DS. MEYBOOM EN HET
S P I ER I T IS MI E.
Naar aanleiding van de door Ds. MEYB00M geschreven stukken in ,,de Vrijheid” van 23 en 30 Mei 1874, DOOR
EEN ONDERZOEKER VAN HET SPIRITISME.
Sekvijvez waar het Stukje :
GQs. ‘llčelf oow en het
u" ,,Oe (9-jfelo' vocw
9
“Ifûet
AMSTERDAM, J. H. TIELKEMEIJER. 1874,
1874.
Špidtowe, -
DS, MEYBOOM EN HET SPIRITISME.
Toen ik eenigen tijd geleden voor het eerst eene zoogenaamde ,,spiritistische séance” bijwoonde, waarheen ik mij op aanraden van een mijner vrienden begeven had, was ik met al de billijke en onbillijke vooroordeelen tegen de zaak van het spiritisme behebt, die men, ik zou bijna zeggen algemeen in ons vaderland tegen die zaak hoort uitspreken en indien genoemde vriend mij niet bekend ware geweest als een man van wetenschap pelijke vorming en uitnemende talenten, zou ik ook zeker aan zijn raad geen gehoor hebben gegeven.
De bizonderheden aangaande deze séances waren mij destijds bijna geheel onbekend, maar het vele wonderbaar lijke of ten minste voor mij geheel raadselachtige van het geen ik op deze séances te zien kreeg en hoorde uitspre
ken, deed mij het voornemen opvatten al hetgeen op deze zaken betrekking had nader te onderzoeken.
Ik heb sedert dien tijd al heel wat lectuur over spiri tualisme en spiritisme onder de oogen gehad en heb zelf niet geaarzeld met verscheidene mijner vrienden de zaak
proefondervindelijk te onderzoeken en daaraan een groot 1*
-----
-----
---------
4
deel van mijne zoogenaamde ,,ledige uren” ten beste gegeven.
En te midden van het vuur des onderzoeks zag ik op eenmaal in het Handelsblad van 20 April 1874 een stukje van Ds. MEYBooM , overgenomen uit ,,de Vrijheid” van 18 April dezes jaars, getiteld: ,,Ontgoocheling”, hetwelk door de redactie van het Handelsblad als alle aandacht verdienende werd aanbevolen.
n
Al dadelijk na de lezing van dit stukje begreep ik ,,n'en déplaise” aan de redactie van het Handelsblad, dat het volstrekt geen aandacht verdiende, hetgeen ook
de verwondering van den schrijver zelf verklaart, die zegt: ,,het heeft meer aandacht getrokken, dan ik had
durven (kunnen?) vermoeden,” en iets later: ,ik heb er niet naauwkeurig in uitgedrukt wat ik meende en daar door iets anders gezegd dan ik wilde.” Voor dit laatste nu moet elk wetenschappelijk man, wiens meening bij velen als autoriteit geldt, zich vooral zorgvuldig in acht nemen en het was juist om die reden
dat ik de pen opnam om zoo mogelijk den verkeerden indruk, dien dit stukje van Ds. MEYBooM op vele zijner vereerders (en hij heeft er terecht) maken zoude, weg te nemen of te verzwakken.
Of mij dit gelukt is weet ik niet. Er zijn nog andere stukken, tegen hetzelfde schrijven van Ds. MEYBooM ge richt, gepubliceerd en in zooverre ware mijn wensch ver vuld geworden, zonder dat ik zelf de pen had opgevat, hetgeen ik ongaarne deed, omdat ik mij met tegenzin in dergelijke polemiek meng. Doch ,hat man einmal A ge Sagt, dann musz man sagen B” en ik vrees ook den strijd niet, al heb ik mij zooals Ds. MEYBooM het uitdrukt,
verscholen achter de anonymiteit. In
de beide laatste stukken van Ds. MEYBooM vind
5
ik weinig dat ik als antwoord kan beschouwen op het door mij geschrevene. En dit verwondert mij niet. Het geen ik in ,,de Vrijheid” van 9 Mei te berde bracht, had hoofdzakelijk ten doel het gebrekkige in de wijze van bestrijding van Ds. MEYBooM aan te toonen, niet om de
zaak van het Spiritisme in bescherming te nemen. Dit laatste toch kan door mij als ,,onderzoeker” moeielijk nu reeds geschieden en dit is tevens de reden waarom ik het verwijt van Ds. MEYBooM ten opzichte der anony miteit (tegenover de heeren spiritisten ben ik het hierin volkomen met ZEd. eens) niet op mijzelf van toepassing kan vinden.
Immers zoolang men een zaak nog onderzoekt, is het in elk geval voorzichtig zijn naam niet in den strijd te mengen, hoewel het mij, als onafhankelijk man, vrij on verschillig kon zijn of Ds. MEYBooM mijn naam vermeldde of niet. Persoonlijke aantijgingen of insinuatiën bevatten
mijne woorden niet en ik had daartoe ook niet de minste reden. Ik heb niet het genoegen Ds. MEYBoOM persoon
lijk te kennen, doch naar vele van zijne werken oordee lende en op het getuigenis van mij zeer waarde vrienden afgaande, ken ik hem als een man van veelomvattende bekwaamheden, die alle achting verdient. Dit neemt niet weg dat men, wanneer men een of andere zaak met ingenomenheid onderzoekt, en een ander
op eens met een zeker ,air” en overigens vrij oppervlak kig, die zaak voor goochelarij en humbug uitmaakt, wel misschien wat heftiger repliceeren kan dan volstrekt nut tig of noodig is. Doch, wat doet dit ter zake, indien hetgeen men zegt waarheid bevat en men niet beschuldigd kan worden van kwade trouw.
In het algemeen genomen kan ik mij, zij het ook weinig,
6
iets beter met de laatste door Ds. MEYBooM geschreven stukken vereenigen dan met het eerste, hetgeen m. i. bewijst dat in de laatste stukken een andere toon wordt aangeslagen dan in het eerste. Evenwel bestaat er tusschen ons nog verschil in menig opzicht. Ds. MEYBooM verklaart thans dat ZEd. ,sints 25 jaren met belangstel ling kennis nam van wat er omging op het geheimzinnig gebied van het psychische leven, zoowel onder den vorm van magnetisme, somnambulisme en biologie als van Spiri tisme, zooals het heden ten dage heet /”
Maar uit deze laatste woorden blijkt duidelijk, even als el ders op sommige plaatsen van ZEds. betoog, dat Ds. M. die studie in den laatsten tijd heeft laten varen en niet schijnt te willen aannemen (zooals dit met meer tegenstanders het geval is) dat het Spiritisme eene geheel nieuwe leer is, gebaseerd op eene door natuurvorschers (eerst onlangs helaas!) waargenomen nieuwe kracht, waarvan de bron en voorwaarden nog geheel onbekend zijn en de uitwerkselen
voorloopig alleen zijn geconstateerd. Die uitwerkselen treden voor het grootste gedeelte geheel willekeurig en spontaan op. De bewijzen voor deze beweering zullen hier aanstonds volgen in een door mij uit het Duitsch vertaald stuk, dat alle opmerking verdient. Ik zal eerst voortgaan met de beantwoording der beide laatste betoogen van Ds. MEYBooM. In den aanvang van het eerste stuk heerscht m. i. altijd nog min of meer dezelfde begripsverwarring als in het vroeger (zie ,,de Vrijheid” van 18 April) door Ds. M. geschrevene. Het is eene variatie op het thema: ,,Er wordt al goochelende hetzelfde vertoond als het
geen de spiritisten waargenomen hebben en constateeren;
7
ergo zijn er geen geesten van afgestorvenen (of andere bovenaardsche wezens?) in het spel, maar moet alles op de een of andere wijze langs natuurlijken weg geschieden.” De valsche logica dezer redeneering moet iedereen
dadelijk in het oog springen. Het klinkt volmaakt het zelfde als men zegt:
,,Ik heb een schurk op het tooneel duidelijk de verhe vene begrippen en daden der Christelijke liefde zien voorstellen en nabootsen ; ergo bestaat er geene Christe lijke liefde, maar moet deze deugd op de een of andere
wijze langs physischen weg te verklaren zijn.” Iets later, waar Ds. M. een deel der feiten als gecon stateerd aanneemt, voegt ZEd. willekeurig bij de twee
volgens de Spirit. Leer feitondervindelijk bewezen zaken, een derde, zeggende:
3°. ,,dat de menschelijke geest bij het verlaten van het ligchaam zijn handen medeneemt en daarmede iemand aanraken en piano spelen kan?” hetgeen alweder duidelijk aantoont dat Ds. MEYBooM zelfs de grondbeginselen van de Spirit. Leer nog niet machtig is, want om te veronderstellen dat ZEd. de zaak, tegen beter weten in, zou wenschen belachelijk te maken en aldus kwade trouw plegen, dit mag ik niet veronder stellen.
Ds. MEYBooM weet dus niet hoe zich de geesten manifesteeren en daarom citeer ik eenige regelen uit het Fransche werkje van Allan Kardec, waaruit blijkt, wat de
spiritisten aangaande deze manifestatiën leeren (hoe dus niet slechts handen-aanrakingen geschieden, maar hoe geesten zich, onder gunstige omstandigheden bij tegen woordigheid van sterke ,,mediën” vaak geheel kunnen materialiseeren) het luidt:
-
,,C'est à l'aide de son périsprit que l'Espritse manifeste
8
en agissant sur la matière inerte, qu'il produit les bruits, les mouvements des tables et autres objets qu'il soulève, renverse ou transporte. Ce phénomène n'a rien de sur
prenant si l'on considère que parmi nous les plus puissants moteurs se trouvent dans les fluides les plus raréfiés et même imponderables, comme l'air, la vapeur et l'électricité. C'est également à l'aide de son périsprit que l'Esprit
fait écrire, parler ou dessiner les médiums; n'ayant plus de corps tangible pour agir ostensiblement quand il veut se manifester, il se sert du corps du médium dont il
emprunte les organes qu'il fait agir comme si c'était son propre corps, et cela par l'effluve fluidique qu'il déverse sur lui, etc. etc.” De vereeniging van het périsprit (een voor ons onzicht baar fluide) van de bovenaardsche wezens en van de men schelijke nog geïncarneerde wezens, maakt dat de eersten zich op onderscheidene wijzen aan de laatsten kunnen
openbaren.
-
Zooals Ds. MEYBooM het hier en elders voorstelt heeft
het veel van een kindersprookje, en later verwart de geëerde schrijver weder de biologie met de spiritualistische verschijnselen.
Dat er veel betreffende deze Leer nog niet is bewezen, is ontegenzeggelijk waar en blijkt zelfs (wat de physische verschijnselen aangaat) uit de laatste onderzoekingen der wetenschap. Maar even zeker en waarachtig is het dat het wel degelijk is uitgemaakt, dat het niet datgene is waarvoor Ds. M. het houdt /
-
Ik ga over tot het laatste stuk van den geachten schrijver in ,,de Vrijheid” van 30 Mei l.l. Hier doet al dadelijk het opschrift mij onaangenaam aan. Het eigenwijze of hoe zal ik het noemen ,,apodictische”, brengt altijd dat
pijnlijke gevoel bij mij te weeg, waarvan Ds. M. vroeger
9
gewaagde. Er bestaan onder de menschelijke individuën twee uitersten, die tegelijkertijd ons medelijden en onzen lachlust opwekken. Tot de eene soort behooren zij, die anderen altijd om het zoo eens uit te drukken in vogelper spectief zien, anderer meening gering schatten, tot de tweede soort zij die deze in eigen oog hooge geesten bewonderen en blindelings volgen. Beiden missen door die eigenschappen de voornaam ste vereischten voor vruchtbare intellectuële ontwikkeling. Het genoemde opschrift luidt: ,,Het onderzoek der feiten en hunne verklaring.” Al wie nu het door mij uit het Duitsch vertaalde stuk met aandacht zal lezen, zal daaruit dadelijk de slot som trekken dat, hoe hoog Ds. M. als theoloog ook staan moge, er van ZEd. in de onderhavige kwestie niet veel te verwachten is en dit opschrift dus als iets ,,al te veelbelovends” zeer is af te keuren.
Nu verschillende professoren in Natuurkunde en Che mie - leden van geleerde Genootschappen - verklaren : er is eene nieuwe intelligente kracht ontdekt, maar wij kennen bron noch voorwaarden, zou Ds. M. ons, na een dergelijk onderzoek als het zijne, dadelijk op de hoogte stellen ,,van de feiten en hunne verklaring”! Waar Ds. M. Newton aanhaalt, meent ZEd. waarschijn lijk Galvani, maar dit doet niets tot de redeneering af van wie volgens ZEd, onderzoeken mogen en wie niet. En dit is juist een van de belangrijkste punten. Want hierbij komt er het hoofdzakelijk op aan, of de kwestie bloot en alleen op Natuurkundig, dan wel op Geloofsgebied mede te huis behoort. Indien dit pleit ware beslist geworden, dan zou ik het, ingeval de spir. verschijnselen op Natuurkundig
gebied waren te huis gebracht, vrij wel met Ds. MEYBooM eens zijn, ofschoon ik niet dermate exclusief te werk wil gaan
10
als ZEd. Men kan gerustelijk aannemen dat ook dillettanten op Natuurk: gebied onderzoek mogen instellen naar nieuw ontdekte krachten, want het zou in het geheel niet vreemd of nieuw zijn, als juist zij de eerste impulsie gaven aan de eene of andere ontdekking. En wat nog sterker spreekt:
indien Galvani's keukenmeid haar meester niet op het feit (betreffende de kikvorschen) had opmerkzaam gemaakt, had de man misschien nimmer die belangrijke ontdekkin gen kunnen doen. En dan nog - waarom zou iemand geen proeven mogen nemen met de spir: verschijnselen, zoo hij er eenig nut uit trekken kan? Het zou even dwaas zijn als te beweeren: ,,Iemand die niet op de hoogte is van hoogere natuurkunde, electriciteit enz., mag niet telegrafeeren !” Wat de bezwaren van zedelijken aard betreft waarvan Ds. M. spreekt, kan ik ZEd. de verzekering geven dat ik meer zoogenaamde ,,mediën” ken van een bloeiende
gezondheid - met rozen op de wangen en heldere oogen dan theologen. En aan hen die den spir: onderzoeker dreigen met het schrikbeeld van krankzinnigheid, stel ik de vraag: of niet onze krankzinnigengestichten het
meest bevolkt worden door personen die délireeren op het punt der Christelijke godsdienst? Zou het duiveltje der verdacht-making ook hier niet een weinig in Ds. MEYBooM's brein hebben rondgespookt?.... Nog vele andere verdachte onjuistheden van dien aard vind ik in de mededeelingen van Ds. M. aangaande het mediamiek schrift.
Onomstootelijk waar is het, dat, indien hier werke lijk bovenaardsche wezens in het spel zijn, de schrifte lijke mededeelingen, wat den inhoud betreft, veel zullen afhangen van den min of meer ontwikkelden geest die
ze dicteert en van zijn instrument (het medium) waarvan
11
hij zich kan bedienen. Verder of het medium zuiver me chanisch of intuitief medium is - in het laatste geval,
vrees ik wel dat den mededeelingen altijd iets (zij het ook nog zoo weinig) subjectiefs aankleven zal. Het is zeker te betreuren dat Ds. MEYBooM nog niets
dergelijks onder de oogen heeft gehad dan hetgeen ,,breedsprakig, soeperig, onbeduidend, krioelende van onwaarheden en bitterheid, of verward en verregaand
onbeduidend” was. Dit oordeel blijft echter uit den aard der zaak subjectief en wanneer Ds. MEYBooM de door
hem geleverde stukken over het Spiritisme in ,,mediumi teit” geschreven had, zou het door ZEd. aangevoerde ook op deze zijne betoogen van toepassing zijn. Ik kan Ds. MEYBooM verzekeren dat ik stukken gele zen heb in ,,mediumiteit” geschreven (zelfs eenmaal een uitvoerig antwoord op eene door mijzelf gestelde vraag) die aan al de eischen van litterairen vorm voldeden en
zeer belangrijk van inhoud waren. Ds. MEYBooM sprak: ,,als dat van geesten afkomstig is, moet het van war geesten zijn.” Welnu, is dit dan onmogelijk voor zoover het de mededeelingen betreft door ZEd. ge lezen?
Over het algemeen is het een groot gebrek van de tegen standers van de leer van het Spiritisme, voor zooverre zij aan individuële onsterfelijkheid gelooven, dat zij een veel te optimistisch denkbeeld koesteren aangaande de geestenwereld. Dat is het kwade gevolg der traditie. Wij hebben eenmaal van jongs aan een verheven denkbeeld aangaande het leven na den dood opgevat en het valt niet zoo gemakkelijk dit - ik behoef niet te zeggen te laten varen, maar - te wijzigen. Er zijn volgens de spir: Leer zeker vele verhevene
geesten en al hoogere en hoogere, tot aan de Godheid
12
zelf, de zuivere, onveranderlijke, maar er zijn ook tal
van geesten die de aarde verlaten hebben, wier intellec tuële ontwikkeling verre beneden die van menig nog op aarde vertoevenden menschelijken geest gebleven is: war geesten, spotgeesten, kwade geesten, enz. enz.
En deze wijze van beschouwing is dunkt mij uiterst rationeel. Zoowel de physische als de intellectuële ont wikkeling, die wij rondom ons waarnemen, gaat langzaam en trapsgewijze. Waarom zouden wij nu na dit leven die wet veranderd willen zien en in groote sprongen voort gaan, of allen gelijk zijn. Dit laatste zou al zeer onrecht vaardig zijn ten opzichte van de onderlinge verhouding op aarde. Het is niet aannemelijk dat de geest van een zedelijk en spiritueel ontwikkeld mensch dadelijk na den aardschen dood gelijk zal staan met dien van een onont wikkeld en zedelijk verdorven individu. Men moet zich dus eerst de geestenwereld meer den
ken als een gewone maatschappij, op de onze gelijkende, maar onder geheel andere vormen. Dat de heer RIKo de schrifturen cadeau geeft, bewijst
niets anders dan een al te groote vrijgevigheid van de zijde van dien heer. Ik vermoed evenwel dat ôf de heer RIKo zijn meening niet juist omschreven heeft, òf dat Ds. MEYBooM die niet in verband tot andere gezegden voordraagt. De heer RIKo bedoelt naar mijne veronder
stelling dit. Om ongeloovigen te overtuigen zijn vele physi sche verschijnselen (vooral wanneer dezen zoo treffend zijn als die waarvan de heer RIKo ook elders in eenigen zijner brochures melding maakt) doeltreffender dan de voort brengselen der zoogen. ,schrijvende mediën.” Mocht de heer RIKo dit bedoelen, dan ben ik het vol
maakt met hem eens. Maar daarom mogen zij, die van de feiten overtuigd zijn, de ,,intellectuële” verschijnselen
13
niet loochenen, want dezen zijn ten slotte, d. w. z. in de laatste instantie, de voornaamsten.
,,Het Spiritisme”, roept Ds. MEYBooM verder uit, ,,is een bijgeloof en wel een gevaarlijk bijgeloof! Het mist alle bewijs.” Dien uitroep laat ik als eene ,,subjective phrase” geheel voor wat hij is, maar dat : ,,Het mist alle bewijs” komt
er achter aan alsof het de eerste phrase moest bekrach tigen en dat is volstrekt het geval niet, want dan zou men tot de verkeerde conclusie kunnen geraken dat alle geloof, dat niet bewijsbaar is, bijgeloof heeten moet. In één enkel opzicht ben ik het volmaakt met Ds. MEYBooM eens en dat doet mij genoegen. Het is hierin dat het onrechtvaardig (ik zou zeggen hoogst belachelijk!) is, dat men ZEd. er een verwijt van maakt dat hij zich, als Predikant, het hoofd breekt (minder gelukkig gekozen
beeldspraak!) met het Spiritisme. Zulke lieden hebben al zeer weinig begrip van de roeping eens Godsdienst leeraars!
Hoe, een Predikant zou niet geroepen zijn mede te onderzoeken op dit gebied en zich niet als zoodanig plaat sen naast den natuurvorscher, zoolang er nog niet bewezen is, op welk gebied de verschijnselen te huis behooren? Dwaas, wie het zou durven beweeren.
Echter moeten
wij ééne voorwaarde vaststellen, die bij elk onderzoek geldt, waartoe men zich geroepen of aangetrokken gevoelt. Men neme niet aan of verwerpe niet met oppervlakkig heid of vooringenomenheid. Deze zaak is het strengste onderzoek waardig en de kwestie is niet zoo gemakkelijk op te lossen. De zich noemende Asp. Ingenieur (och, of hij zijn naam maar geschreven had!) vertrouwe in het geheel niet op de belofte van Ds. MEYBooM, dat de stem der Godsdienst
14
geschiedenis hem leeren zal, dat het Spiritisme niet iets nieuws is, maar zeer ouds. Dit is wel het geval met enkele physische verschijnselen van het spiritualisme, maar de intellectuële werkzaamheid der psychische kracht, die den grondslag uitmaakt van de leer van het Spiritisme, is geheel nieuw.
-
Dat de vorm van godsdienstig denken en leven, die
langen tijd bevredigde, thans niet meer voldoet aan de eischen eener voortgaande ontwikkeling, is zeker waar,
doch waarom dan den vorm van het Spiritisme zoozeer gemeden en bestreden?
-
Want indien eenmaal door deze verschijning op physisch en moreel gebied de schakel mocht gevonden worden tus schen dit en een volgend leven, dan zal de leer van het
Spiritisme wel degelijk een blijmoedig geloof aan de onster felijkheid wekken. Hebben de geesten van MozEs, JESAJA, PAULUs, ORIGINEs, AUGUSTINUs, LUTHER, den Zwijger en NAPoLBON den Eerste tijdens hun aardsche leven ook niet met allerlei soort van lagere geïncarneerde geesten, die ver beneden hen stonden in morele en intellectuële ont
wikkeling, moeten omgaan en te midden hunner tijdge nooten geleefd? Waarom zou dit na hun aardschen dood veel anders zijn ? Zij behoeven immers niet in nader
contact te komen met wie ze willen mijden en wie heeft ooit volgens de spiritistische leerstellingen beweerd, dat wie het ook zijn moge, hen ooit ofte immer zou kunnen dwingen zich op aarde te manifesteeren, door welke mani
festatie het ook zijn moge? Neen, de beweeringen van Ds. MEYBooM waarmede hij de vraag: ,,Wat geloof zou het spiritisme geven,” beantwoordt, bewijzen volkomen dat hij die leer alleen van ,,hooren zeggen” kent.
Het slot van de beide door Ds. MEYBooM in ,,de Vrijheid”
15
geplaatste stukken is weder (zooals Doctor RUTGERS VAN DER LoEFF reeds in ZEds. brochure: ,,Ontgoocheling,”
Enschedé, bij M. J. v. d. Loef, aangaande het eerste stukje van Ds. MEYBooM getuigde) beleedigend voor allen, die de leer van het Spiritisme aanhangen. Zij behelzen eene ware ex-communicatie. De spiritisten worden formeel in den ban gedaan en elk waarheidlievend, ernstig, rede lijk en godsdienstig (als die kwalificatiën niet soeperig zijn weet ik het niet!) mensch, tegen hen in het harnas
gejaagd. En met dit verschrikkelijk anathema besluit Ds. MEYBooM zijn betoog, om nog eventjes in een noot te
verklaren, dat het orakel van Delphi nu het stilzwijgen bewaren zal, totdat verder spreken noodig is!
Dit zijn zoovele treurige bewijzen voor eene opmerking die ik in mijn leven noode heb geconstateerd, ze is deze: ,,De Priesterheerschappij in de Roomsch-Katholieke kerk, waartegen de Protestanten altijd zoo hevig uitvaren,
waartegen Pater HYACINTHE hier onlangs zoo welsprekend het woord verhief, bestaat ook evenzeer in onze Protes tantsche kerk en de toestanden die de Roomsch-Katholieke
redenaar in zoo levendige kleuren afschilderde, zijn ook
op de Protestantsche toestanden volmaakt van toepassing. Goddank niet bij alle voorgangers der Prot. kerk, maar
bij velen, die tot leuze schijnen te hebben: ,,Wie niet gelooft zooals ik geloof en leer, die zij, enz. !” Vele leden der Protestantsche kerk kunnen in dit opzicht niet
genoeg in hun geheugen prenten de laatste regelen van een der leekedichtjes van onzen onsterfelijken dichter DE GÉNESTET, waarin hij iemand, die ook tegen de Priester heerschappij scherp uitvaart, de woorden toevoegt: ,,Zoo bout niet, man !
Al rilt gij van De heilige pantoffel,
16
Pas jij maar op voor de oude kous Van de een of andren kleinen paus!... . - Daar zijn er velen, stoffel! Thans laat ik de vertaling volgen van het stuk, dit onder
werp betreffende, in het voornaamste dagblad van Berlijn : ,,die Vossische Zeitung” (zie bijlagen van 29 Maart, 5, 12 en 26 April l.l.) waaraan verschillende geleerden medewerken en waarvoor de beroemde Dr. KLETCKE als
verantwoordelijk redacteur ten waarborg kan strekken,
dat er geene logenachtige goochelarij-behandelende stuk ken in worden opgenomen.
Het is getiteld:
Het Spiritualisme en de Wetenschap,
In de geschriften der Amerikaansche en Engelsche spi ritualisten wordt van wonderbare, in tegenwoordigheid van zoogenaamde ,,mediën” voorgekomen verschijnselen gewaagd, die met de bestaande Natuurwetten schijnen te
spotten, als bijv.: de beweging van zware lichamen (tafels, stoelen, enz.) zonder mechanischen invloed; het zweven van lichamen in de lucht zonder eenig steun
punt hoegenaamd; kloppingen in verschillende deelen van een vertrek, zonder dat een der aanwezigen die had
voortgebracht; melodiën van instrumenten, bijv.: har monica's, zonder dat een der vergaderden het instrument bespeeld of zelfs slechts aangeroerd had, ontsluieringen
van verborgene, in tijd en ruimte verwijderde zaken door ,,mediën”, welke bij nader onderzoek met de werkelijk heid overeenstemden enz. enz.
17
Deze zoogenaamde ,,Spiritualistische" en ,,Spiritische” Phenomenen hebben tot nog toe bij de meesten òf onge loovigheid òf al te groote geloovigheid verwekt. Enkelen hebben ze voor Hallucinaties, Bedrog of Humbug, ande ren weêr voor de manifestatiën van aan gene zijde des
grafs leevende ,,Geesten” gehouden en hebben ze der halve voor een bewijs van de onsterfelijkheid der ziel aangemerkt.
Er is echter nog een derde standpunt ten opzichte dezer verschijnselen in te nemen, dat wel is waar nog slechts weinigen ingenomen hebben, maar dat ons evenwel het
uitsluitend ware standpunt schijnt te wezen. Het is het wetenschappelijk standpunt. Dit onderscheidt zich van geloovigheid en ongeloovig heid daardoor, dat het noch dadelijk aanneemt noch ontkent,
maar daarentegen onderzoekt of en wat de gemelde buiten gewone verschijnselen waars en reëels bevatten en daarna, als dit is vastgesteld, de verklaring zoekt, zonder daarbij dadelijk tot bovennatuurlijke oorzaken de toevlugt te nemen. De echt wetenschappelijke geest houdt zich even ver verwijderd van beide uitersten : het ontkennend ongeloof en het blind geloof. Hij verklaart niet zonder meer, alle nieuwe, ongehoorde verschijningen die boven de tot nu toe bekende krachten en wetten staan, voor onmogelijk , maar hij is evenmin geneigd, ieder bericht aangaande zulke verschijningen voor goede munt aan te nemen. Want de wetenschappelijke geest weet, dat men over de realiteit of niet-realiteit van wezens en krachten niet
à priori kan oordeelen, maar enkel door ondervinding, hij weet echter ook dat niet alle ondervinding objective realiteit ten grondslag heeft, maar er veeltijds subjective zielstoestanden ingemengd worden. Dientengevolge zal de
wetenschappelijke geest de vraag: ,,Of den leevenden de 2
18
geesten van afgestorvenen verschijnen,” niet zonder meer bevestigen of ontkennen, maar hij zal onderzoeken. Hij zal noch zoo aanmatigend zijn, te willen beweeren, dat de verschijning van geesten van afgestorvenen absoluut onmogelijk is, noch zoo domgeloovig iedere vermelde geest
verschijning, zoodanig als zij wordt medegedeeld, voor eene reële aan te nemen. Zoo hebben KANT en SCHOPENHAUER
ook gehandeld. KANT (in zijn geschrift: ,,Droomen van een Geestenziener, door droomen der metaphysika ver klaard”, 1766) loochent den objectiven invloed van afge storvenen op leevenden niet, onderscheidt echter van dezen invloed de zinnelijke vormen, waarin hij zich hult. Deze verklaart hij van subjectiven oorsprong te zijn, ontstaan door den toestand van het organisme, de phantasie en
de opvoeding van den geestenziener. ,,Van nu af,” gaat KANT voort, ,,zal men er niet
meer mee verlegen zijn, voor de spookvertellingen, die den Philosofen zoo vaak in den weg komen, alsmede voor allerlei invloed van geesten waarvan hier of daar
sprake is, schijnbaar verstandige gronden aan te geven. Van de aarde verscheiden geesten en reine geesten, kunnen wel is waar nimmer voor onze uiterlijke zintuigen tegenwoordig zijn of met de materie in gemeenschap staan, maar wel op den geest des menschen, die met hen tot eene groote republiek behoort, werken, zoodat de voor
stellingen die zij in hem verwekken, zich zóódanig naar de wetten zijner phantasie, in verwante beelden, voegen, dat zij de apparentie doen ontstaan als waren de aan
hem gelijke voorwerpen buiten hem. De begoocheling kan ieder zintuig aandoen en hoezeer ze ook kan vermengd zijn met hersenschimmen, zoo behoeft men zich er daar
om niet van te onthouden hierbij geestelijke invloeden te veronderstellen.”
19
Desgelijks oordeelde SCHOPENHAUER in zijn hoogst merk waardige
,,Proeve aangaande het geestenzien en wat
daarmede
in verband staat”, in het eerste deel der
,,Parerga en Paralipomena.” Ook hij onderscheidt het subjective en objective bestanddeel der geestverschijnin gen. Eene geestverschijning is volgens hem eerst en onmiddelijk niets meer dan een visioen in de hersenen des geestenzieners. Dat nu zulk een visioen de invloed van een reeds gestorvenen ten grondslag kan liggen, kan wel à priori niet ontkend worden, men moet zich echter ook de moeielijkheden van zulk een invloed niet verheelen. Zelfs, wanneer wij de door JUSTINUS KERNER in de ,,Zienster van Prevorst” en daaraan verwante geschriften, verhaalde geestverschijningen niet voor zuiver subjectief houden, maar ze een werkelijken invloed van afgestorve nen ten grondslag wilden leggen, zoo zoude daardoor, volgens SCHOPENHAUER evenwel ,,de zoo afschuwelijk ab surde, ja ergerlijk domme wereldorde, die uit de mede deelingen en het gedrag dezer geesten ontstaan zou, geen objectief reëlen grond verkrijgen, maar geheel op rekening der, zij het ook door een buiten de Natuur staanden invloed opgewekte, evenwel noodzakelijk zich zelfgetrouw blijvende beschouwings en denkkracht der zeer onwetende, geheel in haar katechismusgeloof ingeleefde Zienster te stellen zijn.” De toepassing daarvan op nieuwere, door de Engelsche en Amerikaansche Spiritualisten vermelde geestverschijningen en hunne openbaringen door ,,mediën” is gemakkelijk te maken. Ook bij hen heeft men het subjective en objective streng te scheiden, ten einde niet òf in algeheel, al het
vermelde voor hersenschim of bedrog verklarend ongeloof òf in een domme, alles voor objective realiteit houdende geloovigheid te vervallen. 2*
20
Aan gelegenheid, zich met de Phenomenen der Engel sche en Amerikaansche Spiritualisten bekend te maken en zich een kritisch oordeel daarover te vormen, ont
breekt het tegenwoordig niet, dank zij den bemoeiingen van den
Russischen Staatsraad ALEXANDER AKSAKow en den
hem ter zijde staanden Duitschen vertaler GREGOR CON STANTIN WITTIG.
Te Leipzig bij Franz Wagner verschijnt namentlijk sedert vele jaren een ,,Bibliotheek van het Spiritualisme.” De uitgave dezer , Bibliotheek” wordt door den Heer ALEXAN DER AKSAKow (Keizerl. Russ. Staatsraad te St. Petersburg) onder medewerking van den Heer GREGOR CoNSTANTIN WITTIG (vertaler der geschriften van ANDREw JACKsoN
DAVIS), met het doel ondernomen om het Duitsch publiek en zijne wetenschappelijke vertegenwoordigers met de daad
zaken, grondbeginselen en vorderingen van het Spiritua lisme in Amerika en Engeland bekend te maken. ,,Eene religieuse en sociale beweging” - heet het in de voorrede - , die beweert alleen de daadzaken van
een handtastelijk bewijs voor de onsterfelijkheid der ziel tot hoofd-grondregel te hebben, die in het jaar 1848 begon en heden reeds millioenen aanhangers telt, ver dient wel naar hare eigene en oorspronkelijke bronnen, die in Duitschland, (trots verscheidene van tijd tot tijd vóór en tegen het Spiritualisme verschenen geschriften en journalen, die zich, gelijk van zelf spreekt, slechts tot de oppervlakkigste en uiterlijke verschijningen bepaalden en dus niet speciaal en dieper tot de oorspronkelijke bron
nen zijn doorgedrongen) tot heden bijna nog onbekend zijn, naauwkeuriger bestudeerd te worden.” De genoemde ,,Bibliotheek” bestaat uit twee afdeelin gen, waarvan de eerste de Leer, de tweede de Daadzaken
en Theoriën behelst. De leer is hoofdzakelijk vertegenwoor
21
digd door de geschriften van den Amerikaanschen ziener
ANDREw JACKSON DAVIS, als daar zijn: ,,De grondregelen der Natuur”; ,,De Reformator”; ,,De Arts”, enz.
De
daadzaken en theoriën vindt men in vele geschriften, deels van Amer., deels van Engelsche schrijvers, als: ,,Experimentele onderzoekingen van geesten-manifestatiën” van den Emer. Dr., Med. Professor in de Chemie, enz. RoBART HARR; ,,Het Spiritualisme en de Wetenschap”, Exper. onderzoek van de psychische kracht, door WILLIAM CROOKES (Lid van de Koninkl. Akademie van Weten
schappen te Londen). ,,Het Amerik. Spiritualisme, onder zoek naar de manifestatiën van geesten”, door JoHN WoRTH EDMONDs (Ex-Senator, Rechter van het Hooge Gerechtshof te New-York en Opper-Appellations-Gerechts-Raad). Nog een op dit gebied merkwaardig boek van den beroemden Engelschen Natuurvorscher en Reiziger, medestichter der Darwinsche theorie, ALFRED RUSSEL WALLACE, onder den titel van: ,,Wetenschappelijke zienswijze aangaande het bovennatuurlijke, hetwelk een experimenteel onderzoek naar de krachten van ,,helderzienden” en ,,mediën” door mannen der wetenschap, wenschelijk doet voorkomen,” zal spoedig het licht zien, zooals ook de volledige Duitsche vertaling van het werk: ,,Verslag van het Comité door het Dialektisch Gezelschap te Londen benoemd, om de
als spirituële manifestatiën beschreven phenomenen te onderzoeken.”
-
Buiten de genoemde , Bibliotheek” verschijnt bij den boekhandelaar Oswald Mutze te Leipzig sedert het be
gin van dit jaar een maandschrift getiteld: ,,Psychische studiën”, hoofdzakelijk gewijd aan het onderzoek naar de
weinig bekende phenomenen des zielenlevens. Uitgegeven en geredigeerd door ALEXANDER AKSAKow (Keizerl. Russ. Staatsraad te St. Petersburg), onder vriendelijke medewer
22
king van verscheidene Duitsche en Buitenlandsche geleerden. In het Prospektus van dit maandschrift zegt de uit gever: ,,de wetenschap heeft tot nog toe de zoogenaamde mystieke geestverschijningen bijna volkomen geïgnoreerd, of ze slechts ter loops aangeduid, dewijl zij ze onder de algemeene rubriek der verschijnselen opneemt, die aan eene bizondere zenuwopgewektheid toe te schrijven zijn.
Middelerwijl kon van eene grondige, alle verschijnselen omvattende Psychologie geen sprake zijn, zoolang de wetenschap deze phenomenen niet aan een even naauw gezette studie onderworpen zal hebben, als de algemeen bekende psychische phenomenen. Want hoezeer de ver schijnselen, waarvan sprake is, in verhouding zelden en weinig bekend zijn, zoo maken zij toch een waarachtig
deel van de kennis van den mensoh (de anthropologie) uit en vorderen daarom de levendigste belangstelling van alle onpartijdige onderzoekers.
De weinig bekende phenomenen des psychischen levens, aan welks studie het genoemde maandschrift hoofdzakelijk gewijd is, worden door den uitgever onder de volgende drie kategorieën gerangschikt:
1°. De phenomenen, die in wakenden toestand plaats grijpen, als daar zijn: zinsbegoochelingen, hallucinatieën, het tweede gezicht (second sight), de speciaal door Baron voN REICHENBACH onderzochte sensiviteit, het voorgevoel, de intuitie en verscheidene andere phenomenen die toe
geschreven worden aan zoogenaamde bizondere opgewekt heid der zenuwen.
2°. De phenomenen, die in niet-wakenden toestand plaats grijpen; hieronder verstaat de uitgever den normalen slaap met zijne droomen, visioenen en andere eigendom
melijkheden, vervolgens den abnormalen slaap, waartoe het
natuurlijke en door kunst opgewekte somnambulisme, het
23 hypertisme, het helderzien, de extase en verscheidene andere phenomenen van het zoogenaamde dierlijk mag netisme of mesmerisme.
-
3°. De phenomenen van een gemengd karakter, die zoowel in wakenden als niet-wakenden toestand plaats grijpen, wier subjectieve aard evenwel zoodanig uitge wischt schijnt, dat hunne objectiviteit of werkelijke exis tentie buiten het subject, hunne onderscheidende eigen dommelijkheid vormt, hetwelk de studie er van zeer ingewikkeld maakt. Hierbij rekent de uitgever de zooge naamde spiritische verschijningen. Wat de laatst genoemde verschijningen (de spiritische) betreft, keurt de uitgever het met recht af, dat de weten schap zich daarvan tot nog toe met ruwheid heeft afge wend. Daar zij misschien gevoelde dat haar de kracht
ontbrak, deze phenomenen alleen door de physiologie te verklaren, ignoreerde zij ze. Zulk eene methode is even
wel onwetenschappelijk en kan reeds daardoor niet wor den gerechtvaardigd. De wetenschap heeft het recht niet eene keur- of voorkeur-verdeeling der phenomenen te maken, die zich harer beschouwing aanbieden. Aan dit oordeel hebben zich, zooals wij uit de interes sante mededeelingen des uitgevers vernemen, ook reeds de meest uitstekende mannen der wetenschap aangesloten, en met recht kan hij daarom zeggen, de zaak van het Spiritisme treedt tegenwoordig eene nieuwe phase van on derzoek in; tijdens de vijfentwintig jaren van haar bestaan heeft zij hare levenskracht door eene onophoudelijk voort gaande beweging getoond; de phenomenen die haar basis uitmaken en waarvan de existentie lang geloochend werd,
beginnen meer en meer bekend te worden, en eindelijk vangen zelfs de mannen der wetenschap aan, er een voorwerp van studie van te maken, Zoo heeft het Dialek
-
24 tisch Gezelschap te Londen, toegevende aan den drang der openbare meening, in het jaar 1868 een Comité tot dit doel benoemd, om de kwestie van de werkelijkheid dezer phenomenen op te lossen, en het in het jaar 1871
gepubliceerde verslag van het Comité heeft ze bepaaldelijk bevestigd; zoo tracht ook de Chemicus WILLIAM CRooKEs, lid van de Konink. Societeit van Wetenschappen te Londen, door nauwkeurig onderzoek de werkelijkheid der phenomenen in kwestie, langs streng experimentelen weg te bewijzen en CRooKEs schrijft ze eener nieuw ont dekte, in het menschelijk lichaam inwonende kracht toe, die hij de psychische kracht noemt.
Daar buitendien ook andere mannen der wetenschap, als de Natuurkundige VARLEY, evenzeer lid van de Konink. Societeit der Wetenschappen, de beroemde Natuurvorscher WALLACE, de bekende Wiskundige en Logiker DE MORGAN enz.
eerst kort geleden de realiteit der verschijnselen hebben erkend, zoo wordt het volgens den uitgever tijd, dezer studie alle opmerkzaamheid en toewijding te schenken, die zij verdient. Hij wijst verder op het oordeel van Dr. BUDDENBACH te Londen, die in een artikel: ,,Het
Spiritisme van onzen tijd” (in Dr. TüLLNER's , Deutsche Blättern” April en Aug. Aflevering 1873) in betrekking tot de experimenten van den Heer CRooKEs zegt:
,,Doodzwijgen der zaak is niet meer mogelijk; ook is zij meer waard dan den blik der voorname en spottende, verachting, men moet haar in het gezicht zien, of zij zelf ons vrij en zonder knipoogen in de oogen kan zien, moet
haar behandelen zooals het hare eerlijke verdedigers waard zijn, hun de mogelijkheid hunner begoocheling, misschien ook de ongegrondheid hunner beschouwing en ervaring aantoonen, maar van den anderen kant ook het weten
schappelijk geweten, de bekentenis van eigene onvolle
25
digheid en ongeschiktheid, om dit of dat reeds weten schappelijk en in den grond te begrijpen, afdwingen, en
zich in ootmoed voor Hem buigen, die niet slechts de Heer der geesten, maar ook der wijzen meester is.” Het bovengenoemd ,,Dialektisch Gezelschap” te Lon
den werd in het voorjaar van 1867 tot het volgend doel gevestigd : ,om een philosophisch onderzoek naar alle kwesties in te stellen, in het bizonder naar dezulken, die ten grondslag hebben de verscheidenheden die het mensch dom van elkander scheiden, en alle zaken slechts in verband
tot de ontdekkingen en ophelderingen der waarheid te beschouwen.”
Onder de van wege dit Gezelschap gestelde vragen vindt men de volgenden: ,,De geloofwaardigheid der wonderen.” De vraag: ,,Is zelfmoord onder zekere omstandigheden te rechtvaardigen?” ,,Handels-verbindingen.” ,,De exis tentie van God en het toekomstig leven.” ,,De prostitutie.” ,,De historische en morele waarde des Bijbels.” ,,De kriteriën der waarheid” ,,De emancipatie der vrou wen” enz.
-
De oprichters van het Dialektisch Gezelschap verklaar den in hun Prospektus: ,,Het Dial: Gez: zal veel goeds bewerkt hebben, als door zijne bemiddeling de menschen tot het bewustzijn gebracht worden, dat blind geloof een
onwaardige, voor een redelijk wezen verwerpelijke toe stand is en dat de eenige methode om de waarheid te vinden, daarin bestaat, dat men ieders meening aan de
vuurproef van eene onverbiddelijke kritiek onderwerpt. De vrijheid der Rede en van het Denken is het aan geboren natuurrecht van het geheele menschdom. De
terughouding van zijn meening op grond, dat zij impopulair is, verraadt een zekeren graad van morele lafheid, die door eene lang aanhoudende vervolging werdt verwekt....,.”
26
In het Dial: Gezelschap te Londen wordt niet alleen nie
mand op grond eener meening, die hij koestert of uitspreekt, geminacht, maar er daarentegen toe aangemoedigd, den medeleden de volledigste toelichting van zijne beschouwing voor te leggen........ ,,Herinneren wij ons de daadzaak, dat door de geheele wereldgeschiedenis heen, de stem der autoriteit zich gedurig tegen nieuwe waarheden heeft aangekant; en zoo willen wij met de ernstige belofte,
zoowel te onderwijzen als zelf te leeren, ijverig de prak tijk der Dialektiek volgen, ten volle bewust van de eer en de zuiverheid van het motief en vol verlangen naar wijsheid en geluk voor het menschdom.” Sir JoHN LUBBoCK, Baronet en Lid van het Parlement is President van het
Dialek. Gezelschap. Hij is de schrijver van het onlangs in het Duitsch vertaalde werk: ,,De voorhistorische tijd, toegelicht door de overblijfselen der oudheid en de zeden en gebruiken der tegenwoordige wilden.” (uit het Engelsch vertaald door A. Passow; met eene voorrede van Prof: Virchow. Jena. Costenoble 1873.) Onder de Vice-Presiden ten van het Gezelschap vindt men de namen van een Lord Amberley, Prof. Huxley, Mr. G. H. Lewis en Miss Frances Power Cobbe. Het is namentlijk eene eigenaardigheid van dit Gezelschap, dat ook Dames als Leden toegang hebben.
De kwestie van het Spiritualisme werd in het Gezelschap ter tafel gebracht door een geneesheer, die in eene zit ting een artikel voorlas, waarin hij eenige zeer buiten
gewone verschijningen vermeldde, die hij beweerde zelf te hebben gezien. Zijn getuigenis werd door twee andere aanwezige heeren bevestigd en tot bekrachtiging er van nog aangevoerd, dat een groot aantal achtbare en geëerde personen, zoowel in Engeland als in Amerika, aan de
werkelijkheid dezer verschijningen geloofde. Een zeer
27
levendig en heftig debat was er het gevolg van, waarbij de ,,Spiritualisten” zeer in de minderheid geraakten. Eindelijk werd besloten, het Bestuur van het Gezelschap te verzoeken, een Comité te benoemen, om ,,de zooge naamde spiritische verschijningen te onderzoeken en daarna
verslag uit te brengen.” Dientengevolge werd een Comité, uit dertig Leden bestaande, benoemd, tezaamgesteld uit
mannen van het kerkelijk, geneeskundig en rechterlijk gebied, zoomede uit handelaars en mannen van weten
schappelijke en letterkundige bekendheid. Dit Comité, het vijfde gedeelte van het geheele Gezel schap, zich een streng onderzoek der daadzaken ten doel stellende, heeft het voor doeltreffend gehouden, zich in Sub-Comité's van zes tot zeven leden te verdeelen, die
ieder op zich zelf experimenteel onderzochten, en de resultaten in den vorm van verslagen aan het Generaal Comité toezonden. Bij eenige dezer Sub-Commissiën moeten zeer zeldzame manifestatiën hebben plaats gehad. Bovendien is een speciaal Sub-Comité benoemd om de verschijningen te onderzoeken, die zich bij Mr. HoME voordoen, die er in heeft toegestemd met de vier heeren van deze Sub-Commissie te zamen te komen en hun elke
mogelijke gelegenheid te geven tot het strengste onder zoek, voor zooverre hem dit persoonlijk betrof. Behalve deze zittingen van het Sub-Comité werd nog gelegenheid gegeven tot het te voorschijn brengen der genoemde phenomenen in tegenwoordigheid van het geheele Gene raal-Comité.
Het Spiritualisme deed het kleine Gezelschap eerst stijgen in de publieke opinie, omdat het den ernstigen plicht op zich nam, te onderzoeken wat andere geleer
de genootschappen tot nog toe hadden ontweken. De dagbladen
en
misschien ook
het Bestuur
zelf
van
28
het Dialekt. Gezelschap jubelden reeds bij voorbaat over het échec, dat de te onderzoeken zaak stellig lijden zou. Het uit rechters, geneesheeren en professoren zaamge
stelde en bij den aanvang van het onderzoek tegen het Spiritualisme sterk ingenomen Comité vorschte twee jaren lang (sedert 26 Januarij 1869) en leverde daarna het verslag sterk ten gunste van het Spiritualisme in. Door
dit onverwachte resultaat was het Dialekt. Gezelschap ge heel ontsteld. De commissie van beheer ging uit elkaâr, daar zij weigerde, het verslag publiek te maken en liet daarmede haar Comité in den steek. Den 20 Julij 1871, waarop het genoemde verslag werd verworpen, ontving het Comité den dank van het Gezelschap in het volgende genomen besluit: ,,Dat aan het verzoek van het Comité het bewuste ver
slag onder autoriteit van het Gezelschap te doen drukken geen gevolg kon worden gegeven.” Tengevolge van dit besluit, besloot het Comité een
parig, het verslag op eigen verantwoordelijkheid te pu bliceeren. (Eene volledige Duitsche vertaling van het ver slag is bij Oswald Mutze te Leipzig verschenen.) Aan het officieel verslag van het Comité van het Dialek. Gezelschap over het Spiritualisme aan de commis sie van beheer gericht, ontleenen wij het volgende: ,,Hooggeëerde Heeren ! Uw Comité heeft vijftien vergaderingen gehouden, waarin het van 33 personen bewijzen ontving, die ver schijningen beschreven, die, zooals zij beweeren, tot hunne eigene persoonlijke ondervinding behooren. Uw Comité heeft van 31 personen geschreven voorstel lingen van die verschijnselen ontvangen. Uw Comité heeft tot deelneming uitgenoodigd en tot
medewerking en beraadslaging opgeroepen alle mannen
29
der wetenschap, die openlijk gunstige of tegenovergestelde meeningen aangaande de echtheid der verschijningen heb ben uitgesproken. Uw Comité heeft ook in de eerste plaats die personen tot het onderzoek uitgenoodigd, die de verschijningen -
openlijk aan bedrog of zinsbegoocheling toeschreven.” Er wordt alsdan verder bericht, dat, terwijl het Comité zich van hen, die aan de verschijningen geloofden, bewijzen
verschaffen kon, niemand dergenen die de verschijn selen aan bedrog of zinsbegoocheling toeschreven, eenig tegenbewijs heeft geleverd. Vervolgens wordt er van de zes afdeelingen van het Comité en van de resultaten en
genomene proeven dier afdeelingen melding gemaakt. Hieraan ontleenen wij het volgende: 1°. Dat geluiden van zeer verschillenden aard, die oogenschijnlijk uit meubelen, vloeren of kamerwanden schijnen voort te komen, en waarvan de begeleidende
vibratiën vaak duidelijk voor het gevoel waarneembaar zijn, op eene wijze ontstaan, die uit geene spierbeweging noch mechanische vinding afgeleid kon worden.
2°. Dat bewegingen van zware lichamen plaats grij pen, zonder mechanischen invloed van welken aard ook, of aanwending van voldoende spierkracht van een der
aanwezigen en zeer dikwijls zonder alle aanraking of ver bindtenis met eenig persoon.
3°. Dat deze toonen (geluiden) en bewegingen vaak plaats vinden op een tijd of eene wijze, die door de aan wezige personen gewenscht wordt, en dat zij door zeer eenvoudige teekens, vragen beantwoorden en tezamen hangende mededeelingen alphabetisch spellen. 49. Dat de op die wijs verkregen antwoorden en mede deelingen grootendeels van een gemeenplaatsen-inhouden
den aard zijn, dat echter ook somtijds werkelijke feiten
30
worden aangegeven, die slechts aan een der aanwezige personen bekend zijn.
5°. Dat de omstandigheden, waaronder de verschijnin gen plaats vinden, veranderlijk zijn, waarbij een der opmerkenswaardigste feiten dit is, dat de tegenwoordigheid van zekere personen voor het welgelukken noodig schijnt, die van anderen echter gewoonlijk hinderlijk is, doch dat dit onderscheid volstrekt niet van het geloof of ongeloof aan deze verschijningen afhangt. 6°. Dat evenwel het gelukken der verschijningen niet verzekerd is door de aanwezigheid of afwezigheid van dergelijke personen.
Na vaststelling van deze zes, uit het eigen onderzoek van het Comité geputte resultaten, wordt over de aan
het Comité gezonden mondelijke en schriftelijke bewijzen van andere getuigen verslag uitgebracht. Dertien getuigen bevestigen, dat zij zware lichamen -
in enkele gevallen zelfs menschen - zich langzaam in de lucht hebben zien verheffen en daar zonder eenigen den minsten zichtbaren steun eenigen tijd hebben zien verwijlen. Veertien getuigen beweeren, handen en gestalten, die geen menschelijk wezen toebehoorden, wel echter naar uiterlijk en bewegingen daaraan gelijk waren, te hebben
waargenomen, ja, dat die hen aanraakten en zij ze zelf hebben gegrepen, en dat zij dientengevolge overtuigd waren dat zij niet het resultaat van bedrog of verbeelding zijn konden. Vijf getuigen vermelden, dat zij door een onzichtbare kracht zijn aangeraakt aan verschillende deelen van het lichaam en vaak op verzoek aan bepaalde deelen van het
lichaam, terwijl de handen van alle aanwezigen naauw keurig in het oog werden gehouden. Dertien getuigen verklaren, dat zij op instrumenten,
31
die door geen zichtbaar middel gehanteerd werden, goed gespeelde muziekstukken hebben vernomen. Vijf getuigen bevestigen, dat zij roodgloeiende kolen op de handen of hoofden van meerdere personen hebben zien leggen, zonder dat zij dezen pijn of brandwonden veroor zaakt hebben, en drie getuigen melden, dat dezelfde
proeve op hen zelf met gelijke onkwetsbaarheid aange wend is geworden. Acht getuigen berichten, dat zij gedetailleerde informa
tiën verkregen hebben door kloppen, schrijven of op andere wijze, en dat deze informatiën waarvan de betrouwbaar
heid hun zelf of den aanwezigen destijds nog onbekend, bij de daarop volgende navorschingen zijn bevestigd gewor den.
Een getuige verklaart, dat hij een naauwkeurig en gedetailleerd bericht heeft verkregen, dat evenwel geheel onjuist is gebleken te zijn.
Drie getuigen verhalen, dat in hunne tegenwoordigheid teekeningen, zoowel in potlood als in kleuren, in zoo
korten tijd en onder zulke omstandigheden ontstonden, dat zij iedere menschelijke bewerking uitsloten.
Zes getuigen verklaren, dat zij berichten aangaande toekomstige zaken verkregen hebben, en dat hun in
enkele gevallen zelfs het uur en de minuut, dagen en weken lang vooruit naauwkeurig voorspeld zijn. Buitendien zijn er nog bewijzen geleverd van convul sief spreken, van genezingen, van automatisch (geheel van-zelf ontstaan) schrijven, van in geslotene kamers binnengetooverde bloemen en vruchten, van stemmen in de lucht, van visioenen in kristallen en glazen enz. enz. Verscheidene getuigen hebben hunne meeningen over
de oorzaak dezer verschijningen medegedeeld. Eenigen schrijven ze toe aan de werking van gestorven mensche
32
lijke wezens, anderen aan invloed des duivels, weder
anderen aan psychologische oorzaken, en nog anderen aan mogelijk bedrog of zinsbegoocheling.
Ook de Literatuur over dit onderwerp heeft de opmerk zaamheid van het Comité tot zich getrokken en het heeft een lijst der werken die over de zaak handelen, als nuttig aanhangsel bij het verslag doen volgen voor hen, die de zaak verder wenschen te onderzoeken.
Ten slotte wijst het Comité op het gewicht der daad zaken, die door zoo vele getuigen van achtingswaardig karakter en groote intelligentie gestaafd zijn geworden
en spreekt de overtuiging uit, dat het onderwerp in kwestie een veel ernstiger aandacht en zorgvuldiger onderzoek vereischt dan het tot nog toe ten deel gevallen is. Het dringt er op aan, dit verslag, zoowel als dat van het onder-Comité, alsmede de bewijzen en de daaraan ver bonden correspondentie, te doen drukken en uitgeven. Aan het verslag van een der Sub-Comités ontleenen wij nog het volgende: Dit den 16 Februarij 1869 benoemde Comité heeft veertig zittingen gehouden, het onderzoek en experimen teeren ten doel hebbende. Al deze zittingen werden in privaat-woningen van de leden van het Comité gehouden,
om de mogelijkheid van te voren aangebrachte machine riën of vindingen buiten te sluiten. Het ameublement des vertreks was bij elke gelegenheid het overigens altijd gebruikte huisraad. De tafels waren in alle gevallen zware eettafels, welker verplaatsing een sterke krachtsinspan ning vorderde. De grootste was 9 voet 3 duim lang en 4# voet breed. De kamer, de tafels en het overige huisraad werden herhaaldelijk aan zorgvuldig onderzoek onderwor
pen, zoowel gedurende als ná de proeven. De proeven werden genomen bij gazlicht boven de tafels aangebracht. Bij
33
meerdere gelegenheden zaten de leden van het Comité gedurende het experimenteeren onder de tafel. Het aan wenden van proffessionele of betaalde ,,mediën” werd zorg vuldig vermeden. Allen waren leden van het Comité, personen van socialen stand, van eerlijkheid boven alle verdenking, zonder winstbejag, personen die door bedrog niets te winnen, door de ontdekking van welke begooche ling ook, daarentegen veel te verliezen hadden. Het Comité heeft eenige zittingen ook buiten aanwezigheid van een zoogen. ,,medium” gehouden, hoofdzakelijk om te onderzoeken of de leden, door welke willekeurige krachts
inspanning het ook zijn mocht, werkingen konden teweeg brengen, die gelijk waren aan die, welke bij de aanwezig heid van een medium plaats vonden. Door geenerlei be moeiingen waren zij in staat, iets wat er ook eenigzins op geleek tot stand te brengen van hetgeen zij bij hunne gewone experimenten gezien en gehoord hadden, Om aan te toonen welke zorgvuldigheid en voorzorgen dit Comité bij zijn onderzoek heeft in acht genomen, volgt de beschrijving van eene zitting. Zoolang er eene aanraking of zelfs de mogelijkheid daarvan, door een vinger, een voet, of zelfs door de
kleederen van
een der in het vertrek
aanwezigen met de bewogen of geluidgevende substantie
kon plaats vinden, kon geene volkomene zekerheid heer schen, dat de bewegingen en toonen niet door eene der
gelijke aanraking van de bewegende of geluidgevende din gen door iemand werden voortgebracht. Dientengevolge
werd het volgende experiment gemaakt: Nadat elf personen rondom de hierboven beschreven eet tafel ongeveer veertig minuten lang hadden gezeten en ver scheidene bewegingen en geluiden waren ontstaan, werden de stoelen met de rugleuningen naar de tafel gekeerd, on geveer negen duim er van verwijderd. Al de aanwezigen 3
34
knielden hierop op hunne stoelen en legden hunne armen op de rugleuningen. In deze houding waren de voeten, hetgeen van zelf spreekt, van de tafel afgekeerd en kon den er onmogelijk onder gezet worden, evenmin konden zij den grond aanraken. De handen werden boven de tafel ongeveer vier duim van de oppervlakte verwijderd gehouden. In deze houding had er dus geene aanraking met eenig deel van de tafel plaats. Ondanks deze positie bewoog zich in minder dan eene minuut de aldus geheel onaangeroerde tafel vielmalen; eerst ongeveer vijf duim naar de eene zijde, dan ongeveer
twaalf duim naar de tegenovergestelde zijde, hierop onge veer vier duim en eindelijk ongeveer zes duim. De handen werden daarna op de rugleuningen der stoelen en onge veer een voet van de tafel verwijderd gehouden. In deze positie bewoog zich de tafel andermaal vier malen over ruimten van vier tot zes duim afstands. Hierop werden
alle stoelen twaalf duim van de tafel afgezet. Allen knielden er op als te voren. Alle personen vouwden de handen op den rug, terwijl hunne lichamen ongeveer achttien duim van de tafel verwijderd en de rugleuningen der stoelen tusschen hen en de tafel waren. In deze houding bewoog zich de tafel wederom viermalen op dezelfde wijze als te voren. In het verloop van dit experiment en in minder dan een half uur bewoog de tafel zich dus, zonder aanraking of de mogelijkheid eener aanraking met een der aanwe
zige personen twaalf malen, waarbij de bewegingen in ver schillende richtingen, en eenigen er van, al naar een der
aanwezige personen het verlangde, plaats grepen. De tafel werd daarop zorgvuldig onderzocht, geheel omgekeerd, en in zijn onderdeelen uit elkaâr genomen, maar daarbij niets ontdekt. Dit onderzoek had bij volle gazverlichting, boven de tafel aangebracht, plaats.
35
Hetzelfde Comité heeft, alles bij elkaâr gerekend, meer dan vijftig dergelijke bewegingen zonder aanraking op acht verschillende avonden in de huizen van onderscheidene leden
en onder inachtneming der zorgvuldigste observatiën waar genomen.
De bewegingen, die in verschillende richting, nu naar den eenen, dan naar den anderen kant, plaats vonden, nu de kamer op-, dan weder afwaarts gingen, werden tegelijkertijd door al de aanwezigen opgemerkt. Zij werden als daadzaken aan meeting en niet aan de bloote meening der inbeelding onderworpen. ,,En aldus gebeurde het dikwijls onder deze veelvuldige
toestanden van verschillenden aard, bij zulke voorzichtig heidsmaatregelen tegen dwaling of zinsbedrog en bij der gelijke onveranderlijke resultaten, dat de leden van het
Comité, door wie de zaken onderzocht werden, hoe scep tisch de meesten ook waren, als zij aan het onderzoek bezig waren, huns ondanks tot de overtuiging kwamen, dat er eene kracht bestaat, die in staat is, zware lichamen zon
der materiële aanraking te bewegen, en dat deze kracht op de
eene of andere nog onbekende wijze van de tegenwoordigheid van zekere menschelijke wezens afhankelijk is.” Het Comité vond geen grond om aan te nemen dat de tegenwoordigheid van sceptici het ontstaan of de werk zaamheid dezer kracht stremde. Ten opzichte van den aard
of de oorzaak dezer kracht heeft het geen bewijzen verkregen, alleen slechts
van de daadzaak harer existentie. Ten slotte
drukt het als eenparige meening de wenschelijkheid uit, dat de eene gewichtige daadzaak, waarvan het Comité de existentie als bewezen aanneemt, namentlijk dat beweging in vaste lichamen kan worden verwekt , zonder materiële aan raking, door eene tot nog toe onbekende kracht die binnen eene
bepaalde verwijdering van het menschelijk organisme werkt en 3*
36
boven het bereik der spierwerkzaamheid verheven is, aan verder wetenschappelijk onderzoek worde onderworpen, ter ont dekking van haren waren aard en werkelijke oorzaak. Tot zoover ,,het Dialektisch Gezelschap” te Londen. Wij gaan thans over tot het experimenteel onderzoek der spiritu alistische phenomenen door de mannen der wetenschap, waaraan het, zooals wij zien uit het geschrift: ,,Het Spiri
tualisme en de Wetenschap. Experimenteel onderzoek naar de psychische kracht, door WILLIAM CRooKEs,” niet ont broken heeft. In dit hoogst merkwaardig geschrift worden ons, behalve het getuigenis van den Physicus VARLEY, den Mathematicus A. DE MORGAN, den natuurvorscher A. R.
WALLACE, den Chemicus R. HARR en andere geleerden, de proefzittingen van Mr. HoME met de geleerden te St. Petersburg en Londen medegedeeld. Van bizonder belang is hier het bericht aangaande de zitting van Mr. HoME met de Engelsche geleerden. De Chemicus WILLIAM CRooKEs (ontdekker van het metaal Thallicum, uitgever van den ,,Chemical News” en
de ,,Quarterly Journal of Science”, Lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Londen, enz.,) had reeds
in 1870, in een artikel van het ,,Quarterly Journal of Science”, nadat hij zijn geloof aan het onder zekere omstan digheden te voorschijn komen van verschijningen, die door bekende natuurwetten niet te verklaren waren, had uitge
sproken, op verscheidene proefondervindelijke bewijzen gewe zen, die de mannen der wetenschap het recht hadden te eischen , alvorens zij aan de echtheid dezer verschijningen
behoefden te gelooven. Onder deze proefhoudende bewijzen kwam ook dit voor, dat ,,eene fijn werkende weegschaal
onder proefnemings-voorwaarden bewaakt worden moest” en verder dat een aan zoo en zooveel ponden (Zollgewicht)
gelijkstaande kracht in een Laboratorium zich moest mani
37
festeeren, waarin de experimenteerenden haar wegen, meten en aan behoorlijk onderzoek onderwerpen konden. Tegelij kertijd zeide hij, dat hij voor zich zelf niet kon belooven deze zaak volkomen te kunnen onderzoeken, tengevolge van de moeielijkheid, gunstige gelegenheden te vinden, alsook ten gevolge der talrijke mislukkingen, die dit onderzoek ver gezelden; bovendien zijn: ,,de personen in wier tegenwoordig heid dergelijke verschijningen plaats hebben zeer gering in getal
en de gelegenheid om met te voren klaar gestelde apparaten te experimenteeren nog zeldzamer.” Daar zich evenwel sedert ter voortzetting zijn er onder zoekingen gunstige gelegenheden aanboden, nam CRooKES die gretig waar, om op deze phenomenen zorgvuldige, weten
schappelijke proef-experimenten toe te passen, en hij kwam op die wijze tot bepaalde resultaten. Deze experimenten schijnen hem namentlijk de existentie van eene nieuwe kracht
te bevestigen, die op eenigerlei onbekende wijze met het menschelijke organisme tezamenhangt en die hij de psychi sche kracht noemt.
Van alle personen, die met een sterke ontwikkeling dezer ,,psychische kracht” zijn begaafd en die volgens eene andere theorie over den oorzaak ervan
, Mediën”
genaamd worden, is volgens CRooKEs' oordeel Mr. DANIEL DUNGLAs HoME de merkwaardigste, en het is hoofdzakelijk te danken aan de vele gelegenheden die CROOKES had, om zijn onderzoek in de tegenwoordigheid van HoME voort te
zetten, dat hij in staat gesteld werd, het bestaan dezer kracht zoo bepaaldelijk te verzekeren. De experimenten, die hij gedaan heeft, zijn zeer talrijk geweest, maar ten gevolge van de onvolkomene kennis der voorwaarden, die de uitin gen dezer kracht begunstigen of tegenwerken, de schijnbaar grillige wijze, waarop zij zich manifesteert, en het feit, dat Mr.
HOME zelf aan
een onberekenbare eb en vloed
38
dezer kracht onderworpen is, is het slechts zelden voor gekomen, dat een bij eene gelegenheid gewonnen resultaat ook bij eene volgende bevestigd is kunnen worden met
bizondere tot dit doel vooraf gereed gemaakte apparaten. Onder de merkwaardige verschijningen, die onder Mr. HoME's invloed plaats vonden, zijn volgens CRooKEs de
treffendste en met wetenschappelijke naauwkeurigheid ook het best bevestigde de volgenden: 19. De verandering in het gewicht der lichamen. 2°. Het spelen van melodiën op muziekinstrumenten -
(gewoonlijk eene trekharmonica) zonder directe menschelijke bewerking, onder omstandigheden, die elke aanraking of verbinding met de toetsen onmogelijk maakten. Niet vóór dat CRooKEs deze daadzaken een half dozijn malen gezien en met alle kritische scherpte die hem ten dienst staat, onderzocht had, werd hij van hunne objective realiteit over tuigd. Desniettemin wenschte hij de zaak boven iederen schaduw van twijfel te verheffen en verzocht derhalve Mr. HoME herhaaldelijk in zijn eigen huis te komen, alwaar deze
phenomenen in tegenwoordigheid van eenige wetenschappe lijke onderzoekers aan de zorgvuldigste experimenten werden onderworpen. Deze zamenkomsten vonden des avonds in een groot, door gaz verlicht vertrek plaats. Het ter fine van onder zoek der bewegingen van de harmonica vooraf gereed gemaakte apparaat, had den vorm eener met ijzerdraad omwondene, boven en beneden geopende, kooi. De hoogte dezer kooi was zoodanig, dat zij juist onder de tafel paste en met het bovenste gedeelte zoó dicht aansloot, dat zij eene hand in het binnenste gedeelte of een voet van onde ren onmogelijk had kunnen toelaten. In eene andere kamer bevonden zich twee Grove'sche Elementen (two Grove's cells), welker draden in de kamer, waar de kooi stond,
39
geleid
werden, om eene gewenschte verbinding met het
ijzerdraad der kooi tot stand te brengen. De trekharmonica was eene geheel nieuwe, en voor dit
onderzoek bij Wheatstones in Conduitstreet te Londen gekocht. Mr. HoME had het instrument vóór den aanvang van het onderzoek noch in handen gehad, noch zelfs gezien. In een ander deel der kamer was een apparaat aange bracht voor het experimenteeren aangaande de veranderin gen in het gewicht der lichamen. Nog voordat Mr. HoME de kamer binnenkwam, waren de apparaten reeds in orde gebracht, en hij had zelfs niet het doel er van vernomen, alvorens hij gezeten was. Buiten dien wordt verzekerd, dat er geenerlei machinerie, appa raat of uitvinding hoegenaamd op zijn lichaam verborgen was. En nu de proeven: Mr. HoME zat in een lagen leuningstoel bij den rand -
van de tafel. Dicht van voren onder de tafel bevond zich
de beschrevene kooi, juist tusschen zijne beide beenen in. CRooKEs zat dicht bij hem aan zijn linkerzijde en een ander
onderzoeker aan zijn regterzijde, het verdere gezelschap echter had zich in bepaalde tusschenruimten rondom den disch geschaard. Gedurende het langste gedeelte van den avond, vooral als er iets van gewicht gebeurde, hielden de waarnemers aan beide zijden van Mr. HoME, hunne voeten op de zij
nen, zoodat zij in staat waren, zelfs de geringste zijner bewegingen te ontdekken. Mr. HoME nam de harmonica tusschen duim en middelvinger van ééne hand, aan den
tegenovergestelden kant van dien waar de grijpkleppen (toetsen) zich bevonden. Nadat CRooKEs zelf eerst de basklep geopend had en de kooi van onder de tafel zóóver naar voren getrokken had, dat daardoor alleen de harmo
40
nica met de toetsen er van boven ingebracht kon worden, werd de kooi weder zoover teruggeschoven als Mr. HoME's arm dit toeliet en dit zonder zijn hand voor de naast hem zittenden te verbergen. Zeer spoedig zagen zijne buren aan beiden zijden de harmonica op eene zonderlinge wijze heen en weder bewegen, vervolgens kwamen er toonen uit en eindelijk werden er meerdere noten achter elkander gespeeld. Terwijl dit gebeurde, begaf zich de assis tent van
CRooKEs
onder de tafel en berichtte dat de
harmonica zich uitzette en tezamen trok ; te gelijkertijd werd geobserveerd, dat Mr. HOME's hand, die haar vasthield, geheel onbewegelijk was, terwijl hij met zijne andere hand op de tafel trommelde. Vervolgens zagen de aan beide zijden van Mr. HoME gezeten waarnemers de harmonica heen en weder bewegen, zich herhaaldelijk in de kooi in de rondte draaien en zwaaien en tegelijk spelen. Een der aanwezigen keek onder de tafel en zeide, dat Mr. HoME's hand geheel stil lag,
terwijl de harmonica bij hare rondzwaaingen duidelijke toonen hooren liet.
Mr. HoME hield de harmonica nog altijd op de gemelde wijze in de kooi vast, zijne voeten werden echter door de
naast hem zittenden vastgehouden en zijne andere hand rustte op de tafel, toen duidelijk verscheidene noten achter elkander weerklonken, waarop een eenvoudig liedje gespeeld werd. Daar zulk een resultaat slechts kon worden bereikt door
verscheidene toetsen van het instrument in harmonische volgorde te bespelen, werd dit experiment door de aanwe zigen als volkomen bevredigend beschouwd. Maar het volgende was nog treffender, want Mr. HoME liet nu de harmonica los, verwijderde zijne hand geheellijk buiten het bereik der kooi en legde ze in de hand van den
naast hem zittenden persoon, onderwijl dat het instrument nog
41
altijd voortging met spelen, terwijl geen mensch het aanraakte. CRooKEs begeerde nu te onderzoeken, wat de werking van eenen den geisoleerden draad der kooi rondom passeerenden
Batterij-stroom wezen zou, en zijn assistent zette haar te dien einde in verbinding met de draden der beide Gro ve'sche elementen. Mr. HoME hield andermaal het instru
ment binnen de kooi op dezelfde wijze als te voren vast,
waarop het dadelijk geluid gaf en zich levendig rondbe woog. Of nu de der kooi omtrekkende elektrieke stroom, tot de manifestatie der kracht in de kooi iets bijdroeg, , was onmogelijk te beslissen.” De harmonica werd nu weder zonder eenige zichtbare aanraking hoegenaamd uit Mr. HoME's hand losgelaten, die ze geheel terugtrok. CROOKEs en twee andere aanwe zigen zagen niet slechts zijne aldus vrij gewordene hand, maar tevens ook het binnen in de kooi zonder eenig zichtbaar
point d'appui rondzwevende instrument. Dit herhaalde zich ten tweeden male na een korte tus
schenpause. Mr. HoME ging nogmaals met zijn hand in de kooi en nam de harmonica weder vast. Zij begon daar
op te spelen, eerst de toonladders en passages, en daarop eene bekende, teedere en klagende melodie, die op een waarlijk schoone wijze volkomen tot het eind gespeeld werd. Gedurende deze melodie vatte CROOKEs den arm van HoME
onder den elleboog aan, liet daarop zijn hand er zacht langs heenglijden, totdat zij het bovengedeelte der harmonica
aanraakte. HoME bewoog niet één enkelen spier. Zijn andere hand rustte, voor allen zichtbaar, op de tafel en zijne voeten bevonden zich onder die van de naast hem zit tenden.
Na dit experiment met de harmonica volgden de ,,experi menten met een eigen gemaakt, de veranderingen in het gewicht der lichamen aantoonend weeg-apparaat.” Dit appa
42
raat bestond uit een mahagony plankje van 36 Eng. duim
lengte, 94/2 dm. breedte en 1 dm. dikte. Aan elken hoek er van waren klosjes mahagonyhout van 11/2 dm. breedte in plaats van pootjes vastgeschroefd. Het eene einde van het plankje rustte op een vaste tafel, terwijl het andere einde door een veder-weegschaal gedragen werd, die van een vaststaanden drievoetigen standaard afhing. De weegschaal was met een van-zelf voortschuivenden wijzer(selfregistering index) voorzien en wel zoodanig dat het door den wijzer
aangeduide maximaal gewicht opgeteekend werd. Het appa raat was zoo gesteld dat het mahagony plankje horizontaal
zweefde, terwijl de voet vlak op de dragende onderlaag rustte. In deze stelling bedroeg het gewicht drie pond Eng. zooals de wijzer van de waag aanduidde. Het geheele
apparaat was een soort schommel van 36 dm. lengte, welks steunpunt 14/2 dm. van het eene einde er van verwijderd WaS.
Mr. HoME legde nu zijne vingers zachtkens op het uiterste einde van het mahagonyplankje, dat op de onderlaag rustte, terwijl CRooKEs en een andere heer aan beide zijden er van zaten en op elke werking acht gaven, die zich voordeed. Bijna onmiddelijk daarop zagen de waarnemers den wijzer naar beneden gaan. Na eenige seconden verhief hij zich weder. Deze beweging herhaalde zich verscheidene malen ,,alsof dit door op elkander volgende stroomingen der Psychische kracht veroorzaakt werd.” Het eind van het plankje zagen de waarnemers gedurende dit tijdsverloop langzaam op- en nedergaan. Mr. HoME nam nu uit eigen beweging een kleine, toe vallig in de nabijheid aanwezige handschel en een klein lucifersdoosje. Deze beide voorwerpen plaatste hij onder zijne beide handen, om de aanwezigen te overtuigen dat
hijzelf de nederwaarts buigende drukking niet veroorzaakte.
43
De zeer langzame oscillatie van de vederwaag werd toen meer merkbaar, en een der waarnemers zeide, dat de wijzer
tot 6*/ pond nederwaarts ging. Het normaalgewicht van het plankje, dat vrij zwevend 3 pond was, had dus eene nederdrukkende gewichtsvermeerdering van 34/2 pond. ,,Toen wij dadelijk daarna op het automatisch register keken,
zagen wij, dat de wijzer terzelfder tijd tot op 9 pond neder gedaald was, hetgeen eene maximaaldrukking van 6 pond bewees.”
-
Om te zien of het mogelijk was, veel werking op de
vederwaag te voorschijn te roepen door drukking op de plaats, waar Mr. steeg CRooKEs op van het plankje. vermeldde alsnu,
HoME's vingers zich hadden bevonden, de tafel en zette zijn voet op het einde Een ander, die den wijzer gadesloeg, dat het geheele gewicht van CRooKEs
ligchaam (140 Engel. ponden) op deze wijze gewogen, den wijzer slechts 14/2 pond zinken deed. -
Dit experiment vond CRooKEs nog treffender, dan dat met de harmonica. Evenwel liet hij het bij dit experiment niet berusten, doch maakte later nog verschillende anderen. Toen hij namentlijk voor de eerste maal experimenteerde, dacht hij, dat werkelijke aanraking door Mr. HOME's handen aan het opgehangen voorwerp, het gewicht er van zou doen veranderen en daartoe die aanraking ook werkelijk noodig was, maar later bemerkte hij, dat dit geen noodzakelijke voorwaarde was, en arrangeerde nu tot bevestiging daarvan
zijn instrument. (Dit, zoowel als de vroeger vermelde appa
raten vindt men in het Geschrift: ,,Experimentele onder zoekingen aangaande de Psychische kracht door WILLIAM CRooKEs” afgebeeld en de daarmede gemaakte experimenten uitvoerig beschreven.) Dit later onderzoek stelde voor CRooKEs de resultaten,
waartoe hij reeds vroeger gekomen was, buiten twijfel,
44
,,dewijl zij de existentie eener, op eenigerlei nog niet ver klaarde wijze met het menschelijk organisme verbondene kracht bevestigden, waardoor aan vaste lichamen zonder ,,physische aanraking” eene verhoogde zwaarte kan worden medegedeeld.” Bij Mr. HoME variëerde of veranderde de ontwikkeling dezer kracht ongemeen sterk, niet slechts van week tot week, maar van uur tot uur; bij verscheidene gelegenheden was de kracht gedurende de proefnemingen van CRooKEs vaak een uur lang en zelfs langer, in het geheel niet waar te nemen. Kort daarna kwam zij plotseling met grooter sterkte terug. Zij is in staat, van Mr. HoME uit, in de verte (niet zelden twee tot drie voet ver) te werken, doch in zijne
nabijheid was zij altijd het sterkst. Daar CRooKEs er vast van overtuigd was, dat er geene manifestatie van eenigen vorm van kracht wezen kon zonder de daaraan beantwoor
dende uiting van eenige andere kracht, vorschte hij lang te
vergeefs naar een Bewijs, of eenigerlei kracht of inspanning bij het te voorschijnbrengen dezer resultaten werd vereischt. Daar hij nu inmiddels meer van Mr. HoME gezien had,
zoo meende hij aan hem te hebben waargenomen, wat bij de ontwikkeling dezer ,,psychische kracht” verbruikt wordt.
Nadat hij er getuige van was geweest, in welken pijnlijken toestand van nerveuse afmatting vele dezer experimenten Mr. HoME brachten, nadat hij hem bleek en sprakeloos als in onmacht op den grond had zien nederzijgen - twij felde hij er niet meer aan: ,,dat de ontwikkeling van psy chische kracht altijd het gevolg is van eene in gelijke verhouding staande absorptie van de vitale of levenskracht.”
CRooKEs heeft deze nieuwe kracht den naam van ,,psy chische kracht” gegeven, omdat zij kennelijk aan zekere
psychologische toestanden verwant is, alsmede ook om haar niet meer, zooals bij andere benamingen haar gegeven het geval is, als eene gantsch buiten het bereik van alle erva
45
ring en bewijsvoering liggende bovennatuurlijke wonder kracht te doen verschijnen. Om getuige te wezen van de werking dezer kracht, is het volgens CRooKEs niet noodzakelijk, toegang tot bekende
Psychikers te hebben. Dezelfde kracht is waarschijnlijk in het bezit van elk menschelijk wezen, ofschoon zij, die met eene zoo buitengewone volheid er van begaafd zijn, als HOME, zonder twijfel zeldzaam voorkomen. Evenals de werkzaamheid van elke andere kracht, zoo is ook de kracht, die door CRooKEs psychische kracht genaamd is, aan zekere voorwaarden onderworpen die zij die haar willen onderzoeken, in acht dienen te nemen. Evenzeer als het eene bepaalde voorwaarde bij experimenten met wrijvings-electriciteit is, dat de atmospheer vrij moet zijn van al te groote vochtigheid en dat geen geleidend medium het instrument aanroert zoolang de kracht bezig is zich te ontwikkelen; zoo heeft men ook zekere voorwaarden noo
dig bevonden tot het te voorschijn roepen en het bewijzen der psychische kracht, en als deze voorzichtigheids-maat regelen niet worden in acht genomen, moeten de proeven gevolgelijk mislukken.
CRooKEs wijst vooral nadrukkelijk op dit punt, dewijl zoo vele onverstandige tegenwerpingen tegen de psychische kracht zijn gemaakt. Zij ontwikkelt zich niet bij ,,tegen
werkende omstandigheden”, die haar soms door onderzoekers worden opgelegd, die er zelf zeer veel op tegen zouden hebben, als men hun zelf bij hunne eigene experimenten tegenstreevende voorwaarden zou willen opleggen. De bij het
experimenteeren op de psychische kracht noodzakelijke voor waarden zijn echter volgens CRooKEs verzekering zeer wei nige en zeer verstandige, en op geenerlei wijze sluiten zij de meest volkomene beschouwingen en de strengste proe ven bij het onderzoek uit.
46
CRooKEs is na openbaarmaking zijner beschrevene expe rimenten door verscheidene Engelsche critici scherp aan gevallen geworden. In het begin echter, toen hij aankon
digde dat hij voornemens was, de Spiritualistische pheno menen te onderzoeken, vond hij bijna algemeen bijval. Als, zeide men, mannen als CRooKEs, zich met dit onder
werp bezig houden, die niets als bewezen aannemen, wat niet werkelijk bewezen is geworden, zullen wij hier spoedig weten, hoeveel daarvan te gelooven valt. Toen nu echter de resultaten van zijn onderzoek tegen de verwachting uitvielen, toen zij met de vooropgestelde meeningen niet in overeenstemming waren, maakte men HoME voor een bedrieger uit, die allen in den nek had gezien; Mr. CRoo KEs, heette het, had met evenveel recht de verrichtingen eens Indischen goochelaars kunnen onderzoeken. Men be twijfelde de betrouwbaarheid der getuigen. Men hield de zaak voor te smakeloos om haar ernstig te behandelen. ,,Het is onmogelijk, het kan niet waar zijn !” riep men, enz. Tegen deze aanvallen verdedigde zich CRooKEs en sprak daarbij opmerkingswaardige woorden. Hij wees er op, hoe hetzelfde wedervaren van een à priori-argument, alle groote ontdekkingen heeft getroffen. Daarna ging hij aldus voort: ,,Als mij gezegd wordt, dat hetgeen ik beschrijf, niet in overeenstemming met vooropgestelde idéën aangaande de wetten der natuur kan worden opgehelderd, dan stelt de tegenstander de kwestie reeds als uitgemaakt vast, en maakt daaruit eene willekeurige slotsom op, die de weten schap tot stilstand brengt. Het volgende argument beweegt zich in een valschen cirkel: ,,Wij mogen een feit niet eer aannemen, voor en aleer wij naauwkeurig weten, dat het in overeenstemming is met de reeds aan ons bekende wetten der natuur, ter
wijl onze kennis van de wetten der natuur uitsluitend be
47
rust op eene uitgebreide waarneming van de feiten die voorkomen. Als een nieuw feit datgene schijnt te weër
spreken, wat men een natuurwet noemt, dan bewijst dit niet, dat het beweerde feit onjuist is, maar alleen, dat wij nog niet alle wetten der natuur opgespoord hebben, of ze nog niet volkomen hebben leeren kennen.” Tegenover hen, die niets willen aannemen buiten de Atomistische Physica, voert CRooKEs aan, dat zeker de voorstelling eener ,zenuw-kracht” niet moeielijker is, dan die ,,van het innerlijk mechanisme van een atoom” en voor zeker is elk onderzoek betreffende eene zaak waaraan uit
stekende mannen verklaard hebben te gelooven, en die hare aanhangers bij millioenen telt, even verdienstelijk en leerrijk, als alle mogelijke hypothetische vorschingen naar ,,tusschenatomische atmospheren” en ,,dwalende tusschen atomische atomen.” Hij voert HUxLEY's woorden aan: ,,Wanneer er iets duidelijk is ten opzichte van den voor uitgang der moderne wetenschap, dan is het de strekking, om alle wetenschappelijke problemen, met uitzondering der mathematische, weder tot problemen der Moleculair physica, terug te voeren - dat wil zeggen - tot aantrek king, afstooting, beweging en tezamenvoeging der laatste deeltjes der materie. Doch deze laatste deeltjes, atomen, zijn schepselen der verbeelding en evenzeer bloote onderstel lingen als de geesten der spiritisten.
Dat hij nog geen dynamisch aequivalent der psychische kracht leverde, siteit van Mr. CRooKEs geen ,,De menschen
nog geen formule voor de variabele inten HOME's kracht heeft gevonden, dit vindt argument tegen het bestaan dezer kracht. dachten reeds, eer de sluitrede gevonden
werd, en hoe vreemd dit ook sommigen geesten klinken moge, de kracht bestond reeds, eer zij nog in mathematische formules werd bewezen.”
48
Wij bevelen deze merkwaardige woorden allen dogma tischen loochenaars van nieuwe, volgens de tot nu toe bekende wetten en krachten niet verklaarbare verschij ningen ter overweging aan. CRooKEs gebruikte met recht het woord van GALVANI als motto : ,,Ik zie mij van twee tegenovergestelde kanten aangevallen - van geleerden en van onwetenden. Beiden lachen mij uit , noemen mij den dansmeester der kikvorschen. Trots dit alles weet ik, dat ik een der grootste natuurkrachten heb ontdekt.” CRooKEs werd echter niet alleen in Engeland, maar ook in Duitschland hevig aangevallen. Hier was het namentlijk professor CzERMAK te Leipzig, die in zijne voorlezingen over het ,,Hypnotisme” enz. CRooKEs, WALLACE, BUTLERow en anderen van de lijst der natuurvorschers wilde schrappen. Tegen deze aanvallen van CzERMAK nu wendt zich BUTLE
Row (Professor in de Chemie aan de Universiteit te St. Petersburg, Lid der Keizerlijke Akademie van Wetenschap
pen) in een interessant schrijven tot den Russischen Staatsraad AKSAKow, den uitgever der reeds genoemde ,,Spiritualistische Bibliotheek”en van het nieuwe maandschrift ,,Psychische Studiën.” In dit schrijven (gedateerd St. Peters burg, den 29 November 1873, en afgedrukt in het 1e deel der ,,Psychische Studiën”) noemt BUTLERow het treurig, dat hij moet zien, hoe men in naam der ,,Exacte Wetenschap”
en van den ,,waren vooruitgang” de uitbreiding van den kring onzer kennis wil tegenhouden en zich bewegen in een val schen cirkel. Aan al diegenen die een CROOKES, WALLACE
en anderen, zoodra dezen zich op Spiritualistisch gebied begeven, niet meer als kalme, verstandig oordeelende man nen beschouwen, zeggende dat zij, zoodra zij over deze zaak schrijven, ophouden wetenschappelijk te denken en die uit
roepen: ,,Positive wetenschap gaat van het bekende over tot het onbekende, en hier wil men haar een omgekeerden
49
weg opdringen,” antwoordt BUTLERow : ,,De wetenschap weet nog lang niet wat mogelijk en wat onmogelijk is zelfs door den Heer CzERMAK zelf bekent zij hare onwe tendheid in vele zaken - en men spreekt van niet-exis tentie der feiten, omdat zij onmogelijk zouden zijn. Dat schijnen zij wel slechts voor hen te wezen, die zich in hunne wijsneuzigheid inbeelden, dat zij reeds hebben vast gesteld, wat er eigentlijk absoluut onmogelijk is. WALLACE, CRooKEs, enz. kunnen getroost het rustig bewustzijn behou den, dat zij niet een greintje minder natuurvorschers zijn, omdat anderen over hun onderzoek onwetenschappelijk oor deelen, en zij kunnen stout beweeren, dat hunne handelwijze streng wetenschappelijk geweest is : zij hebben zonder voorin genomenheid onderzocht en eenvoudig over de resultaten van hun onderzoek verslag uitgebracht.”
In het verder beloop van zijn schrijven bekent BUTLERow, dat het hem in den aanvang betrekkelijk de spirit. pheno menen, evenzoo gegaan is als anderen, dat hij de zaak voor onmogelijk hield. ,,Dewijl ik evenwel niet wetenschap pelijk beweeren kon, dat alles, wat mij onmogelijk toeschijnt, ook werkelijk onmogelijk is, hield ik het niet slechts voor geoorloofd, maar ook voor noodzakelijk, de mij aangebodene gelegenheid tot onderzoek aan te grijpen, want hier, als overigens altijd bij de Natuurwetenschap, zouden voor mij, in de laatste instantie, daadzaken beslissend zijn. En deze waren ook beslissend, ten minste voor mijne eigene over tuiging. Ten opzichte der de gewichtsverandering van li chamen betreffende experimenten van CRooKEs, merkt BUTLERow aan, dat men van ,,gewichtsverandering” spre kende, eene weinig exacte voorstellingswijze heeft gebruikt. Niemand hunner heeft ooit eene werkelijke gewichtsveran dering bedoeld. Men heeft daaronder begrepen eene ,,ver 4
50
andering in de aanduiding van het instrument,” die door eene nevens de zwaartekracht werkende kracht ontstaan is. Deze
kracht werkte nu eens in dezelfde richting als de zwaarte kracht en vereenigde zich er mede, dan weder werkte zij de zwaartekracht tegen, en het resultaat daarvan was eene vermindering in de aanduiding van het instrument. Eene zinsbegoocheling was hier absoluut onmogelijk. Wat echter de bron dezer kracht aanbelangt, gelooft BUTLERow met CROOKEs te kunnen aannemen, dat zij aan de weegbare stoffen van het ligchaam van het Medium ontnomen wordt. Hier, als overal, behoefde men niet aan een ontstaan van
kracht zonder verbruik der Energie te denken, het is slechts een overdracht van de levende krachten van een materieel
lichaam op een ander. De oorzaak dezer overdracht is echter nog te zoeken. Door deze overdracht worden natuur lijk ook de vrijwillig schijnende massabewegingen verklaard, die tot hiertoe zijn waargenomen. Hier als elders zijn de onmiddelijke aanrakingen van het voorwerp door het Medium niet altijd noodzakelijk.
BUTLERow deelt hierop twee gevallen mede, die hij zelf gelegenheid had te observeeren in tegenwoordigheid van HOME.
De zitting vond in zijn eigen huis en wel in zijn stu
deerkamer plaats; derhalve kon hij er zeker van zijn, dat geene mechanische of welke andere voorbereidingen dan ook, konden plaats hebben. De aanwezigen waren hem allen bekend. Het kleine gezelschap zat om een vierkanten tafel, die met een wollen, kort kleed bedekt was en waarop
tijdens de waargenomen verschijningen twee stearinekaarsen brandden, zoodat de kamer goed verlicht was. Buiten de aan tafel zittende personen, bevond zich niemand in het vertrek. Na verscheidene kleinere verschijningen, die BUT LERow hier niet nader omschrijven wil, zette zich eensklaps
51
een vrij staand meubelstuk geheel van zelf in beweging.
Het was een groote en tamelijk zware armstoel, waarvan de vier pooten met rollen voorzien waren.
Hij stond bij
een groote schrijftafel, op een afstand van ca. 1 1/2 à 2 meter van de kleine tafel, waarom het gezelschap geplaatst was. De twee pooten vooraan den stoel werden in de hoogte geheven, zonder dat iemand hem aanraakte of aan raken kon en in deze schuinsche houding rolde de armstoel rugwaarts van zijne plaats af in regte lijn naar de tafel
waarom het gezelschap zat. Hier dicht bij aangerold, maakte hij nog eenige onregelmatige bewegingen en bleef toen rustig staan, terwijl hij de open plaats tusschen HOME en een anderen heer, bijna aan den hoek der tafel, ingenomen had. Een oogenblik later nam HOME een tafel schel, die op de tafel stond, en hield die naast den rand van de tafel op eenigen afstand er van af en iets onder de oppervlakte van het blad der tafel. De schel en HoME's hand waren sterk door de kaarsen verlicht. Na eenige seconden liet HoME de schel uit de hand los, en zij bleef vrij in de lucht zweven, zonder de tafel, het wollen kleed, de stoelen of wat dan ook, aan te raken.
De heer,
tusschen wien en HOME de genoemde armstoel zich plaatste, kon de zwevende schel van zeer nabij observeeren. BUTLERow zat aan den tegenovergestelden kant van de tafel. Terwijl de schel in de lucht zweefde, stond hij op en kon over de tafel heen het bovengedeelte der zwevende schel dui
delijk zien. Na een korte poos zonk de schel op HoME's knie, bleef daar een oogenblik in rust, daarop verhief zij zich weder van zelf in de lucht en zonk toen neder op de leuning van den aangekomen armstoel, waar zij einde lijk bleef liggen. Gedurende den geheelen tijd kwam de schel niet buiten de duidelijk verlichte ruimte. HoME's handen, die der overige aanwezigen, alsook alle andere
52
voorwerpen, waren tijdens het zweven der schel ver van haar af. Analoge, niet minder opvallende feiten vond BUTLERow gelegenheid, bij aanwezigheid van andere personen, die hem bekend en geene Mediën van professie waren, te on derzoeken - waardoor de beweering, dat deze verschijnselen alleen bij aanwezigheid van HoME plaats vonden, vervallen moet.
Tegenover de twijfelaars, die de beschrevene verschijnin gen voor onmogelijk verklaren, zegt BUTLERow: ,,Ik laat
aan ieder over, mij te gelooven of niet, ik zou er zelf over verwonderd zijn, wanneer men mijne berichten zonder verder onderzoek gelooven zou; bij mijzelf echter staat de volkomene overtuiging vast, dat al het beschrevene
feitelijk waar en juist daarom mogelijk is.” ,,De realiteit dezer verschijningen is voor mij even zeker bewezen, als die van elke chemische reactie; het groote onderscheid bestaat echter daarin, dat wij in het laatste geval in staat zijn de verschijnselen willekeurig te voor schijn te roepen en de daartoe vereischte voorwaarden
meer of min naauwkeurig kennen; de meeste vereischten die deze andere verschijnselen te weeg brengen, zijn ons tot heden nog onbekend. Men moet zich hierbij ook wel herinneren, dat het den natuurvorschers reeds meermalen voorgekomen is, natuurverschijnselen waar te nemen, waar van de realiteit boven allen twijfel stond, doch waarvan de nadere voorwaarden in het eerst onbekend, eerst later naauwkeurig bekend werden. Met deze bekendheid valt gewoonlijk de mogelijkheid tot het willekeurig te voorschijn roopen der verschijnselen zamen. In gelijksoortige gevallen en vooral dán, waarin overeenstemmende beschrijvingen van eenige als conscientieus en geleerd bekende waarne mers verschijnen, twijfelt men anders in het geheel niet en neemt de realiteit der verschijnselen stilzwijgend aan;
53
indien zelfs de waarneming slechts door eene dergelijke
persoonlijkheid gedaan was, dan houdt men het gewoonlijk minstens wel voor der moeite waardig, deze waarneming te controleeren en verder te onderzoeken. Waarom zou men dan hier anders handelen?” Ten slotte verdeelt BUTLEROw de natuurvorschers ten
opzichte van hunne verhouding tot de Spiritualistische verschijningen in vier klassen. De eerste klasse, waar toe CzERMAK, HUXLEY, TYNDALL, STOCKES, SHARPEY, THOMsoN en anderen behooren, willen in het geheel niets van deze verschijningen weten, zij ontkennen ze à priori, hetgeen echter, zooals BUTLERow te recht opmerkt, een
onwetenschappelijke en naauwelijks logische handelwijze is. Tot de tweede klasse behooren die lieden, die de verschijn selen te dikwerf en te goed geobserveerd hebben om de realiteit daarvan nog verder te ontkennen, maar die den moed niet hebben, hetgeen zij gezien hebben te verkon digen. Voor dezen weet BUTLERow geene verontschuldiging te vinden. De derde klasse, de talrijkste, staat wel op we
tenschappelijken bodem, maar houdt zich niet met de ,,mediumistische” verschijningen bezig, wijl het hun tot
nog toe aan gelegenheid haperde, die hen met deze ver schijningen nader zou hebben moeten bekend maken, ver scheidene, slechts vluchtig gehoorde berichten en contro verse oordeelvellingen konden hen er natuurlijk niet toe
opwekken, zelfstandig iedere gelegenheid op te zoeken en hunnen kostbaren tijd en positiven arbeid daaraan ten offer te brengen. Eindelijk de vierde, helaas nog kleine, klasse, die uit lieden bestaat, die de realiteit der Spiritualistische
verschijningen hebben aangenomen en erkend en zich ver stouten daarvan openlijk te getuigen. Tot hen behooren CRooKEs, HARo, WALLACE en anderen; BUTLERow zelf
behoort natuurlijk ook tot hen.
Deze onverschrokken
54
mannen ondervinden wel is waar alle vijandelijkheid en spot van den kant der ongeloovigen en twijfelaars, des te grooter is echter hunne verdienste, als zij zich daardoor van de mededeeling van hetgeen zij hebben waargenomen en voor feitelijk en reëel houden, niet laten weerhouden. Had ieder ontdekker van nieuwe, volgens bekende natuur wetten niet te verklaren verschijningen, de ontdekking uit vrees voor het ongeloof en de spotzucht der menigte niet openlijk durven verkondigen - hoe ver zou dan de mensch
heid gevorderd zijn? Zou de menschelijke kennis zich wel ooit of immer uitgebreid hebben? Een ieder, wien het te doen is om werkelijken vooruitgang in kennis, kan slechts wenschen, dat de spir. verschijnselen, in plaats van à priori verworpen en bespot, door wetenschappelijke mannen onbe vooroordeeld onderzocht worden en dat iedere zich aanbie
dende gelegenheid tot hunne verdere waarneming begeerig worde aangegrepen. Zoo nuttig ook de twijfel moge zijn tot bevordering der waarheid, zoo kan evenwel slechts de wetenschappelijk ge gronde twijfel tot het verkrijgen der waarheid medewerken. Twijfel, die op vooroordeelen berust, zal de waarheid nim mer vinden. En vooroordeel is het, te verklaren dat iedere,
boven de tot nog toe bekende natuurwetten en krachten verhevene verschijning onmogelijk is. Want het is niet bewezen, dat de wetten en krachten, die ons tot nog toe bekend zijn, de eenig existeerenden zijn. A priori kan men slechts datgene voor onmogelijk ver klaren, hetgeen de wetten van het denken wêerspreekt. Dus
is bijv : eene werking zonder oorzaak onmogelijk, als de wetten der causaliteit verkrachtende, maar geen dergenoemde
wetenschappelijke mannen, die zich met de spirit: verschijn selen hebben bezig gehouden, heeft verklaard dat zij zonder oorzaak te voorschijn traden.
55
Zij hebben aan de beweging, der in tegenwoordigheid van een medium als HoME, zich verplaatsende tafels en rollende stoelen, evenals de toonen van instrumenten en het in de lucht zweven van zware lichamen, slechts andere oorzaken
ten basis gegeven als de bekende mechanische. Wie zal echter willen beweeren, dat dergelijke bewegingen slechts
op de tot nog toe bekende mechanische wijze tot stand kunnen gebracht worden en dat elke andere wijze onmogelijk
is? Wat feitelijk mogelijk of onmogelijk is, kan men à priori niet bepalen. Want à priori is ons alleen bekend, dat iedere werking een oorzaak hebben moet; doch welke oorzaken gevorderd worden om eene bepaalde werking te voorschijn te roepen, dit kan ons alleen de ondervinding leeren! Het is aanmatiging en te hoog schatten van eigen krachten, als de natuurvorschers beweeren willen, dat beweging van zware lichamen en toon geven van instrumenten enz: alleen door den bekenden mechanischen invloed kan worden bewerk
stelligd.
Zeker is het onwetenschappelijk, ter verklaring van de Spiritualistische phenomenen dadelijk het natuurgebied te verlaten en ze aan de geesten van afgestorvenen toe te
schrijven. Want de wetenschap streeft er naar alles uit natuurlijke oorzaken te verklaren, en vermag zij eene wer king niet uit de tot nog toe bekende natuurkrachten af te leiden, dan neemt zij eene nieuwe natuurkracht aan, zooals CRooKEs gedaan heeft met de aan de Spiritualistische phe nomenen ten basis liggende kracht, als hij haar de psychi sche kracht” noemt.
Maar even onwetenschappelijk als het is, de natuur voorbij te gaan en over te zweven op transcendentaal gebied, is die verstandelijke beperktheid, die bij de weinige, bekende natuurkrachten blijft stilstaan en alles wat zich daaruit niet
verklaren laat, verwerpt, loochent en voor onmogelijk verklaart.
56
Wij eindigen zooals wij aanvingen, met de woorden: ,,De echte wetenschap houdt zich even ver verwijderd van de uitersten van een ongeloof zonder kritiek als van het dog matisch geloofsgebied. ZIJ oNDERzoEKT.”
Ziedaar dus nu de laatste mededeelingen der wetenschap. Velen hebben feiten, belangrijke namen van geleerde onder zoekers gevraagd, welnu, daar staan ze te lezen met nog enkele datums en adresssen van uitgevers bovendien. Hoe verkeerd handelen dus zij, die de feiten loochenen of ze
als oude reeds bekende zaken beschouwen, gegrond op magnetisme, electriciteit of galvanisme, terwijl diegenen onder de eerste geleerden van Europa, die zich eindelijk
belast hebben met het onderzoek der Spir: phenomenen, verklaren dat er eene nieuwe kracht werkzaam is, waarvan zij de bron of oorzaken niet kennen. Hoe veel dwazer is het echter nog, deze verschijnselen
te verwijzen naar het gebied der openbare vermakelijkheden. Is het niet heiligschennis gepleegd aan een der geheim zinnigste en wonderbaarlijkste zielsvermogens van den mensch?
Het stuk uit de Voss. Zeitung, waarvan ik hierbij de vertaling gaf, heeft mij ontzaggelijk veel satisfactie gegeven.
Van de realiteit der physische verschijnselen was ik voor mijzelf reeds volkomen overtuigd geworden, doch ondervond telkens met leedwezen dat men ten onzent nog vrij alge meen het bestaan der feiten loochent.
Meestal worden zij, die van de Spir. verschijnselen getui
57
genis afleggen, dadelijk getracteerd op de veronderstelling of ze ook gebiologeerd zijn geworden. Maar ik vraag op mijn beurt: waar moet het heen, als
men bij elke nieuwe waarneming, op welk gebied ook, den verslag uitbrengenden waarnemer zou verdenken van gebio logeerd geweest te zijn ? Er zou aan den twijfel geen einde komen.
Het onbeleefdst zijn echter diegenen, die op de genoemde vraag dan oogenblikkelijk de woorden doen volgen: ,,als wij zelf het met eigen oogen zagen, dan - nu ja, dan zouden wij gelooven,” hetgeen hetzelfde wil zeggen als: ,,wij laten ons niet zoo gemakkelijk biologeeren als gijlieden!” Een treurig verschijnsel van onzen anders nog al naar
kennis strevenden tijd is - geestelijke hoogmoed der lieden. Zou het een gevolg zijn van het in vele opzichten half zien en half weten? Hoe het zij, deze voert in veel rechter lijn naar het krankzinnigen-gesticht dan alle moge lijke dweeperij der Spiritisten. Laat ons toch niet heil en ho ! schreeuwen, voordat wij zekerheid hebben dat er werkelijk gevaar is in het onder zoek den Spir. verschijnselen. Want, ook indien het waar mocht zijn, dat het te voorschijn roepen dezer verschijnselen een deel der vitaliteit van het ,,medium” absorbeert, dan is dit nog geen bewijs voor de beweering, dat deze kracht zich niet spoedig herstelt. Het is immers eene uitgemaakte zaak, dat wij dagelijks ,,levenskracht” tot verschillende doel einden verbruiken, maar dat die krachten evenwel door de
voeding, den slaap enz. telkens worden vernieuwd. Doch nu het veld der wetenschap bezocht hebbende, waar men, zooals wij lazen en weten, enkel en alleen rekent met de physische verschijnselen en zich verre verwijderd houdt van het gebied des Geloofs, wensch ik nog enkele punten in de overdenking aan te bevelen van hen, die deze
58
regelen lezen en de zaak een ernstig onderzoek waardig achten. "
Ten eerste dan , waarom is men bij ons te lande zoo weinig op de hoogte van het behandelde onderwerp en zoo er mannen der wetenschap zijn, die de zaken hebben aange
nomen en erkend, waarom komen zij er niet openlijk voor uit? Ik geloof dat de hoofdreden van beide toestanden is, dat het experimenteeren in Nederland uiterst moeie lijk valt, ja, bijna onmogelijk is, door gebrek aan sterke zoogenaamde ,,mediën”, zij die met een groote hoeveelheid zoogenaamde psychische kracht zijn bedeeld. En om een WILLIAMS waarvan ik in mijn eerste stukje, (zie ,,de Vrij heid” van 9 Mei,) gesproken heb of een HoME, naar hier te ontbieden, gaat met veel kosten gepaard. Ook is het, zooals CRooKES, WALLACE, BUTLERow en anderen te recht
beweeren, voor het onderzoek wenschelijk, zoo min mogelijk
,,mediën” van professie te gebruiken, om elken schijn van bedrog of humbug te vermijden. Ten tweede: waarom vindt alles, wat op het behandelde onderwerp betrekking heeft, zoo sterken tegenstand? Zou het niet juist daarom zijn, omdat de tegenstanders wel degelijk vreezen, dat de zaak wel op geloofsgebied te huis behoort en minder op wetenschappelijk gebied. En is
het, de bestaande feiten in aanmerking genomen, (waarvan ieder kennis nemen kan
uit de massa lectuur over dit
onderwerp en waarover ik niet verder uitwijden kan, even min als over de leerstellingen van het Spiritisme, die reeds in tal van boeken en tijdschriften zijn beschreven en ver klaard) zoo onaannemelijk, om : waar de wetenschap openlijk haar onmacht verklaart om de oorzaken te begrijpen, werkelijk aan den invloed van bovennatuurlijke krachten of wezens te
denken? Wie zal bewijzen, dat de zaak niet op geloofsge bied te huis behoort ?
59
Waarlijk, hij die deze dingen met onbevangen oordeel onderzoekt, moet onvermijdelijk tot de conclusie geraken, dat, mogelijke dwalingen voorbehouden, (wie vrij van alle dwaling is, werpe hier den steen !) de Spiritisten in het geheel niet belachelijk zijn, zooals sommige tegenstanders
ze willen doen schijnen door der menigte zand in de oogen te strooien !
En wie zal in geloofszaken beslissen? Hier ten minste bestaat geen dilettantisme, hier is het terrein vrij voor ieder ; geloofsgebied is gemeengoed. Naar mijne meening is de Leer van het Spiritisme eene bizonder aantrekkelijke, omdat zij den tijdgeest voldoet. Zij verzoent wetenschap en godsdienst, die vooral in den laat sten tijd treurig overhoop lagen, (er was zelfs niet meer van ,,stoeien” sprake, zooals DE GÉNESTET het gemoedelijk noemde). De vraag, die de onderzoeker echter hier hoofd zakelijk heeft op te lossen, is dus deze: ,,Is de schakel tusschen dit en een volgend leven werkelijk gevonden of niet?” en vooralsnog durf ik hierop het antwoord niet geven. Dit neemt evenwel niet weg, dat vele uitstekende mannen, waaronder verscheidene Theologen, beweeren die schakel te hebben gevonden door het Spiritisme, en men kan hiertoe moeielijk anders geraken dan door eigen overtuiging. Deze is echter uit den aard der zaak subjectief, maar wie zal dwaas genoeg zijn te beweeren dat hij op godsdienstig gebied de objectieve waarheid gevonden heeft? Wie weet hoe lang velen haar nog zullen blijven zoeken en hoe velen
door den schijn worden bedrogen, die meenen haar te hebben gevonden ? Ja, ons hart en onze geest beiden, schreeuwen uit naar de frissche waterstroom en der waarheid op godsdienstig gebied/
Is het wonder, zoo de Leer van het Spiritisme ons aantrekt en tot onderzoek noopt, zoolang èn wetenschap èn open
60
baring des Bijbels ons den sluier niet oplichten, die daar nog altijd ligt over ,,geboren worden” en ,,sterven” voor henn, die in het menschelijk leven iets meer ziet dan een bloote werking der materie?
Neen, ,,het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen!” maar is het daarmede bewezen, dat ons dit op aarde nim mer geopenbaard worden kan? De vrome MATTHIAS CLAUDIUS spoorde zijn eigen zoon tot voortdurend onderzoek aan, toen hij de gedenkwaardige woorden tot hem richtte : ,,und sinne täglich nach über Todt und Leben ob du es finden möchtest, und habe einen freudigen Muth.” Omdat nu het menschdom eeuwen lang naar de oplossing dezer raadselen gezocht heeft aan de hand der wetenschap, der philosophie, zelfs der transcendentale - zijn zij daarom onoplosbaar geworden? De felle tegenstand dien het Spiritisme ondervindt, moet, dunkt mij, velen ten sterken spoorslag verstrekken, tot een ernstig en gezet onderzoek mede te werken en men kan hen, die de psychische kracht in grootere mate hebben ontvangen dan anderen - de zoogenaamde mediën - niet genoeg aanspooren, die krachten, met inachtneming der noo dige voorzorgen, ten dienste te stellen van hen, die het onderzoek ernstig wenschen en krachtig zullen doorvoeren. En hun, die (vaak met goede geestvermogens toegerust) nog altijd drijven op de wieken van anderen, waar het een hunner dierbaarste belangen, hun godsdienstig geloof geldt,
roep ik met nadruk de woorden toe, waarmede ik overigens dit vluchtig opstel besluiten wil: ,,Het gebrekkig geloof eens menschen, dat hij zijn eigen geloof noemen kan, is duizendmaal meer waard, dan het veel voortreffelijker geloof van een ander, op gezag aange nomen.”
O P E N
B R I E F AAN
LOS EN WA ST, TER ZAKE DER NIET-ONTWANKELIJKHEID VAN HET Z00GENAAMDE
S PIR IT IS M E,
DOOR
Dr. A. RUTGERS VAN DER LOEENE'.
ENSCHEDE, M. J. VAN DER LOEFF. 18 74,
Wenn die sogenannten „Spiritualisten“ sogenannte „spiritualis tische Theorien oder Lehren“ erzeugten, welche auch eine religiöse und sociale Richtung genommen haben, so ist das nichts Erstaun liches. Der Fehler davon fällt Niemand als nur den Leitern unse
rer religiösen Ueberzeugungen – dem Klerus, und ebenso auch den Tonangebern unserer wissenschaftlichen Ueberzeugungen – den gelehrten Fakultäten zur Last, welche die Masse des Volkes ihren eigenen Kräften und Urtheilen im Kampfe mit den unwiderstehli chen Erscheinungen unbegreiflicher Thatsachen überlassen haben. Die Spiritualisten sind gleichsam wider ihren Willen gezwungen, sich mit der spiritischen Theorie zu befriedigen, welche nach der Meinung des Professors De Morgan genügender ist als alle übrigen. Aber hätte die Wissenschaft zum Studium dieser Thatsachen herab
steigen wollen und für dieselben eine andere weit befriedigendere und wissenschaftlichere Erklärung geben können, alsdan würde die spiritische Theorie von selbst fallen. Die Bemühungen, diese Thatsachen wegen der „Geister“, mit denen sie so zu sagen solidarisch geworden sind, lächerlich zu machen, sind einer ernsten Kritik eines wissenschaftlichen Natur forschers unwürdig, welcher ja doch wissen muss, dass beinahe jede Wahrheit in der Wissenschaft durch das sichtende Sieb unzähliger Theorien und Erfahrungen hat gehen müssen. ALEXANDER AKsáKow. S. S. T. T.
Aan de Redactie Van L 0 S en W a St.
MIJNE HEEREN !
Al behoor ik niet tot de Inteekenaren, ik lees uw Tijd
schrift toch gaarne, zoo dikwerf en zoodra deze of gene vriend mij daartoe in de gelegenheid stelt. Die gelegenheid kwam, na de uitgaaf van het laatste Num
mer, wat laat. Men had trouwens , geaarzeld” het mij toe te zenden, en toen ik het eindelijk in handen kreeg, kon ik deze kieschheid gemakkelijk verklaren. Uwe beste vrienden zelfs hielden den daarin tegen mij gerichten aanval voor , beneden kritiek”, en ik liet mij eene poos terughouden van er iets tegen te doen, te eerder daar ik voor eenige dagen van huis moest. Maar helaas, ik voel dat ik er toch te diep door getroffen ben, dan dat ik een, zooals men zegt, waardig zwijgen” op den duur zou kunnen volhouden. Leest een vriend ons onder vier
oogen de les, dan kan men 't kalm aanhooren en zwijgend ver dragen, maar anders is 't, wanneer de slagen in 't openbaar worden toegediend en daarbij nog van eene vreemde hand afkomstig zijn. Mijn persoon is op eene ruwe wijze aangetast, en tegenover het publiek, voor zoover het mij van nabij niet kent, kon een woord van zelfverdediging dus wel eens dringend noodig zijn. Ik protesteer namelijk tegen het gansche opstel. Ware mij de
4
auteur bekend, ik zou tot hem het woord richten en dan mo
gelijk zachter toon aanslaan uit persoonlijke consideratie, doch dit kan en behoeft thans niet.
Vrij, onbewimpeld, in klare en eenvoudige bewoordingen zal ik uitspreken, wat in 't hart niet langer blijven kan. De meest onverdragelijke indruk is de eerste geweest. Al aanstonds moest ik hem krijgen door den titel, want deze be helsde niets minder dan een vonnis, waarschijnlijk over mij en mijn boekje, maar zeker dan ook eene afwijzende beschikking op een bescheiden adres, dat ik bij de rechtbank der Wetenschap wenschte in te dienen, en waarvan ik mij inderdaad iets goeds had voorgesteld. Nog niet ontvankelijk! Als de stem van 't veemgericht klonk het mij in de ooren, apodictisch, exclusief, onheilspel lend! En ik kon mijne oogen haast niet gelooven, toen ik zag, dat de inhoud van het stuk er ten volle aan beantwoordde.
De toon alleen, die daarin heerscht, is al stuitend genoeg. Dat korte, ijskoude in 't begin; dán die broeiende, steeds toe nemende hartstochtelijke warmte, eindelijk die losbarsting der verpletterende donderslagen, - waarlijk, ze zouden haast doen denken aan eene zielsziekte erger dan toornigheid en wrevel. Ik weet haar nauwelijks te noemen. Gij mijne Heeren, zult misschien met recht deze diagnose voor onjuist houden, daar gij den Schrijver kent en daarom zijne motieven kunt verklaren en verschoonen. Maar ik niet. On
mogelijk kan ik vergoelijken de interventie eener mij geheel vreemde mogendheid, die met zoo vernielende wapenen eens klaps tegen mij in 't strijdperk treedt, alsof er tusschen mij en Dr. Meyboom, als tusschen de Spaansche Republiek en Don Car
5
los, een oorlog gevoerd werd, waaraan op alle manier een eind moet gemaakt worden. Maar daar ik mij nu toch, helaas, aan dien aanval niet onttrekken kan, omdat het mijne zuivering geldt van eene zedelijke blaam, zoo zal men 't mij ook wel niet kwalijk nemen, dat ik, teneinde den gemaskerden onbekende mij
van 't lijf te houden, niet al te angstvallige moeite zal doen om zijne Secondanten te sparen, die hem op hun eigen terrein met mij in conflict hebben gebracht.
In elk geval mijne Heeren, zijt gij medeplichtig, en wie ook in uw Tijdschrift schrijven, gij zijt aansprakelijk voor de gevolgen. Ik richt dus mijn protest tegen de Redactie van Los en Vast. Nog niet ontvankelijk! Waarom dat justitieele macht woord toegelaten als een wapenkreet, die onwillekeurig doet vra gen: van waar en waarheen? Waarom dit als motto geplaatst boven de antikritiek op een courantartikel van Dr. Meyboom, waartegen ik mijne bezwaren had ingebracht, omdat hij het Spiritisme m. i. op eene onvoegzame en onbillijke wijze had beoordeeld?
Was mijne recensie dan iets anders of iets meer geweest dan betaling met gelijke munt? Al ging het daarbij nu en dan wat
scherp toe, en werd daarbij wederzijds aan den eerbied voor man nen van wetenschappelijke reputatie mogelijk iets tekort gedaan, het zedelijk karakter van niemand werd gekrenkt. Ook heb ik niet gemerkt, dat er lezers zijn geweest die er kwaad van
dachten. Ik bid u, waar haperde het dan toch aan? Was dan mijne terecht wijzing niet ontvankelijk? Heb ik mij vergrepen aan de logika, of was mijne gestrengheid minder verdiend dan de onware voorstelling waartegen ik te velde trok?
Over dit laatste punt, dat anders de hoofdzaak in mijne bro
6
chure was, loopt de schrijver zoo los mogelijk heen. Dit was ook zaak; hij zou maar een gek figuur gemaakt hebben vooral tegenover Meybooms latere concessie, 1) waarvan ik nu geen partij wil trekken, omdat ik er den kordaten man in herkend heb. Maar ik zelf misschien, ben ik in mijn schrijven tegen M. niet ontvankelijk? Werkelijk heeft deze en gene mij regtstreeks en zijdelings aan 't verstand zoeken te brengen, dat ik het courantartikel in , de Vrijheid” maar stillekens had moeten laten passeeren, en over 't geheel de man niet mocht zijn, die zich met Spiritisme inliet, tenzij alleen om het te helpen bestrijden. Ik kan mij echter met zulke ultramontaansche regelen van geoorloofd en ongeoorloofd niet vereenigen; ook ben ik te oud
geworden om mijne vrijheid ten deze aan banden te laten leg gen. De Genius der echte liberaliteit moge oordeelen of ik hierin zondig. De zaak is en blijft evenwel zoo. Noch met bewegelijke woorden, noch door dreigementen van vriend of vijand laat ik mij afhouden van 't onderzoek der dingen, die ik nu eenmaal weten wil, voor zoover zij namelijk geweten kunnen worden. Overigens ligt de reden waarom juist ik mij opgewekt ge voelde om tegen de ,, Ontgoocheling” op te komen, nog al zeer voor de hand.
Dat stuk had groote sensatie gemaakt; 't werd als een , dooddoener van 't Spiritisme” aangemerkt. En ziet, over dat onderwerp had ik juist het voornemen eerlang, zonder eenige polemiek, mijne denkbeelden mede te deelen. Dit zoo zijnde, vraag ik, of 't zoo onredelijk en ontijdig kon geacht worden, dat ik aan de uitvoering van dit plan eene wederlegging van dat sensatie-artikel ter voorbereiding liet voorafgaan? Zou iemand 1) In , de Vrijheid” 1874 N°. 21.
7
in mijn geval anders gehandeld hebben? Wil men gerust in den spoorwagen klimmen en rustig voortstoomen, dan dient de balk, die onverwachts over de rails geworpen is, toch vooraf behoorlijk ter zijde gelegd te worden. Maar wat uw Schrijver met zijn ,,nog niet ontvankelijk” bedoelt zal misschien duidelijk worden door de opgaaf der drie grieven, die hij tegen mijne brochure inbrengt. Hem troffen: 1° de lengte en langwijligheid der Inleiding, 2° de vinnige toon, die zoowel met alle vriendschapsbetuigin gen aan 't adres van Dr. Meyboom, als met den quasi-weten schappelijken zinbouw spot; 3° het feit, dat men er niets in vindt van wat men recht had te verwachten, maar verwezen wordt naar eene volgende brochure, die ook zonder deze in de wereld had kunnen komen.
Ad primum. Van de lengte en lang wij ligheid der In leiding, die ik zelf erkend heb, kan ik rekenschap geven. Er behoort immers weinig menschenkennis en scherpzinnig heid toe, om aanstonds te bevroeden, dat het zwaartepunt van Meybooms redeneering eenig en alleen gelegen was in het woord, dat hij ten opschrift koos. Door zoo terstond maar het Spiritisme en de Spiritisten een narrenkap op te zetten en een goochelaarsmantel om te han gen, krijgt men best de lachers aan de zijde en heeft dan half gewonnen spel. 't Was dus voor mij zaak die vodden af te rukken, m. a. w.
het begoochelende woord op alle manier critisch en exegetisch te analyseeren en te verscheuren, niet slechts om te laten zien hoe losjes het in elkander zat, maar ook om het Spiritisme
zelf er naakt en ongeschonden uit te voorschijn te halen.
-
8
Aan dit proces heb ik tijd noch zorg gespaard, omdat het dringend noodig was, daar geheel mijn volgend betoog er op moest rusten. Ik ben hier dan ook rondborstig voor uitgekomen. Uw Schrijver had dit moeten waardeeren en in plaats van zich daarover vroolijk te maken, en zich met een paar laffe kwink slagen over 't verband tusschen , vervelend” en , noodig” te behelpen, had hij liever moeten bedenken, dat het leggen van een fundament wel degelijk een vijfde gedeelte van den gan schen bouw mag kosten. Bouwlieden en toeschouwers vinden
dat natuurlijk wel langwijlig, maar zij getroosten 't zich, omdat het noodig is. Er valt ook altijd nog wel iets bij te leeren, o. a. hoe voorzichtig met sommige gronden moet worden om gegaan.
Spreekt men van ,,vervelend”, dan zijn 't naar mijn inzien opschriften of titels zooals , ontgoocheling” en , nog niet ont vankelijk”, die ons dwingen het gansche geschrift met inspan ning door te lezen, eer men er de bedoeling van begrijpt. - Maar als ze er dan toch staan, wat zal men er mede doen? Uitwis schen gaat niet aan, vergeten ook niet, want ze hebben te veel
verdriet veroorzaakt. Wat dan? Mij dunkt er zich maar zoo goed mogelijk bij neer leggen en ze voor de grap onthouden. Licht konden ze voor eigen gebruik nog wel te pas komen b. v. om eens te laten kijken hoe een ding van twee kanten bezien, het
voorkomen van twee geheel verschillende dingen krijgen kan. m
Wij komen tot de tweede grief, den vinnig en toon, die, zooals het heet, spot zoowel met alle vriendschapsbetuigingen aan 't adres van Meyboom, als met den quasi-wetenschappelij ken zinbouw.
Wat is er toch van alle die vriendschapsbetuigingen? Een paar malen heb ik Meyboom met den naam van , vriend”
9
bestempeld, eenmaal hem mijn ,,ouden hooggeschatten vriend” genoemd. Maar twijfelt uw Schr. mogelijk aan de waarheid en oprechtheid dier betuiging? Ik vertrouw dat Meyboom zelf
er beter over denkt. Of meent hij, dat het in strijd zou wezen met de vrijmoedigheid, om, zoo mogelijk, den vriend van dwaling te overtuigen, dan moge hij gerust zijn, want onze beider wetenschappelijke vorming heeft plaats gehad in de school van , waarheid en liefde.”
En wat den vinnig en toon betreft dien ik zou aangeslagen hebben, - ik vraag U mijne Heeren, is die een andere dan welken men doorgaans hoort in 't parlement en voor de balie? Dat ik er een bijzondere manier van polemiseeren op nahoud, ben ik mij niet bewust, want ik pleeg mij naar de omstan digheden te schikken. Niet alles mag met dezelfde wapenen bestreden worden. Toen ik weleer optrad in den strijd tegen kerkelijk orthodoxisme, heb ik zeker een anderen trant gebezigd;
maar thans, daar het een onderwerp gold, zoo nieuw als proble matisch, wist ik niet beter te doen dan het voorbeeld te volgen
van Los en Vast tegenover onzen vriend Roorda van Eysinga, dat niet veel verschilt van Meyboom's eigen manier, wanneer hij de Spiritisten , eerlijke, gemoedelijke ten deele ook hoogst ontwikkelde en kundige personen” noemt, en ze tegelijk als , bijgeloovige aanhangers van humbug” aan de kaak stelt en - beklaagt.
-
Wil men zoodanige manier den liefelijken naam van ,,fluwee lenpootachtigheid” geven, het zij zoo, maar ik vind, dat die uitdrukking in casu even ongepast is, als het woord zelf bij den gevoeligen lezer eene katterige sensatie zal verwekken. Hoe overigens vinnigheid met , quasi- of niet quasi-weten schappelijken zinbouw, spotten” kan, verklaar ik niet te begrij pen en wil er ook maar niet naar vorschen!...
10
Liever sta ik een oogenblik stil, want de vrees bekruipt mij van weer erg vervelend te zullen schijnen. Wij zijn nog niet eens aan 't eind van de tweede bladzijde der recensie en wat is er nog niet voor de boeg! Maar 't is mijn schuld niet. Ik kon immers niet anders dan zorgen dat ik mijne zaakjes wat bij elkaar hield, en weer opzette, wat met een enkelen coup de main 't onderst boven was geworpen. En nu wordt uw Schrijver zelfs gevaarlijk. Immers de zeventien eerste bladzijden van mijn opstel worden gezegd , gerust te
kunnen worden over geslagen.” Wat zou de man daarmee willen? 't Is zeer duidelijk. Met verloochening van het eigenlijke doel, de wederlegging van Meybooms goocheltheorie, waarmede alles,
wat ik van 't begin tot het einde gezegd heb, nauw zamenhangt,
wil hij volstrekt een anderen weg met mij op - en begint ten principale een onderwerp te bespreken, wat ik slechts zijdelings en ter loops, alleen voor zo over het met mijn doel in een ige aanraking kwam, mocht aanroeren; ja tegen mijn wil en dank brengt hij mij van het negatieve plotseling over op een positief standpunt, alsof ik over de wetenschap pelijke behandeling van het vraagstuk zelf een afdoend betoog had willen en moeten leveren. Ziet, mijne Heeren, waar een onderwerp zóó uit het verband wordt, verwondert het mij niet, dat de derde grief van den
Schrijver tegen mijne brochure bestaat in het feit, dat men er niets in vindt van wat men recht had te verwachten, maar ver wezen wordt
naar een e volgen de brochure, die ook zonder deze in de wereld had kunnen komen.
Over dit zoogenaamd feit wordt nu wat gepraat en onder veel
11
mokken en toenemend geknor komt het eindelijk zelfs tot hef tige aantijgingen, ja ten slotte tot - een onteerend vonnis; maar degelijkheid van betoog en geregelden zamenhang mis ik, zoodat ik slechts de meest uitkomende punten ter sprake kan brengen. Dat klagen over ,, niets te vinden van wat men recht had te verwachten” lijkt wel op 't gezeur van een pruilend kind. Mijn hemel! wie had recht meer van mijne brochure te verwachten
dan zij geven moest en ook volop gegeven heeft? Juist hetgeen
ik wilde dat het publiek zou inzien, dat namelijk het Spiri tisme door de goocheltheorie niet kan verklaard worden, is
door velen toegestemd en niemand heeft mij ook maar eene enkele bedenking er tegen geopperd. En wat alles afdoet, Mey boom zelf heeft erkend, dat er ook manifestatien zijn,
die geen e mechanische verklaring toelaten, dus zoodanige juist als waarom 't ons alleen te doen is. Hij moge hiertoe gekomen zijn zelfs geheel onafhankelijk van mijn . geschrijf, mijn wensch is in elk geval vervuld, mijn doel be reikt. 't Publiek weet nu, dat het spiritisme van de opge worpen blaam ontheven is. Is dat niets? Ik vraag: wat ver langt men meer? Of had ik mij nog tot een extrátje verbonden of een program aan mijn stukje laten voorafgaan? Niets daarvan! De klacht over teleurstelling moet dus daarin haar grond hebben, dat uw Schrijver een ander resultaat van mijn tegen schrift gewenscht en gewild had. Alleen uit een gevoel van bit tere teleurstelling laten zich zijne exorbitante eischen verklaren. Ik stel mij de zaak aldus voor:
Na Meybooms courantartikel wordt tamelijk algemeen in den lande over het Spiritisme gesproken als over een faillieten boedel. Sommigen mompelen reeds van een frauduleus bankroet
12
Dat vindt ingang. Doch nog ten goeder ure heeft iemand het geluk van, na zorgvuldig onderzoek en getuigenverhoor, het tegendeel te bewijzen, zoodat de insinuatie van bedrog moet worden teruggenomen. En ziet nu, daar treedt plotseling een man, die geinteresseerd schijnt, dien pleitbezorger in den weg, zeg gende: ,, ik had wat anders, althans van u geheel wat anders ver wacht! Als 't geen fraude is, wat is het dan? Ik vorder op staande voet volledige explicatie!” - En wanneer dan de andere tot een weinigje geduld aanspoort, en belooft hetgeen hem reeds in deze zaak gebleken is, zoo spoedig mogelijk te zullen mededee
len, en middelerwijl zijn onderzoek te zullen voortzetten, of ver wijst naar de bevoegde curatoren in de zaak - en dan toch nog het onstuimig antwoord ontvangt: ,, neen, ik wil alles van u weten, alles nu op eenmaal, want het wachten kan ik geen veertien dagen uithouden!” . . . . dan keert de aangesprokene zich een voudig om en zegt: dat is al te dwaas! Met dit woord wordt het hem ernst, nu hij zich bovendien nog hoort verwijten : ,,gij hebt het publiek zand in de oogen gestrooid, gij zijt partijdig geweest in de keus der getuigen; gij hebt komedie gespeeld door te schermen met hunne titels en diploma's en wat verder tot het decoratief behoort!” .. Eindelijk toch zou
men nu verwachten dat hierop gezwegen werd. Maar neen! Zij het dan ook met moeielijk te bedwingen verontwaardiging, nogmaals hooren wij ernstig bedaard hervatten: ,, bedenk toch man, hoe
gematigd en bescheiden ik gehandeld heb. Slechts één getuige uit de honderd heb ik voor mij geciteerd, omdat partij er slechts met één enkelen voor den dag kwam. En kan ik het
daarbij helpen, dat deze laatste geen andere titels bezat dan: Uurwerkmaker, Mechanicus en H. M. Goochelaar en Antispiritist, terwijl de mijne er meerdere droeg en ook van beter allooi? In geen geval echter had ik hem die aangeplakt. Hij zelf had
13
ze sedert lang gekregen; - hoe, weet ik niet! - Maar dit weet ik, dat ze door zijn volk gehonoreerd zijn geworden en dat dit volk zeer praktisch is en voor 't minst evenveel geest des onderscheids bezit als 't onze !”
Ik heb hier niets bij te voegen, dan alleen nog dit: het ,,de coratief” door uw Schrijver bedoeld, zou voorzeker wel de pot sierlijkste vertooning gemaakt hebben, wanneer ik, overeenkomstig
zijn verlangen, ook die geleerden, die van 't Spiritisme afkeerig zijn, met hunne titels had laten paradeeren. 't Zou machtig veel afgedaan hebben, wanneer elke respectieve series had moe ten sluiten met de opmerking: ,, maar hij weet er niets van en wil er niets van weten”; , maar hij heeft geen tijd om er iets aan te doen”; , maar hij heeft er niets van gezien althans nim
mer geëxperimenteerd!” enz. Neen, zoo ver strekt zich mijne sympathie voor het getuigenis van wetenschappelijke mannen niet uit. Eerst als zij de bewijzen kunnen overleggen, dat zij wél , geexperimenteerd” en , onderzocht” hebben zal ik hen aan hooren, en ook al getuigen zij tegen mij en tegen het Spiritisme, hun getuigenis laten wegen. Maar uw Schrijver zegt eenvoudig, dat het met het wetenschappelijk vraagstuk niets te maken heeft. Dus afgedaan ! 't Behoorde immers ook tot hetgeen , overgeslagen” had kunnen worden!
Zoo zijn wij dan voortgestuwd tot waar de Schrijver mij heb ben wil, tot het Spiritisme zelf. De debatten, die hierover met mij zullen gevoerd worden, worden ingeleid met de verkla ring, dat hij zich nu zal bepalen tot die volzinnen in mijn e brochure, die, zoo 't heet, den wetenschap pelijk en kant van het vraagstuk raken. Volzinnen ! - hoeveel en welke wordt niet aangeduid -
14
die, zoo 't heet (?) den wetenschappelijken kant van 't vraagstuk raken! 't Klinkt wel wat declinatoir, maar ik heb er vrede mede. Het een rijmt immers goed met het an
dere. Trouwens, wanneer ik slechts volzinnen over 't Spiri tisme gebruikt heb, dan is dit feit voldoende, om ieder die on partijdig oordeelt, te overtuigen dat ik geen de minste inten tie of pretensie had, om het vraagstuk zelf in behandeling te nemen. Van het tegendeel getuigen dan ook de inhoud en de geest van mijn boekje. Ik was steeds doordrongen van 't besef mijner onbevoegdheid en onbekwaamheid voor die enorme taak. Maar, hoe is 't dan mogelijk, dat men op mij komt aanstor men met allerlei vragen, zooals: naar de klassificatie, den aard, de kracht en de werking der verschijnselen, tot de wijze in cluis waarop, en de voorwaarden waaronder ze op séances te verkrij gen zijn? Ware ik in staat daarop bevredigend te antwoorden, of bezat ik omtrent het vraagstuk in zijn geheelen omvang eene
vaste welgegronde overtuiging, die ik ook voor anderen durfde te laten gelden, dan ware ik immers niet in hooger beroep gekomen bij de wetenschap. Ziet de Schrijver dit niet in? Welnu, nog eens zij 't gezegd: van de blaam des be drogs het Spiritisme maar eerst te zuiveren - ziedaar het doel van mijn streven! Het betoog, hiermede overeenkomstig, moest dus van zelf een negatief karakter hebben, of, indien er ook al
eenig positief element in opgenomen werd, dan mocht dit al leen geschieden, voorzoover het voor de kennis en waardeering van het hoofdargument dienstig of noodig kon zijn. Is 't toch waar wat men zegt: iedere negatie sluit implicite eene affirmatie in zich - gelijk de bestrijding van elke onwaarheid van zelf de strekking heeft om waarheid te bevorderen; - dan is dit ook hier het geval.
Het Spiritisme te doen kennen als niet een voorwerp zijnde van begoocheling of humbug, kon er op zich zelf hoogstens
15
toe leiden om de toeschouwers van de goochelaarstafel af te roepen. Men kon hen echter dan kwalijk hun eigen weg laten gaan, indien men zelf een beteren meende te kennen. Daarom heb ik verwezen naar de rechtbank der Wetenschap. Zou ook dit evenwel, zoo algemeen uitgesproken, nog niet te zeer den schijn hebben van wat men noemt, den vrager met een kluitje in 't riet sturen,” dan diende ik ten minste nog iets bij te
voegen over de mogelijkheid en waarschijnlijkheid van eene gunstige ontvangst aldaar. Hiervoor heb ik twee plausible gronden , zoeken aan te wij zen”, maar moest daarbij dan ook wel de n wetenschappe lijken kant van het vraagstuk - zij het dan maar even, in enkele , volzinnen” - aan roeren.
Kan nu uw Schrijver goedvinden deze vluchtige aanwijzingen met eene ,,wetenschappelijke behandeling” van het vraagstuk zelf te gaan indentifiëeren; ja, dan heeft hij natuurlijk vrij spel om mij met een stortvloed van insinuaties en verwijtingen van oppervlakkigheid, onvolledigheid enz. te overstelpen. Van mijne zijde echter laat ik deze taktiek voor zijne rekening, en acht mij zelf voor niets anders of meer verantwoordelijk, dan voor de wijze, waarop ik het Spiritisme slechts bij de Wetenschap heb willen aan bevelen.
Mijne eerste , aanwijzing” is ontleend aan het feit, dat we hier te doen hebben met een verschijnsel. Dit is wel de meest alge meene definitie, die zich denken laat, en voor ieder verstaanbaar is, al begrijpt men van de oorzaak en het eigenlijke wezen der zaak nog niets. Maar ook, zonder hiermede nog bekend te zijn, kan men, naar de analogie van menig ander spontaan verschijnsel op natuur kundig gebied, er (zonder stoplap) van zeggen, dat het zich een voorkomen geeft, zich aan de zinnen voor doet, zich
16
aanbiedt aan de waarneming en het empirisch onderzoek van den mensch. Het bestaan nu van zulk een verschijnsel, te loo chenen, op grond dat men het zelf niet gezien heeft, houdt in geen geval steek; van een subjectief verzuim hangt het bestaan van een object geenszins af. Sympathie of antipathie kunnen dat bestaan evenmin doen ophouden; gelijk dan ook alle mij bekende rationeele voor- en tegenstanders het daarin met elkander eens zijn, dat de zaak, die in de wandeling met den naam Spiri tisme bestempeld, in honderden boekwerken en journalen aller wege vermeld en in het dagelijksche leven door duizenden be sproken wordt - werkelijk een verschijnsel is, en - welk licht, wat den aard en de factoren betreft, vroeger of later, daarover moge opgaan -altijd wel een verschijnsel zal blijven, hetwelk gekend en dus geweten kan worden. Op dezen grond nu meende ik, dat het aanspraak maken kon op wetenschappelijke behandeling. Wie kan dit betwisten, tenzij een scepticus quand même, met wien geen dis cussie mogelijk is?! Het andere feit, waarmede ik mijn recht van petitie ten gunste van ons vraagstuk heb zoeken te staven, is de verba zen de opgang dien het maakt, en de bedenkelijke gevolgen die hieruit licht kunnen voortvloeien.
Een en ander wordt door uwen Schrijver niet tegengespro
ken - dat was ook onmogelijk ! - Maar dit, dat ik er aan leiding uit heb genomen om de mannen der wetenschap, zoo velen op dezen grond hunne verantwoordelijkheid niet hebben gevoeld, hun verzuim van onderzoek als schuld toe te re kenen, ja, dit is mij zóo vreeselijk kwalijk genomen, dat ik ge zegd wordt de bladzijde, waar ik dit mijn denkbeeld duidelijk tracht te maken, daarmede te hebben bezoedeld. Ik vraag:
17
kon het wel erger en kwaad-, eigenlijk moest ik zeggen, vuil aardiger gezegd zijn? En toch, de zaak is zoo rein als klaar, zoo natuurlijk als waarachtig. En dat ook de opmerking over, die schuld” niet nieuw is, kan het motto boven dit schrijven leeren. De meening is eenvoudig deze: Met het oog op vroegere tijden zal men de verzuchting niet wraken: och, ware de wetenschap tijdig tusschen beiden gekomen bij de verschijning van kometen, of wat er bij de heksenpro cessen als werkelijk verschijnsel werd geconstateerd - voor
waar, de menschheid zou voor veel angsten behoed, tegen velerlei gruwel bewaard gebleven zijn ! - Welnu, zou in dezen verlichten, echt wetenschappelijken tijd zoodanige klacht niet tot een verwijt mogen worden ten aanzien van het Spiritisme? Zoo ja, hoe is het dan mogelijk, dat men dit verwijt veeleer op de Spiritisten wil toepassen en het ook bepaaldelijk mede op mijn hoofd thuisbrengt!
-
Ik heb toch waarlijk niet stil gezeten, ik heb niet lijdelijk toegezien; ik heb het terrein zoo goed mij mogelijk was ver kend - en het gevaarlijk bevonden! Toen heb ik naar de
spade gegrepen, en daarmede in de hand gestaan en de hulp
ingeroepen van de opzichters des werks, al wachtende - maar te vergeefs - dat ze komen zouden om de instrumenten op te stellen ! . . . Ik vraag wat verlangt men van mij meer of anders?! En wat willen dan toch de Schrijver en die 't met hem
eens zijn? Misschien het ding doodzwijgen, den kop innijpen, en allen die er over spreken den mond stoppen, vooral ieder aan de kaak stellen die 't den geleerden wat lastig
maakt door hun geweten wakker te schudden?... Foei! en ik mag wel zeggen: driewerf foei! wanneer men duidelijk merkt, dat het bij sommigen dier heeren is ,,een slaan der versenen
18
tegen den prikkel.” Want, dat ze zelf in hun hart eene weten schappelijke behandeling wel mogelijk en wenschelijk, en het vraagstuk dus ook wél ontvankelijk achten, meen ik daar uit te mogen opmaken, dat ze er gedurig op aandringen. Of wat moet ik er anders van denken, wanneer uw Schrijver mij zelfs de eer aandoet van mij eene rol daarbij te willen laten spelen? Hij zou immers in zeker opzicht , mijn e persoonlijke on dervinding bij 't wetenschappelijk onderzoek wel willen laten gelden.”
Hetzij dit laatste in ernst of voor de grap gezegd is - hij wete, dat ik in elk geval voor zoodanige eer moet bedanken, niet alleen, omdat dit compliment weinig overeenstemt met de ver guizende insinuaties, die ,,bij al den eerbied voor mijn
persoonlijk karakter” hem zoo gemakkelijk uit de pen vloeien, maar ook, omdat ik in deze kwestie geen wetenschappelijk aandeel verlang noch verdien. Ja, ik ga nog eene schrede ver der door als mijn overtuiging uit te spreken, dat geene autori teit, hoegenaamd, hier gelden kan, behalve die der Weten schap en van door haar bevoegd verklaarde mannen. Op deze overtuiging rust nu dan ook de laatste en zwaar ste grief, die ik heb, en mijn protest daartegen zou, meen ik, alleen wel genoegzaam zijn de uitgaaf van dezen openbaren. brief te rechtvaardigen. Gij mijne Heeren, gij stelt u aan alsof gij eene autoriteit waart, eene hooge zelfs op dit gebied. De taak der rechtbank, bij welke ik voor de ontvankelijkheid van 't Spiritisme eene petitie kwam indienen, hebt gij, vóór deze nog behoorlijk ge redigeerd was, haar uit de handen genomen en door uwe voor
barige uitspraak haar en mij evenzeer voor 't publiek gecompro
19
mitteerd - maar allermeest u zelven voor geheel de weten
schappelijke wereld ten toon gesteld. Wat ons in uw , nog niet ontvankelijk” eerst in de ooren klonk als een geheimzinnig gerommel uit de verte, waar van niemand nog wist wat het beduidde, blijkt nu aan het slot te zijn een beslissend oordeel, een vonnis ! Waarover? Over de uitgaaf mijner brochure, over mijn appèl en de motie ven daarvoor aangevoerd? Ja, maar nog meer rechtstreeks over het vraagstuk en over mijn persoon. Alles maar geschoren over den éénen kam van niet ontvankelijkheid!
Ik ben dus helaas te kort geschoten ! 't Spijt mij vooral om u, arm veracht Spiritisme! Dat gij een verschijnsel zijt op 't wereldgebied algemeen bekend, en dat gij reeds getoond hebt in staat te zijn de wereld in rep en roer te zetten; - 't helpt u niets! Die motieven zijn gewogen, maar te licht bevon den. ,, Gij hebt nog geen recht op wetenschappelijke behandeling.” Nog niet! zeggen ze. En dus nu nog maar eens met uw geheele santekraam van humbug en hallu
cinatie naar hartelust gesold, en aan de mannen, die den
brutalen moed gehad hebben een goed woord voor u te doen, een schop gegeven, waardoor ze in de publieke opinie zeker voor goed zullen moeten tuimelen! Nu hen nog maar eens aan den schandpaal gezet als oneerlijke intriganten, als volksver leiders en misdadigers! - En dat we daar nu samen zoo staan,
dat is de vrucht van mijne allereerste poging tot bevordering van eene billijke waardeering van het Spiritisme! Voorwaar, 't maakt een zonderling gemengden indruk! 't Is haast om te
lachen en te huilen te gelijk. Maar elk gevoelt, dat om er op te antwoorden, van mij wel wat al te veel zou gevergd zijn. Laat dus de Rechtbank der wetenschap het doen. Zij is er
20
immers zelf mede in betrokken en zal zeker haar eigen opmer kingen gemaakt hebben. Ook kan men bijkans gissen, dat die van dezen of dergelijken inhoud zijn zullen: ,,Mijne Heeren, Schrijver en verantwoordelijke Redactie! Gij hebt ons met uwe voorbarig oordeel weinig gebaat, veelmin dienst gedaan. 't Publiek zou door zulk eene imitatie van ons ambt slechts in de war raken. Of begrijpt gij dan niet, dat al had Dr. v. d. L. zijn pleit niet naar eisch voldongen, ja, al had hij ook niets van eenige beteekenis gezegd, en al mocht het zelfs verder blijken, dat wat hij nog te zeggen heeft, insgelijks van nul en geener waarde is, - gij toch, met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Spiritisme, in geen geval bevoegd zoudt zijn tot eenige positieve of negatieve uitspraak, althans niet in dien vorm, waarin gij die thans gedaan hebt? , Ware hij tot u gekomen met zijn verzoek en had hij de zaak in kwestie aan u we beslissing onderworpen - ja, dan had ge uw hoofd en luim kunnen volgen, en waar en onwaar, rijp en groen, los en vast onder elkaar kunnen mengen en opdisschen in uw eigen naam. Maar nu heeft het den schijn alsof wij mede-verantwoordelijk zijn - en dit noodzaakt ons te intercedeeren. Wij brengen u het navolgende onder het oog: ,,Gij hadt den man, die ter bevordering van de billijke waar deering eener zaak zich tot ons heeft willen wenden met een be scheiden verzoek, die buitendien dat verzoek slechts had inge
leid, maar nog geenszins, volgens zijne eigene verklaring, naar eisch had toegelicht - gij hadt dien man niet zoo onbillijk hard en ruw mogen afwijzen, gesteld ook, dat hij nog niet bij ons ontvankelijk kon zijn. Hoe zullen we hem nu ooit ontvangen, indien hij eens door schaamte en vrees voor goed van zijn voornemen mocht afgeschrikt zijn ! ,,,, Maar gij zelf dan nu mijne Heeren, zoudt gij met uw prae
21
judicium voor ons wèl ontvankelijk meenen te zijn? Bij ons is dit aan grooten twijfel onderhevig, want uwe crimineele aanklacht van misdaad zouden we niet eens op de correc tioneele rol durven plaatsen. ,,Ons voorloopig onderzoek heeft ons daarenboven doen zien, dat er in uwe considerantia zooveel overdrevens en gezochts
voor de hand ligt, dat wij aan uwe onpartijdigheid geheel, en bij kans aan uwe waarheidsliefde moeten twijfelen. Met betrekking tot Dr. v. d. L., op wien het toch in uw opstel eigenlijk gemunt is, bleek ons zonneklaar:
1°. dat van , op touw zetten van séances de éen voor, de andere na” dit overblijft: dat hij vóór vele jaren éene enkele séance zelf georganiseerd heeft - en toen nog wel met geleerde mannen, die er hem dringend om verzocht hadden, en die, met ééne
uitzondering, na afloop allen hoogst voldaan huiswaarts keerden; 20. dat aangaande ongelukkigen, die tengevolge van Spiri tisme in krankzinnigenhuizen geplaatst zijn, ons vooralsnog zoo goed als niets bekend is, zoodat wij voor het ,,gevuld” worden dier gestichten niet erg vreezen, vooral niet wanneer het be
wuste vraagstuk eens beter zal onderzocht zijn geworden; 30. dat wij, zooals het veelal gaat in een strijd van begin selen, evenzeer voorbeelden van ,,verbijstering” des geestesge zien hebben bij tegenstanders der zaak, als bij voorstanders; beiden even , onnoozel hun zenuwen en gezond verstand offerende, zonder de mogelijkheid te stellen, dat ze zelf op een verkeer den weg waren.”
40. Ook hebben we met u reeds lang menig kind de dupe zien worden van schrikbeelden, - maar toevallig nog maar van schrikbeelden, verwekt door natuurverschijnselen, welke met het spiritisme als zoodanig niets te maken hadden. 50. En wat eindelijk betreft het punt van , de wereld in
22
beweging brengen,” waarbij uw Schrijver veel sofistischen tact ontwikkeld heeft, - wij behoeven u slechts te doen opmer ken, dat het wel nergens rustiger en stiller kan zijn, dan in de naaste omgeving van den door u genoemden, erkenden voor ganger”, daar men in de gansche stad zijner inwoning naar eene spiritistische club of kring of iets dergelijks met een lantaarn zou moeten zoeken.
,,,, Zoodat, summa summarum, er geen de minste indicatie van m is daad overschiet.
,,,, Dat woord had dus noch als aequivalent van schuld, noch in eene andere relatie, er immer , uit” mogen komen, want waar het verkeerd uitkomt, en dus eene valsche beschuldiging be helst, - dáar juist blijkt van de andere zijde misdaad te zijn gepleegd, eene misdaad, die wij maar liefst niet willen kwali ficeeren.
,,We zouden dus allicht geneigd zijn Dr. v. d. L. wel
degelijk en nu reeds terstond ontvankelijk te verklaren, in geval hij eene plainte tegen u inbracht. , Doch dat zal hij niet doen! En daarom laten wij het er
bij, u slechts tot de orde te roepen met den welgemeenden raad: weest toch voorzichtig, mijne Heeren! en houdt u liever op het terrein waar gij thuis zijt. Trakteert ons verder op uwe heerlijke lettervruchten, uwe meesterstukken van taal en stijl, van smaak en poëzie, tintelend van geest en vernuft, vol van gloed en leven, die ons beurtelings streelen en verheffen, doen lachen en weenen, ernstig stemmen, troosten en - beter ma
ken! Gaat ook maar voort met spectatorsblik rond te zien
naar alle kanten, en te critiseeren, te corrigeeren, en als 't niet anders kan - ook maar te executeeren ! . . . Doch weest in alle deze
dingen gematigd, bedachtzaam en bedaard, en brengt - in 's he
mels naam, geen misdadiger op 't wetenschappelijk schavot, die
23
niet vooraf wettelijk, dat wil zeggen: na geheel en vol komen te zijn gehoord - door ons is gevonnisd.””
Ik kom tegen deze hoogere uitspraak natuurlijk niet in verzet. Alleen verzoek ik u mijne Heeren ! acte ervan te nemen en voorts nog mijn dank te willen ontvangen daarvoor, dat gij mij den laatsten doodelijken slag nog hebt bespaard. Gij schijnt immers van wat ik beloofd heb nog iets te verwachten? Zelf verwacht ik niet, dat dit in uwe oogen voor mij iets geven zal. Zonder door het gevoel als van een opgeschrevene ten doode geheel uit het veld geslagen te zijn, ben ik toch schroomvallig geworden door de zware eischen, die gij mij hebt gesteld, en zal ik mij nu nog wel eens tienmaal bedenken of ik, om
niet mijn einde zelf te verhaasten, wel haast mag maken met de uitgaaf. Bij den grootsten stervensmoed behoeft men toch zóo dom niet te zijn ! Overigens maak ik , oude man” mij niet veel illusies meer, als men mij dit tweetal maar wil laten behouden! Vooreerst, dat het zoogenaamde , wonderkind der eeuw”, een
maal in de wetenschap opgenomen, onder hare zorg en be scherming tot zijn recht komen en mij nog lang overleven zal. En ten andere, wanneer het later mocht blijken, dat misver stand de voornaamste oorzaak is geweest van deze woorden wisseling, dat dan de vriendenhand wederzijds altijd nog wèl ontvankelijk zijn en blijven zal. A. RUTGERS VAN DER LOEFF.
Leiden, Augustus 1874.
f, 7r
l/
ONTG00CHELING. BIJ D R A G E TOT DE
BILLIJKE WAARDEERING VAN HET Z00GENAAMDE
SPIRIT IS ME DOOR
DR. A. RUTGERS VAN DER LOEFF.
ENSCHEDE, M. J. VAN DER LOEFF. 187 4.
EEN WOORD W 0 0 RAF.
Meer dan eens, wanneer in ons Theologisch gezelschap het zoogenaamde Spirit is me toevallig en dan maar ter loops be sproken werd, kwam de uitnoodiging tot mij om daarover mijne denkbeelden eens te willen mededeelen.
Zekere schroomvalligheid hield mij terug, want hoe vast mijne moeielijk verkregen overtuiging ook stond, ze rustte toch groo tendeels slechts op een subjectief inzicht, zoodat ik moest be twijfelen of er eenige inbreuk door zou kunnen gemaakt worden op de antipathie die over 't algemeen in wetenschappelijke krin gen tegen deze zaak bestaat - en die helaas maar al te zeer aan
schrijvers in dagbladen en tijdschriften het recht schijnt te geven om haar te bejegenen zooals kwâjongens een zonderling geklee den vreemdeling. Ik wachtte dus liever op eene bepaalde gelegenheid of meer dringende aanleiding om aan de bovengemelde invitatie te vol doen - en heb die nu gemeend te vinden in een courant
artikel van Dr. L. S. P. Meyboom 1). 1) Voor den lezer dezer bladen laat ik hier gemakshalve het be wuste artikel volgen. ONTGOOCHELING.
Toen ik mij onlangs eenige dagen te Londen bevond, werd mij gedurig toegevoegd: vergeet toch niet een bezoek te brengen bij
Maskelyne en Cooke, hunne séances behooren tot hetgeen de hoofd stad thans merkwaardigs oplevert. Daar evenwel goocheltoeren voor
4
De inhoud er van kwam mij voor, misschien tegen de be den liefhebber overal te vinden zijn, en naar mijne meening juist niet behooren tot de dingen, die men in eene wereldstad het eerst
gaat opzoeken, werd aan de vermaning geen gehoor gegeven, totdat iemand mij het prospectus in handen bragt. Daar las ik op den titel, dat Maskelyne en Cooke zich noemende H. Maj. goochelaars en anti-spiritisten, en vernam uit de voorrede, dat Maskelyne, de eigen
lijke man der firma, zich met zijne vertooningen bepaald ten doel stelt, het groot publiek in te lichten aangaande het zoogenaamde spiritisme. Hij was indertijd lid van het comité van onderzoek bij de voorstellingen der Gebr. Davenport, waarvoor men hem gekozen had, omdat hij, uurwerkmaker van beroep, zich van der jeugd aan door behendigheid in het uitvinden van allerlei mechaniek had on derscheiden. Bij die gelegenheid ontdekte hij, dat wat de Davenports werk van geesten noemden, niets anders was dan behendige gooche
larij, en deelde zijne bevinding aan het publiek mede. Hij werd hef tig tegengesproken, en besloot zijn karakter als waarheidlievend man te handhaven. Daarom rustte hij niet eer hij al wat de Davenports als werk van geesten aan het publiek hadden vertoond, op zijne beurt als goochelwerk kon laten zien. Dit gelukte hem volkomen. Hij liet tafels dansen, in de lucht opstijgen aan de vingers van de
daaraan zittenden, en kloppen in antwoord op vragen. Op zijn bevel dansten wandelstokken, na zich eerst van den vloer te hebben op gericht; door het vertrek zweefden lichtende bloembouquetten en muziekinstrumenten in de donkere kamer door de lucht, terwijl men
hoorde, dat de instrumenten bespeeld werden. Hij liet onthoofde lichamen zich bewegen en een afgesneden en op de tafel gelegd hoofd spreken *). Aan handen en voeten gebondene personen werden met op den vloer gelegde muziekinstrumenten in eene kast gesloten, en staken, zoodra de deuren der kast waren dichtgeslagen, de han den en armen door de gaten in de deuren, bespeelden de instru menten en maakten een gruwelijk rumoer maar toen men snel de deuren opende, zaten de mannen gebonden als te voren, en lagen de instrumenten op den grond. Zoo werd ook een man in een koffer gesloten, waarin hij met moeite plaats vond en waarvan de afme
tingen van buiten en van binnen eerst zorgvuldig waren opgenomen. De sloten werden afgedraaid en daarna bond men een stevig touw *) NB. Dit laatste behoort niet tot het Spiritisme.
5
doeling van den schrijver, voor mij en vele mijner geachte als kruisband om den koffer, en bragt dien, terwijl de man daar binnen zijne vingers door de luchtgaten der wanden stak, in de kast. Na eenige seconden werd de kast geopend, en de koffer stond ge sloten, dichtgebonden en verzegeld, maar de man er naast. Met één woord: niets van wat de Davenports hadden verricht en voor het werk van geesten uitgegeven, bleef door Maskelyne on gedaan. Zoodra deze goochelvertooningen aan het publiek werden ten beste
gegeven, maakten zij overal eenen ongehoorden opgang. De overtui ging dat het bestrijden van bijgeloof een goed werk is, had Maske lyne tot den arbeid gedreven en tot zijne ontdekkingen aanleiding gegeven. De ervaring, dat hij met zijn werk winst kon behalen, noopte hem van zijne voorstellingen een bedrijf te maken.
Door dit een en ander tot belangstelling gewekt, heb ik eene séance van Maskelyne en Cooke bijgewoond, en daar alles gezien, wat dezer dagen, ook in ons Vaderland, als werk van geesten wordt verkondigd en aanbevolen. En ik deel dit aan de lezers van de Vrij heid mede, omdat ik zoo menigmalen een gevoel van pijn heb ont waard, wanneer mij bleek, dat zoovele, eerlijke, gemoedelijke, tendeele ook hoogst ontwikkelde en kundige personen met het zoogenaamde
spiritisme hoog zijn ingenomen, en er over spreken als over iets ernstigs en heiligs, dat in verband staat met 's menschen hoogste belangen, en eene plaats behoort te bekleeden in zijn godsdienstig
geloof en leven. Dat bijgeloof dringt steeds verder door, en dreigt bij menigeen, bij wien 't geloof heeft afgedaan, de ledig gevallene plaats te veroveren. Misschien is in een weekblad, aan godsdienstige be
langen gewijd, de mededeeling niet ongepast, dat te Londen, wie zien wil, in de gelegenheid is gesteld om zich te overtuigen, dat het zoogenaamde spiritisme niet is iets heiligs, bovenzinnelijks, maar spiegelwerking, mechanica, behendigheid, met één woord goochelarij, of zooals Maskelyne zijne vertooningen zelf noemt: humbug. Het wordt tijd, dat allen gaan gevoelen, dat de tooverijen en goo chelarijen der oudheid, bij het donkere licht van toenmaals als de werking van bovennatuurlijke, goddelijke machten beschouwd en vereerd, in deze dagen voor goed moeten verwezen worden naar het gebied der openbare vermakelijkheden, maar niet als bijgeloof mogen
voortwoekeren op den bodem van godsdienstig en maatschappelijk leven.
6
vrienden iets grievends te bevatten, dat mij te meer hinderde naarmate de publieke indruk dien het maakte, grooter was dan ik dacht en omdat het van een man als Dr. L. S. P. Mey boom afkomstig was. Daarom heb ik de pen opgevat en wensch nu in den vorm eener voorlezing, die nog door eene tweede zal gevolgd worden, mijn gevoelen uit te spreken met klare woorden die geen de minste aanspraak maken op de welspre kendheid der geestdrift of de sierlijkheid van taal en stijl, die de pleitbezorgers vóor en tegen wel eens op zeer beleefden
toon in elkander prijzen en zelfs bewonderen - doch die tot de eigenlijke kwestie niets afdoen. Mij is het thans enkel om de zaak te doen. Immers naar mijn gevoelen verdient haar werkelijk of slechts schijnbaar bestaan evenzeer en evenzoo geconstateerd te worden, als dit plaats heeft met zoovele andere vreemdsoortige verschijnselen waaraan, beide de ons omringende natuur en de menschenwereld waartoe wij behooren, zoo on uitputtelijk rijk zijn. Verschooning vraag ik voor het opschrift boven mijn op stel. Het kon hier ter plaatse vreemd schijnen en zelfs onge past. Want als ontleend aan den tegenstander heb ik er juist een démenti aan willen geven, door aan te wijzen hoe m. i. het Spiritisme niet behandeld moet worden - ten einde dan verder te kunnen aantoonen wat wèl behoort te geschieden, wanneer de aanspraak die het heeft op eene billijke waardee ring zal erkend en gehandhaafd worden; zoodat er dan nog wel eens een ander soort van ontgoocheling zou kunnen plaats hebben - namelijk van hen, die haar nu niet meenen van noode te hebben.
LEIDEN, 12 Mei 1874.
A, RUTGERS VAN DER LOEFF.
ON TG O O CHELIN G.
Of bovenstaand woord burgerrecht heeft, dan of het voor tijdelijk gebruik in onze taal is ingegoocheld, durf ik niet be slissen, maar zeker is het, dat als opschrift boven een Artikel betreffende het zoogenaamde Spiritisme, geen ander woord grooter sensatie kon maken. Het bewuste Artikel is van Dr. L.
S. P. Meyboom, predikant te Amsterdam. Eerst geplaatst in het liberale weekblad , de Vrijheid” is het onmiddellijk door de voornaamste Nederlandsche dagbladen overgenomen, en heeft dus algemeene ruchtbaarheid verkregen. Ontgoocheling, nog eens, 't klinkt frappant, vreemd, zelfs ietwat geheimzinnig! 't Zal ook wel onder de duizenden, die misschien voor de
eerste maal in hun leven dat geluid hoorden, eene ongekende gewaarwording verwekt hebben, eene zonderling gemengde ge moedstemming, althans bij het courantlezende publiek, dat op zulk eene wijze tot hooren of zien opgeroepen, indien het op éene plaats ware zamengekomen, onwillekeurig zou hebben doen denken aan Handel. 2 vs 12 en 13: En zij ontzette de n zich allen en werden twijfel moedig zeggen de
8
de een tot den ander: wat mag toch dit zijn!? . . . En anderen spotten de zeiden: zij zijn vol zoet en wijns!
Wat mij betreft, ik heb er geene pinkstergedachte bij gehad. Minder geheimzinnig dan wel dubbelzinnig kwam mij dat op schrift voor, en daar ik ook iets aan praktische dingen, zelfs toevallig een weinigje aan de zeevaartkunde doe, zoo stond aanstonds voor mijne verbeelding een scheepje onder vreemde vlag, dat door zijn grillig voorkomen en verdacht signaal de nieuwsgierigheid prikkelt, ja maar ook aanspoort tot een voorzichtig onderzoek van de lading die op zulk eene manier moest gedekt worden. - Gelukkig echter kende ik den kapi tein - een oud hooggeschat vriend van vele jaren herwaarts. Ik kende hem wel is waar als een stout en voortvarend zee
man, maar tegelijk als veel te kloek en eerlijk dan dat hij van Engeland overstekende, na een kort verblijf in London, zich zou hebben laten besmetten door de aldaar heerschende
gewoonte om met allerlei potsierlijken humbug allerlei waren uit te venten en aan den man te brengen. En buitendien ook
hield ik mijn vriend voor wel zóo bevaren op 't gebied van letterkunde, dat hij van de dichterlijke vrijheid aan groote en beroemde schrijvers gegund, wel geen misbruik zou maken door nieuwe woorden te scheppen, die niet begrepen of misver staan, lichtelijk een sein konden worden om waarheidzoekende
zwervers geheel van den koers te brengen.... En toch op dit punt ben ik sine ira et studio, althans zonder de minste ver denking der goede trouw - nu aan het twijfelen geraakt en heb angstvallig moeten zoeken naar een antwoord op de vraag: wat hebben we hier toch onder ontgoocheling te verstaan;
welke daad of welken toestand? Zelfs een tweede vraag kwam mij op de lippen: hebben we hier te doen met een eigenlijk
9
of oneigenlijk woord? - en in beide gevallen, wie zijn dan de ontgoochelaars, wie de ontgoochelden? Kleeft aan zoodanige bedenking of twijfeling de schijn van kleingeestige gezochtheid, dan ligt de schuld daarvan aan de omstandigheid, dat in de mededeeling van Dr. M. een werke lijke goochelaar de hoofdrol speelt, een gewezen uurwerkmaker met name Maskelyne in kompagnie met zekeren Cooke. In den eersten opslag zou men dus geneigd zijn den meest plausiblen zin van het woord te laten gelden t. w. ontgoochelen = iemand iets door behendige goochelkunsten ontfutselen of uit den zak moffelen. Doch wanneer het blijkt, dat naar zulk een feit van rollerij in het Artikel te vergeefs gezocht wordt, beproeft men, met het oog op analogieën als: onterven, ontmannen, enz. nog eene andere beteekenis te vinden: nl. die van aan iemand iets
ontnemen wat hem toekomt of kenmerkend eigen is, hem dus
maken tot iets dat hij niet is en ook niet zijn wil. Maar ook deze zin kan hier kwalijk van toepassing zijn, want Mas kelyne & Co. de eenige goochelaars, blijven als zoodanig in hunne volle waarde en kracht ; - en wat betreft de Daven
ports, die tegen dien goochelaar als spiritisten over staan en ook willen over gesteld worden, - voorzeker, indien we ons moesten gaan verbeelden dat deze op de een of andere wijze van hun naam of prestige en karakter zouden ontdaan zijn ge worden, dan zou een schrijver als M. wel een ander kunstwoord uitgevonden hebben b. v. ontgeestelijking of ontspiritizeering. Alzoo, daar geen andere eigenlijke zin te bedenken is, wor
den we van zelf naar het figuurlijke terrein verwezen, en M. zelf zal ons dáar òf reeds tegemoet komen of wachten met een air van bevreemding en de leuke vraag: wat hebt gij gezeurd en gezift? Begrijpt gij dan niet met den eersten besten school knaap, dat meening en toeleg hier wel geene andere kunnen
10
geweest zijn dan: om zekere soort van lieden die door hunne verhouding tot het spiritisme in een staat van begoo cheling verkeeren, daaraan te ontrukken? En is 't dan niet eene aardige, duidelijke, doelmatige en gepaste woordspeling: begoocheling - ontgoocheling?
Ik moet zeggen: 't is aardig, ja vernuftig en grappig zelfs! Doch met de beteekende zaak kom ik nu nog veel meer in
den klem. M. rekent de begoochelden, die hij op 't oog heeft, tot de categorie der bijgeloovigen. Maar als nu bijgeloof is
eene zielskrankheid, een soort van verstandsverbijstering, eene ziekelijke fantasie, in elk geval eene afdwaling des geestes, hetzij uit onkunde of averechtsche opvoeding, uit vooroordeel of zelfbedrog geboren, vindt gij het dan niet eene erge in congruentie de ontgoocheling van zulke bijgeloovig begoochel den rechtstreeks of zijdelings door werkelijke goochelarij met stoffelijke zichtbare en tastbare kunstmiddelen te willen doen plaats grijpen? Is dit uit een homoeöpatisch oogpunt beschouwd wel zuiver?
Heeft het niet iets van eene licha -
melijke genezing des geestes, die van dezelfde kracht en gehalte zou zijn als wanneer iemand nevelen van onkunde door nevelen van stoom wilde verdrijven en den sluier van onnoozel
heid en verblinding opheffen door middel van sluiers uit zijde of wol geweven? Veeleer zou ik zeggen, dat zulk eene ontgooche ling van zulke begoochelden juist geschikt is om menschen met nuchteren zinnen en gezond verstand in een staat van begoo
cheling te brengen. Buitendien zou dan ook eigenlijk de Heer Maskelyne de gezegende medicijnmeester dier arme lijders ge weest zijn - en het blijkt niet dat Dr. Meyboom zich die eer wil laten ontrooven. Neen, hij is immers de man, hij zelf neemt
de taak der ontgoocheling op zich! - Nogtans kan hij daarbij toch nog wel in den waan verkeeren dat zijne behandeling normaal
11
en zuiver is, daar hij wel degelijk gelijk met gelijk heeft bedoeld en de bewuste zielskwaal door verstandelijke en zede lijke middelen heeft willen genezen. De gang zijner denkbeel den schijnt toch duidelijk geen andere dan deze geweest te zijn: Gedurende mijn kort vertoef in de groote Britsche wereld stad heb ik ook nog gelegenheid gehad eene séance bij te wo nen van een wetenschappelijken goochelaar. Zijne wetenschap bestond daarin dat hij de zoogenaamde spiritistische manifes taties van de Gebroeders Davenport, volgens zijn prospectus, mechanisch kon nadoen, nadat hij namelijk, wederom volgens zijn prospectus, hun eerst de kunst had afgekeken. Even zeker nu als zij hem alles mechanisch hadden voorgedaan, even zeker waren zij dus geen spiritisten, maar niets meer of minder dan goochelaars evenals hij, hun discipel en navolger, - maar gevolgelijk ook leugenaars, die het volk met hun gewaand spiritisme begoochelden. Het resultaat van deze redeneering des Heeren Meyboom zou dus moeten zijn de stelling: dat hij niet zoozeer door Maskelynes goocheltoeren als wel door 's mans verzekeringen dienaangaande en de gevolgtrekkingen en berekeningen die daaruit voortvloeiden,
in staat gesteld was om door publicatie er van, de oogen des geestes te openen van hen die zich door de genoemde Ameri kaansche gebroeders hadden laten mystificeeren. Zelfs behoefde hij nu bij deze bedriegers niet te blijven staan. Maar aange
zien zij zich voor spiritisten uitgaven, en al wat dien naam draagt één pot nat is, zoo meende hij zijne kuur ook nog wel tot alle beoefenaars en aanhangers van het spiritisme te kun
nen uitstrekken. Nog eens dus: niet Maskelyne of Cooke, noch hunne stoffelijke vertooningen op zich zelven, maar hunne mede deelingen daaromtrent, plus Meybooms eigene daaruit afgeleide bewijsvoering, kortom, hunne door hem doorgedachte en rationeel
12
verwerkte goocheltheorie, moest het middel zijn en de kracht van de redding zijner spiritistisch lijdende broeders. Ik moet bekennen dat deze bewijsvoering zich zou laten hooren - indien ze maar logisch goed in elkander zat! In elk geval evenwel blijft ook zóo eene goochelarij het punt van uitgang, en vormen mechanische goocheltoeren den hoeksteen waarop het verstandelijke en zedelijke behoud der arme bijgeloovigen rust. Meyboom maakt er slechts gebruik van als van feiten die hij gelezen en gezien heeft - neen, hij doet meer, hij neemt ze als 't ware over, blijkens zijn opschrift met naam en al! In zoover zou men kunnen zeggen dat niet Maskelyne, maar hij zelf het proces der ontgoocheling voltrekt. Maar toch blijft dat woord mij hinderen, nu nog meer om Meybooms wil dan om mij zelven. Hij, de verdienstelijke Theoloog en Philosoof, de geachte Evangeliedienaar te Amsterdam kwalificeert zich zelven als een ontgoochelaar!... Op zich zelf reeds is dit een leelijk woord, gelijkluidend met exorcist en geestenbanner - maar in dit geval wel de droevigste figuur die een woord maken kan, al zegt men het ook zuiver figuurlijk te willen hebben opgevat, want voor een min dialectisch ontwikkeld publiek zal die zniverheid, dunkt mij, nooit recht klaar worden, omdat de oneigenlijke ontgoochelaar hier toch altijd zijn radicaal ontleent aan de
intieme kennismaking met een werkelijk en goochelaar, die hoezeer een held der wetenschap op zijn gebied, toch , diese hohe und himmlische” met , die túchtige Kuh” olijk wist te
verbinden. Verbeeldt u, Meyboom een ontgoochelaar als disci pel van den kunstenaar Maskelyne, van wien hij slechts een paar uur les behoefde te nemen om nu, ex auctoritate et sub praesidio ejus, een analoog bedrijf op geestelijk gebied uit te oefenen tot heil der bijgeloovige menschheid! . . . Waarlijk, ook ik gevoel thans pijn en moet tegen dezen naam -
13
en dus ook tegen den titel zijner brochure, uit achting voor mijn vriend Meyboom ernstig opkomen. Het woord is vreemd, geheimzinnig, dubbelzinnig, taalkundig meer grappig dan waar, maar bovendien nog hem zelven onwaardig en - zeer zeker ver beneden het edele doel dat hij zich voorstelt!
Doch daar ik nu op dit laatste de aandacht wil gaan vesti gen, zal ik verder maar met het nare opschrift vrede maken en het zelfs voor eigen oogmerk in dienst nemen. Was mijne kritiek vervelend, zij was toch noodig en kan misschien nog dienen tot leering, hoe moeielijk het is van ieder ijdel woord rekenschap te geven. In allen ernst noemde ik het doel van Dr. Meyboom en de strekking van zijn artikel edel. Hij wil namelijk, zij het dan ook à tout prix, broeders van de dwaling huns wegs bekeeren, hun de verduisterde oogen des verstands openen, de waarheid, voor hun door bijgeloof benevelden blik aan 't licht brengen! .. Gewis, bij dezen regten naam genoemd, is dit een treffelijk werk, een heilige plicht - maar die dan ook zooveel mogelijk we derke erig moet beoefend worden en gelijkelijk door allen die de waarheid liefhebben. Terwijl echter elk dit dan doet naar zijne overtuiging en naar zijn vermogen, zal onder mannen die zich onderling als eerlijke, gemoedelijke, verlichte en kundige personen beschouwen, deze wederzijdsche waardeering ook daaruit blijken, dat elk hunner zich zorgvuldig wacht voor den schijn alsof hij uitnemender ware dan de andere. Alleen dus, in den geest van echte humaniteit kloek en eerlijk voor zijne overtuiging uit te komen, eigen inzicht in de waar heid helder en krachtig te handhaven en er met verstaan bare woorden luide en openlijk van te getuigen, in de hoop dat men misschien leermeester en leidsman van anderen zal
14
kunnen zijn; - doch steeds daarbij te koesteren de nederige be wustheid dat men ook zelf wel eens zou kunnen feilen en dwa
len; - dus altoos te handelen met zachtheid en bescheidenheid,
niet dan na zorgvuldige zelfbeproeving, en nooit zonder grondig en veelzijdig onderzoek van het onderwerpelijke vraagstuk; alleen zóo noem ik wat M. wil, plicht en zelfs eene dringende be hoefte in een tijd als de onze. Want in den ernstigen strijd der be ginselen, die gevoerd wordt, zoekt zich de demon van partijzucht en overdrijving aan het hoofd te stellen schier op elk theore tisch en praktisch gebied. En wáar moet het dan heen, bij zoo dreigend gevaar voor het peccare extra et intra, wanneer niet de bezadigden en weldenkenden van beide kanten zich vereeni gen om aan dien strijd eene betere richting te geven?! En deze aansluiting, hoe zal ze immer denkbaar zijn, wanneer die mannen - bij de mogelijkheid van dwaling en misverstand of bij het werkelijk bestaan van gebrekkig eigen inzicht, onjuiste opvatting, scheve beoordeeling en dergelijke - in den kern der menschelijke maatschappij waarlijk geen zeldzame verschijnse len ! - niet trachten een voorbeeld te geven van broederlijke terechtbrenging volgens de regelen en beginselen van echte ver
lichting en beschaving!? Heeft nu Dr. Meyboom aan dien plicht, dien eisch, die dringende behoefte des tijds naar behooren voldaan? O ik wenschte vurig ja te kunnen zeggen, maar helaas, afgezien nu van zijn opschrift, lees ik in zijn Artikel dingen, die mij doen aarzelen, en zelfs doen twijfelen of hij wel aan de eerste en bil lijkste voorwaarde ten volle voldaan heeft, door namelijk, alvorens zich te scharen onder de kampioenen, die hier te lande in den laatsten tijd tot bestrijding van het Spiritisme zijn opgetreden, zich door eigen grondig en onpartijdig onderzoek op de hoogte van de zaak te stellen. Ik durf dit haast ontkennen: want an
15
ders voorzeker, zou hij het Spiritisme zelve regtstreeks hebben aangetast, in stede van het zijdelings van het theater of uit het atelier van een Londensch goochelaar te gaan bestormen. Ook zou hij dan misschien minder weekelijk en meer ridder lijk in 't krijt getreden zijn tegenover mannen, die hij zelf ken merkt als van zijn eigen slag, die daarom dus toch nog wel zóo begoocheld niet zullen zijn, dat zij het juiste en afdoende van praemissen en conclusie niet meer zouden kunnen vatten of onderscheiden.
Indien ik mij zelf eenigzins de eer mag toekennen van tot het getal dier personen gerekend te worden, dan moet ik als eerlijk man in ons aller naam protesteeren niet alleen tegen het medelijden dat Dr. Meyboom met ons zegt te gevoelen, maar ook en vooral tegen de voor ons zeer pijnlijke insinuatie van bijgeloof, die hij zich jegens ons heeft veroorloofd en die ik rond weg bele edigend noem. En wil nu iemand, die de kool de sop niet waard rekent, mij tegenwerpen: gij moest u zoo sterk gevoelig niet uitlaten, 't is maar een grap; 't geldt immers slechts de Davenportsche vertooningen, en - ja ook wel het Spiritisme, maar 't een met het ander is toch niets meer dan het oude mysterie waarvan nog niemand ooit regt zeggen kon wat het is en wat het geeft; - welnu, laat dit alles zoo zijn, dan zou ik nogtans mij gedrongen gevoelen om het volgende antwoord te geven: Juist omdat we hier te doen hebben met iets van een mys tisch of magisch voorkomen, maar dat in de verste oudheid reeds niet vreemd was en door alle eeuwen heen de aandacht
trok van de meest diepzinnige en scherpzinnige koppen - en nu in de laatste vierde-eeuw met buitengewone kracht is te voor schijn getreden, juist omdat dit zoo onbemind als onbekend is, en òf als hallucinatie bespot óf als suspect verworpen wordt;
16
juist omdat men er zoo meê lacht en er gebruik of misbruik van maakt voor pret en goochelarij - terwijl men het desniettemin op allerlei wijze zoekt na te bootsen, ja wanneer dat gelukt, zich daarop beroemt als op een wonder van studie en kunst, juist omdat het zich niet maskeert, maar voordoet in al zijne gril lige, soms stuitende en ongenietbare vormen, zelfs niet schroomt oogenschijnlijk een vrucht te zijn van het blindste en ruwste bijgeloof - terwijl het toch niet bij de domme volksmassa, maar integendeel bij de meer verlichte en ontwikkelde standen der maatschappij zich millioenen aanhangers verworven heeft in alle deelen en beschaafde landen der wereld, - juist daarom, en omdat, wanneer het réaliteit mocht hebben, wel eens van on
berekenbare gevolgen zou kunnen zijn - daarom nog des te meer hindert het mij, dat een ander deel der eerlijke, gemoedelijke, zelfs zeer verlichte en kundige personen, waarop de mensch heid thans roem mag dragen, dat verschijnsel zoo oppervlakkig beoordeelt en met spot en verachting bejegent! Ik zeg maar, als het inderdaad eene illusie, eene mystificatie, een bijgeloovige begoocheling is, dan dient er toch van den oorsprong en de machtige uitbreiding dier begoocheling rekenschap gegeven, althans getracht worden of men die geven kan, en wel op gelijke wijze als men dat pleegt te doen bij elk ander raadselachtig
feit op historisch en sociaal gebied. En kan men die rekenschap nog niet geven, dan zou men toch alleen reeds uit een greintje respect voor het groot aantal, op wier intellectueele en zede lijke gehalte overigens niets valt af te dingen, maar die hun naam en reputatie, hun tijd en kracht er aan wagen om zoo mogelijk dat raadsel op te lossen, het oordeel opgeschort en de onhebbelijke beschuldiging van bijgeloof niet zoo voetstoots en klakkeloos hebben gepromulgeerd. Ziet toch, bijgeloof, hetzij bewust of onbewust, schuldig of
17
onschuldig, 't is een blaam, 't is een vloek die op het Spiritisme gelegd wordt, en die naam klinkt te akeliger en die vloek treft te vreeselijker, naarmate men de betrokken personen voort gaat te kwalificeeren als eerlijke, gemoedelijke, verlichte en kundige mannen. Vond bijgeloof anders meestal zijn thuis in de tegenovergestelde kringen der maatschappij, hoe zijn dan nu zoo eensklaps de hekken verhangen?! . . . Doch verklare dit probleem wie kan, zeker blijft het, dat waar men te doen
heeft met mannen van eigen soort, men dan ook van wapenen gebruik moet maken, die den lof van eerlijkheid, wettigheid en waardigheid verdienen. Laat Köhler-aberglauben door Köhler unglauben met smaad en machtspreuk bekampt worden: onder hen, die noch tot de eene noch tot de andere categorie behoo ren, kan, dunkt mij, slechts éen wapen ontvankelijk worden verklaard - namelijk de wetenschap. De wetenschap, vraagt iemand? Op welk gebied der weten schap moeten we ons dan begeven? Ik antwoord: de zooge naamde spiritistische manifestatien geven zich buiten kijf het voorkomen van natuurverschijnselen en maken dus, voor zoo ver zij door de zinnen worden waargenomen, er aanspraak op om hunne plaats in te nemen op het natuurkundig gebied. We zouden ze voorshands liefst plaatsen onder de curateele van physica en physiologie, maar willen dan ook van de in die vakken bevoegde autoriteiten, op grond hunner empirische rigting ver trouwen en van de hoogere ontwikkeling hunner wetenschap in dezen tijd verwachten, dat ze, alvorens de werking dier onbe kende kracht en bagatelle te behandelen, - zooals in der tijd met stoom, electriciteit en galvanisme maar al te lang het ge val geweest is - met de ervaring van vroeger dagen zullen hebben geraadpleegd. Verzuimt de wetenschap om van wat haar als een parel wordt aangeboden, ook maar de echtheid of on
18 echtheid
te keuren, dan moet niet alleen schaamte daarvan het
gevolg zijn, maar tevens misschien een billijk verwijt. Het spiritisme kon immers wel eens een parel zijn van zui ver water, te goed om in 't slijk geworpen en door de zwij nen vertreden te worden ! . . . Doch dit beeld is te zwak; ik stel
mij liever een stroom voor, die zorgvuldig geleid en binnen zijne bedding gehouden, ten zegen kan worden voor eene onaf zienbare landstreek. Maar als de bevolking nu te vergeefs den raad en de hulp der waterbouwkunde inroept - en dan later van het wassen der vloeden dijkbreuk en overstrooming de gevol gen zijn; - waaraan dit te wijten? Welnu, de spiritistische beweging is zulk een stroom, die licht door een storm van dweepzucht kan worden voortgezweept en meer en meer uit de bronnen van 't bijgeloof met vreemde wateren gevoed, ten laatste zóo hoog de golven doet opbruisen, dat ze de zwakke dammen van 't verstand doorbreken en vernielend voortrollen
steeds verder en verder, tot schade en verderf van duizenden. Ik
vraag wederom: wie verdient het verwijt? Of zou zoo iets niet mogelijk, niet natuurlijk zijn? Ach, hoe menig kind is plotse ling de dupe geworden van schrikbeelden, die het zich vormde over sommige natuurverschijnselen, of het slachtoffer van een onvoorzichtig en verkeerd gebruik der krachten en voorwerpen, die 't niet kende - alleen omdat de vader, in plaats van tij
dig in te lichten, 't onnoozele schaap aan zich zelf overliet! En leveren ook niet de krankzinnigenhuizen menig voorbeeld op van rampzalige ontaarding en verbijstering der phantasie, en kel tengevolge van onkunde, die zoo gemakkelijk door grondig onderwijs had kunnen worden voorkomen?! Maar helaas, 't schijnt wel dat de wetenschap de mogelijk heid van zulke uitkomsten met opzicht tot het Spiritisme niet inziet en dus zijne verantwoordelijkheid niet gevoelt.
19
En daarom, wanneer eens bij de geweldige vlucht die de zaak inmiddels neemt, dat zoogenaamde bijgeloof mocht afdalen van de meer ontwikkelde standen tot de lagere volksklasse en
men dáár door 't geen toch met de oogen gezien en met de handen getast wordt, verlokt en zelfs gedrongen, bij veel ijver en weinig verstand zich laat medeslepen in een maalstroom van valsche theorieën, ongerijmde speculatieën en voorbarige hypo thesen waardoor de wereld weer betooverd zal worden erger nog misschien dan vóor de dagen van Balthazar Bekker; - aan
wien zult gij daarvan toerekenen de schande, of laat ik maar zeggen - de schuld? Is 't niet in de eerste plaats aan de priesters in het heiligdom der natuur en des geestes, die hunne roeping van voorgangers en voorlichters op den weg der waar achtige kennis hebben miskend?! Maar is deze grieve niet te zwaar en insgelijks bele edi g en d? Ik zeg: toch wel in geen geval zoo erg als wanneer ik beweerd had, dat die geleerde Heeren ontgoocheld moesten worden! - Ga ik evenwel toch niet te ver? Zijn er dan geen uitzonderingen, is het woord van Meyboom zelf niet een spre kend bewijs, dat de wetenschap wel degelijk een oog in 't zeil houdt? O ja, doch wanneer ik voor mij er van overtuigd ben, dat zijn oog niet goed ziet en dat halve wetenschap meer schade dan winst geeft, en wanneer ik dit zoek te staven door het
feit, dat ik na lezing en herhaalde nauwkeurige lezing van zijn stuk niets verder ben gekomen, niets heb geleerd, misschien
wel nog bijgelooviger geworden ben dan te voren - wat dan? Dan komt men mij welligt tegemoet met een zonderling glim lachje dat zooveel beteekent als: ja gij! gij stelt uw Spiritisme boven allen twijfel, maar dit is een parti pris, waartegen de strengste wetenschap, zelfs bij den overigens meest handelba ren mensch, niet kan optornen ! En dan krijg ik wel een fraai
20
compliment, maar dat mij vreeselijk lastig valt, te meer daar het den vervelenden plicht oplegt om over mij zelven te spre ken. Maar hoe kan dit nu anders? 't Publiek ziet er mij op aan, omdat men over 't algemeen ook mij schijnt te willen tellen onder de personen die Meyboom noemt eerlijke en gemoedelijke, verlichte en kundige leden der maatschappij - maar die hij nu desalniettemin kenschetst als beklagenswaardige bijgeloovi
gen welke hij meent te moeten ontgoochelen. Inderdaad, dat mengsel van eer en schande is mij te zwaar om te verteeren, en ik werp het dus van mij met de afgeperste verklaring: dat ik jegens mij zelven eerlijk genoeg ben om mijne gemoedelijke richting te laten besturen door verlichte denkbeelden en zoo veel mogelijk grondige kennis, en voorts, dat ik geen mate rialist zijnde, toch wel zorgen kan dat mijn spiritualisme niet in mystiekerij zal ontaarden, zoolang ik van mijn nog onge krenkt verstand en mijn praedomineerend praktischen zin de bewustheid behouden mag.
-
Ten volle heb ik nog de verzekerheid van niet bijgeloovig te zijn. Behalve aan het bestaan van een God, geloof ik niets dan wat de zinnen mij toonen, uit- en inwendige ervaring mij leert of op historische en rationeele gronden gebouwd is. Afkeerig van al wat naar dweepzucht zweemt, moest ik in mijne voormalige ambtsbediening mijn naam wel eens onder de ultraliberalen,
de godsdienstige en kerkelijke vrijgeesten hooren noemen. Per soonlijk is 't mij nimmer mogen gelukken, van wat men voor teeken, visioen of spokerij noemt, iets te ondervinden, ofschoon ik, om de proef te nemen, mijne fantasie daartoe somwijlen poogde op te winden. En zoo ik immer bevooroordeeld geweest ben, dan was 't juist tegen het Spiritisme bij zijn eerste op treden in ons land. Bij mijzelven toen en tot op dit oogenblik, nooit eenig spoor van mediumskracht bespeurd hebbende, meende
21
ik al wat ik van betrouwbare getuigen, waaronder soliede, in. tieme vrienden, die mij onmogelijk konden of wilden misleiden,
van tijd tot tijd vernam, pertinent te moeten kwalificeeren als eene niet behoorlijk onderzochte gewone natuurkracht. Over den besmettelijken tafeldans was ik zoozeer geërgerd, dat ik, toen mijn vaderlijk woord te kort schoot, door geforceerde maat
regelen dien vermeenden waanzin uit mijn huiselijken kring heb verbannen. Later heb ik over deze handelwijze wel scru pule gevoeld nadat ik onverwacht eene bijzondere aanleiding had gekregen, om aan het genoemde en andere verwante ver schijnselen meer ernstige attentie te wijden en als eerlijk man mij tot onderzoek verplicht achtte; - maar mijn sceptisch ka rakter heb ik daarom ook toen niet verloochend. Mijn eenig streven was nog langen tijd om te ontdekken of de oorzaak niet kon gelegen zijn in verklaarbare werkingen van natuur of kunst, of in listige misleiding of zenuwachtige zelfopwinding en won derzuchtige praedispositie. Intusschen vond ik niet wat ik zocht, ofschoon ik daarom volstrekt niet ontkennen wil dat elders
dikwerf bij de zaak, die voor misbruik zoo vatbaar is, werke lijk bedrog of zelfbedrog plaats grijpt. Zelf heb ik echter geen stellig bewijs hiervan ontdekt en de meeste beschuldigingen die daaromtrent openlijk werden uitgesproken, konden mij zoo min bevredigen als de verschillende andere verklaringstheorieën, die ik las. Met belangstelling heb ik intusschen ook een tame
lijk deel der uitgebreide litteratuur over het onderwerp, bij voorkeur de werken der Professoren Perty en Daumer, geraad pleegd en successivelijk meer dan honderd séances bijgewoond in grooter en kleiner kringen, eenvoudig huiselijke of meer def tige, ook enkele publieke, - welke laatste ik echter voor 't onder zoek ongeschikt moet achten. Ik had dus gelegenheid mediums te zien werken van allerlei soort, stand, leeftijd en sekse, in
22 verschillende streken en steden van ons vaderland. - En zoo is 't mij ten laatste gegaan als velen anderen. Hoe lang ook ik nog steeds mijn oordeel had zoeken op te schorten, - eindelijk toch begon van lieverlede mijne negatieve houding in eene po
sitieve te veranderen en heeft mijne onzekerheid, althans be treffende de réaliteit van het Spiritisme, voor de onweer staanbare logika der feiten moeten zwichten.
Ofschoon ik nu echter sedert dien tijd vrijmoedig en met ingenomenheid over de zaak heb gesproken, zoo wilde ik toch nimmer mijne overtuiging aan anderen opdringen. Met het oog op eigen antecedenten was ik zelfs de lofredenaar van rationeele twijfelzucht op dit gebied. Zoo iemand op mijn gezag wilde gelooven, berispte ik zijne ligtgeloovigheid, en als mijne tegen standers niet al te zeer uit de hoogte spraken, was ik tot het uiterste toe verdraagzaam. Vergenoegden zij zich met een wel
gemeend: ook gij Brutus! doet gij ook aan deze dingen? dan deed ik slechts de wedervraag: ook gij, doet gij ook aan regen en zonneschijn?
Intusschen speet het mij gedurig, dat ik niet meer positief als voor eene objectieve waarheid hier de pleitbezorger kon zijn, ver mits ik meer gereflecteerd dan geëxperimenteerd had, en dit laatste ook niet had kunnen doen, omdat ik te zeer leek ben in die we
tenschappen, tot welker gebied ik reken dat de studie van het spi ritisme in haar eerste stadium behoort. Wel is waar heb ik raad
en medewerking gezocht in de geleerde wereld, maar mijn be vindingen waren over 't algemeen niet van pleizierigen aard. Sommigen die mij met belangstelling aanhoorden, daar zij ook zelf wel iets van de zaak gezien hadden, hielden zich wijselijk stil, of meenden dat zulke vreemde dingen op hun gebied niet thuis behoorden. Anderen, afgeschrikt door het suspecte voor komen of door eene eerste mislukte proef, verklaarden met die
23
malligheid verder niets te doen te willen hebben. Weder an deren stelden mij den eisch: laat mij dan toch zelf zien! waar aan ik verklaren moest niet zoo onvoorwaardelijk te kunnen voldoen, omdat er veel van omstandigheden afhing, zooals bij
de meeste experimenten op het gebied der natuur, vooral die van physischen, astronomischen, chemischen en physiologischen aard, evenzeer het geval is. Ook vernam ik wel eens holle klanken of klinkende machtspreuken als daar zijn: ik weet er niets van en wil er ook niets van weten, toch weet ik dat de
zaak beneden alle kritiek is, en buitendien kan ik mijn tijd beter gebruiken! - of zóo geformuleerd: al zag ik ook zelf de dingen waarvan gij vertelt, ik zou ze toch niet gelooven ! - of om de maat vol te meten: als ik dát moest gelooven,
schoot ik mij liever voor den kop! . . . Zal ik mij nu door een en ander laten uit het veld slaan?
Het tegendeel is waar! Mijne overtuiging dat wij, zooals ik tot mijn vriend Roorda van Eysinga eens zeide, met eene én or me zaak te doen hebben, wordt er slechts door ver sterkt. Indien trouwens waarlijk geleerde mannen haar werke
lijk als een weinig of nietsbeduidend kinderspel beschouwen, dan komt het mij schier onmogelijk voor, dat zij, juist bij die Heeren, zóo buitengewone antipathie en dikwerf zóo bittere te genspraak verwekt dat men er zich aan ergeren moet. Inder daad, dat is mij een zielkundig vraagstuk waarvan ik op mijne beurt niets begrijp. 't Geldt hier immers slechts daadzaken, verschijnselen die - gelijk alles wat op 't oneindig gebied der stoffelijke en geestelijke wereld, hoe nieuw en vreemd het schijne, om te worden geconstateerd en geapprecieerd slechts behoeft onderzocht te worden, - op gelijke behandeling recht en aanspraak hebben. Hoe komt het dan toch, dat men in dit bij zonder geval zoo hardnekkig blijft weigeren en protesteeren? Ziet,
24
zulke malligheid is iets waar ook ik niet bij kan ! Maar ik weet haar, als de woorden ongeloof en bijgeloof misschien
minder passen, niet beter te bestempelen dan met den naam van onwetenschappelijk heid! . . . Doch nn eindelijk genoeg over mijzelven en mijne eigene ervaring en beschouwingen. Wil men ze niet aanmerken als
mededeelingen die ook al wederom te zeer naar den mutsert van vooroordeel of zelfbedrog rieken, dan zou ik ten slotte
nog wel iets in het midden willen brengen over de methode door Meyboom gevolgd. Ik zal het er maar op wagen! Onderzoek naar 't Spiritisme, den man van wetenschap waar dig, - hoe behoort het te geschieden indien er eenig uitzicht zal zijn op afdoend resultaat? Laat ons zien. Wat verstaat men onder Spiritisme? Voor mij kan hier, zoo als reeds gezegd is, alleen sprake zijn van een verschijnsel - en voorshands wil ik er niets verder toe gerekend hebben. Geen theorie dus, geen dogma, geen wijsgeerig systeem, geen mythologische of me taphysche compositie zooals de dichters der oudheid, hetzij ze al dan niet aan spoken, goden of toovenaars geloofden, ons hebben voorgezongen en voorgespiegeld, neen, niets van dat alles. Slechts de naakte werkelijkheid moet worden onderzocht en wel van een feit, dat ook vroeger soms ter sprake kwam, maar nu meer dan ooit aan de orde is, zoodat men haast zeggen kan : het behoort tot de geschiedenis onzer eigen dagen. Hoe gemak kelijk kan dus het bestaan en de werking er van uit de zicht
bare en tastbare symptomen worden gekend, hoe gemakkelijk beoordeeld of men hier met een natuur- of kunstprodukt te doen heeft en of het technologisch dan wel anders moet wor
den gewaardeerd. In elk geval zal niemand betwijfelen dat de zuivere empirische methode hier dient te worden toegepast,
25
laat het zijn naar de strengste regelen en voorwaarden die daarbij kunnen worden in acht genomen. Heeft Dr. Meyboom dat gedaan? Ik zeg neen! Hij redeneert maar experimenteert niet, en zijne gansche redeneering rust op het getuigenis dat een hem overigens onbekende uurwerkma ker aangaande zijne eigen mechanische talenten in verband met de manifestatiën van de Gebroeders Davenport, op zijn pros pectus heeft afgelegd, en hij bouwt vervolgens op zulk een gezag deze kolossale stelling: dat laatstgenoemden ook mechanische kunstenaars zijn. Ja hij komt zelfs ten slotte met een allerge weldigsten logischen luchtsprong tot deze conclusie: dat aan gezien nu de Davenports ook goochelaars zijn terwijl zij zich voor Spiritisten uitgeven, ook alles wat Spiritisme heet, niets anders kan zijn dan goochelarij en mitsdien als zoodanig geen recht van bestaan heeft op eenig gebied van hoogere wetenschap en dieper studie, zoodat - summa summarum - zij die er iets anders of iets meer in zien dan werktuigelijke kunst, ver wezen moeten worden òf met een glimlach naar de tenten van vermaak, òf als ze dat natuurlijk niet willen, met een traan van medelijden naar . . . . ja waarheen dan? . . . . Ik durf waar
het woord niet uitspreken! Zie, deze methode komt mij toch voor al te zonderling te
zijn, en liefst wil ik gelooven, dat mijn vriend in zijn stukje wat overhaast te werk is gegaan en vele dingen verzwegen heeft,
die wij later nog eens zullen vernemen. Maar dán moet ik hem, al weer om zijns naams wil, sommeeren dit spoedig te doen, teneinde de gevaren van eene nieuwe begoocheling te verhoeden. Hij verkeere slechts niet in den waan dat ik de Da
venports in bescherming nemen wil tegen den antispiritist-goo chelaar Maskelyne; maar de billijkheid vordert toch dat ik, we derkeerig in hun naam, hem ernstig vraag of hij zijn vonnis
26
over hen, dat, naar het schijnt, enkel op theaterhumbug be rust, ook nog door andere gronden weet te staven. Het kon immers mogelijk zijn! Wie weet? . . . . Doch niemand kan ons hier uit den droom helpen dan hijzelf. Daarom moet ik hem vragen of hij gezien heeft, niet slechts dat tafels en stokken opstegen, muzijkinstrumenten zweefden en ook nog andere din gen plaats grepen, die onder den naam van Davenport's mani festaties bekend zijn, maar of hij ook met klare oogen gezien en getast heeft datgene, waar alles op aankomt, namelijk: dat en hoe deze dingen door kunstig mechaniek werden te
weeg gebracht; - voorts of hij den toestel en de zamenstelling van dat merkwaardige organisme, 'twelk dan oorspronkelijk eene uitvinding der Davenports moest zijn en door Maskelyne slechts bij hen ontdekt en vervolgens nagebootst, met kenners
blik heeft beoordeeld en begrepen en later nog tijd gehad heeft deze zeldzame producten der hedendaagsche werktuigkunde zóo te bestudeeren, dat hij van de natuurlijke werking ons een helder begrip en een gemotiveerd verslag zou kunnen geven; - en eindelijk, waar 't niet minder op aankomt - of hij de mechanische kopy met het origineel heeft kunuen v e r gelijk e n. Van dit laatste zal natuurlijk ten slotte alles afhangen. -
Nu wil ik evenwel de mogelijkheid eens veronderstellcn, dat Meyboom al deze vragen in gemoede met ja kon beantwoorden; maar dan staan we toch nog altijd weer voor een nieuw raad
sel. Dit namelijk. Hoe laat het zich denken dat Maskelyne de wonderen der kunst, die hij, naar zijn zeggen, van de Daven ports heeft afgekeken, maakt en bloot aan de klok gaat hangen, en daar hij toch goochelaar blijft van wiens professie het prestige in de geheimhouding gelegen is, bij zijn betamelijk winstbejag
zóo weinig ambitie of laat ik liever zeggen, zóo weinig jalousie
27
de metier toont te bezitten, dat hij zelfs aan vreemde Hol
landers zijn listig gesnapt geheim - niet verkoopt, maar onvoor waardelijk gratis mededeelt en hen alzoo in de gelegenheid stelt om, wat men anders bij hem kwam kijken, nu overal aan ande
ren te kunnen vertoonen? - Doch laat ons ook dit verklaarbaar achten, in geen geval kan het de slotsom regtvaardigen die Dr. Meyboom van zijn betoog opmaakt, t. w. dat overmits de goo chelaar-antispiritist gelijke dingen manifesteert als de spiritist antigoochelaar, deze laatste dit ook op dezelfde manier en met dezelfde hulpmiddelen moet volbrengen als de eerste. Ik geloof veeleer, dat de laatste tegen den eersten zou kunnen optreden met gelijke bewijsvoering en dezelfde conclusie, maar in om
gekeerden zin : gij zegt mechanisch dezelfde dingen te kunnen doen als wij; wij daarentegen verklaren en kunnen constateeren dat wij ze doen zonder mechanisme - ergo zijt gij geen
goochelaar maar een spiritist, die u slechts voor goochelaar uitgeeft, op dezelfde wijze als wij op last van de politie te Parijs dit ook gedaan hebben. Wat wij echter noodgedrongen en geheel contre coeur deden, doet gij mogelijk ook nog uit andere beweegredenen. Uit begeerte naar kunstroem verbergt gij misschien iets wat wij om der waarheid wille zoo gaarne zonder eenige terughouding op het Continent hadden willen openbaren.
Dat ik mij zoo lang bij de Davenports ophoude, moge daarin verschooning vinden dat zij in Meybooms betoog eene voorname schakel vormen. Tot den einde toe moet ik ze dan ook
blijven vasthouden. Al kan ik niet goedkeuren dat zij hunne manifestatiën in den vorm van openbare tooneelvertooningen ge geven hebben, ja, al zou ik willen zeggen: 't is mij om 't even of ze den naam van spiritisten of van goochelaars dragen, - die mannen voor bedriegers houden kan ik niet! Elk heeft daar
28
over zijne eigene opinie, ik de mijne. Dit is zeker: men moet hen bijgewoond hebben om bevoegd te zijn tot een oordeel. Ik heb ze bijgewoond, van nabij gadegeslagen, ik ben mede tot onderzoek werkzaam geweest, heb met hen gesproken, en voor mij zelven de overtuiging gekregen, dat zoo ergens dan hier, bij vergelijking met anderen, de stelregel: cum duo
faciunt idem, non est idem, even streng moet worden toege past als dit b. v. geschiedt door geneeskundigen, die groot onderscheid plegen te maken met wat de natuur spontaan voortbrengt en hetgeen in een chemisch laboratorium wordt zamengesteld.
Of dan het Spiritisme een voorrang zou verdienen boven de uitvinding van 't menschelijk vernuft?.... Hierover spreek ik mij niet uit. Natuur en kunst hebben beide hare eigen aardige waarde. 't Is ons nu alleen te doen om de wijze van waardeering, de methode van onderzoek en argumentatie, de min of meerdere gegrondheid der aangevoerde bewijzen. Ten dezen opzichte heb ik getracht met Dr. Meyboom te rekenen. Of de rekening kan gesloten worden? Zeker nog niet. Wat mij
zelven betreft, ook ik heb nog niet eens de balans ten aanzien van de Davenports opgemaakt en wilde hiermede juist dit opstel eindigen. Want indien Meyboom bij verzuim van gelegenheid tot behoorlijk experimenteeren, zich behelpen moest met getui
genissen van anderen, dan dienen deze wel zeer scherpzinnig onderscheiden en streng kritisch gewikt en gewogen te worden. En wat is nu hier het geval?
Wij hebben voor ons het getuigenis van den Engelschen goochelaar aangaande Amerikaansche Spiritisten. Meyboom legt daar zóo groot gewicht op, dat hij er, althans in zijn artikel, van uitgaat en weer toe terugkeert. De vraag is: doet hij zulks met recht? Zegt men ja, dan ontstaan er behalve het bedenke
29
lijke dat wij boven reeds te berde gebracht zeer problematieke incidenten.
hebben,
nog twee
Het eerste is: dat moet verklaard worden, hoe een man als
Maskelyne die, zooals we lezen, zich bepaaldelijk ten doel had gesteld om het publiek nopens de Davenports in te lichten,
zóo weinig zijn doel heeft getroffen, dat noch in Londen, noch elders in de veelvuldige kringen van min of meer weten schappelijk onderzoek van 't Spiritisme, zoover ik weet, geen de minste notitie is genomen noch van hem noch van
zijn prospectus. En het andere betreft de vraag: hoe laat zich het raadsel
oplossen, dat onder de talrijke leden der verschillende comités, die, in de voorname steden waar de Davenports zich lieten zien, in der tijd gevormd werden en wier procesverbalen in druk zijn uitgekomen, de Londensche uurwerkmaker de éenige geweest is, wien 't gelukken mocht de machines die zij ge bruikten, te ontdekken en wel zóo duidelijk en naauwkeurig, dat hij ze heeft kunnen namaken? Mij dunkt zonder nadere toelichting van deze punten het getuigenis aangaande eene belangrijke zaak te laten gelden, grenst aan ligtgeloovigheid. Vooral wanneer daar tegenover gesteld kunnen uitspraken van ander allooi, die afdoende voor het tegendeel pleiten. Van de honderden bekende en hooggeschatte mannen in alle landen der beschaafde wereld, mannen van wetenschap en ge leerdheid, waaronder ook beroemde wetenschappelijke gooche laars, behoef ik tegenover dat van Maskelyne, het eenige door Meyboom geciteerde en gebruikte, ook slechts één enkel testi monium over te stellen, namelijk van een man die een voorbeeld
mag heeten van kloeke onpartijdigheid, gelijk hij steeds evenzeer bekend staat als een toonbeeld van wetenschappelijke voorzich
30
zigheid en kritisch sceptisisme. Ik bedoel den vermaarden Dr. GEoRGE SExToN 1). Deze geleerde behoorde insgelijks onder de velen, die de
Gebr. Davenport gedurende hun verblijf te London scherp op de vingers keken, en die zich niet ontzag om met hen in hunne
zoogenaamde wonderkast zich te laten opsluiten. Toen hij de gelegenheid hiertoe op zekere séance met kennelijken harts tocht aangreep, vroeg iemand wien zulks eenig verdacht in boezemde: wie is die man? waarop uit het publiek zich luide eene stem liet hooren: o dat is Dr. Sexton! waarop het ant woord was: die is goed! Hij zou niet gelooven al zat ook de duivel er in !
-
Sexton zelf komt op deze bijzonderheid nog terug in eene openbare voordracht door hem den 8sten Juni des vorigen jaars te London gehouden en in 't licht gegeven, en verklaart daarbij dat hij destijds zóo twijfelzuchtig overstond tegen de bewuste manifestatiën, dat hij zich er zelfs op spitste om het bedrog dat er z. i. mede gepleegd werd, te ontdekken en te ontmaskeren. Maar, zegt hij, 't kon mij maar niet gelukken! Voorts nog verhaalt hij, dat door hem in gemeenschap met zijn zeer ongeloovigen vriend Dr. Barker de sterkst mogelijke proef
1) Dr. George Sexton geb. 24 Maart 1825 te Norfolk, Magister art. lib. Doctor Med. Jur. et Philos. Lid der koninklijke Maatschappijen van Zoölogie en Geographie te Londen, Eere-secretaris van het Britsch Ge nootschap tot hervorming der Pharmacognosie, uitgever van het journaal der eclectische geneeskunst (The New Era), Schrijver van vele geleerde werken, waaruit blijkt dat hij op 't gebied der natuurkundige, psycho logische, historische, phylosophische en theologische wetenschappen alles behalve vreemdeling is. Overigens staat hij nog steeds bekend als een der meest werkzame voorstanders van het Engelsch positivisme
31
genomen was, waarvan hij ook nauwkeurig de bijzonderheden opgeeft. Beide Heeren hadden namelijk aan de Davenports het voorstel gedaan om in hunne respective woningen te komen zonder de gewone begeleiding en zonder eenig toestel. Voor kast en muziekinstrumenten, bindtouwen enz. zouden zij naar eigen goedvinden zorgen. En ziet, toen deze invitatie met de meest mogelijke naiveteit onmiddelijk was aangenomen, hadden
in hunne eigen huiskamers dezelfde geheimzinnige verschijnselen plaats mede onder het oog van eenige intieme en intelligente vrien den. Ik kan hierbij voegen dat dezelfde proef in vele andere steden, ik meen ook te 's Hage, met denzelfden uitslag is herhaald, en durf nu aan ieder mensch met gezond verstand de vraag voorleggen, of zulke getuigenissen niet meer dan over
vloedig opwegen tegen dat van den goochelaar Maskelyne. Dezelfde Dr. Sexton hield nog geen halfjaar geleden in de Londensche Dialectical Society eene rede, waarin hij met veel succes en toejuiching het betoog leverde dat over 't algemeen de beoefenaars van het Spiritisme bij hunne tegenstanders noch in wetenschappelijke kennis en logisch judicium, noch in het wijsgeerig preciseeren hunner denkbeelden iets ten achter stonden. En hiermede leg ik de pen neder en neem voorloopig af scheid van den lezer. Ik meen aangetoond te hebben, dat de
groote zaak, waarom het toch eigenlijk te doen is, het Spiri tisme - zoo genaamd, omdat men er nog geen beter woord voor heeft, - evenmin door Dr. Meyboom is ontmaskerd als de Spiritisten of Spiritologen door hem zijn ontgoocheld, maar dat hij integendeel beide jammerlijk heeft miskend en mishan deld. Tevens heb ik zoeken aan te wijzen, dat dit onderwerp allezins verdient op wetenschappelijke wijze te worden onderzocht, beoordeeld en gewaardeerd.
32
Bij eene volgende gelegenheid hoop ik op dit laatste terug te komen, en in het licht te stellen hoe er werkelijk met zulk eene wetenschappelijke behandeling een aanvang is gemaakt die iets goeds belooft. Bedrieg ik mij hierin niet, dan zal de waarheid
zich zelve wel baan breken en op dat merkwaardige en ge heimzinnige ,,kind der eeuw” een licht laten vallen dat niet
gemakkelijk zal kunnen worden weggegoocheld.
z
VER HOUD IN G.
VAN
DE WETENSCHAP TOT HET ZOOGENAAMDE
SPIRITISME
Dr. A. IRUTGERS VAN DER LOIEE'E'.
ENSCHEDE,
M. J. VAN DER LOEFF.
::
1 87 4.
#
9 17 21 22 26
reg. 10 v. o. , 2 v. o. , 14 v. b. , 12 v. o. , 6 v. o.
26 , 28 , 36 ,
5 v. o. 4 v. o. 12 v. b.
58 73 82 85 86
13 11 7 5 14
staat: Nu dit alles laat lees: Nu laat dit alles als vrucht
of als vrucht want ach
want och 3)
haar oordeel
haar oordeel uit
ik ben;
; ik ben
chimèrie
chimère
den keten
de keten
aan Faust
aan iemand in
Psyschiche
Psychische voorbij de zon Erforschung Bij Longmans A. Aksakow
de Faust
97 98
, , , , ,
v. v. v. v. v.
b o. o o. o.
door de zon
Enforschung Longmans M. Aksakow
, 16, 15 en 14 v. o. staat: het.... maal 2 v. b. staat: »y
werdt
de . . . . maal Werd
V E R HOU D IN G.
VAN
DE WETENSCHAP TOT HET
Z00GENAAMDE
SPIRITISME DOOR
Dr. A. RUTGERS VAN DER LOEFTE'.
ENSCHEDE, M. J. VAN DER LOEFF. 187 4.
AAN DEN LEZER.
Verwacht, bid ik U, van deze tweede ,,bijdrage tot billijke waardeering van het Spiritisme” niet veel, althans niets van wat ik niet geven kan noch wil. Mijn doel is geenszins eene ver handeling over dat vraagstuk te leveren, veel min eene lofrede te houden. Ook wensch ik niet te werken op gevoel en verbeel ding door sierlijke woorden en boeienden stijl; - neen, ik kom slechts eene oude schuld betalen met zooveel specie als ik heb, maar die algemeen courant zal kunnen zijn.
Wel zag ik tegen de uitgaaf dezer bladzijden eenigzins op, omdat mijne eerste proef door sommigen kwalijk opgenomen was geworden; doch ik had geen keus meer, en moest wel volgens mijne belofte op den ingeslagen weg voortgaan. Van herroepen kan weinig of geen sprake zijn, want ik heb er geen reden toe, evenmin als ik hopen durf op beter succes. Onder hen die ik heb mogen overtuigen van de ongenoegzaam heid der goocheltheorie ter oplossing van het raadsel, mag ik ver trouwen dat nu ook velen met welwillendheid zullen vernemen van
welke zijde IK zelf de voldoende oplossing verwacht. Nadruk worde gelegd op dat woordeke ik. Hoe pedant
4
het ook klinke zelfs in mijn eigen oor, zeer dikwerf helaas, zal ik het moeten gebruiken, ten gevolge van het apolo getisch karakter dat mijn geschrijf onwillekeurig moest aan nemen. Niets zou mij echter meer hinderen, dan dat iemand op mijn gezag zich tot mijn gevoelen liet overhalen, doch
gelukkig bestaat hiervoor weinig gevaar. Want de question brulante, waarvoor we staan, schijnt het kiezen van partij haast onvermijdelijk te maken - en zie, ik zoek toch een juste milieu. Mijn standpunt is derhalve, vooral in dezen tijd, te suspect en te odieus, dan dat men er veel goeds van zou verwachten hetzij tot bevrediging van den vriend, of tot over
tuiging van den tegenstander. Integendeel, ik voorzie dat in de worsteling tegen twee machtige stroomen mijne kracht zal te kort schieten.
Doch laat dit zoo zijn! Een middenman behoeft daarom nog den moed niet te verliezen, - en daar ligt altijd eene vertroos tende waarheid in de spreuk: ,, de bravoure op het gebied van denken, erkennen en belijden is waardiger dan die in den kamp met vleesch en bloed !”
Reeds veel eerder had ik met dit stukje gereed moeten zijn; maar het was
oorspronkelijk
bestemd voor eene lezing in een
kring van wetenschappelijke vrienden, die gedurende de zomer vacantie niet plegen te vergaderen, en buitendien bestonden er redenen tot uitstel. Vooral ook hebben de zware eischen, die
mij nog zeer onlangs gesteld werden, eenige revisie, en ook hier en daar uitbreiding noodzakelijk gemaakt. Ik zal het nu maar geven zooals het geworden is, en de vrees van wederom
door kortheid of oppervlakkigheid misverstaan te worden of onbevredigd te laten, liever maar zwaarder laten wegen, dan die voor langwijlig te zullen worden. Niet ernstig genoeg kan ik ten slotte nog eenmaal den
5
lezer op 't hart drukken, zich te hoeden voor den waan alsof
ik het moeielijke probleem zelf in wetenschappelijke behande ling heb willen nemen, neen, deze is het juist waarop ik aan dring bij hoog er autoriteit. Het program, waaraan ik mij stipt wensch te houden, is geen ander dan dit:
Volgens belofte kom ik terug op hetgeen ik in mijn eerste polemisch stukje slechts terloops over de positieve zijde van het vraagstuk gezegd heb; en zoo zal ik nu mijn protest tegen de in ons vaderland nog heerschende depreciatie er van, die thans zelfs tot niet-ontvankelijkheid voor de Wetenschap dreigt over te slaan, trachten te handhaven,
vooreerst, door aan te wijzen, dat uit de rech te ver hou ding van de Wetenschap in hare uitnemendheid en het Spiritisme in zijne werkelijkheid juist het tegendeel van niet-ontvankelijkheid moet worden vast gesteld;
en vervolgens, door langs historisch - critisch en weg aan te toonen, dat uit hetgeen vroeger gedaan is om de opname van het Spiritisme in de Wetenschap voor te bereiden, en uit wat in den laatsten tijd gedaan is om dit te ver wezen lijken, iets goeds voor de toekomst te verwachten is, althans, zoo men op dezen koninklijken weg wil voortgaan. Leiden, 0ctober 1874,
Die
Thatsachen
sind unläugbar; - die Erklärung bleibt die Wissenschaft schuldig A. voN HUMboLDT.
[Zijn antwoord aan Koning Fried. Wilh. van Pruissen op diens vraag naar de (spiri tistische) verschijnselen. REICHENBACH, Odische Begebenheiten. Berlijn. 1872 p. 57.] Es ist das edle Recht der neueren Geschichtforschung, den Masstab der Wahrheit nicht am Altäglichen und Gemeinen zu haben, sondren auch das Wunderbarste an
zu erkennen, wenn es sich durch gute Zeugnisse als wirklich bewährt. HASE.
Neue Profeten p. 172.
Het zoogenaamde Spiritisme, ofschoon het gerekend wordt te behooren tot de kinderen der eeuw en de vraagpunten des tijds, verkeert nog steeds in een verwaarloosden toe
stand. Het ondergaat althans een zeer verschillend, en over 't geheel een zeer onbillijk oordeel. Men kan er met éen woord van zeggen: 't wordt niet gewaardeerd. In dit opzicht staat het wel niet alleen, doch dit neemt niet weg, dat het anders zijn moest. Ieder voorwerp toch, dat op 't gebied der ervaring ligt en wel zóo, dat het ook inderdaad in mindere of meerdere mate
de aandacht trekt, heeft aanspraak op de waarneming van den menschelijken geest. En wat men waarneemt, dient men toch ook te weten, want de kennis er van zou wel eens nuttig en
S
noodig kunnen zijn voor de praktijk des levens. Dit is buiten twijfel! - Maar wat zien we gebeuren? Daar doen zich somwijlen dingen voor die òf voorbijgezien, òf met onverschilligheid en minachting als nietsbeteekenend ter zijde gezet worden. En wat niet minder zeldzaam voor komt is dit, dat bij sommige nieuwe en vreemde verschijn selen de nieuwsgierigheid zelfs door traagheid en gemakzucht aan banden gelegd wordt, terwijl het anormale en monster achtige slechts walging verwekt, het geheimzinnige vrees, en het wonderbare huivering en afkeer inboezemt. Zoo is er bij het publiek van lieverlede eene opinie geboren, dat er zaken zijn, die ôf geen onderzoek verdienen, of er onvatbaar voor zijn, òf niet eens onderzocht mogen worden. Welnu, meer dan eenig ander voorwerp van waarneming en ervaring, deelt het Spiritisme in dezen paria's-vloek. Iedere kwalificatie, die de uitsluiting van zijn recht op ernstig onder zoek ook maar eenigzins schijnt te begunstigen, wordt er,
inzonderheid hier te lande, zonder aarzeling op toegepast. Wil men weten hoe afkeerig de heerschende stemming is, dan raad plege men slechts de enkele dagbladen die het onderwerp nog durven aanroeren, of leze de vlugschriften en recensies die er
over handelen, of luistere naar de gesprekken in de gezellige kringen waar het ter sprake wordt gebracht; - overal be speurt men in woord en toon en gebaren, spotternij of mede lijden, of behendige afleiding van 't discours - in elk geval afkeuring en antipathie. En wat mede in 't oog valt is dit, dat de toongevers der zamenleving er zeker behagen in schijnen te vinden, de openbare meening in dien geest te steunen en te bewer ken, door de manier waarop ze zich over het vraagstuk plegen uit te laten, - waarbij dan ook zij wier belangstelling daarin bekend is, soms erg worden doorgehaald en als belachelijk tentoongesteld.
-
9
Deze laatsten
nu
zijn daarvoor wel niet ongevoelig, maar
blijven er tamelijk rustig onder, en geven, in spijt van hunne tienvoudige minderheid, den moed niet op. Ja ze staan zóo vast in hunne overtuiging, dat ze zich gewend hebben aan het be
talen met gelijke munt, door óok met schouder ophalen te zwijgen, óok spotachtig te glimlachen en machtspreuk tegenover machtspreuk te stellen, - namelijk zoolang alles blijft binnen de grenzen, en gaat naar den slender der dagelijksche conversatie. Maar anders wordt het hun te moede wanneer zich mannen
van studie en geleerdheid in den strijd mengen. Deze zijn hun eene ernstige beantwoording allezins waardig. Want men moge van dat bijgeloovige volkje, de spiritisten, zeggen wat men wil: - voor de wetenschap hebben ze eerbied, en zouden wel alle mannen van naam op dat gebied willen aanklampen en zamen roepen tot een grondig onderzoek hunner zaak. Maar 't blijft bij den vromen wensch! Ook die heeren gaan deels met de publieke opinie mede, deels verklaren ze, dat hetgeen ze van de zaak gezien en gehoord hebben van dien aard is, dat ze het meenen te moeten houden voor een symptoom van spier- en zenuwwerking reeds lang bij de wetenschap bekend: terwijl ande ren er een bewijs in zien van de verbazende vorderingen der mechanische en optische kunstvaardigheid!... Nu dit alles laat zich echter nog hooren en mag op wederlegging aanspraak maken. Maar wanneer door nog anderen beweerd en openlijk gepro clameerd wordt, dat het ding voor de wetenschap zelfs niet of nog niet ontvankelijk is, zie, dan zijn zij ten einde raad. dan duchten zij gevaar voor hun eigen reputatie en voor het leven van hun aangenomen kind, en grijpen allicht, om het te ver dedigen, naar den geesel der satire of den moker der logika om neer te slaan wat dreigend of storend in den weg treedt. Ik beoordeel niet, maar constateer slechts dat de stand van
10
zaken alzoo is, en dat deze positie voor beide partijen onhoudbaar, althans onwaardig moet geacht worden; dat we daarmede geen stap verder komen; dat het antagonisme er slechts door geprik keld wordt, ja de verwarring en onzekerheid er dezelfde om
moeten blijven, en dat de oplossing van het probleem, waarom het ons bovenal te doen is, er slechts door vertraagd en mis schien voor langen tijd in ons vaderland onmogelijk zal zijn geworden. Derhalve moet er, dunkt mij, een andere weg gezocht en
ingeslagen worden. Maar hoe dien te vinden ?
Eilieve, beproeven wij het eens ons te stellen op het standpunt van iemand, die geheel buiten de partijen staat, zij het dan ook niet hoog genoeg daarboven, om te beoordeelen wie ge lijk heeft. Den onwaardigen en onvruchtbaren strijd echter
keurt hij af als een bewijs en de vrucht eener scheeve en vijandige verhouding tusschen Wetenschap en Spiritisme. De eerste schat hij hoog, maar ook het laatste boezemt hem
een eigenaardig belang in, omdat het bestaat en in de men schenwereld sensatie maakt. Maar ofschoon hij zelf er noch sym
pathie noch antipathie voor gevoelt, zoo wil hij toch aan de bestrijders evenzeer recht laten wedervaren als aan de voor
standers. Laten zij allen hunne eigen opinie, hun eigen inzicht
in de waarheid volgen; hij voor zich wil de waarheid en de naakte werkelijkheid, hij wil niet zoozeer gelooven als wel weten wat er van de zaak is !
Mij dunkt, wie zich op zulk een objectief standpunt plaatst zal er van zelf toe komen om aan de bijzondere gevoelens van
mann en der Wetenschap en van beoefenaars van 't Spi
11
ritisme vooreerst niet te hechten, noch zich langer te bekom meren over de thans bestaande feitelijke verhouding, waarin zij tegenover elkander staan, maar - alleen zich bezig houden met het onderzoek, hoe die verhouding eigenlijk behoort te zijn; namelijk met de groote vraag, waar alles op aankomt en waarvan alles afhangt: hoe dan i g is het juiste verband tus sch en de Wetenschap en het Spiritisme? Derhalve de Wetenschap in hare uitnemendheid en het Spiritisme in zijne werkelijkheid - deze twee zullen nu de eenige partijen zijn, tusschen en over welke geoordeeld moet worden. Deze beiden behooren, na eerst afzonderlijk ge hoord en daarna geconfronteerd te zijn, ieder voor zich zelf te spreken en te zeggen, wat zij eigenlijk zijn en wat zij tegenover elkander willen. Uit zoodanig wederzijdsch zelfgetuigenis kan al leen blijken, of en in hoever er van onderlinge verhouding sprake zijn kan, en hoedanig die dan zou moeten worden geformuleerd. Ik twijfel niet of philosofie en historie zullen ons te hulp komen; kritiek en logika, die zich weten te verheffen boven individueel gezag, boven subjectieve consideraties, en boven alle verdere toevallig bijkomende omstandigheden, zullen ons op den rechten weg leiden, om werkelijk eene formule te vinden
welke door beide partijen, door al de rationeele beoefenaars èn van Wetenschap èn van Spiritisme, die tot dusver hartstochtelijk tegen elkaar in den blinde geschermd hebben, als juist zal erkend en tot grondslag zal kunnen gelegd worden voor meer geregelde en vruchtbare discussie.
Zoo dan: wat is Wetenschap, wat bepaaldelijk de Wetenschap? - Let wel, de vraag is niet naar eenigen vorm, of methode van onderzoek, of wijze van beoefening, maar naar het eigenlijke wezen der zaak zelve.
12
't Is duidelijk, dat wij hier te doen hebben met een afgetrok ken begrip, maar hetwelk toch zóo met woorden uitgedrukt en gedefiniëerd moet worden, dat de concrete zaak die bedoeld
wordt, er aan kan beantwooorden. Worden zoodanige begrips bepalingen aan het individueele denken overgelaten, dan krijgt men allicht, naar gelang van het standpunt waarop de denker staat, zeer verschillende uitdrukkingen, die op zich zelve slechts subjectieve waarde hebben. Maar beschouwt men die in verband,
en beoordeelt men ze door onderlinge vergelijking, waarbij minder op het verschil dan wel op de punten van overeen stemming gelet wordt, dan komt men ten slotte tot een bevredigend resultaat, tot eene definitie van meer algemeen gel dend gezag. Wil men in ons gegeven geval daarenboven nog eene volledige en klare voorstelling hebben niet slechts van wat Wetenschap, maar bepaaldelijk ook wat de Wetenschap is, die bij uitne mendheid zoo genoemd wordt, dan behooren de denkbeelden, die in
de kort geformuleerde algemeene notie opgesloten liggen, zóo uit gewerkt te worden, dat er een ideaal voor onzen geest kan verrijzen, hetwelk niet slechts aan de eischen van ons denken, maar ook aan
de inspraak van onzen waarheidszin en de behoeften van ons schoonheidsgevoel voldoet - en als voorbeeld, richtsnoer en
toetssteen kan dienen voor de wetenschappelijke praktijk. In verband met het doel waarvoor ik thans eene juiste en heldere voorstelling van Wetenschap noodig heb, zal niemand mij van eenig parti pris verdenken, wanneer ik Dr. L. S. P. Meyboom tot wegwijzer kies en in hoofdzaak zijn denkbeeld gaaf overneem. 1)
Deze scherpzinnige en diepzinnige man, uitgaande van de zamenstelling en oorspronkelijke beteekenis des woords, ont
13
wikkelt de beide begrippen die er door uitgedrukt worden, op eene wijze, die dunkt mij aan geen bedenking onderhevig is. Volgens hem is weten in den betrekkelijk ruimsten en uitne
mendsten zin = kennis , ja, maar veelzijdige en grondige kennis van alles wat onder het bereik van 's menschen kenvermogen ligt, en bij de toenemende ontwikkeling van den menschelijken geest, nog vallen zal. En schap duidt aan verzameling, niet maar eene willekeurige bijeenvoeging, maar vereeniging en ver werking tot één zamenhangend geheel. Stof en doel, aard en bestemming der Wetenschap worden dus reeds in den naam uitgedrukt, wanneer men de beteekenis en den inhoud daarvan
slechts goed begrijpt. Ofschoon nu de toepassing van dit algemeen begrip op de bijzondere soorten en verschillende voorwerpen van kennis ons ook wel in het meervoud doet spreken van wetenschappen, zoo doet deze partiëele uitdrukking aan de eenheid van het universeele begrip niets te kort. Want hoewel de beoefening van het geheel der dingen, die onder het bereik der mensche lijke kennis vallen, voor de individueele kracht onmogelijk is, ten gevolge waarvan er verdeeling van rollen moet plaats hebben, zoo laten zich toch de afzonderlijke produkten van al die weten schappen te gader ook weer collectief denken, en brengt deze ge dachte ons weer terug tot het allesomvattende enkelvoud, hetwelk we nu noemen: de Wetenschap bij uitnemendheid, die dus de grootst mogelijke som van het tot éen geheel verzamelde en ver werkte menschelijke weten in zich bevat, er bezitster van is, en er over beschikt tot bevordering van
de hoogste belangen der menschheid. - Der mensch heid zeg ik. Immers voor haar is zij bestemd, maar zij is tevens uit haar geboren, en zal mitsdien ook haar eigen mensche lijk karakter nimmer mogen miskennen, en zich van hare onvol
14
komenheid en beperktheid steeds nederig bewust moeten zijn. Niettemin is zij voor ons de hoogste macht op 't verstande lijk gebied en we personifiëeren haar gaarne als de , ver
heven en hemelsche” opperpriesteres in den tempel der waar heid.
Inderdaad, ik kan mij geen waardiger en meer verheven ideaal vormen, geen zuiverder toetssteen, geen veiliger maatstaf denken ter beoordeeling van al wat onder den naam en met de pretensie van ,,wetenschappelijk” ons voorkomt of aan ons oordeel wordt onderworpen. De beginselen, de richting, in één woord de geest die de beoefening der wetenschap moet leiden en hare beoefenaars bezielen, gaat er van uit, en deze bepaalt de wijze waarop elk van de velerlei gaven en bedeelingen, hem toevertrouwd, gebruik moet maken. Voor de Wetenschap alleen is ieder verantwoor delijk, en zij houdt streng rekenschap, want zij verzamelt den oogst op het groote veld, waarop hare dienaren arbeiden, en bergt de vrucht, die deugdelijk is en rijp geworden, in hare voor raadschuren. Zij verdeelt ook de rollen en bakent de grenzen af
van ieders aandeel in het werk. Zij houdt het oog op de ver schillende categorieën en vakken, op de richtingen en metho den van onderzoek en keurt ze uit de volheid harer door lange
ervaring verkregen wijsheid, en van de hoogte des standpunts van waar ze met éen blik alles omvat, goed of af. Ook is zij niet onverschillig omtrent de uitbreiding van haar domein, want zoo dikwerf zich ook maar aan den gezichtseinder nieuwe voorwer
pen van kennis vertoonen, zendt zij haren geest uit om ook nieuwe belangstelling te wekken en den ijver tot waarneming en onderzoek aan te blazen. Elke annexatie is hier eene onver
vreemdbare winst, en rechtmatig bezit. En bijaldien bij eene steeds toenemende vermenigvuldiging van wetenschappelijke vakken, de vrees mocht ontstaan voor naijver en verdeeldheid of
15
scheuring in haar rijksgebied, dan verklaart zij dit voor eene onmogelijkheid, omdat de geest van haar leven uit God is, uit wien ook de geest is van de heiligheid en liefde. Tegen de waarheid vermag niemand iets. Twist onder hare zonen kan dus slechts tijdelijke belemmering in het sempre cresendo ver oorzaken, - en om nu ook deze nog zooveel mogelijk te ver hoeden, legt zij aan allen de dure verplichting op, om ver draagzaam en vredelievend elkander zooveel mogelijk voor te lichten, te raden, te steunen, en waar terechtwijzing of bestrij ding noodig mochten zijn, geen andere wapenen te gebruiken, dan die de eerlijkheid veroorlooft en de humaniteit in de hand geeft.
Wil men nu deze Wetenschap zich eens een oogenblik voorstel len als rechtbank, dan kent men de vierschaar, voor welke
ik het Spiritisme onderzocht en beoordeeld, vrijgesproken of des noods voor goed veroordeeld wilde zien. Uit haar mond verlangde ik een vonnis, op voldoende gronden gebouwd, waardig en bil lijk, zooals het zich van haar geest liet verwachten. Zulk een vonnis, meende ik, zou dan kunnen strekken tot waarschuwing of geruststelling - in elk geval tot inlichting van het publiek, hetwelk nog steeds gevaar liep zich in de willekeurige specula ties van sympathie en antipathie te verloopen. Maar nu gevoelt men licht, dat ik met het oog op deze Wetenschap en op hare vrijzinnige beginselen en milden geest, en met het oog op de deuren van haar tempel, zoo wijd geopend voor ieder die naar kennis dorst en licht noodig heeft, - on mogelijk denken kon aan eene mogelijke niet-ontvankelijkheid. En toch zie ik mij teleurgesteld, want ik ben hard weerspro ken, wel niet door officiëele beoefenaars der Wetenschap tegen wie ik mijne bezwaren had ingebracht, maar juist door mannen, die ik evenmin als mijzelven bevoegd en geschikt achtte
16
om het raadsel op te lossen, en van wie ik dus veronderstellen moest, dat zij met mij naar eene beslissing in 't hoogste res sort begeerig zouden uitzien. Wat moet ik hiervan denken?! 't Zijn gemoedelijke en zeer intelligente personen, die hoog bij mij staan aangeschreven; die ik weet dat niet tegen mij zouden zijn opgetreden, indien zij niet van mijne dwaling ten volle verzekerd waren geweest. Zie, voor eene zoo inachtige overtuiging zal men, ook bij af keuring van de wijze waarop zij is uitgesproken, eerbied heb ben. Maar toch ben ik er ietwat twijfelmoedig over geworden, en heb mij zelven dus aan eene ernstige zelfbeproeving, en mijne bewijsvoering aan eene nauwgezette revisie onderworpen. De vraag is: heb ik mij vergist of bestaat hier een misver stand? Heb ik waarlijk een eisch gedaan die door de Weten schap niet kon, althans nog niet kon ingewilligd worden? Ben ik voorbarig geweest of onlogisch in mijne argumentatie? Hapert het dan aan een der praemissen of aan de conclusie? Of zou er misschien reeds in mijne schildering van de Weten schap eene petitio principii schuilen?... Ja, het laatste is mogelijk! - en de voorzichtigheid vordert dus, dat we alvorens eene schrede verder te doen, dit punt nader ter sprake brengen. Ik stem toe, dat men wel eens zóo kan idealiseeren, dat
een afgetrokken begrip onbruikbaar wordt voor de praktijk. Hoe dikwerf geeft de dichter aan zijne beschrijving van liefde, vrijheid, godsdienst en dergelijke eene kleur, meer stree lend voor 't gevoel, dan met de waarheid overeenkomstig, en hoe licht loopt men gevaar door zulk een poëetisch sofisme misleid, in de toepassing op 't werkelijke leven jammerlijk bedrogen uit te komen! Voorzeker, 't valt niet te ontkennen: sunt certi de nique fines! - en wie daar buiten gegaan is,
17
kan onmogelijk bewezen hebben wat hij wilde. Zelfbegoocheling is de gevaarlijkste leidsvrouw. Gelukkig, wanneer nog in tijds haar de sluier van 't aangezicht wordt afgerukt!
De vraag is maar, of er van zulk een ontgoochelingsproces hier te mijnen aanzien sprake kan zijn. Heb ik dan misschien zelf door overdrijving onwillekeurig iets geprejudicieerd? Heb ik de Wetenschap met zoodanigen lichtglans van liberaliteit omgeven, dat wie er in gaat wandelen, onwillekeurig tot libertinisme overslaat en zich verbeeldt allerlei vuur op haar altaar te mogen brengen, en ieder voorwerp, van welken aard ook, aan hare rechtspraak te kunnen onderwerpen, zonder te vragen of er al dan niet termen voor bestaan?
Ik kan slechts antwoorden, dat ik mij van dit alles niets bewust
ben, maar levendig gevoel ik nu dat wij het, zoo mogelijk, vol strekt eens moeten trachten te worden over 't begrip van ont vankelijkheid voor de Wetenschap, voor zoover daaromtrent met toepassing op het Spiritisme a priori iets vastgesteld kan worden.
-
Ik zet de verklaring voorop, dat ik wel degelijk termen van afwijzing en toelating wil gesteld zien. Het relatieve karakter van menschelijke wetenschap brengt van zelf mede, dat niet alles onder haar bereik valt en met hare bevoegdheid en
waardigheid overeenkomt. Maar dit exceptioneele dient dan toch wel eenigzins nader omschreven te worden.
Dit staat zeker vast, dat het ondenkbare, tegenstrijdige, on zinnige, ongerijmde en dergelijke niet in de termen valt. Het doet zich terstond voor in de vormen van caricatuur of blooten schijn
en heeft geen verder onderzoek noodig, of laat zoodanig onder zoek niet toe, omdat het, gelijk alles wat op 't gebied ligt van hallucinatie en chimère, of als vrucht eener grillige verwarde
en kranke fantasie, voor geen de minste rationeele experimen 2
18
tatie vatbaar is. Mocht nu het Spiritisme, dat ik heb aanbe volen, ook maar eenigzins tot de categorie van zulke voor de menschelijke rede onmogelijke dingen kunnen gerekend worden, dan heb ik in strijd gehandeld met mijn eigen beginsel en de spitsroede dubbel verdiend. Maar 't is juist dit, hetwelk ik ten stelligste ontken en dat ook wel door ieder mensch van gezond verstand, hoe scheef en oppervlakkig overigens zijn begrip van wat men Spiritisme noemt, ook zijn moge, moet betwijfeld worden. Met vrijmoedigheid durf ik geheel het denkend publiek en daaronder diezelfde mannen, die uit spotternij of voor de grap aanstonds met de liefelijke namen van hers en schim en hum bug gereed zijn, in gemoede afvragen of ze wel weten wat ze doen, en of ze zich niet zelven aan nonsens schuldig maken, door alzoo te qualificeeren eene zaak die - let wel! - een wereldhistorisch karakter verkregen heeft, die millioenen aanhangers telt, bepaaldelijk in de meer verlichte standen der maatschappij, die op eene litteratuur kan wijzen van aanmerkelijke uitgebreidheid, die een tal van dagbladen en andere tijdschriften, grooter misschien dan eenig wetenschappelijk vak, in haar dienst heeft, en die nog steeds en bij toeneming het geduld, den tijd en de intellectueele kracht van vele beroemde mannen in beslag neemt; - ik vraag: zou men deze zaak a priori met den naam van hallucinatie mogen stempelen?!... Ik erken dat er sterke voorbeelden in de geschiedenis te vin den zijn van den ontzettenden invloed, door leugen en schijn in de menschenwereld uitgeoefend; - maar de macht van 't ge zond verstand stond steeds daar tegenover, en openbaarde, al was 't ook langzamerhand, zijn overwicht op ondubbelzinnige wijze. Maar hier! - geen schijn of schaduw, geen voorteeken zelfs van zulk een triumfl Onmachtig blijkt iedere tegenstand tegen den stroom, die zich steeds breedere bedding schept in de openbare
19
meening, in weerwil dat deze zelve er zich met inspanning tegen verzet.
Ook ontken ik niet het besmettelijk vermogen eener dweepzuch tige fantasie en van het wonderzuchtig bijgeloof, inzonderheid wan
meer de godsdienst als drijfveer mede in 't spel komt. De his torie levert hiervan desgelijks merkwaardige proeven, maar uit den geest dier tijden laten ze zich altoos verklaren. Wat echter
is hier het geval? Wij leven in de 19e eeuw, de periode van openbaarheid die de duisternis schuwt, van nuchter rationa lisme hetwelk tot het positieve en materieele sterk overhelt, en alles behalve geneigd is om het gezag van eenig godsdienstig ge loof zwijgend en blindelings te volgen. De maatschappij staat on der de macht van een tijdgeest, die het ten sterkste afkeurt - en
met duchtige gronden er tegen op komt, wanneer een domme menigte hier of daar door hierarchische drijfkracht opgejaagd en in kerkgenootschappelijke boeijen vastgekluisterd, zich tot slachtoffer laat maken van heerschzucht of baatzuchtige en eer
gierige bedoelingen. En zie, het Spiritisme treedt juist in zulk een tijd op, en toont duidelijk dat het zich in 't minst niet om den hedendaagschen strijd van beginsel bekreunt. Veeleer laat het zich in zijne neutraliteit door beide partijen even fel bestrijden, zoodat er nergens eer of stoffelijk voordeel mede te
behalen is. Hoe zou zich dan zijn optreden uit den geest der eeuw laten verklaren?!
Nog evenwel zou iemand op 't denkbeeld kunnen komen dat het de vrucht zou zijn eener nieuwe reactie, gekant juist tegen beide heerschende richtingen van den tegenwoordigen tijd, Dit punt eischt inderdaad eene bijzondere overweging. Trouwens ik mag niet ontveinzen, dat sommige aanhangers
van het Spiritisme dezen weg er mede uit willen, en daartoe ter goeder trouw hunne hypothesen en theorieën over het pro
20
bleem utiliseeren als wapenen zoowel tegen het modernisme als tegen het conservatisme onzer dagen, beide op godsdienstig en sociaal gebied. Maar men bedenke toch wel, dat die hypo thesen en theorien het Spiritisme zelf niet zijn. En dit, zooals ik 't als voorwerp van onderzoek ontvankelijk wil stel len voor de wetenschap, heeft immers op zich zelf niets, waar door het zich voor zulk een reactionair gebruik kan aanbevelen. Ook is de wijze waarop het zich overal vertoont, in openbaren strijd met het geheele denkbeeld van zulk eene reactie, want voor gelach, en vroolijkheid veeleer, voor spel en uitspan ning slechts diende het aanvankelijk in den gezelligen kring,
en toonde in de grillige vormen van tafeldans en klopgeluid geen het minste antagonisme tegen eenige zedelijke, religieuse of sociale richting. Vrijdenkers en mystieken, en vooral jonge lieden en kinderen amuseerden er zich mede om 't hardst. Eerst
nadat het een tijdlang bestaan had, heeft de speculatie over zijn oorsprong en vermoedelijke kracht, er zich van bediend tot hare eigene reactionaire bedoelingen, waarvan wij de subjec tieve waarde aan haar plaats laten, maar toch verklaren moeten dat zij posterieur zijn aan het objeet zelf, waarmede wij alleen te doen hebben. Dit heeft zijn ontstaan niet te danken aan eene of eenige stemming des gemoeds, maar kan dan ook
onmogelijk iets gemeen hebben met de revivals in Amerika of de Cevennes, en met andere symtomen van kranke of verhitte ver beelding. Onmogelijk althans kan dit als zeker vastgesteld en a priori als term van niet ontvankelijkheid van het Spiritisme geldig verklaard worden.
Nog andere zoodanige termen, behalve die ik thans te berde gebracht heb, zijn mij niet denkbaar. Ja, men hoort nog wel
eens een willekeurig beroep doen, b. v. op de bespottelijke kinderachtige, nietige, geheimzinnige, monsterachtige, onnatuur
21
lijke en onpraktische vormen waarin het Spiritisme zich voordoet, als zouden die voor een verstandig mensch van dien aard zijn, dat hij , het niet weten ver boven het weten moet willen
stellen.” Buitendien zijn die vertooningen, zegt men, zóo verward en gemengd, dat men ze aanstonds voor onverstaanbaar, onken
baar en derhalve voor geen geregeld onderzoek vatbaar mag houden. Hoe zal men er dan de Wetenschap lastig mee vallen? Deze zou immers beneden hare waardigheid en hare roeping handelen, ja zichzelve bespottelijk maken met al het bespottelijke te aanvaarden, dat de eerste de beste haar voor de voeten werpt!”
-
Is in zulke en dergelijke redeneeringen waarheid? Doen ze tot de kwestie iets af, zal de Wetenschap er zelve vrede mede heb ben? Ik geloof het niet. Want ach, hoe luttel waarde bezitten al die
qualificatien, al zijn ze ook niet, deels uit de lucht gegrepen, deels sterk overdreven! Wat kan immer voor de wetenschap nietig zijn, als zij weet, dat uit het kleinste 't grootste geboren wordt? Wat is onbeduidend als 't op 't wereldgebied zich vertoont als een deel van den kosmos zelve? Wat maakt iets geheimzinnig tenzij alleen onze onbekendheid met het innerlijke organisme der dingen? Wat mag anormaal of monsterachtig genoemd worden, zoolang men den regel waarvan het eene afwijking zal moe ten zijn, nog niet kent? Wordt er in de natuur wel iets voor onze zinnen openbaar, dat onnatuurlijk of bovennatuurlijk mag heeten? - En wat praat men ten slotte van belachelijk, kin derachtig of bespottelijk, - alsof er zoo iets zou kunnen ge dacht worden buiten den mensch, die zich zoo aanstelt, vooral
wanneer hij beoordeelt en verwerpt een ding dat hij niet kent?! ... Dit is zeker, de Wetense hap zal wel wijzer
zijn, want de droevige ervaring van vroegere dagen heeft haar veel geleerd, en de blaam, mede door haar schuld op
22
hare meest voortreffelijke beoefenaars geworpen, is nog niet vergeten. De hooghartige pedanterie harer jeugd is in nederige bedachtzaamheid verkeerd. En naarmate het veld des onderzoeks zich in
wijdere kringen
uitstrekt en in verder verschiet uitbreidt
voor haar oog, gevoelt zij hare betrekkelijke zwakheid en haar velerlei gebrek. Daarenboven is zij ook zelve aan den geest van haren tijd onderworpen en vreest niets erger dan bekrompenheid en onverdraagzaamheid, eerbiedigt en bevordert het vrije woord en de vrije opinie. Hoe zou ze er ooit toe komen om lichtvaar dig een niet-ontvankelijk toe te roepen aan iemand, die licht vraagt over eene zaak, die in elk geval bestaat en reeds daarom onderzoek verdient, al ware zij ook de meest verachte, schijnbaar ongenietbare en ongeloofelijke. ,,Het is” zegt Hase terecht , in dezen modernen tijd haar recht dat zij ook het
wonderbaarste bij voorkeur tot maatstaf van haar onderzoek kiest.” Al wat maar eenigzins vatbaar is voor menschelijke waarneming en toegankelijk voor 't menschelijke kenvermogen, rekent zij van hare bevoegdheid en hare gading; zij monstert dit met critischen blik en spreekt, na gewikt en gewogen te hebben, bedaard en verstaanbaar haar oordeel.
Maar evenmin als zij ooit over hetgeen reeds lang door haar ontvangen en behandeld is, een categorisch eindvon
nis zal durven uitspreken, evenmin zal zij ook over al- dan niet-ontvankelijkheid geheel o n v oor waar de lijk haar oor deel vellen, althans niet wanneer 't een onderwerp betreft dat, gaande door goed en kwaad gerucht, voor hare recht bank gebracht is door voorstanders tegenover vele beschuldi
gers. Om den weg te bereiden tot eenstemmige berusting in hare uitspraak, zal zij ten minste in dit geval de zaak, waarover
geoordeeld moet worden, eerst zóo aangeduid, geformuleerd en gekenschetst willen hebben, dat het verschil der partijen
23
later niet blijke een bloot misverstand of woordenspel te zijn geweest. Die eisch is billijk en er moet aan voldaan worden ! En zoo ben ik gekomen tot het zwaartepunt van mijn plei dooi, de hoofdzaak van hetgeen waarop ik in mijn eerste bro chure beloofde terug te zullen komen, en waarvan - ook na dat wij nu klare en zoo ik meen algemeen geldende begrippen van wetenschap en van ontvankelijkheid gekregen hebben - toch ten slotte de gansche kwestie afhangt. Ik
bedoel de groote vraag: Wat is Spiritisme?
-
Men zal mij toch wel niet voor zoo dwaas aanzien, dat ik deze vraag verder zou uitstrekken dan tot de algemeen e notie van de zaak, die met dat woord pleegt te worden uitgedrukt. Wisten wij wat Spiritisme is in zijn aard en wezen, in zijn oorsprong en zijne werking, dan zouden we immers niet bij de Wetenschap te biecht komen. Neen, de vraag is slechts deze: wanneer het Spiritisme voor- en tegenstanders heeft, dan moet het toch iets zijn, een onderwerp althans van eenige kennis op waarneming en ervaring gegrond. En dat iets, dat object van bestrijding of verdediging, dient op de een of andere wijze ook uitgedrukt te kunnen worden, opdat beide partijen weten, dat zij het zelfde ding bedoelen. De vraag is nu maar: kan er zoo danig algemeen begrip van het Spiritisme gegeven worden, waarin ieder, wat hij ook overigens nog van de zaak denke, zal kunnen berusten? -Ik geloofja-en had mijn gevoelen ook reeds positief uitgesproken. Doch men schijnt mij niet te hebben begrepen. Laat dan dat iets, hetwelk ieder zegt dat er is, zelf
geraadpleegd worden! Doch dit kunnen wij niet doen zonder een zuiveringsproces. Het moet namelijk eerst onderscheiden of liever nog afgescheiden worden van alle begrippen die
24
men er willekeurig aan gehecht heeft, maar die niets ter zake doen.
Zoo is 't al aanstonds met den naam Spiritisme. Nu ja, wij kunnen hem behouden, want het kind moet toch een naam heb ben ! Maar hoe ontstaan veelal namen, wanneer men niet met een
abstrakt wijsgeerig begrip, maar met een empirisch onderwerp te doen heeft? Elk geeft er een naam aan overeenkomstig den eersten indruk dien hij ontvangt. En is dit zoo, dan laat zich
de reden waarom , spiritisme” van lieverlede in het spraak gebruik zekeren boventoon erlangd heeft, gemakkelijk gis sen. De onbestemde, geheimzinnige indruk, welken de mani
festatiën op gevoel en verbeelding maken, doen onwillekeurig denken aan een geestelijken factor, of wel aan een gees
ten wereld. Ik wil deze opvatting niet praejudicieeren, maar kan toch niet nadrukkelijk genoeg herhalen, dat zij niets af doet, en er dus ook niets aan mag gehecht worden bij het zoeken naar eene algemeene, objectieve notie der zaak. Dat de twistende partijen dit maar al te zeer uit het oog verloren hebben, daaraan alleen is m. i. dit zonderlinge misverstand toe te schrijven, dat de voorstander van geesten geen ander Spiri tisme wil erkennen, dan wat de letter van den naam aanduidt,
en dat de tegenstander evenzeer waant, dat geestengeloof van het begrip der zaak onafscheidelijk zou zijn. En omdat hij dáarom de zaak verwerpt, werpt hij het kind met het badwater weg, ter wijl de andere, die beiden tot éen geheel maakt en om het
badwater het kind behoudt. Doch ik vraag: waar moest het heen, wanneer men met andere onderwerpen evenzoo wilde handelen? Om maar een enkel voorbeeld te noemen op soortgelijk gebied: het woord schepping, ontleend aan het geloof aan een scheppenden factor, is eenmaal in zwang gekomen, wie echter zal er aan denken om in een wijsgeerig debat over den oor
25
sprong aller dingen, dat geloof solidair te maken met het be grip der wereld zelf? Of hoort men niet den atheist wel eens spreken van de eeuwige schepping? En zooals 't is met den naam, zoo is 't ook met pothese, welke men tot verklaring van den aard en van het Spiritisme heeft uitgedacht. Een lange lijst van kunnen worden opgehangen. Ook wil ik gaarne
elke hy het wezen zou hier iedere op
zich zelve in hare betrekkelijke waarde laten, daar ze misschien
later tot dieper en vollediger kennis den weg kan wijzen. Desniettemin, het zijn en blijven allen voorloopig slechts onder stellingen, niets meer dan subjectieve speculatiën, die volstrekt onbruikbaar zijn voor de vaststelling der notie van het ,, Ding an Sich.” Dit is onafhankelijk van zijne oorzaak en van al het geen men aangaande zijn innerlijk wezen, zijne werkende krach
ten en zijne vermoedelijke gevolgen goedvindt te gissen en te vermoeden, of te gelooven en te proclameeren. Buitendien wis selen en veranderen zoodanige opinieën gedurig en verdringen elkander, terwijl toch het object niet veranderen zal, al wer den zij ook allen successivelijk bevonden onhoudbaar te zijn.
Men kan zulke hypothesen ook uitwerken tot gansche theo rieën en dogmatische systemen - zooals ook inderdaad bereids eenigen in de spiritologische litteratuur opgenomen zijn. Ook daartegen heb ik op zich zelf niets, en wil aannemen en erkennen dat zij veel vernuftigs en leerzaams, veel schoons en
goeds zelfs behelzen, hetgeen ik voor mijn particulier gebruik niet gaarne zou willen missen en durf gelooven dat ook later nog wel bij de studie van 't probleem zal te pas komen, maar toch, bij het zoeken naar eene begripsbepaling, zooals we thans noodig hebben, heeft die bijkomstige omslag geen de minste waarde. Veeleer zou door zijn suspekt en schijnbaar gezocht
26
voorkomen de discussie licht belemmerd en het doel verijdeld worden.
Te
recht - om
weer een voorbeeld te stellen -
heeft de moderne wetenschap zulks begrepen, en 't op het Chris tendom toegepast. Zij beijvert zich immers dat merkwaardige feit zooveel mogelijk van alle dogmatische bedekselen, waarmede men het in den loop der eeuwen versierd of ontluisterd heeft, maar waardoor het zeker min of meer onkenbaar gemaakt en aan velerlei misverstand en miskenning, ook wel aan eenzijdige waardeering en overschatting is blootgesteld, met kritische zorg vuldigheid te ontdoen, opdat het in zijne eigene geschiedkundige werkelijkheid aan ieders oog vertoond kan worden en men daarmede een vasten grond zal hebben voor historische deduc
tie en, zoo men nog verder gaan wil, voor dogmatische ap preciatie. Maar wanneer dan nu bij ons ernstig zoeken naar eene algemeen
geldende notie van het Spiritisme, noch namen noch hypothe sen, noch theorieën in aanmerking mogen komen, - wat dàn? Waar zullen we dan zoeken? Natuurlijk bij het eenige dat ons nog overschiet - het object zelf. Ga dus tot het Spiri
tis me met de vraag: wat zijt gij? Het zal voorzeker antwoorden: Voor u ben ik een verschijnsel en als zoodanig ben ik openbaar, al blijft mijn innerlijk wezen nog verborgen. Mijne werkelijke verschijning is een bewijs dat ik geen bloote schijn ben, geen humbug, geen hersenschim. Ook kunt gij mij zien
hooren en tasten ik ben, dus tevens voor u eene zaak van waarneming en ervaring, dus geen ijdele chimérie, geen visio nair bedrog, geen phantastisch, denkbeeldig onding; neen, maar een objectief verschijnsel in denzelfden zin, waarin dat woord van alle voorwerpen op 't gebied van natuur en geschiedenis gebruikt wordt. Waar ik anders schijn dan ik ben, daar
27
ligt de schuld niet aan mij, maar aan de menschen, die mij oppervlakkig en zonder oordeel des onderscheids waarnemen. Elk die zien, maar ook kijken en onderzoeken wil, zal zich gemakkelijk van mijn phenomenaal karakter een positief begrip kunnen vormen. Even zeker als ik iets ben, onderscheiden en van de verschillende namen die men mij geeft en de denkbeelden die men zich van mij vormt, - evenzeker ben ik iets wezenlijks dat een zelfstandig bestaan heeft.
onafhankelijk
Hebben wij met dit antwoord vrede? Het kan, dunkt mij, niet anders en - het is inderdaad ook niet anders. Vriend en
vijand zijn het daarin ten volle met elkander eens. Zij het al dat sommige voorstanders deze korte algemeene notie
nog wel iets meer bepaald, en ook meer in overeenstemming met hunne private opvatting omschreven zouden willen zien, 't is toch een feit, dat allen zonder onderscheid het Spiritisme als een verschijnsel kenschetsen en bij voorkeur zelfs in plu rali van manifestatiën spreken. En zie, ditzelfde merken wij op bij de tegenstanders! Misschien geschiedt het door som migen van hen, die overigens liefst van, humbug” spreken, tegen wil en dank, maar 't is wederom een feit, dat zij het objekt hunner bestrijding een verschijnsel noemen, en - reeds daar
door over zich zelven den staf breken, want een verschijnsel kan nooit in den eigenlijken zin als nonsens bestreden worden. Het is eenmaal, het bestaat als bestanddeel der natnur, 't behoort
tot het organisme der wereld. Tegen de private beschouwingen be treffende een mogelijk goed gebruik of misbruik kan men ijveren zooveel men wil: maar de zaak is en blijft zooals
ze is. Al ware b. v. de gansche menschheid éen groot afschaf fingsgenootschap, het bestaan van geestrijk vocht zou er geen oogenblik door bedreigd worden.
28
Wanneer nu ook maar dit éene criterium van het Spiritisme nl. dat het een verschijnsel is, deze éene objectieve hoedanigheid, dat het eene empirische zaak is, algemeen toegestemd moet wor den en inderdaad erkend wordt, dan is a priori zijn wèlont vankelijk verzekerd. En wanneer nu ook beide, het Spiritisme en de Wetenschap, zijn zooals we ze hebben voorgesteld, dan is hunne verhouding tot elkaar deze: het eerste heeft recht
e ene wetenschappelijke behandeling te vorderen, het laatste heeft geen recht die te weigeren. Trouwens elk verschijnsel dat op en baar is voor de zinnen, moet zoo veel mogelijk ontdekt worden voor 't oog des verstands, elk
voorwerp van ervaring behoort een voorwerp te worden van kennis. - En is de eenige weg die daartoe leiden kan: een grondig en volledig wetenschappelijk onderzoek, dan moet het op dien weg worden toegelaten. Is deze conclusie als uitsluitend gebouwd op het wezen zelf van het Spiritisme en de Wetenschap, die wij beiden zorgvuldig ondervraagd, getoetst en beoordeeld hebben juist, dan mogen wij haar voor eene beslissende uitspraak houden, waaraan ieder zich moet onderwerpen evenals aan iedere andere waarheid, die van een geheel onpartijdig objectief standpunt door logische bewijs voering uit den aard der zaken zelve afgeleid en gestaafd is. Men vergeve mij de uitvoerigheid van bovenstaand betoog. Schreef ik uitsluitend voor echt wijsgeerige en wetenschappe
lijke mannen; - ik zou er hen niet lastig mede gevallen zijn. Maar ik had een anderen en ruimen kring van lezers op het oog. Uit dien hoofde wilde ik geen enkele schakel in den keten der redeneering overslaan. Want het gold een beginsel, dat voor de publieke beoordeeling van het Spiritisme een levensbegin sel mag heeten. Trouwens, iets wat voor de wetenschap niet eens
29
ontvankelijk is, dat dus uit zijn aard niet onderzocht en geweten kan worden, verdient slechts genegeerd, doodgezwegen en als van nul eu geener waarde hoe eer zoo beter te worden begra ven. Wie er nog van spreekt of over denkt is òf krankzinnig òf een bijgeloovige dwaas! Zoo dan, om dit uiterste van dépreciatie tegen te gaan, heb ik getracht het beginsel van ontvankelijkheid ep het Spi ritisme toe te passen. Word ik op goede gronden wederlegd, dan is alle discussie voor goed gesloten. Maar zijn de tegen standers het, ten minste in dit ééne punt met mij eens, dan krijgt de discussie een geheel ander karakter. Zij houdt op een onverzoenlijke strijd te zijn en bepaalt zich slechts tot verschil van meening en opvatting. Staat men met elkaar niet op den zelfd en grond, dan is er geen einde aan het misver stand, de miskenning en de hatelijkheden, die men elkaar
wederzijds uit de verte naar 't hoofd werpt. Maar is men een stemmig in de algemeene notie van 't vraagstuk en sluit
deze een beginsel in zich, waarvan men wederzijds kan uitgaan en waartoe men telkens weer moet terugkeeren; - welnu, de
botsing is dan zelden zoo hevig of er is vereffening mogelijk. Voor 't minst kan de strijd van opinie met onderlinge waardee ring gepaard gaan en door verdraagzaamheid gekenmerkt blijven. Men zorge slechts, dat men nimmer de eigen opinie met het grondbeginsel vermenge of verwarre, of haar tot een nieuw
objectief principe zou willen maken: want ook in dat geval wordt het ,,voet bij stuk te houden” al wederom eene onmogelijkheid. Ik roer dit punt aan, omdat ik reden heb te gelooven dat in den strijd over het Spiritisme te dezen aanzien intra et extra muros maar al te veel gezondigd wordt. De opinie b. v. dat de zaak goed is en dàarom wetenschappelijk onderzoek verdient, en de lijnrecht daar tegenover staande opinie, dat zij verderfelijk
30 is, wordt respectivelijk door beide partijen wel eens tot eene principieele questie verheven alsof ze correlaat ware met het grondbegrip van , objectief verschijnsel”. Klaarblijkelijk echter doet die kwalificatie van goed of kwaad, nuttig of schadelijk, tot de vraag naar recht op ontvankelijkheid bij de Wetenschap niet af. Zij is ook slechts eene subjectieve opvatting, eene be spiegeling, een dogma. En de Wetenschap is positief en exact. Zij stoort zich aan geen cui bono; zij heeft haar doel in zich zelve. Alleen om het weten is 't haar te doen. En zou men
nog van dit laatste een hooger doel willen stellen, dan kan 't geen ander zijn dan uitbreiding der menschelijke kennis, van kennis in den ruimsten zin des woords, aangaande alle dingen, die onder het bereik liggen van 't menschelijk kenvermogen zon der eenig onderscheid.
Dit staat dus vast: ons vraagstuk behoort geheel van het subjectieve standpunt afgebracht en afgehouden te worden, met hoe zwaar een offer van zelfverloochening dit ook moge gepaard gaan. Beweeggronden voor of tegen iets, dat feitelijk bestaat,
die ontleend zijn aan eigen wijsheid, of andere particuliere in zichten, zijn ook in de geleerde wereld even zoovele bewijzen van menschelijke zwakheid, misschien verschoonlijk, maar altijd zeer te betreuren. ,,'t Zou jammer zijn voor de daadzaken!”
heeft iemand geestig gezegd. Ik zou zeggen: 't is nog veel meer eene beleediging van de waarheid der schoone en rijke Natuur. In zooverre deze als Gods werk van zich zelve getuigt,
openbaart zij ons Hem. Maar de geest der waarheid die uit Hem ook in ons is, dwingt ons dan ook de schepping niet anders te nemen en niet anders te willen hebben, dan zooals ze is.
Kunnen de dingen niet draaien naar ons hoofd, wij moeten ons hoofd draaien naar de dingen. De maatstaf dus van ons
oordeel over ieder voorwerp moet genomen zijn uit zijne objec
31
tieve verschijning. Zoo is 't ook met het Spiritisme. Vor dert dit de ontvankelijkheid voor de Wetenschap, omdat het een verschijnsel is op Gods oneindig ruim en verscheiden we reldgebied, dan mag de Wetenschap niet weigeren. Deed zij 't, zij zou haar eigen oorsprong uit den goddelijken geest verloo chenen en haar adeldom met hare bestemming verkrachten en verijdelen. Nog één punt moet ik ter sprake brengen om ook den laat sten schijn van overdrijving van mij af te werpen. Al staat ook de ontvankelijkheid van het Spiritisme voor de Wetenschap vast, de laatste moet haar dan toch nog verkla ren; daarmede eerst valt de opname van het probleem in de Wetenschap zamen en zal zijne wetenschappelijke behan deling in den eigenlijken zin des woords eerst beginnen. Mogen we dienaangaande vooraf ook nog eenige eischen of voorwaarden aan de Wetenschap stellen? Ik geloof dat we daartoe ten volle gerechtigd zijn.
Hoe hoog ik de Wetenschap ook verheven acht boven alle indi vidueele, persoonlijke en particuliere overwegingen, zelfs boven al len mogelijken invloed van het moralisme en utilarisme; - ik stel haar niet boven de werkelijke wereld noch boven de menschheid,
die beide hare objecten zijn, waarnaar ook zij zich moet richten. Met andere woorden: zij is geen ideaal zonder actualiteit, geen abstract begrip zonder praktijk. Haar geest werkt in en door hare beoefenaars. Zij zal deze dan ook moeten keuren, en be oordeelen als menschen, en het subjectieve resultaat van hun arbeid, kritisch onderzocht en tot éen geheel gebracht, tot hare
bezitting, maar tevens tot een algemeen goed der mensch heid maken. Doch juist omdat zij een mens chelijke wetenschap is zal zij aan dat geheel slechts in betrekkelijken zin objectieve
82
waarde mogen hechten. Volmaakte kennis blijft wel haar stre ven, maar zal ook eeuwig boven haar bereik blijven. Deze overtuiging maakt nederig en tevens bedachtzaam. Feilbaarheid dwingt om naauwkeurig te letten op omstandig heden, op methoden van onderzoek die gevolgd, op hulpmiddelen die gebruikt, op voorwaarden die gesteld, op bijzondere maat regelen die bij de praktische toepassing haren resultaten in acht genomen moeten worden. Kortom, de koningin der waarheid op aarde, de opperpriesteres in de tempel der wijsbegeerte, de hoogste vierschaar in zaken van kennis, dezelfde Wetenschap zal ook de voorzichtigste moeder moeten zijn. Voor het w e ten dat haar troetelkind is, zal zij geen enkel waagstuk mogen ondernemen, maar veeleer aan zich zelve en hare beoefenaars al strenger eischen en voorwaarden stellen, naar gelang van het
gewicht der voorwerpen van onderzoek en het teedere, moeie lijk, vreemde en problematische van hun voorkomen en karakter. Derhalve wil ik ten aanzien van het Spiritisme volgaarne toestemmen en toelaten, zelfs vorderen, dat hare voorzichtigheid
tot de uiterste hoogte van eerlijk scepticisme worde opgevoerd, ja klimme tot het omzichtigste wantrouwen - zoodat niets als waarheid worde aangenomen dan het resultaat hetwelk de samenwerking zal hebben opgeleverd van vele wetenschappelijke mannen van verschillende richting en onderscheiden studie, mannen, die men zeker weet dat onbevooroordeeld en geheel
onpartijdig tegenover het vraagstuk staan, liefst mannen, die niet zich zelven opgeworpen of aangeboden hebben, maar be paald tot het onderzoek zijn gequalificeerd onder de verplich ting om ook elkander te controleeren.
Zie, wanneer wij dan, nadat volgens de strengste methode, met de beste ten dienste staande hulpmiddelen van onderzoek, een behoorlijke tijd aan het onderzoek zal zijn besteed, eene
33
positieve verklaring hetzij van niet- of wèl-ont van ke lijkheid mogen vernemen, - dan zullen voor- en tegenstan ders goed- of kwaadschiks in dit beslissende feit moeten be rusten.
Blijkt er uit, dat het Spiritisme aan al de gestelde eischen en voorwaarden van het voorzichtigste onderzoek niet voldaan
heeft, dan heb ik het pleit verloren. Maar heeft het dien strengen toets doorgestaan, dan zal ik in zijne officieele opname
in de Wetenschap, die daarvan het natuurlijk gevolg zijn moet, het begin zien van een ,,ontgoochelingsproces” waardoor ten minste eens en voor goed een eind zal gekomen zijn aan elke insinua tie zoowel van zelfmisleiding als van opzettelijk bedrog !
In dit bovenstaand betoog acht ik het eerste gedeelte mijner belofte vervuld, en daarmede een goeden grondslag te hebben
gelegd voor de beoordeeling der historische bijzonderheden, waarop ik thans de opmerkzaamheid ga vestigen. Aan de orde is namelijk: het onderzoek naar het geen èn vroeger reeds gedaan is, om de opname van het Spiritisme in de Wetenschap voor te bereiden, èn wat vooral in den laatsten tijd is geschied om die te ver we zenlijken. We zullen dus den empirischen grond betreden en, wat de ontvankelijkheids-kwestie betreft, denkelijk reeds kunnen spreken van een fait accompli. Maar is dit werkelijk het geval, dan vrees ik dat men mij zal tegemoet komen met de vraag: waarom daarmede zoolang ge wacht? Door u terstond op de ervaring te beroepen hadt gij u en ons al dien dialectischen omslag kunnen besparen! - Ja, wat zal 8
34
ik zeggen? 't Was inderdaad verleidelijk genoeg om zoo te han delen! Maar ik vreesde, en was er ook overtuigd van, dat dit schade zou doen aan de grondige behandeling van ons onder werp. Een beroep toch, voetstoots gedaan op het fait accom pli, staat zoo dikwerf gelijk met het doorhakken van den gor diaanschen knoop; en wie te veel bewijzen wil, bewijst niets! Liever heb ik mij dus eene praeâlable bewijsvoering van eenigen omvang getroost, op 't gevaar af dat ik menig bekend denkbeeld zou moeten ter sprake brengen, - gelijk dit bij elk wijsgeerig betoog het geval is, zoodat wat er nieuws in mocht gevonden worden, zich doorgaans tot de conclusie bepaalt. Of bedrieg ik mij in de meening, dat een historisch feit, zal het naar behooren geappreciëerd worden, een philosophi sch en grond moet hebben? Zeker niet! Al wat er in de men schenwereld gedaan wordt en geschiedt, is wel een feit, maar heeft het daarom ook recht en reden van bestaan? Is 't ook
willekeurig, toevallig, geisoleerd, geimproviseerd? Had het niet liever ongedaan moeten blijven? Of duidelijker gesproken: is alles wat aangenomen, begeerd, ontvangen wordt, inderdaad wel
aannemelijk, begeerlijk en ontvankelijk? Ik geloof neen, en acht dus dat de wijsbegeerte ons vooraf wel de oogen mag openen, om niet slechts a priori de voorwaarden vast te stellen, waaraan een feit, zal het eenige geldende waarde bezitten, dient te be antwoorden, maar ook ons een maatstaf aan de hand moet geven,
waarnaar wij zulks kunnen toetsen en beoordeelen. Hoe dit zij, ik althans hield mij in casu verzekerd, dat al
leen uit de begrippen van wetenschap en spiritisme kon worden geoordeeld over de verhouding, waarin de eene tot het andere staat, en dat slechts uit die verhouding het besluit mocht wor den opgemaakt over de al- of niet-ontvankelijkheid van het laatste voor de eerste. Blijkt nu uit de feiten, die wij thans
35
vermelden zullen, dat zij in hun historische ontwikkeling aan den eisch der logische en critische prognose voldoen, dan ver krijgen zij daardoor natuurlijk meerdere beteekenis en grooter gezag, want de overeenstemming van rede en empirie is wel de meest hechte grond van overtuiging. Hetgeen ik dan nu ga mededeelen en beoordeelen moet strekken om te constateeren :
dat de Wetenschap het Spiritisme ontvankelijk heeft verklaard.
Dit feit, zooals ik het mij voorstel, is echter niet eensklaps in 't leven getreden. De praecedenten die zich laten aanwijzen, getuigen van een zeer natuurlijk oorzakelijk verband. Het heeft, om zoo te spreken, in den schoot der menschheid dezelfde ont wikkelings-perioden gehad, die elke soort van kennis door loopen moest, alvorens tot vak van wetenschap gevormd en als zoodanig erkend te kunnen worden. Men noemt het Spiritisme te recht een kind dezer eeuw, maar de natuurlijke historie er van gaat eeuwen terug.
Wanneer wij achterwaarts zien op de phasen zijner vorming van tot vrucht, en op al de zonderlinge formatiën, die daarvan in de voorstelling der menschen ontstonden, dan blijkt ons dat de duisternis der mythische periode zeer lang heeft geduurd, en dat het veel strijd gekost heeft, vóor men bij het schemerlicht van latere tijden, ook nog maar zóoveel van de uiterlijke ge daante leerde onderscheiden, dat er zich bepaalde denkbeelden over vormen lieten, die zoowel in het geloof en voor het begrip der groote menigte, als in den waarnemenden geest en voor de overtuiging van mannen, die een verstandelijk prestige hadden onder hunne tijdgenooten, eenige vastheid verkrijgen kiem
36
konden. Dit is zeker: het verschijnsel, dat wij nu met den naam van Spiritisme bestempelen, is zoo oud als de heugenis der menschheid. Van de meeste legenden die nog in de volksover levering of in de oudste oorkonden bewaard zijn, maakt het de kern uit, in de geschiedenis der godsdiensten speelt het eene voorname rol. Het heeft zich altoos en allerwege onder alle vol
ken gehandhaafd en met kracht doen gelden, ja zelfs in de drang periode van den nieuweren tijd, toen het verzet tegen de macht der mystiek en het gezag der traditie wel eens tot de uitersten oversloeg van rationalistisch ongeloof en volstrekte vrijgeesterij op zoo menig gebied, - bleek het geloof er aan nog verre van over wonnen te zijn. Uit het woord, aan Faust op de lippen gelegd: Das Geisterpack, es fragt nach keiner Regel
Wir haben aufgeklärt, und dennoch spuckt's in Tegel. sprak Goethes eigen overtuiging *). En gelijk die gedeeld werd door andere groote mannen als Lessing, Schiller, Fichte, Schopen hauer *) en meer dergelijken, zoo kan men er gerust van zeggen, dat het zelfs nog in de laatste honderd jaren 't meest alge meene geloof in de menschenwereld geweest is - en ten huidi
gen dage nog bestaat, ook bij zulken die het zich ontveinzen. Dat men er in 't gezellig verkeer zoo weinig over spreekt, heeft zijn reden, die misschien van soortgelijken aard is, als waarom men in sommige kringen schier geen gewag hoort maken van godsdienst. Doch wie achter de schermen ziet, weet maar al te
goed, dat men gemakkelijk iemand vindt, die het een of an der feit van onverklaarbaren aard, hetzij uit eigen ervaring hetzij uit den mond van familie of bekenden, weet mede te dee len. In een gezelschap waar toevallig niemand tegenwoordig is, voor wien men op dit punt schaamte of schroom zou koesteren, behoeft het thema slechts even aangeroerd te worden, of zie! talrijke variaties zullen het gevolg zijn. Op de vraag echter of
-
37
't ook geoorloofd is van zulke histories met vermelding van getuige of zegsman in 't openbaar gewag te maken, volgt doorgaans een protest. Vandaar de moeielijkheid waarmede de geschiedkundige op dit gebied steeds te worstelen heeft gehad. En waaraan is deze zonderlinge staat van zaken toe te schrij ven? Inzonderheid aan den stempel van bijgeloof, dien men gaandeweg op de gansche zaak heeft gedrukt. Maar als nu eens zulk een geloof, blijkens zijne onmiskenbare al gemeenheid, een onuitroeibare karaktertrek en eene wezenlijke be hoefte mocht zijn van de menschelijke natuur, min of meer analoog aan het geloof aan God en de onsterfelijkheid der ziel, - zou
dat brandmerk dan niet van onbillijk en lichtvaardig oordeel getuigen? 't Kon toch wel eens zoo zijn! Bijgeloof is een zeer relatief begrip. Prof. Daum er karakteriseert het als , de reac tie tegen het analyseerend, destructief en negeerend verstand,” en noemt het ,, die extravagante Affirmation höherer Kräfte und
Wirkungen” *). De kern is dus altijd goed en heeft meer rai son d'être dan de negatie, waarmede de mensch op den duur evenmin vrede kan hebben, als hij genoeg heeft aan de bloot stoffelijke dingen, die voor oogen zijn. De onwillekeurige vraag naar de oorzaak, de krachten en het leven der natuur, dwingt hem, zich met zijn geest te verdiepen in hetgeen hem ver borgen is. Intusschen is dit veelal een ,, opus plenum aleae”, om dat gelijk de ervaring geleerd heeft, zoo licht het bovenzinnelijke met iets bovennatuurlijks verward en de scheidsmuur tusschen weten en gelooven zóo hoog wordt opgetrokken, dat er aan verzoening schier niet te denken valt. Gelukkig zijn er evenwel altijd mannen geweest voor wier wijsgeerig denken die scheidsmuur een aanstoot was, en uit wier
streven ten duidelijkste blijkt, dat zij tegelijk wilden weten wat zij geloofden, en ook als waarheid meenden te moeten erkennen
38
hetgeen hun voorkwam de noodwendige consequentie te zijn van een wèl geconstateerd feit, hoe vreemd en wonderbaar dit oogenschijnlijk ook was. Zoodanig streven nu schijnt mij toe mede het beginsel en althans de aanleiding geweest te zijn van
een e soort studie, die bij langzame ontwikkeling en voort gezet onderzoek, als van zelf den grond moest leggen tot eene, zoo 't toen reeds heette, wetenschappelijke behandeling van verschijnselen, die wij thans , spiritistische” noemen. 't Ontbreekt ons, helaas, nog aan eene pragmatische geschie denis van hetgeen er van den begin af door alle eeuwen heen
tot op den nieuweren tijd, aangaande een dergelijk streven en zoeken van den menschelijken geest, nog kan opgemaakt worden uit bestaande oude documenten en geschriften van vroegeren en
lateren oorsprong, waarin, hetzij ter loops of opzettelijk, over dat onderwerp gehandeld wordt. Aan die behoefte is op verre na niet voldaan door de proeven die gegeven zijn door mannen als Figuier en Baron von Gulden stubbé *). Zooveel intusschen blijkt uit hunne verzamelde bescheiden, dat er ten allen tijde door de ervaring overvloedige stof voor dit onderwerp werd geleverd, vooral aan den navorschenden geest van denkers die eene mystische richting hadden, en in het geheimzinnige de rijkste bron zagen van de schatten der wijsheid en den sleutel ter oplossing van de raadselen der natuur. Hunne wijsbegeerte, als men 't zoo noemen mag, ontving ook alras den eigenaardigen naam van magische wetenschap en de studie er van kreeg in sommige tijden en onder sommi gen volkeren eene belangrijke uitbreiding. Ook werd zij tel kens weer op nieuw geprikkeld en gesteund door de gedurige ontdekking van nieuwe buitengewone feiten, welke men dan, schoon zeer willekeurig, in verband wist te brengen met andere voorwerpen en gebeurtenissen, die er op zich zelf niets mee
39
gemeen hadden, maar er nu evenzeer door gehuld werden in de nevelen der geheimzinnigheid met verlies van hunne oorspronke lijke natuurlijke kleur. Waarlijk, 't kan niet verwonderen, dat een enkele blik op den gang en de litteratuur dezer studie - waar mede wij ons thans niet langer kunnen bezighouden - terstond den indruk geeft, dat zij weinig den eernaam van wetenschap pelijk verdient, al had zij zich ook voor de schande weten te hoeden van de hand te leenen aan allerlei dwaze mystificatie en thaumaturgische zwendelarij! Toch lag er eenige waarheid in verborgen, en kwam de wer kelijke achtergrond wel eens klaar genoeg aan 't licht, om som wijlen de bedriegers zelven te verrassen en te verschrikken, maar ook om den geest der ernstige beoefenaars al vaster aan hunne studie te kluisteren en daarin met meer nauwgezetheid en stren
ger oordeel des onderscheids te doen voortgaan. In elk geval werd van lieverlede een betere toekomst voorbereid. Het uitvoerige werk van den vermaarden abt Cal met onder den titel Magicon, in het midden der vorige eeuw te Parijs in 't licht verschenen, baarde veel opzien, en bracht zelfs een Vol taire in het klooster aan zijne voeten, maar het baande ook den weg voor nieuwe pogingen, door velen aangewend om weer op
andere wijze en onder andere benamingen, feiten van denzelfden aard niet slechts te verhalen, te
verzamelen,
te onderzoeken en
te beoordeelen, maar om ze ook, zoo goed mogelijk in weten schappelijken vorm, onder de oogen van 't publiek te brengen, ja zelfs voor sommige praktische dingen, vooral de geneeskunde, aan te bevelen. En velen onder hen, die aan het getuigenis der historie ook nog dat van eigen ervaring konden verbinden, moesten hierdoor des te dieperen indruk maken op het publiek. Intusschen was die indruk toch ook toen reeds verschillend,
zooals blijkt uit den ontvangst der schriften van Schweden
40
borg, Kiese ler, Görres, Kerner, Esschen mayer, Horst, Kiezer, Hornung, en anderen. Maar dit mag gezegd worden, de tegenstand dien dezen ondervonden, had nog geen hartstochtelijk karakter. Hunne mededeelingen en beschouwingen van 't mysterie staken ook te gunstig af bij de resultaten van vroegere dagen. En vooral daarin zien we ontwikkeling en voor uitgang, dat door de meer klare objectieve voorstelling der fei ten, hoe vreemd en geheimzinnig hun voorkomen ook nog bleef, menige sluijer werd opgeheven, menig weefsel van min of meer opzettelijk bedrog verscheurd, en aan de gedrochtelijke en hui veringwekkende fantasiebeelden van hekserij en tooverij en verderen duivelschen onzin een einde gemaakt, of eene meer
rationeele richting gegeven. Ook ijverde men niet voor eenig systheem, noch zocht aan iemand zijne opinie op te dringen, zoodat het publiek er tamelijk kalm onder was en de geleerde wereld niet bijzonder verontrust werd. Zoo bleef het langen tijd. Het gaat echter met sommige wetenschappen als met de gedaan teverwisselingen in de natuur. Ontdoe de schijnbaar verstorven rups van hare omwindselen en gij hebt de pop, die minder belangstelling inboezemt, omdat het proces van hare ontwikkeling voor 't oog verborgen is. Slechts geforceerde pogingen kunnen dan nog een levensteeken te voorschijn roepen. - Zoo ook was het hier. Wat er voor dertig jaren aan de eigenlijk gezegde studie van spiritistische onderwerpen door wetenschappelijke mannen nog gedaan werd, bepaalde zich schier alleen tot de daarmede verwante verschijnselen van het Mesmerisme. Wie zou toen in de verste verte gedacht hebben aan hetgeen reeds vijf jaren daarna in volle werking kwam en twintig jaren later zijne plaats onder de wonderen onzer eeuw had ingenomen?! Maar dit laatste tijdperk vertoonde dan ook al de teekenen der drangperiode eener nieuwe geboorte, even zooals we dat
41
zien in de natuurlijke historie van den vlinder, die bezig is zijne laatste kluisters te verbreken, teneinde zich te verheffen tot hooger en meer natuurlijk element.
Wat de geschiedenis der wetenschappen ons leert van de worsteling waardoor ieder overgangstijdperk gekenmerkt werd - zooals b. v. in het zuiveringsproces waaraan alchimie en astrologie onderworpen moesten worden, vóor zij hun tegen woordigen naam en edelen rang verworven hadden, - datzelfde leert ze ook aangaande het moderne Spititisme: met dit on derscheid evenwel, dat niet zoozeer de meerdere ontwikkeling van den menschelijken geest, als wel het énorme aantal van spontane vreemde natuurverschijnselen de voornaamste drijf kracht zijner metamorphose blijkt geweest te zijn. Van hetgeen in ouden tijd meer ter sluips en met spook achtige terughouding zich vertoonde, en later slechts sporadisch voor den dag kwam, - is in de laatste vierde eeuw plotseling een voorwerp van klare aanschouwing en ervaring geworden van millioenen. In zijne opkomst en zijn snellen voortgang staat het daar voor ons als een wereldhistorisch feit, waarvan de korte
schetsen o. a. door onze landgenoot Rik o (in zijne Wonder historie) en vooral van Coleman (The rise and progress of
Spiritualisme) gegeven, den lezer moeten verbazen. Die feiten hebben allerwege in de oude en de nieuwe we reld, in alle landen, bijzonder in de meer verlichte en beschaafde kringen der maatschappij, eene buitengewone beweging veroor zaakt, zoodat vereenigingen, genootschappen, clubs en séances bij duizendtallen verrezen zijn, die door de mededeeling van wat zij zagen en hoorden, aan even zoovele dagbladen, tijd schriften en brochures overvloedige stof hebben geleverd en nog dagelijks ten beste geven. Hetgeen echter voor ons doel 't meest interessant voorkomt, is de uitgaaf der groote menigte
42
van min of meer omvangrijke schriften over datzelfde onder werp, afkomstig van mannen, die zich in deze beweging aan het hoofd of op den voorgrond stellen of de middenpunten vor men van de verschillende groepen waaruit het gansche woelige schouwspel is zamengesteld. Hunne maatschappelijke rangen en wetenschappelijke betrekkingen, alsmede de titels hunner werken op te sommen, ligt buiten mijn bestek “). Ik noem slechts en kele namen van zulken, die onder hunne landgenooten een goeden klank hebben: als in Noord-Amerika Hare, Edmonds, N i chols, Davis, Dexter, Blanchar d; in Engeland Thac
keray, Wallace, Huggins, Varley, Croockes; in Frankrijk About, de Saulcy, de Caudem berg, Pié rart, Rivain (Allan Cardec), Guldenstubbé; in Duitsch land Schindler, Reichenbach, Daum er; in Italie B on
je an; in Spanje Ramon de Sagra; in Rusland Aksakow, Butler ow; in Zwitserland Perty, Roessinger, Thury; en vele anderen elders. Ja, wijd en zijd tot over Afrika, Azië en Australie strekt zich de wolke der getuigen, wier vereenigde stem ons de machtige uitbreiding verkondigt van de litteratuur en de studie van het hedendaagsche Spiritisme. De groote vraag blijft echter: hoe behooren we over al dien letterkundigen arbeid te oordeelen; welke beteekenis, welk gezag heeft hij voor de wetenschap? En dan moeten wij eerlijk zijn en ronduit verklaren, dat het verkregen resultaat hunner beschou wingen en onderzoekingen slechts eene betrekkelijke waarde be zit. Zij hebben wel den ruwen en lossen grond, waarop oudtijds, in de middeneeuwen en later, vooral in het eerste veertigtal
jaren van onze eeuw, met minder of meer succes gebouwd was, vaster, steviger en veiliger gemaakt; doch wat ze overigens tot stand gebracht hebben, kan niet veel hooger geschat wor den dan als eene verzameling van bouwstoffen, rijker en van
43
beter allooi dan de reeds aanwezige voorraad, en ook in meer wetenschappelijken vorm zamengevoegd, maar evenwel volstrekt niet van zoodanig gehalte en gezag, dat men, met het oog daarop, zou kunnen zeggen: het Spiritisme is in de Wetenschap opgenomen! Als pionniers op de voorposten, als tirailleurs, die een beslissenden veldslag voorbereiden, staan ze daar ; - doch ze staan al te zeer op zich zelven. Al zijn ze het in de er kenning der feiten volkomen eens, hunne private opvatting er van en hunne verschillende bespiegelingen daarover, hun methode van onderzoek en zeer uiteenloopende richting in de beoordee ling van 't onderwerp - dit alles draagt te zeer de kenmer ken van subjectivisme, dan dat men er een algemeen geldend gewicht aan zou mogen hechten. En voorzeker is het deze
zwakke zijde geweest, die aan de reactie de sterkste wape nen in de hand gaf om dezen ergsten vijand, zoo men meende, van alle moderne verlichting en beschaving te bekampen. Want wat is gebeurd? Een niet minder groot aantal geleerden, ja, men mag wel zeggen, geheel de overige wetenschappelijke wereld scheen zich te wapenen, als gold het een strijd op leven en dood. Aan goede trouw en edele bedoeling viel hunner zijds wel niet te
twijfelen, maar of daarom hun tegenstand in allen deele loyaal en ridderlijk is geweest, durf ik niet beslissen. Het lijdelijk verzet, de taktiek van minachtend stilzwijgen of ijskoude on verschilligheid bracht zoowel zijne slagen toe, als de positieve pogingen tot wederlegging, die heftig, maar evenzeer als bij de tegenpartij ook slechts van subjectieven aard en dus van gelijke gehalte waren. - Dit is zeker: de tegenstanders zwe gen veelbeteekenend of voerden een overmoedigen toon. Trou
wens, zij hadden den geest des tijds in hun voordeel en de dagbladpers aan hunne zijde, - en deze laatste ging misschien
44
wel eens nog verder dan zij zelven verlangden, - zoodat het door allerlei soort van spotternij en satire, gepaard met on gemotiveerd beroep op het gezag van beroemde geleerden, die zich tegen de zaak verklaard hadden, door verwijzing naar academiën en andere groote colleges, die geacht worden de Wetenschap te vertegenwoordigen - en door meer dergelijke klinkende argumenten, ten langen leste wel gelukken moest het
groote buiten staande publiek in den waan te brengen, dat het Spiritisme alles behalve zuiver, en in elk geval van dien aard was, dat het voor eigenlijk gezegde wetenschappelijke behandeling onvatbaar, en dus voor de wetenschap niet of nog niet ontvankelijk kon geacht worden.
Aan het slot van eene der meest welsprekende, vernuftige en
veelzijdige beoordeelingen van 't probleem, die ik gelezen heb, werd zijn twijfelachtig, dubbelzinnig, suspect karakter op den meest
positieven toon, alsof 't eene ontwijfelbare waarheid was, aldus uitgesproken; , hoe die verschijnselen, tot heden niet of niet volledig verklaard, ook eenmaal opgehelderd mogen worden, als vruchten van opzettelijk bedrog, van onwillekeurige zelfmislei ding, van eene kranke verbeelding, van den zenuwslaap en wie weet welke vooralsnog onbekende werkingen van spieren, zenuwen, enz. - dit lijdt geen twijfel voor allen die buiten staan, dat het Spiritistisch geloof (?) gelijk het thans allerwege (?) wordt beleden, hetzij ter rechter- hetzij ter linker zijde of wel bij de middenpartij, ten slotte blijken zal, niets anders te zijn dan wat Strauss onlangs van een vrijwat eerbiedwaardiger wondergeloof verklaarde: - een wereld historische humbug!” 7) Ziedaar den tegenwoordigen stand der zaak, die in den aanvang door mij eenvoudig geconstateerd was, nu ook gene
45
tisch ontwikkeld voorgesteld! Maar ziedaar ons ook gebracht tot een keerpunt in de geschiedenis van het vraagstuk, dat zich wel eenigzins vooruit liet berekenen. De aard en de drang der omstandigheden moesten het te voorschijn roepen. Ongemotiveerde twijfel is veelal eene sterke zedelijke macht, en kan voor zaken zoowel als voor personen, die er de voorwer pen van zijn, de meest beslissende gevolgen hebben. Twijfel b. v. aan de zuiverheid en de eerlijkheid van iemands karakter, is voor
zijn goeden naam en maatschappelijk bestaan gelijk aan de booze zweer, die zich gezet heeft aan de teederste deelen van het mensche
lijk lichaam. Hoe zal men zich verdedigen tegen verdachtmaking? Iedere openbare poging hiertoe geeft slechts voedsel aan den bestaanden argwaan, want ,, qui s'excuse, s'accuse!” Het raad zaamst is het te wachten op de ure waarin de kwaal, gelijk ieder kwaad dat in 't verborgen zich ontwikkelt, toch eindelijk wel
zóo erg zal worden, dat het tot eene crisis zal moeten komen van er op of er onder. En die ure is, meen ik, ten aanzien van 't Spiritisme gekomen. De twijfel aan zijn eenvoudig, eerlijk, objectief karakter, en gevol gelijk dus ook aan zijne waardigheid en vatbaarheid voor ernstig onderzoek, die langen tijd uit de onverschilligheid der openbare meening en de afkeurende houding van alle voorname vereeni gingen, maatschappijen, academiën en faculteiten in de geleerde
wereld, duidelijk genoeg bleek te bestaan en veld te winnen, die twijfel is eindelijk losgebarsten en overgeslagen tot on verholen afkeuring en positieve beschuldiging, ja tot de stel lige negatie van ontvankelijkheid voor de Weten schap. Hierop nu echter ook nog te zwijgen ware van de andere zijde het leven prijs geven. - En derhalve is de reactie ontwaakt; zij heeft óok al hare krachten zamengevat en vrijmoedig haar ja tegenover het neen gezet, en de ontvankelijkheid ge
46
eischt. Ja, zij heeft meer gedaan, en in het schijnbaar gema tigd, maar toch ontwijkend of wel afwijzend antwoord, hetwelk eerst gegeven werd, niet willen berusten, maar vormelijk haren eisch gebracht voor de hoogste rechtbank der waarheid, nl. de Wetenschap. Dit nu gaf tot eene laatste worsteling aanleiding, waarvan de uitkomst is geweest, dat die eisch is aanvaard en de ontvankelijkheidsverklaring van het Spiritisme voor de Wetenschap werkelijk heeft plaats gegrepen. Deze zaak is wereldkundig geworden en heeft ook te veel sen
satie verwekt, dan dat de journalistiek er van had kunnen of durven zwijgen. Ik zou dus wel naar een paar der voor naamste dagbladen van Europa, die er hun kolommen mee ge vuld hebben, kunnen verwijzen *), maar toch zal eenig referaat van 't gebeurde hier niet misplaatst en, hoe kort ook, voor mijn oogmerk voldoende zijn. De Dialectical Society, sedert 1867 onder het presi dium van het parlementslid John Lubbock in Engelands hoofd stad gevestigd, is onder al de bekende wetenschappelijke Col leges, de eerste geweest die zich bepaaldelijk de zaak van het Spiritisme heeft aangetrokken. Zij werd er wel is waar door de n nood toe gedrongen, want ook in haar zien we bij
de eerste kennismaking een toonbeeld van de macht der open bare meening en van de heerschende antipathie der geleerde wereld tegen het Spiritisme. Nogtans zij liet zich dwingen, want zij zou anders haar beginsel verloochend hebben. Reeds zoo menige kritieke tijdvraag had ze zonder schroom in eigen kring aan de meest vrije discussie onderworpen en daarna door de uitgaaf van het resultaat der debatten en de rapporten harer commissiën van onderzoek, voor alge meene kennisneming en practisch gebruik toegankelijk gesteld.
47
En wat kon ook voor haar onaannemelijk zijn, die volgens eigen program, door haren arbeid den mensch tot bewustzijn wilde brengen , dat blind geloof voor een redelijk wezen een on waardige en verwerpelijke toestand is, en dat de eenige weg om tot de waarheid te komen, geen andere is dan dat men ieders meening aan de vuurproef van eene onverbiddelijke kritiek onderwerpt!” Desniettemin was ook zij langen tijd voor het Spiritisme terug gedeinsd, - totdat nu drie jaren geleden een Med. doctor er voor in de bres sprong, die al ras door twee andere leden ondersteund werd. In weerwil van de ongunstige stemming, welke dit in
de vergadering te weeg bracht, zag zich nu het Moderamen van beheer, volgens het reglement, verplicht eene commissie te benoemen met het mandaat , de Spiritistische verschijnselen te onderzoeken en daarna rapport uit te brengen.” Zoo ooit tot eene enquête kon besloten worden in de volle bewustheid, dat men een waagstuk ondernam, precair voor de reputatie van de Society, dan was zulks nu het geval.
Intusschen vond verreweg het meerendeel der Vergadering ge noegzamen grond van gerustheid in de overtuiging, dat men het Spiritisme slechts grondig behoefde te onderzoeken, om zijne onhoudbare dwaasheid ten toon te kunnen stellen, en dat in
zóover de benoeming van eene commissie ad hoc geen ondienst zou zijn aan het publiek. Ook jubelde de Londensche dagbladpers reeds bij voorbaat in het vooruitzicht van zoodanige uitkomst, en - wat meer zegt - het benoemde comité zelf had geene andere gedachte. Alleen scheen het Moderamen zoo rustig nog niet. Het beijverde zich althans zooveel mogelijk die ge wenschte uitkomst te verzekeren door alle denkbare voorzich
tigheidsmaatregelen. Alsof de talrijkheid der benoemde commis sarissen - zij maakten niet minder dan een vijfde der gansche
48
Society uit - nog niet voldoende was, werden haar in de plaats van drie die bedankten, niet minder dan acht nieuwe leden
toegevoegd, en tevens besloten nog twee der vice-presidenten van het genootschap t. w. Prof. Huxley en Mr. G. H. Lewes tot medewerking uit te noodigen, zoodat het geheel een perso neel uitmaakte van vijfendertig personen, benevens drie dames, opdat ook het vrouwelijk element, voor de waarneming niet onverschillig, mede vertegenwoordigd zijn zou *). Tot de taak, aan de commissie opgedragen, behoorde niet slechts een eigen persoonlijk onderzoek, maar ook het inwinnen en beoordeelen der berichten van andere betrouwbare personen, die van elders door haar opgeroepen, mededeelingen zouden willen doen, hetzij vóor, of tegen het Spiritisme. Evenwel zou niets enkel op , hooren zeggen” mogen aangenomen worden, , niets geldig verklaard, tenzij daaromtrent vooraf een streng getui genverhoor had plaats gehad, waarbij telkens een rechtsgeleerd medelid het voorzitterschap zou moeten bekleeden.” Tot waarborg der zekerheid en veelzijdigheid van de te nemen proeven en hare contrôle, werd daarenboven raadzaam geacht, dat de talrijke commissie zich in subcommissiën zou verdeelen, die ieder op zich zelve hare proeven nemen en daar van geregeld verslag zou moeten inzenden bij het generale co mité, dat desgelijks op gezette tijden zou zamenkomen tot ge meenschappelijke experimentatie. En behalve dit alles werd nog aan eene afzonderlijke com
missie opgedragen om met het vermaarde medium Daniel Dunglas Home, die zich daartoe belangloos bereid verklaard en beschikbaar gesteld had, buitengewone zittingen te houden 10). Onder deze bepalingen en maatregelen van orde en voorzichtig heid, en toegerust met alle denkbare hulpmiddelen en gelegen
49
heden tot onderzoek, aanvaardde het comité op 26 Januari van het jaar 1869 zijne taak, en bracht na twee jaren arbeids, in de Society rapport uit, met overlegging van de daarbij be hoorende bescheiden.
Het zijn deze officiëele stukken, in verband met de omstan digheden die ik zooeven heb medegedeeld, waarop mijn bewe ren rust, dat het Spiritisme, wat zijne litteratuur betreft, een nieuw tijdvak is ingetreden - het begin van het einde van zijn moeitevollen strijd om het leven! Maar ook nog slechts een twijfelachtig begin! Want de eer
ste ure was niet zonder gevaar. Het uitgebrachte rapport gaf aan de Vergadering, die het hoorde, zulk een schok, dat de terugwerking er van op den tweejarigen arbeid wel eens zeer noodlottig had kun nen zijn. De inhoud van 't rapport sprak namelijk zóo sterk ten gunste van het Spiritisme, zijne réaliteit werd er zóo positief en évi dent in geconstateerd, en dat wel door zoovele getuigen en juist die mannen, welke de Society zelve uitverkoren, benoemd en geaccrediteerd had, dat het hoofdbestuur zich eensklaps geplaatst zag voor dit moeielijke dilemma van of door publiciteit te geven aan het rapport, de Society bij het publiek, hetwelk eene tegenovergestelde uitkomst gewenscht en verwacht had, te com promitteeren, òf hare eigene commissie in den steek te laten door eene pertinente weigering om het stuk op de gebruike lijke wijze in het licht te geven, zooals dit door deze ver langd werd. Het laatste gevoelen behield de overhand, want het Moderamen maakte er een kabinetskwestie van. Maar zie,
deze daad van lafhartige zwakheid was dan ook de laatste uitbarsting der ingekankerde antipathie. De aangelegde mijn sprong verkeerd. Immers, nauwelijks was het zonderlinge be sluit geproclameerd, of de verontwaardigde commissie gaf harer zijds eenstemmig het besluit te kennen, om voor eigen reke 4
50 ning en op eigen verantwoordelijkheid haar verslag met al de procesverbalen van hare zittingen te laten drukken - gelijk dan ook werkelijk geschied is 11). Deze documenten vormen een drukwerk van meer dan 400
bladzijden en leveren aan de wereld een boek waarvan een Russisch geleerde zegt: ,, dat het in de geschiedenis zeker zal voortleven.” Waarom? Omdat het de officieele acte behelst der wettige geboorte van het Spiritisme op wetenschappelijk gebied. Het slot van 't rapport, of de conclusie waar alles op neer komt, is de verklaring: ,, dat het Spiritisme een onder werp is dat veel ernstiger aan dacht en zorgvul diger onderzoek waardig is, dan daar aan tot hier toe is ten deel gevallen.
Deze merkwaardige verklaring bezegelt het feit der ont vankelijkheid, terwijl de gronden waarop zij rust, wat den in houd betreft, wijsgeerig en empirisch ontwikkeld, en zóo ondub belzinnig gestaafd en in zulk eenen positieven, exacten, haast zou ik zeggen juridischen vorm worden blootgelegd, dat er aan hooger
beroep of cassatie niet te denken valt. Daarenboven vormen de daarbij gevoegde procesverbalen eene memorie van toelich ting, die klaarblijkelijk met de meeste zorg bewerkt, gecolla
tioneerd, en bij herhaling door de getuigen in hunne bijzondere en algemeene vergaderingen gearresteerd, in allen deele aan de eischen van authentie en geloofwaardigheid voldoet, en aan de beginselen, wetten en regelen van wetenschappelijk onderzoek be antwoordt. |
Verder nu nog in details te treden, en eene uitvoerige critiek van deze enquête te leveren, met nauwkeurige omschrijving en waardeering zoowel van het personeel, en van de gehouden
51
zittingen in klein en groot Comité, als van de maatregelen van contrôle, dé methode van onderzoek, de experimenten zelve met hunne verrassende uitkomsten - dat alles zou een arbeid ver
eischen van grooter omvang en grondiger studie, dan in eene voorlezing als deze verwacht, en van mijne krachten gevergd mag worden.
Eene verwijzing naar het oordeel van bevoegde geleerden baat
ook niet, daar de zaak nog te nieuw schijnt om reeds volle dig en grondig uitgewerkte recensiën te kunnen doen verwach
ten. Wat intusschen voor mijn tegenwoordig doel, d. i. niet de
wetenschappelijke behandeling van het vraagstuk, maar zijne ontvankelijkheid voor de wetenschap, voldoende zijn zal, is de mededeeling van eenige der voornaamste zaken, die door het comité en zijne subcommissies worden geconstateerd. Uit het generaalverslag betreffende het getuigen verhoor blijkt, dat tot deelneming zijn uitgenoodigd en tot medewer king en beraadslaging opgeroepen alle mannen der wetenschap, die openlijk gunstige meeningen aangaande de echtheid der verschijnselen hadden uitgesproken, en het is aan de commissie gelukt van velen zoodanige bewijzen te verkrijgen, terwijl daarentegen van zulken, die openlijk getoond hadden ongunstige meeningen aangaande het onderwerp te koesteren, en die in de eerste plaats als getuigen waren opgeroepen, 't haar niet ge lukt is ook maar eenig tegenbewijs te erlangen. Betreffende de resultaten der experimentatie verklaart de commissie te kunnen constateeren:
10. dat geluiden van zeer verschillenden aard die oogen schijnlijk uit meubelen, vloeren, of kamerwanden voortkomen en waaraan de begeleidende vibratiën vaak duidelijk voor 't gevoel waarneembaar zijn, op eene wijze ontstaan die uit geen spier beweging of mechanische vinding afgeleid kon worden;
52
20. dat bewegingen van zware lichamen plaats grijpen, zon der mechanischen invloed van welken aard ook, en dat deze
geschieden buiten aanwending der spierkracht van een der aanwezigen, en dikwijls zonder alle aanraking of verbindtenis met eenig persoon; 30. dat deze toonen (geluiden) en bewegingen vaak plaats vinden op een tijd en eene wijze, zooals door de aanwezige per sonen gewenscht wordt, en dat zij door zeer eenvoudige teekens, vragen beantwoorden en zamenhangende mededeelingen alpha betisch spellen;
40. dat de op die wijze verkregen antwoorden en mededee lingen grootendeels van gewonen aard zijn en gemeenplaatsen behelzen, dat echter ook somtijds werkelijke feiten worden ver meld, die slechts aan éen der aanwezige personen bekend zijn, 50. dat de omstandigheden, waaronder de verschijnselen
plaats hebben, veranderlijk zijn, waarbij een der merkwaardig ste feiten dit is: dat de tegenwoordigheid van zekere personen voor het wel gelukken noodig schijnt, terwijl die van ande ren gewoonlijk hinderlijk is, doch dat dit onderscheid volstrekt niet van het geloof of ongeloof aan de verschijnselen afhangt, 60. dat evenwel het gelukken niet verzekerd wordt door
de afwezigheid of aanwezigheid van dergelijke personen. Laat mij ook, tegelijk als voorbeeld van de wijze van on derzoek, aan het verslag van eene der Subcommissiën, die 40
zittingen gehouden heeft, eenige belangrijke punten ontleenen. 10. Alle zittingen werden in de eigen woningen der leden ge houden om de mogelijke gedachte af te snijden, dat eenige machine of iets dergelijks vooraf ingebracht zou zijn geworden. Het ameublement was bij elke gelegenheid het gewone huisraad, de
53
tafels waren in ieder geval zware eettafels waarvan de verplaat sing groote krachtsinspanning vorderde, de grootste was 9 voet en 3 duim lang, en 41/2 voet breed. De kamers, de tafels en het overige huisraad werden bij herhaling aan zorgvuldig on derzoek onderworpen, zoowel gedurende als na de proeven. 20. De proeven zelve werden genomen bij gazlicht boven de tafels aangebracht. Bij meerdere gelegenheden zaten de leden van het comité gedurende het experimenteeren onder de tafel. 30. De dienst of het gebruik van professioneele of betaalde mediums werd stipt vermeden. De onderzoekende leden van
het comité waren allen mannen van deftigen stand, op wie geen verdenking kon vallen van oneerlijkheid of winstbejag; personen, die door bedrog niets te winnen, maar, wanneer 't ontdekt werd, veel te verliezen hadden.
40. Het comité heeft ook eenige zittingen buiten de aanwe zigheid van een zoogenaamd medium gehouden, hoofdzakelijk om te onderzoeken of de leden, door eigen willekeurige krachts
inspanning ook werkingen konden teweegbrengen gelijk aan die, welke bij aanwezigheid van een medium plaats vonden. Maar door geenerlei bemoeiing waren zij in staat iets wat er ook maar eenigzins op geleek, tot stand te brengen, van hetgeen zij bij hunne gewone experimenten gezien en gehoord hadden. 59. Bij zoodanige voorzichtigheidsmaatregelen en behoedmidde len tegen dwaling of zinsbedrog en bij dergelijke onveranderlijke
resultaten, is de subcommissie tot de overtuiging gekomen, dat er eene kracht bestaat, om zware lichamen zonder ma
teriëele aanraking te bewegen, die nogtans op de een of an dere wijze van de tegenwoordigheid van zekere menschelijke wezens meestal afhankelijk schijnt, - m. a. w. dat beweging in zware lichamen kan worden verwekt zonder materiëele aan
raking, dus door eene tot nog toe onbekende kracht, die
54
op zekeren afstand van het menschelijk organisme werkt en boven het bereik der spierwerkzaamheid verheven is, - eene kracht, die aan verder wetenschappelijk onderzoek onderworpen moet worden ter ontdekking van haren waren aard en hare werkelijke oorzaak. Mij dunkt, eene meer stellige en ondubbelzinnige ont vankelijkheids- verklaring, die de wijsgeerige kritiek kan doorstaan, laat zich haast niet denken.
Wil men ten overvloede nog een persoonlijk getuigenis van een der medewerkers aangaande de dingen zooeven vermeld, dan zou ik kunnen aanhalen een schrijven van Alfred Russel Wallace aan de Red. van de Times van 4 Jan. 1873. Doch
daar deze geleerde een van de weinigen in de commissie was, die, zooals ook blijkt uit zijn bekend opstel in de Fortnightly Review van April 1874, vroeger reeds zijn standpunt had in genomen, kies ik liever den brief van den desgelijks aan de commissie toegevoegden Rechtsgeleerde Edw. William Cox, die, volgens het Lexicon Men of Time, London 1872, tot de meest uitstekenden onder zijne tijdgenooten gerekend wordt.
Wij zouden hem bijkans meer dan onpartijdig noemen. Hij schrijft 31 Dec. 1872 aan de Red. van de Times o. a. het navolgende: ,,Geen wetenschappelijk onderzoek is ooit voor zichtiger en vollediger doorgezet. Vier vijfden van de commissie, mijn persoon medegerekend, hadden het lidmaatschap geheel sceptisch aanvaard, in de stellige verwachting, dat wij bedrog ontdekken of eene begoocheling ontmaskeren zouden. Onze com missie was uit praktische geleerden, rechtskundigen en be proefde mannen van zaken zamengesteld. 't Zou onmogelijk ge weest zijn eene meer competente jury te vinden. Wij hadden geen enkel betaald medium, en de experimenten werden in onze eigen woningen gedaan. Zoolang ook maar éen vinger op de
55
tafel lag, rekenden wij geen zekerheid te hebben, dat zij niet
door onbewuste spierbeweging, volgens Faraday, bewogen werd. Eerst toen zware tafels, die ter nauwernood door twee sterke
mannen opgelicht worden konden, over afstanden van 3 voet tot
3 Eng. el heengezet werden, zonder eenige menschelijke aanra king, zelfs zonder de mogelijkheid van aanraking of gemeen schap met een der aanwezenden - en wanneer dan datzelfde in tien verschillende séances, en telkens in andere vertrekken plaats greep en zich onder de strengste proefneming, die de scherp zinnigheid immer kon uitdenken, altijd wederom herhaalde eerst toen zag het comité tegen wil en dank zich tot de con clusie gedwongen, dat zich hier eene kracht openbaarde, die tot hiertoe in de wetenschap niet erkend was, noch kon ge rekend worden te behooren tot de bekende natuurkrachten.”
,,Terwijl wij dus als volstrekte twijfelaars, die hoopten bedrog te zullen ontdekken en ten toon te stellen, ons werk hadden
aangevangen, werden wij door ons onderzoek in de noodzake lijkheid gebracht aan de Dial. Society een verslag te doen, het welk geheel tegen onze zoowel als tegen hare verwachting uitviel.” Zou 't bij zoodanig getuigenis nog noodig zijn naar meer dere zegels der waarheid om te zien, en zwaardere gewichten te leggen op de schaal onzer hooge waardeering van het werk der commissie? Ik geloof het niet, maar kan toch de verzoeking niet weerstaan de aandacht te vestigen op de merk waardige bijzonderheid, dat het vermelde en alzoo bevestigd feit niet alleen staat.
Uit hetzelfde schrijven van Dr. Edw. William Cox blijkt, dat, geheel onafhankelijk van de Dialectical Society, in eenen ande ren privaten, maar niet minder achtbaren wetenschappelijken kring hetzelfde onderzoek heeft plaats gehad met hetzelfde resultaat.
56
De schrijver zegt: ,,Later heb ik met den Astronoom Dr. Huggins lid (vice-president) der Koninklijke maatschappij van Wetenschappen te Londen, als ooggetuige bijgewoond de mechanische proefnemingen van Mr. Crookes, lid dier zelfde maatschappij. Ik heb die experimenten zorgvuldig be oordeeld en daarbij den regel gevolgd, dien de wet en de wetenschap voorschrijven, namelijk om niets als bewezen aan te nemen, hetgeen men in sociale of moreele gevallen niet met het volste vertrouwen aan het oordeel van eene jury zou dur ven overgeven en aan hare uitspraak onderwerpen.” Buitendien heeft ook in Petersburg omstreeks dien tijd nog een
dergelijk onderzoek plaats gehad onder de leiding van den staats raad Aksakow hetwelk dezelfde uitkomsten heeft opgeleverd 1*). Doch genoeg; hoe gaarne ik over het gewicht en de eigen aardige beteekenis van deze en dergelijke coïncidenten zou wil len uitweiden,
om met te meerdere klem
te staven, dat
er werkelijk een belangrijk keerpunt in de geschiedenis van 't Spiritisme gekomen is, - ik moet dit thans aan ieders oordeel overlaten. De verkregen resultaten der Dial. Society leeren overvloedig wat er voor ons vraagstuk door gewonnen is. Ik durf daaromtrent het volgende vaststellen: 10. Een vaste grond is verkregen voor de wetenschappe lijke behandeling van het Spiritisme, waarmede nu eerst een ernstig begin kan worden gemaakt. De algemeene notie van verschijnsel is thans niet slechts gerechtvaardigd, maar ook gepreciseerd. Niet slechts de feitelijke réaliteit is bewezen, zoodat van humbug geen sprake meer zijn kan, maar ook de zelfstandige existentie, zoodat ook aan geen schijnbedrog of optische begoocheling meer te denken valt. 29. Het is nu zeker, dat het Spiritisme, al kunnen ook som
57
mige zijner manifestatiën door behendigheid of kunst nagebootst worden, zoodat het dientengevolge zich eigenaardig leent voor vermakelijkheden en ook wellicht voor schandelijke praktijken, daarom zelf toch geen goochelspel is. Deze meest gewone en populaire presumtie, (gelijk ze ook vroeger reeds door beroemde mechanici en prestigateurs ernstig weersproken was), is nu door het Comité aan de strengste proefnemingen onderworpen en volstrekt onhoudbaar bevonden.
30. Ook staat vast, dat door de uitspraak van het Comité bevestigd is het getuigenis van zoovele andere wetenschap pelijke mannen, die vroeger reeds tot dezelfde resultaten gekomen waren, maar wier geloofwaardigheid toen in twijfel kon getrok ken worden op grond dat zij te zeer op zich zelf gestaan hadden in hun onderzoek. - Ook de bouw stoffen voor de studie van
het probleem zijn nu aanmerkelijk vermeerderd. Al wat tot dusver spiritistische aanschouwing en ervaring door dilettant-onder zoekers, leeken in de wetenschap, of ook door meer ontwikkelde en geoefende geleerden medegedeeld en in hunne schriften nederge legd was, hoe groot ook het aantal feiten was, dat zij op dit gebied verzameld hadden, - alles miste nog steeds den echt wetenschap pelijken stempel. Die mededeelingen lagen daar onder de verden king van onbewezen, niet goed onderzocht, althans niet behoorlijk gecontroleerd te zijn; zij lagen daar geheel voor rekening der ver halers, zonder aanspraak op eenig empirisch of historisch gezag. Maar nu gaat het er mee als met de mijn, die gedurende lan gen tijd niet anders geëxploiteerd werd, dan door het landvolk in den omtrek of door toevallige bezoekers en liefhebbers, die er wat meer van weten wilden. Hetgeen door hunne bemoeiingen van tijd tot tijd met gebrekkige hulpmiddelen uit de diepte werd opgedolven, en op een hoop gebracht - 't vond weinig belangstelling! - totdat eindelijk de métallurgie zich de zaak Van
58
had aangetrokken en van hare eerste echt wetenschappelijke proefneming een eerste positief gunstig verslag had uitgebracht. Dit besliste zoowel over de echtheid van de reeds gevonden
maar niet geappreciëerde schatten, evenzeer als over de waarde van geheel den overigen verborgen inhoud der mijn.
40. Eindelijk hebben wij ook nog dit verkregen, dat de hooge afkeurende toon der dagbladen aanmerkelijk lager is geworden. Ik heb reeds opmerkzaam gemaakt op de twee hoofdorganen van Engeland en Duitschland, maar zou op meer anderen kunnen wijzen, alsmede op enkele maandschriften, zoo als de
Fortnight ly en Quarterly
Review, en het
Berlijnsche Magazin des Auslandes. Ook reken ik daar onder het belangrijke tijdschrift , Psys chiche Studiën” dat sedert 1 Januari dezes jaars onder de redactie van den
Russischen Staatsraad Aksakow, onder medewerking van onder scheidene Duitsche, Russische en andere geleerden, te Leipzig verschijnt, in verband met de oprichting eener Vereeniging
tot volledig (allseitig) onderzoek der psychische verschijnselen, onder de leiding van Dr. Wittig, hetwelk bepaaldelijk ook de bevordering eener meer algemeene studie van het Spiritisme bedoelt. Het kan niet anders, of onder zulke opmerkelijke omstandig heden zal ook de openbare meening eene wijziging ondergaan; schoon ik anders, met het oog op Noord-Amerika, van de groote volksmenigte niet veel heil tegemoet zie, en veeleer wen schen zou dat zij volkomen neutraal bleef en bedaard de resul taten der wetenschap afwachtte. Dit is zeker: aan een onpartijdig publiek en eene wak kere wetenschap, heeft het Spiritisme allereerst behoefte. Zoolang het hieraan hapert, blijft zijn verwaarloosde toestand, gelijk ik
59
dien in den aanvang van dit opstel geschetst heb, dezelfde, en zal, in Nederland althans, misschien nog tot lager peil dalen, daar nergens de geringschatting van ons vraagstuk bij de on kundige menigte, en het harde oordeel, op onverklaarbare anti pathie gegrond, bij het meer verlichte deel der maatschappij meer onbewimpeld wordt uitgesproken 18). Zoo ik iets van de uitgaaf dezer bladzijden zou durven hopen, dan is het dit, dat het mij zal gelukt zijn op een of ander punt een licht te hebben doen vallen, waardoor de nevel van miskenning en misverstand ietwat opgeklaard, en de overtuiging bij menigeen is levendig geworden, dat wij hier in elk geval te doen hebben met eene zaak, die verdient gewaardeerd te worden, omdat zij vatbaar is voor ernstig wetenschappelijk onderzoek. Ik spreek dezen bescheiden wensch des te vrijmoediger uit, naarmate ik mij verzekerd houd, dat wanneer de Wet en schap op de n thans in geslagen weg voort gaat, hier van zich iets goeds voor de toekomst laat
verwachten. Laat mij ook hiervan rekenschap geven. Het Spiritisme is ontvankelijk verklaard en in behandeling
opgenomen. Die behandeling zelf kan nu beginnen, of liever is begonnen. De vraag is nu maar: hoe zal de Wetenschap, met uitzicht op goed succes, op haren koninklijken weg moeten voortgaan?
-
In het constateeren zijner réaliteit ligt opgesloten, dat het Spiritisme nu tegenover de Wetenschap staat als iets, dat proef ondervindelijk bewezen is te zijn niet schijn, maar een feitelijk verschijnsel, niet kunstmatig voortgebracht, maar spontaan en zelfstandig, gelijk de gewone phenomenen op 't gebied der or
60
ganische natuur, die met de zinnen worden waargenomen. On dertusschen is het van die allen sterk onderscheiden door zijn causaal verband, hetwelk zóo geheimzinnig schijnt, dat van den werkenden factor nog niets openbaar is. Is het nu echter waar, dat in philosofischen zin de vraag naar de oorzaak der dingen geene andere is, dan de vraag naar de werking die de dingen doet zijn, die ze zijn - dan staat het Spiritisme tegen over de Wetenschap als object een er onbekende kracht; en de Wetenschap tegenover het Spiritisme als de eenige be voegde, de meest geschikte en nu gelukkig ook bereidvaardige
autoriteit, om die kracht na te sporen, te beoordeelen en te exploiteeren. En welke is nu de koninklijke weg, die daarbij bewandeld moet worden? Mij dunkt, geen andere dan de empirisch philosofische, waarvan we een heldere voorstelling ontlee nen aan den bekenden Engelschen geleerde John Herschel (in zijne voorrede over de Studie der Natuurphilosofie. Londen 1851). Opmerkelijk is, dat de methode, die door hem voorgesteld is toen men nog weinig aan Spiritisme dacht, door een der groote voorstanders van dit probleem later bij het onderzoek daarvan bepaaldelijk wordt aanbevolen, met overname tevens van eenige van Herschel's eigen belangrijke uitspraken, o. a. deze: ,,Op de vraag van 't publiek: welk nut ligt in uwe studie, wat geeft uw onderzoek van dit of van dat? kan eenvoudig gewezen worden op de geschiedenis van alle wetenschappen, wier schijnbaar meest onvruchtbare bespiegelingen schier al toos de bronnen zijn geweest der meest practische uitvindingen.” ,, Wij mogen nimmer uit het oog verliezen, dat het ons minder te doen is om de verschijnselen op zich zelve, dan wel om het beginsel, en dat ook niet de bloote kennis der feiten,
61
maar de verklaring van deze, het voorname onderwerp des onderzoeks uitmaakt. En daar nu de waarheid altijd éen is en zich altijd gelijk blijft, zoo kan een beginsel evenzeer en evenzoo klaar bewezen worden door het meest eenvoudige en bekende, als door het frappante en buitengewone. Voor den natuurvorscher bestaat er niets van weinig beteekenis. Uit het
nietigste kan wel eens het grootste besluit getrokken worden.” ,,Wanneer het eenmaal vaststaat dat de empirie de bron is van al onze natuurkennis, dan volgt hieruit, dat bij de studie van het wezen en de wetten der dingen, onze geest zich vooraf moet inspannen om elke présumtie van wat in een geval zijn kon of zijn moest, als voorbarig ter zijde te zetten, teneinde zich alleen met de beschouwing der naakte feiten, d. i. van wat is, te vreden te stellen. Elk vooroordeel, uit welke bron het ook
mocht voorkomen, moet plaats maken voor het vaste besluit om ter eerster instantie met een direct beroep op de feiten- en vervolgens met het resultaat eener streng logische deductie uit die feiten, te staan of te vallen.”
Volgens deze methode zal de Wetenschap dus beginnen met het verschijnsel, nl. het feitelijk Spiritisme, in al de vormen zijner verschijning van alle zijden nauwlettend waar te nemen en door exacte experimentatie te constateeren. Men beschouwt die verschillende vormen als even zooveel catagoriën van het geheel en noemt ze manifestatiën. Deze moeten zooveel mogelijk af
zonderlijk beschouwd, en daarbij beoordeeld worden, of ze wel allen tot denzelfden grond of tot hetzelfde genre kunnen teruggebracht worden, m. a. w. of ze wel allen takken zijn van denzelfden
boom, dien men in 't algemeen Spirit is me noemt. Reeds deze arbeid zal van wege het gemengde en ingewikkelde karakter van sommige manifestatiën niet gemakkelijk vallen. Men ga
62
dus met oordeel des onderscheids bedachtzaam in de schifting en klassificatie te werk, en zie, welke categorie met hetgeen ons
reeds uit de natuurkunde bekend is, de meeste analogie ver toont, - en vandaar trachte men dan verder op te klimmen tot de meer problematische verschijnselen. Het hoofddoel van het onderzoek blijve echter steeds, wat Herschel aanwijst nl. het beginsel, de factor of de werkende kracht, waardoor we komen moeten tot de kennis van het innerlijke wezen, dat zich in
al die vormen slechts openbaart. Voor zoover nu die vormen van zinnelijken en stoffelijken aard blijken te wezen, kan het proces van het onderzoek ook wel van exacten mechanischen aard zijn,
maar zal met betrekking tot het innerlijke wezen der zaak en de kracht van hare werking, toch grootendeels door logische be wijsvoering en wijsgeerige bespiegeling moeten voltrokken worden. De hypothese speelt in ieder zoodanig wetenschappelijk proces een voorname rol. Want waarin bestaat een natuurkun dig-wijsgeerig onderzoek anders, dan dat men de denkbeelden en veronderstellingen, die men zich van den oorsprong, de oorzaak, het eigenlijk wezen en de werking van eenig voorwerp vormt, aan dit voorwerp zelf, zooals het zich aanschouwelijk en empi risch manifesteert, - d. i. dus aan de feiten - poogt te toetsen. Hoe vreemder en ingewikkelder een vraagstuk is, des te menig vuldiger en meer uiteenloopend zullen de vragen zijn, die ge steld en de hypothesen, die gemaakt worden, al naar gelang van het standpunt en de geestesrichting der onderzoekers. Dikwerf zijn ze dwaas of hebben nauwelijks een zweem van waarschijnlijkheid, maar somwijlen bevelen ze zich zóo sterk aan, dat ze wel eens, vóor ze nog behoorlijk getoetst zijn, reeds populariteit verkregen hebben en de bron zijn geworden van wanbegrip, en bijgeloovige theoriën. 't Ware wenschelijk voor zeker, dat men het stellen van hypothesen aan de Wetenschap
63
overliet, maar dit schijnt nu eenmaal onmogelijk. De individu eele mensch wil ook weten wat hij ziet en hoort en onder
vindt. Zijn leven is zoo kort en de Wetenschap gaat zoo lang- . zaam te werk, terwijl ook zij telkens blijkt niet onfeilbaar te zijn, wanneer men ziet hoe op haar gebied de hypothesen zich gedurig afwisselen, verdringen en vernietigen. Haast zou men beginnen te twijfelen of er wel objectieve waarheid bestond. De gemeene man echter kan het geloof daaraan niet opgeven, althans niet wanneer het vragen geldt, waarvan hij meent, dat voor zijne dierbaarste belangen veel afhangt 14). Erkent de Wetenschap, dat zij bij eenig onderzoek, van wel ken aard ook, de hypothesen als punten van uitgang, zelve niet missen kan, dan zal ze toch ook wel willen rekenen met de pogingen, die door sommige harer beoefenaars, al hebben die
ook slechts subjectieve waarde, bereids tot verklaring van het raadsel zijn aangewend en mogelijk grootendeels ook reeds ingang gevonden hebben in de openbare meening. Men begrijpt, dat door een en ander de taak der Wetenschap alles behalve gemakkelijk wordt. Aan grondigheid moet nu veel zijdigheid gepaard worden. En op de nieuwe baan, die zij zich breken en in den nieuwen werkkring, dien zij zich scheppen moet op dit duistere veld, zijn het juist die menigte van uiteenloopende veronderstellingen, vermoedens en conjecturen, in verband met het inderdaad raadselachtige voorkomen van het spiritistische verschijnsel, welke de oorzaak zullen zijn, dat het eerste licht, hetwelk over dien chaos is opgegaan, nog maar nau welijks voldoende zal wezen voor eene schifting der gemengde elementen. Hoeveel valsche en vreemdsoortige bestanddeelen zul
len moeten worden uitgemonsterd! Maar hoevelen ook zullen er overblijven, die hun recht op onderzoek en beoordeeling weten te
64
handhaven. En hoevele krachten dienen daartoe niet in bewe
ging gezet te worden, welke de Wetenschap van de beoefenaars harer verschillende vakken zal moeten vergen, met aanwijzing tevens van de taak, die door ieder afzonderlijk vak volgens zijne eigene methode in dit groote proces zal behooren te worden vervuld !
Tot nadere verklaring van mijne bedoeling, wil ik trachten eene vluchtige schets te geven van den wetenschappelijk en cursus, dien, naar het schijnt, ons vraagstuk zal moeten doorloo pen, waarbij iedere ook maar eenigszins plausible verklarings hypothese tot haar recht en tevens op hare eigene plaats zal komen om, wanneer de voorgangster het pleit nog niet heeft
kunnen beslissen, desgelijks aan de verschijnselen te worden getoetst. De ervaring heeft geleerd, dat tot dusver de totaal-indruk, -
dien het Spiritisme in zijn ganschen omvang op de verschil lende beschouwers maakt, aan eene viervoudige complicatie doet denken, waardoor zich vier min of meer van elkander verwij derde standpunten laten onderscheiden, vanwaar het onder
zoek zal kunnen uitgaan. Naastbijgelegen is het Physische standpunt. De natuurkunde onderzoekt de voorwerpen, die onder het bereik der zinnen val len. Van het stoffelijke derhalve, wat zichtbaar, hoorbaar en tast
baar is, de bestanddeelen, vormen, werkingen en vooral de krach ten na te sporen - dat is haar werkkring. Zij stelt dus aan het Spiritisme, na in 't algemeen zijne réaliteit te hebben geconstateerd en zijne verschijnselen te hebben waargenomen, de vraag naar zijne beweegkracht of zijn werkenden factor. Deze vraag is door het Londensche comité met den meesten ernst gedaan, maar onbe
65
antwoord gebleven, tengevolge waarvan het uit een physisch oogpunt heeft moeten constateeren, dat men vooralsnog te doen heeft met eene onbekende natuurkracht. In elk geval is deze ontdekking voor de Physica geene kleinigheid. Eene onbekende, en derhalve eene nieuwe kracht? Maar
misschien zal de Physiologie nadere opheldering kunnen geven? Voor zoover toch het Spiritisme ook wel degelijk een levens verschijnsel blijkt te zijn, kan ook zij hare methode van onderzoek er op toepassen. De menschelijke aanraking im mers, die op de stoffelijke verschijnselen kennelijk invloed uit oefent, doet denken aan eenige, zij het dan ook anormale, spier beweging of ze nu w werking. Inderdaad hebben groote geleerden, zooals Faraday en de onlangs overleden Leipzi ger professor Czer mak, zich veel moeite gegeven om deze theorie ingang te doen krijgen. Doch tot hiertoe heeft de We tenschap haar zegel daaraan niet kunnen hechten, en zal dit ook niet mogen doen, zoolang de gezegde physiologische hy pothese slechts op een zeer klein gedeelte der manifestatiën kan worden toegepast. Maar bovenal zal die theorie te kort schieten, omdat, zooals door de Londensche commissie bewezen
is, de verschijnselen veeltijds door eene intelligen te kracht geleid worden. Intelligentie? Welnu, dan moet dus de Psy chica ons zeggen wat er van de zaak is. En hier worden de vragen talrijker en ingewikkelder. De materialistische philosoof, die de werkingen van hetgeen wij ziel noemen, aan het hersen- en ruggemerg-stelsel toeschrijft, zal met Dr. William R. Carpenter ook die intelligente verschijnselen van het Spiritisme aan eene mechanische, onbe 5
66
wuste (?) zenuwwerking van de zoogenaamde mediums toeschrij ven, terwijl anderen, die tusschen geest en stof onderscheiden,
hier bepaaldelijk een geestelijken factor aannemen, hetzij alleen van de zielskracht des mediums of tevens van die der
hem omringende personen, met wie hij sympathetisch verbonden is, uitgaande. De Wetenschap heeft over hetgeen door de voorstanders dezer beide theoriën in 't midden is gebracht, nog geen beslissend oor deel uitgesproken. Zelfs staat zij nog voor de groote vraag, die ergens het ,,crux experimenti” genoemd wordt: of het probleem wel dergelijke subjectieve opvatting toelaat, waarbij uitslui tend alles van den mens ch, hoe dan ook, zou moeten worden afgeleid en verklaard. Kon dit bewezen worden, dan zou men
met E. W. Cox ook van eene nieuwe psychische, of met prof. M. Perty van eene magische kracht kunnen spreken, waarvan de kennis ons voorzeker een dieperen blik moest leeren werpen in de potentiëele waarde der menschelijke natuur. Maar de waarschijnlijkheid van zoodanig bewijs is zeer twijfelachtig. Som migen die hunne uiterste scherpzinnigheid daarvoor hebben inge spannen, komen er reeds voor uit, dat zij nevens den subjectieven, een objectieven factor, buiten de n men sch, niet geheel mo
gen voorbijzien, en zoeken naar eene zoogenaamde , Vermittlungs theorie.” Doch hoe dit zij, zeker is het, dat wanneer de zuiver subjectieve opvatting tot volledige verklaring niet voldoende mocht bevonden worden, er ten slotte nog wel een ander wijs geerig vak zal moeten te hulp geroepen worden. De Metaphysica namelijk zal dan behooren te beslissen of de veronderstelde objectieve kracht réaliteit heeft, en dan verder, of zij eene algem eene, dan wel eene bizondere individueele kracht is. In het eerste geval, of zij als eene god delijke, dan wel als een daemonische, of misschien als eene uit
67
beide, elementen zamengestelde kracht moet worden aange merkt. En in 't andere geval of wij dan te doen hebben met persoonlijkheden van andere orde en soort dan wij, of met afgestorvene medemenschen, - waardoor hunne
voortdurende gemeenschap met ons, tot hiertoe slechts eene zaak van het geloof of van de verbeelding der liefde, nu voortaan worden kon een onderwerp van wetenschap en er varing.
Doch ik houd op. Mijne schets is reeds lang genoeg gewor den; want zij moest slechts dienen om een kort overzicht te
geven van de gezichtspunten, die achtereenvolgens bij de weten schappelijke behandeling van het Spiritisme in aanmerking kunnen komen, in verband met de velerlei beschouwingen en hypo thesen, welke aan de verschijnselen dienen te worden getoetst. Ik beoordeel die verklaringstheoriën niet, maar constateer slechts dat ze bestaan en dus recht hebben op overweging en beoor deeling. Zelfs die metaphysische onderstellingen, die allicht door menigeen voor fantastisch, hersenschimmig en al te dwaas zul len gehouden worden, durf ik in bescherming te nemen. Zij heb ben m. i. evenzeer aanspraak op de belangstelling der wijsbe geerte als de theologische en eschatologische kwesties omtrent God, de onsterfelijkheid en het eeuwige leven, die trouwens op hetzelfde gebied t'huis behooren. ,,'t Is gemakkelijk daarover te lachen en te spotten, en de aanhangers er van in verden king te brengen, en de gansche zaak als humbug te verwerpen, maar zeer moeielijk is het te verklaren, hoe mannen als Alfred R. Wallace, de astronoom Huggins, de wiskundige De Mor gan en zoovele anderen, hunne wetenschappelijke reputatie er voor op het spel gezet hebben.” Ook getuigen de schriften van deze mannen evenzeer als die van de voorstanders der overige
hypothesen, dat we hier geenszins te doen hebben met licht
68
geloovige voorbarigheid of dweepzuchtig bijgeloof. Schier allen spreken zij van aanvankelijken weerzin en van den heftigen kamp hunner twijfelzucht met de feiten, waarvoor ze als eerlijke onderzoekers der waarheid eindelijk zijn gezwicht. Desniettemin blijf ik bij mijn vroeger beweren, dat hun arbeid bij later wetenschappelijk onderzoek misschien wel met vrucht zal kunnen worden geraadpleegd en gebruikt, maar dat er om het individu ee le karakter van den toets, dien zij
zelven hebben bewerkstelligd, in verband met gebrek aan con trôle, geen objectief bewijs aan zal mogen ontleend worden geldig voor de algemeene rechtbank der waarheid. Alleen de Wetenschap, waar zij zóo waardig optreedt als wij 't gezien hebben in het Londensche comité, en bij verschei denheid van studievak en richting, als ééne persona moralis hare taak heeft aanvaard en aanvankelijk volbracht, toonende daarbij in elk opzicht getrouw te zijn aan hare beginselen en tevens in staat om aan al de eischen en voorwaarden van hare
roeping en bestemming te voldoen, - ja, die Wetenschap al leen heeft gezag. Zij moge ons verder voorlichten op dit ge heimzinnig duistere veld!
Ook zal zij ons ook zeker verder brengen, want stilstand is haar vreemd en ondragelijk. Elke duimbreed voorwaarts is haar
een des tijd ken
triumf. En waarom zou zij zich haasten? Is ook al het veld onderzoeks dat voor haar ligt, onmetelijk uitgestrekt, de waarover zij beschikken kan, is desgelijks aan geene per gebonden. Langzaam maar zeker, rustig en gerust gaat zij
voort; overal zal zij zich weten te handhaven als de koningin
der waarheid op aarde, als de opperpriesteres in den tempel der wijsheid, en als de voorzichtige moeder, die hare kinderen door de diepste sluipwegen en kronkelpaden des onderzoeks vei
69
lig leidt tot het hoogste weten, de kennis namelijk van den mensch als heer der schepping en beelddrager Gods. Hiermede acht ik de taak, die ik mij had opgelegd, naar mijn beste vermogen te hebben vervuld. Mijn practisch doel laat echter nog niet toe, dat ik de pen neerleg.
Ten slotte namelijk wensch ik uit de verhouding der Weten schap tot het Spiritisme nog eenige gevolgen af te leiden omtrent de verhouding, die er moet bestaan tusschen diezelfde Weten schap en hare eigene beoefenaars, en de aanhangers van het Spiritisme, en het publiek dat buiten staat. Zij zal, vertrouw ik, op hare eigene kinderen, op de man n en der wetenschap, een waakzaam oog houden, om te zorgen dat zij ten aanzien van het Spiritisme in denzelfden geest en volgens dezelfde beginselen te werk gaan, als die in elk ander vak, en bij de behandeling van ieder ander onder
werp den echt wetenschappelijken man kenmerken. Wie deze verloochent, verdient ernstige terechtwijzing, hoe geleerd hij
overigens ook zijn moge. Is het Spiritisme eenmaal in de Wetenschap opgenomen, dan zou het hard en onbillijk zijn het zijne vroegere versmading nog te verwijten of feitelijk den druk te laten gevoelen, die rechtens is opgeheven. Ook de onverschilligheid behoort te wijken voor belangstel ling. In elk geval moet de wetenschappelijke man zijne anti pathie laten varen, niet slechts omdat deze het onderzoek be lemmert, maar vooral omdat daardoor aan die buiten staan, òf
voedsel zou gegeven worden voor nieuwen twijfel, òf althans een vrijbrief voor het koesteren van den ouden wrok. Sympathie voor het een of ander onwaardig voorwerp, sleept menigen
70
eenvoudige, die haar bij een man van invloed opmerkt, on
willekeurig mede en maakt hem tot een onnoozelen dweeper, maar antipathie tegen iets, wanneer zij door hooger autoriteit wordt gesteund, heeft niet minder treurige gevolgen in het maatschappelijk leven. Beide die uitersten plegen even als de mode besmettelijk voort te woekeren. Maar terwijl de eerste
nog altijd verzamelt, verstrooit de andere, terwijl gene liefde blijft, hoe ziekelijk en overdreven ook, zal deze lichtelijk in haat en vijandig zelotisme ontaarden. Intusschen laat zich in sommige gevallen en bij sommige
individuën de antipathie nog wel verklaren en verontschuldigen,
ingeval zij het gevolg is van opvoeding, gewoonte, temperament en karakter. Of wie verschoont niet in zwakke gestellen de teergevoeligheid, tengevolge waarvan een toevallige indruk
dien ze ontvangen hebben, nog langen tijd nawerkt? Wie ver draagt niet in het dagelijksch leven, dat tal van nufjes en salet jonkers, die door vertroeteling van smaak en fantasie zoovele dingen niet zien, niet hooren, niet aanraken kunnen en steeds
het woord ,,afschuwelijk!” op de lippen nemen? Zijn er niet nog vele andere, zelfs zeer ontwikkelde menschen, die dit of dat
voorwerp uit het planten- of dierenrijk, wel uit Gods schepping zouden wenschen te verbannen, omdat zij er nu eenmaal een , hekel” aan hebben? Doch het spreekt van zelf, dat ik zulke kinderachtigheid niet bedoel. Men lacht er eens over en daar mede is 't uit !
Maar wie zou dan ooit aan zulke lieden over eenige zaak een wetenschappelijk oordeel toevertrouwen? Of is niet de antipathie, als het non plus ultra van partijdigheid, de ergste vijandin der Wetenschap? Het Spiritisme maakt hier geene uitzondering. Na zijne ont vankelijkheidsverklaring staat het nu wettig onder de hooge
71
bescherming der Wetenschap. Hare rechtbank zal hare dienaren tot de orde moeten roepen, wanneer zij het niet onder de oogen willen zien of het nauwelijks met den vinger durven aanroeren, en daarbij de kiesche vormen tegenover zijne aanhangers ver onachtzamen. Wil iemand zijne antipathie zoeken te verdedigen op grond der , nare en akelige” gevolgen, die het Spiritisme heeft of hebben kan; hij bedenke toch, dat de schuld van dezen alleen kan liggen bij degenen, die er misbruik van maken, tengevolge van miskenning, of die de slachtoffers wor den van opzettelijk bedrog, dat er mee gepleegd wordt. Maar is dit niet een zeer gewoon verschijnsel? Bestaat er wel eenig object van Wetenschap, hetwelk niet voor scheeve beoordeeling bloot staat en door averechtsche praktijk eenige schadelijke uit werking heeft? Hoe gemakkelijk evenwel is 't tegenover de lange lijst van treurige, eene dito op te hangen van heil zame gevolgen, die dezelfde zaak heeft gehad, terwijl echter beider opsomming doorgaans niet van eenzijdige beschouwing en partijdige overdrijving is vrij te pleiten! Welnu, hetzelfde geldt ook hier. De ervaring moge geleerd hebben, dat er kwaads, zij heeft ook geleerd, dat er goeds uit het Spiritisme is voort gekomen. Van het eerste weet ik, op zedelijk gebied althans, schier geen voorbeeld, van het andere zou er aan de mededee lingen geen einde komen. 1*) Maar wat maakt het ook uit? Zooals we boven reeds opgemerkt hebben, doet het ,,cui bono” bij een wetenschappelijk vraagstuk niets af, en moeten utila ristische bespiegelingen tot rechtvaardiging van sympathie of antipathie ten strengste afgewezen worden. In éen ding zal echter de Wetenschap jegens hare beoefenaars toegeeflijk zijn, of liever het hun tot eer rekenen en tot plicht maken, omdat het met haar eigen beginsel volkomen strookt. Ik bedoel de sceptische richting bij het onderzoek. Deze is
72
door de Londensche commissie tot de uiterste hoogte gedreven, en dáaraan juist ontleenen de door haar verkregen resultaten hun voornaamste gezag. Maar - 't moet altijd een eerlijk scep ticisme zijn zonder eenig parti-pris. En al is 't nu niet te ont kennen, dat het bij een probleem als het Spiritisme met zijne vreemde, grillige en somwijlen stuitende vormen, alles behalve gemakkelijk is de twijfelzucht binnen de behoorlijke perken te houden; zooveel mogelijk toch moet de wetenschappelijke man, gelijk Herschel zegt, zijn geest daarvoor inspannen, ten einde te voorkomen, dat hij noch tot radicale ontkenning, noch tot voorbarige erkenning vervalle.
Buitendien zijn hier voor overtuiging pro of contra tijd en gelegenheid noodig.
En helaas, den tijd gunt men zich doorgaans niet, of gunt men niet aan de zaak. Na éen of tweemalen gezien te hebben, zegt menigeen: ik heb er genoeg van! en meent, dat zijne hy pothese, b. v. van goochelspel, reeds genoegzaam bevestigd is! Waarlijk, 't zou er treurig uitzien, wanneer men zulke korte metten maakte met chemische, physiologische en archeologische
proefnemingen, of als men zoo haastig en losjes te werk ging met het zoeken naar enkele trekken van geschiedkundige waar heid die in de mythen en legenden van den alouden tijd voor het critisch gewapend oog kunnen te voorschijn komen ! Maar nu - wie bewondert niet den ijver en de scherpzinnigheid der ge leerden, die daarvoor hun kostelijken tijd en beste krachten
veil hebben, en wie zou niet gaarne nog een jaar of wat willen wachten op de vrucht van hun arbeid? En wat de gelegenheden betreft - men zoekt ze niet. Ook zijn ze inderdaad moeielijk te vinden. De meeste en de meest betrouwbare mediums doen zich plotseling voor in familiekrin gen, maar dáar, gelijk zich denken laat, heeft hun optreden, en
73
nog meer hunne eerste en verdere ontwikkeling, met allerlei bezwaren te worstelen, zoodat zij alras de zaak weer opgeven. Anderen maken er een handwerk van, en geven publieke séan ces, die evenwel natuurlijk slechts enkele malen kunnen worden
bijgewoond en geen behoorlijke experimentatie toelaten. Zij kunnen dus op den eerlijken Scepticus geen positieven indruk van waarheid en werkelijkheid maken, en doen hem, schoon hij ook dáarvoor geen positief bewijs heeft, liever maar blij ven vasthouden aan zijne hypothese van optisch of mechanisch bedrog. Inderdaad, om tot volle objectieve zekerheid te komen, moeten nog andere gelegenheden gezocht, nog andere maatregelen van onderzoek genomen worden. En dat zulks kan, en hoe het kan - daarvan heeft de Dial. Society te Londen ons een voorbeeld gegeven, waarop niets valt af te dingen. Wie zou niet wenschen dat het door meerdere groote wetenschappelijke Colleges der beschaafde wereld mocht worden nagevolgd, opdat er eenmaal, ook voor verdere en diepere studie, een soortge lijke al g e m e en e za m en w e r k in g zou kunnen plaats grijpen, als die wij thans b. v. met welgevallen tot stand ge bracht zien voor de observatie van den doorgang van Venus door de Zon - een feit natuurlijk voor de astronomie van groot belang, maar toch op zich zelf wel niet belangrijker dan het onderzoek van eene n ie u w e o n b e k en de kracht, hetzij op physisch of physiologisch, hetzij op anthropologisch, of me taphysisch gebied. Die tijd kan voor 't Spiritisme nog wel ver af zijn, maar de Wetenschap, nu zij eenmaal een begin ge maakt heeft, zal, zonder te haasten, rusteloos trachten dien af
stand te verkorten, en daartoe hare beoefenaars den weg aan te wijzen, en zoovelen onder hen er lust en bekwaamheid toe hebben, op te wekken en aan te moedigen, - en de overigen uit
74
te noodigen, om zooveel mogelijk te steunen en voor te lich
ten en van het hunne mede te deelen wat tot bevestiging en ontwikkeling van deze nieuwe studie zou kunnen dienen. Ja
dit is de roeping, die zij tegenover hare beoefenaars zal handhaven en vervullen, - zoolang zij namelijk haar eigen karakter niet verloochent, maar getrouw blijft aan de beginse
len van vrijheid en orde, van voorzichtigheid en onpartijdigheid,
van eendracht en volharding 1"). En welke zal nu verder de houding zijn welke de Weten schap aanneemt tegenover de aanhangers en b e o e f e n aar s van het Spirit is m e? Mij dunkt, hulde zal zij doen aan de belangstelling zelf door -
den eenvoudigen man betoond in eene zaak, die zoo men eerst
meende, hoogstens voor eene poos de nieuwsgierigheid kon prikkelen, maar zich overigens weinig voor eene ernstig voort gezette waarneming aanbeval! Eere zal zij geven aan den moed der overtuiging, waarmede sommigen, in spijt der ongunstige meening van 't publiek, het verwaarloosde en verachte voor werp in bescherming genomen en er spot en hoon voor ver dragen en niet gerust hebben, vóor aan hun dringend verzoek om wetenschappelijke behandeling eindelijk voldaan is ! Voorts zal de Wetenschap aan den meer ontwikkelden Spiritist het recht toekennen om zijne hypothese op eigen manier te toetsen aan de verschijnselen, zooals die door hem worden waargenomen. Moge ieder voor zich er gewicht aan hechten zooveel als hij met zijn verstand en geweten overeen kan brengen ! - Maar hier moet het dan ook bij blijven! Zoodra iemand hunner buiten den kring zijner geestverwanten of clubgenooten treedt, om de zoogenaamde resultaten van het geimproviseerd onderzoek als objectieve waarheid aan te bevelen of met beroep op eigen gezag op
75
te dringen aan anderen, die niet gezien en niets onderzocht hebben, - dan zal de Wetenschap tusschentreden en er de hand opleggen met de verklaring van , niet ontvankelijk”; ja, zij zal verder gaan, en deze n moed der overtuiging als overmoed en voorbarige pretensie ten sterkste afkeuren. Gesteld immers ook al, dat deze of gene hunner theoriën later als waarheid kon wor den erkend - toch zou de fout begaan zijn dat zij het doel voorbijgestreefd en oorzaak geworden zijn, dat aan den ge regelden gang van het onderzoek is te kort gedaan. Want de waarheid laat zich door hare onderzoekers niet bestormen, even
min als zij gedwongen of voortgestuwd wil worden op de baan harer trapsgewijze openbaring. Ik weet wel, dat ik op dit teedere punt zal geïnterpelleerd worden door enkele vrienden die de geesten-theorie of de persoonlijke gemeenschap met afgestor ven en reeds zóo sterk op den voorgrond plaatsen, dat ze klaarblij kelijk het mihi constat met het constat vereenzelvigen, en wel eens te laag neerzien, of zich daarbij op te hoogen toon uitlaten over anderen, die hunne opinie natuurlijk nog volstrekt niet deelen. Hoe kunnen zij alzoo vergeten, dat er vroeger voor hen zelve toch ook een tijd geweest is van twijfel en ontken ning, en dat zij niet dan na langdurig waarnemen en nadenken, tot hunne tegenwoordige eigene, maar altoos nog maar subjec tieve, overtuiging gekomen zijn?! Eindelijk wil ik nog iets zeggen over de verhouding van de Wetenschap tot degenen die buiten staan, namelijk tot het groote publiek. Dit heeft ook zijne opinie, maar 't velt doorgaans een oor deel op goed geluk af, even oppervlakkig als ongemotiveerd, daar het zich leiden laat door toongevers en demagogen. Al naar gelang de wind uit een anderen hoek waait, verandert
76
dat oordeel van richting, en 't kan wel eens plotseling omslaan en overslaan tot een uiterste, dat verderfelijk is voor de maatschappij. Het gezag der Wetenschap alleen is in staat een dam op te werpen tegen deze gevaarlijke wispelturigheid. Maar nog meer, het zal ook het beste behoedmiddel zijn tegen een lichtvaardig
gebruik van het Spiritisme. De onkundige en weinig ontwik kelde schare, ja ook ieder huisgezin, iedere persoon, die met ongeoefende en ongewijde hand eene hem onbekende kracht, hoedanige ook, aantast om zijn spel er mee te drijven, is gelijk aan het kind dat den draak steekt en beuzelt met vuur of buskruid en allicht het eerste slachtoffer wordt van den ontsto
ken brand. Voorwaar, de natuur wreekt zich vroeg of laat aan
allen die haar licht achten, of spotten met hare krachten. Maar dubbele slagen zullen hem treffen, die aan het eigenaar dig, stoffelijk en intelligent, vermogen van 't Spiritisme zich gaat vergrijpen! Eene treurige ervaring heeft dat reeds tallooze malen geleerd.
Het publiek blijve dus voorzichtig op een afstand. Het houde zich neutraal zonder daarom onverschillig te zijn, het stelle zich gerust met de gedachte, dat - thans de zaak in goede handen is! Het late zooveel mogelijk elke rechtstreeksche be moeiing met het Spiritisme varen, en wachte kalm de uit spraak en de voorlichting der Wetenschap af. Maar dan mag deze dat wachten ook niet onbeantwoord laten. Wat haar van de
verkregen resultaten des onderzoeks gebleken is, als positieve waarheid te kunnen worden aangenomen, behoort zij op gepaste wijze te populariseeren, en tevens scherpe critiek te oefenen over de spiritistische drijvers, die haar de taak van leermeesteres des volks te zijn, uit de hand willen nemen. Doch ook met niet minder
scherpe terechtwijzing zal zij de antispiritistische mannen tot de
77
orde roepen, die willekeurig in haar naam optreden en ontijdig haar tolken willen zijn. Het volk kan niet ernstiggenoeg opmerk zaam gemaakt worden op het onderscheid tusschen particuliere meeningen en de waarheid. De bestrijders zoowel als de vrienden hebben hun Spiritisme, maar de Wetenschap alleen heeft het Spiritisme. Subjectieve meeningen voor of tegen wisselen gedurig, maar wat eenmaal als echt wetenschappelijk geconstateerd is, heeft blijvende waarde. Al weet eene heerschende dwaling zich ook lang te handhaven; - zij moet voor het licht door de Weten
schap ontstoken, zeker eens zwichten. Niets is er, wat de geschiede nis der beschaving ons duidelijker voor oogen stelt dan dit twee ledige feit: vooreerst, dat de kennis der waarheid, die als algemeen goed en gemeenschappelijk menschelijk eigendom mag beschouwd worden, bestendig toeneemt, en ten andere, dat hare min of meer
snelle vooruitgang meestal van de ongelijke wakkerheid der Weten schap zelve afhangt. Niet altijd echter was deze even vrij om haar vleugelen uit te slaan. Toen de kerk in de middeneeuwen de massa beheerschte, werd zij eenvoudig als de vogel in de kooi, bin nen kloostermuren opgesloten. Maar sedert is dat anders ge worden, en in onze dagen kan ze doen wat ze wil. Och, mocht ze nu maar ook willen wat ze kan! Mocht zij zich daarbij
meer en meer meester maken van de publieke opinie en hare organen, gelijk zij zelve op hare beurt het groote orgaan is van den geest der waarheid, waardoor de menschheid moet vrijgemaakt worden! Dán zie ik voor vele gewichtige proble men der natuur, en voor vele bedenkelijke vraagpunten des
tijds eene goede toekomst te gemoet. Ook voor het Spiritisme! Want dat merkwaardig verschijn sel, beurtelings een afgod en eene vervloeking, bewierookt en naar den mutsaard verwezen, een voorwerp van ontzag en van
espotting, van vermaak en van verschrikking, een lokaas voor
78
dweeperij en voor bedrog, een steen der wijzen en een speelpop van dwazen - een Proteus, een Sphynx, of wat andere namen gij er ook aan geven wilt - datzelfde Spiritisme heeft voor zeker, omdat het bestaat, ook deel aan den dag der herstelling
aller dingen. Hoeveel eeuwen lang het ook gegaan is door goed en kwaad gerucht, en in zijn spookachtig gewaad heeft rondgewandeld onder de menschen, en hoeveel eeuwen het mis schien, ook na zijn stout en krachtig optreden in dezen tijd, nog zal moeten blijven de meest geheimzinnige vreemdeling op aarde; - nog eens, ook dat Spiritisme heeft zijne toekomst; immers h et is in de W e t e n s c h a p op g e n om e n !
En wat deze hoogste macht op 't gebied der waarheid aan vaardt, dat laat zij niet los, dat geeft zij niet op! Na duizendvoudig herhaalde proefneming zal 't haar toch
eindelijk gelukken de wetten zijner werking op te sporen, en daarna de kracht, en daarna den oorsprong, en eindelijk mis schien ook zijn praktisch nut voor de belangen der menschheid aan te toonen.
Ik durf die hoop koesteren volgens deze grondbeginselen: dat er bij de groote verscheidenheid der dingen eenheid is, en orde in hunne afwisseling, dat elk reëel verschijnsel zijn tijd, zijne plaats en zijne be stemming heeft,
dat er tusschen het ons bekende en nog onbekende een na tuurlijk verband bestaat, dat er eene harmonische zamenwerking moet zijn van de zin nelijke en bovenzinnelijke, van de stoffelijke en geestelijke krach ten der schepping, dat de menschelijke geest alles kan en mag onderzoeken en
zich moet inspannen om in de diepste geheimen der natuur door te dringen , en eindelijk
79
dat die - geest door volhardende oefening zijner voor vol making vatbare vermogens, steeds verder komen, en den tijd der openbaring aller dingen zal voorbereiden en verhaasten. Deze overtuiging geeft den moed om met helderen blik het heelal kloek onder de oogen te zien en de oplossing van al zijne raadselen met vroolijke verwachting te verbeiden.
AAN TE E K EN IN GE N. *)
1) Blz. 12. Zie Vraagpunten des Tijds in drie redevoeringen door Dr. L. S. P. Meyboom en Dr. W. Vrolik. (Haarlem 1856. bladz. 42, 43.) -
*) Blz. 36. Goethe erkende inderdaad , eene geheime problemati sche macht” en wraakte het zeer dat men dit ,,allervoortreffelijkste en merkwaardigste verschijnsel” zoolang mogelijk bleef negeeren. ,, Dieser Wahnsinn unserer Zeit ist auf alle Fälle schlimmer, als wenn man
das Ausserordentliche, weil es einmahl geschah, gezwungen zugab und dem Teufel zuschrieb”.
Toepasselijk is hier ook zijn woord: Wo uns die Natur ein Räthsel vorlegt, da versteckt sie auch an irgend einer Stelle die Lösung des selben (zie: Eckermann's Aufzeichnungen).
*) Waartoe die lijst van breede Aanteekeningen? Het kwam mij voor, dat ze noo dig waren: deels om rekenschap te geven van de bronnen die ik gebruikt heb, en om den lezer nog wat nader bekend te maken met de voornaamste mannen door mij ge noemd, en met de wijze hoe zij het Spiritisme beoefenen en beoordeelen, deels ook, om ter voorkoming van misverstand, hier en daar mijne bedoeling nog wat duidelijker uit te spreken. Dit is bizonder het geval in de laatste aanteekening. Hoe langer zoo meer heb ik ingezien, dat het onderwerp in een paar voorlezingen alles behalve grondig kan worden afgedaan.
82
°) Blz. 36. Les sing beweert: „ die Denkart: wir glauben an keine Geister, haben wenige. Viele wollen sie zu haben s ch einen. Diese machen das Geschrei und geben den Ton an. Der grosse Haufe schweigt und denkt bald so, bald so. Der Saame, Geister zu glauben, liegt
in uns allen!” u. s. w. (Dramaturgische Werke XXV, 85.) Sch op en hau er zegt „Man muss annehmen und erwägen, dass von diesen (Spiritistischen) Thatsachen auf e in e öffentlich mitgetheilte
tausend ähnliche kommen, deren Kunde nie über den engen Kreis ihrer unmittelbaren Umgebung hinausgelangt ist – aus verschie denen Ursachen, die leicht einzusehen sind. Daher schleppt sich die Wissenschaftliche Betrachtung dieses Gegenstandes seit Jahr
hunderten, ja seit Jahrtausenden fort, mit wenigen einzelnėn Fällen, Wahrtraümen und Geistergeschichten, deren Gleichen seitdem hun derttausendmal vorkommen, aber nicht zur offentlichen Kunde ge
bracht und der Litteratur einverleibt worden sind.” (Panerga und Paralipomena, I. 264.) I. H. Fichte: „ Es giebt durchaus keinen objectiven Grund der gleichen (Geistererscheinungen) für an sich unmöglich zu erklären, und in das bekannte kritiklose Geschrei über Wah n, Aberglau ben, Selbst betrug einzustimmen, mit welchem der gemeine Haufe der Aufgeklärten jene Begriffe aufnimmt. Solche Dinge sind zu allen Zeiten geglaubt worden, ja sie machen sich trotz jener Befehdung, grade jetzt mit erneuertem Nachdrucke geltend.” „Alles was sich als Tathsache ankündigt, hat die Wissenschaft unbefangen anzuerkennen und nach seinem wahren Verstande zu prüfen. Auch dieser, nur mit Unrecht und in Folge eines falschen Vorurtheils für verfänglich gehaltener Gegenstand, ist daher völlig würdig Object anthropologischer Enforschung zu werden, und bedarf es dafür der Autoritäten, so bieten sich die Namen der ersten Denker dar.”
4) Blz. 37. Prof. Da u m er te Würzburg noemt het Spiritisme „de positieve reactie tegen de rationalistische en materialistische wereld beschouwing.” De kosmos bestaat, volgens hem, uit hetgeen stoffelijk wordt waargenomen en hetgeen op eene andere wijze tot onze kennis
83
komt. ,,Het geheel van voorwerpen, wezens, gebeurtenissen en krach ten, laat tweederlei beschouwing toe, de zinnelijke en de bovenzinnelijke, die beide in den mensch haar eigen factor hebben, 't verstand en 't gemoed. Met hetzelfde recht of onrecht waarmede de Rationalist zegt: alles is stof - zou men met Jean Paul kunnen zeggen: alles is geest!” Met de laatste eenzijdigheid zou Daum er eerder vrede hebben
dan met de eerste. Wat het vulgaire Rationalisme voor bijgeloof ver klaart, noemt hij ,,ebenso poëtisch und romantisch, als der Verstand (nicht die Vernunft) ein trockener, nüchtermer Philister und Pedant
ist, ohne einen Funken von Geist und Poësie. Darum sind alle prac tische Naturen mehr oder weniger aberglaübisch. - Der Aberglaube liegt uberhaupt, wie schon andere bemerkt, tief in der menschlichen Natur und ist unausrottbar, so viel und so lang man auch aufklä ren möge. Das kommt daher, weil der Mensch nicht dazu geschaffen ist, ein poësieloser Philister und Pedant zu sein, weil er, und das sogar in ausgezeichnetem Grade, vor allen andren Erdbewobneren Geist und Leben ist, und diese seine edle Gottentstammte Natur, einer sie negirenden mechanischen Weltanschauung zu Liebe, sosehr sie grade Mode sein mag, auch nie völlig aufgeben und verlaügmen kann. In diesem Lichte betrachtet, ist der Aberglaube so wenig et was den Menschen unwürdiges, ihn schmählich degradirendes, dass er demselben, als eine Folge und Kundgebung seines erhabenen Ur sprungs und seines keiner ausserordentlichen Schranke unterworfenen Wesens, vielmehr nur zur Ehre gereicht.” Ik geloof niet, dat zulke redeneeringen van eenzijdigheid vrij te pleiten
zijn. Er laat zich echter uit verklaren, dat de Würzburgsche hoogleeraar in zijne beoordeeling van het Spiritisme aan de objectieve hypothese de voorkeur geeft, en den factor in de geestenwereld verplaatst. Met gemoedelijken ernst en veel talent verdedigt hij deze theorie in zijn Geisterreich (Dresden 1867), tegen de subjectieve opvatting, vooral van zijn ambtgenoot te Bern, Maximiliaan Per ty, die de zaak geheel anthropologisch wil beoordeeld en verklaard hebben, en als de
slotsom van zijn uitgebreid werk (die mystischen Erscheinungen der menschlichen Natur. Leipzig en Heidelberg 1861) aldus opgeeft: ,, Es giebt Kräfte und durch sie bewerkte, zum Theil sinnlich wahr
84
nehmbare Phänomene, welche nicht nach den bis jetzt bekannten
Natur- und Psychologischen Gesetzen, sondren nach Gesetzen einer höheren Ordnung sich richten. Man hat diese Kräfte und Erschei nungen von vorzugsweise geistigem Charakter, magische genannt.” ,,Zahlreiche Phänomene, welche die frühere Zeit fremden Wesen, Göttern, Engeln, Dämonen u. s. w. zuschrieb, kommen unwider sprechlich durch die Mensch en zu Stande, die sâ mm tlich mit magischen Kräften begabt sind, welche jedoch nur in einzelnen In dividuën und unter gewissen Umständen wirksam werden.”
Dr. E. W. Cox, en ook Dr. Croock es, noemen deze kracht een psy chische, de laatste heeft echter later verklaard, dat hij toch met Prof. Th ury de voorkeur zou geven aan den naam van ekt en ische kracht. Beide benamingen zijn ontleend aan de hypothese die reeds in 1854 door Gaspar in te Parijs ontwikkeld, en in 1871 door Dr. Richard son te Londen toegepast is geworden. Men noemt haar psychode,
en zij vormt den overgang tot de leer van het zoogenaamde périsprit in de mededeelingen van den Heer W. N. Rose te 's Gravenhage. *) Blz. 38. Figu ier, in zijne Histoire du Merveilleux, en G ul
den stubbé, in zijne Pneumatologie positive, Paris 1857 en 1873. In het Duitsch vertaald, Stuttgart 1870. *) Blz. 42. De titels dezer schrijvers, met opgaaf van hunne werken,
vindt men grootendeels in The American Booksellers guide, (New York), in de Bibliothek des Spiritualismus, die successivelijk wordt uit gegeven door Oswald Mutze te Leipzig, en in de Bibliographische mededeelingen in het Tijdschrift: Psychische Studiën, onder Redactie van Aksakow.
7) Blz. 44. Het zijn de woorden van Dr. W. C. van Man en in de
'aderlandsche Letteroefeningen van dit jaar. Zijne welbekende beoor deeling van de pleitbezorgers van 't Spiritisme in Nederland, getuigt
van bizondere belangstelling in het probleem; en al is zijn oordeel daarover ongunstig, de zorg er aan besteed, verdient allezins waar deering. Intusschen had ik een meer billijke en klare conclusie ver
85
wacht. Het onderscheid tusschen christelijk en spiritistisch wonder geloof, ja het gansche begrip van wondergeloof, is mij evenmin dui delijk als het geloof aan de intuitie, die de Recensent schijnt te heb ben van een ontwijfel baar eind resultaat des onderzoeks van verschijnselen, die tot heden niet of niet volledig onderzocht zijn.
8) Blz. 46. De Londensche Times in menigvuldige nummers gedu
rende de laatste twee jaren, en vooral de Berliner Vossische Zeitung, onder Redactie van Dr. Kletcke en medewerking van verschillende geleerden. Het uitvoerige stuk over het Spiritisme daarin geplaatst (zie
de bijlagen van 29 Maart en van 5, 12 en 26 April 1874), is reeds vertaald medegedeeld door den schrijver van het stukje Dr. Meyboom en het Spiritisme (Amsterdam J. H. Tielkemeijer 1874.).
*) Blz. 48. De beide laatstgenoemde heeren hebben zich, zooals ik vernomen heb, aan de medewerking ontrokken. De eerste had geen tijd; de andere stelde onmogelijke voorwaarden. Dit is zeker, dat deze vice-presidenten, evenals geheel het Hoofdbestuur der Society verklaarde tegenstanders waren van de geheele zaak, en ook van de
benoeming eener commissie van enquête. 10) Blz. 48. Over D. D. Home is veel geschreven. Het merkwaar
digst blijft altijd zijne autobiografie, die in Engeland door den be roemden Dr. Robert Chambers (auteur der: Vestiges of the natural history), en in Noord-America door Mr, John Edmonds, lid van het hooge N. Am. Gerechtshof, is ingeleid. Inderdaad zijn dit wel twee zooals men zegt, soliede borgen voor de eerlijkheid van dit Medium.
**) Blz. 50. Longmans te Londen uitgegeven onder den titel:
Report on Spiritualism, of the Committee of the London Dialectical Society. Thans is het ook in het Duitsch vertaald onder den titel:
Bericht über den Spiritualismus von Seiten des Comité's der Dialek tischen Gesellschaft zu London. (Leipzig Osw. Mutze).
86
1*) Blz. 56. Over A. Aksakow en W. Crookes, wier namen ik reeds meermalen genoemd en van wier opmerkingen en mededeelingen ik dikwerf gebruik gemaakt heb, sta hier een enkel woord. De eerste is Keizerl. Russ. Staatsraad en een waardig en ijverig beschermer en bevorderaar der Wetenschappen te St. Petersburg. Hij heeft zich voor de zaak van het Spiritisme vooral verdienstelijk ge maakt door aan het hoofd te willen staan van de Redactie der reeds
genoemde P sy c h is c h e St u di ë n, Monathliche Zeitschrift vor
züglig der Untersuchung der wenig gekannten phänomene des Seelen lebens gewidmet (Leipzig en New-York 1874). Ware het mij niet ge bleken, dat dit ‘Tijdschrift slechts weinig de belangstelling der ge leerde wereld in ons land getrokken heeft, ik zou mij de moeite van iets over het Spiritisme te schrijven gerust hebben kunnen besparen. De andere geleerde op wien ik meer bepaald de aandacht wenschte te vestigen is Dr. William Crookes, Lid der Koninkl. maatsch. van Wetensch. te Londen, Redacteur van het Quarterly Journal of Science en van het Tijdschrift The Chemical News. Zijne eerste Artikelen over ons onderwerp in de Quarterly R. 1870-71, zijn in het Russisch en Duitsch vertaald, en in 1872 met een ,, bericht ” over proefséances door Petersburger geleerden met D. D. Home gehouden, uitgegeven
door M. Aksakow, onder den titel: der Spiritualisme und die Wis senschaft. We vinden daarin echter geene philosophische beschouwing van het verband tusschen die twee, maar slechts eenige proeven van wetenschappelijke behandeling - zooals Crooke s die later ook
zelf geeft in zijn meer volledig verslag van de zittingen, die door hem met Home te Londen gehouden zijn, en waarvan Dr. E. W. Cox hem in een afzonderlijk schrijven de getuigenis gaf : u we experi menten bevestigen volkomen de conclusie waartoe de
commissie van de Dial Society gekomen is. Met het oog hierop heb ik gemeend den lezer van mijn boekje geen juister begrip en duidelijker overzicht te kunnen geven van hetgeen al zoo tot , wetenschappelijke behandeling” van het Spiritisme kan gerekend worden te behooren, dan door de eenvoudige overname van dit verslag.
87 Het luidt aldus:
Mededeelingen (in het Quarterly Journal of science) van een vierjarig onderzoek der zoogenaamde spiritueele verschijnselen gedu
rende de jaren 1870-73 door William Crookes, lid van de Koninkl. Maatschappij van Wetenschappen te Londen. ,,Even als een reiziger, die een ver land onderzoekt, waarvan de wonderen tot dusver slechts door berichten en geruchten van een onzekeren en onzuiveren aard bekend werden, ben ik nu vier jaren
lang bezig geweest, mijn onderzoek tot een gebied der natuurweten schap uit te strekken, 'twelk den beoefenaar dezer wetenschap een nog schier maagdelijken bodem aanbiedt.” Gelijk de reiziger in de verschijnselen, welke hij aanschouwt, de werking erkent van krachten, die door natuurwetten worden bestuurd, waar anderen slechts de willekeurige tusschenkomst van beleedigde godheden meenen te zien, zoo heb ook ik getracht de werkzaamheid van natuurwetten en krachten te ontdekken, waar anderen slechts de werkzaamheid van bovennatuurlijke wezens zagen, welke aan geen wet ten zouden onderworpen zijn, en die geene kracht, dan alleen hun eigen vrijen wil, gehoorzaamden. Gelijk de reiziger voorts op zijne zwerf tochten geheel afhankelijk is van de welwillendheid en genegenheid der stamhoofden bij welke hij vertoeft, zoo ben ook ik bij mijn on derzoek op uitstekende wijze niet alleen geholpen door eenigen van hen, welke de bizondere kracht, die ik zocht na te vorschen, bezit ten; maar heb ook vaste en zeer gewaardeerde vriendschapsbetrek kingen aangeknoopt met velen der bekende leiders van deze ziens wijze, wier gastvriendschap ik mocht genieten. Gelijk de reiziger som wijlen, wanneer de gelegenheid zich aanbiedt, een kort bericht nopens zijne vorderingen naar huis zendt, hetwelk echter, daar het
doorgaans zoo geheel op zich zelf staat, met ongeloof of zelfs met spot wordt ontvangen, zoo ik heb ook een paar malen openbaar gemaakt, wat mij treffende en bepaalde feiten schenen. Doch daar
ik daarbij verzuimde vooraf te laten gaan, wat de openbare mee ning tot eene juiste waardeering der verschijnselen moest lei den, en aan te toonen hoe deze met andere waargenomen feiten
zamenhingen, zoo werden ook mijne berichten niet alleen met onge
88
loof, maar ook met niet weinig miskenning bejegend. En gelijk einde lijk de reiziger, wanneer zijne nasporingen geëindigd zijn, zijne ver strooide aanteekeningen verzamelt en rangschikt, om ze vervolgens als een samenhangend verhaal aan de wereld over te geven, zoo heb ook ik, zóóver gekomen zijnde, al mijne onsamenhangende waarne mingen gerangschikt en vereenigd, met het oogmerk om ze aan het publiek in den vorm van een boek aan te bieden. De verschijnselen, waarvan ik aldus bereid ben getuigenis af te zeggen, zijn zóo buitengewoon en zóo rechtstreeks in strijd met de 't meest vastgewortelde artikelen van ons wetenschappelijk geloof, o.a. met de algemeenheid (Allgegenwart) en onveranderlijke werking van de wet der zwaartekracht, - dat zelfs nu nog, als ik mij de bizon derheden herinner van hetgeen ik gezien heb, zich in mijn geest een strijd verheft tusschen de rede, welke dit voor wetenschappelijk onmogelijk verklaart, en tusschen het bewustzijn dat mijne zintuigen van gevoel en gezicht, als ware 't nog versterkt door die van al de aanwezigen, geen leugenachtige getuigen zijn, zelfs waar zij lijnrecht strijden met mijne eigene dusver gekoesterde meeningen *).
*) De volgende opmerkingen zijn te zeer ter zake dienende, om ze hier niet aan te halen. Zij komen voor in een schrijven van een ouden vriend, wien ik een bericht van eenige der bedoelde voorvallen gezonden had. De hooge plaats welke hij in de wetenschappelijke wereld bekleedt, zet aan zijn oordeel een dubbel gewicht bij. ,,Een verstandig antwoord op de door U vermelde daadzaken, weet ik niet te geven. Echter is het een feit, dat zelfs ik, hoe ik ook poog en tracht om spiritualistisch te geloo ven (sic), en bij al mijn vertrouwen op uwe gave van waarnemen en op uwe vol
maakte waarheidsliefde, iets als den wensch in mij voel opkomen om dit alles zelf te zien, en het valt mij pijnlijk te denken, hoeveel meer bewijs ik nog verlang. Pijnlijk zeg ik, omdat ik zie, dat het niet de rede is, die den mensch overtuigt, maar dat de overtuiging eerst komt, wanneer een feit zich zóo vaak herhaalt, dat de indruk er van
tot een zóo bekende zaak wordt, dat hij niet meer kan betwijfeld worden. Dit is een wonderbare phase van den menschengeest, en zij is bizonder sterk bij geleerden, ja bij dezen, naar ik geloof, nog sterker dan bij anderen. Daarom mogen wij iemand niet altoos onbillijk noemen, dewijl hij soms langen tijd ontoegankelijk blijft voor onze bewijzen. De oude muur van het traditioneel geloof moet eerst door veel belegerings geschut omvergeworpen worden.” (Noot vaa Crookes.)
89
Maar aan te nemen dat er eene soort van manie of begoocheling zou zijn, welke plotseling een geheel gezelschap verstandige lieden, die overigens in volmaakt normalen toestand zijn, zoude overvallen, en dat deze allen tot in de minste bijzonderheden in de détails der verschijnselen, waarvan zij meenen getuigen te zijn, met elkaar over eenstemmen, komt mij nog onmogelijker voor, dan de daadzaken zelve, welke zij berichten. Het onderwerp is nog veel moeilijker en omvattender dan het schijnt. Vóor vier jaren bedoelde ik slechts een of twee maanden van mijn vrijen tijd aan het onderzoek te wijden, of zekere wonderbare voorvallen, waarvan ik had gehoord, de proef van een nauwlettend onderzoek zouden
kunnen bestaan. Nadat ik echter weldra tot de
zelfde slotsom gekomen was als, zou ik zeggen, ieder onpartijdig waar memer, dat er namelijk inderdaad , iets aan was”, kon ik als een navorscher der natuurwetten er mij niet aan ontrekken, om de zaak na der te onderzoeken, waarheen dan ook immer de feiten mij mochten brengen. Zoo zijn eenige maanden tot eenige jaren geworden; en stond mijn tijd geheel tot mijne eigene vrije beschikking, zoo zou mijn onderzoek zich nog wel verder uitstrekken. Maar nog andere onderwerpen van wetenschappelijk en praktisch belang vorderen mijne tegenwoordige opmerkzaamheid; en aangezien ik aan het voort te zetten onderzoek den vereischten tijd niet meer zou kuunen wijden en ik volkomen overtuigd ben, dat de zaak binnen weinige jaren door mannen der wetenschap zal worden bestudeerd, en ook de ge legenheid hiertoe voor mij niet meer zoo gunstig is als vroeger, toen Mr. D. D. Home volkomen gezond was en Miss Kate Fox, nu Mrs
Jencken, nog vrij was van huisselijke en moederlijke bezigheden, zoo voel ik mij genoopt van verdere navorschingen voor het tegen woordige af te zien. Vrijen toegang te hebben tot eenige, met de kracht, welke ik thans onderzoek, rijk begaafde personen, is veel meer geluk dan men door
gaans bij een wetenschappelijk vorscher mag onderstellen. Het Spi ritualisme is onder zijne meer vrome aanhangers een soort van reli gie. De mediums, dikwerf jeugdige familieleden, worden in zekere
afzondering gehouden en met eene soort van ijverzucht bewaakt, 7
90
zoodat een vreemde maar moeilijk tot hen doordringen kan. Daar zij ernstig en nauwgezet aan de waarheid van zekere leerstukken geloo ven, welke zij voor verwezenlijkt houden door de in hun oog won
derbare voorvallen, schijnen zij wetenschappelijke waarnemingen als eene ontwijding van hun heiligdom te beschouwen. Het is mij meer dan eens als eene persoonlijke gunst toegestaan, vergaderingen te mogen bijwonen, die eer het voorkomen van een regilieuse bijeen komst dan van eene spiritualistische séance hadden. Maar uit gunst één- of tweemaal toegelaten te worden, omtrent zooals een vreemde tot de Eleusinische Mysteriën of een heiden in Israëls heiligdom werd toegelaten, dat is niet de weg, om feiten te onderzoeken en wetten te ontdekken. De nieuwsgierigheid te bevredigen, is iets; een
stelselmatig onderzoek te werk te stellen, is iets anders. Ik ben ge woon steeds de waarheid te zoeken. Bij eenige gelegenheden is mij inderdaad toegestaan proeven te nemen en voorwaarden op te leg gen; doch slechts een paar malen is 't mij vergund geworden, de priesteres als 't ware van voor haar altaar te schaken en in mijne eigene woning, van mijne eigene vrienden omringd, in de gelegenheid te zijn om de verschijnselen, die ik elders onder meer gedwongen omstandigheden had waargenomen, nu op mijn gemak na te gaan. Ingevolge mijn vroeger reeds ontworpen plan - een plan, dat, hoe het ook de vooroordeelen van sommige critici kwetste, toch bij de lezers van het Quarterly Journal of Science, maar ik reden heb te meenen, bijval vond, - wilde ik de resultaten van mijnen arbeid in den vorm van een of twee artikelen, voor dit Journal gieten. Toen ik mijne aanteekeningen nazag, vond ik zulk een rijkdom van feiten, zulk een overvloed van bewijzen, eene zoo overweldigende massa van getuigenissen, welke alle in behoorlijke orde moesten voorgesteld worden, dat ik daarmee verscheidene nommers van het tijdschrift zou kunnen vullen. Ik zal het dus voor het tegenwoordige bij eene bloote schets van mijnen arbeid moeten laten, en de bewijzen en détails voor eene volgende gelegenheid bewaren. Mijn hoofddoel zal zijn, een reeks van werkelijke feiten te berich ten, welke in mijn eigen huis, in bijzijn van alle vertrouwen waar dige getuigen, en onder toepassing van zóo gestrenge proeven, als ik
91
maar bedenken kon, plaats grepen. Elk feit, dat ik heb waargeno men, wordt bovendien door de berichten van onafhankelijke waarne bevestigd. Men zal zien, dat die
mers op andere tijden en plaatsen
feiten van den verbazendsten aard zijn en geheel schijnen te strijden met alle bekende theoriën der hedendaagsche wetenschap. Nadat ik mij van hunne waarheid heb overtuigd, zou het eene moreele laf hartigheid wezen, mijne getuigenis terug te houden, omdat mijne vroegere mededeelingen dienaangaande bespot zijn door hen, die zoo goed als niets van de zaak wisten en die te bevooroordeeld waren om voor zich zelve te zien en te oordeelen, of er waarheid in de verschijnselen was of niet; ik zal eenvoudig verhalen wat ik naauw keurig waargenomen en beproefd heb; en , ik heb nu nog te leeren
dat het irrationeel is er maar te trachten om de oorzaken van nog onverklaarde verschijnselen na te sporen.” Al dadelijk moet ik een paar dwalingen te keer gaan, welke de openbare meening beheerschen. Ten eerste, dat duisternis een vereischte zou zijn voor de bedoelde verschijnselen. Dit is geenszins het geval. Behalve daar, waar duisternis een bepaalde voorwaarde is, zooals bij eenige lichtende verschijningen en in enkele andere geval len, had al het vermelde bij het licht plaats. De weinige gevallen, waarin de medegedeelde verschijnselen in het duister plaats grepen heb ik dit uitdrukkelijk vermeld; buitendien kan daarbij een bizon dere grond voor de verwijdering van het licht opgegeven worden, of de resultaten zijn onder zoo voldoende contrôle verkregen, dat het
gemis van de hulp des gezichts aan de kracht van 't bewijs geen de minste afbreuk doet.
Eene andere gewone dwaling is, dat de verschijnselen slechts op zekere tijden en bepaalde plaatsen zouden kunnen waargenomen wor den, - b. v. slechts in het vertrek van het medium, of op vooraf
bepaalde en afgesproken uren; en hiervan uitgaande, heeft men tus schen de zoogenaamde spiritueele verschijnselen en de tooverkunst stukken van bezweerders en heksenmeesters van professie overeenkomst willen vinden, welke dezen op hun eigene schouwtooneel en met alle hulpmiddelen der kunst vertoonden.
Om aan te toonen hoe ver dit bezijden de waarheid is, behoef ik
92
slechts te zeggen, dat met weinig uitzonderingen, de groote menigte van feiten, die ik gereed sta te berichten - en waartoe zelfs geen Houdin, geen Bosco of Anderson met behulp van al hunne machine
riën en al hunne behendigheid in staat zouden zijn - in mijn eigen huis, op door mij bepaalde tijden en onder omstandigheden voorviel, welke de aanwending zelfs van de eenvoudigste werktuigelijke hulp middelen geheel buitensloten.
Eene derde dwaling is 't, dat het medium bij eene zitting zijn eigen kring van vrienden en medegenooten zelf zou moeten kiezen, dat
deze geloovigen zijn moeten; en dat ieder, die met het doel om te onderzoeken tegenwoordig is, zich aan voorwaarden zou moeten onderwerpen, welke eene nauwkeurige waarneming ondoenlijk maken en welke kunstgrepen en begoocheling in de hand werken. Ik heb hierop eenvoudig te antwoorden, dat ik met weinige uitzonderin gen steeds mijn eigen kring van vrienden heb gekozen, elk hardnek kigen ongeloovige, wien ik zelf maar goed vond, toeliet, en in 't al gemeen mijne eigene voorwaarden stelde, welke er zorgvuldig op aangelegd waren, om de mogelijkheid van eenig bedrog af te snijden. Ik heb gezegd dat duisternis geen vereischte is. Het is echter een feit, dat als de werkende kracht zwak is, een sterk licht eene be lemmerende werking op sommige verschijnselen uitoefent. De kracht welke Mr. Home bezit, is sterk genoeg om dezen storenden invloed te overwinnen; dientengevolge verzet hij zich steeds tegen de verwij dering van het licht bij zijne zittingen. Inderdaad heeft bij hem, twee gelegenheden uitgezonderd, waarbij het licht door mij zelven ten behoeve van eenige bizondere proefnemingen werd buitengesloten, alles, wat ik van hem heb gezien, steeds in 't volle licht plaats gevonden. Ik ga er thans toe over, eenige der verschijnselen, welke ik heb waargenomen, te klassificeeren, waarbij ik van het eenvoudige tot het meer ingewikkelde voortga. De lezers zullen zich herinneren, dat met uitzondering van eenige bizondere gevallen alles in mijne eigene woning, bij licht, en slechts in tegenwoordigheid van mijn e bi zo n d ere vrienden, buiten het medium, heeft plaats gehad. In een meer uitgebreid werk, 'twelk ik voornemens ben
93
te laten volgen, zal ik de bij elke gelegenheid genomen proeven en maatregelen van voorzichtigheid, met de namen der getuigen, volledig mededeelen. Hier duid ik ze maar vluchtig aan. Eerste Klasse.
D e b e weg in g van zware lic h a m en bij aa n rak ing a l l ee n.
Dit is een der eenvoudigste vormen der waargenomen verschijnse len. Zij verschilt in sterkte, van het trillen (vibratie) van een vertrek met wat het bevat, tot het werkelijk opheffen van zware lichamen, wanneer de hand er op is gelegd. De bedenking is gereed, dat als men iets aanraakt, men het ligt stoot, trekt of opheft, dat dit tal looze malen volstrekt niet het geval is, is proefondervindelijk ten overvloede bewezen. Doch ik ken aan deze soort van verschijnselen op zich zelf geen groot gewicht toe, en vermeld ze maar als de voor loopers van andere bewegingen van dien aard, welke zonder aanraking plaats vinden.
Aan deze bewegingen (en ik kan dit inderdaad van schier elke soort zeggen) gaat gewoonlijk een eigenaardige kou de tocht voor af, die soms zelfs een wezenlijke wind wordt, waardoor ik bladen papier heb zien wegblazen en een thermometer verscheidene graden zag dalen. Bij eenige gelegenheden, die ik later meer in bizonder
heden zal mededeelen, heb ik wel niet eene werkelijke beweging der lucht ontwaard, maar eene zóo intensieve koude, dat ik ze slechts met de koude vergelijken kan, die men gevoelt als men de hand dicht bij bevrozen kwik hondt. Tweede Klasse.
D e v er s c h ij n se 1 e n v an k l op p e n d e en daar mee v e r w a n t e gel u i d e n. De gewone benaming , kloppen” geeft een zeer verkeerd begrip van deze soort van verschijnselen. Vaak heb ik zachte tikken als met de punt eener naald vernomen; dan weer een stortvloed van scherpe geluiden als van een inductie-toestel in volle werkzaamheid; soms
94
knaltoomen in de lucht; soms scherpe metaalklanken, dan een knar sen als van eene wrijfmachine; dan krabbelende geluiden, dan weder als het tjilpen van een vogel, enz. Zoodanige geluiden zijn schier bij ieder medium waargenomen, van wie ieder eene bizondere eigenaardigheid er van bezit; bij Mr. Home zijn zij veel menigvuldiger, maar wat sterkte en bepaaldheid betreft, heb ik ze nergens zoo aangetroffen als bij Miss Kate Fox. Verscheidene maanden lang heb ik de bijna onbeperkt gunstige gelegenheid, om de verschijnselen, welke in tegenwoordigheid van deze dame voorkwa men, waar te nemen; en ik onderzocht in 't bizonder deze geluiden.
Bij de meeste mediums is het gewoonlijk noodig, eene formeele zit ting af te wachten eer er iets gehoord wordt, maar bij Miss Fox schijnt het slechts noodig dat zij hare hand ergens oplegt, om er luide slagen uit te doen voortkomen, soms zoo luid dat zij verschei den kamers ver gehoord werden. Zoo heb ik ze in een levenden boom, op eene glasschijf, op een gespannen ijzerdraad, een trommel vel, een tambourijn, aan den kap van een droschke, en op den vloer door bloote handoplegging vernomen. Zelfs is werkelijke aanraking niet altoos noodig; ik heb deze klanken uit den vloer, den wand enz. hooren komen, terwijl handen en voeten van het medium werden vast gehouden, of terwijl zij op een stoel stond, in eene hangende ka merschommel zich bewoog, in een ijzeren kooi opgesloten was, ja
terwijl zij in onmacht op eene sofa lag. Ik heb ze op eene glashar monica gehoord, heb ze onder mijne eigen hand vernomen. Ik heb ze op een blad papier gehoord, dat aan een draad was opgehangen. Met de volledige kennis der talrijke theoriên, welke vooral van Ame rika zijn uitgegaan, om deze geluiden te verklaren, heb ik ze op alle
mogelijke wijs getoetst en beproefd, totdat ik mij van hunne werke lijkheid volkomen overtuigd had, verzekerd dat zij door geenerlei kunstgrepen of werktuigelijke hulpmiddelen voortgebracht werden. Eene gewichtige vraag rijst hierbij van zelf op, ,, Werden deze be wegingen en klanken door intelligentie bestuurd?” Ongetwijfeld. Deze klanken met name, zullen zich in een vooraf bepaald aantal herhalen, en sterk of zwak zijn, en naar verlangen van verschillende plaatsen
komen, en door eene vooraf bepaalde overeenstemming van teekens
95
zullen er vragen door beantwoord en mededeelingen met meer of minder nauwkeurigheid gedaan worden. De intelligentie, welke deze verschijnselen bestuurt, staat somwijlen duidelijk beneden die van het medium. Zij is vaak ook in direkte oppositie met de wenschen van 't medium; wanneer wel eens iets verlangd werd, wat niet als volkomen recht kon beschouwd worden, dan heb ik dringende verzoeken hooren doen, om het nogmaals in overweging te nemen. Zij is soms van zulk een aard, dat zij den in druk maakt, als ging zij niet uit van eenig aanwezig persoon. Ik zou veel kunnen bijbrengen, om dit een en ander te staven;
doch dit onderwerp zal later meer volledig behandeld worden, als de oorzaak van deze intelligente kracht ter sprake zal komen.” Derde Klasse.
V e r a n d e r in g v an 't gewicht d e r lic h a m en. (NB. Men zie de uitvoerige aanteekeningen hierover reeds vertaald en medegedeeld in het Ned. Tijdschrift Elk wat wils, en nu on
langs nogmaals, overgenomen uit de Voss is c he Zeitung, door den schrijver van het stukje Dr. Meyboom en het Spiritisme.) Vierde Klasse.
B e weg in g en van zware lic h a m en in een ige ver wij d e r in g va n he t me di u m. ,, De gevallen, waarin zware stukken, zooals tafels, stoelen, sofa's, enz. zijn bewogen, zonder dat het medium ze aanraakte, zijn zeer talrijk. Ik wil hier maar enkele der sterkste kortelijk noemen. Mijn eigene stoel is gedeeltelijk omgedraaid, terwijl mijne voeten den grond niet raakten. Al de aanwezigen zagen hoe een stoel uit een verwij derden hoek, waar ieder het konde waarnemen, zich langzaam naar de tafel heen bewoog; bij eene andere gelegenheid bewoog zich een leuningstoel daarheen waar wij zaten, en dan ook weer op mijn ver langen (op eene afstand van omtrent drie voet) langzaam terug. Op drie achtereenvolgende avonden bewoog zich eene kleine tafel dwars door de kamer op eene wijze door mij zelf voorgeschreven. Ik heb
96
daarenboven verscheidene herhalingen van het volgende experiment verkregen, waaraan bet speciaal tot onderzoek en toetsing van het Spiritualisme benoemde comité van 't Dialectische Genootschap te Londen niet weinig gewigt had gehecht, te weten: de beweging van eene zware tafel bij helder licht, terwijl de stoelen met den rug naar de tafel gekeerd stonden omtrent een voet er van daan, en ieder aan wezige er op knielde en met de handen op den rug der stoelen leunde, zonder de tafel aan te raken. Dit gebeurde, terwijl ik de ronde maakte, om te zien of ieder zijne bepaalde houding wel bewaarde. Vijfde Klasse. D e op heffing van tafel s en s t o e 1 e n van de n gr o n d zo n d e r e e n i ge a a n rak in g. Gewoonlijk wordt ten aanzien hiervan de opmerking gemaakt: , waarom ziet men dit slechts van tafels en stoelen ? Waarom van
kamermeubels alleen?” Ik zou hierop kunnen antwoorden, dat ik mij bepaal bij het waarnemen der feiten, en mij niet verdiep in het , waarom en waartoe”; maar het moet, dunkt mij, duidelijk genoeg zijn, dat wanneer een zwaar levenloos lichaam binnenshuis zich van den grond verheffen zal, dit niet wel iets anders zijn kan dan eene tafel, stoel of dergelijke. Dat dit niet uitsluitend eigen is aan kamermeu bels, daarvan heb ik talrijke bewijzen, maar natuurlijk kan de kracht of intelligentie, of wat ook deze bewegingen veroorzaakt, slechts wer ken met de materialen, die voorhanden zijn. Bij vijf verschillende gelegenheden verhief zich eene zware eettafel van eenige duimen tot 11/2 voet hoog van den grond, onder omstan digheden, welke kunstgrepen onmogelijk maakten. Bij eene andere ge legenheid verhief zich eene zware tafel niet alleen zonder dat iemand haar aanraakte, maar waarbij ik ook alles zóo had ingericht, dat ik volkomen zeker was een ontwijfelbaar bewijs voor de zaak te ver krijgen. -
Zesde Klasse.
D e op h e ff in g v an m en s c h e n.
Bij vier gelegenheden is dit in mijne tegenwoordigheid in het don
97
ker gebeurd. De contrôle, waaronder het plaats had, was zeer vol doende zoover men kon oordeelen; maar het zichtbare bewijs van
zulk een feit is zóo noodzakelijk, om onze bestaande meening om trent hetgeen ,, mogelijk of onmogelijk” is, omver te werpen, dat ik hier slechts gevallen wensch aan te halen, die door het zintuig des gezichts bevestigd zijn. Eens zag ik eenen stoel met eene daarop zittende dame zich ver -
scheiden duimen hoog van den grond verheffen. Bij eene andere gele genheid knielde de dame, om de verdenking te vermijden, dat dit door haar zelve op eenigerlei wijze zou bewerkt worden, zóó op den stoel, dat diens vier pooten zichtbaar waren Hij verhief zich dan ongeveer drie duimen hoog, bleef nagenoeg tien seconden zwevende, en zakte daarop weer langzaam omlaag. Een ander maal werden twee kinderen bij bizondere gelegenheden, in het volle daglicht, onder voor mij zeer voldoende omstandigheden, op hunne stoelen van den grond
opgeheven, terwijl ik dicht bij die stoelen nederknielde en oppaste, dat niemand ze konde aanraken.
De treffendste gevallen van zulke opheffing, waarvan ik getuige was, vonden bij Mr. Home plaats. Bij drie verschillende gelegenheden heb ik dezen zich geheel van den kamervloer zien verheffen. Het eene maal zat hij op een leuningstoel, het andere maal knielde hij op zijnen stoel, en het derde naal stond hij er op. In elk geval had ik volko men gelegenheid, om alles wat er gebeurde, nauwkeurig te zien en op te merken.
Er zijn ten minste honderd gevallen bekend van Home's opheffin gen, in bijzijn van even zooveel verschillende personen, en ik heb van drie ooggetuigen er van - van den graaf van Dunraven, van lord Lindsay en van kapitein C. Wijnne - hunne eigene zeer nauw keurige berichten van hetgeen daarbij plaats greep, ontvangen. Al deze waarnemingen te verwerpen zoude zooveel zijn als alle mensche
lijke getuigenissen te verwerpen, want noch in de gewijde noch in de profane geschiedenis is eenig feit door eene sterkere reeks van getui genissen gestaafd.
De vereenigde getuigenissen, welke Mr. Home's opheffingen con stateeren, zijn overweldigend. Het ware zeer te wenschen, dat iemand, 8
98
wiens stem in de wetenschappelijke wereld als beslissend aangenomen werdt - zoo er inderdaad zoo iemand te vinden ware, wiens getui genis voor dergelijke verschijnselen wierd aangenomen - de ver melde feiten ernstig en onpartijdig onderzocht. De meeste ooggetuigen er van leven nu nog en zullen ongetwijfeld niet weigeren er voor te getuigen. Maar over eenige jaren zal zulk eene directe getuigenis zeer moeilijk te verkrijgen zijn. Zevende klasse.
V er plaats in g va n kle in e r e v oor w e r p en zo n de r aa n rak in g. Onder deze rubriek wil ik eenige bizondere verschijnselen beschrij ven, waarvan ik ooggetuige was. Ik kan hier weinig méér doen, dan slechts eenige der treffendste feiten aanhalen, die alle onder omstan digheden plaats vonden, welke kunstgrepen onmogelijk maakten. Doch het is overbodig, bij deze resultaten van kunstgrepen te gewagen; want ik moet nogmaals herinneren, dat wat ik verhaal niet ten huize van een medium, maar ten mijnent is voorgevallen. Een medium, dat in mijne eetkamer komt, kan onmogelijk, terwijl het met een
aantal scherptoeziende personen eene zitting houdt, door kunstgrepen een accordeon, waarvan ik de toetsen laat omlaaghangen, in mijne eigen e hand doen spelen, of het al spelende in de kamer doen rondzweven. Het kan er geen machinerie binnen brengen, die onbe merkt venstergordijnen zou kunnen verschuiven of jalousiën acht voet hoog ophalen, of die een knoop in een zakdoek maken en dezen in een verwijderden hoek der kamer nederleggen kan, die noten op eene verwijderd staande piano kan aanslaan, een kaartenblad door het vertrek laat vliegen, eene waterkaraf en een drinkglas van de tafel opneemt, een waaijer zich laat rondbewegen en het gansche
gezelschap laat aanwaaijen, of een slinger in beweging zal brengen, die in een tegen den wand bevestigd glazen huis is besloten. Achtste klasse.
Li c h tv e r s c h ij n s e le n.
Daar deze doorgaans vrij zwak zijn, zoo vereischen zij gewoonlijk
99
een donker vertrek. Ik behoef wel niet bij herhaling te verzekeren, dat ik daarbij steeds de noodige voorzorgen nam, om niet misleid te worden door gephosphoriseerde olie of andere middeltjes. Bovendien zijn velen van deze lichten van zulken aard, dat ik vergeefs beproefd heb ze na te bootsen.
Onder de gestrengste contrôle heb ik een vast zelflichtend lichaam van de grootte van een hoenderei stil door de kamer zien rondzwe ven, nu hooger dan dat een der aanwezigen het zou hebben kunnen
bereiken, en dan weder zachtkens tot op den vloer nederdalende. Het was meer dan tien minuten zichtbaar, en eer het verdween, tikte het driemaal op de tafel met een geluid als van een vast en hard lichaam. Gedurende al dien tijd lag het medium achterwaarts geleund, schijnbaar gevoelloos, in zijnen leuningstoel. Ik heb voorts stralende lichtvonken zien rondschieten en zich op de hoofden van verscheidene personen nederlaten; ik heb vragen zien beantwoorden door het opvlammen van een helder licht, zoo veel malen als ik het maar verlangde, dicht voor mijne oogen. Ik heb lichtvonken van de tafel naar den zolder zien omhoog schieten en weer op de tafel terugvallen, waarbij zij deze met een hoorbaar ge
luid troffen. Ik heb eene alphabetische mededeeling door vóór mij in de lucht opflikkerende bliksemstralen ontvangen, terwijl mijne hand zich daartusschen heen en weder bewoog. Ik heb eene verlichte wolk
zich tot de hoogte van eene schilderij zien verheffen. Met de volste zekerheid en overtuiging heb ik mij meer dan eens een vast, licht gevend kristallijnen lichaam in de hand zien leggen door eene andere
hand, die aan geen onzer toebehoorde. Zelfs bij het licht heb ik eene lichtgevende wolk over eene heliotroopbloem op een tafeltje zien
zweven, een takje er af breken en dit aan eene dame zien brengen; bij eenige gelegenheden zag ik ook eene insgelijks lichtgevende wolk zich tot de gedaante eener hand vormen en kleine voorwerpen rond dragen. Dit behoort echter eigenlijk al tot de volgende klasse van verschijnselen.
100
Negende klasse.
Het v er schijn en van zelf lic h t e n d e of bij gewoon li ch t zi c htba re
h a n d e n.
De vorm van handen wordt vaak bij séances in het donker ge voeld of onder omstandigheden waargenomen, waarbij zij niet kon den gezien worden. Ik wil hier geen voorbeelden aanhalen, waarbij het verschijnsel in het donker plaats had, maar zal slechts enkele van de vele gevallen vermelden, waarin ik de hand bij het volle licht zag. Eene kleine fraai gevormde hand kwam te voorschijn uit eene opening onder eene eettafel en gaf mij eene bloem; zij verscheen en verdween hierop tot driemalen toe met tusschenpoozen, en gaf mij -
zóó voldoende gelegenheid tot de overtuiging, dat zij bij haar ver schijnen even werkelijk was als mijne eigene hand. Dit viel voor bij 't licht in mijne eigene kamer, terwijl ik de handen en voeten van het medium vasthield.
Bij eene andere gelegenheid scheen eene kleine hand en arm, als van een kind, rondom eene dame te spelen, die naast mij zat. De hand kwam daarop ook bij mij, betastte mijnen arm en trok her haalde malen aan mijnen rok. Een ander maal zag men een duim en vinger de bladeren uit eene bloem in Mr. Home's knoopgat plukken en die voor verscheidene personen, die dicht bij mij zaten, op de tafel leggen. Bij herhaling werd eene hand door mij en anderen gezien, terwijl
zij op de kleppen van een accordeon speelde, en terwijl de beide handen van het medium zichtbaar waren of ook wel door die naast
hem zaten vastgehouden werden. Die handen en vingers hebben niet altoos een stevig en als levend voorkomen. Somwijlen geven zij mij inderdaad meer den indruk van eene maar gedeeltelijk tot de gedaante eener hand verdichte nevel wolk. Deze is niet voor alle aanwezigen even zichtbaar. Zoo wordt b. v. eene bloem of een ander klein voorwerp in beweging gezien; de
l () 1
een zal daarbij eene lichtende wolk over haar zien zweven, een ander zal eene nevelachtige hand daarin ontwaren, terwijl nog anderen niets hoegenaamd zien dan alleen de zwevende bloem. Ik heb meer dan eens eerst een voorwerp zich zien bewegen, dan eene lichtende wolk zich er schijnbaar om heen zien vormen en eindelijk de wolk de gedaante eener volkomen gevormde hand zien aannemen. Alsdan is de hand voor alle aanwezigen zichtbaar. Zij is niet steeds een bloot ver schijnsel, maar vertoont zich soms als volkomen levende en bevallig, de vingers bewegen zich en schijnen evenzoo met menschelijk vleesch bekleed als die van ieder onzer. Bij het gewricht of den arm wordt zij nevelachtig en verdwijnt in eene lichtgevende wolk. Bij aanraking schijnt zij soms ijzig, koud en dood, maar vaak ook is zij warm en als van een levend mensch, ja zij greep wel eens de mijne aan met den vasten druk van een oud vriend.
Ik heb eens zulk eene hand in mijne eigene vastgehouden, met stellig voornemen, om haar niet los te laten. Er ontstond geen de minste strijd of poging van hare zijde om los te komen; zij seheen zich slechts allengs in mijne hand als in damp op te lossen en ont kwam op deze wijs aan mijn handgreep.
Tiende klasse.
O n m i d d e 1 lijk (d i r e c t) s c h ri ft. Direct schrift noemt men zulk een, dat van geen aanwezig persoon afkomstig is. Ik heb woorden en mededeelingen meermalen op hei melijk gewaarmerkt papier onder de strengste contrôle verkregen, en hoorde daarbij hoe het potlood in het donker over het papier heen en weer ging. De voorwaarden, vooraf door mij zelven gesteld, waren
zóo streng, dat het voor mijne overtuiging even zoo goed was, als had ik de letters en woorden zien schrijven. Daar het echter te breedvoerig zou worden, hier in bizonderheden te treden, zal ik slechts twee voorbeelden uitkiezen, waarbij mijne oogen evenzeer als mijne ooren alles konden waarnemen. Het eerste voorbeeld, dat ik aanhalen wil, vond wel is waar bij
102
eene séance in het donker plaats, maar het resultaat was daarom niet minder bevredigend. Ik zat naast het medium, Miss Fox; de overige personen waren mijne vrouw en eene met ons verwante dame, en ik hield de beide handen van het medium in een van de mijnen, terwijl hare voeten op de mijnen rusteden. Het papier lag voor ons op de tafel en in mijne vrije hand hield ik het potlood. Toen kwam eene lichtende hand van boven naar omlaag, en nadat zij eenige se conden in mijne nabijheid had gezweefd, nam zij het potlood uit mijne hand, schreef snel op het blad papier, wierp het potlood op de tafel en verhief zich weer boven onze hoofden, allengs in het duister verdwijnend. Mijn tweede voorbeeld kan als het bericht van eene mislukte proeve beschouwd worden. Doch eene mislukte proef is vaak leerrijker dan een volledig experiment. Zij viel voor bij licht in mijne eigene kamer en in bijzijn van slechts weinige bizondere vrienden en van Mr. Home. Verscheidene omstandigheden hadden aangetoond, dat de kracht dezen avond sterk was. Ik gaf daarom mijn verlangen te kennen ooggetuige van een direct schrift te zijn, zooals ik het onlangs door een vriend had hooren beschrijven. Terstond ontvingen wij het alphabetische
antwoord: ,, wij zullen beproeven”. Potlood en eenige stukken papier waren midden op de tafel gelegd; het potlood richtte zlch op, en na
eenige aarzelende trekken viel het weer neder. Hierop verhief het zich nogmaals, maar viel weder om. Er volgde eene derde poging, doch met geen beter gevolg. Na klein liniaal, dat nabij mij eenige duimen hoog van de en op het liniaal steunende
deze drie vergeefsche proeven gleed een lag, naar het potlood toe en verhief zich tafel; het potlood verhief zich ook weer, deden zij te zamen eene gemeenschappe
lijke poging, om op het papier te schrijven. Weder viel het potlood neer en weder deed het met het liniaal eene vereenigde poging. Na eene derde vergeefsche proef gaf het liniaal de zaak op en bewoog zich naar zijne vorige plaats terug, het potlood bleef liggen zooals het dwars op het papier neerviel, en eene alphabetische mededeeling zeide
ons: ,, wij hebben beproefd om te doen wat gij wenschtet, maar onze kracht is uitgeput”.
103
Elfde
Klasse.
G e d aan te v er s c h ij n i n g e n en ge zich te n. Dit zijn de zeldzaamste verschijnselen, waarvan ik getuige geweest ben. De daartoe vereischte voorwaarden schijnen van zóo teederen aard te zijn, en hnn verschijnen wordt zóo licht en vaak door zulke kleinigheden verhinderd, dat ik ze maar bij zeer weinige gelegen heden onder mij geheel bevredigende omstandigheden heb waarge nomen. Ik zal slechts twee van deze gevallen vermelden.
In de avondschemering zag men, gedurende eene séance met Mr. Home ten mijnen huize, de venstergordijnen op een afstand van om trent acht voet van Home zich bewegen. Hierop zagen al de aanwe zigen eene donkere, schaduwachtige, half doorschijnende gedaante, als van eenen man, nabij het venster staan en het gordijn met de hand heen en weer bewegen. Terwijl wij er scherper heenzagen, verdween de gedaante en hield de beweging der gordijnen op. Het volgende is een nog treffender voorbeeld. Weder was Mr. Home het medium. Een fantoom trad te voorschijn uit een hoek der kamer, nam een accordeon in de hand en zweefde, dit instrument bespelende, in de kamer heen en weer. De gedaante was voor ons allen verschei den minuten lang zichtbaar, terwijl wij ook Mr. Home in 't oog hielden. Toen zij bij eene dame, welke op een kleinen afstand van het overige gezelschap zat, wat al te nabij kwam, gaf deze een klei men gil, en de gedaante was verdwenen. Twaalfde Klasse.
Bi zo n d e r e ge v al l en, welk e aan de werkzaam h ei d v a n e e n e objectie v e i n t e l lig e n t ie doen d e n ken.
Het is reeds aangetoond, dat de verschijnselen waarvan sprake is, door zekere intelligentie worden bestuurd. De bron van deze wordt nu eene vraag van gewicht. Is het de intelligentie van het medium, of van iemand anders der aanwezigen, of van een wezen buiten hen?
104
Zonder mij nu reeds bepaald hierover uit te laten, kan ik zeggen,
dat, terwijl ik vele omstandigheden heb waargenomen, die schijnen aan te duiden, dat de wil en de intelligentie van het medium niet buiten de besproken verschijnselen omgaat *), ik ook omstandigheden heb opgemerkt, welke bepaald en stellig voor de werkzaamheid van eene andere intelligentie, die aan geen menschelijk wezen in het vertrek behoort, schijnen te pleiten. De ruimte laat mij niet toe hier al de gronden op te geven, welke hiervoor ten bewijze kunnen dienen,
maar ik zal slechts kortelijk een of twee omstandigheden uit vele vermelden.
Ik ben getuige geweest, dat verscheidene verschijnselen tegelijk plaats grepen, waarvan eenige aan het medium onbekend waren. Ik ben bij Miss Fox geweest, toen zij geheel automatisch voor een aanwezige eene mededeeling opschreef, terwijl aan een ander omtrent een ander onderwerp alphabetisch door kloppen insgelijks eene mede
deeling geschiedde, en zij zelve al dien tijd met een derde onge dwongen over weer iets gansch anders sprak. Doch misschien is het volgende nog sterker. Gedurende eene zitting bij licht met Mr. Home, werd een klein liniaal, waarvan reeds sprake geweest is, dwars over de tafel heen naar mij toe bewogen en gaf mij iets te kennen door tikken op mijne hand, terwijl ik het a b c herhaaldelijk opzeide en het liniaal mij bij de rechte letter aantikte. Het andere eind van het liniaal rustte op de tafel op eenigen afstand van Mr. Home's handen. De tikken of slagen waren zóo precies en juist en het liniaal stond kennelijk zóo goed onder de contrôle der onzichtbare kracht, welke de bewegingen bestuurde, dat ik zeide: ,, kan de intelligentie, welke dit liniaal bestuurt, zijne bewegingen ook veranderen, en mij eene telegraphische mededeeling met het drukalphabet van Morse door slagen op mijne hand doen?” (Ik had grond om te gelooven dat het
*) Ik zoude hier niet gaarne misverstaan worden. Wat ik bedoel is niet, dat de wil en 't verstand van het medium op eenige bewuste wijze ter voortbrenging van deze verschijnselen zouden medewerken, maar dat zij dit somwijlen onbewust schijnen te doen.
105
alphabet van Morse aan alle aanwezigen geheel vreemd was, terwijl ik zelf het ook maar gebrekkig kende). Oogenblikkelijk veranderde het karakter der kloppingen, en de mededeeling werd voortgezet op de wijze waarop ik het had verzocht. De letters werden voor mij zelfs al te snel aangegeven, zoodat ik niets meer vermocht dan hier en daar een woord op te vangen, en zoo verloor ik deze mededeeling, doch ik verstond genoeg om overtuigd te worden, dat een goed met dit alphabet bekende telegrafist aan het andere einde der lijn zat, waar dit dan ook zijn mocht. Nog een voorbeeld. Eene dame schreef werktuigelijk door middel van de planchette ). Ik zocht daarbij naar een afdoend bewijs, dat hetgeen zij aldus schreef niet uit eene onbewuste werkzaamheid van hare hersenen (cerebratie) voortvloeide. Het bleek onmiskenbaar, zoo als altijd, dat hoewel zij door de hand der dame werd in beweging gebracht, de zich hierin manifesteerende intelligentie die van een on zichtbaar wezen was, 'twelk op de hersenen der schrijfster als op een muziekinstrument speelde, en zoo hare spieren deed werken. Ik vroeg deze intelligentie daarop: ,, Kunt gij zien wat deze kamer bevat?” Ja, schreef de planchette. ,, Kunt gij dit dagblad zien en lezen?” vroeg ik toen, en hield mijn vinger op een exemplaar van de
Times, dat op eene tafel achter mij lag, maar zonder er zelf heen te zien. Ja, luidde weder het antwoord. ,,Goed”, zeide ik , schrijf dan het woord, waarop ik mijnen vinger houd, en ik zal u gelooven”. Langzaam en met veel moeite begon de planchette in beweging te komen, en werd het woord ho we ver geschreven. Nu wendde ik mij om en zag dat juist dit woord door mijnen vinger bedekt werd. Ik had mij met opzet gewacht, op het blad te kijken, toen ik deze proef ging nemen, en het was voor de dame zelve, wanneer zij het ook gewild had, onmogelijk ook maar éen der gedrukte woorden te zien, want ik zat aan de eene tafel, en het blad lag op eene andere, die achter mijn lichaam verborgen stond.
*) Zoo noemt men het schrijfplankje van bizondere structuur, waarvan sommige Schrijfmediums gebruik maken.
106
Dertiende klasse.
Onderscheidene gevallen van gecompliceerden aard. Onder deze rubriek wensch ik eenige gevallen te vermelden, die om hun ingewikkeld karakter moeilijk in eene andere klasse kunnen gebracht worden. Uit meer dan een dozijn gevallen zal ik slechts twee uitkiezen. Het eerste had plaats in tegenwoordigheid van Miss Fox. Om het duidelijk te maken moet ik in eenige détails treden. Miss Fox had beloofd, mij in mijne woning op een lente-avond des vorigen jaars (1872) eene séance te geven. Terwijl ik haar verwachtte, zat eene aan mij verwante dame met mijne twee oudste zonen van 14 en 11 jaren in de eetzaal, waar de zittingen doorgaans werden gehouden, en ik zat alleen in mijne studeerkamer te schrijven. Toen ik een rijtuig hoorde stilhouden en de huisbel overging, opende ik zelf voor Miss Fox de deur en bracht haar dadelijk in de eetzaal, maar de beide jongens naar mijne studeerkamer, om daar met hunne lessen voort te gaan. Ik deed de deur achter hen toe en sloot die af, en stak den sleutel, als gewoonlijk bij séances, in mijn zak. Wij gingen zitten, Miss Fox aan mijne rechter hand en de andere
dame aan mijne linker. Al spoedig werd een alphabetisch bevel ont vangen om het gaslicht uit te draaien, en wij zaten in volkomene duisternis, waarbij ik de beide handen van Miss Fox al dien tijd in
eene der mijnen vasthield. Weldra ontvingen wij een bericht in deze woorden: ,, wij gaan iets halen, om U onze kracht te toonen” en schier onmiddellijk daarop hoorden wij het geluid eener bel, niet op ééne plaats, maar rondgaande in al de deelen der kamer, nu langs de muur, dan in een hoek der kamer, nu eens mij op mijn hoofd aanrakend, dan weder over den vloer heen huppelend. Nadat de bel aldus wel vijf minuten lang in het vertrek had rondgescheld, viel zij op de tafel in mijne nabijheid neder. Gedurende den tijd dat dit voorviel, bewoog zich niemand, en de handen van Miss Fox bleven in volmaakte rust. Ik merkte aan, dat
het mijne kleine tafelbel niet kon zijn, want die had ik in mijne stu
107 deerkamer gelaten. Kort vóor de komst van Miss Fox had ik een boek noodig, waarop toevallig de bel stond, die ik dus ter zijde moest zetten om het boek te krijgen. Hierdoor was ik volkomen zeker, dat de bel in de studeerkamer stond. In het vertrek vóor de
eetkamer brandde het gaslicht helder, zoodat deze niet kon geopend worden zonder dat er licht in de kamer viel, ondersteld dat er een saamgezworene in huis ware geweest, die een tweeden sleutel van de studeerkamer had kunnen hebben, die echter niet bestond. Ik ontstak licht. Zie, daar stond waarlijk mijne eigene bel op de tafel voor mij. Dadelijk ging ik naar de studeerkamer. De eerste blik daar binnen toonde mij, dat de bel niet meer op hare plaats was. Ik vroeg mijn oudsten jongen: ,, weet gij ook waar mijne kleine bel is?” Ja Papa” antwoordde hij: ,, dáar!” en wees naar de plaats waar ik haar had gelaten. Terwijl hij dit zeide, keek hij op en vervolgde toen: ,, neen, zij is er niet, maar zij was er toch zoo pas nog.” ,, Hoe meent ge dat?” Is er dan iemand binnengekomen en heeft ze weggehaald?” - ,, Neen niemand, maar ik weet zeker dat zij er was, omdat, toen gij ons uit de eetkamer hierheen liet gaan, J. (de jongste knaap) er mee begon te bellen en mij zôo in mijne les hinderde, dat ik het hem verbood.” J. bevestigde dit en zeide, dat hij de bel toen weer had neergezet, waar hij ze gevonden had. Het tweede geval, dat ik verhalen wil, had bij het licht plaats, op
een zondagavond, terwijl alleen Mr. Home en eenige leden mijner familie er bij waren. Mijne vrouw en ik hadden den dag buiten door gebracht en eenige bloemen vandaar meegebracht. Toen wij te huis kwamen, gaven wij deze aan eene dienstbode, om ze in water te zetten. Mr. Home kwam kort daarop en wij gingen alras naar de
eetzaal. Toen wij hadden plaats genomen, bracht de meid de bloemen binnen, die zij in eene vaas had gezet. Ik plaatste deze midden op de eettafel, die zonder tafellaken was. Dit was dus voor 't eerst, dat Mr. Home deze bloemen zag. Nadat verscheidene verschijnselen hadden plaats gegrepen, kwam het gesprek op eenige punten, die slechts door de onderstelling ver klaarbaar schenen, dat werkelijk eene stof door eene andere vaste stof zou zijn heengedrongen. Hierop ontvingen wij door middel van
108
het alphabet de mededeeling: ,, Het is onmogelijk dat de eene vaste stof door de andere heendringt, maar wij willen U toonen wat wij
vermogen.” Wij wachtten stilzwijgend. Plotseling werd een lichtver schijnsel boven het bloembouquet zichtbaar en daarop rees in ‘t volle gezicht van al de aanwezigen een stengel Chineesch gras van onge veer 15 duim lengte, die het middelste sieraad van den bloemruiker
uitmaakte, langzaam omhoog en daalde vervolgens op de tafel neder vlak vóor de vaas, tusschen deze en Mr. Home. Doch hij bleef niet op de tafel liggen, maar ging direct door haar heen en wij allen zagen het aan, tot hij er geheel en al doorheen gegaan was. Onmid dellijk na het verdwijnen van het gras zag mijne vrouw, die in de
nabijheid van Mr. Home zat, eene hand tusschen hen beiden te voorschijn komen, die het gras vasthield. Deze hand klopte haar twee of driemalen met een voor allen hoorbaar geluid op den schouder, legde daarop het gras op den grond neder, en verdween. Slechts twee personen zagen de hand, maar allen in het vertrek zagen de bewe
gingen van het gras, die ik beschreven heb. En terwijl dit alles ge
beurde, zagen wij allen Mr. Home's handen stil voor hem op de tafel liggen. De plaats, waar het gras verdween, was 18 duim van zijne handen verwijderd. De tafel was eene uittrektafel, die met eene schroef openging; er was geene klep aan, en tusschen de beide zijstukken
was natuurlijk eene smalle spleet. Door deze was het gras heenge gaan; ik vond haar bij juiste meeting /s duim breed. De grasstengel was veel te dik om hem door deze spleet heen te krijgen, zonder hem te pletten, en toch hadden wij hem allen zonder eenige moeite er door heen zien gaan en vertoonde zich bij nader onderzoek geen het minste teeken van pletting of afschaving. The orië n t e r v er k la r in g d e r wa a r g en om e n e v e r s c h ij n s el en. Eerste theorie. Deze verschijnselen zijn allen de resultaten van kunstgrepen, mechanische inrichtingen of goochelarij; de mediums zijn bedriegers, en de geloovigen zijn dwazen.
Het valt in 't oog, dat deze theorie maar een betrekkelijk zeer klein aantal der waargenomene feiten verklaren kan. Ik wil toegeven, dat
109
eenige zoogenaamde mediums, waarvan het publiek veel gehoord heeft,
bewezen bedriegers zijn, die van de algemeene begeerte naar spiri tualistische manifestaties partij trekken om hunne beurs met licht verkregen guinjes te vullen, terwijl anderen, die geen geldelijk motief
hadden om te misleiden, naar het schijnt alleen om naam en opgang te maken, tot zoodanig bedrog verleid worden. Ik zelf heb verschei dene gevallen van bedrog ontmoet, waarvan sommige zeer zinrijk,
maar andere zóo grof en tastbaar waren, dat niemand, die getuige van echte verschijnselen was geweest, er door misleid kon worden. Een navorscher, die dadelijk bij 't begin zoo iets ontmoet, wordt er door tegen ingenomen en geeft vrij natuurlijk aan zijne ongunstige stemming lucht in bizondere gesprekken of in de dagbladen door eene algemeene denunciatie van de mediums. Voorts zijn bij een echt medium de eerste verschijnselen gewoonlijk geringe tafelbewe gingen en zwakke klopgeluiden onder zijne handen of voeten. Deze zijn natuurlijk door ieder licht na te maken. Als er nu, gelijk wel eens het geval is, niets anders gebeurt, dan gaat de twijfelaar heen met den stelligen indruk, dat zijne scherpere waarnemingsgave het medium zal hebben afgeschrikt, om in zijn bijzijn met nog meer
kunstgrepen voor den dag te komen. Door middel van de pers brengt hij het vermeend bedrog aan 't licht, en weidt waarschijnlijk uit in zedekundige bespiegelingen over het droevige schouwspel, dat zooveel oogenschijnlijk verstandige lieden door een bedrog misleid kunnen worden, 'twelk hij al dadelijk ontdekte.
Er is een groot onderscheid tusschen de kunststukken van een goochelaar van professie, die omringd is van zijn geheelen toestel en door een aantal geheime helpers en ingewijden ondersteund wordt,
die de zinnen door behendige goocheltoeren op zijn eigen tooneel om den tuin leidt, en de in 't bijzijn van Mr. Home plaats heb bende verschijnselen, welke bij 't licht in een gewoon vertrek voor vallen, dat tot den aanvang der zitting bewoond en door mijne eigene vrienden bezet was, die alles wat er geschiedt op het nauw keurigst nagaan. Bovendien werd Mr. Home vaak vóor en na de zit tingen onderzocht, en hij biedt zich zelven altoos aan, om dit te laten doen. Tijdens de merkwaardigste gevallen heb ik, gelijk gezegd,
110
meermalen zijne beide handen vastgehouden en mijne voeten op de zijnen geplaatst. Bij geene enkele gelegenheid heb ik eene wijziging der gemaakte schikkingen voorgesteld, met het doel om daardoor eenig bedrog te verhinderen, waarin hij niet terstond zou bewilligd hebben; ja hij heeft vaak zelf onze opmerkzaamheid op proeven ge vestigd, welke men zou kunnen nemen. Ik spreek voornamelijk van Home, omdat deze met zooveel meer kracht is begaafd dan de meeste andere mediums, met welke ik zit tingen heb gehouden. Maar bij alle overigen heb ik mede zoodanige maatregelen genomen, welke ieder bedrog van de lijst der mogelijke verklaringen uitsluiten. Men vergete niet, dat eene verklaring, welke van wezenlijke waarde zal wezen, het vraagstuk niet in eenige, maar in alle opzichten moet oplossen. Het is toch niet genoeg dat iemand, die misschien slechts eenige van de lagere verschijnselen gezien heeft, staande houdt: ,, ik vermoed dat alles maar bedrog was,” of: ,, ik zag h o e eenige van die goocheltoeren uitgevoerd konden worden. Twee de theorie. De bij eene séance tegenwoordigen zijn het slachtoffer vau eene soort van manie of zelfbedrog; zij verbeelden zich slechts, dat er verschijnselen plaats grijpen, welke geen wezen lijk objectief bestaan hebben. D er de theorie.
Het is alles het resultaat van bewuste of onbe
wuste werkzaamheid der hersenen.
Deze beide theoriën zijn kennelijk onvoldoende, om meer dan een zeer klein gedeelte der verschijnselen te omvatten en zij zijn zelfs voor deze - onwaarschijnlijke verklaringen. Zij kunnen dan ook zeer kort afgedaan en eenvoudig ter zijde gelegd worden. Ik kom nu tot de ,,spiritueele” theoriën. Men herinnere zich hierbij dat de benaming , geesten” in geheel onbepaalden zin en velerlei beteekenis door de meesten gebruikt wordt.
Vier de theorie. Het is een gewrocht van den geest des me diums, misschien in verband met de geesten van eenige of al de aan wezige personen. Vijfde theorie. De werking van booze geesten of duivels, welke zich van ieder en van alles maar goeddunken persoonlijk meester maken, om
het Christendom te ondermijnen en de zielen der menschen te verderven.
111
Zes de theorie. De werking van eene bizondere klasse van wezens
die hier op aarde leven, voor ons onzichtbaar en onstoffelijk, maar in staat om nu en dan hun aanzijn te openbaren. Zij zijn in schier alle landen en eeuwen bekend onder de benaming van demons (die
juist niet altoos boos zijn), van gnomen, feeën, kabouters, elfen, pucks, spoken, enz.
Zev en de theorie. De werking van de geesten van overledenen = de spiritueele theorie par excellence. Achtste theorie. De theorie van de ,, psychische kracht”, welke eigenlijk meer een toegift is tot de 4e, 5e, 6e en 7e, dan eene theorie op zich zelve. Naar deze theorie neemt men aan, dat het medium, of wel de gansche kring van het tot een geheel vereenigd gezelschap eene kracht, invloed of gave zou bezitten, door middel van welke intelli gente wezens in staat zijn om de bedoelde verschijnselen te weeg te brengen. Wie of wat deze intelligente wezens zijn, is weer het on derwerp van andere theoriën. Het is klaarblijkelijk, dat een ,, medium” een iets bezit, wat aan geen gewoon mensch eigen is. Geef aan dit iets eenen naam. Noem het z zoo gij wilt. De bekende rechtsgeleerde, Mr. Cox, noemt het (na lang en degelijk onderzoek) , Psychische kracht”. Hieromtrent heeft echter al zooveel misverstand geheerscht, dat het wel best zal zijn, de volgende verklaring met Mr. Cox's eigene woorden mee te dee len. Deze schrijft: ,, De theorie der psychische kracht is op zich zelve slechts de toestemming der thans bijna algemeen erkende daadzaak, dat onder zekere voorwaarden en op een zekeren nog niet bepaalden afstand, uit de lichamen van zekere personen, die eene bizondere zenuw organisatie hebben, eene kracht uitgaat, waardoor zonder eenige aan raking zekere werkingen worden veroorzaakt en zichtbare bewegingen en hoorbare klanken in vaste stoffen ontstaan. Daar de tegenwoordig heid van zulk eene organisatie voor dergelijke verschijnselen onmisbaar is, volgt hieruit redelijkerwijs, dat die kracht op de eene of andere nog onbekende wijze van deze organisatie uitgaat. Daar nu het orga misme op zich zelf door eene kracht bewogen en bestuurd wordt,
l 12
welke of de ziel zelve is of toch beheerscht wordt door de
ziel, den
geest of het gemoed (noem het hoe gij wilt), zoo is het weder eene even redelijke gevolgtrekking, dat de kracht, welke die bewegingen buiten de grenzen des lichaams te weeg brengt, dezelfde kracht is, welke de beweging binnen de grenzen van ons lichaam veroor zaakt. En in zoover die naar buiten werkende kracht zeer vaak blijkt door zekere onmiskenbare intelligentie bestuurd te worden, is het een even redelijke gevolgtrekking, dat de intelligentie, welke de uitwendige kracht beheerscht, dezelfde is die ook de innerlijke kracht leidt en bestuurt. Dit is de kracht, welke ik eene , psychische" noem en
welke ik beweer, dat tot de ziel of den geest des menschen als tot hare bron is terug te brengen of er van is af te leiden. Doch ik en allen, welke deze theorie der psychische kracht als het agens (de be weegkracht) aannemen, waardoor de bedoelde verschijnselen veroor zaakt worden, willen daarmee niet staande houden dat deze kracht niet somwijlen door eene andere vreemde intelligentie kan worden aangegrepen en bestuurd. De ijverigste spiritualisten geven praktisch het bestaan der psychische kracht onder den weinig passenden naam van magnetisme toe, waarmee zij in 't geheel niet verwant is; zij ver zekeren, dat de geesten der afgestorvenen de hun toegeschreven wer kingen alleen door middel van het magnetisme (d. i. dan door de psychische kracht) van het medium kunnen uitvoeren. Het onderscheid tusschen de voorstanders der psychische kracht en de spiritualisten
bestaat dus hierin: de eersten beweren dat er tot dusver nog geen afdoend bewijs voor een ander besturend agens dan de intelligentie van het medium gegeven is, en in 't geheel geen voor de medewer king van afgestorvenen; - terwijl de spiritualisten het als een geloofs artikel vasthouden en er geen verder bewijs meer voor vragen, dat
deze geesten de eenige bewerkers zijn van al de bewuste verschijn selen. Hiermede komt de geheele strijdvraag neder op het onderzoek en de bepaling, wat in dezen als wezenlijk en werkelijk be staand moet erkend en vastgesteld worden; hetgeen slechts het resultaat van eene lang voortgezette reeks van experimenten en van
eene uitgebreide verzameling van psychologische feiten kan wezen, iets waartoe zich het, Psychologisch Genootschap”, dat tegenwoordig
113
(in Londen) wordt opgericht, wel bovenal en in de eerste plaats
behoorde geroepen te achten.” " Mr. Crookes eindigt hier vrij abrupt en onthoudt zich tevens van eene kritiek der hypothese van Cox, maar elders geeft hij te kennen dat hij zelf aan de benaming ect en is che kracht de voorkeur geeft, zoo als ik in den tekst reeds te kennen gaf. - Overigens zien wij het ver volg der Aanteekeningen van Mr. Crookes met belangstelling te ge moet. Van door hem in den laatsten tijd verkregen resultaten heeft hij
voorloopig reeds in brieven (aan the Spiritualist N°. 68 en 78) merk waardige dingen vernield, waaromtrent ook mededeeling is gedaan in de Psychische Studiën van Juni, Juli en Augustus 1874. 1*) Blz. 59. In korte trekken komt de staat van zaken in ons va
derland hierop neder. De geringere volksklasse trekt zich het Spiri tisme volstrekt niet aan. Dit kan men nog een gelukkig verschijnsel noemen. Maar dat ook het overige groote publiek, in plaats van zich in goeden zin neutraal te betoonen, eene minachtende onverschillig heid aan den dag legt, acht ik een minder gunstig teeken. Slechts zeer weinige belangstellenden ontmoet men in de meer ontwikkelde stan den - maar dezen zijn schier allen dilettanten zonder bepaalde we tenschappelijke vorming, voor 't meerendeel enkel door nieuwsgierig
heid gedreven. Meer ernstige pogingen, om de zaak te leeren kennen, worden aangewend door niet meer dan twee betrekkelijk kleine ver eenigingen. De eerste is onder den naam van Oro ma se in der tijd door wijlen den Majoor Revius opgericht te 's Hage. De andere heet Veritas, en houdt geregeld wekelijksche bijeenkomsten te Amsterdam. Beider werkzaamheid bepaalt zich bij waarnemen en onderzoeken, zon der eigenlijke experimentatie, en van de resultaten, die in de Archie ven bewaard worden, komt slechts weinig tot de kennis van het publiek. Een enkele professioneele geleerde is mij bekend, die eene schrede verder gegaan is. Dr. M. S. Polak namelijk gaf onlangs een boekje
uit onder den titel: het Spiritisme en de strenge wetenschap (Amster dam bij Bührman 1874), waarin hij eene theorie van du Bois Rey mond op ons probleem toepast.
114
Overigens zijn nog bekend de brochures van de geneeskundigen A. Hoek en H. G. Becht te 's Hage en de vier stukjes van A.
J. Riko die onder den titel van Positief Spiritualisme uitgegeven, een schat van wetenswaardige bizonderheden bevatten. - Voor de kennis van hetgeen men mediani m is che mededeelingen noemt, zijn die van den Heer W. N. Rose te 's Hage eigenaardig geschikt; zij ma ken den voornaamsten inhoud uit van het bekende, in mijn oog veel te weinig begrepen en gewaardeerde Tijdschrift van den Heer S. F. W. Roorda van Eysinga. De uitgave van deze en dergelijke geschrif ten wordt intusschen maar al te zeer gedrukt en belemmerd door den
geringen aftrek. Bij den schroom voor geldelijke schade komt ook nog de polemische toon, waarmede de pogingen tot aanbeveling veelal worden beantwoord en die dikwerf van dien aard is, dat men allicht tot niet minder strenge repliek wordt genoodzaakt.
1*) Blz. 63. Vergel. Dr. P. J. F. Vermeulen in het Tijdschrift, Onze Wachter 1874 N0. 4.
1*) Blz. 71. De meeste tegenstanders van het Spiritisme beschou wen het uit een erg pessimistisch oogpunt. 't Is, zeggen ze, niets dan dwaasheid en niets dan kwaad in aard en gevolgen. Hunne redenee ring rust echter meer op theoretische dan op empirischen grond. Dr. Carpenter, uitgaande van de stelling dat de menschelijke kennis vorde ringen genoeg gemaakt heeft om de grenzen te bepalen, buiten welke verder niets bestaat, moet wel de Spiritistische studie voor een ijdelen en gevaarlijken waanzin verklaren. En zoo kan men er licht toe komen de krankzinnigengestichten bij voorraad reeds te vullen met slachtoffers van dit verderfelijk bijgeloof. Maar hier ligt evenzeer de fout aan eene petitio principii, als waar men op kerkelijk stand punt uitgaat in de schets der rampzalige gevolgen van een Wijs te willen zijn boven het geen geschreven staat. Als tegenhanger van deze eenzijdige richting geeft Prof. Butlerow eene schilderij van de persoonlijkheid eens merkwaardigen mans, die schoon volbloed mathematicus, toch het Spiritisme aan een scherp en
ernstig onderzoek onderwierp. Prof. M. W. Ostrogradskij te Pe
115
tersburg namelijk verklaarde van zich zelven: ,, ik was een volstrekte materialist en atheist, en nam slechts aan wat ik tasten, meten en wegen kon. En deze zelfde man wilde later, dat, wanneer ooit eene biografie van hem geschreven werd, daarin ook zou vermeld worden de ,,geweldige omkeering, die het Spiritisme in geheel zijne wereld beschouwing had te weeg gebracht.” Hij stierf in 1862 en gedurende de laatste jaren van zijn leven kwam hij voor dit gevoelen ook in den kring zijner ambtgenooten ridderlijk en openlijk uit en zeide als met volkomen wiskundige zekerheid. ,, Mijne honderden experi menten hebben mij overtuigd van eene onbekende objectieve intel ligen te kracht. Zoo heb ik eene geestelijke wereld leeren ken nen, de onsterfelijkheid van het menschelijke ik, en ben door logische consequentie gekomen tot het geloof aan het bestaan een er Godheid. Dat heb ik te danken aan den tafeldans!”
Ik laat in 't midden of de gevolgtrekkingen door dezen geleerde ge maakt, steek houden, en of zijne opleiding door het Spiritisme tot gods dienst rationeel was. De latere studie van 't probleem moet hierover uit spraak doen. Maar het feit bestaat, en ofschoon, exempla non probant”, 't zal toch wel geoorloofd zijn, tegenover den mogelijken schadelijken invloed van het Spiritisme, deze en dergelijke gelukkige uitwerk selen op zedelijk en godsdienstig gebied, die in grooten getale zouden kunnen vermeld worden, desgelijks te releveeren. Wie zal overigens met zekerheid een oordeel a priori durven uitspreken over de goede of kwade gevolgen van eenig verschijnsel der natuur of der menschen wereld? De ervaring en de geschiedenis alleen kunnen op dit gebied beslissen. De sterke uitspraak dus ook van Wallace over het in tellectueele nut van de Spiritistische studie, in zijn brief aan de Red. van de Times 4 Jan. 1873: ,, ik ben vast overtuigd dat iedere tak van philosophie er schade door zal lijden, wanneer het (Spiritisme) niet ernstig en eerlijk onderzocht en als een wezenlijk bestanddeel der antropologie erkend wordt,” laat ik natuurlijk voor zijne rekening. En van anderen, wier optimistische beschouwing en groot sche verwachting zich nog veel verder uitstrekt, zwijg ik geheel.
1°) Blz. 74. Hetgeen ik in dezen volzin, bepaaldelijk als de roeping
1 16
der wetenschap met betrekking tot de studie van ons vraagstuk voor stel, komt met de verwachting, die ik koester overeen en strookt ten
volle met het doel en de strekking van dit opstel. Aan het einde gekomen moet ik dit nog eens nadrukkelijk herinneren. Dat er aan mijn wijsgeerig-historisch betoog nog al wat zal ont breken, daarvan ben ik zelf overtuigd. Maar van geen ding ben ik mij klaarder bewust dan van de zuiverheid der beginselen, die mij tot en onder het schrijven geleid hebben. Intusschen komt van onder scheiden zijden nog steeds op ironisch of twijfelzuchtigen toon de vraag tot mij: wat wilt gij toch eigenlijk met uw geschrijf over dat Spiri tisme? of ook wel de bitter-zoete betuiging nu, ik ben benieuwd wat gij van dat ding maken zult!... . Voorwaar, dat zijn voorteekenen van een min gunstig succes! Als 't nu maar niet al wederom mocht blijken, dat misverstand er de oorzaak van is! Laat mij dus in deze epiloog, die wel waarschijnlijk mijn laatste publiek woord over het on derwerp zijn zal, dit gevaar nog zooveel mogelijk trachten te voorkomen.
Wat ik eigenlijk wil?!... Ik hoopte waarlijk, dat dit wel uit mijne eerste , bijdrage” en vooral uit de repliek op eene recensie daarvan, duidelijk genoeg zou geworden zijn ? Billijke waarde erin g - dat woord is toch niet moeilijk te verstaan! - Welnu, die, en niets an
ders, niets meer of minder vraag ik voor een verschijnsel, dat mij kan ik het helpen? - interesseert, een verschijnsel, hetwelk bestaat en onder den zonderlingen naam van Spiritisme door duizenden gezien en bepraat, door weinigen goed bekeken en beoordeeld wordt; hetwelk niemand nog eigenlijk kent, en dat toch, om dat het nu eenmaal be staat, aanspraak zal blijven maken op nadere kennisneming. Zie, die aanspraak wil ik doen gelden, door een eenvoudig beroep op de meest
bevoegde rechtbank over het menschelijke kennen en weten, kortom, een onpartijdig, grondig, wetenschappelijk onderzoek vraag ik voor dat vraagpunt des tijds! Is dit nu een ijdel kinderachtig gehaspel, of wat de Duitscher zou noemen een ,, Grüblen und Treiben” en waarover menig Nederlander
ten mijnen aanzien de schouders ophaalt, en menig zelfs hooggeschat vriend met een medelijdend glimlachje zóo spreekt, alsof ik waarlijk op mijn ouden dag, in strijd met mijne praktische richting, een bijge
117 loovige dwaas geworden ware? Inderdaad, ik begrijp het niet, of men begrijpt mij niet, - doch zeker schuilt er een misverstand! En daar dit ten slotte wel eens op miskenning van mijne logische en moreele
beginselen kon uitloopen, daarom protesteer ik er tegen met al mijne macht. Het klinkt misschien wat forsch, maar ik zeg het met volle overtuiging: in al de insinuaties van min of meer bedenkelijken aard, waaraan ik mij blootgesteld zie, meen ik duidelijk een contradictio in terminis te kunnen opmerken. Een suffende dweeper - maar die zich op de wetenschap beroept; een bijgeloovige Spiritist - maar die beweert dat het Spiritisme zelfs met het geloof niets te ma ken heeft, omdat het een zuiver empirisch ding is! Wie ziet de te genspraak niet in?
Op éen punt is 't echter de moeite waard, dat ik mij verdedig. Zegt iemand: gij ijvert te sterk voor dat weten; gij drijft den eisch
der waardeering van 't Spiritisme boven de grenzen der billijkheid; in uw pleidooi voor het onderzoek heerscht een toon van stellig uitzicht op de overwinning!... Ik antwoord: Dit laatste is mogelijk,
maar dan toch zeer verklaarbaar, want bij mijn wijsgeerig betoog had ik mijn positief historisch bewijs reeds voor den geest. Evenwel ben ik mij van geen de minste tendentie bewust, noch van de zucht om te prejudicieeren en eigen opinie door te drijven. Ten bewijze hiervan diene mijn onvoorwaardelijk verzet tegen de
waarde - de objectieve namelijk - die sommigen hechten aan hy pothesen en theoriën, gelijk ik mij dan ook geen enkel maal heb be roepen op eigen rijke ervaring, die ik gedurende een reeks van jaren verkregen heb door de talrijke gelegenheden, die ik had om schier van alle Spiritistische manifestatiën als ooggetuige kennis te nemen. Wie eene overtuiging drijven wil of overdrijven, grijpt naar den stok van 't gezag van anderen, aan wie hij wil dat men zich blindelings overgeve en liever nog van het gezag zijner eigen innerlijke convictie. Beiden heb ik geheel buiten rekening gelaten, omdat ik de geheele be slissing alleen van 't gezag der wetenschap wilde laten afhangen en uitsluitend naar hare rechtbank den spiritist en den anti-spiritist en allen die buiten staan, had verwezen.
Toch, ja toch is 't mogelijk, dat ik den schijn van zelotisme niet heb
118 kunnen vermijden. Men heeft mij althans wel eens gezegd: gij zijt
niet zoo nuchter en kalm van verstand en gemoed, als gij misschien meent, want wanneer gij met mannen der wetenschap over Spiritisme spreekt, is er veelal iets hartstochtelijks in den toon en de wijze, waarop gij zijne ontvankelijkheid voor de wetenschap bepleit. Zelfs toont gij u ietwat geraakt, wanneer die mannen u tegenspraken, of zich verontschuldigen en verklaren, dat hun de zaak tijd en moeite niet waard is. - Wat zal ik zeggen? Het eerste is volkomen waar, maar het andere berust op een misverstand. Waar het eene kwestie van réaliteit geldt, heeft de hartstocht haar recht en hare plaats. Wanneer de moderne theoloog zijn Christus beeld den man van kerkelijke traditie voorhoudt en deze eenvoudig zegt: uw historisch onderzoek raakt mij niet, en uwe critische resul taten zijn uit den booze! . . . zie, dan ontwaakt de hartstocht der werkelijkheid, die zich verzet, niet tegen dien man, die ter goeder trouw zoo spreekt, maar tegen zijn stelsel dat, uit welk beginsel ook, in antipathische verhouding staat tegen al wat nieuw is en vreemd, en hem daarom reeds niet-ontvankelijk toeschijnt op godsdienstig gebied. Een dergelijk geval hebben we hier. Want, of het natuurkundige of historische, Christelijke of wel Spiritistische feiten geldt, doet niets ter zake. Elk vergrijp aan de werkelijkheid gepleegd, door haar te bedekken, te maskeeren, te belachen of tot een onding te ver lagen, wekt een gevoel van verontwaardiging op, hetwelk althans door hen, die zelven er zich op een ander gebied door laten leiden, in mij niet mag gewraakt worden. Mag ik nu verlangen dat dit beginsel van gelijkheid als mijn goed recht erkend worde, dan blijft alleen nog over het verwijt, dat ik in de toepassing er van te radicaal, of hoe zal ik zeggen, te veeleischend
ben te werk gegaan, door als 't ware ieder en wetenschappelijken man voor het Spiritisme aan te werven en in dienst te stellen, ja, hem ter verantwoording te roepen en op scherpen toon van verzuim te beschuldigen, indien hij zich, om welke reden dan ook, aan het onder
zoek onttrekt!.... Is er hier of daar tot deze meening door mij eenige aanleiding gegeven, dan heeft men mij niet of kwalijk verstaan. Van geen enkelen wetenschappelijken man heb ik individueel iets wil
119
len vergen: hoe kon ik mij dus, zoolang het geene persoonlijke aan randing van mij zelven gold, boos op iemand maken, omdat hij geen
tijd of geen lust had voor Spiritistische studie? Neen, van de Weten sch ap alleen heb ik iets gevergd en geëischt, en tegenover haar zou de hartstocht der werkelijkheid licht wat sterk kunnen ontvlammen bij de voorstelling eener mogelijke weigering van mijn bescheiden verzoek. Intusschen heb ik dan toch ook duidelijk genoeg getoond, dat ik met het oog op den tegenwoordigen trap harer ontwikkeling, iets beters verwachtte, en de beslissing over het Spiritisme gaarne geheel aan haar overliet. Niet ik zal dus haar beoefenaars uitnoodigen of
dringen tot onderzoek. Dat behoort zij zelve te doen, zij alleen. Maar dan moet het ook geschieden in overeenstemming met de wetenschap
pelijke gaven en bedeelingen die hare beoefenaars ontvangen hebben. En is haar geest een geest der wijsheid en des onderscheids, die, waar hij tot eenig onderzoek uitnoodigt of opwekt, de verscheidenheid van richting en studeervakken in aanmerking neemt; hij is dan ook een geest van orde en vrijheid, die met de bizondere keus en vocatie, de eigenaardige bekwaamheid en dispositie van elken wetenschappelijken man zal te rade gaan. Wie zou zich daartegen durven verzetten door een geleerde te willen dwingen om buiten zijn werkkring te treden, door den wiskundige b. v. te jagen op rechtsgeleerd terrein, den theoloog
naar het gebied der staatswetenschappen? Neen, niets tegen wil en dank! De waarheid, die vrij maakt, is zelve bij uitnemendheid liberaal. Hoe zou ik dus, met eerbied vervuld, als ik ben voor zulk een geest, in ernst iets hebben willen te kort doen aan de vrijheid, die ieder heeft om zich al dan niet, of zooveel en zoo weinig als hij wil, met het Spiritisme te bemoeien! Doch waar men deze vrijheid anderen gunt, verlangt men haar ook voor zich zelven. En wanneer op deze rechtmatige vordering in breuk gemaakt wordt door sommigen, die zich ook priesters der we tenschap noemen: namelijk wanneer door zulke mannen over de studie
van het Spiritisme in 't algemeen onverschillig en afkeurend gespro ken wordt, en in zaken, die zij met hun eigen neiging of studievak onvereenigbaar achten - dat hun vrijstaat, - tegen anderen, die voor
zich eene tegenovergestelde vocatie hebben, vijandig optreden, om hun
120 zoo mogelijk de handen te binden, of ook wel zich aanstellen als de ge moedelijke orthodoxe, hetzij van Rome of van Dordrecht, die den vrijzin migen moderne schier bezweert om afstand te doen van zijne ijdele en onpraktische t. w. onkerkelijke studiën. . . . . zie, wanneer men aldus persoonlijk in de wetenschappelijke conscientie gegrepen wordt, en dan onderhevig is aan sterke opwellingen van den hartstocht der werke lijkheid; ook dan speelt deze ons wel eens parten en verlokt onwille keurig tot betaling met gelijke munt! Heb ik dat gedaan - en heeft iemand zich dat aangetrokken; ik vraag verschooning, want ik heb niets kwaads bedoeld. In dit boekje althans meen ik mij op het zuiver objectief standpunt gehouden te hebben. Het eenige wat mij bedroefde en ergerde, wat ik wraken en veroordeelen moest, gold niet personen, maar beginselen en zaken; gold de onverklaarbare inconsequentie, het willekeurige exclusivisme, het lichtvaardig en onwaardig oordeel - in éen woord den onweten schappelijk en geest, die als bij exceptie tegenover het wereldhis torische Spiritisme, nog steeds in de wetenschappelijke kringen blijft heerschen. Daartegen heb ik geprotesteerd en het probleem, zonder het
overigens op eenigerlei wijze te willen prejudicieeren, voor de rechtbank der W e t e n s c h a p gebracht. En nu, nog eens zij het gezegd aan de resultaten van haar onderzoek, die ze volgens hare beginselen en volgens hare methode, door de wijsbegeerte vastgesteld, aanvan kelijk reeds verkregen heeft en nog verder verkrijgen zal, wil ik on voorwaardelijk mijn zegel hechten. Trouwens, in elke poging om licht te brengen in den duisteren choas, in elke klaarblijkelijke onthulling van bedrog of begoocheling, in elke strenge proef tot onderscheiding van wezen en schijn - al bleef er ook van de echtheid en de waarde der verschijnsels ten slotte slechts een minimum over; - als 't maar wedersprekelijk blijkt dat het onderzoek geleid werd door den geest, die de ware wetenschap kenmerkt; - ik zal er in zien een proces van billijke waardeering, juist zoodanig, als ik gewenscht en bedoeld heb bij ,,al mijn geschrijf over het zoogenaamde Spiritisme.”
→