze detailplanning worden per week alle studie-uren en andere verplichte activiteiten opgenomen, zoals de onderdelen van het nonbacheloronderwijs en sport. De opleiding geeft aan haar best te doen het bacheloronderwijs en non-bacheloronderwijs uit te balanceren: in de weken dat er weinig nonbacheloractiviteiten zijn, is de studielast voor het bacheloronderwijs over het algemeen wat hoger. Als er andere activiteiten zijn, zoals de introductieperiode voor nieuwe studenten waaraan de ouderejaars hun bijdrage leveren, zorgt de opleiding bewust dat de studielast wat lager is. De studielast is voorgecalculeerd op grond van het studiemateriaal en de gebruikte werkvormen. Bij deze berekening zijn de richtlijnen van het Leids niveau bepalend. De ervaring van de studielast wordt na afloop gecontroleerd door middel van evaluaties. Per bachelorperiode zijn de contacturen verspreid over de studieweken, zodat in alle weken ruimte voor zelfstudie overblijft. De opleiding probeert het aantal contacturen per week te beperken tot maximaal twintig. In overeenstemming met het Leids niveau worden de contacturen minder naarmate de studie vordert. Het tentamen vindt in de regel plaats in de laatste week van de bachelorperiode. Uit evaluaties blijkt dat de studenten de studiebelasting in sommige bachelorperioden hoog vinden. In de zelfstudie wordt vermeld dat over het algemeen de perioden 5, 6 en 10 door de studenten als zwaar ervaren worden. Daarbij tekent de opleiding aan dat de ervaring van de studiebelasting deels persoonlijk is en afhangt van de persoonlijke affiniteit van de studenten met verschillende vakken. Anderzijds zijn er algemene factoren die de studiebelasting kunnen verzwaren. Tijdens het visitatiebezoek noemden studenten in dit kader de hertentamens, die altijd plaatsvinden in de direct volgende bachelorperiode, individuele remedialteachingtrajecten, die onder andere voor de vakken in de leerlijn academische vaardigheden aangeboden worden, werkstukken en de verplichte sport- en korpsactiviteiten.
26
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
Oordeel Zoals onder het deel ‘beschrijving’ beschreven staat, wordt voor elke periode een detailplanning van de studiebelasting gemaakt. De commissie heeft bewondering voor de zorgvuldige manier waarop de studielast zo door de opleiding in het oog gehouden wordt. Zoals blijkt uit bovenstaande beschrijving, volgen de studenten een druk programma en worden er hoge eisen aan hun inzet gesteld. De studenten worden geacht veel tijd aan hun studie te besteden. Daar staat tegenover dat de studenten ook daadwerkelijk de mogelijkheid en de gelegenheid hebben om voldoende tijd in de studie te steken. Door het internaatsysteem zijn de studenten in principe de gehele week op het KIM aanwezig. Het salaris dat de studenten tijdens hun studie ontvangen, zorgt ervoor dat zij geen tijd hoeven te besteden aan bijbaantjes. In de totale gemiddelde studielast van vijftig uur per week is ook sport opgenomen, die aan een civiele universiteit buiten de studielast gehouden wordt. Het feit dat de opleiding gesitueerd is op de weinig afleidingsrijke locatie Den Helder draagt er, volgens de studenten, ook aan bij dat zij voldoende tijd aan hun studie kunnen besteden. Uit de gesprekken met studenten van de opleiding bleek dat zij alleszins bereid zijn om de benodigde tijd aan de studie te besteden. De studenten waren bijzonder gemotiveerd. De commissie werd duidelijk dat de studenten het programma weliswaar zwaar vinden, maar wel studeerbaar achten. Studenten geven aan dat tijd het grootste probleem is, en dat goede planning vereist is om de verplichte korpsactiviteiten en het strakke studieprogramma te combineren. Door dit strakke programma zijn achterstanden moeilijk weg te werken; studenten kunnen moeilijk een cursus nogmaals volgen of een jaar opnieuw doen. Voor de opleiding is het belangrijk dat studenten zo mogelijk nominaal studeren; door de strakke programmering is een vertraging moeilijk in te halen en elke studievertraging kost Defensie immers geld. De opleiding legt daarom tot op zekere hoogte druk op de studenten om de studie binnen de gestelde tijd af te ronden. Tijdens het bezoek is gesproken over het spanningsveld dat bestaat tussen de eisen van de bacheloropleiding en van de non-bacheloropleiding: de integratie van militaire en wetenschappelijke vorming wringt af en toe. In dit licht vindt de commissie het zorgelijk dat er af en toe, voornamelijk door een te grote mate van onderdelen van de nonbacheloropleiding in de bachelorperioden, een derde herkansing nodig is (zie ook F11). De commissie is echter wel van mening dat de opleiding dit potentiële probleem goed oppakt. Als studenten aangeven dat de studielast hen boven het hoofd groeit, heeft de bacheloropleiding altijd prioriteit boven de andere activiteiten. In dergelijke gevallen overlegt de mentor van de student met de korpshoofd en worden andere activiteiten tijdelijk achteraan gezet. Hierdoor doet de FMW geen concessies aan de kwaliteit van de bacheloropleiding, wat de commissie als een groot pluspunt beschouwt. Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
27
Beschrijving De instroom tot de opleiding MS&T wordt bepaald door de behoefte van Defensie. De Commandant der Strijdkrachten stelt de behoefte op voor de verschillende korpsen, rekening houdend met een afvalpercentage, op basis van de geplande behoefte voor de komende jaren. Bij de werving richt men zich voornamelijk op vwo-schoolverlaters, die in principe in de MWO zullen instromen. Als blijkt dat de studenten het wetenschappelijk deel van de opleiding niet aankunnen, kunnen zij overstappen naar de korte officiersopleiding (KOO). Als de student aangenomen wordt voor de MWO, kiest hij tegelijkertijd zowel voor een korps als voor één van de wetenschappelijke bacheloropleidingen van de FMW. De selectie wordt gevoerd door de Nederlandse Defensie Academie (NLDA), en toelating tot de MWO hangt niet alleen af van de vooropleiding, maar ook van eisen aan lichamelijke conditie en persoonlijkheid. Studenten hebben toegang tot de opleiding MS&T met minimaal een afgeronde vwo-opleiding. Aanvullende vakken zijn nodig afhankelijk van het op de middelbare school gekozen profiel. Met het profiel Natuur en Techniek hebben de studenten direct toegang tot de opleiding; met het profiel Natuur & Gezondheid wordt Wiskunde B1 gevraagd, en met de overige profielen Cultuur & Maatschappij en Economie & Maatschappij moeten de studenten Wiskunde B1 en Natuurkunde 1 in hun keuzeruimte gehad hebben. Deze eisen voor de vooropleiding zijn in overeenstemming met het toelatingsbeleid van de drie technische universiteiten (3TU). De jaarlijkse capaciteit van de opleiding MS&T is veertig studenten, maar dat aantal wordt zelden gehaald. De opleiding geeft aan dat zij, net als de 3TU, te lijden heeft onder een gebrek aan interesse voor technische studies onder schoolverlaters. De opleiding heeft een instroom van circa dertig studenten per jaar. Iedereen die voltijds aan de FMW studeert, volgt tevens een opleiding tot officier. Gezien de unieke aard van de opleidingen aan de FMW is zijinstroom niet mogelijk. Tijdens het visitatiebezoek bleek uit gesprekken met docenten dat de opleiding, evenals de 3TU, te kampen heeft met het probleem dat de vaardigheden van de instromende studenten op het gebied van wis- en natuurkunde in toenemende mate te wensen over laten. De opleiding lost dit op door bij aanvang van het cluster grondslagenvakken collectieve bijlessen wis- en natuurkunde in te plannen. Deze lessen zijn bedoeld om de overgang van vwo- naar wo-niveau te vergemakkelijken. In de eerste week van het cluster grondslagenvakken wordt een instaptoets afgenomen, beginnend op basaal niveau, op basis waarvan vastgesteld wordt welke hiaten in kennis de studenten hebben. Daarna wordt de vwo-stof heel gericht gerepeteerd. Daarbij laat men in de eerste drie weken van het cluster grondslagenvakken de studenten begeleid studeren, door aparte uren in te richten waarin studenten onder begeleiding hun huiswerk maken. Oordeel De commissie heeft grote bewondering voor de manier waarop de opleiding de problemen met het instroomniveau van de studenten weet op te vangen. De commissie is bekend met de problemen die er bij technische opleidingen bestaan met betrekking tot de aansluiting van wo-niveau op vwo-niveau. Wat betreft rekenkundige vaardigheden is er een kloof tussen universitair niveau en het eindniveau van het vwo. De commissie juicht het bijzonder toe dat de opleiding MS&T dit probleem niet probeert te ondervangen door concessies te doen aan het niveau van de eigen opleiding. De opleiding richt zich op het bijspijkeren van de vwostof. Met de instaptoets worden de tekorten in de kennis gelokaliseerd en op maat bijgespijkerd. Na een aantal weken beschikken de studenten over het gewenste universitaire startniveau voor wis- en natuurkunde. De commissie concludeert dat de opleiding op verantwoorde en gemakkelijke wijze het verschil tussen de daadwerkelijke en de gewenste 28
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
kwalificaties van de studenten op het gebied van wis- en natuurkunde bij instroom in de opleiding opvangt. Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is goed.
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie omvat 180 EC. Oordeel De bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving De opleiding hanteert verschillende werkvormen: hoorcolleges, werkcolleges, practica en projectonderwijs. Een paar keer per jaar wordt in het kader van het bacheloronderwijs een excursie georganiseerd. In de zelfstudie wordt aangegeven dat bij het bepalen van de werkvorm steeds wordt gekeken welke werkvorm het meest geschikt is om de eindtermen van het vak te halen en het beste past binnen het cluster van vakken. Het Leids niveau speelt bij de bepaling van werk- en toetsvormen een leidende rol. In overeenstemming hiermee neemt gedurende de studie het aantal uren voor actieve werkvormen en zelfstudie toe, evenals het aantal werkstukken. In de zelfstudie wordt beschreven dat de toename van actieve werkvormen de student in staat stelt de lesstof op zogenaamde hogere Bloom-niveaus te hanteren. Tijdens het visitatiebezoek vertelden de docenten dat zij in de periode dat de opleiding ingericht werd voor al hun vakken het Bloom-niveau, waarin vijf fasen in de verwerving van kennis, oplopend van een herkennende fase tot een synthesefase, aan hebben moeten geven. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat er in de opleiding een variëteit aan didactische werkvormen wordt gehanteerd en dat de gekozen werkvormen logisch aansluiten op de inhoud en doelstellingen van de vakken. De docenten geven er blijk van te hebben nagedacht over de onderlinge samenhang van inhoud, werkvorm en toetsvorm. Zowel het Leids niveau als de Bloom-niveaus hebben een rol gespeeld bij het afstemmen van vorm en inhoud op de eindtermen. De commissie heeft gemerkt dat de docenten goed op de hoogte zijn van de vormgeving van de vakken van hun collega’s. Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
29
Beschrijving De opleiding hanteert verschillende toetsvormen: schriftelijke tentamens, mondelinge tentamens, practicumverslagen, werkstukken en presentaties. In het eerste jaar worden voornamelijk schriftelijke tentamens gebruikt. Geleidelijk neemt het aantal verslagen en werkstukken toe. Gedurende de hele studie blijft het aantal presentaties dat studenten houden ongeveer gelijk. De toetsing van de leerlijn academische vaardigheden is integraal deel van de beoordeling van werkstukken en verslagen. Een deel van de werkstukken die elke student schrijft, wordt ook beoordeeld door de vakdocent CVN of CVE. Voor de beoordeling van deze leerlijnen wordt voor elke student een portfolio aangelegd, waarin tijdens elk studiejaar practicumverslagen en werkstukken worden opgenomen. Als een student op deze vakken onvoldoende presteert, wordt hij doorgestuurd naar een remedial-teachingtraject. Inhoudelijk worden werkstukken beoordeeld aan de hand van een checklist, waarin de eisen zijn opgenomen waaraan een werkstuk moet voldoen. Sinds kort is in het tweede bachelorjaar een verslag in het Engels een verplicht onderdeel van het programma. Per vak zijn twee reguliere tentamengelegenheden; het tentamen wordt in principe afgenomen in de laatste week van de onderwijsperiode; het hertentamen vindt standaard plaats in de (laatste week van de) direct volgende periode. Indien nodig, wordt studenten een derde, en in principe finale, kans geboden. De opleiding geeft aan dat het soms voorkomt dat het studieprogramma zo druk was door activiteiten uit het non-bacheloronderwijs dat studenten onvoldoende tijd hadden het tentamen voor te bereiden. In dergelijke gevallen kunnen deze studenten bij uitzondering een vierde kans krijgen. In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat tentamens waar mogelijk in samenspraak tussen verschillende docenten samengesteld worden, hoewel peer review bij het opstellen van de tentamens soms moeilijk is vanwege de specifieke kennis die getoetst wordt. Tijdens het visitatiebezoek werd het eerste bevestigd en bleek dat docenten inderdaad geregeld een collega raadplegen bij het opstellen van een tentamen. Bij de derde, finale tentamenmogelijkheid worden tentamens standaard door een collega bekeken. Bij de finale kans van tentamens uit de GOO, die zowel in Breda als in Den Helder verzorgd wordt, is er voor beide locaties hetzelfde tentamen. Alle toetsen van de vakken uit de GOO worden van tevoren door meerdere docenten bekeken. Bij het nakijken van tentamens wordt alleen indien nodig een tweede docent betrokken. De docenten geven aan dat zij bij het maken van de tentamens de leerdoelen van de cursus naast het tentamen houden om te controleren of deze in voldoende mate in het tentamen getoetst worden. Tijdens het visitatiebezoek bleek uit de gesprekken met de studenten dat zij erg te spreken zijn over de heldere leerdoelen van de cursussen. Zij gaven aan dat de leerdoelen het gestructureerd bestuderen van de stof vereenvoudigen. De FMW heeft als beleid dat binnen tien werkdagen de tentamenresultaten bekend moeten zijn. Uit de gesprekken met docenten bleek dat deze termijn over het algemeen ook gehaald wordt. De ingecalculeerde uitzondering is het vak communicatieve vaardigheden Nederlands (CVN), waarvoor faculteitsbreed zeventig eerstejaars zijn. Met de docenten van dit vak en met de studenten is afgesproken dat de uitslag van CVN binnen twintig werkdagen bekend is. Voor de beoordeling van scripties worden twee begeleiders aangewezen. De eerste begeleider is de vakinhoudelijke docent en de tweede begeleider is vaak de verantwoordelijke voor het 30
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
betreffende profiel (een hoogleraar of uhd), wiens stem zwaarder telt bij de beoordeling. De scriptie wordt beoordeeld aan de hand van een scriptieformulier, dat door beide begeleiders ingevuld en later onderling besproken wordt. Twee weken voor studenten officieel afstuderen, houden zij een presentatie over de scriptie. Voor de scriptieverdediging wordt een apart cijfer gegeven, dat door alle docenten gezamenlijk bepaald wordt. Deze cijfers worden gewogen in een eindcijfer. De aanwezigheid van alle docenten uit de verschillende secties bij deze presentaties is verplicht. Vertegenwoordigers van het werkveld worden eveneens bij de scriptiepresentaties uitgenodigd en zijn meestal, zo vertelde de opleiding, ook bij deze presentaties aanwezig. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat er verschillende toetsvormen in de opleiding gebruikt worden en dat de toetsen over het algemeen passen bij de aangeboden collegevorm. Tijdens het bezoek bleek de commissie dat de docenten grote betrokkenheid voelen bij de wijze waarop de beoordeling tot stand komt. De docenten geven er blijk van te weten waar het om gaat. Hoewel de docenten in principe alleen verantwoordelijk zijn voor het nakijken en becijferen van tentamens, gaven zij aan in geval van twijfel altijd een tweede docent in te schakelen. De commissie spreekt haar waardering uit over het portfolio dat voor de leerlijnen CVN en CVE gebruikt wordt. De commissie noemt het portfolio een uniek instrument, waarmee op uitstekende wijze de voortgang van de studenten op het gebied van deze leerlijnen gevolgd kan worden. De commissie merkt op dat de studenten op een uitgebreide en systematische manier feedback op hun prestaties krijgen. De commissie vindt het lovenswaardig dat in veel gevallen verschillende docenten betrokken zijn bij het maken van een tentamen. Dit gebeurt structureel al bij de vakken in de GOO en bij de finale kans. Zoals onder F5 beschreven, heeft de opleiding voor elke cursus leerdoelen opgesteld. De studenten gaven aan dat deze leerdoelen zeer effectief zijn bij de voorbereiding op het tentamen. Voor de docenten zijn de leerdoelen bepalend bij het opstellen van de tentamenvragen. De commissie is van mening dat de systematiek die de opleiding hanteert bij het vaststellen van het scriptiecijfer bijzonder degelijk is. Bij de meeste scripties is, als hoofd van de profileringsruimte, een uhd of hoogleraar, betrokken als eerste of tweede begeleider. Het cijfer wordt bepaald op grond van een helder en uitgebreid scriptieformulier, waarin verschillende aspecten van de scriptie door de twee begeleiders afzonderlijk beoordeeld worden. In dit kader wil de commissie opmerken dat zij minder te spreken is over het nieuwe scriptieformulier dan over het oude scriptieformulier, omdat in de nieuwe versie het individuele oordeel van de verschillende beoordelaars verdwenen is. Het individuele oordeel van de verschillende beoordelaars bestaat nog wel, maar voor buitenstaanders is het niet meer inzichtelijk wat de eventuele verschillen waren tussen de oordelen van de twee beoordelaars. De commissie vindt het goed dat de studenten een openbare presentatie moeten geven over hun scriptieonderzoek en waardeert het dat de opleiding de aanwezigheid van in principe alle docenten bij deze presentatie verwacht. Dit is een goede manier om het cijfer te ijken, de betrokkenheid van de docenten bij de beoordeling te waarborgen, en te zorgen voor gelijke beoordeling van scripties in de verschillende secties van de opleiding. QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
31
Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is goed. Oordeel over het onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Programma. Voor de bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie is het oordeel voldoende. 1.1.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Van de wetenschappelijke staf van de opleiding MS&T, die bestaat uit 35 hoogleraren, uhd’s en ud’s, zijn 23 mensen gepromoveerd. Dit komt neer op een promotiegraad van circa 66%. De (nog) niet gepromoveerde medewerkers bevinden zich vooral onder de ud’s. De opleiding onderkent dat de promotiegraad relatief laag is en geeft aan dat dit voor een deel een fasekenmerk is: voor de oprichting van de NLDA in 2005 gold voor burgerdocenten niet de eis dat zij gepromoveerd moesten zijn. Dit is inmiddels veranderd. In de Notitie Personeelsbeleid voor Wetenschappelijk Personeel van de FMW staan de huidige eisen voor het opleidingsniveau van het wetenschappelijk personeel beschreven: voor burgerdocenten (hl, uhd of ud) geldt de eis dat zij in beginsel gepromoveerd zijn. Voor militaire docenten gelden aangepaste normen: militaire hoogleraren zijn gepromoveerd, uhd’s hebben een masteropleiding afgerond (MSc/MA/drs/ir) en zullen in beginsel tijdens hun plaatsing een promotieonderzoek afronden. Ud’s hebben een masteropleiding afgerond. De faculteit streeft ernaar om meer gepromoveerde militairen aan te stellen en militairen de gelegenheid te geven tijdens hun plaatsing te promoveren. Hiertoe kunnen zij gedurende vier jaar vrijgesteld worden voor een zogenaamde ‘arbeidsleerplaats’. Op dit moment is een deel van de (civiele en militaire) staf bezig met promotieonderzoek. De opleiding MS&T heeft drie hoogleraren met een (bijna) voltijdsaanstelling, en drie deeltijdhoogleraren. Voor hoogleraren wordt gestreefd naar een (dubbel-)benoeming aan een civiele universiteit, waardoor zij promotierecht hebben. Als bijlage bij de zelfstudie heeft de opleiding de curricula vitae van de bij de opleiding MS&T betrokken staf gevoegd. Uit deze curricula vitae blijkt dat nagenoeg de gehele wetenschappelijke staf participeert in alle fasen van de opleiding. De hoogleraren geven zowel inleidende colleges in het eerste jaar als verdiepende cursussen in de hogere jaren. Vrijwel alle hoogleraren zijn betrokken bij de begeleiding van scripties en proefschriften. Het onderzoek aan de FMW is geclusterd in onderzoeksprogramma’s. Het onderzoek van de docenten van de opleiding MS&T valt onder de sectie Military Technical Sciences. De onderzoeksprogramma’s worden beschreven in de Annual Research Plans van de faculteit, waarin de wetenschappelijke output systematisch wordt gerapporteerd. Uit het Annual Research Plan 2009 blijkt dat de sectie Military Technical Sciences, met 22,83 fte aan onderzoekscapaciteit, het grootste cluster binnen de FMW vormt. Binnen deze sectie worden dertig onderzoeksprojecten uitgevoerd, die vallen onder vijf subsecties: Performance of Military Platform Systems, Maintenance of Military Platform Systems, Building Innovation in Military Engineering,
32
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
Situational Awareness & Optimal Deployment en Advances in Military Navigation Technology. Aan het hoofd van elke subsectie binnen het cluster staat één van de hoogleraren van de opleiding. Uit de curricula vitae van de staf blijkt dat het grootste deel van de wetenschappelijke staf bij één van deze onderzoeksprogramma’s betrokken is. Als voornaamste uitzondering hierop gelden de vakdocenten, die aangesteld zijn bijvoorbeeld voor het verzorgen van het onderwijs in communicatieve vaardigheden. De wetenschappelijke vrijheid binnen de FMW wordt bewaakt door de wetenschappelijke adviesraad (WAR). De WAR fungeert als raad van toezicht van de FMW. In het Bestuurs- en Beheersreglement van de Faculteit Militaire Wetenschappen staan de taken en bevoegdheden van de WAR beschreven: “De wetenschappelijke adviesraad houdt toezicht op de wetenschappelijke kwaliteit van het onderwijs en onderzoek en de daarvoor benodigde organisatorische voorwaarden. Hij adviseert daartoe gevraagd en ongevraagd het College van Bestuur. Hij doet, gehoord de faculteitsraad en de medezeggenschapscommissie, een voordracht tot benoeming, schorsing of ontslag van de decaan aan de Commandant der Strijdkrachten.” In het Bestuurs- en Beheersreglement staat het volgende over de onafhankelijkheid van de leden van de WAR: “De wetenschappelijke adviesraad van de FMW bestaat uit minimaal vijf en maximaal zeven leden. De leden zijn niet afkomstig uit de Defensieorganisatie en hebben aantoonbare bestuurlijke ervaring en kennis van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Zij zijn bij voorkeur aangesteld als hoogleraar bij een universiteit, niet zijnde de FMW. Bij de samenstelling van de wetenschappelijke adviesraad wordt rekening gehouden met spreiding over de verschillende disciplines, die binnen de FMW aanwezig zijn.” Oordeel De commissie heeft zich gebogen over de vraag of de onderzoeksomgeving van voldoende kwaliteit is om een wo-bacheloropleiding te verzorgen en kan hier positief op antwoorden. In dit licht waardeert de commissie de duidelijke betrokkenheid van de hoogleraren bij alle fasen van de opleiding. Zij nemen een aanzienlijk deel van de colleges voor hun rekening en zijn betrokken bij het begeleiden van scripties. Op dit moment heeft de opleiding een relatief jonge groep hoogleraren, wat de commissie als positief beschouwt. De commissie heeft geconstateerd dat de promotiegraad op dit moment weliswaar nog niet zo hoog is als gehoopt mag worden, maar heeft alle vertrouwen in het gerichte beleid van de FMW om promoties te bevorderen. De commissie meent dat de opleiding aannemelijk kan maken dat de promotiegraad inderdaad de komende jaren zal toenemen. Tijdens het bezoek heeft de commissie met de opleiding gesproken over de rol van de WAR. Zij is van mening dat het academisch niveau van de FMW in voldoende mate bewaakt wordt door de WAR, omdat de WAR geheel onafhankelijk is en voornamelijk bestaat uit civiele hoogleraren, die geen banden met Defensie hebben. Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving De student-docentratio voor de opleiding MS&T is bijzonder gunstig. Uit de zelfstudie blijkt dat de opleiding de student-docentratio heeft van 4,3 studenten per fte onderwijsinzet. Aan deze gunstige cijfers draagt bij dat de opleiding elk jaar minder studenten heeft dan waar QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
33
behoefte aan is: de opleiding is berekend op een grotere behoefte dan het daadwerkelijke studentenaantal. Aan de andere kant geeft de opleiding aan moeite te hebben met het vervullen van vacatures. De commissie heeft inderdaad geconstateerd dat de opleiding een behoorlijke hoeveelheid onvervulde vacatures heeft. Als verklaring hiervoor noemt de opleiding de afgelegen locatie Den Helder. De opleiding MS&T verzorgt veel verschillende profileringen. Hoewel de opleiding een gunstige student-docentratio heeft, is er voor het verzorgen van het grote aanbod aan keuzevakken ook veel capaciteit nodig. Daar komt bij dat elk pakket aan keuzevakken ook daadwerkelijk aangeboden wordt, zelfs als er slechts een klein aantal studenten voor gekozen heeft. Op de docenten uit de GOO ligt de extra belasting dat zij hetzelfde programma op twee locaties moeten verzorgen: in Breda en in Den Helder. Dezelfde staf draait het programma twee keer, eerst in Den Helder en vervolgens in Breda, waar het programma tien weken later start. De opleiding geeft aan dat er, ondanks de verschillende vacatures, voor elk vak de capaciteit is om het te geven. Alle basisvakken kunnen op dit moment al door minimaal twee docenten gegeven worden. Het streven is om voor alle vakgebieden twee docenten te hebben. Er zijn binnen de opleiding profileringsgebieden waar al langdurig een vacature voor is. Voor sommige van deze specialisaties wordt een docent van een van de civiele universiteiten ingehuurd. In enkele gevallen heeft de FMW ervoor gekozen om de vacature niet meer te vervullen, maar structureel een externe docent in te huren. Bij andere profileringsgebieden is de specialisatie binnen de opleiding aanwezig en kunnen zittende docenten bijspringen. Hierdoor moeten docenten soms op onderzoekscapaciteit inleveren om de colleges te kunnen geven. Oordeel Door de gunstige student-stafratio lijkt de opleiding zich in een luxe situatie te bevinden. Daar staat echter tegenover dat er, door de vele profileringen die de opleiding aanbiedt, ook veel cursussen te verzorgen zijn. Daarbij tekent de commissie aan dat er geen mogelijkheid is, zoals aan civiele universiteiten, om studenten vakken te laten volgen bij docenten van andere opleidingen of faculteiten: omdat de opleiding geen studenten uit kan besteden aan andere vakgroepen, is het noodzakelijk dat zij alle specialismen zelf in huis heeft. Van de docenten aan de opleiding wordt naar de mening van de commissie veel gevraagd, onder andere doordat zij allen betrokken zijn bij intensieve begeleiding die de studenten krijgen. De commissie is van mening dat de opleiding goed omgaat met de onvervulde vacatures, door deels intern naar een oplossing te zoeken en deels hulp van docenten van buiten in te roepen. Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
34
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
Beschrijving Uit de curricula vitae van de docenten, die opgenomen zijn in de zelfstudie, blijkt dat vrijwel alle hoogleraren, uhd’s, ud’s en docenten een of meer cursussen op het gebied van didactiek gevolgd hebben. In de notitie FMW Onderwijsvisie en -beleid is opgenomen dat alle docenten aan de FMW de BKO (basiskwalificatie onderwijs) moeten hebben. De notitie beschrijft dat zij hiermee voorbereid zullen zijn op hun kerntaken: “zelfstandige onderwijsuitvoering waarbij verschillende werkvormen gehanteerd kunnen worden, onderwijsontwikkeling binnen gegeven opleidingskaders, toetsing en evaluatie van het eigen onderwijs en de eigen professionele ontwikkeling.” Het Bureau IOK begeleidt de docenten bij het verkrijgen van de BKO. In het kader van de BKO kunnen de docenten verschillende cursussen volgen, zoals Writing in English, toetsontwikkeling, TeleTOP en mentoraat. Het pakket wordt op maat samengesteld op de wensen en behoeften van de docent. Ook worden docenten in de gelegenheid gesteld vaktechnische cursussen in het buitenland te volgen. Uit het Werkbelevingsonderzoek onder docenten blijkt dat docenten tevreden zijn over de geboden bijscholings- en professionaliseringsmogelijkheden. Oordeel De commissie heeft tijdens het visitatiebezoek geconstateerd dat de FMW de professionalisering van het personeel erg serieus neemt. Er worden veel didactische cursussen aangeboden en docenten krijgen goede begeleiding bij het behalen van de BKO. Veel van de docenten hebben didactische cursussen gevolgd. De commissie waardeert het dat de didactische cursussen voor de docenten op maat gemaakt worden. In de zelfstudie wordt vermeld dat uit studentenonderzoeken blijkt dat studenten over het algemeen tevreden zijn over de didactische kwaliteit van hun docenten. Tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie gesproken met de studenten over de didactische kwaliteiten van hun docenten. Door hen werd het beeld uit de zelfstudie bevestigd. De commissie is daarom van mening dat de didactische kwaliteit van het zittende personeel goed is. Als zorgpunt wil de commissie in dit licht de onvervulde vacatures in Den Helder noemen, waardoor er cursussen zijn die niet door de daarvoor beoogde specialisten gegeven kunnen worden. Op dit punt heeft de commissie overigens geen daadwerkelijke problemen geconstateerd en is zij van mening dat dit voor een bacheloropleiding ook geen probleem hoeft te zijn. De commissie waardeert het dat verschillende docenten de grondslagenvakken kunnen geven en ook daadwerkelijk geven. Samenvattend heeft de commissie geconstateerd dat het personeel gekwalificeerd is voor de realisatie van het programma. De kwaliteit van het zittende personeel is goed. De onvervulde vacatures worden goed opgevangen, maar de opleiding moet volharden in haar pogingen de vacatures vervuld te krijgen. Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Inzet van personeel Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet van personeel. Voor de bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie is het oordeel voldoende.
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
35
1.1.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving In Den Helder worden de colleges gegeven in verschillende locaties, die zich allemaal op het terrein van het KIM bevinden: Enys House en Het Klooster. In Gebouw Medemblik staan de practicumopstellingen. De locatie KIM beschikt over grote collegezalen met een capaciteit tot 260 personen. De kleinere lokalen worden gebruikt voor colleges met kleine studentenaantallen en voor werkgroepen. Er zijn op dit moment geen structurele ruimten voor groepswerk; deze worden ingericht op het moment dat daar behoefte aan is. In de zelfstudie wordt beschreven dat de opleiding bij een groot deel van de vakken gebruikmaakt van de elektronische leeromgeving TeleTop. Docenten vullen deze met cursusinformatie en lesmateriaal (dictaten, presentaties, oefenvraagstukken, proeftentamens, aanvullende literatuur en videomateriaal). TeleTop kan ook worden gebruikt als communicatiemiddel tussen studenten en docent en studenten onderling. Voor het visitatiebezoek heeft de commissie toegang gekregen tot TeleTop en de werking ervan bestudeerd. De studenten vertelden tijdens het bezoek dat TeleTop een handig medium is om verslagen op in te leveren. Zij noemden ook de mogelijkheid om vragen te stellen in een discussiegroep, zodat alle studenten uit de groep profijt kunnen hebben van de gestelde vragen. De NLDA heeft een omvangrijke bibliotheekcollectie. Het deel van de bibliotheek dat relevant is voor de technische opleiding MS&T bevindt zich in Den Helder. Tijdens de rondleiding konden studenten bevestigen dat het grootste deel van het materiaal dat zij voor colleges en werkstukken nodig hebben inderdaad in de bibliotheek in Den Helder beschikbaar is. Daarbij kunnen de studenten gratis van het interbibliothecair leenverkeer (IBL) gebruikmaken, waarmee zij boeken en tijdschriften uit universiteitsbibliotheken en uit het buitenland kunnen aanvragen. Als studenten voor hun scriptie boeken nodig hebben die de bibliotheek van de NLDA niet heeft, kan een verzoek tot aanschaf worden ingediend. De studenten verklaren dat in dergelijke gevallen het gewenste boek meestal door de NLDA aangeschaft wordt. De studenten hebben toegang tot twee computerwerkruimten, waarop alle mogelijke software geïnstalleerd is. Deze software wordt beheerd door de IT-afdeling van het bureau Innovatie en Ontwikkeling, die desgevraagd kan zorgen voor installatie van de benodigde software op de privécomputer van de studenten. Oordeel De materiële voorzieningen die voor de opleiding MS&T beschikbaar zijn, worden door de commissie beschreven als luxe. Onder andere gezien de relatief kleine studentenaantallen van de opleiding, zijn de faciliteiten beter dan aan de 3TU. De commissie heeft tijdens het visitatiebezoek een rondleiding gekregen langs de onderwijsvoorzieningen op het KIM. Zij heeft geconstateerd dat er in Den Helder goede faciliteiten zijn voor de studenten, die zijn toegespitst op het karakter van de opleiding. De collegezalen, de bibliotheek en de laboratoria zijn prachtig ingericht. De beoordeling van de materiële voorzieningen beperkt zich tot de voorzieningen die direct te maken hebben met het onderwijs. Zoals al eerder genoemd is, zijn de opleidingen aan de
36
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
FMW residentieel; dat wil zeggen dat de studenten, zeker de eerste paar jaar van hun studie, op het terrein van het KIM (of in Breda op het terrein van de KMA) wonen. Het internaat waarin de studenten verblijven is door de commissie niet bezocht. De commissie heeft wel vernomen dat alle studenten in het eerste jaar, als zij nog gezamenlijk op een slaapzaal slapen, eigen studieruimte hebben, zodat zij in alle rust en afzondering kunnen studeren. De commissie heeft voor het bezoek toegang gekregen tot de (via internet toegankelijke) elektronische leeromgeving TeleTop. Zij heeft de elektronische leeromgeving bekeken en gemerkt dat TeleTop wordt gebruikt op de manier die in de zelfstudie beschreven is. Zoals al eerder beschreven, zijn de lijnen binnen de opleiding kort en hebben de studenten door het internaatsysteem veel contact met elkaar. De commissie heeft daarom de indruk dat sommige functies van de elektronische leeromgeving die uitermate nuttig zijn bij grote opleidingen met grote aantallen studenten, voor de opleiding MS&T en haar staf en studenten niet veel toegevoegde waarde hebben. Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is goed.
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De studenten in Den Helder worden intensief begeleid. Uit de zelfstudie en tijdens de gesprekken met de mentoren en met de studenten heeft de commissie een beeld gekregen van de begeleiding. Rond elke student wordt een zogenaamde ‘gouden driehoek’ gevormd. Deze gouden driehoek bestaat uit drie begeleiders. De mentor is het belangrijkste voor het militairwetenschappelijke deel van de opleiding. In de volgende beschrijving neemt het mentoraat dan ook de grootste plaats in. De divisiechef is de militaire lijnmanager, die de voortgang van een jaargang studenten bewaakt en het accent legt op de officiersvorming. Het korpshoofd is verantwoordelijk voor de vaktechnische opleiding van de studenten en volgt de voortgang van alle studenten binnen een korps of dienstvak. Het studiementoraat is faculteitsbreed met ingang van opkomst 2006 ingevoerd en richt zich op de bevordering van de wetenschappelijke ontwikkeling. De mentor is altijd een docent van de FMW en bewaakt de voortgang van een groep studenten; meestal heeft een mentor zeven tot dertien studenten onder zijn hoede. Gedurende de gehele bachelorperiode worden studenten door dezelfde mentor begeleid. De mentor heeft de taak om studenten te begeleiden bij leerproblemen en bij problemen met de studiemotivatie en -voortgang; studenten te coachen en (potentiële) problemen te signaleren. De mentor verstrekt informatie en advies aan de studenten, en speelt een belangrijke rol bij keuzemomenten tijdens de bacheloropleiding. De mentor heeft een vertrouwensrelatie met de studenten en fungeert tevens als doorverwijsluik naar de bijlesprogramma’s en naar andere hulpverlenende instanties binnen de FMW en NLDA, zoals de geestelijk verzorger en de bijlesprogramma’s. Tijdens het bezoek werd de commissie duidelijk dat de mentoren daadwerkelijk regelmatig spreken met de studenten die zij begeleiden. In het eerste bachelorjaar spreken zij de studenten minstens eenmaal per onderwijsperiode. Eenmaal per semester overleggen alle mentoren met elkaar. Bij dit overleg is ook de portefeuillehouder onderwijs uit het Faculteitsbestuur aanwezig.
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
37
Voor studiebegeleiding gaan studenten in eerste instantie naar de mentor. Tijdens de gesprekken gaven zij echter aan dat zij hiervoor ook altijd bij hun korpshoofd terechtkunnen. Op papier zijn de bevoegdheden van mentor en korpshoofd gescheiden, maar studenten vertellen dat in de praktijk beiden even toegankelijk zijn voor al hun vragen en problemen. De studenten MS&T die afkomstig zijn van de KLu, zijn in Den Helder aan een korpshoofd toegevoegd. Voor de studenten van de KL wordt op dit moment nog naar een oplossing gezocht. Voor studenten met specifieke problemen die de studievoortgang belemmeren, zoals faalangst of dyslexie, is extra ondersteuning beschikbaar. Het Bureau IOK biedt deze studenten specialistische ondersteuning en indien nodig worden studenten voor specialistische hulp doorverwezen naar externe specialistische organisaties. Studenten met dyslexie kunnen aangepaste toetsvormen of extra tijd voor tentamens krijgen. De docent CVN beoordeelt door de jaren heen de werkstukken van de studenten op taalgebruik en spelling. Als blijkt dat studenten wat dit betreft onderpresteren, worden zij naar het Bureau IOK doorverwezen. De FMW hanteert voor al haar opleidingen een bindend studieadvies (BSA). Aan het einde van het eerste jaar wordt een BSA gegeven. Hiervoor geldt de eis dat studenten 45 EC behaald moeten hebben. Dit is een harde eis, waarvan alleen in uitzonderlijke gevallen afgeweken wordt door studenten de gelegenheid te geven het jaar over te doen. Na bachelorperiode 4 kijkt de examencommissie naar het studieresultaat van de studenten en geeft een eerste studieadvies. Alle studenten krijgen een brief, waarin de opleiding een eerste oordeel geeft over de prestaties van de student. Als de studenten minder goed gepresteerd hebben dan gehoopt, worden zij doorgestuurd naar hun mentor voor een gesprek. Het tweede studieadvies volgt na periode 5 bij afsluiting van de propedeutische fase. Op dat moment zijn voor bachelorperioden periode 1 tot en met 4 al twee tentamenmogelijkheden geweest en voor bachelorperiode 5 één tentamenmogelijkheid. Studenten kunnen op dat moment 60 EC gehaald hebben. Voor een positief BSA moeten zij daarvan minimaal 45 EC gehaald hebben. Een derde beoordelingsmoment en het definitieve meetmoment voor het BSA valt na de finale tentamens van de propedeuse. De examencommissie brengt haar advies uit aan het Faculteitsbestuur, waarna de decaan het advies bindend verklaart. Voor een negatief advies uitgebracht wordt, is er diverse malen contact met de student. Als de student met goede redenen kan aantonen dat de studievertraging buiten zijn schuld tot stand gekomen is, kan een uitzondering op het BSA gemaakt worden. Eventueel kan besloten worden tot een individueel remedial-teachingtraject, dat is toegespitst op de individuele problemen van de student. Bij aanvang van de bachelorscriptie bekijkt de examencommissie opnieuw de voortgang van de studenten. Voor hij aan zijn scriptie mag beginnen, moet de student ten minste 85% van de EC uit de postpropedeutische fase behaald hebben. Oordeel De commissie is bijzonder onder de indruk van de manier waarop en de mate waarin studenten begeleid worden. Dit komt voor een deel door de gunstige student-stafratio en deels door het belang dat Defensie hecht aan de begeleiding van de studenten, omdat dit nodig is voor hun latere werk als officieren van de Nederlandse Krijgsmacht. Tijdens het bezoek werd het de commissie duidelijk dat de mentoren regelmatig spreken met de studenten die zij begeleiden. De lijnen zijn kort en de deuren van mentor, korpshoofd en 38
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
docenten staan altijd voor de studenten open. Dit beeld werd door zowel docenten als studenten bevestigd. Uit de gesprekken met de mentoren bleek dat de mentoren zich erg betrokken voelen bij hun studenten. Zij geven er blijk van hun taak serieus op te vatten. De mentor stuurt regelmatig een update met cijfers en praat regelmatig (formeel en informeel) met zijn studenten. De mentor begeleidt een kleine groep van zeven tot dertien studenten gedurende de hele bachelorperiode. Hij fungeert als coach voor de studenten en als adviseur voor het korpshoofd. De commissie heeft vernomen dat er zeker in het begin van elke onderwijsperiode contact is tussen de student en de mentor. De studenten bevestigden dat zij niet alleen bij de mentor terechtkunnen voor begeleiding, maar ook bij het korpshoofd. Daarnaast staan ook, indien nodig of gewenst, de vertrouwenspersoon en de geestelijk verzorgers de studenten ter beschikking. De commissie heeft geconstateerd dat de studenten uitstekend begeleid worden. De mentor is sterk betrokken bij de studenten en signaleert zelf als er problemen zijn. Indien nodig is er voor studenten individuele begeleiding beschikbaar. De commissie heeft vastgesteld dat de informatievoorziening aan de studenten goed en adequaat is. Ook hier speelt de mentor een cruciale rol, omdat hij de studenten adviseert over keuzemomenten in de opleiding. Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is excellent. Oordeel over het onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Voorzieningen. Voor de bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie is het oordeel voldoende. 1.1.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving In de zelfstudie wordt beschreven dat de cursussen regelmatig geëvalueerd worden. Het Bureau IOK heeft hiertoe een evaluatiekalender opgesteld. Aan het eind van elke bachelorperiode worden de vakken onder de studenten door middel van een vragenlijst, die bestaat uit vragen met een puntenschaal en open vragen, geëvalueerd. Studenten koppelen ervaringen terug via de Opleidingscommissie (OC), waarin ook het Bureau IOK en de korpshoofden vertegenwoordigd zijn. De resultaten van deze evaluaties worden vervolgens besproken met docenten en het Opleidingsbestuur (OB) en leiden indien nodig tot aanpassingen. Tijdens de gesprekken vertelden de studenten en docenten dat de cursussen regelmatig geëvalueerd worden. In de eerste paar jaar dat de opleiding MS&T bestond, zijn alle vakken elk jaar geëvalueerd. Tegenwoordig wordt bij een positieve trend besloten het vak niet meer elk jaar te evalueren. Alle cursussen worden ten minste eenmaal per drie jaar geëvalueerd. Op wens van studenten of docenten kunnen vakken echter altijd vaker worden geëvalueerd.
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
39
Elke bachelorperiode wordt direct na afloop middels een schriftelijke vragenlijst onder de studenten geëvalueerd. Het gaat hier om een beoordeling van de periode als geheel, waarin de vakken en docenten, maar ook de studiedruk beoordeeld wordt. De studenten van de OC geven tijdens vergaderingen van de OC een reactie op de resultaten. De verslagen van alle evaluaties zijn beschikbaar bij het Bureau IOK. De evaluatieverslagen worden tevens gepubliceerd op TeleTop en opgenomen in de cursusdossiers. De FMW is medio 2008 begonnen met het aanleggen van cursusdossiers, waarin elk jaar de vakbeschrijvingen, leerdoelen, tentamens en evaluatieverslagen bijgehouden worden. De uitkomsten van de evaluaties worden besproken in vergaderingen van de OC. De studentleden van de OC koppelen een verslag hiervan terug naar hun achterban. Jaarlijks wordt het curriculum als geheel geëvalueerd. Deze evaluaties hebben soms geleid tot aanpassingen van het programma of van individuele vakken. In een enkel geval is een nieuw vak geïntroduceerd om beter invulling te geven aan de eindtermen van de opleiding. Per opkomstjaar wordt het curriculum vastgelegd in het OER. Naast deze evaluaties van het onderwijs vinden ook andere evaluaties plaats: jaarlijks wordt onder studenten een tevredenheidsonderzoek gehouden; onder docenten en andere medewerkers wordt elke twee jaar een tevredenheidsonderzoek gehouden. De streefdoelen voor tentamens zijn niet expliciet opgeschreven, maar wel impliciet aanwezig. De opleiding streeft ernaar dat 70% van de studenten de eerste keer het tentamen haalt, maar de opleiding geeft aan dat dit niet altijd gehaald wordt. Om te waarborgen dat de opleiding voldoet en in de toekomst zal blijven voldoen aan de eisen die de NVAO stelt, heeft zij een kwaliteitshandboek gemaakt. In het kwaliteitshandboek wordt de PDCA-cyclus (Plan Do Check Act) toegepast op alle facetten van het NVAO-kader. Per onderwerp en per facet wordt aangegeven wat de doelstelling is (plan), welke streefnormen de opleiding heeft gesteld, wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van het beleid (do), wie verantwoordelijk is voor de controle en hoe deze uitgevoerd wordt (check) en wie verantwoordelijk is voor bijstelling en/of borging (act). Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat de opleiding in voldoende mate periodiek geëvalueerd wordt. De commissie spreekt haar waardering uit over de mate waarin studenten betrokken zijn bij de evaluaties. In dit licht noemt de commissie het feit dat studenten zelf aan kunnen geven welke vakken zij graag willen dat er geëvalueerd worden. De terugkoppeling van de resultaten vindt op verantwoorde wijze plaats, en ook hier zijn de studenten actief bij betrokken. De commissie heeft de evaluatieformulieren bekeken, en vastgesteld dat deze adequaat zijn. De commissie heeft kennisgenomen van de streefcijfers van de opleiding en kan hiermee instemmen. De commissie is van mening dat de opleiding een keurig kwaliteitshandboek heeft. Dit handboek biedt naar de mening van de commissie voldoende waarborg dat alle facetten uit het NVAO-kader in de opleiding voldoende en structureel aandacht krijgen. De commissie spreekt haar waardering uit voor de cursusdossiers, waarmee de FMW medio 2008 is begonnen. De opleiding heeft de commissie voor het bezoek de elektronische toegang tot deze cursusdossiers verschaft. De commissie heeft deze cursusdossiers bestudeerd en gezien dat hierin niet alleen vakbeschrijvingen en leerdoelen zijn opgenomen, maar ook de 40
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
evaluatieresultaten en de eventuele getroffen maatregelen ter verbetering. De commissie vindt dit een goed medium om de inhoud en kwaliteit van de cursussen in het oog te houden. Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving De opleiding heeft aantoonbaar maatregelen tot verbeteringen doorgevoerd op basis van evaluaties en input van medewerkers en leden van de OC. Zo is recentelijk de onderlinge volgorde van verschillende cursussen aangepast, omdat zowel docenten als studenten vonden dat de aansluiting daarmee beter zou zijn. Het vak Thema Kenniselementen 2 is na de opkomst 2005 inhoudelijk veranderd, omdat de belasting voor de studenten te zwaar bleek te zijn. De opzet (en de naam) van het vak, het lesmateriaal en de toetsing is zodanig veranderd dat de cursus een betere interne samenhang en adequater niveau heeft. Indien studenten aangeven dat zij de werkdruk voor een bepaald vak of een bepaalde periode te hoog te vinden, wordt geprobeerd om deze belasting gelijkmatiger over de periode te verdelen. Twee jaar geleden was de studiebelasting in de GOO te hoog. Toen is het programma onderzocht en bleek dat de druk te hoog was door extra activiteiten op non-bachelorgebied. Dergelijke problemen worden tegenwoordig zo veel mogelijk ondervangen door het maken van de detailplanningen (cf. F7). In de GOO is onlangs een andere verbetermaatregel doorgevoerd: vroeger kregen studenten MS&T tijdens de GOO een half jaar lang voornamelijk inleidende vakken. Exacte vakken maakten nauwelijks deel uit van het programma, omdat de GOO voor alle studenten aan de FMW gelijk is. Veel van de studenten MS&T ervoeren na de GOO problemen met de aansluiting op het technische deel van de propedeuse. Dit probleem is opgelost door de exacte kennis van de studenten op peil te houden door al een aantal exacte vakken in de GOO aan te bieden. Vergelijkbare problemen met de aansluiting op het exacte programma van de bacheloropleiding ervoeren studenten na het klikjaar. Tijdens het klikjaar onderbreken de studenten van de KM Zeedienst voor twaalf maanden het bachelorprogramma voor het volgen van de vaktechnische opleiding (VTO) Zeedienst. Het klikjaar van de KM Zeedienst valt onmiddellijk na het einde van de propedeuse. De problemen met de aansluiting na terugkeer in de bacheloropleiding zijn opgelost door invoering van een hersteltraject wis- en natuurkunde voor deze studenten.2 Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat in voldoende mate aanpassingen van het programma plaatsvinden als uit evaluaties of anderszins blijkt dat dit nodig is. Docenten en studenten konden verschillende voorbeelden geven van aanpassingen en verbeteringen in het programma. Een deel van deze voorbeelden staat hierboven beschreven. De commissie heeft bewondering voor de uitgebreide wijze waarop evaluaties teruggekoppeld worden en zo feedback op feedback plaatsvindt.
2
De studenten KM Mariniers onderbreken de bachelorstudie eveneens voor twaalf maanden om de Praktische opleiding tot officier der mariniers (POTOM) te volgen. De POTOM begint direct na afloop van de GOO. Deze studenten beginnen pas na de POTOM met de grondslagen vakken, waardoor een hersteltraject wis- en natuurkunde voor hen niet nodig is.
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
41
Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving In het kwaliteitshandboek van de FMW, dat tot stand is gekomen op basis van het NVAOkader, wordt beschreven op welke manier medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld bij de kwaliteitszorg van de opleiding actief betrokken zijn. Studenten hebben onder meer invloed op de kwaliteitszorg door deelname aan evaluaties. Daarnaast hebben zij een adviserende rol door lidmaatschap van de opleidingscommissie, het opleidingsbestuur, de faculteitsraad en als adviserend student-lid binnen het Faculteitsbestuur. Medewerkers worden bij de kwaliteitszorg betrokken door middel van heidagen. Deze heidagen zijn een werkoverleg met alle docenten van de opleiding MS&T. Docenten gaven tijdens het bezoek aan dat deze heidagen enorm geholpen hebben bij de vormgeving van het programma. Hierdoor hebben zij allen invloed gehad op het programma en de eindtermen. Zij voelen zich betrokken en weten veel van elkaars colleges. In de vergaderingen van de OC, waarin docenten en studenten zitting hebben, wordt niet alleen de bacheloropleiding besproken, maar ook de VTO en de militaire vorming, en de interactie hiervan met de wetenschappelijke opleiding. Studenten geven aan dat zij zelf onderwerpen voor de vergaderingen kunnen aandragen. De studenten uit de besturen verklaarden tijdens het bezoek dat zij het gevoel hebben serieus genomen te worden en overal bij te worden betrokken. In de zelfstudie wordt beschreven dat met het werkveld (met name met de Operationele Commando’s (OPCO) en de Defensie Materieel Organisatie (DMO)) regelmatig wordt overlegd over de aansluiting van de studenten op de beroepspraktijk. Hierbij wordt het opleidingsprofiel getoetst aan de eisen van de arbeidsmarkt, waardoor vanuit het werkveldperspectief bijgedragen wordt aan de kwaliteitsbewaking. Minimaal tweemaal per jaar voert de NLDA overleg met de NLDA-klantenraad. In deze klantenraad hebben de Commandant der Strijdkrachten (CDS), de commandanten van het Commando Dienstencentra (CDC), (OPCO) en (DMO) zitting. Het doel van het overleg met de klantenraad is om de kaders, randvoorwaarden en procedures van de bacheloropleidingen van de FMW (op macroniveau) met de behoeftesteller te evalueren en af te stemmen. Elke twee jaar zal de NLDA een alumnionderzoek uitvoeren door middel van een vragenlijst onder de alumni om inzicht te krijgen in het functioneren van alumni in hun eerste functie (één jaar na het afstuderen) en in relatie tot de genoten opleiding. Omdat de uitstroom van de nieuwe opleiding MS&T vorig jaar op gang gekomen is, heeft deze evaluatie nog niet plaatsgevonden. Via een ‘Leidinggevenden alumnionderzoek’ wordt het functioneren van aan de NLDA afgestudeerde officieren geëvalueerd bij de direct leidinggevenden van afgestudeerde officieren.
42
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat niet alleen studenten en medewerkers, die vertegenwoordigd zijn in de OC, maar ook alumni en het werkveld actief bij de bewaking van de kwaliteit van de opleiding betrokken worden. Daarmee is de betrokkenheid ook voor de toekomst gewaarborgd. De commissie is eveneens te spreken over de betrokkenheid van de NLDA-raad als afnemend beroepenveld bij de vormgeving van het programma. Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg. Voor de bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie is het oordeel voldoende. 1.1.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving De commissie heeft zich een beeld kunnen vormen over het gerealiseerde niveau van de opleiding door tijdens het bezoek te spreken met alumni en vertegenwoordigers van het werkveld. Hierbij zij aangetekend dat de alumni die met de commissie gesproken hebben nog maar recentelijk zijn afgestudeerd. Omdat MS&T een jonge opleiding is, is de uitstroom pas vorig jaar op gang gekomen en waren er geen alumni die al een aantal jaar werkervaring hebben. De alumni gaven tijdens het gesprek aan profijt van hun studie te hebben gehad en tevreden te zijn met de door hen gekozen profileringsgebieden. De vertegenwoordigers van het werkveld, die de oude technische opleiding aan het KIM en de KMA gevolgd hebben en thans werkzaam zijn in de rang van kolonel en kapitein ter zee, vertelden dat in de opleiding MS&T de goede elementen van de oude technische opleiding behouden zijn. Zij hebben tijdens het vervullen van de diverse functies gedurende hun loopbaan profijt gehad van de brede basis die zij tijdens hun opleiding gekregen hebben en van de wetenschappelijke vaardigheden die zij geleerd hebben. De fusie van KMA en KIM vond plaats in de tijd dat in Nederland de bachelormasterstructuur werd ingevoerd. Het uitstroomniveau van de oude technische opleiding aan het KIM en de KMA was te vergelijken met ‘bachelor-plus’. Daarom is gekozen voor een bacheloropleiding en geen masteropleiding. De technische opleiding in Den Helder heeft traditioneel een goede overgang naar onder andere de opleidingen aan de 3TU. Om deze reden heeft de FMW geen ambitie een technische masteropleiding in te stellen. Oordeel Om zich een beeld te vormen over het gerealiseerde niveau van de opleiding heeft de commissie voor het bezoek tien bachelorwerkstukken gelezen. Over het algemeen was de commissie te spreken over het niveau van de scripties en over de becijfering. Hierbij merkt de commissie op dat sommige scripties nog wel taalfouten bevatten en dat het verwijzen naar literatuur niet in alle scripties op een consequente manier gebeurt. Bij de meeste scripties kwam het door de opleiding gegeven cijfer overeen met de eigen bevinding. In een enkel
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
43
geval vond de commissie dat de opleiding wat kritischer bij de beoordeling had mogen zijn. Daarbij zij aangetekend dat de commissie maar beperkte informatie had: het cijfer wordt voor een deel bepaald op basis van de openbare verdediging van de scriptie, waar de commissie uiteraard niet bij aanwezig is geweest. In alle gevallen vond de commissie dat de scriptie minimaal van voldoende niveau was. De commissie baseert het oordeel op dit facet echter niet alleen op de gelezen scripties. Het totaalplaatje van de opleiding is immers groter dan de bachelorscripties alleen. De commissie is van mening dat het niveau dat de opleiding weet te realiseren eigenlijk omschreven kan worden als ‘bachelorplus’; de inhoud en het niveau van de aangeboden stof gaat soms verder dan wat verwacht wordt van een bacheloropleiding. Dit hoge niveau blijkt ook uit de probleemloze overgang van studenten die daartoe de mogelijkheid krijgen op externe masters. Uit het gesprek dat de commissie met deze studenten gevoerd heeft, blijkt dat deze overgang bijzonder soepel en gemakkelijk verlopen is. Een van de twee studenten die de commissie over dit onderwerp gesproken heeft, heeft voor een aantal vakken zelfs vrijstelling gekregen, omdat hij deze tijdens zijn bacheloropleiding al gevolgd had, en de gelegenheid gekregen in plaats daarvan andere vakken te kiezen. Dit bevestigt voor de commissie dat de opleiding de facetten uit Onderwerp 2 van het NVAO-kader in de praktijk weet te realiseren. De commissie juicht toe dat de opleiding niet de wens heeft om eigen interne masteropleidingen te hebben. Dit zou met de kleine studentenaantallen namelijk moeilijk te realiseren zijn en relatief veel geld kosten. De opleiding heeft wel de ambitie om masters elders in de toekomst te versterken met eigen vakken. De commissie vindt dit een bijzonder goed idee. Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is goed.
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving De uitstroom van de nieuwe bacheloropleiding MS&T is pas vorig jaar op gang gekomen. Voor zover daar op dit moment een goed beeld van te krijgen is, zijn de rendementen van de opleiding redelijk tot goed. Het propedeuserendement na één jaar studie bedraagt gemiddeld 58%, na twee jaar 63%. Bij het schrijven van de zelfstudie was alleen de lichting die in 2006 aan de post-propedeuse is begonnen afgestudeerd. De lichtingen die in 2007 en 2008 aan de post-propedeuse zijn begonnen, hebben de vier- tot vijfjarige MWO nog niet afgerond. Alle negen studenten uit de lichting 2006 zijn inmiddels afgestudeerd. De post-propedeuse lichtingen van 2007 en 2008 telden bij aanvang bij elkaar 42 studenten, van wie er op dit moment nog veertig studeren. Over de gehele faculteit liggen de rendementen boven het gemiddelde van vergelijkbare civiele opleidingen. De streefcijfers van de opleiding zijn niet expliciet vastgelegd. De gunstige rendementen zijn deels te verklaren doordat enige selectie bij de aanname van studenten plaatsvindt en de eerste uitval al heeft plaatsgevonden tijdens de militaire vorming voorafgaand aan de wetenschappelijke bacheloropleiding. Andere aspecten die mogelijk een rol spelen zijn de gunstige student-docentratio, de intensieve (studie)begeleiding, de commandostructuur en het internaatsysteem.
44
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
Oordeel Omdat de uitstroom van de opleiding pas vorig jaar op gang gekomen is, is het voor de commissie te vroeg om op dit facet een uitgebalanceerd oordeel te hebben. Hoewel de commissie opmerkt dat men aan civiele universiteiten jaloers op de tot nu toe behaalde rendementen zou zijn, is zij van mening dat deze cijfers gezien de omstandigheden en de aard van de opleiding verwacht mogen worden. Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Resultaten. Voor de bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie is het oordeel voldoende.
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
45
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Voldoet Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Excellent Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie De commissie komt, op grond van haar oordelen over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
46
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
BIJLAGEN
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
47
48
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
Bijlage A:
Curricula vitae van de commissieleden
Prof.ir. J. (Hans) Klein Woud (TU Delft), voorzitter Hans Klein Woud is in 1966 afgestudeerd aan de TU Delft, als werktuigkundig ingenieur. Na vervulling van de militaire dienstplicht heeft hij gewerkt bij Stork Werkspoor Diesel (19681970) en Nevesbu (1970-1986), waar hij betrokken was bij ontwerp en engineering van fregatten, onderzeeboten en patrouilleschepen. Van 1986 tot zijn emeritaat in 2006 was hij hoogleraar Maritieme Werktuigkunde aan de TU Delft. Hij deed onderzoek op het gebied van conditiebewaking, onderhoud en ontwerpmethodiek. In de periode 1995-1998 is hij decaan geweest van de Faculteit Werktuigbouwkunde en Maritieme Techniek. Van 2000-2006 was hij opleidingsdirecteur van zowel de bachelor- als masteropleidingen Werktuigbouwkunde, Maritieme techniek en Technische materiaalkunde. In 2006 en 2007 was hij lid, respectievelijk voorzitter, van onderwijsvisitatiecommissies Werktuigbouwkunde en Maritieme studies in Estland. Gen-Maj. b.d. ir. A.C.J. (Lex) Besselink Lex Besselink is zijn carrière begonnen in 1971 op de Koninklijk Militaire Academie. Na diverse functies vervuld te hebben bij de Koninklijke Landmacht als officier van de Technische Dienst, heeft hij in de periode 1981-1986 Technische natuurkunde gestudeerd aan de TU Delft. Daarna heeft hij binnen het ministerie van Defensie diverse functies uitgeoefend in de logistiek en de aanschaf van militair materieel op zowel beleidsmatig als commandantenniveau. Zijn laatste functie als generaal-majoor was binnen de joint Defensie Materieel organisatie (directeur wapensysteemmanagement en logistieke en onderhoudsbedrijven), waar hij verantwoordelijk was voor het onderhoud van het binnen de krijgsmacht aanwezige materieel. Op 1 februari 2008 is hij met functioneel leeftijdsontslag gegaan. Sedert augustus 2008 is Lex Besselink directeur van het Program Office World Class Maintenance. Naast deze activiteiten is hij voorzitter van de Strategische Adviesraad van TNO Defensie en Veiligheid, lid van de Raad van Toezicht van het Nationaal Lucht en Ruimtevaart Laboratorium, lid van de Raad van Defensie Onderzoek TNO en arbiter in de Raad van Arbitrage voor Metaalnijverheid en -Handel. Prof.ir. P. (Peter) Hoogeboom (TU Delft) Peter Hoogeboom (1951) is deeltijd hoogleraar Radar en Aardobservatie aan de TU Delft, bij het International Research Centre for Telecommunications and Radar. Hij is in dienst van TNO Defensie en Veiligheid in Den Haag als senior adviseur Radar, waar hij zijn loopbaan begon als onderzoeker op het gebied van remote sensing. Later startte hij een researchgroep op dit onderwerp, waaraan hij tot 2000 leiding gaf. Tevens gaf hij leiding aan andere onderzoeksgroepen, onder andere op het gebied van radar. Hij heeft veel onderzoek verricht op het gebied van Synthetische Apertuur Radar systemen. In 1999 werd hij benoemd tot Senior Research Fellow van TNO (behorend tot de twintig beste onderzoekers van TNO). Sinds 1999 is hij als deeltijd hoogleraar verbonden aan de TU Delft. Hij is tussen 2002 en 2007 internationaal actief geweest als lid van een technisch ontwerpteam voor een groot radarsysteem voor NATO. Hij is ook opgetreden als adviseur voor het ministerie van Defensie. Hoogeboom is tot eind 2007 lid geweest van het toezichthoudend bestuur van de astronomische onderzoeksstichting Astron. Hij is voorzitter van het Engels-NoorsNederlandse samenwerkingsverband voor defensieonderzoek op het gebied van Fysica en Elektronica.
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
49
Kolonel, Ingenieur v.h. Militair Materieel, P. (Peter) Lodewyckx, dr.ir. (KMS) Peter Lodewyckx (1962) is stafmedewerker (Onderwijs en Navorsing) en docent aan de Koninklijke Militaire School te Brussel. Hij is burgerlijk ingenieur ballistiek (KMS), scheikunde (KU Leuven) en veiligheidskunde (KU Leuven) en doctor in de wetenschappen – scheikunde (Universiteit Antwerpen). Na enkele jaren als officier in operationeel-technische functies heeft hij zich gespecialiseerd in de bescherming tegen scheikundige agentia. Meer bepaald is hij een internationale autoriteit op het gebied van de modellisatie van adsorptie door actieve koolfilters. Sinds hij een kwaliteitssysteem (conform EN45001-ISO17025) ingevoerd heeft in de Belgische Defensielaboratoria, is hij ook actief betrokken bij de uitbouw en de controle van kwaliteitssystemen, zowel in industriële, wetenschappelijke als onderwijsomgevingen. Zo heeft hij een groot aantal audits verricht bij diverse firma’s die materieel leveren aan de Belgische Defensie (textiel, petroleumproducten, materialen, persoonlijke beschermingsmiddelen) en is hij al enkele jaren actief als expert bij de Belgische accreditatieorganisatie BELAC. Buiten cursussen in scheikunde en materiaalkunde doceert hij ook een cursus Total Quality Management. In zijn vorige functie was hij ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs en het onderzoek aan de KMS. Prof.dr. R. (Roland) Vandenberghe (KU Leuven) Roland Vandenberghe (1939) was tot oktober 2004 hoogleraar aan het Centrum voor Onderwijsbeleid en -vernieuwing van de KU Leuven. Vandenberghe promoveerde in 1970 op een onderzoek over onderwijsvernieuwing in het secundair beroepsonderwijs. Zijn onderzoek heeft hoofdzakelijk betrekking op verandering en vernieuwing in educatieve settings. Gedurende vijf jaar heeft hij meegewerkt aan het International School Improvement Project van het Center for Research and Innovation van de OESO (Parijs). In het kader van de Raad van Europa heeft hij een onderzoek geleid over vernieuwing in het basisonderwijs. Hij heeft aan de universiteit verschillende bestuursmandaten opgenomen: hij was departementaal secretaris en vervolgens ook voorzitter van het departement Pedagogische Wetenschappen van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. Van 1995 tot 2001 was hij decaan van dezelfde faculteit. Gedurende tien jaar was hij lid van de beoordelingscommissie Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek in Vlaanderen. Vandenberghe was lid van de QANUonderwijsvisitatiecommissies Godgeleerdheid, Bedrijfswetenschappen aan de Universiteit Twente en Militaire bedrijfswetenschappen en Krijgswetenschappen aan de Faculteit Militaire Wetenschappen. R. (Roel) Rutgers, Bsc. Roel Rutgers (1986) is in 2004 begonnen met de studie bouwkunde aan de TU Delft. Op dit moment is hij bezig met een gecombineerd mastertraject in de afstudeerrichtingen Architectuur en Bouwtechnologie. Hij is parttime werkzaam bij Architectenbureau Paul de Ruiter bv in Amsterdam (2007 tot heden) na een eerdere stage bij Cepezed te Delft (2006). Via een actief studentenleven en diverse commissies bij studievereniging Stylos en het Delftsch Studenten Corps is hij in 2008, als lijsttrekker van de partij ORAS, met 8 van de 10 zetels, in de studentenraad van de TU Delft gekomen.
50
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
Bijlage B: Domeinspecifiek referentiekader 1. Inleiding en het referentiekader Dit domeinspecifiek referentiekader is opgesteld ten behoeve van de beoordeling van de bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie aan de Faculteit Militaire Wetenschappen van de Nederlandse Defensie Academie. Het kader is de vakinhoudelijke maatstaf waarlangs deze bacheloropleiding gemeten wordt. Aan de hand hiervan worden de doelstellingen, de eindkwalificaties en het programma van de opleiding beoordeeld. Het kader is echter niet prescriptief van aard; de opleiding heeft de ruimte om een eigen profiel te ontwikkelen en eigen accenten te leggen. De bacheloropleiding Militaire Systemen & Technologie is, in elk geval in Nederland, een unieke opleiding. Omdat MS&T een multidisciplinaire opleiding is, is voor dit referentiekader zowel gekeken naar vergelijkbare militair-wetenschappelijke opleidingen in het buitenland als naar de domeinspecifieke referentiekaders van verschillende opleidingen aan de Nederlandse technische universiteiten. Ook is gebruikgemaakt van Criteria voor Academische Bachelor en Master Curricula, een gezamenlijke publicatie van de 3TU waarin de academische vorming van afgestudeerde bachelor- en masterstudenten gespecificeerd wordt. De Nederlandse Defensie Academie heeft een duidelijke afbakening tot stand gebracht tussen de militaire vorming en de wetenschappelijke opleiding, waarbij de Faculteit Militaire Wetenschappen primair verantwoordelijk is voor de wetenschappelijke vorming van de adelborsten en cadetten. Het niet-wetenschappelijke gedeelte van de opleiding vormt geen onderwerp van de beoordeling en is dan ook in dit kader buiten beschouwing gelaten. 2. Het vakgebied a. Militair-wetenschappelijke opleidingen Een militair-wetenschappelijke opleiding houdt zich hoofdzakelijk bezig met de wetenschappelijke vorming van officieren; civiele studenten vormen een minderheid. Het is noodzakelijk om deze militairen, die door kunnen groeien naar de hogere rangen binnen de krijgsmacht, niet alleen militair maar ook wetenschappelijk op te leiden, omdat zij in hun werkende leven zullen opereren in complexe, vaak fysiek en mentaal belastende omstandigheden, waaronder zij in staat moeten zijn tot kennisintensieve besluitvorming onder druk. b. Technische opleidingen De technische opleidingen omvatten het onderzoek naar en de ontwikkeling, gebruik en onderhoud van systemen, instrumenten en materialen. Aan de basis hiervan liggen de fundamentele technische wetenschappen, zoals (toegepaste) wiskunde, mechanica, constructieleer, regeltechniek, thermodynamica, stromingsleer en warmteoverdracht, hydromechanica en elektrotechniek. Daarnaast zijn in toenemende mate ICT, gezondheidskunde, chemische technologie, biologie en technische bedrijfskunde van belang. 3. Vaardigheden a. Vakspecifieke kennis en vaardigheden De visitatiecommissie verwacht dat een technisch wetenschappelijk opgeleide officier een vergelijkbare technische basis (zowel qua niveau als omvang) verwerft als studenten aan de technische universiteiten. Dit is onder andere nodig om voor studenten de doorstroom naar een master aan een civiele technische universiteit mogelijk te maken. Deze technische basis
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
51
omvat afhankelijk van de gekozen specialisatie de volgende onderdelen van wiskunde, natuurkunde en (militaire) technologie: • • • •
Wiskunde: calculus, lineaire algebra, kansrekening, numerieke wiskunde; Natuurkunde: mechanica, thermodynamica, warmte- en stofoverdracht, elektriciteit & magnetisme, optica; Informatica: programmeren, computersystemen; Signaal- & systeemtheorie: signaalverwerking, dynamische systemen en regeltechniek.
De uiteindelijke verworven vaardigheden zijn afhankelijk van de invulling die studenten specifiek geven aan hun programma. Gezien de omstandigheden waarin officieren en academische technici opereren, zullen de studenten ook geschoold worden in bedrijfskunde en management. De commissie verwacht dat een student die een bacheloropleiding op het gebied van Militaire Systemen & Technologie heeft afgerond: • de vaardigheden heeft om technische beslissingen te nemen en deze op systematische
• • • • •
wijze te rechtvaardigen en te evalueren en dat hij zich tevens bewust is van de veranderlijkheid van processen door externe omstandigheden en voortschrijdend inzicht; in staat is technische problemen te (her)formuleren, te analyseren en op te lossen; in staat is gegevens te analyseren, synthetiseren en interpreteren; creativiteit bezit; in staat is een breed scala aan hulpmiddelen, technieken en apparatuur te gebruiken, inclusief software; in staat is eenvoudig gereedschap en apparatuur te gebruiken om geschikte meetgegevens te genereren.
b. Generieke vaardigheden De commissie verwacht dat de eindtermen van een bacheloropleiding tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over algemene academische vaardigheden, onderzoeksvaardigheden en communicatieve vaardigheden op een niveau behorend bij bacheloropleidingen, die enerzijds de basis vormen voor de latere academische denkwijze en werkhouding, anderzijds noodzakelijk zijn om in de militaire context goed te kunnen functioneren. Academische vaardigheden: Een student die de bacheloropleiding heeft afgerond: • is in staat om zich een oordeel te vormen dat mede is gebaseerd op een afweging van
relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische aspecten; • is in staat tot reflectie op de eigen verantwoordelijkheid en handelen en beschikt over een
kritische houding ten opzichte van het eigen functioneren; • beschikt over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en kan
bijdragen leveren voor het oplossen van problemen op zijn vakgebied; • is in staat om relevante informatie uit verschillende bronnen en deelgebieden te
verzamelen en te interpreteren; • is in staat om in opdracht zelfstandig te werken, maar ook om te functioneren in
(multidisciplinair) teamverband.
52
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
Onderzoeksvaardigheden: Een student die de bacheloropleiding heeft afgerond: • is in staat om (onder begeleiding) een onderzoeksplan te maken met een adequate en
realistische opzet en planning en dat uit te voeren; • is in staat onderzoek binnen de discipline op bruikbaarheid te schatten; • beheerst de relevante onderzoeksmethoden en -technieken van zijn vakgebied passief en een deel ervan tevens actief. Communicatieve vaardigheden: Een student die de bacheloropleiding heeft afgerond: • is in staat helder te communiceren, zowel in het Nederlands als ook, gezien de
internationale beroepspraktijk waarin de afgestudeerde bachelor MS&T terecht zal komen, in het Engels; • is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten en niet-specialisten; • is in staat om, mondeling en schriftelijk, helder en duidelijk te rapporteren over zijn werkzaamheden, waaronder een onderzoek van beperkte omvang. Relatie met de beroepspraktijk: De eindkwalificaties van een bacheloropleiding zijn afgestemd op de verwachtingen van het afnemend veld, dat waarschijnlijk, maar niet uitsluitend, bestaat uit de krijgsmacht. Een student die de bacheloropleiding heeft afgerond: • beschikt over vaardigheden die nodig zijn voor het uitoefenen van technische beroepen of
functies binnen de militaire organisatie; • is zich bewust van de mogelijke relevantie en toepasbaarheid van wetenschappelijke inzichten binnen zijn vakgebied voor vraagstukken en behoeften binnen de militaire organisatie. 4. Academische vrijheid Wetenschappelijk onderzoek aan de Faculteit Militaire Wetenschappen wordt aangewend ten dienste van militair optreden. Studenten en docenten moeten in staat zijn om binnen dit domein, binnen randvoorwaarden, onafhankelijk en met academische vrijheid hun onderzoek uit te voeren.
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
53
54
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
Bijlage C: Bezoekprogramma Dag 1 Datum 22-6-09 12.45–13.00 uur 13.00–13.30 uur 13:30–16:30 uur 16.30–17.30 uur 17.30–18.30 uur 19.00 uur Dag 2 Datum 23-6-09 08.30-09.00 uur 09.00–09.45 uur 09.45–10.30 uur 10.30–10.45 uur 10.45–11.15 uur 11.15–12.00 uur 12.00–12.45 uur 12.45–13.15 uur 13.15–14.15 uur 14.15–15.00 uur 15.00–15.45 uur 15.45–17.45 uur 17.45–18.00 uur 18.00–19.00 uur
Aankomst commissie Kennismaking en lunch Voorbereidende bijeenkomst van de visitatiecommissie Interview met Faculteitsbestuur, opleidingsbestuur, coördinator visitatie Rondleiding (adelborsten leiden rond) Diner; kennismaking met vertegenwoordiging NLDA
Voorbereidende vergadering commissie Interview met studenten Interview met docenten en mentoren Pauze Interview met studenten uit opleidingscommissie, opleidingsbestuur, faculteitsraad en andere student-bestuurders Interview met docenten uit opleidingscommissie, examencommissie, opleidingsbestuur, faculteitsraad, stellers ZER Lunch Documentanalyse en voorbereiding gesprek Faculteitsbestuur, CvB En spreekuur (andere locatie) Interview met alumni, werkveld Interview met hoogleraren en onderzoekers Gesprek met (een selectie van) Faculteitsbestuur, CvB en OB Slotvergadering commissie Rapportage aan FB, CvB, OB Afsluitende borrel met mondelinge rapportage
QANU / Militaire Systemen & Technologie, Nederlandse Defensie Academie
55