SCL/SCM SERIES INSTALLATIE EN GEBRUIKERSHANDLEIDING
Handleiding nr: SM01D-e2/NL
Inhoudsopgave 1.0
Algemeen
1
2.0
SCL/SCM afmetingen
3
3.0
SCL/SCM type nummer s
5
4.0
SCL/SCM specificatie
5
5.0
SCL/SCM vermogen
6
6.0
Installatie
7
7.0
Voedingsspanning (input)
8
8.0
Hoofdstroom circuit
11
9.0
SCL/SCM hoofdstroom schema
12
10.0
Stuurstroom circuit
13
11.0
SCL/SCM stuurstroom schema’s
16
12.0
1 opstart en draaien motor
20
13.0
Configureren SCL/SCM
22
14.0
Parameter menu
26
15.0
Omschrijving van de parameters
29
16.0
Probleem oplossen
43
17.0
SCL/SCM display meldingen
45
e
De SCL/SCM SUB-MICRO DRIVE
Klemmen strook voedingsspanning .
Klemmen strook DC bus
Elektronisch Programmeer Moduul.
3-DIGIT LED Display.
Programmeer toetsen.
Klemmen strook stuurstroom.
Klemmen strook uitgang (motor).
1.0
ALGEMEEN 1.1
PRODUCTEN IN DEZE HANDLEIDING
Deze handleiding beschrijft de ACTech SCL en SCM frequentieregelaars 1.2
PRODUCT WIJZIGINGEN
AC Technology Corporation behoudt het recht voor om zonder voorafgaande melding te stoppen met of het maken van modificaties aan zijn producten , zonder verplichtingen om aanpassingen te maken aan de producten die eerder verkocht zijn. AC Technology Corporation kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor welk verlies dan ook resulterende uit bovengenoemde actie. 1.3
GARANTIE
AC Technology Corporation garandeert voor de SCL/SCM series AC motor regelaar dat deze vrij zijn van defecten in materiaal en goede werking voor een periode van 12 maanden vanaf de datum verkocht aan de gebruiker, of vanaf de datum verzonden vanaf de fabriek (welke het eerst optreedt). Indien een SCL/SCM regelaar, onder normale omstandigheden, defect raakt binnen de garantietermijn, neem dan contact op met AC Technology’s Service afdeling voor instructies voor het verkrijgen van een garantie exemplaar. AC Technology Corporation behoudt zich het recht voor om de definitieve beslissing te nemen over de garantie claim, en de enige verplichting is het repareren of vervangen van allen de componenten welke gebrekkig zijn teruggeven door fout materiaal of werkzaamheden. De garantie vervalt voor componenten die beschadigd zijn door mishandeling, verkeerde installatie, ongeautoriseerde reparaties en/of wijzigingen aan het product, gebruik boven de design specificaties of ander misbruik, of ondeugdelijk onderhoud. AC Technology Corporation geeft geen garantie dat haar producten compatible zijn met ander materiaal, of met specifieke applicaties, waar ze mogelijk toegepast worden en dienen niet verantwoordelijk te worden gesteld voor schade of verwonding in welke vorm dan ook, ontstaan door het gebruik van haar producten. Deze garantie is in plaats van alle andere garanties, uitgedrukt of impliciet. Geen ander persoon, bedrijf of instantie is geautoriseerd om te veronderstellen, voor AC Technology Corporation, enige andere aansprakelijkheid in verband met de demonstratie of verkoop van haar product. 1.4
ONTVANGST
Inspecteer het verpakkingsmateriaal op beschadiging welke kan zijn ontstaan gedurende de verzending. Pak het materiaal uit en inspecteer deze grondig op beschadigingen of tekortkomingen. Rapporteer elke beschadiging aan het vervoersbedrijf en/of tekortkomingen aan uw leverancier. Alle belangrijke componenten en aansluitingen dienen onderzocht te worden op beschadiging en bevestiging, met speciale aandacht voor PC boards, zekeringen, knoppen en schakelaars. 1.5
INFORMATIE VEILIGHEID
Alle werkzaamheden betreffende installatie en in bedrijf name, als ook onderhoud, moeten uitgevoerd worden door gekwalificeerd, kundig personeel (IEC364 en CENELEC HD 384 of DIN VDE 0100 en IEC rapport 664 of DIN VDE 0110 en nationale regels ter voorkoming van ongelukken dienen in ogenschouw genomen te worden).
1
Volgens deze basis veiligheidsinformatie, gekwalificeerd kundig personeel zijn personen welke bekend zijn met de installatie, assemblage, in bedrijf name en bediening van het product en welke de nodige kwalificaties hebben voor deze werkzaamheden. TOEPASSINGSGEBIED Frequentieregelaars zijn componenten welke ontworpen zijn voor installaties in elektrisch systemen of machines. Zij dienen niet als toestel gebruikt te worden. Zij dienen alleen gebruikt te worden voor professionele en commerciële toepassingen volgens EN 61000-3-2. Bij installatie van de frequentie regelaar in machines, in bedrijf name (als omschreven), is verboden totdat is vast komen staan dat de machine voldoet aan de regelgeving van de EC richtlijn 98/37/EC (machine richtlijn); EN 60204 dient men in acht te nemen. In bedrijf name (als omschreven) is alleen toegestaan als the EMC regelgeving (89/336/EEC) wordt nageleefd. De frequentie regelaars voldoen aan de laag spannings regelgeving 73/23/EEC. The geharmoniseerde standaards van de serie EN50178/DIN VDE0160 zijn van toepassing op de regelaars. WAARSCHUWING Het gebruik van de regelaars is toegestaan volgens EN 61800-3. Deze producten kunnen radio interferentie veroorzaken in woonomgevingen. In dit geval kunnen speciale metingen noodzakelijk zijn.
ELECTRISCHE VERBINDINGEN Indien het noodzakelijk is om te werken aan een in bedrijf zijnde regelaar, dienen nationale regels in acht te worden genomen ter voorkoming van ongelukken (b.v. VBG4). Elektrische installaties dienen te worden uitgevoerd volgens de betreffende regels (b.v. kabel diameter, beveiligingen, aardverbindingen). Deze handleiding geeft informatie over installatie waarbij EMC wordt nageleefd (afscherming, aarding, filters en kabels. Dit geldt ook voor regelaars met CE-markering. De bouwer van het systeem of machine is verantwoordelijk voor naleving van de geëiste limiet waardes opgelegd door EMC wetgevingen. 1.6
MODIFICATIES DOOR KLANT
AC Technology Corporation, haar verkooporganisatie en distributeurs, verwelkomen de gelegenheid voor het assisteren van onze klanten voor het toepassen van onze producten. Veel klantgerichte opties kunnen in deze functie worden toegevoegd. AC Technology Corporation kan niet verantwoordelijk worden gehouden, voor welke modificatie dan ook, welke niet zijn uitgevoerd door haar afdeling engineering.
2
2.0
SCL/SCM AFMETINGEN
Opmerking: Maten (..) zijn in mm.
3
Opmerking: Maten (..) zijn in mm.
4
3.0
SCL/SCM TYPE NUMMERS Het SCL/SCM type nummer geeft een volledige beschrijving van de basisgegevens van de regelaar (zie het hier onderstaande voorbeeld). Voorbeeld: SL210S (SCL serie, 208/240 V AC, 0,75kW, 1 fase ingang) SL
Serie:
2
10
S
SL = SCL serie frequentie regelaars met geïntegreerd filter SM = SCM serie frequentie regelaar Ingangsspanning: 0 = 120 V AC (voor 110, 115 en 120 V AC, 50 of 60 HZ 2 = 208/240 V AC (voor 208, 220, 230 en 240 V AC, 50 en 60 Hz) 4 = 400/480 V AC (voor 380, 415, 460 en 480 V AC, 50 en 60 Hz) Vermogen: 4 = 0,25 kW
(0,33 Hp)
15 = 1,1 kW
(1,5 Hp)
5 = 0,37 kW
(0,50 Hp)
20 = 1,5 kW
(2 Hp)
8 = 0,55 kW
(0,75 Hp)
30 = 2,2 kW
(3 Hp)
(1 Hp)
50 = 4,0 kW
(5 Hp)
10 = 0,75 kW Ingangsfasen:
S = Alleen één fase Geen karakter geeft aan alleen drie fase ingang
4.0
SCL/SCM SPECIFICATIE
Temperatuur (opslag) Omgevingstemperatuur (in bedrijf) Luchtvochtigheid omgeving Hoogte Voedingsspanning Tolerantie voedingsspanning Tolerantie frequentie op ingang Vorm uitgangssignaal Frequentie uitgangssignaal Draag frequentie Service factor Rendement Cos phi Mogelijkheid tot overbelasting (stroom) Snelheids referentie Digitale uitgangen Aardlekstroom (EN50178)
-20ºC tot 70ºC 0ºC tot 40ºC (t/m 8kHz, derate boven 8kHz <95% (zonder condensvorming) 1000m (3300ft) boven zeenivo (zonder derating) 120, 208/240, 400/480 V AC +10%, -15% 48 tot 62 Hz Signaal gecodeerd Puls Breedte Modulatie 0-240 Hz 4 kHz tot 10 kHz 1.00 (tot 6 kHz, derate boven 6 kHz) Tot 98% 0,96 of beter 150% gedurende 60s, 180% gedurende 30s 0-10V DC, 4-20mA (1) Maakkontakt; kontakt voor 3 A bij 250 V AC (1) Transistor uitgang; voor 50 mA bij 12V SCL:>3,5 mA SCM:<3,5 mA
5
5.0
SCL/SCM VERMOGEN
SCM SCL voor Input type type motor (50 - 60 Hz) nummer nummer vermogens Aantal Stroom Vermogen *1 *1 Hp kW fasen (A) (kVA) type 120 V AC ingang SM004S SM005S SM010S SM015S
-
0,33 0,25 0,5 0,37 1 0,75 1,5 1,1
type 208/240 V AC ingang SM204S SM205S SM205S SM208S SM210S SM210 SM215S SM215 SM220S SM220 SM230S SM230 SM250
SL204S 0,33 0,25 SL205S 0,5 0,37 0,5 0,37 SL208S 0,75 0,55 SL201S 1 0,75 1 0,75 SL215S 1,5 1,1 1,5 1,1 SL220S 2 1,5 2 1,5 SL230S 3 2,2 3 2,2 5 4
type 400/480 V AC ingang
6,8 9,2 16,6 24
0,8 1,1 2 2,9
208/240 V AC 1 1 3 1 1 3 1 3 1 3 1 3 3
3,9/3,4 5,8/5,0 3,1/2,7 6,9/6,0 10,6/9,2 5,8/5,1 13,9/12,0 8,0/6,9 18,4/16,0 9,1/7,9 24/21 12,4/10,8 19,6/17,1
1,7 2,4 4,2 6
1,9/1,7 2,8/2,4 2,8/2,4 3,7/3,2 4,8/4,2 4,8/4,2 6,9/6,0 6,9/6,0 8,1/7,0 8,1/7,0 11,0/9,6 11,0/9,6 17,5/15,2
23 31 31 34 47 47 68 68 71 71 108 108 173
0-400/460 V AC
SM405 0,5 0,37 3 1,6/1,4 1,1 1,3/1,1 SM410 1 0,75 3 3,0/2,5 2,1 2,5/2,1 SM415 1,5 1,1 3 4,3/3,6 3 3,6/3,0 SM420 2 1,5 3 4,8/4,0 3,3 4,1/3,4 SM430 3 2,2 3 6,4/5,4 4,5 5,8/4,8 SM450 5 4 3 10,6/8,8 7,1 9,4/7,8 *1: Zie hoofdstuk 3.0 voor typenummer. *2: Waardes zijn "worst case" bij 6kHz en volledige snelheid en volledige belasting
6
29 33 57 8,6
0-208/230 V AC 0,8 1,2 1,1 1,4 2,2 2,1 2,9 2,9 3,1 3,3 4,1 4,5 7,1
400/480 V AC
Warmte verlies (W) *2
0-230 V AC
120 V AC 1 1 1 1
Uitgang (3 fasen) Stroom (A)
31 47 58 63 92 155
6.0
INSTALLATIE
LET OP! SCL/SCM regelaars dienen in andere apparatuur geplaatst te worden door professionele elektra installateurs volgens EN 6100-3-2. Zij zijn niet bedoeld voor “stand-alone” bedrijf. WAARSCHUWING! Regelaars mogen niet geïnstalleerd worden in ruimte met extreme omstandigheden als: brandbaar, oliehoudend of gevaarlijk gassen of stof; Extreme vochtigheid of vuil; Trillingen; buitensporige omgevingstemperaturen. Neem contact op met AC Technology voor meer informatie over een passende regelaar voor een bijzondere omgeving
SCL/SCM regelaars zijn alleen geschikt voor UL verontreiniggraat 2 omgeving en dienen geïnstalleerd te worden in een schakelkast welke complete mechanische bescherming waarborgt en zorgt ervoor dat de interne drive temperatuur binnen de gespecificeerde omgevingstemperatuur blijft. Alle regelaars dienen, vanwege juiste koeling via het koellichaam, verticaal geplaatst worden. Behoud een vrije ruimte rond de regelaar van minimaal 25mm (1 inch) aan elke zijde en 50mm (2 inch) boven en onder de regelaar. Pas meer vrije ruimte toe als de regelaar geplaatst wordt naast een warmte producerend apparaat. Plaats geen regelaars boven andere regelaars of warmte producerende apparaten. Gebruik ventilatoren voor de juiste koeling in (te) kleine schakelkasten. De warmte afgifte van de drive moet bekend zijn voor de keuze van de juiste schakelkast. Kijk hiervoor naar de kolom warmte afgifte van hoofdstuk 5.0 – SCL/SCM VERMOGEN. Een schakelkast leverancier kan dan bepalen welke afmeting van de schakelkast noodzakelijk is, gebaseerd op de totale warmte ontwikkeling in de schakelkast (van regelaars en andere warmte bronnen), de maximaal toegestane temperatuur in de schakelkast, de maximale omgevingstemperatuur buiten de schakelkast en de schakelkast eigenschappen. De SCM/SCL regelaars zijn “UL-approved” voor “solid-state” thermische beveiliging. Hierdoor is een thermische beveiliging, voor één motor applicaties, niet noodzakelijk. 6.1
INSTALLATIE NA EEN LANGE PERIODE VANOPSLAG
WAARSCHUWING! Diverse beschadigingen, aan de regelaar, kunnen optreden als deze gebruikt wordt na een lange periode van opslag of inactiviteit zonder het reformeren van de DC-bus condensatoren. Als, voor een periode van langer dan 3 jaar (vanwege opslag, etc.), geen voedingsspanning is aangesloten kan de structuur van de DC-bus condensatoren wijzigen. Dit kan resulteren in extreme stroom lekken, wat weer tot gevolg kan hebben dat de condensatoren in een vroegtijdig stadium defect raken na een lange periode van inactieve opslag. Om de condensatoren te herstellen en de drive voor te bereiden voor gebruik na een lange periode van inactiviteit, sluit de voedingsspanning gedurende 8 uur aan op de regelaar zonder de motor aan te sturen.
7
7.0
VOEDINGSSPANNING (INPUT)
WAARSCHUWING! Gevaar voor elektrische schokken! Condensatoren behouden de lading nadat de spanning verwijderd is. Verwijder de inkomende voeding en wacht totdat de spanning tussen klem B+ en B- 0V DC is voordat u gaat werken aan de regelaar.
De voedingsspanning moet overeenkomen met de spanning op het typeplaatje van de regelaar. Spanningsfluctuaties mogen niet groter zijn dan 10% overspanning of 15% onderspanning. OPMERKING: Regelaars met dubbele voedingsspanning dienen geprogrammeerd te worden voor de juiste voedingsspanning (zie parameter 01 – Voedingsspanning selectie in hoofdstuk 15.0 – BESCHRIJVING VAN DE PARAMETERS). De regelaar is geschikt voor gebruik in een circuit welke capabel is voor het leveren van niet meer dan 5000 effectieve symmetrische ampère bij een voor de regelaar geschikte spanning. Indien het kVA niveau van de voedingstransformator groter is dan 10x het ingangs kVA niveau van de regelaar, dient met een scheidingstransformator of een 2-3% ingangslijn reactor toe te voegen aan de ingangszijde van de regelaar. Drie fasen spanning onbalans moet minder zijn dan 2% tussen de fasen. Buitensporige fase/fase onbalans kan flinke schade veroorzaken aan de regelaar. Motorspanning dient, bij normale applicaties, hetzelfde te zijn als de voedingsspanning. De maximale uitgangsspanning, van de regelaar, komt overeen met de voedingsspanning. Wees uiterst voorzichtig als u gebruik maakt van een motor waarvan de spanning niet gelijk is aan de voedingsspanning van de regelaar. 7.1
NIVEAU VOEDINGSSPANNING
SM000S serie regelaars zijn geschikt voor 120 V AC enkel fase, 50-60 Hz ingang. De regelaar functioneert met een voedingsspanning van 120 V AC (+10%, -15%) tussen 48 en 62 Hz. SM200S & SL200S serie regelaars zijn geschikt voor 208/240 V AC enkel fase, 50-60 Hz ingang. De regelaar functioneert met een voedingsspanning van 208 tot 240 V AC (+10%, 15%) tussen 48 en 62 Hz. SM200S serie regelaars zijn geschikt voor 208/240 V AC drie fase, 50-60 Hz ingang. De regelaar functioneert met een voedingsspanning van 208 tot 240 V AC (+10%, -15%) tussen 48 en 62 Hz. SM400S serie regelaars zijn geschikt voor 400/480 V AC drie fase, 50-60 Hz ingang. De regelaar functioneert met een voedingsspanning van 400 tot 480 V AC (+10%, -15%) tussen 48 en 62 Hz. OPMERKING: Parameter 01 – VOEDINGSSPANNING dient ingesteld te worden op de juiste waarde van de voedingsspanning. Zie hoofdstuk 15.0 – BESCHRIJVING PARAMETERS.
8
7.2
KORTSLUITBEVEILIGING VOEDINGSZIJDE
Aan de voedingszijde (primaire zijde) van de regelaar dient met een kortsluitbeveiliging te plaatsen in de vorm van zekeringen of automaat. In de volgende tabellen staan de juiste waardes voor deze kortsluitbeveiligingen en aderdiameter. ZEKERINGEN, AUTOMATEN EN ADERDIAMETER (voor installatie volgens UL en EN 60204-1)
ZEKERINGEN EN AUTOMATEN (PRIMAIRE ZIJDE) 120 V AC 1 fase (A) SM004S SM005S
10 15
SM010S SM015S
25 35
208/240 V AC 1 fase 208/240 V AC 3 fase 400/480 V AC 3 fase (A) (A) (A) S_204S S_205S S_208S S_210S S_215S S_220S S_230S
10 10 10 15 20 25/20 30/25
SM205
10
SM405
10
SM210 SM215 SM220 SM230 SM250
10 12/10 15/12 20/15 30/25
SM410 SM415 SM420 SM430 SM450
10 10 10 10 15/12
Opmerking: Indien gebruik wordt gemaakt van een aardlekbeveiliging, dient de minimale waarde van deze beveiliging 30mA te zijn. Let ook op het volgende: 1. Installeer de aardlekbeveiliging alleen tussen de voedingsspanning en de regelaar. 2. De aardlekbeveiliging kan aanspreken door: - capacitieve lekken tussen de aders en afscherming, gedurende runbedrijf, bij lange kabels. - Gelijktijdig inschakelen van meerdere regelaars - Additionele RFI-filters ADER DIAMETERS 120 V AC 1 fase mm² SM004S SM005S
1,5 2,5
SM010S SM015S
4 4
208/240 V AC 1 fase 208/240 V AC 3 fase 400/480 V AC 3 fase mm² mm² mm² S_204S S_205S S_208S S_210S S_215S S_220S S_230S
1,5 1,5 1,5 2,5 2,5 4 4
SM205
1,5
SM405
1,5
SM210 SM215 SM220 SM230 SM250
1,5 1,5 2,5 2,5 4
SM410 SM415 SM420 SM430 SM450
1,5 1,5 1,5 1,5 2,5
9
7.3
INSTALLATIE VOLGENS DE EMC RICHTLIJN
De SCM en SCL regelaars kunnen geïnstalleerd worden volgens de Europese standaard voor elektromagnetische compatibiliteit (EMC). Deze richtlijn handelt over de toelaatbare elektromagnetische emissie en immuniteit, beide uitgestraald en ontvangen, door een regelaar systeem. De EMC richtlijn heeft betrekking op de uiteindelijke totale installatie, niet de individuele gebruikte componenten. Omdat elke installatie anders is, dient de voorgestelde installatie opgevolgd te worden als een minimale richtlijn. Additionele apparatuur (als ferriet kernen) of alternatieve bedrading kan nodig zijn om de installatie te conformeren aan de EMC richtlijn. Filter: Primaire zijde van de regelaar (of groep regelaars) moet voorzien zijn van een filter ter reductie van de elektrische ruis welke op de voedingsspanning wordt gereflecteerd. De SCL reeks heeft een inwendig filter welke getest is zodat deze voldoet aan de industriële standaards opgezet door de EU, EN 61800-3 voor geleide emissies en EN 55011 voor stralende emissies tot klasse A naleving als deze is geïnstalleerd in een schakelkast met een motorkabel =< 10m. De SCM kan geïnstalleerd worden met de juiste externe filter om dezelfde standaard te behalen. Installatie: Men dient afgeschermde kabel te gebruiken voor zowel de hoofd- als de stuurstroom. Het gestripte deel van de kabel dient zo kort mogelijk te zijn. De foto rechts laat de stuurstroomkabel (B) als de hoofdstroomkabel (C) zien met het scherm verbonden, via klamp, aan een geaarde grondplaat van een besturingspaneel. De motorkabel dient te beschikken over lage capacitieve eigenschappen: Ader/ader =< 75 pF/m, ader/scherm =< 150 pF/m.
10
8.0
HOOFDSTROOM CIRCUIT WAARSCHUWING! Gevaar voor elektrische schokken! Condensatoren behouden de lading nadat de spanning verwijderd is. Verwijder de inkomende voeding en wacht totdat de spanning tussen klem B+ en B- 0V DC is voordat u gaat werken aan de regelaar. Voordat de regelaar bedraad wordt dient op het volgende gelet te worden: - gespecificeerde in- en uitgangsstroom van de regelaar - specificatie van de toe te passen bekabeling - afscherming - overstroombeveiliging - lastscheider. Maak de juiste keuze om o.a. spanningsverlies te voorkomen. Strip 5 tot 6mm isolatie van de aders van voedingskabel, motorkabel en DC Bus kabel. Bevestig deze aders met een koppel van 0,5Mm in de juiste klemmen van de regelaar. Ingangsbeveiliging en lastscheider of contactor dienen opgenomen te worden in de voedingskabel bij zowel 1 fase als 3 fase regelaars. Deze lastscheider dient gebruikt te worden om de regelaar te scheiden van het net bij onderhoudswerkzaamheden, of wanneer de regelaar voor een lange periode niet gebruikt wordt, maar dient niet gebruikt te worden voor het opstarten van de motor. Herhaaldelijk in en uitschakelen van de lastscheider of ingangscontactor (meer dan één keer per 2 minuten) kan leiden tot beschadiging van de regelaar. 8.1
INGANG EN UITGANG BEDRADRADING
Bij enkel fase modellen dient de voedingsspanning aangesloten te worden op de klemmen L1 en L2/N. Bij de drie fase modellen dient de voedingsspanning te worden aangesloten op de klemmen L1, L2 en L3. Zie hiervoor hoofdstuk 9.0 – SCL/SCM HOOFDSTROOM SCHEMA. De ligging van de motorkabel dient gescheiden te zijn van stuurstroom- en voedingskabels. Het is niet aan te bevelen om contactors of lastscheiders tussen de regelaar en de motor te monteren. Als een dergelijk apparaat, tijdens runbedrijf van de regelaar, bediend wordt, kan dit leiden tot schade aan de vermogenscomponenten van de regelaar. Als een dergelijk apparaat noodzakelijk is, mag het alleen bediend worden als de regelaar in STOP staat. Indien de mogelijkheid bestaat dat het apparaat opent als de regelaar in RUN staat, dient de regelaar geconfigureerd te worden met de stopmethode VRIJLOOP (zie parameter 04) en een hulpcontact van het apparaat dient geplaatst te worden in het run-circuit van de regelaar. Dit geeft de regelaar een stop commando op hetzelfde tijdstip als het apparaat zijn contacten opent en staat niet toe dat de regelaar opnieuw start voordat het apparaat zijn contacten sluit.
11
9.0
SCL/SCM HOOFDSTROOM SCHEMA
INGANG (ALLEEN ENKEL-FASE MODEL)
INGANG (ALLEEN DRIE-FASE MODEL)
VOEDINGSSPANNING
VOEDINGSSPANNING
AARDE OP KOELLICHAAM
UITGANG ALLE MODELLEN
3 FASE AC MOTOR WAARSCHUWING! Verbind de voedingsspanning niet met de uitgangsklemmen U, V, W, of klemmen B+, B- ! Hierdoor kan flinke schade ontstaan aan de regelaar.
Aantekening: 1. Kabels en aarding dienen volgens de voorschriften te worden uitgevoerd. 2. Motorkabels dienen afgeschermde kabels te zijn en dienen niet in de buurt te liggen van stuurstroom- of voedingskabels. 3. Installeer geen contactors tussen de regelaar en de motor zonder overleg met AC Technology voor meer informatie. Fouten in deze kunnen leiden tot beschadiging van de regelaar. 4. Gebruik goedgekeurde kabel. 5. Minimale aderspanning classificatie is 300 V voor 120, 208 en 240 V AC systemen en 600 V voor 400 en 480 V AC systemen. 6. De ader diameter dient gebaseerd te zijn op minimaal 125% van de in-/uitgangsstroom van de regelaar en een minimale classificatie van de isolatie van 75ºC. Gebruik alleen koper draad. 12
10.0
STUURSTROOM CIRCUIT 10.1
STUURSTROOM BEDRADING VERSUS HOODSTROOM BEDRADING
Externe stuurstroom bedrading dienen niet in de buurt te liggen van voedings- en motorkabels. Als de stuurstroom bedrading in de buurt ligt van hoofdstroombedrading, kan de elektrisch ruis invloed hebben op de stuurstroom bedrading wat dan onregelmatig gedrag van de regelaar tot gevolg kan hebben. Gebruik afgeschermde kabels met getwiste aders. Verbind de afscherming alléén aan de regelaar zijde met de aarde. Strip de stuurstroomdraad 5 tot 6mm en bevestig deze onder de stuurstroomklemmen met een koppel van 0,2Nm. Wees voorzichtig met het te vast aandraaien van de stuurstroomklemmen. Dit veroorzaakt namelijk beschadiging aan deze klemmen. Deze beschadigingen vallen niet onder garantie en kunnen alleen gerepareerd worden door vervanging van de stuurstroom-print. 10.2
TB2: CIRCUIT MIN
De TB-2 aansluiting wordt gebruikt als min voor het analoog signaal. Indien noodzakelijk kan TB-2 verbonden worden met de chassis aarde. 10.3
ONDERDRUKKING SCHOMMELINGEN OP RELAIS
Stroom- en spanningsschommelingen en pieken in de spoel van contactoren, relais, solenoïde, etc. in de buurt van de regelaar, kunnen de oorzaak zijn van onregelmatig gedrag van de regelaar. Daarom dienen ontstoringsfilters geplaatst te worden op de spoelen welke in verbinding staan met de regelaar. Voor AC spoelen dient men gebruik te maken van ontstoringsfilters met weerstand en condensator. Bij DC-spoelen kan gebruikt gemaakt worden van ontstoringsfilters met zener- of vrijloopdiode. Ontstoringsfilters zijn verkrijgbaar bij de leverancier van bovengenoemde apparaten. 10.4
START/STOP BEDIENING
Er zijn verschillende stuurstroom schema’s welke een 2-draads en 3-draads start/stop circuit toestaan. Zie hiervoor de stuurstroomschema’s in hoofdstu 11.0 – SCL/SCM STUURSTROOM SCHEMA’S 10.5
SNELHEID REFERENTIE SIGNALEN
De regelaar kan op 3 verschillende manieren zijn snelheid referentie signaal binnenkrijgen: POTMETER
Sluit de lopen van de potmeter aan op klem TB-5 en verbind de maximaal en de minimaal aansluiting respectievelijk met klemmenstrook TB-6 en TB-2. De potmeter kan een waarde hebben tussen 2,5k en 10k .
0-10 V DC
Bedraad de plus op klem TB-5 en de min op klem TB-2. De ingangsimpedantie van TB-5 is 120k .
4-20 mA
Bedraad de plus op klem TB-25 en de min op klem TB-2. De ingangsimpedantie van TB-25 is 250 .
13
10.6
SELECTEREN VAN SNELHEID REFENTIESIGNAAL
Als een analoog signaal wordt gebruikt om de snelheid te regelen, kunnen klem TB-13A, 13-B, of 13-E (parameter 10, 11 of 12) geconfigureerd als ingang voor het gewenste analoge signaal. Als klem TB-13 geschakeld wordt naar TB-11, zal de regelaar het analoge signaal gebruiken als referentie voor de snelheid. Als het analoog signaal niet geselecteerd is op de klemmenstrook door gebruikmaking van TB-13A, 13B of 13E, dan geschiedt de snelheidsinstelling door STANDAARD MODE, welke beheerd wordt door STANDAARD SNELHEIDSBRON (Parameter 05). De STANDAARD SNELHEIDSBRON kan zijn: - de en knoppen op het front van de regelaar, - voorinstelling #1 (parameter 31) - een 0-10 V DC signaal of - een 4-20 mA signaal. 0-10V DC en 4-20mA ANALOOG SIGNAAL TB-13A, TB-13B en TB-13E kunnen allen geprogrammeerd worden om het analoge signaal, 0-10 V DC of 4-20 mA, te selecteren. VOORINSTELLING SNELHEID TB-13A kan geconfigureerd worden om VOORINSTELLING SNELHEID #1 (04) te selecteren. TB-13B kan VOORINSTELLING SNELHEID #2 (04) en TB-13E kan VOORINSTELLING SNELHEID #3 (04) selecteren. Op deze wijze kunnen in het totaal 7 vooringestelde snelheden, een combinatie van TB-13A, 13B en 13 E, worden ingelezen. Zie hiervoor parameter 31-37 in hoofdstuk 15.0 – OMSCHRIJVING VAN PARAMETERS. JOG TB-13B kan geconfigureerd worden als JOG SNELHEID VOORWAARTS (07) of JOG SNELHEID OMKEER (08). De jog snelheid staat in VOORINSTELLING SNELHEID #2 (parameter 32). Schakel TB-13B naar TB-11 voor JOG SNELHEID en open het contact om te stoppen. WAARSCHUWING! In JOG SNELHEID mode zal het STOP signaal en de EXTERNE STOP functie (zie parameters 10-12) de regelaar niet stoppen. Verwijder het JOG SNELHEID signaal om de regelaar te stoppen. JOG SNELHEID OMKEER zorgt dat de drive een omgekeerde draairichting uitstuurt ook al is DRAAIRICHTING (parameter 17) ingesteld op ALLEEN VOORWAARTS. OPMERKING: Als de regelaar wordt gecommandeerd naar JOG SNELHEID tijdens run, zal de regelaar de JOG SNELHEID (VOORINSTELLING SNELHEID #2) uitsturen. Wanneer het commando JOG SNELHEID wordt verwijderd, zal de regelaar stoppen. MOTOR POT TB-13B en TB-13 E worden gebruikt voor deze functie en controleren de snelheid van de regelaar door gebruikmaking van 2 contacten welke zijn aangesloten op deze klemmen. Configureer TB-13B voor VERLAAG FREQUENTIE (05) en TB-13E voor VERHOOG FREQUENTIE (05). Het schakelen TB-13B naar TB-11 zorgt ervoor dat de snelheid verlaagd wordt totdat het contact opent. Het schakelen van TB-13E naar TB-11 zorgt ervoor dat de snelheid verhoogd wordt totdat het contact opent. De VERHOOG FREQUENTIE functie werkt alleen als de regelaar runt. 14
OPMERKING: Als TB13-A, TB13-B en TB13E allemaal geconfigureerd voor het selecteren van snelheden en twee of drie klemmen zijn verbonden met TB-11, dan zal de aansluitklem met het hoogste nummer voorrang hebben. VB. Als TB-13A is geconfigureerd een 0-10 V DC signaal en TB-13 E is geconfigureerd voor INGESTELDE SNELHEID #3, dan zal bij een verbinding van beide klemmen naar TB-11 de regelaar kiezen voor INGESTELDE SNELHEID #3. TB-13E overruled TB-13A. De uitzondering in deze is de MOTOR POT welke TB-13B en TB-13E gebruikt. Hierdoor blijft TB-13A over voor andere functies. Als TB-13A is geconfigureerd voor een bepaalde snelheid referentie signaal en TB-13A is geschakeld aan TB-11, geniet TB-13A de voorkeur ten opzichte van de MOTOR POT functie. 10.7
REGELAAR STATUS DIGITALE UITGANGEN
Er is een relais contact (3A bij 250V AC) op klemmen TB-16 en TB-17. Klem TB-13E kan ook geconfigureerd worden als digitale uitgang. Dit is een transistor uitgang (12V DC en maximaal 50mA). Het relais contact en de digitale uitgang kunnen geconfigureerd worden om de volgende meldingen aan te geven: RUN, FOUT, GEINVERTEERDE FOUT, FOUT UITSLUITING, INGESTELDE SNELHEID, BOVEN INSTELLING #3, STROOM BEGRENZING, EXTERNE SNELHEID en OMKEER. Zie hiervoor parameter 06 en 12 in hoofdstuk 15.0 – OMSCHRIJVING VAN DE PARAMETERS. Onderstaande schets geeft aan hoe klem TB-13E, als deze geconfigureerd is als digitale uitgang, gebruikt kan worden om een extern relais aan te sturen.
SCL/SCM KLEMMENSTROOK
DIODE ONTSTORING (1N4148 of gelijkwaardig)
RELAIS SPOEL
15
11.0
SLC/SCM STUURSTROOM SCHEMA’S 11.1
SCL/SCM KLEMMENSTROOK
Hieronder staat de klemmenstrook met een beknopte omschrijving van de functie van elke klem. De volgende voorbeeld schema’s geven een snel overzicht van hoe de regelaar te bedraden bij de meest voorkomende configuraties.
4-20mA INGANG
SELECT. FUNCTIE TB-13E
SELECT. FUNCTIE TB-13B
SELECT. FUNCTIE TB-13A
REF. DIGITALE INGANG
VOEDING POTMETER
0-10V DC INGANG
MIN SIGNAAL
RUN
RELAIS CONTACT
SCHAKELAAR RUN/STOP
OPMERKING 1: De functies van de aansluitklemmen TB-13A, 13B , 13E en het relais contact op klem 16 en 17 zijn afhankelijk van de configuratie van bepaalde parameters. Zie hiervoor hoofdstuk 15.0 – OMSCHRIJVING VAN DE PARAMETERS OPMERKING 2: De digitale ingangen (klem 1, 13A, 13B en 13E) zijn actief hoog. Zij kunnen geactiveerd worden door gebruik te maken van klem 11 (deze is -12V DC) zoals de volgende schema’s laten zien, of door gebruik te maken van een externe spanning tussen +12V DC en +28V DC (± 10%) 16
11.2
TWEE DRAADS START/STOP BEDRIJF
SCHAKELAAR RUN/STOP (VOORWAARTS)
4-20mA INGANG
SELECT. FUNCTIE TB-13E
SELECT. FUNCTIE TB-13B
SELECT. FUNCTIE TB-13A (OMKEER)
REF. REF. DIGITALE DIGITALE INGANG INGANG
VOEDING POTMETER
0-10V DC INGANG
MIN SIGNAAL
RUN RUN
RELAIS CONTACT
SCHAKELAAR RUN/STOP (OMKEER)
OPMERKING: 1. Schakel TB-1 aan TB-11 voor RUN en verbreek om te stoppen. TB-1 functies als RUN ingang voor 2-draads start/stop circuit en STOP ingang voor 3-draads start/stop circuit. Zie hoofdstuk 11.3 2. Als omkeer is gewenst, zet DRAAIRICHTING (parameter 17) op VOORWAARTS EN OMKEER (02) en configureer TB-13A (parameter 10) op OMKEER (06). Schakel TB-13A aan TB-11 voor RUN in de omgekeerde draairichting en verbreek om te STOPPEN. 3. Voor 0-10V DC of 4-20mA snelheidsbron, zet STANDAARD SNELHEIDSBRON (parameter 05) op 0-10V DC (03) of 4-20mA (04). 17
DRUKKNOP STOP
4-20mA INGANG
RELAIS CONTACT
SELECT. FUNCTIE TB-13E (VOORWAARTS)
SELECT. FUNCTIE TB-13B
SELECT. FUNCTIE TB-13A (OMKEER)
REF. DIGITALE INGANG
VOEDING POTMETER
0-10V DC INGANG
DRIE DRAADS START/STOP BEDRIJF
MIN SIGNAAL
STOP
11.3
DRUKKNOP START
OPMERKING: 1. Configureer TB-13E (parameter 12) op START VOORWAARTS (06) 2. Als omkeer is gewenst, zet DRAAIRICHTING (parameter 17) op VOORWAARTS EN OMKEER (02) en configureer TB-13A (parameter 10) op OMKEER (06). Schakel TB-13A aan TB-11 voor RUN in de omgekeerde draairichting en verbreek om te STOPPEN. 3. Voor 0-10V DC of 4-20mA snelheidsbron, zet STANDAARD SNELHEIDSBRON (parameter 05) op 0-10V DC (03) of 4-20mA (04). 18
11.4
VOORINSTELLINGEN SNELHEID EN POTMETER (MET 2-DRAADS START/STOP)
SELECT. FUNCTIE TB-13E (SNELHEID #3)
SELECT. FUNCTIE TB-13B (SNELHEID #2)
SELECT. FUNCTIE TB-13A (SNLHEID #1)
REF. DIGITALE INGANG
VOEDING POTMETER
0-10V DC INGANG
MIN SIGNAAL
RUN
RELAIS CONTACT
SCHAKELAAR RUN/STOP
SPEED POT = 2,5k
tot 10k
OPMERKING: 1. Voor gebruik van ingestelde snelheid dienen alle of enkele van de TB-13 klemmen te worden geconfigureerd als ingestelde snelheid. Als alleen twee of drie ingestelde snelheden verlangd zijn, dienen alleen twee van de TB-13 klemmen gebruikt te worden. Kijk hiervoor naar de tabel in de omschrijving van de parameters 31-37 in hoofdstuk 15.0. 2. Configureer de INGESTELDE SNELHEDEN (parameter 31-37) op de gewenste waardes. 3. Als snelheidsregeling met potmeter gewenst is als geen van de ingestelde snelheden geselecteerd is (alle ingestelde snelheden zijn verbroken van TB-11), configureer STANDAARD SNELHEIDSBRON (parameter 05) naar 0-10v DC (03). 19
12.0
1E OPSTART EN DRAAIEN MOTOR
WAARSCHUWING! Verbind de voedingsspanning niet met de uitgangsklemmen U, V, W, of klemmen B+, B- ! Hierdoor kan flinke schade ontstaan aan de regelaar. Herhaaldelijk in en uitschakelen van de voedingsspanning (meer dan één keer per 2 minuten) kan leiden tot beschadiging van de regelaar. WAARSCHUWING! Gevaar voor elektrische schokken! Condensatoren behouden de lading nadat de spanning verwijderd is. Verwijder de inkomende voeding en wacht totdat de spanning tussen klem B+ en B- 0V DC is voordat u gaat werken aan de regelaar.
WAARSCHUWING! Diverse beschadigingen, aan de regelaar, kunnen optreden als deze gebruikt wordt na een lange periode van opslag of inactiviteit zonder het reformeren van de DC-bus condensatoren.
Als, voor een periode van langer dan 3 jaar (vanwege opslag, etc.), geen voedingsspanning is aangesloten kan de structuur van de DC-bus condensatoren wijzigen. Dit kan resulteren in extreme stroom lekken, wat weer tot gevolg kan hebben dat de condensatoren in een vroegtijdig stadium defect raken na een lange periode van inactieve opslag. Om de condensatoren te herstellen en de drive voor te bereiden voor gebruik na een lange periode van inactiviteit, sluit de voedingsspanning gedurende 8 uur aan op de regelaar zonder de motor aan te sturen. Voordat men probeert de regelaar, motor en aangedreven apparatuur te bedienen, zorg er voor dat alle procedures met betrekking tot installatie en bedrading naar behoren zijn uitgevoerd. Verwijder de belasting van de motor. Verifieer of de ingangs(voedings)zijde van de regelaar (L1 en L2/N of L1, L2 en L3) op de juiste voedingsspanning, volgens het type plaatje van de regelaar, zijn aangesloten. Schakel de voedingsspanning in. Het LED-display zal knipperend een drie digit nummer weergeven (320 in het voorbeeld hier beneden). Dit getal geeft de parameter versie van de regelaar aan. Het display moet daarna “- - -“ aangeven. Dit betekend dat de regelaar in een STOP stand staat. Zie hiervoor de afdeling hier beneden.
Schakel de voedingsspanning in. Display knippert parameterversie (300399). Display geeft dan “- - -“ aan.
20
Volg de hieronder gegeven procedure voor het controleren van de draairichting van de motor. Deze procedure gaat er van uit dat de regelaar voor de eerste keer aan de voedingsspanning wordt verbonden en dat geen enkele parameter gewijzigd is. 1. Gebruik de knop voor het verlagen van de snelheid tot 00,0Hz. De linkse decimale punt licht op als de snelheid wordt verlaagd. Als de knop ingedrukt gehouden wordt, zal de snelheid verlaagd worden in tienden van Hz totdat de volgende hele Hz bereikt wordt. Daarna zal de snelheid per Hz verlaagd worden. Normaalgesproken zal, elke bediening van de knop de snelheid met een tiende verlagen. Als de regelaar 00.0Hz bereikt, zal het display afwisselend “00.0” en “- - -“ laten zien om aan te geven dat de regelaar in de STOP stand staat met een snelheid van 00.0Hz. 2. Geef de regelaar het start commando. Dit kan gedaan worden door gebruik te maken van de verschillende bedradingmethodes als omschreven in hoofdstuk 11.0 - SLC/SCM STUURSTROOM SCHEMA’S. Als het startcommando gegeven wordt zal het display “00.0” aangeven. Dit betekent dat de regelaar in RUN bedrijf staat met een ingestelde snelheid van 00.0Hz. 3. Gebruik de knop voor het verhogen van de snelheid tot de motor begint te draaien. De linkse decimale punt licht op als de snelheid wordt verhoogd. Als de knop ingedrukt gehouden wordt, zal de snelheid verhoogd worden in tienden van Hz totdat de volgende hele Hz bereikt wordt. Daarna zal de snelheid per Hz verhoogd worden. Normaalgesproken zal, elke bediening van de knop de snelheid met een tiende verhogen. 4. Als de motor de verkeerde draairichting heeft, geef dan een STOP commando en verwijder de voedingsspanning van de regelaar. Wacht drie minuten ter ontlading van de bus condensators en verwissel twee van de drie motor aders aangesloten op U, V, W.
OPMERKING: De regelaar is ongevoelig voor fasevolgorde op haar voedingsingangen. Dit houdt in dat de regelaar werkt met elke fase volgorde op de binnenkomende drie fase. Hierdoor dienen de fasen op de uitgangsklemmen van de regelaar, voor het omkeren van de draairichting, verwisseld te worden.
21
13.0
CONFIGUREREN SCL/SCM De regelaar kan door een of twee methodes geconfigureerd worden: door gebruikmaking van de drie knoppen en het 3-digit LED display op het front van de regelaar, of door het configureren van de Elektronisch Programma Module (EPM) door gebruikmaking van het optionele EPM programmeer apparaat. Dit deel beschrijft het configureren van de regelaar door gebruik te maken van de knoppen en het display. Zie hier beneden.
KNOPPEN
DISPLAY
Om in de configuratie mode van de regelaar te komen, dient men op de mode knop te drukken. Dit zal de WACHTWOORD stand activeren (als het wachtwoord niet gedeactiveerd is). Het display geeft “00” en de decimale punt rechtsboven zal knipperen, zoals hieronder is aangegeven.
Druk mode knop Display geeft “00” Decimaal punt rechtsboven knippert Gebruik de en knoppen om het wachtwoord in te stellen (fabrieksinstelling wachtwoord is “225”) en druk op de mode knop. Als het correcte wachtwoord is ongevoerd, geeft het display “P01”. Dit betekent dat men terecht is gekomen in de configuratie mode, aan het begin van het parameter menu (P01 is de eerste parameter). Zie hier beneden:
Gebruik de
en
knoppen om het wachtwoord in te stellen.
Druk op de mode knop om het wachtwoord te bevestigen.
Toegang configuratiemode bij de eerste parameter.
22
OPMERKING: Als het display knippert met de informatie “Er”, is het wachtwoord niet juist. Het proces, om het wachtwoord in te voeren, dient herhaald te worden. Gebruik de en knoppen om de juiste parameter te bereiken. In het hieronder gegeven voorbeeld, parameter 19 wordt weergegeven, staat de ACCELERATIE TIJD van de regelaar:
Gebruik de en knoppen om de juiste parameter te bereiken (het voorbeeld is parameter 19 – ACCELERATIE TIJD).
Als de gewenste parameter bereikt is, druk op de mode knop om de huidige parameter instelling weer te geven. De decimale punt rechtsboven zal knipperen om aan te geven dat de huidige parameter instelling wordt weergegeven en dat deze gewijzigd kan worden door gebruik te maken van de knoppen en .
Druk op mode om de huidige parameter instelling weer te geven (voorbeeld instelling is 20.0) Decimale punt rechtsboven knippert.
Gebruik en om wijzigingen aan te brengen (voorbeeld instelling gewijzigd in 30.0) Druk mode om de instellingen op te slaan.
Door op mode te drukken zal de nieuwe instellingen worden opgeslagen en de configuratie mode verlaten. Om een andere parameter te wijzigen, druk nogmaals op de mode knop. Hierdoor komt men weer in de configuratie mode (de laatst bekeken of gewijzigde parameter verschijnt nu in beeld). Als men binnen 2 minuten, na het verlaten van de configuratie mode, weer op de mode knop drukt, hoeft men geen wachtwoord in te voeren. Na 2 minuten dient men het wachtwoord weer in te voeren.
23
13.1
INVOER VAN 1/10 EENHEDEN BOVEN 100
Parameter settings en toetsenbord snelheid commando’s kunnen altijd worden ingegeven in tienden van 0.0 tot en met 99.9. Boven 100 kunnen waardes gewijzigd worden in hele getallen of in tienden, afhankelijk van de instelling van parameter 16 – INVOER DATA. Als parameter 16 – INVOER DATA op HELE WAARDE (02) is gezet, kunnen de parameter settings en toetsenbord snelheid commando’s, boven de waarde 100, alleen in hele getallen worden ingevoerd. Bijvoorbeeld: Parameter 19 – ACCELERATIE TIJD kan niet op de waarde 243,7 sec gezet worden. Deze waarde kan alleen 243 of 244 krijgen. Dit geldt ook voor de toetsenbord snelheid commando’s (door gebruik te maken van de en knoppen). De snelheid kan b.v. niet op 113,4Hz gezet worden. Alleen 113 of 114Hz is mogelijk. e
Als parameter 16 – INVOER DATA op 1/10 VAN DE WAARDE is gezet, kunnen parameter settings en toetsenbord snelheid commando’s worden ingevoerd in tienden tot een waarde van 1000 (boven 1000 zijn alleen hele getallen mogelijk). Elke druk op de of knop vandert de waarde met 1/10e. Indien of knop wordt gedrukt en vastgehouden, zal de e waarde 1/10 wijzigen totdat de volgende hele waarde bereikt wordt. De waarde zal vanaf dat moment met hele getallen gewijzigd worden. Als een waarde boven de 100 gewijzigd wordt in tienden, wordt de waarde in digit naar links geschoven zodat het cijfer achter de komma zichtbaar wordt. Dit houdt in dat het eerste cijfer (gelezen van links naar rechts) van het display verdwijnt. Ook de onderste decimale punt zal knipperen om aan te geven dat de actuele waarde boven de 100 is. Als de waarde nit langer wordt gewijzigd, zal het weergegeven getal weer naar rechts schuiven zodat het 1/10e gedeelte van het display verdwijnt. In het hieronder gegeven voorbeeld, parameter 19 – ACCELERATIE TIJD wordt gewijzigd van 243.0s naar243,7s.
Ga naar parameter 19 en druk mode om de huidige instelling te bekijken. De bovenste decimale punt knippert. Druk de
knop om het cijfer achter de komma te zien.
De waarde schuift naar links (“2” verdwijnt) Bovenste en onderste decimale punt knippert.
Druk de
knop om de waarde te verhogen naar “243,7”
Druk mode om de waarde op te slaan.
24
ELEKTRONISCHE PROGRAMMEER MODULE Elke SCL/SCM regelaar heeft een Elektronische Programmeer Module (EPM) op de hoofd besturingskaart. De EPM slaat de gebruiker settings en de speciale OEM settings (indien geprogrammeerd) op. De EPM is verwijderbaar en kan in een andere regelaar geplaatst worden voor snel configuratie. Bijvoorbeeld: Als een regelaars wordt verwisseld voor een nieuwe, kan de EPM uit de oude regelaar gestoken worden in de nieuwe. Stoptijd wordt geminimaliseerd omdat de nieuwe regelaar niet geconfigureerd hoeft te worden. De nieuwe regelaar is klaar voor gebruik als de EPM gestoken is. De SCL/SCM regelaars hebben 2 of drie sets voor parameter settings, afhankelijk of de regelaar is geconfigureerd met de optionele OEM-settings. De eerste set parameters is de fabrieksinstelling, welke permanent zijn opgeslagen op de hoofd besturingskaart en kunnen niet gewijzigd worden. De tweede set parameters zijn de gebruiker settings. Deze worden opgeslagen op de EPM. Als de regelaar de fabriek verlaat zijn de gebruiker settings gelijk aan de fabrieksinstellingen. De gebruikers settings kunnen gewijzigd worden, zodat de regelaar geschikt is voor een bepaalde applicatie. De derde set parameters zijn de OEM settings. Deze zijn ook opgeslagen in de EPM. OEM settings worden gebruikt als veel regelaars, voor dezelfde applicatie, worden toegepast. De OEM settings kunnen alleen met het optionele EPM programmeerapparaat ingesteld worden. De regelaar kan geconfigureerd worden om te werken volgens de gebruiker- of OEM settings (zie parameter 48 in hoofdstuk 15.0). OPMERKING: De regelaar werkt niet zonder geïnstalleerde EPM. De regelaar geeft “F1” als de EPM niet gestoken of beschadigd is. WAARSCHUWING! Verwijder de EPM niet als de voedingsspanning is aangesloten op de regelaar. Dit kan namelijk resulteren in het defect raken van de EPM en/of regelaar. Het EPM programmeerapparaat is als optie leverbaar. Het biedt de mogelijkheid om snel en makkelijk veel SC regelaars dezelfde instellingen te geven. Als een “master” EPM geladen is met de gewenste parameters, kan het EPM programmeerapparaat deze instellingen kopiëren naar andere EPM’s. Lees hiervoor het EPM programmeerapparaat handleiding of neem contact op met uw leverancier van ACTech regelaars. Als de OEM instellingen, in de EPM, beschadigd zijn zal de regelaar normaal blijven functioneren totdat men RESET OEM heeft uitgevoerd door gebruik te maken van parameter 48 – PROGRAMMA SELECTIE. De regelaar knippert dan “GF” om aan te geven dat de OEM instellingen niet meer bruikbaar zijn. Het EPM programmeerapparaat is noodzakelijk om de OEM instellingen in te voeren. Als zowel de OEM- als de gebruikersinstellingen beschadigd zijn, zal de regelaar direct “GF” knipperen. De EPM dient dan met RESET 60 en RESET 50 (parameter 48 – PROGRAMMA SELECTIE) ge-reset te worden. Als de RESET uitgevoerd is, kunnen de parameters één voor één ingevoerd worden overeenkomstig de OEM instellingen. Dit geeft de regelaar de mogelijkheid om te werken alsof deze in OEM mode zou staan. Ook al staat de regelaar in gebruikers mode. Zie parameter 48 in hoofdstuk 15.0 – OMSCHRIJVING VAN DE PARAMETERS. OPMERKING: De regelaar geeft ook “GF” aan als RESET OEM of OEM SETTINGS wordt gebruikt als de regelaar geen OEM settings heeft meegekregen.
25
14.0
PARAMETER MENU
No:
Parameter
Instelling
01 02
Voedingsspanning Schalelfrequentie
Hoog (01), Laag (02) 4kHz(01),6kHz(02),8kHz(03)10kHz(04)
03
04 05
06
10
11
Start methode
Fabrieksinstelling Hoog (01) 6kHz (02)
Normaal (01), start bij terugkeer voedingsspanning (02), start met DC rem (03), automatische herstart met DC rem Normaal (01) (04), vliegende herstart 1 (05), vliegende herstart 2 (06), vliegende herstart 3 (07)
Vrijloop (01), vrijloop met DC rem (02), Vrijloop(01) geregeld (03), geregeld met DC rem (04) Standaard Toetsenbord (01), voorinstelling #1 (02), 0- Toetsenbord snelheidsbron 10VDC (03), 4-20mA (04) (01) Geen (01), run (02), fout (03), geïnverteerde fout (04), fout uitsluiting Geen (01) Relais uitgang (05), ingestelde snelheid (06), boven instelling #3 (07), stroom begrenzing (08), externe snelheid (09), omkeer (10) Geen (01), 0-10VDC (02), 4-20mA (03), ingestelde snelheid #1 (04), start voorwaarts (05), run omkeer (06), start Functie klem 13A Geen (01) omkeer (07), externe fout (08), geïnverteerde externe fout (09), externe stop (10), acceleratie/deceleratie #2 (11) Geen (01), 0-10VDC (02), 4-20mA (03), ingestelde snelheid #2 (04), verlaag frequentie (05), start voorwaarts (06), jogsnelheid voorwaarts (07), jog-snelheid Functie klem 13B Geen (01) omkeer (08), externe fout (09), geïverteerde externe fout (10), externe stop (11), acceleratie/deceleratie #2 (12), extern toetsenbord (13) Stop methode
26
No:
12
Instelling
Functie klem 13E ingang
Geen (01), 0-10VDC (02), 4-20mA (03), ingestelde snelheid #3 (04), verhoog frequentie (05), start voorwaarts (06), externe fout (07), geïverteerde externe fout (08), externe stop (09), acceleratie/deceleratie #2 (10)
Functie klem 13E uitgang
Run (11), fout (12), geïnverteerde fout Geen (01) (13), fout geheugen (14), ingestelde snelheid (15), boven instelling #3 (16), stroom begrenzing (17), externe snelheid (18), omkeer (19), dynamisch remmen (20)
Andere functies
Extern toetsenbord (21) Alleen via Alleen via klemmenstrook (01), alleen via klemmens extern toetsenbord (02) trook (01)
14
Aansturing
16
Invoer data
1/10e van de waarde (01), hele waarde (02)
17
Draairichting
Alleen voorwaarts (01), voorwaarts en omkeer (02)
19 20 21 22
Acceleratie tijd Deceleratie tijd DC rem tijd DC rem spanning Minimale frequentie
23 24 25 26
Fabrieksinstelling
Parameter
Maximale frequentie
0,1-3600,0sec 0,1-3600,0sec 0,1-3600,0sec 0,0-30,0%
Hele waarde (02) Alleen voorwaart s (01) 20,0sec 20,0sec 0,0sec 0,0%
0,0-maximale frequentie
0,0Hz
minimale frequentie-240Hz
SCL=50,0 Hz SCM=60, 0Hz
30-180%
180%
30-100%
100%
Stroom begrenzing Overbelasting motor
27
Basis frequentie
25,0-500,0Hz
28
Vaste "boost" Acceleratie "boost"
0,0-30%
SCL=50,0 Hz SCM=60, 0Hz 1,0%
0,0-20%
0,0%
29
27
No:
Parameter
Instelling
30 31-37 38 39
Slip compensatie Ingestelde snelheden Overslaan bandbreedte Snelheid scaleren Acceleratie / deceleratie #2 Wachtwoord Snelheid bij minimaal signaal
0,0-5,0% 0,0-maximale frequentie 0,0-10,0Hz 0,0-6500,0
Fabrieksinstelling 0,00% 0,0Hz 0,0Hz 0,0
0,1-3600,0sec
20,0sec
000-999
225,0
Minimale frequentie-999Hz
0,0Hz
42 44 45 46
Snelheid bij maximaal signaal
Minimale frequentie-999Hz
47
Geschiedenis wissen
Behouden (01), wissen (02)
48
Programma selectie
50 51 52 53 54 55 56 57 58
Fout geschiedenis Software versie DC-bus spanning Motor spanning Belasting 0-10VDC ingang 4-20mA ingang Klemmenstrook status Toetsenbord status
Gebruikers instellingen (01), OEM instellingen (02), reset OEM (03), reset 60 (04), reset 50 (05), vertaal (06) (alleen kijken) (alleen kijken) (alleen kijken) (alleen kijken) (alleen kijken) (alleen kijken) (alleen kijken) (alleen kijken) (alleen kijken)
28
SCL=50,0H z SCM=60,0H z Behouden (01) SCL=reset 50 (05), SCM=reset 60 (04) XXX XXX XXX XXX XXX XXX XXX XXX XXX
15.0
OMSCHRIJVING VAN DE PARAMETERS
P01
SELECTIE VOEDINGSSPANNING Deze instelling kalibreert de regelaar voor de werkelijk aangesloten voedingsspanning. Zet deze parameter op HOOG (01) voor een voedingsspanning van 120, 220-240 en 460-480V AC of LAAG (02) voor een voedingsspanning van 200-208 en 380-415V AC. OPMERKING: Als deze parameter gewijzigd wordt in RUN, zal de nieuwe waarde pas effect hebben als de regelaar gestopt is.
P02
SCHAKELFREQUENTIE Deze instelling bepaalt de schakelfrequentie van de uitgang IGBT’s. Verhogen van de schakelfrequentie zal resulteren in het reduceren van hoorbaar motorgeluid. De mogelijke instellingen zijn: 4kHz, 6kHz, 8kHz en 10kHz. PARAMETER SETTING 01 02 03 04
SCHAKEL FREQUENTIE 4kHz 6kHz 8kHz 10kHz
OMGEVING OF UITGANG DERATE (OPMERKING 1) 40ºC of 100% 40ºC of 100% 40ºC of 100% 35ºC of 92%
OPMERKING 1: De SCL/SCM regelaar kan volledig belast worden tot en met 8kHz schakelfrequentie. Als 10kHz schakelfrequentie geselecteerd wordt, zal de omgevingstemperatuur of uitgangsstroom verlaagd moeten worden volgens de tabel van hierboven. OPMERKING 2: Als deze parameter gewijzigd wordt in RUN, zal de nieuwe waarde pas effect hebben als de regelaar gestopt is. P03
START METHODE WAARSCHUWING! Automatisch opstarten van de installatie kan de installatie beschadigen of/en het personeel verwonden! Automatisch starten dient alleen gekozen te worden op installaties welke niet toegankelijk zijn voor personeel.
01
NORMAAL: De regelaar start als het juiste contact, op de klemmenstrook gesloten wordt. Zie hoofdstuk 11 voor de mogelijke configuraties.
02
START BIJ TERUGKEER VOEDINGSSPANNING: De regelaar start automatisch bij het inschakelen van de voedingsspanning.
03
START MET DC REM: Als een START commando gegeven wordt, zal de regelaar, gedurende een DC REM TIJD (parameter 21), een DC REM SPANNING (parameter 22) op de motor zetten voordat de motor gestart wordt. Dit om te voorkomen dat de motor draait.
29
04
AUTOMATISCHE HERSTART MET DC REM: Op een START commando, na een fout of bij het inschakelen van de voedingsspanning, zal de regelaar, gedurende een DC REM TIJD (parameter 21), een DC REM SPANNING (parameter 22) op de motor zetten voordat de motor gestart (of herstart) wordt.
05
VLIEGENDE HERSTART 1: LAGE prestatie. Traagste synchronisatie en laagste stroomniveau. Deze instelling resulteert in de meest geleidelijke synchronisatie.
06
VLIEGENDE HERSTART 2: MEDIUM prestaties. Snellere synchronisatie en hoger stroomniveau. Deze instelling staat snellere synchronisatie toe met behoud van geleidelijkheid.
07
VLIEGENDE HERSTART 3: HOGE PRESTATIES. Snelle synchronisatie en hoogste stroomniveau. Deze instelling staat de snelste synchronisatie toe maar levert in op geleidelijkheid.
Indien de drive is geconfigureerd voor automatische herstart (instelling 04-07), dan zal deze, na een fout, drie keer herstarten. De interval tussen de herstart pogingen is 15s voor instelling 04 en 2s voor instelling 05, 06 en 07. Gedurende de interval tussen de pogingen, geeft het display “SP” aan om aan te geven dat de regelaar STARTENDE is. Als alle drie de pogingen mislukken, zal de regelaar trippen in de FOUT UITSLUITING stand (display geeft “LC”) en benodigd een handmatige reset. Zie hoofdstuk 16 – PROBLEEM OPLOSSENEN. De VLIEGENDE HERSTART 1-3 instellingen staat de regelaar toe om te starten in een draaiende applicatie na een fout of een applicatie met voedingsspanning. Ze verschillen in de tijd die nodig is om de motorsnelheid te vinden en de hoogte van de stroom om te synchroniseren. Hoe sneller de regelaar probeert de motorsnelheid te vinden, des te meer stroom is nodig. De eerste twee herstart pogingen wordt geprobeerd om te starten in de draaiende belasting. De derde herstart poging zal zich gedragen als een AUTOMATISCHE HERSTART MET DC REM. OPMERKING: Instelling 02 en 04-07 hebben, om te kunnen werken, een 2-draads start/stop circuit nodig. Het Runcontact dient gesloten te blijven om de START BIJ TERUGKEER VOEDINGSSPANNING en AUTOMATISCHE HERSTART te kunnen laten werken. P04
STOP METHODE 01
VRIJLOOP: Als een STOP commando gegeven wordt, zal de regelaar zijn uitgangen spanningsloos maken. Dit resulteert in een vrijloop van de motor.
02
VRIJLOOP MET DC REM: Als een stop commando gegeven wordt, zal de regelaar DC injectie activeren (na een vertraging van maximaal 2s, afhankelijk van de frequentie) om de belasting af te remmen. Zie parameters: 21 – DC REM TIJD en 22 – DC REM SPANNING.
03
GEREGELD: Als een stop commando gegeven wordt, zal de regelaar de snelheid van de motor verlagen en stoppen in een tijd opgegeven bij parameter 20 – DECELERATIE TIJD.
04
GEREGELD MET DC REM: Als een stop commando gegeven wordt, zal de regelaar de snelheid van de motor verlagen tot 0,2Hz (in een tijd opgegeven bij parameter 20DECELERATIE TIJD) en activeert dan de DC injectie volgens de instellingen van parameter 21 – DC REM TIJD en 22 – DC REM SPANNING. Deze instelling wordt gebruikt om de belasting tot stilstand te brengen. De motor kan namelijk nog langzaam draaien als de regelaar stopt. 30
P05
STANDAARD SNELHEIDSBRON Hiermee wordt de snelheidsbron geselecteerd als de regelaar in STANDAARD snelheid mode staat. De volgende snelheidsbronnen kunnen geselecteerd worden:
P06
01
TOETSENBORD: Gebruik de stellen.
en
knoppen om de gewenste snelheid in te
02
VOORINSTELLING #1: De regelaar stuurt de frequentie, als ingesteld in parameter 31, uit.
03
0-10V DC: De regelaar reageert op het 0-10V DC signaal op de klemmen TB-5(+) en TB-2(-).
04
4-20mA: De regelaar reageert op het 4-20mA signaal op de klemmen TB-25(+) en TB2 (-).
RELAIS UITGANG Hiermee wordt de status indicatie voor het maakcontact, van het relais, gedefinieerd. Dit contact zit op klemmen TB-16 en TB-17. 01
GEEN: Relais uitgang is niet in gebruik.
02
RUN: Sluit op een startcommando en opent als de regelaar in STOP stand staat, een fout heeft geregistreerd of als de voedingsspanning verwijderd is. DC remmen wordt gezien als STOP stand.
03
FOUT: Sluit als er geen fout is. Opent als de regelaar een fout constateert of als de voedingsspanning wordt weggenomen.
04
INVERSE FOUT: Sluit als de regelaar een fout constateert en opent als er geen fout is.
05
FOUT UITSLUITING: Sluit als de voedingsspanning is aangesloten. Opent als drie herstart pogingen niet succesvol zijn of als de voedingsspanning wordt weggenomen.
06
INGESTELDE SNELHEID: Sluit als de regelaar binnen ± 0,5Hz van de ingestelde waarde zit.
07
BOVEN INSTELLING #3: Sluit als de uitgangsfrequentie boven INGESTELDE SNELHEID #3 (parameter 33) komt en opent als de uitgangsfrequentie kleiner of gelijk is aan INGESTELDE SNELHEID #3.
08
STROOM BEGRENZING: Sluit als de uitgangsstroom boven de waarde STROOM BEGRENZING komt en opent als de uitgangsstroom kleiner of gelijk is aan STROOM BEGRENZING (zie parameter 25).
09
EXTERNE SNELHEID: Sluit als een externe snelheid (klemmenstrook) actief is en opent als een STANDAARD SNELHEIDSBRON (parameter 5) actief is.
10
OMKEER: Sluit als de omkeer draairichting actief is en opent als voorwaartse draairichting actief is (zie parameter 17 – DRAAIRICHTING).
31
P10
FUNCTIE KLEM 13A Hiermee wordt de functie van klem TB-13A geselecteerd. Sluiten van het contact tussen TB13A en TB-11 (of openen in het geval van instelling 08 en 10) activeert de geselecteerde functie. De volgende functies kunnen geselecteerd worden:
P11
01
GEEN: TB-13A is niet in gebruik.
02
0-10V DC: Selecteert een 0-10V DC signaal (op TB-5) als een EXTERNE snelheid ingang.
03
4-20mA: Selecteert een 4-20mA signaal (op TB-25) als een EXTERNE snelheid ingang.
04
INGESTELDE SNELHEID #1: Selecteert INGESTELDE SNELHEID #1 als snelheids referentie. De regelaar werkt op een frequentie ingegeven in parameter 31.
05
START VOORWAARTS: Maakt de regelaar geschikt voor een 3 draads start/stop circuit. Kortstondig sluiten van het contact tussen TB-13A en TB-11 resulteert in het starten van de motor. Door het kortstondig openen van het contact tussen TB-1 en TB-11 zal de motor stoppen.
06
RUN OMKEER: Sluit het contact tussen TB-13A en TB-11 en de motor loopt in omgekeerde draairichting. Open dit contact om de motor te stoppen. Sluit het contact tussen TB-1 en TB-11 voor voorwaartse draairichting van de motor en open dit contact om te stoppen.
07
START OMKEER: Het kortstondig sluiten van het contact tussen TB13-A en TB-11 zal de motor starten in omgekeerde draairichting. Open het contact tussen TB-1 en TB-11 en de motor stopt. Parameter 17 – DRAAIRICHTING moet in VOORWAARTS EN OMKEER (02) staan en TB-13A moet gebruikt worden voor START VOORWAARTS.
08
EXTERNE FOUT: Bij normaal bedrijf dient de ingang hoog te zijn. Indien het contact tussen TB-13A en TB-11 geopend is, tript de regelaar.
09
INVERSE EXTERNE FOUT: Bij normaal bedrijf dient de ingang laag te zijn. Indien het contact tussen TB-13A en TB-11 gesloten is, tript de regelaar.
10
EXTERNE STOP: Indien het contact tussen TB-13A en TB-11 geopend wordt, zal de regelaar decelereren naar de STOP stand (ook al is de STOP METHODE op VRIJLOOP gezet) met een deceleratie tijd van ACCELERATIE/DECELERATIE #2 (parameter 42)
11
ACCELERATIE/DECELERATIE #2: Selecteert de acceleratie en deceleratie tijd in ACCELERATIE/DECELERATIE #2 (parameter 42).
FUNCTIE KLEM 13B Hiermee wordt de functie van klem TB-13B geselecteerd. Sluiten van het contact tussen TB13B en TB-11 (of openen in het geval van instelling 09 en 11) activeert de geselecteerde functie. De volgende functies kunnen geselecteerd worden: 01
GEEN: TB-13B is niet in gebruik.
02
0-10V DC: Selecteert een 0-10V DC signaal (op TB-5) als een EXTERNE snelheid ingang.
03
4-20mA: Selecteert een 4-20mA signaal (op TB-25) als een EXTERNE snelheid ingang. 32
04
INGESTELDE SNELHEID #2: Selecteert INGESTELDE SNELHEID #2 als snelheids referentie. De regelaar werkt op een frequentie ingegeven in parameter 32.
05
VERLAAG FREQUENTIE: Het sluiten van het contact tussen TB-13B en TB-11 resulteert in het verlagen van de snelheid totdat het contact geopend wordt. TB-13E geconfigureerd te zijn als VERHOOG FREQUENTIE.
06
START VOORWAARTS: Maakt de regelaar geschikt voor een 3 draads start/stop circuit. Kortstondig sluiten van het contact tussen TB-13B en TB-11 resulteert in het starten van de motor. Door het kortstondig openen van het contact tussen TB-1 en TB-11 zal de motor stoppen.
07
JOG-SNELHEID VOORWAARTS: Verbind TB-13B met TB-11 voor de JOG-snelheid in voorwaartse richting. De regelaar draait op INGESTELDE SNELHEID #2 (parameter 32) in deze modus.
08
JOG-SNELHEID OMKEER: Verbind TB-13B met TB-11 voor de JOG-snelheid in omkeer richting. De regelaar draait op INGESTELDE SNELHEID #2 (parameter 32) in deze modus.
WAARSCHUWING! In JOG mode zal het STOP signaal en de EXTERNE STOP functie (zie parameter 10-12) de regelaar niet stoppen. De regelaar kan gestopt worden door het JOG-SNELHEID commando weg te nemen. JOG-SNELHEID OMKEER zorgt voor een omkeer van de draairichting ook al staat DRAAIRICHTING (parameter 17) op ALLEEN VOORWAARTS. 09
EXTERNE FOUT: Bij normaal bedrijf dient de ingang hoog te zijn. Indien het contact tussen TB-13B en TB-11 geopend is, tript de regelaar.
10
INVERSE EXTERNE FOUT: Bij normaal bedrijf dient de ingang laag te zijn. Indien het contact tussen TB-13B en TB-11 gesloten is, tript de regelaar.
11
EXTERNE STOP: Indien het contact tussen TB-13B en TB-11 geopend wordt, zal de regelaar decelereren naar de STOP stand (ook al is de STOP METHODE op VRIJLOOP gezet) met een deceleratie tijd van ACCELERATIE/DECELERATIE #2 (parameter 42)
12
ACCELERATIE/DECELERATIE #2: Selecteert de acceleratie en deceleratie tijd in ACCELERATIE/DECELERATIE #2 (parameter 42).
13
EXTERN TOETSENBORD: Als het extern toetsenbord wordt toegepast, moet TB-13B op deze instelling gezet worden. Ook TB-13E (parameter 12) dient op EXTERN TOETSENBORD (21) gezet te worden en AANSTURING (parameter 14) dient op ALLEEN VIA EXTERN TOETSENBORD te staan.
OPMERKING: Als de regelaar het commando JOG krijgt terwijl deze in run staat, zal de regelaar de in JOG mode gaan en de waarde van INGESTELDE SNELHEID #2 (parameter 32) aannemen. Als het JOG commando wordt weggenomen zal de regelaar STOPPEN. P12
FUNCTIE KLEM 13E Hiermee wordt de functie van klem TB-13E geselecteerd. Deze klem kan geconfigureerd worden als een digitale ingang (instelling 01 tot 10) of een digitale uitgang (klem 11 tot 20). Bij gebruik als ingang zal het sluiten van het contact tussen TB-13E en TB-11 (of openen in het geval van instelling 07 en 09) de geselecteerde functie activeren. 33
Indien gebruikt als uitgang, kan het de status van de regelaar weergeven. Als het externe toetsenbord gebruikt wordt dient deze parameter op EXTERN TOETSENBORD staan. De volgende ingangsfuncties kunnen geselecteerd worden: 01
GEEN: TB-13E is niet in gebruik.
02
0-10V DC: Selecteert een 0-10V DC signaal (op TB-5) als een EXTERNE snelheid ingang.
03
4-20mA: Selecteert een 4-20mA signaal (op TB-25) als een EXTERNE snelheid ingang.
04
INGESTELDE SNELHEID #3: Selecteert INGESTELDE SNELHEID #3 als snelheids referentie. De regelaar werkt op een frequentie ingegeven in parameter 33.
05
VERHOOG FREQUENTIE: Het sluiten van het contact tussen TB-13B en TB-11 resulteert in het verlagen van de snelheid totdat het contact geopend wordt. TB-13B geconfigureerd te zijn als VERLAAG FREQUENTIE.
06
START VOORWAARTS: Maakt de regelaar geschikt voor een 3 draads start/stop circuit. Kortstondig sluiten van het contact tussen TB-13E en TB-11 resulteert in het starten van de motor. Door het kortstondig openen van het contact tussen TB-1 en TB-11 zal de motor stoppen.
07
EXTERNE FOUT: Bij normaal bedrijf dient de ingang hoog te zijn. Indien het contact tussen TB-13E en TB-11 geopend is, tript de regelaar.
08
INVERSE EXTERNE FOUT: Bij normaal bedrijf dient de ingang laag te zijn. Indien het contact tussen TB-13B en TB-11 gesloten is, tript de regelaar.
09
EXTERNE STOP: Indien het contact tussen TB-13E en TB-11 geopend wordt, zal de regelaar decelereren naar de STOP stand (ook al is de STOP METHODE op VRIJLOOP gezet) met een deceleratie tijd van ACCELERATIE/DECELERATIE #2 (parameter 42)
10
ACCELERATIE/DECELERATIE #2: Selecteert de acceleratie en deceleratie tijd in ACCELERATIE/DECELERATIE #2 (parameter 42).
De volgende uitgangsfuncties kunnen geselecteerd worden. De termen “open” en “gesloten” refereren naar de status van de interne transistor welke het circuit activeert. Als de transistor “gesloten” is, is het circuit gesloten en TB-13E is 15V DC (bij “open” heeft TB-13E een potentiaal van 0V DC). 11
RUN: Sluit op een startcommando en opent als de regelaar in STOP stand staat, een fout heeft geregistreerd of als de voedingsspanning verwijderd is. DC remmen wordt gezien als STOP stand.
12
FOUT: Sluit als er geen fout is. Opent als de regelaar een fout constateert of als de voedingsspanning wordt weggenomen.
13
INVERSE FOUT: Sluit als de regelaar een fout constateert en opent als er geen fout is.
14
FOUT UITSLUITING: Sluit als de voedingsspanning is aangesloten. Opent als drie herstart pogingen niet succesvol zijn of als de voedingsspanning wordt weggenomen.
34
P14
15
INGESTELDE SNELHEID: Sluit als de regelaar binnen ± 0,5Hz van de ingestelde waarde zit.
16
BOVEN INSTELLING #3: Sluit als de uitgangsfrequentie boven INGESTELDE SNELHEID #3 (parameter 33) komt en opent als de uitgangsfrequentie kleiner of gelijk is aan INGESTELDE SNELHEID #3.
17
STROOM BEGRENZING: Sluit als de uitgangsstroom boven de waarde STROOM BEGRENZING komt en opent als de uitgangsstroom kleiner of gelijk is aan STROOM BEGRENZING (zie parameter 25).
18
EXTERNE SNELHEID: Sluit als een externe snelheid (klemmenstrook) actief is en opent als een STANDAARD SNELHEIDSBRON (parameter 5) actief is.
19
OMKEER: Sluit als de omkeer draairichting actief is en opent als voorwaartse draairichting actief is (zie parameter 17 – DRAAIRICHTING).
20
DYNAMISCH REMMEN: TB-13 E wordt de “trigger” die de optionele externe dynamische remmodule (DB module) activeert. Zie hiervoor de instructies welke bij de DB module zijn bijgevoegd.
21
EXTERN TOETSENBORD: Als het extern toetsenbord wordt toegepast, moet TB-13E op deze instelling gezet worden. Ook TB-13B (parameter 11) dient op EXTERN TOETSENBORD (13) gezet te worden en AANSTURING (parameter 14) dient op ALLEEN VIA EXTERN TOETSENBORD te staan.
AANSTURING Selecteert de bron van de START/STOP en draairichtingcommando’s
P16
01
ALLEEN VIA KLEMMENSTROOK: De regelaar reageert alleen op de START/STOP en draairichtingcommando’s van de aansluitklemmen
02
ALLEEN VIA EXTERN TOETSENBORD: De regelaar reageert alleen op de START/STOP en draairichtingcommando’s van het optionele externe toetsenbord. Klem 13B en 13E dienen ook geconfigureerd te worden als EXTERN TOETSENBORD (zie parameter 12 en 13).
INVOER DATA Dit staat toe dat parameter en toetsenbord snelheid invoer geschiedt in hele waarden of 1/10e e van de waarde boven 100. Beneden 100 kan de waarde altijd in 1/10 worden ingevoerd. 01
1/10E VAN DE WAARDE: De waarde kan altijd in 1/10e gewijzigd worden (tot een waarde van 1000). Als de of knop is gedrukt en vastgehouden, zal de waarde in e 1/10 worden gewijzigd totdat de volgende hele waarde bereikt is. De waarde zal dan in hele eenheden wijzigen. Zie hoofdstuk 13.1.
02
HELE WAARDE: De waarde kan gewijzigd worden in 1/10e totdat de waarde 99.9 bereikt is. Boven 99.9 zal dan alleen in hele eenheden wijzigen. Beneden de waarde 100, als de of knop is gedrukt en vastgehouden, zal de waarde veranderen in 1/10e totdat de volgende hele waarde bereikt is. Daarna zal de waarde in hele eenheden wijzigen.
35
P17
P19
DRAAIRICHTING 01
ALLEEN VOORWAARTS: De regelaar staat alleen draairichting in de voorwaartse richting toe. Maar, JOG-SNELHEID OMKEER (zie parameter 11) werkt ook al is ALLEEN VOORWAARTS geselecteerd.
02
VOORWAARTS EN OMKEER: De regelaar staat de beide draairichtingen toe.
ACCELERATIE TIJD Hiermee wordt de acceleratie tijd voor alle snelheidsbronnen gedefinieerd (toetsenbord, potmeter, jog-snelheid, motor potmeter en voorinstellingen). Deze instelling is de tijd van 0Hz tot de BASIS FREQUENTIE (parameter 27).
P20
DECELERATIE TIJD Hiermee wordt de deceleratie tijd voor alle snelheidsbronnen gedefinieerd (toetsenbord, potmeter, jog-snelheid, motor potmeter en voorinstellingen). Deze instelling is de tijd van BASIS FREQUENTIE (parameter 27) tot 0Hz. Als de regelaar is ingesteld op VRIJLOOP (instelling 01 of 02 van parameter 04), zal deze parameter geen effect hebben als een STOP commando gegeven wordt.
P21
DC REM TIJD Hiermee wordt de lengte van de tijd, dat de DC remspanning op de motor wordt gezet, ingesteld. De DC REM TIJD dient op de laagste waarde, waarbij de applicatie juist functioneert, gezet te worden. Dit ter voorkoming van het onnodig opwarmen van de motor.
P22
DC REM SPANNING Hiermee wordt niveau van de DC REM SPANNING ingesteld, IN PERCENTAGE VAN DE VOEDINGSSPANNING. Het punt waar de DC rem geactiveerd wordt is afhankelijk van de STOP METHODE (parameter 4): Als VRIJLOOP MET DC REM is geselecteerd, wordt remmen na een vertraging van maximaal 2s geactiveerd. Dit hangt af van de uitgangsfrequentie op het tijdstip van het stop commando. In dit geval is de DC rem alleen de kracht om de belasting te decelereren. Als GEREGELD MET DC REM is geselecteerd, wordt de DC REM geactiveerd als de uitgangsfrequentie een waarde van 0,2Hz heeft bereikt. In dit geval zal de regelaar de belasting decelereren tot een bijna stop en de DC REM wordt gebruikt om de belasting tot een definitieve stop te brengen.
P23
MINIMALE FREQUENTIE Hiermee wordt de minimale uitgangsfrequentie van de regelaar, voor alle snelheidsbronnen m.u.v. INGESTELDE SNELHEDEN (parameter 31-37), ingesteld. Deze wordt gebruikt in combinatie met MAXIMALE FREQUENTIE (parameter 24) voor het definiëren van het werkbereik van de regelaar. Indien gebruik gemaakt wordt van een analoge ingang als snelheidsbron (0-10V DC of 420mA), zullen de parameters 45 en 46 (SNELHEID BIJ MINIMAAL SIGNAAL en SNELHEID BIJ MAXIMAAL SIGNAAL) ook effect hebben op het snelheidsbereik van de regelaar.
36
OPMERKING: Als deze parameter wordt gewijzigd terwijl de regelaar in run mode staat, zal de nieuwe waarde pas effect hebben als de regelaar is gestopt. P24
MAXIMALE FREQUENTIE Hiermee wordt de maximale uitgangsfrequentie van de regelaar voor alle snelheidsbronnen ingesteld. Deze wordt gebruikt in combinatie met MINIMALE FREQUENTIE (parameter 23) voor het definiëren van het werkbereik van de regelaar. Indien gebruik gemaakt wordt van een analoge ingang als snelheidsbron (0-10V DC of 420mA), zullen de parameters 45 en 46 (SNELHEID BIJ MINIMAAL SIGNAAL en SNELHEID BIJ MAXIMAAL SIGNAAL) ook effect hebben op het snelheidsbereik van de regelaar. OPMERKING: Als deze parameter wordt gewijzigd terwijl de regelaar in run mode staat, zal de nieuwe waarde pas effect hebben als de regelaar is gestopt.
P25
STROOM BEGRENZING Hiermee wordt de maximaal toelaatbare uitgangsstroom van de regelaar ingesteld. De maximale instelling is 180% of 150%, afhankelijk of de instelling VOEDINGSSPANNING (parameter 01) is gezet op HOOG of LAAG. Als de belasting meer stroom vraagt dan de ingestelde STROOM BEGRENZING, zal de regelaar de uitgangsfrequentie reduceren en probeert hiermee de uitgangsstroom te reduceren. Als de uitgangsstroom daalt, dan zal de regelaar de motor snelheid terug brengen naar de ingestelde waarde.
P26
OVERBELASTING MOTOR De SCL/SCM serie is UL goedgekeurd voor “solid state” motor overbelasting beveiliging. Hierdoor is een externe thermische beveiliging niet noodzakelijk voor één motor applicaties. De regelaar heeft een instelbare overbelasting beveiliging welke de motor beveiligt tegen extreem hoge overstroom. Dit circuit staat de regelaar toe om tot 150% stroom, gedurende 1 minuut, te leveren. Als de overbelastingsbeveiliging aanspreekt, zal de regelaar trippen in een OVERBELASTING fout (display geeft “PF”).
P27
BASIS FREQUENTIE De BASIS FREQUENTIE bepaald de V/HZ ratio door de uitgangsfrequentie te definiëren bij welke de regelaar de volle uitgangsspanning op de motor zet. In de meeste gevallen dient de BASIS FREQUENTIE op een waarde te staan die gelijk is aan de motorfrequentie (zie hiervoor de gegevens van de motor). Voorbeeld: Een 230V AC, 60Hz motor benodigt een V/Hz verhouding van 3,83 (230V/60Hz=3,83 V/Hz) om het volledige koppel te kunnen leveren. Door de BASIS FREQUENTIE op 60Hz.te zetten zorgt de regelaar er voor dat de volledige spanning (230V AC) bij 60Hz, wat overeenkomt met de benodigde 3,83 V/Hz, op de motor komt te staan. Uitgangsspanning is evenredig met de uitgangsfrequentie. De 3,83 V/Hz verhouding blijft in stand van 0-60Hz, waardoor de motor volledig koppel kan leveren vanaf ongeveer 2Hz (beneden de 2Hz is er minder koppel vanwege de slip) tot 60Hz. OPMERKING: Als deze parameter wordt gewijzigd terwijl de regelaar in run mode staat, zal de nieuwe waarde pas effect hebben als de regelaar is gestopt.
37
P28
VASTE “BOOST” VASTE “BOOST” verhoogt het start koppel door, bij het functioneren onder de helft van de basis frequentie, de uitgangsspanning te verhogen. Voor een betere “uit de doos” prestatie worden de SCL/SCM regelaars verzonden met instellingen welke verschillen van de fabrieksinstelling van 1%. Regelaars van 0,25-0,75kW hebben de instelling 5,3%, 1,1 tot 1,5kW 4,4%, 2,2kW 3,6%, 4kW 3,0%, 5,5kW 2,7%, 7,5kW 2,4%, 11kW 2,2%.
P29
ACCELERATIE “BOOST” ACCELERATIE “BOOST” helpt bij het versnellen van zware belastingen. Gedurende de acceleratie zal de uitgangsspanning verhoogd worden om het motorkoppel te verhogen. Als de motor de nieuwe snelheid bereikt heeft, zal de “boost” uitschakelen en de uitgangsspanning keert terug naar de normale waarde.
P30
SLIP COMPENSATIE SLIP COMPENSATIE wordt gebruikt om de veranderingen in de motorsnelheid (slip), welke veroorzaakt worden door veranderingen in de belasting, te compenseren. In de standaard AC inductie motor zal de rotorsnelheid verlagen als de belasting verhoogt en verhoogt als de belasting verlaagt. Door het verhogen of verlagen van de uitgangsfrequentie, als reactie op de verhoogde of verlaagde belasting, wordt gereageerd op de slip en zal de snelheid behouden blijven.
P31-P37
INGESTELDE SNELHEDEN #1-#7
Ingestelde snelheden worden geactiveerd door het sluiten van het contact tussen TB-11 en TB-13A, 13B en 13E. De TB-13 klemmen dienen geprogrammeerd te worden als ingestelde snelheid door gebruik te maken van parameter 10-12. OPMERKING 1: Ingestelde snelheid kan werken onder de frequentie welke gedefinieerd is door de minimale frequentie parameter. (parameter 23) Zie onderstaande tabel voor het activeren van de ingestelde snelheden door gebruik te maken van de TB-13 klemmen: SNELHEID # 1 2 3 4 5 6 7
TB-13A HOOG LAAG LAAG HOOG HOOG LAAG HOOG
TB13-B LAAG HOOG LAAG HOOG LAAG HOOG HOOG
TB-13E LAAG LAAG HOOG LAAG HOOG HOOG HOOG
OPMERKING 2: Als een TB-13 klem is geprogrammeerd voor een andere functie dan ingestelde snelheid, wordt deze gezien als LAAG voor de bovenstaande tabel. Ingestelde snelheid #6 en #7 kunnen ook ingesteld worden als skip frequenties, om te voorkomen dat deze frequentie leiden tot vibraties in het systeem. Zie parameter 38.
38
P38
OVERSLAAN BANDBREEDTE De SCL/SCM regelaars hebben 2 skip frequenties welke gebruikt kunnen worden om kritische frequenties, welke mechanische resonanties in het systeem veroorzaken, uit te sluiten. Als OVERSLAAN BANDBREEDTE eenmaal een waarde heeft welke niet gelijk is aan 0Hz, zijn de skip frequenties ingeschakeld. Als de skip frequenties zijn ingeschakeld, zijn INGESTELDE SNELHEDEN #6 EN #7 in gebruik als skip frequenties. OVERSLAAN BANDBREEDTE is het bereik boven de skip frequenties waarin de regelaar niet opereert. Voorbeeld: De kritische frequentie is 23Hz en het is gewenst om het bereik tussen 3Hz boven en 3 Hz onder de kritische frequentie over te slaan (dus tussen de 20 en 26Hz). INGESTELDE SNELHEDEN #6 of #7 dient op 20Hz te staan en OVERSLAAN BANDBREEDTE dient de waarde 6Hz te hebben. Als een regelaar draait met een snelheid beneden het skip bereik en krijgt een snelheidscommando welke in het skip bereik ligt, dan zal de regelaar versnellen tot het begin van het skip bereik (20Hz in het voorbeeld) en draait op die snelheid totdat het snelheidscommando groter of gelijk is aan de bovenste grens van het skip bereik. De regelaar zal dan door het skip bereik accelereren naar de nieuwe snelheid. Dit geldt ook als een regelaar draait boven het skip bereik en hij krijgt een snelheidscommando die in het skip bereik ligt. De regelaar zal dan decelereren tot de bovenste grens van het skip bereik (26Hz in het voorbeeld) en draait op deze snelheid totdat een snelheidscommando gegeven wordt die kleiner of gelijk is aan de kleinste waarde van het skip bereik. De regelaar zal dan door het skip bereik decelereren naar de nieuwe snelheid. OPMERKING: INGESTELDE SNELHEDEN #6 en #7 kunnen, ook al worden ze gebruikt als skip frequentie, toch worden toegepast als ingestelde snelheid.
P39
SNELHEID SCALEREN Dit scaleert het display, om andere snelheids waarden aan te geven dan de frequentie. Deze parameter dient op de gewenste display waarde gezet te worden als de uitgangsfrequentie is 60Hz. De hoogste instelling is 6500 en de hoogste waarde, die kan worden weergegeven, is 6553,6. Als SNELHEID SCALEREN op 0.0 staat, is deze functie uitgeschakeld en het display geeft de frequentie weer. Voorbeeld: Een machine produceert 175 onderdelen per uur als de motor op 60Hz draait. Door SNELHEID SCALEREN op 175 te zetten, zal het display 175 aangeven als de motor op 60Hz draait. Dit is een lineaire functie, dus op 30Hz zal het display 87,5 aangeven en op 120Hz geeft het display 350. OPMERKING 1: Als de weergegeven waarde boven 999 komt, wordt de waarde in twee delen weergegeven. Bijvoorbeeld als de weer te geven waarde 1800 is, zal het display om en om het volgende aangeven: “1 - -“ en “800”. OPMERKING 2: Als SNELHEID SCALEREN is ingesteld op een waarde zodat de maximaal weer te geven waarde (6553.6) wordt overschreden, zal het display “9999” knipperen om aan te geven dat de waarde buiten het bereik ligt. Bijvoorbeeld als SNELHEID SCALEREN op 6000 staat zal de regelaar 6000 aangeven als deze 60Hz uitstuurt. Als de snelheid is verhoogd boven 65,5Hz (bij 65,5Hz zou het display 6550 aan moeten geven), geeft het display knipperend “9999” weer omdat een gescaleerde waarde boven 6553.6 niet kan worden weergegeven.
P42
ACCELERATIE/DECELERATIE #2 Deze parameter is voor de tweede acceleratie en deceleratie tijd van de regelaar. Deze kan door klem TB-13A, 13B of 13E (parameter 10,11, of 12) geactiveerd worden. 39
P44
WACHTWOORD Hiermee kan het wachtwoord gewijzigd worden in een willekeurig getal tussen 000 en 999. Door het wachtwoord op 000 te zetten wordt het wachtwoord gedeactiveerd. Opmerking: Het wachtwoord staat standaard op 225.
P45
SNELHEID BIJ MINIMAAL SIGNAAL Hiermee wordt de snelheid ingesteld waarop de regelaar draait als deze het minimale ingestelde snelheidssignaal ontvangt (0V DC of 4mA). Deze wordt gebruikt in combinatie met SNELHEID BIJ MAXIMAAL SIGNAAL (parameter 46) voor het definiëren van het snelheidsbereik wanneer het analoog signaal wordt gebruikt als referentie signaal.
P46
SNELHEID BIJ MAXIMAAL SIGNAAL Hiermee wordt de snelheid ingesteld waarop de regelaar draait als deze het maximale ingestelde snelheidssignaal ontvangt (10V DC of 20mA). Deze wordt gebruikt in combinatie met SNELHEID BIJ MINIMAAL SIGNAAL (parameter 45) voor het definiëren van het snelheidsbereik wanneer het analoog signaal wordt gebruikt als referentie signaal. OPMERKING: Als SNELHEID BIJ MINIMAAL SIGNAAL hoger is ingesteld dan SNELHEID BIJ MAXIMAAL SIGNAAL, zal de regelaar omgekeerd reageren op het referentie signaal. Als het analoge signaal hoger wordt, zal de snelheid lager worden en vieze versa.
P47
P48
GESCHIEDENIS WISSEN 01
BEHOUDEN: Behoudt de FOUT GESCHIEDENIS (parameter 50) waarden voor probleem oplossen.
02
WISSEN: Wist de FOUT GESCHIEDENIS (parameter 50) waarden.
PROGRAMMA SELECTIE Deze wordt gebruikt om aan te geven of de regelaar gaat werken volgens de gebruikers- of OEM instellingen en reset de instellingen naar fabrieksinstelling. Zie hoofdstuk 13.2 01
GEBRUIKERS INSTELLINGEN: De regelaar werk met de gebruikersinstellingen. Werken in GEBRUIKERS mode staat toe om de waarden van de parameters te wijzigen en aan te passen voor elke applicatie.
02
OEM INSTELLINGEN: De regelaar werkt met de optionele OEM instellingen. Deze instellingen configureren de regelaar voor een specifieke applicatie. Indien de regelaar werkt in OEM mode, kunnen de parameters bekeken maar niet gewijzigd worden. Als een poging gedaan wordt om deze parameters te wijzigen, zal het display “GE” knipperen. Als de OEM instellingen van de regelaar niet geconfigureerd zijn, zal het display “GF” knipperen als deze optie geselecteerd wordt.
03
RESET OEM: Reset de gebruikers instellingen met de waardes van de OEM instellingen. Als de regelaar niet geconfigureerd is met OEM instellingen knippert het display “GF” na het selecteren van deze optie.
40
04
RESET 60: Reset de gebruikers instelling naar de fabrieksinstellingen voor een basis frequentie van 60Hz. Parameter 24, 27 en 46 worden gereset naar 60.0Hz.
05
RESET 50: Reset de gebruikers instelling naar de fabrieksinstellingen voor een basis frequentie van 60Hz. Parameter 24, 27 en 46 worden gereset naar 50.0Hz.
06
VERTAAL: Als een EPM van een regelaar met een vorige (maar compatibele) parameter versie is gestoken in een nieuwe regelaar, zal de nieuwe regelaar hetzelfde functioneren als de oude regelaar. De parameters kunnen echter niet gewijzigd worden (het display geeft “cE” als met dit probeert). De VERTAAL functie converteert de EPM naar de nieuwe parameter versie zodat de parameters gewijzigd kunnen worden. Het bewaart ook de oude instellingen van de parameters, zodat de nieuwe regelaar werkt als de oude zonder alle parameters aan te passen. Als een EPM eenmaal “vertaald” is, werkt deze niet meer in de oude regelaar. OPMERKING 1: Als de gebruikers instellingen worden gereset met de OEM instellingen (door gebruik te maken van RESET OEM) en GEBRUIKERS INSTELLINGEN is geselecteerd, zijn de GEBRUIKERS instellingen hetzelfde als de OEM instellingen. Dit stelt de regelaar in staat om te werken als ware het de OEM mode, maar de parameters kunnen gewijzigd worden. Dit is bruikbaar als sommige OEM instellingen ge-“fine-tuned” dienen te worden voor de juiste verrichtingen. Deze nieuwe parameter instellingen zijn niet opgeslagen als nieuwe OEM instellingen, maar zijn eenvoudig opgeslagen als nieuwe gebruikers instellingen. Als de parameters weer worden gereset naar de OEM instellingen, worden de gewijzigde parameters weer ingesteld met de oude waardes. Het optionele EPM programmeerapparaat is nodig voor het wijzigen van de OEM instellingen. Zie hoofdstuk 13.2. OPMERKING 2: Alleen de VERTAAL functie kan uitgevoerd worden als de regelaar draait. Het display knippert “Er” als een andere functie, tijdens draaien, wordt geprobeerd.
P50
FOUT GESCHIEDENIS De FOUT GESCHIEDENIS bewaart de laatste 8 fouten waardoor de regelaar tripte. Zie hoofdstuk 16.0 – PROBLEEM OPLOSSEN voor een lijst van de mogelijke fout oorzaken. Gebruik de en knoppen om de fouten te doorlopen. De fouten zijn opgeslagen vanaf de nieuwste tot de oudste. De eerste gevisualiseerde fout is de meest recente. Het display geeft “- -“ als de FOUT GESCHIEDENIS geen waardes heeft.
P51
SOFTWARE VERSIE Geeft de software versie van de besturingsprint software. Deze informatie is nuttig bij contacten met de fabriek voor het configureren of ondersteuning bij het oplossen van de storing. De software versie wordt wisselend in twee delen weergegeven. Het eerste deel is de software versie en het tweede deel is het revisie nummer. Bijvoorbeeld: als het display “94” en “02” knippert, is dit een indicatie dat de regelaar de tweede revisie heeft van software versie 94.
P52
DC-BUS SPANNING Dit geeft het percentage van de nominale DC bus spanning. De nominale DC bus spanning kan berekend worden door de ingangsspanning, van het type plaatje van de regelaar, te vermenigvuldigen met 1,4. 41
P53
MOTOR SPANNING Dit geeft het percentage van de uitgangsspanning van de regelaar. De uitgangsspanning staat op het type plaatje van de regelaar.
P54
BELASTING Dit geeft het percentage van de uitgangsstroom van de regelaar.
P55
0-10V DC INGANG Dit geeft het niveau van het 0-10V DC ingangssignaal op TB-5. Bij het aflezen van 100% betekent dit een 10V DC signaal op TB-5.
P56
4-20mA INGANG Dit geeft het niveau van het 4-20mA ingangssignaal op TB-25. Bij het aflezen van 20% betekent dit een 4mA signaal en van 100% een 20mA signaal op TB-25.
P57
KLEMMENSTROOK STATUS Dit geeft de status, op de verticale segmenten van het LED display, weer. Een brandend segment geeft aan dat het betreffende contact is gesloten naar TB-11. Zie onderstaande tekening:
GERESERVEERD
P58
TOETSENBORD STATUS Dit geeft de status van de knoppen op het toetsenbord en de status van het beveiligingscircuit in de regelaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de horizontale segmenten van het display. Een verlicht segment geeft aan dan een knop gedrukt is, of het beveiligingscircuit actief is. Zie onderstaande tekening:
OPMERKING: FCLIM is de Engelse afkorting (Fast Current Limit) voor snelle stroom limiet.
42
16.0
PROBLEEM OPLOSSEN Het PROBLEEM OPLOSSEN menu, parameter 50 tot 60, kan bereik worden zonder het WACHTWOORD in te voeren. Druk twee keer op de knop mode om voorbij de wachtwoord invoer te gaan. Het display geeft dan “P50” weer om aan te geven dat u in het parameter menu zit en dat parameter 50 (FOUT GESCHIEDENIS) bekeken kan worden. De en knoppen kunnen gebruikt worden om parameter 50 tot en 60 te doorlopen. Als eenmaal de gewenste parameter gevonden is druk dan op de mode knop om de inhoud te bekijken. Als u klaar bent, druk dan op de mode knop om het parameter menu te verlaten. Hieronder vindt u een voorbeeld: Druk één keer op mode Het display geeft “00” Bovenste decimale punt knippert
Druk nog eens op mode
Display geeft “P50” (FOUT GESCHIEDENIS)
Gebruik
en
om bij de gewenste parameter te komen
(In dit voorbeeld is parameter 54 geselecteerd. Dit is de BELASTING)
Druk mode om de inhoud van deze parameter te bekijken (77 = 77% BELASTING) Bovenste decimale punt knippert Druk nog eens op mode om hieruit te gaan. In het voorbeeld hierboven wordt parameter 54 – BELASTING bekeken. De “77” in het voorbeeld geeft aan dat de belasting van de motor 77% is van de uitgangsstroom van de regelaar. Zie hiervoor type plaatje van de regelaar.
43
De tabel hier beneden geeft de fouten die de regelaar laten trippen als ook sommige mogelijke oorzaken. Neem a.u.b. contact op met uw leverancier voor meer informatie over probleem oplossen.
FOUT AF
CF cF dF EF GF HF JF LF OF PF UF F1 FC, F2F9, Fo
FOUT BERICHT
OMSCHRIJVING EN MOGELIJKE OORZAKEN
Hoge temperatuur fout: Omgevingstemperatuur is te hoog. Koelventilator, indien aanwezig, heeft gefaald. Controle fout: Een lege EPM, of EPM met verminkte data is geïnstalleerd. Voer een reset uit door gebruik te maken van parameter 48 – PROGRAMMA SELECTIE. Incompatibiliteit fout: Een EPM, met een incompatibele parameter versie is geïnstalleerd. Verwijder de EPM of voer een reset (parameter 48) uit om de parameter versie van de EPM overeen te laten komen met de parameter versie van de regelaar. Dynamische rem fout: De regelaar heeft ontdekt dat de dynamische remweerstanden oververhit zijn geraakt en schakelt ze af om deze te beschermen. Externe fout: Een van de TB-13 klemmen is ingesteld als een externe fout ingang. De verbinding met deze klem en TB-11 is verbroken. Zie parameter 10, 11 en 12. Data fout: Gebruikers- en OEM-instellingen, in de EPM, zijn verminkt. Hoge spanning DC-bus fout: Voedingsspanning is te hoog; Deceleratie is te snel; Vliegwielapplicatie geeft te veel energie bij deceleratie. Voor snelle deceleratie of vliegwielapplicatie kan dynamische remmodule noodzakelijk zijn. Extern toetsenbord fout: De communicatie verbinding tussen de regelaar en het optionele externe toetsenbord is weg. Controleer voor de juiste aansluiting en/of ruis. Lage spanning DC-bus fout: Voedingsspanning is te laag. Uitgangstransistor fout: Sluiting fase naar fase of fase naar aarde op de uitgangen; Boost instellingen zijn te hoog; Acceleratie is te snel; Defecte uitgangstransistor. Stroom overbelasting fout: Frequentieregelaar is te klein voor de applicatie; Mechanische problemen met de aangedreven machine. Start fout: Start commando was aanwezig ten tijde van het aanbrengen van de voedingsspanning. Wacht 2 seconden, na het aansluiten van de voedingsspanning, voor het geven van het startcommando als START METHODE op NORMAAL staat. EPM fout: De EPM is niet aanwezig of beschadigd. Interne Fout: De stuurprint heeft een probleem ontdekt – neem contact op met uw leverancier.
Geef een stopcommando op de klemmen om een fout te wissen. De fout wordt alleen gewist als de conditie welke de fout heeft veroorzaakt is weggenomen. Bijvoorbeeld: Als de regelaar tript op een LAGE SPANNING DC-BUS FOUT (LF) vanwege een te lage voedingsspanning, kan de fout niet gewist worden voordat de voedingsspanning is teruggekeerd naar het normale niveau. Als een regelaar is geconfigureerd voor automatische herstart na een fout (zie parameter 03), probeert de regelaar drie keer te herstarten na een fout (de regelaar herstart niet na CF, cF, GF, FC, F1, F2-F9 of Fo fouten). Als alle drie de herstart pogingen niet succesvol zijn, zal de regelaar trippen in de stand FOUT UITSLUITING (LC). Hierbij is een handmatige reset, als hierboven omschreven, noodzakelijk.
44
17.0
SCL/SCM DISPLAY MELDINGEN Het volgende beschrijft de verschillende weergaven en meldingen welke kunnen verschijnen op de SCL/SCM regelaar. 17.1
SNELHEID DISPLAY
Als de regelaar in de STOP stand staat (weergegeven door “- - -“ op het display) en de bevolen snelheid is gewijzigd, dan zal het display de bevolen snelheid aangeven en de bovenste decimale punt zal continue gaan branden. Na ongeveer 5s nadat een verandering is gemaakt zal de informatie bevolen snelheid en “- - -“ afwisselend op het display worden weergegeven. Als de mode knop gedrukt wordt, zal het display stoppen met deze afwisselende weergave en laat alleen “- - -“ zien. Als een regelaar het startcommando krijgt, zal de weergegeven snelheid verhogen als de regelaar versnelt naar de bevolen snelheid. Als de bevolen snelheid wordt gewijzigd tijdens het draaien van de regelaar, zal het display de ingevoerde snelheid weergeven totdat de actuele snelheid de ingevoerd snelheid bereikt. Als de bevolen snelheid sneller wordt gewijzigd dan de regelaar kan accelereren of decelereren, zal de bovenste linkse decimale punt knipperen om aan te geven dat de regelaar accelereert of decelereert naar de nieuwe snelheid. Als de actuele snelheid de bevolen snelheid bereikt, zal de bovenste linkse decimale punt 5s branden en daarna doven om aan te geven dat de bevolen snelheid bereikt is en dat het display nu de actuele snelheid weergeeft. 17.2
WIJZIGEN VAN DE SNELHEIDSBRON
Als de snelheidsbron wordt gewijzigd terwijl de regelaar draait, zal het display de boodschap voor de nieuwe snelheidsbron knipperen om aan te geven dat de nieuwe snelheidsbron actief is. Als ge de regelaar gecontroleerd wordt door een andere snelheidsbron dan de en toetsen (0-10V DC, 4-20mA, etc) en één van de en toetsen wordt gedrukt, dan zal het display de huidige snelheidsbron boodschap laten knipperen om aan te geven dat de en toetsen niet bruikbaar zijn. Voorbeeld 1: De regelaar draait en de huidige snelheidsbron is het toetsenbord. TB-13A is geconfigureerd om het 4-20mA te selecteren als snelheidsbron. Als het contact tussen TB13A en TB-11 wordt gesloten, zal het display “EI” knipperen om aan te geven dat de snelheidsbron is gewijzigd naar het 4-20mA signaal. Als het contact tussen TB-13A en TB-11 geopend wordt, zal het display “CP” knipperen om aan te geven dat de snelheidsbron weer terug is gezet op de en toetsen. Voorbeeld 2: De snelheidsbron is het 0-10V signaal. Als de en toetsen gedrukt worden, knippert het display “EU” om aan te geven dat de huidige snelheidsbron 0-10V DC is en dat de en toetsen niet bruikbaar zijn. Kijk naar onderstaande tabel voor mogelijke snelheidsbron weergaven:
45
DISPLAY CP EI EU JG OP Pr1-Pr7
SNELHEIDSBRON WEERGAVE OMSCHRIJVING
TOETSENBORD: Snelheid wordt ingesteld door de en toetsen op de voorzijde van de regelaar. EXTERNE STROOM: Snelheid wordt gecontroleerd door een 4-20mA signaal aangesloten op TB-25 en TB-2 EXTERNE SPANNING: Snelheid wordt gecontroleerd door een 0-10V DC signaal aangesloten op TB-5 en TB-2 JOG SNELHEID: De regelaar is in JOG mode en de snelheid staat in INGESTELDE SNELHEID #2 (parameter 32) MOTOR POT: Contacten aangesloten op TB-13B en TB-13C worden gebruikt voor het verhogen en verlagen van de snelheid. INGESTELDE SNELHEDEN #1-7: De snelheid is ingesteld op de weergegeven INGESTELDE SNELHEID (parameter 31-37)
OPMERKING: De snelheidsbron weergave knippert als de snelheidsbron, tijdens draaien, gewijzigd wordt om aan te geven dat de nieuwe snelheidsbron geactiveerd is.
DISPLAY br cE
CL
Er GE GF
LC SE SP
STATUS EN WAARSCHUWINGSBOODSCHAPPEN OMSCHRIJVING
DC REMMEN: Het DC rem circuit is geactiveerd. “cE” wordt weergegeven als een EPM met een afwijkende parameter versie is gestoken en men probeert wijzigingen aan te brengen zonder gebruik te maken van de VERTAAL functie. Zie PROGRAMMA SELECTIE (parameter 48) STROOM BEGRENZING: De uitgangsstroom komt boven de ingestelde STROOM BEGRENZING (parameter 25) en de regelaar reduceert de uitgangsfrequentie om de uitgangsstroom te verlagen. Als de regelaar te lang in STROOM BEGRENZING blijft, kan deze trippen in STROOM OVERBELASTING fout (PF). ERROR: Onjuiste data of commando is ingevoerd. “GE” wordt weergegeven als geprobeerd wordt om de OEM instellingen te wijzigen als de regelaar draait in OEM-mode (zie parameter 48) Als “GF” wordt weergegeven bij RESET OEM, betekent dit dat de OEM instellingen in de EPM verminkt zijn. Als “GF” wordt weergegeven bij het inschakelen van de regelaar, betekent dit dat zowel de OEM als de gebruikersinstelling verminkt zijn. Zie hoofdstuk 13.2. FOUT UITSLUITING: De regelaar heeft gefaald in de drie pogingen tot herstart. Handmatige reset is nu noodzakelijk. SERIEEL: Het optionele externe toetsenbord is actief als gebruikersinterface in plaats van de toetsen op de voorzijde van de regelaar. Zie parameter 14 - AANSTURING HERSTARTEN LOOPT: “SP” knippert gedurende de interval tussen de herstart pogingen. DECELERATIE OVERSCHREDEN (beide decimale punten boven knipperen): De regelaar is gestopt met decelereren om te voorkomen dat de regelaar tript in een HF fout vanwege de generator energie van de motor.
46
doorlopend in beweging Intecno Holland kantoor: Ambachtweg 17a 5731 AE Mierlo NEDERLAND tel. 0492 565959 fax. 0492 359358
[email protected] www.intecno.nl magazijn: Stationsstraat 125 5963 AA Horst