Schumanns Myrthen: een bijzonder handschrift in het NMI Tekst en Nederlandse vertalingen van de brief- en dagboekfragmenten: Karijn Dillmann. In de collecties van het Nederlands Muziek Instituut bevindt zich een aantal bijzondere handschriften van Robert en Clara Schumann. Eén daarvan is een manuscript met zes liederen uit de Myrthen-cyclus op. 25 (1840) van Robert Schumann (1810-1856). Het betreft een gedeelte uit het manuscript dat diende als voorbeeld voor de eerste druk, die in augustus 1840 door Friedrich Kistner in Leipzig werd uitgegeven. Dit manuscript is ooit opgesplitst geraakt en de delen ervan bevinden zich nu in Parijs, Zwickau, en in het NMI in Den Haag. Een klein gedeelte is in onbekend privébezit geraakt. Het deel in het NMI gold tot nu toe als verdwenen. Vergelijking met de andere delen toont echter aan dat het hier wel degelijk gaat om de ontbrekende bron. Uit dit onderzoek is tevens gebleken dat het manuscript twee liederen bevat in autograaf (Schumanns eigen handschrift) en vier liederen in het handschrift van Carl Brückner, een kopiïst in dienst van Schumann. De vier liederen in Brückners handschrift zijn door Schumann voorzien van correcties en toevoegingen en daarmee als bron eveneens van musicologische waarde. De 26 Myrthen-liederen zijn door Schumann geschreven als bruidsgeschenk voor zijn geliefde Clara Wieck. De mirte staat symbool voor geluk bij het huwelijk en vruchtbaarheid, en de bloemen worden traditioneel vaak gebruikt in bruidsboeketten. Het paar trouwde op 12 september 1840. Naast een digitale weergave van het manuscript bevat deze webexpositie achtergronden bij de compositie en het handschrift. Ontstaansgeschiedenis Het handschrift Andere Schumann-bronnen in het NMI Originele Duitse brief- en dagboekfragmenten Bibliografie
Ontstaansgeschiedenis Ach Clara, wat een vreugde is het om voor zang te schrijven! Dit schreef Robert Schumann op 22 februari 1840 aan zijn aanstaande bruid Clara Wieck. Op dat moment bezig met het voltooien van Liederkreis op. 24 en het componeren van een nieuwe liederencyclus, Myrthen op. 25, wilde hij zijn enthousiasme graag met haar delen: Sinds gistermorgen heb ik weer zo’n 24 [1] nieuwe bladzijden muziek geschreven (iets nieuws, waarover ik je nog niets meer kan vertellen dan dat ik daarbij heb gehuild en gelachen van vreugde) […] Of Schumann hier refereert aan bladzijden uit Liederkreis op. 24, Myrthen op. 25 of een combinatie, is niet met zekerheid te zeggen. Algemeen wordt aangenomen dat Schumann refereert aan Myrthen. Twee dagen later, op 24 februari, schreef hij haar al wat concreter: De afgelopen dagen heb ik een grote (samenhangende) cyclus liederen op tekst van Heine voltooid. Bovendien nog een ballade “Belsazar” [op. 57], een bundel uit de West-Östlicher Divan van Goethe, een bundel van R. Burns (een Engelsman, nog niet vaak getoonzet),
verder nog twee bundels van Mosen, Heine, Byron en Goethe [alle op. 25]; bij elkaar zijn dat, samen met de cyclus, 7 bundels. Zeg, is dat niet goed van mij? De Myrthen-cyclus, gecomponeerd in de periode januari t/m april 1840, zou uit 26 liederen gaan bestaan en later dat jaar als bruidsgeschenk dienen. Dat laatste was op dat moment natuurlijk nog een verrassing voor Clara. De liederen op teksten uit de West-Östlicher Divan van Goethe (een gedichtenbundel [2] bestaande uit 12 boeken), waar Schumann in deze brief over schrijft, werden uiteindelijk nr. 2, 5, 6, 8 en 9 in de cyclus. Het hier gepresenteerde manuscript bevat de twee Goethe-liederen uit het Schenkenbuch im Divan [3] in autograaf (nr. 5 en 6). Clara schreef terug, op 25 februari: ... het verheugt mij zeer te horen dat je zoveel componeert – je kunt daarmee niet gelukkiger zijn dan ik. […] Had ik maar een geschikte stem, dan kon ik jouw liederen later aan je voorzingen, dat zou toch fantastisch zijn! […] Waarom heb je eigenlijk zo lang niet voor zang gecomponeerd? Deze vraag laat Schumann onbeantwoord, maar inderdaad had hij voor de winter van 1839/1840, op enkele jeugdige experimenten [4] in de jaren 1827-28 na, nooit eerder voor zang geschreven. Nog op 30 juni 1839 schreef hij, in een brief aan Hirschbach [5], vocale muziek altijd van minder grote waarde geacht te hebben dan instrumentale muziek [6]. Dat het componeren van liederen hem toch direct goed af ging en veel voldoening gaf, blijkt uit de reeds geciteerde brief aan Clara van 24 februari 1840: Hoe makkelijk het allemaal voor me geworden is, dat kan ik je niet uitleggen, en hoe gelukkig ik me daarbij heb gevoeld. Meestal bedenk ik ze [liederen] staand of lopend, niet aan de piano. Het is heel andere muziek, die niet vanuit de vingers tot stand komt – veel directer en melodieuzer. In vocale werken kon Schumann zijn passie voor poëzie met die voor muziek verenigen. Er wordt echter ook wel gesuggereerd dat het componeren van liederen vanwege de lucratievere markt een stabiele financiële positie kon bieden, en Schumann op die manier goedkeuring van Clara’s vader, Friedrich Wieck, probeerde te verkrijgen. Robert schreef in elk geval meermaals aan Clara over de bedragen die hij verdiende met zijn nieuwe composities, bijvoorbeeld in zijn brief van 22 mei 1840: En kijk, het is toch ook niet gering wat ik met componeren verdien, en het wordt alsmaar beter [...] ja, je zult ervan opkijken dat ik met een bundel liederen van 3 bladen niet minder dan 6 Louisdor [7] verdien. Dat zet zoden aan de dijk, want in een goede bui schrijf ik op één dag 2 bladen zangmuziek, of meer, als jij dat bijvoorbeeld van me zou verlangen. De strijd om Clara’s hand Wieck verzette zich immers tegen het voorgenomen huwelijk van Robert en Clara, niet in de laatste plaats vanwege de financiële onzekerheden die een verbintenis met Schumann met zich mee zou brengen. Na hun heimelijke verloving in augustus 1837 kostte het nog jaren van (juridische) strijd voor het paar op 12 september 1840 in het huwelijk kon treden. In de tijd dat Schumann Myrthen componeerde was nog onzeker of Wiecks instemming met het huwelijk verkregen zou worden; wel had het paar al stappen ondernomen om desnoods zonder die instemming te trouwen. Eind 1839 had Wieck een verklaring geschreven waarin hij Schumann onder meer van drankzucht beschuldigde. Deze werd ingebracht tijdens een hoorzitting op 18 december 1839, bij welke gelegenheid Wieck overigens zo’n scène maakte dat de rechter hem het zwijgen op moest leggen. De meeste beschuldigingen werden ongegrond verklaard, alleen de beschuldiging van het vermeende alcoholisme achtte men relevant voor de zaak. De bewijslast werd echter bij
Wieck gelegd, waarop hij daags erna kopieën van zijn verklaring ging verspreiden onder concertorganisatoren en muziekcritici. Schumann dreigde hierop Wieck aan te klagen wegens laster en schreef op 12 februari een verweerschrift. Uiteindelijk werd Schumann in het gelijk gesteld en kwam op 1 augustus 1840 de officiële juridische toestemming voor het huwelijk. Wieck liet na hierop te reageren binnen de wettelijke termijn van 10 dagen, en op 11 augustus schreef Schumann dan ook in zijn ‘Haushaltbuch’ [8]: “Meest gelukkige dag en eind aan de strijd.” Clara schreef in haar dagboek: “Ik kan het geluk niet bevatten.” ‘Liederjahr’ Ondanks alle juridische verwikkelingen componeerde Schumann het grootste deel van de Myrthen-liederen in de maand februari. Met recht beschreef hij in zijn dagboek dan ook zijn productiviteit: “In februari rijke liederzegen.” Het was het begin van wat bekend staat als het ‘Liederjahr’, want in 1840 componeerde Schumann nog vele andere liederen- en duettencycli, onder meer de reeds genoemde Liederkreis op. 24, Vier Duette op. 34, Liederkreis op. 39, Frauenliebe und -leben op. 42 en Dichterliebe op. 48. Maar liefst 138 van de in totaal 250 liederen die Schumann heeft geschreven, ontstonden in het jaar 1840. De inspiratie kwam tot hem met een intensiteit die hijzelf bijna niet kon bevatten. In een brief aan Clara schreef hij op 25 mei 1840: Ik heb deze dagen zoveel te doen gehad, dat ik er helemaal van in de war ben, en dan heb ik weer zoveel gecomponeerd, dat ik het soms griezelig vind. Ach, ik kan niet anders, ik zou me willen doodzingen als een nachtegaal. Vaak droom ik ook weer over jou, ik denk voortdurend aan je, lief meisje van mijn hart – van jou toch komen al die klanken, de smachtende en goede, en überhaupt alle. Die van Eichendorff [liederen op. 39] zijn er twaalf geworden. Maar die ben ik alweer vergeten en ik ben aan iets nieuws begonnen. Op 2 mei had hij haar al geschreven: En ik ben zo vol van muziek, dat ik de hele dag zou willen zingen. Maar het liefste zet ik liederen op papier […]. Een bruidsgeschenk Ondertussen bleek het idee om Myrthen als bruidsgeschenk aan Clara aan te bieden, in maart al concreet vorm te krijgen. Aan zijn uitgever, Friedrich Kistner, schreef Schumann op 7 maart: Al lang koester ik een wens, aan de uitvoering waarvan u wellicht zou kunnen meewerken. Het zou een bruidsgeschenk moeten worden, dat een zo mooie en fijngevoelige decoratie behoeft, als juist u altijd weet te verzorgen. De titel is: Myrthen Liederencyclus in vier bundels door R. Sch. De teksten zijn van Rückert, Goethe, Heine, Burns en Byron. Elke bundel kan in de winkel voor ca. 16 Groschen verkocht worden. De twee eerste bundels zou ik graag voor eind mei voltooid zien, de andere twee voor eind augustus. Daarvoor zou ik eind mei een honorarium van 12 Louisd’or voor de eerste twee, en eind augustus eenzelfde honorarium voor de laatste twee willen voorstellen. De liederen zelf zullen, daar ben ik van overtuigd, snel aanslaan en veel gezongen worden; mensen die ze gehoord hebben, hebben me dat gezegd, en de componist zelf weet het beste wat uit zijn hart ontstaan is en wat effect zal moeten hebben. De eerste bundel bevat: „Widmung“ van Rückert, „Lotosblume“ van Heine, „Jemand“ van Burns, twee bruidsliederen van Rückert en „Mein Herz ist im
Hochland“ van Burns. Maandag krijg ik het netschrift van de 1e bundel binnen en u kunt dan meteen met de gravure beginnen. Als mijn plan u aanspreekt, overleggen we nog over het uiterlijk. Ik verzoek u vriendelijk er nog met niemand over te spreken, opdat Clara er niet van zal horen! Uit de brief blijkt dat Schumann inmiddels een toepasselijke titel [9] aan de cyclus had gegeven en nadrukkelijk om een fraaie decoratie verzocht. Het titelblad was met groene mirtetakken versierd en de volgende pagina bevatte een opdracht aan Clara (“Seiner geliebten Braut”), versierd met een gravure van Hymen, god van het huwelijk, met mirtekrans in de hand. In de collectie van het NMI bevindt zich een exemplaar van een iets latere oplage van deze eerste druk [10]. Uiterlijk is deze uitgave nagenoeg gelijk aan de eerste druk. De prijs is echter aangegeven in Neugroschen, waar de oorspronkelijke uitgave een prijs in Groschen had [11]. Schumann maakte op 8 september in zijn ‘Haushaltbuch’ melding van een bedrag dat hij aan de boekbinder betaald had voor het inbinden van een exemplaar van de Myrthencyclus: het prachtexemplaar dat hij op ‘Polterabend’ [12] aan Clara gaf. Het was ingebonden in rood fluweel met goudopdruk [13] en droeg een opdracht in Roberts handschrift: “Meiner geliebten Clara am Vorabend unserer Trauung von ihrem Robert”. Clara was ontroerd en schreef in haar dagboek: Mijn Robert heeft me nog een mooi bruidsgeschenk gegeven, “Myrthen” – ik was diep ontroerd! Cäcilie [14] overhandigde me de mirtenkrans, het was alsof ik iets heiligs beroerde toen ik hem aanraakte. Weerklank Uit de brief aan Kistner blijkt verder dat Schumann overtuigd was van het te verwachten succes van de liederen, wat natuurlijk ook een verkooptruc geweest kan zijn. Feit is dat er vrij snel nieuwe oplagen van de eerste druk verschenen. In eerste instantie sloegen de liederen op tekst van Burns het meeste aan, zoals Schumann in 1846 aan uitgever Julius Kistner [15] schreef. Om die reden stelde Schumann voor om deze liederen als aparte selectie uit te geven, maar de uitgever zag daar van af wegens het voornemen op een later moment alle liederen afzonderlijk te gaan uitgeven. Afzonderlijke uitgaven verschenen inderdaad later dat jaar, maar slechts van een selectie uit de Myrthen-cyclus (nr. 2, 3, 7 en 19). Uiteindelijk zou het eerste lied uit de cyclus (Widmung) veruit het meest geliefd en beroemd worden. Franz Liszt (1811-1886) maakte een transcriptie voor solo piano, die in 1848 werd gepubliceerd door Kistner. Een jaar later bewerkte Carl Reinecke (1824-1910) acht liederen - waaronder eveneens Widmung - voor piano solo. Over Liszts bewerkingen was Schumann niet erg te spreken, in tegenstelling tot die van Reinecke. Op 30 juni 1848 schreef Schumann aan laatstgenoemde: Eigenlijk, zoals u al vermoedt, ben ik geen liefhebber van liedbewerkingen en voor een deel zijn die van Liszt mij een gruwel. Maar aan uw handen, beste heer Reinecke, vertrouw ik het graag toe, omdat u mij begrijpt zoals weinigen mij begrijpen – en u de muziek als het ware in een ander vat giet en wel zonder peper en toevoegingen à la Liszt. Dat de liederen in elk geval niet onopgemerkt bleven, blijkt uit de belangstelling van Liszt en Reinecke. Erg veel openbare uitvoeringen zijn er echter niet bekend uit de eerste jaren na verschijnen, hoewel Schumann in een brief aan de Franse componist en auteur JeanGeorges Kastner (1810-1867) een andere indruk wekte. Op 25 oktober 1840 stuurde hij deze een presentexemplaar van de cyclus en schreef in de begeleidende brief: Accepteert u als bedankje voor uw welwillende woorden over mij [16] een verzameling liederen, die uw welwillendheid jegens mij tenminste niet zal verzwakken, een verzameling
muziekstukken [op. 25] overigens, die de sporen dragen van de tijd waarin ze zijn ontstaan, een tijd die gekenmerkt werd door veel verdriet en vreugde. Gunt u de liederen enkele uren aandacht en vertelt u er bij gelegenheid over aan mijn muzikale vrienden in Parijs, met name de heren Berlioz en Chopin, waarvoor ik u zeer erkentelijk zou zijn. In Duitsland beginnen ze al levendig weerklank te vinden. Schumann maakt hier reclame voor zijn liederen, in de hoop op succes in Parijs. Uiteraard stelt men in zo’n geval zaken graag rooskleuriger voor dan ze wellicht zijn. Het zou echter nog tot 1856 duren voor er een Franse uitgave van Myrthen verscheen [17]. De cyclus: eenheid in diversiteit In tegenstelling tot Schumanns eerste liederencyclus op teksten van Heinrich Heine, Liederkreis op. 24, zijn de Myrthen-liederen op teksten van verschillende dichters: Friedrich Rückert (1788-1866), Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832), Julius Mosen, (1803-1867), Robert Burns (1759-1796), Heinrich Heine (1797-1856), Marianne von Willemer (1784-1860), Lord Byron (1788-1824), Catherine Maria Fanshawe (1765-1834) en Thomas Moore (1779-1852).
1 2 3 4
Heft I Widmung Freisinn Der Nussbaum Jemand
Rückert Goethe Mosen Burns
5 6
Lieder aus dem Schenkenbuch im Divan Setz’ ich allein Setze mir nicht du Grobian
Goethe Goethe
7 8 9 10
Heft II Die Lotosblume Talismane Lied der Suleika Die Hochländer-Wittwe
Heine Goethe Willemer/Goethe [18] Burns
11 12
Lieder der Braut Mutter Lass mich ihm am Busen hangen
Rückert Rückert
13 14 15 16
Heft III Hochländers Abschied Hochländisches Wiegenlied Mein Herz ist schwer Räthsel
Burns Burns Lord Byron Fanshawe/Byron [19]
17 18
Zwei Venetianische Lieder Leis’rudern hier, mein Gondolier Wenn durch die Piazzetta die Abendluft weht
Moore Moore
19 20 21 22 23
Heft IV Hauptmann’s Weib Weit, weit! Was will die einsame Thräne Niemand Im Westen
Burns Burns Heine Burns Burns
24 25 26
Du bist wie eine Blume Aus den östlichen Rosen Zum Schluss
Heine Rückert Rückert
De cyclus wordt niet vaak als geheel uitgevoerd, vanwege de verscheidenheid aan tekstdichters, de diversiteit van de onderwerpen en wellicht de technische veeleisendheid van een integrale uitvoering. De intentie waarmee Schumann de liederen heeft geschreven - als uiting van alle facetten van hun liefdesgeschiedenis en het beoogde doel als bruidsgeschenk - zorgt echter voor een sterke intrinsieke eenheid. Een eenheid weliswaar vanuit biografisch oogpunt en niet vanuit een duidelijk overtuigende muzikale samenhang: zijn liefde voor Clara, de opgetogenheid over het aanstaande huwelijk, maar ook de moeilijkheden op de weg ernaartoe, boden hem de inspiratie. Beginnend met Widmung (opdracht) en eindigend met het lied Zum Schluss (beiden in As-groot) kan er geen twijfel bestaan over Schumanns bedoeling van een eenheid. Bovendien verscheen de cyclus in druk als Liederkreis, net als op. 24 en op. 39. Een duidelijke boodschap lijkt in elk geval besloten te liggen in de samenstelling van de liederen en het verhaal dat daarmee verteld wordt. Hoewel zeer verschillend van thematiek - geenszins louter liefdesliedjes, zoals de titel van de cyclus zou kunnen doen vermoeden - zijn de liederen te duiden als verwijzingen naar de verschillende aspecten van de liefde, het huwelijk en de strijd die het paar ondervond op de weg naar hun verbintenis. Zo begint de cyclus met genoemde opdracht (‘Du meine Seele, du mein Herz’), bevat het ongecompliceerde liefdesliederen als Du bist wie eine Blume, refereert onder meer het lied Weit, weit! aan de langdurige scheiding van de geliefden, in afwachting van Wiecks goedkeuring, en verwijzen de Lieder der Braut naar het huwelijk. Wanhoop komt tot uitdrukking in Mein Herz ist schwer en Jemand (‘Mein Herz ist betrübt um jemand’), de verwachting van het aankomende huwelijk in Der Nussbaum (‘Flüstern von Bräut'gam und nächstem Jahr’), maar ook de beschuldigingen van drankmisbruik door vader Wieck lijken op ironische wijze nog een plaats te krijgen in de drinkliederen Aus dem Schenkenbuch im Divan. Het lied Hauptmann’s Weib zou gezien kunnen worden als verwijzing naar het overwinnen van Wiecks tegenwerking (‘Schlagen wir den Feind, küssest du den Gatten, wohnst mit ihm vereint in des Friedens Schatten’). In het laatste lied refereert Schumann ongetwijfeld aan de mirtekrans, die hij met de cyclus symbolisch voor zijn bruid gevlochten heeft. Hier in de aardse bedrukte lucht, Waar de weemoed smelt, Heb ik je een gebrekkige krans gevlochten, Zuster, bruid! Wanneer ons, boven opgenomen, Gods zoon tegemoet zal treden, Zal de liefde ons een volmaakte krans vlechten, Zuster, bruid!
Het handschrift Tot nu toe werd het Myrthen-handschrift in de collectie van het NMI gekenmerkt als het werk van een kopiïst en is daardoor lange tijd aan de aandacht ontsnapt. Het bevat zes liederen uit de cyclus (in volgorde van de bron): nr. 5 6
titel Lieder aus dem Schenkenbuch im Divan Sitz’ ich allein Setze mir nicht du Grobian
tekstdichter
p. in ms.
handschrift
J.W. Goethe J.W. Goethe
11/12 12/13
Schumann Schumann
7
Die Lotosblume
H. Heine
14/15
Brückner
4
Jemand
R. Burns
16/17
Brückner
11 12
Lieder der Braut Mutter Lass mich ihm am Busen hangen
Fr. Rückert Fr. Rückert
18/19 20
Brückner Brückner
Fysieke kenmerken Het manuscript telt 10 pagina’s blauw gelinieerd notenpapier, met inkt genummerd p. 11 t/m 20 (in ongedetermineerd handschrift, mogelijk van Schumann). Het bestaat uit drie losse bladen met resp. formaat 24,7 x 33,5 cm (blad 1: p. 11 en 12) en 24,4 x 33,3 cm (blad 2: p. 13 t/m 16 en blad 3: p. 17 t/m 20). Het eerste blad (p. 11 en 12) is van iets dikker papier, maar vormt toch één geheel met de overige bladen. De eerste pagina van dit eerste blad is verkleurd door verzuring. De twee Goethe-liederen (nr. 5 en 6) zijn autograaf, in het handschrift van Schumann zelf. De overige vier liederen (nr. 7, 4, 11 en 12) zijn in het handschrift van Carl Brückner, één van de kopiïsten met wie Schumann regelmatig werkte in de tijd dat hij in Leipzig woonde. Alle zes liederen bevatten correcties en toevoegingen (o.a. dynamiek- en tempoaanwijzingen) in Schumanns handschrift. We hebben hier dus te maken met een samengesteld manuscript: deels autograaf, deels afchrift met aanvullingen in autograaf. Het netschrift waar dit manuscript een deel van is, diende als ‘Stichvorlage’ [20] voor de uitgever. Opvallend is dat het tweede losse blad bestaat uit de tweede pagina van nr. 6 (het vervolg van het eerste losse blad, in Schumanns handschrift) en vervolgens doorgaat met nr. 7 in Brückners handschrift. Hierover later meer. Autograaf en afschrift Handschriften komen in verschillende verschijningsvormen voor. Een autograaf is een manuscript in het handschrift van de componist zelf. Onder een afschrift wordt een manuscript in een ander handschrift verstaan, bijvoorbeeld dat van een beroepskopiïst. Een afschrift kon bijvoorbeeld dienen als netschrift voor de uitgever (‘Stichvorlage’), maar afschriften werden ook verhandeld: door het lage arbeidsloon was een afschrift gemaakt door een kopiïst vaak goedkoper dan een gedrukte uitgave. Met name orkestpartijen werden meestal niet eens gedrukt, maar alleen afgeschreven. Uitgevers, theaters, orkesten en vorstenhoven hadden om die reden zelf kopiïsten in dienst. Men kopieerde ook voor privégebruik. Zo zijn er veel verzamelalbums in omloop met persoonlijke selecties van (amateur)musici. Het Walther manuscript uit de collectie van het NMI is zo’n verzamelalbum, hoewel het hier voor een deel om composities van Walther zelf (en dus autograaf) gaat. Een kopie van een eigen compositie, door de componist zelf gemaakt, kan echter ook aangeduid worden als afschrift. In dat geval gaat het dus wel degelijk om een autograaf. In het geval van Myrthen zijn er diverse manuscripten bewaard gebleven: enkele overgeleverde schetsen, het complete ‘Arbeitsmanuskript’ [21] van de liederencyclus, de ‘Stichvorlage’ die naar uitgever Kistner gestuurd werd (en die deels uit autograaf, deels uit afschrift bestaat) en daarnaast nog een aantal ‘Widmungsautographe’ en ‘Widmungsabschrifte’. Dit zijn kopieën - aangeboden aan bijvoorbeeld vrienden of collegamusici - soms door Schumann zelf gemaakt, soms door Clara of een van de kopiïsten. Soms zijn er afwijkingen in de verschillende bronnen: zo is er bijvoorbeeld van lied nr. 24 (Du bist wie eine Blume) een aan Clara opgedragen variant, geschreven op 8 juni 1840, Roberts verjaardag. Van Schumann is bekend dat hij zijn composities later vaak nog aanpaste. Schumanns kopiïst Carl Brückner
Naast Clara, die veel kopieerwerk voor haar rekening nam, waren er door de jaren heen zo’n 30 kopiïsten werkzaam voor Schumann. Tijdens zijn Leipziger periode (1828-1844) werkte hij voornamelijk met Carl Brückner (1798-1871). Brückner was theoloog en (muziek)leraar in Leipzig [22] en verzorgde vanwege zijn gebleken nauwkeurigheid veelal de ‘Stichvorlagen’. Hij was vermoedelijk ook in dienst van uitgever Friedrich Whistling, want Schumann liet zijn opdrachten aan Brückner geregeld via Whistling lopen, zoals uit enkele overgeleverde brieven blijkt. In Leipzig was Brückner de kopiïst met wie Schumann hoofdzakelijk samenwerkte. Later maakte hij in Dresden voornamelijk gebruik van de diensten van Carl Gottschalk en in Düsseldorf van Peter Fuchs. Het arbeidsloon van musici lag laag, dus vele verdienden wat bij als kopiïst. De honoraria lagen heel verschillend, maar uit diverse bronnen (bijvoorbeeld uit brieven en een rekening van Carl Gottschalk aan Schumann [23]) is een redelijke schatting te maken: Gottschalk meldt niet meer dan vier vellen per dag te kunnen afschrijven en krijgt daarvoor 10 Groschen betaald. Op die manier was er zo’n 10 Thaler per maand te verdienen, een welkome aanvulling op de 200 Thaler die hij jaarlijks verdiende als trombonist in de Königlich-sächsische musikalische Kapelle Dresden. Hij moest hiermee een heel gezin onderhouden, waar Schumann in een brief uit 1846 [24] schrijft een dergelijk bedrag als student alleen al nodig te hebben. Ook Brückner had de extra inkomsten dringend nodig, in zijn geval vanwege gezondheidsproblemen die hem blijkbaar belemmerden in andere werkzaamheden. Op 14 augustus 1843 schreef hij aan Schumann: Als u zo goed zou willen zijn rekening te houden met mijn gezondheidsproblemen, dan verzoek ik u dringend, omdat ik verder niets kan verdienen, mij met een spoedige zending te ondersteunen. Aan ijver ontbrak het hem in elk geval niet. In een kort briefje schreef hij in november 1846: Ondanks grote ijver is het me niet gelukt alles af te krijgen [...]. Wat betreft het honorarium reken ik voor 3 dagen en een nacht met de benodigdheden [25] daarbij – 3 rt. [Reichstaler]. Zijn nachtelijke arbeid ten spijt is hij er nooit erg rijk mee geworden: na het overlijden van zijn vrouw in 1863 belandde Brückner in het armenhuis, waar hij in 1871 op 72-jarige leeftijd overleed. Reconstructie van de ‘Stichvorlage’ Zoals gezegd maakte het hier gepresenteerde handschrift deel uit van de ooit complete ‘Stichvorlage’. Dit losbladige manuscript is op zeker moment opgesplitst geraakt en bevindt zich nu deels in onbekend privébezit (nr. 1-2), in het Robert-Schumann-Haus in Zwickau (nr. 3), in de Bibliothèque Nationale in Parijs (nr. 8-10 en nr. 13-26) en in het NMI (nr. 4-7 en nr. 11-12). Tot op heden werd het gedeelte dat zich in de collectie van het NMI bevindt als verdwenen beschouwd. In het Werkverzeichnis van McCorkle [26] staat te lezen: : „Stichvorlagen fehlen zu Nr. 4-7, 11 und 12“. Nu het NMI-manuscript als dit ontbrekende deel is vastgesteld, wordt daarmee een bron van grote musicologische waarde gecompleteerd. Die waarde bestaat onder meer hierin dat het netschrift voor de uitgever als laatste versie mag doorgaan en voorzien is van definitieve dynamiek- en tempoaanwijzingen. Het is een betrouwbaarder partituur dan het ‘Arbeitsmanuskript’, omdat de noten grondig gecontroleerd zullen zijn en waar nodig nog gecorrigeerd. Het moest ten slotte een duidelijke en foutloze partituur zijn die naar de uitgever gestuurd werd. De ‘Stichvorlage’
diende als voorbeeld voor de graveur die de platen [27] graveerde. Voor een moderne, wetenschappelijke uitgave - zoals van Myrthen nog moet verschijnen in de Neue RobertSchumann-Gesamtausgabe (RSA) - is het van belang alle bronnen met elkaar te vergelijken en het doel of de functie van het betreffende handschrift daarbij te betrekken. De ‘Stichvorlage’ zal kritisch vergeleken moeten worden met de druk. Afwijkingen komen voor (de graveur kan iets verkeerd gelezen of geïnterpreteerd hebben), en de hier gepresenteerde bron is in dat licht dus van groot belang. Indeling van de cyclus Naast notities betreffende tempo en dynamiek zijn er in het handschrift aanwijzingen te lezen omtrent de volgorde van de liederen. De 26 liederen werden gepresenteerd in vier bundels (‘Hefte’), maar de indeling heeft Schumann in de loop van het compositieproces nog meermaals veranderd. Aan het eind van het tweede Goethe-lied (p. 13 uit het handschrift) staat in Schumanns hand te lezen “Schluss des ersten Heftes”. Op p. 17 schrijft hij (ditmaal als toevoeging aan het handschrift van Brückner): “Dann folgen die zwei Lieder aus dem Schenkenbuch v. Göthe.” In de reeds eerder geciteerde brief aan Kistner van 7 maart 1840, zegt Schumann het netschrift van de eerste bundel de volgende maandag (9 maart) te zullen ontvangen. In deze brief heeft Schumann echter nog een geheel andere indeling en volgorde in gedachten dan de uiteindelijk gedrukte, namelijk: nr. 1, 7, 4, 11, 12 en 13. Dit komt overeen met Brückners afschrift uit de NMI-collectie, waarin echter nr. 1 en nr. 13 ontbreken. Dat nr. 13 ontbreekt, kan verklaard worden door de latere opsplitsing van het manuscript, die niets met een beoogde indeling te maken heeft gehad. Dat nr. 1 (Widmung) ontbreekt, kan verklaard worden doordat Schumann dit lied hoogstwaarschijnlijk zelf al in een eerder stadium in netschrift gezet had. Vast staat namelijk dat de ‘Stichvorlage’ van dit lied inderdaad een autograaf is, en Brückner heeft dus vermoedelijk nooit de opdracht gekregen hier een afschrift van te maken. Dat Widmung het openingslied van de cyclus zou worden, zal immers van begin af aan al duidelijk geweest zijn. In een later stadium heeft Schumann blijkbaar besloten dat de Lieder aus dem Schenkenbuch im Divan van Goethe in de eerste bundel opgenomen moeten worden, en hij heeft deze liederen toen vermoedelijk zelf toegevoegd aan het manuscript dat hij van Brückner ontvangen had. Dit verklaart waarom er een extra los blad van iets afwijkende papiersoort aan toegevoegd is, en dat Schumanns handschrift en dat van Brückner op eenzelfde blad aan te treffen zijn [28]. Ook de bron in Parijs is een samengestelling van autograaf en afschrift, dus de taak was duidelijk niet geheel aan Brückner overgedragen. De in inkt aangebrachte paginering (p. 11 t/m 20 in het NMI-manuscript) zou van Schumann kunnen zijn (aangebracht na vaststelling van de definitieve indeling van de bundels), maar eventueel ook van de uitgever. In hetzelfde schrift is aansluitende paginering te vinden in de manuscripten in Zwickau (p. 7 t/m 10) en Parijs (p. 21 t/m 28). Het handschrift van nr. 1 en 2 (in onbekend privébezit) zal vermoedelijk genummerd zijn p. 1 t/m 6, maar gegevens hiervan zijn niet bekend. In Parijs zijn twee delen van het manuscript aanwezig: nr. 8, 9, 10 en 16 (p. 21 t/m 28) en nr. 13-15 en 17-26 (zonder paginering). Dat er een deel is zonder paginering kan betekenen dat het om een latere toevoeging gaat, maar kan ook betekenen dat de eerste zending naar de uitgever [29] van paginering is voorzien, maar dit bij een latere zending verzuimd is. Hoe dan ook vormen de verspreid liggende delen samen de complete ‘Stichvorlage’ en levert dit manuscript het tot nu toe ontbrekende puzzelstukje.
Andere Schumann-bronnen in het NMI Naast het hier gepresenteerde Myrthen-manuscript, beheert het NMI nog een aantal andere belangwekkende Schumann-bronnen. Zo bevindt zich in de collectie een aan Johannes Verhulst (1816-1891) opgedragen autograaf van de Vier Duette op. 34. Deze
duetten werden, net als de Myrthen-cyclus, door Robert gecomponeerd in 1840. De vriendschap tussen Schumann en Verhulst is ontstaan in de jaren die Verhulst vanaf 1838 in Leipzig verbleef. Dat het om meer dan een oppervlakkige connectie ging, blijkt wel uit de opdracht van dit autograaf: “zur Erinnerung an häusliche Stunden”. Dit handschrift bevindt zich in het archief van Johannes Verhulst, evenals de foto van Robert en Clara, die deze webexpositie siert. Ook bezit het NMI meer dan 70 brieven en briefkaarten van Robert en Clara, gericht aan onder meer Johannes Verhulst, Richard Hol (1825-1904) en Johann Heinrich Lübeck (1799-1865). Een deel van deze brieven is geschreven in Nederland, tijdens hun verblijf in Scheveningen in 1852 en tijdens de concertreis in 1853. De meeste brieven komen uit de archieven van Johannes Verhulst, Julius Röntgen (1855-1932), Richard Hol (1825-1904) en uit de brievencollectie van Daniël François Scheurleer (1855-1927) [30]. Daarnaast is er nog een bijzonder albumblad met twee korte muziekfragmenten uit het Konzertallegro op. 134, in het handschrift van zowel Robert als Clara. Het dateert uit december 1853, toen Robert en Clara in Nederland waren voor een succesvolle concerttournee. Van Clara zijn er nog een tweede albumblad en enkele visitekaartjes. Een selectie van deze bijzondere archiefstukken zal later dit jaar op de website gepresenteerd worden.
Originele Duitse brief- en dagboekfragmenten Hoofdstuk Onstaansgeschiedenis Ach Clara, was das für eine Seligkeit ist, für Gesang zu schreiben. Seit gestern früh hab’ ich gegen 24 Seiten Musik wieder geschrieben (etwas Neues, von dem ich Dir weiter gar nichts sagen kann, als daß ich dabei gelacht und geweint vor Freude) [...]. Die vorigen Tage hab’ ich einen großen Cyklus (zusammenhängend) Heine’scher Lieder ganz fertig gemacht. Außerdem noch eine Ballade “Belsazar”, ein Heft aus dem WestÖstlichen Divan v. Göthe, ein Heft von R. Burns (einem Engländer, noch wenig componirt), dann noch zwei Hefte v. Mosen, Heine, Byron u. Göthe; das gibt mit dem Cyklus 7 Hefte. Sieh, ist das nicht gut von mir? ... daß Du so viel componierst beglückt mich ganz – Du kannst nicht seliger sein als ich dabei. [...] Hätte ich nur Stimme, daß ich Dir später Deine Lieder vorsingen könnte, das wäre doch recht schön! [...] Warum hast Du das Componieren für Gesang so lange liegen lassen? Wie mir das Alles leicht geworden ist, kann ich Dir nicht sagen, und wie ich glücklich dabei war. Meistens mach’ ich sie stehend oder gehend, nicht am Clavier. Es ist doch eine ganz andere Musik, die nicht erst durch die Finger getragen wird – viel unmittelbarer u. melodiöser. Und sieh, es ist doch auch nicht unbedeutend, was ich mir verdiene durch Composition, und es wird auch immer besser […] ja staune nur, ich gebe kein Heft Lieder von 3 Bogen unter 6 Louisdor. Das fällt ins Gewicht; denn bei guter Stimmung schreib’ ich an einem Tag 2 Bogen Gesang, auch mehr, wenn Du es z.B. verlangtest. Glücklichster Tag u. Ende des Kampfes. Ich kann das Glück nicht fassen. Im Februar reicher Liedersegen […].
Es hat viel zu thun gegeben in diesen Tagen, daß mir der Kopf ganz wirr ist, und dann hab’ ich wieder soviel componirt, daß mir’s manchmal ganz unheimlich vorkömmt. Ach, ich kann nicht anders, ich möchte mich todtsingen wie eine Nachtigall. Oft träume ich jetzt auch wieder von Dir, denke unaufhörlich an Dich, mein gutes Herzensmädchen – von Dir kommen doch alle die Harmonien auch, die sehnsüchtigen u. guten und überhaupt Alles. Eichendorff’sche sind es zwölf. Die hab’ ich aber schon vergessen und etwas Neues angefangen. Und Musik hab’ ich in mir, daß ich den ganzen Tag nur singen möchte. Vor Allem aber will ich Lieder aufschreiben [...]. Seit lange hege ich einen Lieblingsgedanken, zu dessen Mitausführung Sie sich vielleicht verstehen. Es soll ein Brautgeschenk werden, das eine Ausschmückung verlangt, wie gerade Sie sie so sinnig und zart immer zu geben wissen. Der Titel ist: Myrthen Liedercyklus in vier Heften von R. Sch. Die Texte sind von Rückert, Goethe, Heine, Burns und Byron. Jedes Heft würde im Ladenpreis etwa 16 Gr. zu stehen kommen. Die zwei ersten wünschte ich bis Ende Mai, die letzten zwei bis Ende August beendigt, und dafür Ende Mai ein Honorar von 12 Louisd’or für die zwei ersten, und für die zwei letzten Ende August ein gleiches Honorar. Die Lieder selbst, glaub’ ich mich nicht zu täuschen, werden sich rasch verbreiten und viel gesungen werden; wer davon gehört hat, sagt mir das, und der Componist weiß ja immer auch am besten, was ihm von Herzen gekommen ist und was wirken muß. Das erste Heft enthält: „Widmung“ v. Rückert, „Lotosblume“ von Heine, „Jemand“ von Burns, zwei Brautlieder v. Rückert, und „Mein Herz ist im Hochland“ v. Burns. Montag erhalte ich die Reinschrift des 1sten Heftes und Sie können gleich mit dem Stich beginnen lassen. Sagt Ihnen mein Gedanke zu, so sprechen wir noch über das Äußere. Daß Sie Niemandem noch davon sagen möchten, ersuche ich noch freundlich, damit Clara nichts davon erfahre! Mein Robert machte mir noch ein schönes Brautgeschenk „Myrthen“ – ich war ganz ergriffen! Cäcilie überreichte mir den Myrthenkranz, es war mir ordentlich heilig zu Muthe, als ich ihn berührte. Im Grunde, wie Sie auch vermuthen, bin ich kein Freund von Liedertransscriptionen und die Lisztschen sind mir zum Theil ein wahrer Gräuel. Unter Ihren Händen aber, lieber Hr. Reinecke, fühl’ ich mich ganz wohl, und dies kömmt daher, weil Sie mich verstehen wie Wenige, - die Musik gleichsam nur in ein anderes Gefäß schütten und zwar ohne Pfeffer und Zuthat à la Liszt. Empfangen Sie als ein kleines Dankeszeichen für Ihre wohlwollenden Worte über mich eine Liedersammlung, die Ihr Wohlwollen für mich wenigstens nicht schwächen möchte, eine Sammlung von Musikstücken übrigens, die allerdings von der Zeit, in der sie entstanden, einer vielfach durch Schmerz und Freude bewegten, die Spuren an sich trägt. Widmen Sie den Liedern denn einige Stunden mit Aufmerksamkeit und theilen davon gelegentlich auch meinen musikalischen Freunden in Paris, namentlich den Herren Berlioz und Chopin, mit, wofür ich Ihnen herzlich verbunden sein würde. In Deutschland fangen sie schon recht lebhaft anzuklingen an. Hier in diesen erdbeklommnen Lüften, Wo die Wehmut taut, Hab ich dir den unvollkommnen Kranz geflochten, Schwester, Braut!
Wenn uns, droben aufgenommen, Gottes Sohn entgegenschaut, Wird die Liebe den vollkommnen Kranz uns flechten, Schwester, Braut! Hoofdstuk Het handschrift Wenn Sie gütigst meine Krankheitsumstände berücksichtigen wollten, so bitte ich sehr, da ich nichts mehr verdienen kann mit baldiger Zusendung mich zu unterstützen. Ich konnte bei allem Eifer dennoch nicht ganz fertig werden […]. Das Honorar anlangend, so berechne ich 3 Tage u eine Nacht mit dabei zu brauchenden Utensilien mit – 3 rt.
Bibliografie Dahms, Walter - Schumann (Berlin/Leipzig: Schuster & Loeffler, 1916) Daverio, John/Sams, Eric – Schumann artikel in Grove Music Online (Oxford: Oxford University Press, 2008) Desmond, Astra – Schumann songs (London: BBC, 1972) Edler, Arnfried - Robert Schumann und seine Zeit. 3. überarb. und erw. Aufl. (Laaber: Laaber-Verlag, 2008) Eismann, Georg - Nachweis der internationalen Standorte von Notenautographen Robert Schumanns, in: Sammelbände der Robert-Schumann-Gesellsschaft; Bd. II (Leipzig: VEG Deutscher Verlag für Musik, 1966) Erler, Hermann - Robert Schumann’s Leben: aus seinen Briefen (Berlin: Ries & Erler, 1887) Ferris, David – Schumann’s Eichendorff Liederkreis and the genre of the romantic cycle (Oxford: Oxford University Press, 2000) Fischer-Dieskau, Dietrich – Robert Schumann, Wort und Musik: das Vokalwerk (Stuttgart: Deutsche Verlags-Anstalt, 1981) Gerstmeier, August - Die Lieder Schumanns: zur Musik des frühen 19. Jahrhunderts (Tutzing: Schneider, 1982) Hallmark, Rufus – Die handschriftlichen Quellen der Lieder Robert Schumanns, in: Robert Schumann: eine romantisches Erbe in neuer Forschung. Acht Studien (Mainz: Schott, 1984) Jansen, Gustav (Hg.) – Robert Schumann’s Briefe: neue Folge (Leipzig: Breitkopf & Härtel, 1886) Jansen, Gustav (Hg.) – Robert Schumann’s Briefe: neue Folge. 2. verm. und verb. Aufl. (Leipzig: Breitkopf & Härtel, 1904) Kinsky, Georg - Manuskripte - Briefe - Dokumente: von Scarlatti bis Stravinsky. Katalog der Musikautographen-Sammlung Louis Koch (Stuttgart: Felix Krais, 1953) Litzmann, Berthold - Clara Schumann: ein Künstlerleben: nach Tagebüchern und Briefen. (Leipzig: Breitkopf & Härtel, 1920) McCorkle, M.L. - Robert Schumann: thematisch-Bibliografisches Werkverzeichnis (München: Henle, 2003) Miller, Richard - Singing Schumann: an interpretive guide for performers (Oxford: Oxford University Press, 2005) Moore, Gerald – Poet’s Love: the songs and cycles of Schumann (London: Hamish Hamilton, 1981) Müller, Anette - Komponist und Kopist: Notenschreiber im Dienste Robert Schumanns (Hildesheim: Olms, 2010) Reich, Nancy B. – Clara Schumann: the artist and the woman (Oxford: Oxford University Press, 1989) Sams, Eric - The songs of Robert Schumann (New York: Norton & Company, 1969)
Schumann, Robert - Jugendbriefe von Robert Schumann: nach den Originalen mitgetheilt von Clara Schumann. 4. durchges. Aufl. (Leipzig: Breitkopf & Härtel, 1910) Schumann, Clara/Robert - Briefwechsel: kritische Gesamtausgabe. Bd. I-III (Basel: Stroemfeld/Roter Stern, 1984-2001) Schumann, Robert - Tagebücher. Bd. I-III (Basel: Stroemfeld/Roter Stern, 1988) Tadday, Ulrich (Hg.) – Schumann Handbuch (Stuttgart: Metzler, 2006) Walsh, Stephen – The Lieder of Schumann (London: Cassell, 1971) [1] In diverse bronnen staat ten onrechte 27. [2] ‘Divan’ is Perzisch voor gedichtenbundel. [3] Het Schenkenbuch is het deel uit de West-Östlicher Divan met gedichten van Saki Nameh. [4] O.a. elf liederen opgedragen aan zijn schoonzussen. Deze liederen zijn deels in 1933 uitgegeven als Sechs frühe Lieder WoO21. [5] Componist Hermann Hirschbach (1812-1888). [6] “[…] unter die Instrumentalmusik gesetzt und nie für eine große Kunst gehalten”. [7] De waarde van een Louisd’or was 5 Thaler. 1 Thaler stond gelijk aan 24 Groschen. [8] Schumann hield zowel een dagboek als een huishoudboek bij. De ‘Haushaltbücher’ bevatten een gedetailleerde financiële verantwoording, maar soms eveneens korte notities. [9] De mirte staat symbool voor geluk bij het huwelijk en vruchtbaarheid. De bloemen worden traditioneel vaak gebruikt in bruidsboeketten: ‘Jungfräuliche Myrte’ is een bruidsboeket samengesteld uit o.a. mirte. Overigens was de foutieve spelling ‘myrthen’ (met h) in de 19e eeuw niet gangbaar. [10] Signatuur NMI 44 A 2. [11] Op grond van de ‘Dresdner Münzkonvention’ uit 1838 ging Sachsen over op de Neugroschen. Blijkbaar gingen er enkele jaren overheen voordat het gebruik hiervan ingeburgerd was. [12] ‘Polterabend’ is de avond voorafgaand aan de bruiloft, waarop familie en vrienden aardewerk meenemen en breken om geluk voor het bruidspaar af te roepen. [13] In bezit van het Robert-Schumann-Haus in Zwickau. [14] Halfzus van Clara. [15] Broer van de in 1844 overleden Friedrich Kistner. [16] Kastner had in de Revue et Gazette musicale de Paris op 21 juni 1840 een biografische bijdrage over Schumann gepubliceerd. [17] Le Myrthe, 26 mélodies (Paris: Simon Richault, 1856). [18] Ten onrechte toegeschreven aan Goethe, maar later als gedicht van Marianne von Willemer (1784-1860) erkend. Willemer was niet alleen één van Goethes muzen, maar schreef zelf enkele gedichten uit de West-Östlicher Divan.
[19] Eerder toegeschreven aan Lord Byron. [20] Een ‘Stichvorlage’ is een kopie-manuscript voor de uitgever, als voorbeeld voor de graveur. [21] Aanwezig in de Staatsbibliotheek in Berlijn. [22] Schumann kende hem als muziekleraar, blijkens de adressering in hun briefwisseling. [23] Zie Müller, p. 118. [24] Brief van 28 oktober 1846 aan Karl Christoph Meinardus (1798-1888), vader van Ludwig Meinardus: waarin Schumann aanbeveelt de zoon in Leipzig te laten studeren. [25] Meestal gold het honorarium inclusief papier, inkt en andere schrijfbenodigheden. [26] McCorkle, M.L. - Robert Schumann: thematisch-Bibliografisches Werkverzeichnis (München, 2003). [27] Koperplaten of platen uit een lood/tin legering. [28] Hoewel dit zou betekenen dat Brückner de eerste pagina van het dubbele losse blad niet beschreven heeft. Gezien de kostbaarheid van papier roept dat vragen op. Wellicht werkten Schumann en Brückner zo nauw samen dat er overleg is geweest over Schumanns nog te volgen eigen toevoeging, of heeft Brückner gedacht dat de eerste pagina als titelblad zou dienen. Helaas is niet alles met zekerheid te reconstrueren. [29] Uit Schumanns brief aan Kistner blijkt immers dat het manuscript in meerdere zendingen naar de uitgever is gegaan. [30] De particuliere verzameling van de Haagse bankier en muziekhistoricus Daniël François Scheurleer vormt de historische kern van de collecties van het Nederlands Muziek Instituut. Een virtuele rondleiding door Scheurleers verdwenen museum wordt hier gepresenteerd.