14
15
16
17
18 19
20
21
22 23
24
Emerson CH. Thyroid disease during and after pregnancy. In: Braverman LE, Utiger RD, editors. The thyroid. Philadelphia: Lippincott-Raven; 1996. p. 1021-31. McCarroll AM, Hutchinson M, McAuley R, Montogomery DA. Long-term assessment of children exposed in utero to carbimazole. Arch Dis Child 1976;51:532-6. Burrow GN, Klatskin EH, Genel M. Intellectual development in children whose mothers received propylthiouracil during pregnancy. Yale J Biol Med 1978;51:151-6. Azizi F. Effect of methimazole treatment of maternal thyrotoxicosis on thyroid function in breast-feeding infants. J Pediatr 1996;128:8558. Cooper DS. Antithyroid drugs: to breast-feed or not to breast-feed. Am J Obstet Gynecol 1987;157:234-5. Momotani N, Noh JY, Ishikawa N, Ito K. Effects of propylthiouracil and methimazole on fetal thyroid status in mothers with Graves’ hyperthyroidism. J Clin Endocrinol Metab 1997;82:3633-6. Davis LE, Lucas MJ, Hankins GD, Roark ML, Cunningham FG. Thyrotoxicosis complicating pregnancy. Am J Obstet Gynecol 1989; 160:63-70. Momotami N, Noh J, Oyanagi H, Ishikawa N, Ito K. Antithyroid drug therapy for Graves’ disease during pregnancy. Optimal regimen for fetal thyroid status. N Engl J Med 1986;315:24-8. Burrow GN. Hyperthyroidism during pregnancy. N Engl J Med 1978;298:150-3. McKenzie JM, Zakarija M. Fetal and neonatal hyperthyroidism and hypothyroidism due to maternal TSH receptor antibodies. Thyroid 1992;2:161-3. Laurberg P, Nygaard B, Glinoer D, Grussendorf M, Orgiazzi J. Guidelines for TSH-receptor antibody measurements in pregnancy: results of an evidence-based symposium organized by the European Thyroid Association. Eur J Endocrinol 1998;139:584-6.
25 26
27
28
29
30
31
32 33
Porreco RP, Bloch CA. Fetal blood sampling in the management of intrauterine thyrotoxicosis. Obstet Gynecol 1990;76:509-12. Calvo R, Obregon MJ, Escobar del Rey F, Morreale de Escobar G. The rat placenta and the transfer of thyroid hormones from the mother to the fetus: effect of maternal thyroid status. Endocrinology 1992;131:357-65. Contempre B, Jauniaux E, Calvo R, Jurkovic D, Campbell S, Escobar GM de. Detection of thyroid hormones in human embryonic cavities during the third trimester of pregnancy. J Clin Endocrinol Metab 1993;77:1717-22. Smit BJ, Kok JH, Vulsma T, Briet JM, Boer K, Wiersinga WM. Neurologic development of the newborn and young child in relation to maternal thyroid function. Acta Paediatr 2000;89:291-5. Haddow JE, Palomaki GE, Allan WC, Williams JR, Knight GJ, Gagnon J, et al. Maternal thyroid deficiency during pregnancy and subsequent neuropsycological development of the child. N Engl J Med 1999;341:549-55. Pop VJ, Kuijpens JL, Baar AL van, Verkerk G, Son MM van, Vijlder JJ de, et al. Low maternal free thyroxine concentrations during early pregnancy are associated with impaired psychomotor development in infancy. Clin Endocrinol 1999;50:149-55. Mandel SJ, Larsen PR, Seely EW, Brent GA. Increased need for thyroxine during pregnancy in women with primary hypothyroidism. N Engl J Med 1990;323:91-6. Thys M, Siquet M, Hennen G. Grossesse, fonctions thyreoidiennes et maladies autoimmunes. Rev Med Liege 1992;47:185-99. Wasserstrum N, Anania CA. Perinatal consequences of maternal hypothyroidism in early pregnancy and inadequate replacement. Clin Endocrinol (Oxf) 1995;42:353-8. Aanvaard op 8 december 2000
Capita selecta
Sensorische neuropathie bij HIV-infectie: pathogenese en therapie p.portegies en n.r.rosenberg In het beloop van een HIV-infectie kunnen verschillende perifere neuropathieën voorkomen. De acute en chronische inflammatoire demyeliniserende polyradiculoneuropathie, multifocale neuropathie, cytomegalovirus(CMV)-polyradiculomyelitis en autonome neuropathie zijn beschreven, maar zeldzaam.1 2 Herpes-zosterradiculitis komt bij HIV-geïnfecteerden vaker voor.3 De frequentste aandoening van het perifeer zenuwstelsel is de sensorische neuropathie. Een deel van deze neuropathieën, zoals de chronische inflammatoire demyeliniserende polyradiculoneuropathie, is goed te behandelen. Daarom dient een met HIV geïnfecteerde patiënt met klachten over het perifeer zenuwstelsel gezien te worden door een neuroloog. De sensorische neuropathie is in de literatuur ook onder andere namen bekend, zoals ‘distale symmetrische polyneuropathie’, ‘pijnlijke distale sensorische polyneuropathie’ en ‘HIV-1-associated predominantly sensory neuropathy’.1 2 4 In de jaren tachtig werd in verschillenAcademisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam, afd. Neurologie, Postbus 22.700, 1100 DE Amsterdam. Dr.P.Portegies, neuroloog; mw.N.R.Rosenberg, assistent-geneeskundige. Correspondentieadres: dr.P.Portegies.
samenvatting – Een axonale sensorische polyneuropathie is een frequente complicatie in het beloop van de HIV-infectie; bij meer dan 30% van de HIV-geïnfecteerden ontstaat een polyneuropathie. Een laag CD4-celaantal en een hoge HIV-RNA-concentratie vergroten de kans. – De neuropathie veroorzaakt pijn, tintelingen, een branderig en/of ‘doof’ gevoel in de voeten, en soms ook in de handen. Bij neurologisch onderzoek vindt men vooral sok- en handschoenvormige sensibiliteitsstoornissen, verlaagde of afwezige achillespeesreflexen en geen ernstige paresen. – De oorzaak van de sensorische neuropathie is onbekend. De HIV-infectie zelf of bepaalde andere infecties, bijvoorbeeld door cytomegalovirus, spelen mogelijk een rol bij de pathogenese; vasculitis is een hierbij gesuggereerd mechanisme. Sommige antiretrovirale middelen uit de groep van de nucleosideanaloga veroorzaken een neuropathie, maar de pathogenese is nog niet opgehelderd. – Als symptomatische therapie kunnen gebruikt worden: amitriptyline, tramadol en carbamazepine. Van lamotrigine en gabapentine is het effect niet overtuigend aangetoond.
de onderzoeken een prevalentie van ongeveer 30% gevonden.1 Het betrof hier patiënten met aids en een symptomatische neuropathie. Ook bij patiënten zonder Ned Tijdschr Geneeskd 2001 14 april;145(15)
731
klachten van een neuropathie worden bij neurofysiologisch onderzoek bij 25% afwijkingen gevonden. In het begin van de jaren negentig werd in een groot Amerikaans cohort van HIV-geïnfecteerden een stijging van de jaarlijkse incidentie vastgesteld.5 Voorts is duidelijk geworden dat het risico op de ontwikkeling van een neuropathie groter is bij een hogere HIV-RNA-concentratie (> 10.000 kopieën/ml) in het plasma en een lager aantal CD4+-lymfocyten (< 750 cellen/mm3).6 De prognose van de HIV-infectie is de afgelopen jaren sterk verbeterd na de introductie van krachtige antiretrovirale combinatietherapieën. Sterfte en morbiditeit zijn sterk gedaald.7 8 De HIV-infectie is een meer chronische ziekte geworden. Het meestal permanente karakter van de polyneuropathieklachten hierbij maken dat deze neuropathie de kwaliteit van leven in negatieve zin beïnvloedt en een bedreigende factor is geworden voor therapietrouw. Dit alles maakt de neuropathie tot een van de belangrijkste klinische problemen van de HIV-infectie op dit moment. In dit caput selectum geven wij een overzicht van de stand van zaken, met de nadruk op therapie. klinische verschijnselen Patiënten klagen over distale niet-pijnlijke paresthesieën (70%), distale pijnlijke dysesthesieën (40%), spierkrampen (25%), spierpijn (25%) en distale zwakte (33%). Bij neurologisch onderzoek worden meer sok- dan handschoenvormige sensibiliteitsstoornissen gevonden voor de modaliteiten pijnzin, temperatuurzin en vibratiezin. De achillespeesreflex is verlaagd of afwezig; de kniepeesreflex is vaak ook verlaagd. Atrofie van onderbeen- en voetspieren wordt bij 30% van de patiënten gevonden. Ernstige en/of proximale paresen horen niet bij het ziektebeeld.9 De klinische criteria voor deze neuropathie zijn in 1991 gedefinieerd.10 aanvullend onderzoek Er zijn vele oorzaken voor een neuropathie en ook bij HIV-geïnfecteerden is het zaak om aan andere oorzaken dan de HIV-infectie zelf te denken. Behalve aan diabetes mellitus, overmatig alcoholgebruik, nierinsufficiëntie en vitaminedeficiënties (vitamines B1 en B12) moet vooral ook aan medicatie als oorzaak gedacht worden. Het gaat om dapson, isoniazide, foscarnet en vincristine, en ook om de antiretrovirale middelen zalcitabine, didanosine en stavudine (zie verder). Gericht laboratoriumonderzoek naar bijvoorbeeld vitaminedeficiënties is alleen geïndiceerd wanneer daar ook anderszins aanwijzingen voor zijn. Neurofysiologisch onderzoek, in de zin van het meten van zenuwgeleidingssnelheden en elektromyografisch onderzoek, kan de klinische diagnose ‘sensorische neuropathie’ ondersteunen. Het onderscheid met andere neuropathieën is op klinische gronden meestal goed mogelijk. De meest consistente afwijking bij neurofysiologisch onderzoek is een abnormaal lage amplitude van de actiepotentiaal van de N. suralis. Naast vermindering of verdwijnen van sensibele actiepotentialen vindt men ook een vermindering van de motorische actiepotentia732
Ned Tijdschr Geneeskd 2001 14 april;145(15)
len, met normale of licht vertraagde geleidingssnelheden. Bij elektromyografie worden vaak denervatieverschijnselen in spieren aangetoond. Samen worden deze afwijkingen ‘distale axonale sensomotorische polyneuropathie’ genoemd. pathologie Bij pathologisch onderzoek vindt men een verlies van sensorische vezels; dit betreft zowel ongemyeliniseerde als gemyeliniseerde vezels. De dunne vezels zijn meer aangedaan dan de dikke.11 Er zijn tekenen van degeneratie van zenuwvezels, maar nauwelijks aanwijzingen voor regeneratie. Ook zijn mononucleaire celinfiltraten rond de zenuwvezels gevonden, die men als microvasculitis beschouwt. Bij onderzoek van de sensibele ganglia heeft men HIV-RNA aangetoond en tekenen van een lokale immuunrespons met macrofagen, lymfocyteninfiltraten en productie van interleukine-6 in het ganglion.12 13 De afwijking in het ruggenmerg (degeneratie van de fasciculus gracilis) is het gevolg van degeneratie van de neuronen in de ganglia van de dorsale wortels.14 pathogenese De oorzaak van de sensorische neuropathie is onbekend. De gangbare hypothesen zijn: (a) virale infecties (HIV, CMV), al of niet met een vasculitis als gevolg; (b) toxiciteit van sommige antiretrovirale middelen uit de groep van de nucleosideanaloga (‘d-drugs’, zie verder); en (c) deficiënties (vitamine B12). Voor deze laatste hypothese is weinig steun te vinden in de literatuur, ook al zijn er wat tegenstrijdige gegevens gepubliceerd. Virale infecties. In verschillende onderzoeken zijn aanwijzingen gevonden voor een infectie van ganglioncellen in de dorsale ganglia lumbosacraal, met secundair daaraan axonale degeneratie (van proximaal naar distaal). HIV-DNA- en -RNA-sequenties zijn aangetoond in mononucleaire cellen, neuronen en satellietcellen in dorsale ganglia met behulp van in-situhybridisatie en in-situpolymerasekettingreactietechnieken.13 Ook CMV is in verband gebracht met deze neuropathie. Een ganglionitis van de achterwortels door CMV is beschreven.15 Ernstige CMV-infecties, waaronder CMV-polyradiculomyelitis, zijn inmiddels zeldzaam geworden en de rol van CMV bij de sensorische neuropathie blijft onduidelijk. Ook vasculitis door een virale infectie als oorzaak van de neuropathie behoort tot de mogelijkheden. ‘D-drugs’. Zalcitabine (ddC), didanosine (ddI) en stavudine (d4T) zijn antiretrovirale middelen uit de groep van de nucleosideanaloga, die bekend staan als de zogenaamde d-drugs. Ze hebben als bijwerking een pijnlijke polyneuropathie, die klinisch moeilijk te onderscheiden is van de hier beschreven sensorische neuropathie.16 In fase-1-onderzoek met deze middelen kwam deze bijwerking, die dosisafhankelijk is, al naar voren.17-19 Zalcitabine in een dosering van boven de 0,18 mg/kg lichaamsgewicht/dag geeft bij iedereen, na gemiddeld 8 weken, een neuropathie. Bij een dosering van 0,03 mg/kg/dag is dat bij 30% van de patiënten.20 In een vergelijkend onderzoek naar zalcitabine versus zalcitabinezidovudine versus zidovudine, met een zalcitabinedose-
ring van 2,25 mg/dag, kregen 18 van de 53 zalcitabinegebruikers (34%) een neuropathie, na een gemiddelde gebruiksduur van 16 weken (zidovudinemonotherapie: 4%).21 Diabetes mellitus en gewichtsverlies waren risicofactoren. Stoppen met zalcitabine gaf een vermindering van klachten bij 67% van de patiënten na gemiddeld 10 weken. In een didanosinemonotherapieonderzoek met 44 patiënten kregen 10 patiënten een neuropathie.22 Deze patiënten gebruikten een hogere dosering (cumulatief 2,6 g/kg lichaamsgewicht) dan degenen die geen neuropathie kregen (cumulatief 1,8 g/kg lichaamsgewicht). De klachten bleken reversibel na staken (n = 9) of dosisreductie (n = 1) van didanosine; dit herstel duurde 10-14 weken. De huidige dosering van didanosine ligt veel lager dan de in dit onderzoek gebruikte dosering. Bij de gebruikelijke dosering van stavudine krijgt ongeveer 10% van de patiënten een neuropathie, die meestal reversibel is na staken van het medicament.23 Wanneer een combinatie van deze middelen wordt gebruikt (bijvoorbeeld didanosine en stavudine) neemt het risico op de ontwikkeling van een neuropathie, additief of zelfs synergistisch, toe.24 Het mechanisme van deze neurotoxiciteit van de ‘d-drugs’ is onbekend. Een hypothese is dat de neuropathie wordt veroorzaakt door mitochondriale toxiciteit, door middel van remming van het mitochondriale gamma-DNA-polymerase.25 Deze hypothese wordt op dit moment onderzocht. therapie Omdat de oorzaak van de sensorische neuropathie niet bekend is, is een oorzakelijke therapie niet beschikbaar. Bij gebruik van zalcitabine, didanosine of stavudine kan men overwegen het gebruik van deze middelen te staken, maar men moet dit afwegen tegen de virale respons op de antiretrovirale combinatietherapie. Als de klinische en virologische respons op antiretrovirale therapie goed is en de neuropathieklachten niet ernstig zijn, valt de keuze meestal op het continueren van de bestaande therapie, ook als het daarbij om een potentieel neurotoxisch middel gaat. De behandeling van de neuropathieklachten is dus vooral symptomatisch. Bij andere oorzaken voor neuropathische pijn, vooral diabetische neuropathie en trigeminusneuralgie, is de effectiviteit van de volgende middelen aangetoond: tricyclische antidepressiva (amitriptyline, imipramine, desipramine), carbamazepine, gabapentine, tramadol en capsaïcinecrème.26 Bij de sensorische neuropathie bij de HIV-infectie zijn de volgende behandelingen onderzocht. Antiretrovirale therapie. Als de sensorische neuropathie het gevolg is van HIV-infectie, macrofaagactivatie en productie van neurotoxische stoffen in de perifere zenuw, zou antiretrovirale therapie een verbetering kunnen geven. Deze verbetering is inderdaad incidenteel gemeld.27 Recentelijk is een verbetering van de temperatuurzin en de pijnzin beschreven in een groep HIVgeïnfecteerden nadat was gestart met antiretrovirale therapie. Deze verbetering trad alleen op bij patiënten die een goede virologische respons hadden op antiretro-
virale therapie (n = 37/49).28 Onze eigen ervaring is dat antiretrovirale therapie (ook bij een goede systemische respons) geen invloed heeft op de klachten van de neuropathie. Peptide T. Peptide T is een synthetisch octapeptide met potentieel antivirale activiteit tegen HIV (de stof is niet in Nederland geregistreerd). Peptide T zou een competitieve remming geven van de glycoproteïne-120binding van het HIV aan de CD4-receptor en de cytokineproductie remmen. In een placebogecontroleerd onderzoek met 81 HIV-geïnfecteerde patiënten met een polyneuropathie bleek peptide T (intranasaal toegediend gedurende 12 weken) niet effectiever ten aanzien van pijnvermindering dan placebo (tabel).29 Amitriptyline. De effectiviteit van amitriptyline bij neuropathische pijn bij diabetische polyneuropathie en andere neuropathieën is aangetoond. Amitriptyline is bij HIV-geïnfecteerden onderzocht in een placebogecontroleerd onderzoek waarbij het werd vergeleken met mexiletine.30 Mexiletine is een natriumkanaalblokker, lijkend op lidocaïne, dat pijnvermindering geeft bij diabetische polyneuropathie. In dit onderzoek werd geen statistisch significant verschil gevonden tussen amitriptyline (tot 100 mg/dag), mexiletine en placebo (wel leken de resultaten van amitriptyline beter). In een ander onderzoek, met 250 patiënten, werden amitriptyline en acupunctuur vergeleken met placebo.31 Noch acupunctuur, noch amitriptyline was effectiever ten aanzien van pijnvermindering dan placebo. ‘Nerve growth factor’. Nerve growth factor (NGF) is een trofische stof voor sensorische neuronen en stimuleert de regeneratie van beschadigde zenuwvezels. In een placebogecontroleerd onderzoek bij 270 HIV-geïnfecteerden met een sensorische neuropathie werden een vermindering van de pijn en een verbetering van de pijngevoeligheid bij neurologisch onderzoek gevonden bij de met NGF behandelde patiënten.32 NGF werd gedurende 18 weken 2 maal per week subcutaan toegediend. Pijn ter plaatse van de injectieplaats was de belangrijkste bijwerking, waardoor de blindering van het onderzoek werd beïnvloed. Voorts waren er meer uitvallers bij de met NGF behandelde patiënten en vond er geen ‘intention to treat’-analyse plaats. NGF is overigens in Nederland niet beschikbaar. Lamotrigine. Lamotrigine is een anti-epilepticum met analgetische werking, vermoedelijk door blokkade van natriumkanalen en remming van glutamaat- en aspartaatproductie. In een placebogecontroleerd onderzoek met 42 HIV-geïnfecteerden met een sensorische neuropathie maakten 28 patiënten het onderzoek van 14 weGecontroleerde geneesmiddelenonderzoeken bij de HIV-neuropathie onderzoek
uitkomst 29
peptide T versus placebo amitriptyline versus mexiletine30 amitriptyline versus acupunctuur31 ‘nerve growth factor’ versus placebo32 lamotrigine versus placebo33
geen effect amitriptyline beter, maar niet statistisch significant geen effect pijnvermindering pijnvermindering
Ned Tijdschr Geneeskd 2001 14 april;145(15)
733
ken af. Van deze 28 waren er 9 met lamotrigine behandeld.33 Deze 9 patiënten hadden na 14 weken behandeling (met uiteindelijk 300 mg lamotrigine per dag) statistisch significant minder pijn dan de controlegroep. De belangrijkste bijwerking bij lamotriginegebruik was een exantheem. Het betreft een klein onderzoek met 8 uitvallers in de lamotriginegroep. De onderzoekers hebben bij deze onderzoeken wel een intention-to-treatanalyse verricht; deze zou vergelijkbare resultaten opleveren, maar de getallen worden in het stuk niet vermeld (zie de tabel). Gabapentine. Gabapentine is een anti-epilepticum met analgetische werking bij neuropathische pijn. Ook bij HIV-geïnfecteerden met een sensorische neuropathie is een vermindering van pijn met gabapentine beschreven in twee kleine patiëntengroepen.34 conclusie en praktische adviezen In het beloop van de HIV-infectie komt frequent een axonale sensorische polyneuropathie voor. Een laag CD4-celaantal en een hoge HIV-concentratie vergroten het risico. De oorzaak van de neuropathie is niet bekend. De diagnose kan na anamnese en neurologisch onderzoek gesteld worden. Neurofysiologisch onderzoek is voor het stellen van de diagnose niet nodig. Diabetes mellitus, nierinsufficiëntie, overmatig alcoholgebruik en vitaminedeficiënties moeten bij aanwijzingen hiervoor worden uitgesloten. De therapie is voornamelijk symptomatisch en verloopt vaak moeizaam. Bij ernstige klachten en gebruik van zalcitabine, didanosine of stavudine kan in overleg met de internist voor vervanging van deze HIV-remmers worden gekozen. Ons advies voor symptomatische therapie, ten dele gebaseerd op onderzoeken bij patiënten met een diabetische neuropathie, is als volgt: amitriptyline, tramadol of carbamazepine. De volgorde is arbitrair en berust niet op wetenschappelijk onderzoek. De toediening van amitriptyline kan men starten in een dosering van 25 mg a.n. en, indien nodig, na 1 week ophogen met 25 mg tot maximaal 150 mg. De mediane effectieve dosering is 75 mg. De startdosis van tramadol is 50 mg 3 dd, eventueel op te hogen tot 100 mg 4 dd. De aanvangsdosering van carbamazepine is 100 mg 2 dd, hetgeen men na 3 dagen verhoogt met 200 mg. De mediane effectieve dosis is 200 mg 3-4 dd. De belangrijkste bijwerkingen van amitriptyline zijn sufheid en anticholinerge effecten, zoals droge mond en accommodatiestoornissen, die van tramadol sufheid, duizeligheid, misselijkheid en braken, en die van carbamazepine sufheid en duizeligheid. Wanneer men deze middelen eventueel wil combineren om een groter pijnstillend effect te verkrijgen, moet men rekening houden met een cumulatief sederend effect als bijwerking. Voorts is het van belang rekening te houden met mogelijke interacties: carbamazepine kan de plasmaspiegels van proteaseremmers verlagen en kan dus beter niet gecombineerd worden met deze middelen. Ritonavir kan de serumspiegel van tramadol verhogen. Lamotrigine en gabapentine moeten vooralsnog als experimentele middelen worden beschouwd bij deze aandoening. 734
Ned Tijdschr Geneeskd 2001 14 april;145(15)
abstract Sensory neuropathy associated with HIV infection: pathogenesis and therapy – An axonal sensory neuropathy is a frequent complication in the course of HIV infection; more than 30% of all HIV-infected individuals will develop a polyneuropathy. Low CD4 cell counts and high HIV RNA loads increase the risk. – This neuropathy causes pain, paresthesias and burning sensations and/or numbness in the feet, which sometimes occurs in the hands as well. Neurological examination reveals sensory deficits in a stocking and glove distribution and depressed or absent ankle reflexes, without severe paresis. – The cause of the sensory neuropathy is unknown. Either the HIV infection or certain other infections, for example cytomegalovirus, may play a role in the pathogenesis; vasculitis may be a process associated with this. Some antiretroviral drugs within the nucleoside analogue group cause a neuropathy but the pathogenesis of this remains unclear. – Amitriptyline, tramadol and carbamazepine can be used for symptomatic treatment. The efficacy of lamotrigine and gabapentin has yet to be confirmed.
1
2 3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
literatuur So YT, Holtzman DM, Abrams DI, Olney RK. Peripheral neuropathy associated with acquired immunodeficiency syndrome. Prevalence and clinical features from a population-based survey. Arch Neurol 1988;45:945-8. Enting RH, Portegies P, Vermeulen M. Neuropathieën in het beloop van de HIV-infectie. Ned Tijdschr Geneeskd 1992;136:2361-5. Veenstra J, Krol A, Praag RME van, Frissen PH, Schellekens PT, Lange JM, et al. Herpes zoster, immunological deterioration and disease progression in HIV-1 infection. AIDS 1995;9:1153-8. Cornblath DR, McArthur JC. Predominantly sensory neuropathy in patients with AIDS and AIDS-related complex. Neurology 1988; 38:794-6. Bacellar H, Munoz A, Miller EN, Cohen BA, Besley D, Selnes OA, et al. Temporal trends in the incidence of HIV-1-related neurologic diseases: Multicenter AIDS Cohort Study, 1985-1992. Neurology 1994;44:1892-900. Childs EA, Lyles RH, Selnes OA, Chen B, Miller EN, Cohen BA, et al. Plasma viral load and CD4 lymphocytes predict HIV-associated dementia and sensory neuropathy. Neurology 1999;52:607-13. Mocroft A, Vella S, Benfield TL, Chiesi A, Miller V, Gargalianos P, et al. Changing patterns of mortality across Europe in patients infected with HIV-1. EuroSIDA Study Group. Lancet 1998;352:1725-30. Palella jr FJ, Delaney KM, Moorman AC, Loveless MO, Fuhrer J, Satten GA, et al. Declining morbidity and mortality among patients with advanced human immunodeficiency virus infection. HIV Outpatient Study Investigators. N Engl J Med 1998;338:853-60. Tagliati M, Grinnell J, Godbold J, Simpson DM. Peripheral nerve function in HIV infection: clinical, electrophysiologic, and laboratory findings. Arch Neurol 1999;56:84-9. Nomenclature and research case definitions for neurological manifestations of human immunodeficiency virus-type 1 (HIV-1) infection. Report of a Working Group of the American Academy of Neurology AIDS Task Force. Neurology 1991;41:778-85. De la Monte SM, Gabuzda DH, Ho DD, Brown jr RH, HedleyWhyte ET, Schooley RT, et al. Peripheral neuropathy in the acquired immunodeficiency syndrome. Ann Neurol 1988;23:485-92. Yoshioka M, Shapshak P, Srivastava AK, Stewart RV, Nelson SJ, Bradley WG, et al. Expression of HIV-1 and interleukin-6 in lumbosacral dorsal root ganglia of patients with AIDS. Neurology 1994;44:1120-30. Brannagan 3rd TH, Nuovo GJ, Hays AP, Latov N. Human immunodeficiency virus infection of dorsal root ganglion neurons detected by polymerase chain reaction in situ hybridization. Ann Neurol 1997;42:368-72. Rance NE, McArthur JC, Cornblath DR, Landstrom DL, Griffin JW, Price DL. Gracile tract degeneration in patients with sensory neuropathy and AIDS. Neurology 1988;38:265-71.
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
Fuller GN, Jacobs JM, Guiloff RJ. Association of painful peripheral neuropathy in AIDS with cytomegalovirus infection. Lancet 1989;ii:937-41. Simpson DM, Tagliati M. Nucleoside analogue-associated peripheral neuropathy in human immunodeficiency virus infection. J Acquir Immune Defic Syndr Hum Retrovirol 1995;9:153-61. Yarchoan R, Perno CF, Thomas RV, Klecker RW, Allain JP, Wills RJ, et al. Phase I studies of 2′,3′-dideoxycytidine in severe human immunodeficiency virus infection as a single agent and alternating with zidovudine (AZT). Lancet 1988;i:76-81. Lambert JS, Seidlin M, Reichman RC, Plank CS, Laverty M, Morse GD, et al. 2′,3′-dideoxyinosine (ddI) in patients with the acquired immunodeficiency syndrome or AIDS-related complex. A phase I trial. N Engl J Med 1990;322:1333-40. Browne MJ, Mayer KH, Chafee SB, Dudley MN, Posner MR, Steinberg SM, et al. 2′,3′-didehydro-3′-deoxythymidine (d4T) in patients with AIDS or AIDS-related complex: a phase I trial. J Infect Dis 1993;167:21-9. Berger AR, Arezzo JC, Schaumburg HH, Skowron G, Merigan T, Bozzette S, et al. 2′,3′-dideoxycytidine (ddC) toxic neuropathy: a study of 52 patients. Neurology 1993;43:358-62. Blum AS, Dal Pan GJ, Feinberg J, Raines C, Mayjo K, Cornblath DR, et al. Low-dose zalcitabine-related toxic neuropathy: frequency, natural history, and risk factors. Neurology 1996;46:999-1003. Kieburtz KD, Seidlin M, Lambert JS, Dolin R, Reichman R, Valentine F. Extended follow-up of peripheral neuropathy in patients with AIDS and AIDS-related complex treated with dideoxyinosine. J Acquir Immune Defic Syndr 1992;5:60-4. Spruance SL, Pavia AT, Mellors JW, Murphy R, Gathe jr J, Stool E, et al. Clinical efficacy of monotherapy with stavudine compared with zidovudine in HIV-infected, zidovudine-experienced patients. A randomized, double-blind, controlled trial. Bristol-Myers Squibb Stavudine/019 Study Group. Ann Intern Med 1997;126:355-63. Moore RD, Wong WME, Keruly JC, McArthur JC. Incidence of neuropathy in HIV-infected patients on monotherapy versus those on combination therapy with didanosine, stavudine and hydroxyurea. AIDS 2000;14:273-8.
25
26
27 28
29
30
31
32
33
34
Brinkman K, Smeitink JA, Romijn JA, Reiss P. Mitochondrial toxicity induced by nucleoside-analogue reverse-transcriptase inhibitors is a key factor in the pathogenesis of antiretroviral-therapyrelated lipodystrophy. Lancet 1999;354:1112-5. Sindrup SH, Jensen TS. Efficacy of pharmacological treatments of neuropathic pain: an update and effect related to mechanism of drug action. Pain 1999;83:389-400. Markus R, Brew BJ. HIV-1 peripheral neuropathy and combination antiretroviral therapy [letter]. Lancet 1998;352:1906-7. Martin C, Solders G, Sönnerborg A, Hansson P. Antiretroviral therapy may improve sensory function in HIV-infected patients: a pilot study. Neurology 2000;54:2120-7. Simpson DM, Dorfman D, Olney RK, McKinley G, Dobkin J, So Y, et al. Peptide T in the treatment of painful distal neuropathy associated with AIDS: results of a placebo-controlled trial. The Peptide T Neuropathy Study Group. Neurology 1996;47:1254-9. Kieburtz K, Simpson DM, Yiannoutsos C, Max HB, Hall CD, Ellis RJ, et al. A randomized trial of amitriptyline and mexiletine for painful neuropathy in HIV infection. AIDS Clinical Trial Group 242 Protocol Team. Neurology 1998;51:1682-8. Shlay JC, Chaloner K, Max MB, Flaws B, Reichelderfer P, Wentworth D, et al. Acupuncture and amitriptyline for pain due to HIV-related peripheral neuropathy: a randomized controlled trial. Terry Beirn Community Programs for Clinical Research on AIDS. JAMA 1998;280:1590-5. McArthur JC, Yiannoutsos C, Simpson DM, Adornato BT, Singer EJ, Hollander H, et al. A phase II trial of nerve growth factor for sensory neuropathy associated with HIV infection. AIDS Clinical Trials Group Team 291. Neurology 2000;54:1080-8. Simpson DM, Olney R, McArthur JC, Khan A, Godbold J, EbelFrommer K. A placebo-controlled trial of lamotrigine for painful HIV-associated neuropathy. Neurology 2000;54:2115-9. Newshan G. HIV neuropathy treated with gabapentin [letter]. AIDS 1998;12:219-21. Aanvaard op 18 oktober 2000
Voor de praktijk
Samenvatting van de standaard ‘Urineweginfecties’ (eerste herziening) van het Nederlands Huisartsen Genootschap tj.wiersma en a.e.timmermans Eind 1999 publiceerde het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) de herziening van de standaard ‘Urineweginfecties’.1 De essentie van deze nieuwe versie is te vinden in de hierbij afgedrukte samenvatting (figuur 1 en 2). Herziening van de standaard was noodzakelijk omdat er de afgelopen jaren onderzoeksresultaten beschikbaar zijn gekomen waaruit blijkt dat de diagnostiek van urineweginfecties die in de huisartspraktijk frequent voorkomen, voor verbetering vatbaar is. Bovendien waren ook de therapeutische richtlijnen uit de eerste versie uit 1989 op sommige punten verouderd. Nederlands Huisartsen Genootschap, afd. Standaardenontwikkeling, Postbus 3231, 3502 GE Utrecht. Dr.Tj.Wiersma en A.E.Timmermans, huisartsen. Correspondentieadres: dr.Tj.Wiersma.
Zie ook de artikelen op bl. 716, 718 en 720. Samenvatting: zie volgende bladzijde.
In dit artikel bespreken wij de belangrijkste veranderingen ten opzichte van de eerste versie. beoordeling van het sediment Bij het onderzoek van de urine behoeft niet langer gelet te worden op de aanwezigheid van leukocyten in het sediment. Omdat de specificiteit van de telling van het aantal leukocyten per gezichtsveld voor de vaststelling van een urineweginfectie te wensen overlaat,2-5 leidt opname van deze onderzoeksmethode in de diagnostische procedure namelijk gemakkelijk tot behandeling van Ned Tijdschr Geneeskd 2001 14 april;145(15)
735