Samenwerkingsafspraken Thuiszitters; Gemeenten en samenwerkingsverbanden regio Zuidoost Utrecht 1.
Thuiszitters Alle kinderen verdienen een plek in het onderwijs. Door goed aan te sluiten bij de ondersteuningsbehoeften van de individuele leerling, kan thuiszitten worden beperkt en voorkomen. Onderwijs en gemeenten dringen, zo mogelijk met de ouders, thuiszitten terug als zij een effectieve gezamenlijke en integrale aanpak ontwikkelen. Dit houdt in het vroegtijdig signaleren van beginnende problematiek, het onderhouden van een goede relatie met kind en ouder, het voeren van adequaat verzuimbeleid en het leggen van goede verbindingen tussen de interne en externe zorgstructuur van de school. Specifiek beleid is nodig in gevallen dat de situatie uit de hand dreigt te lopen of is gelopen. Omdat elke situatie rondom een kind uniek en contextgebonden is, vraagt dit telkens om een specifieke benadering. Dit geldt zowel voor het PO als het VO. De vijf meest voorkomende redenen, veelal in combinatie, zijn volgens Ingrado (landelijke belangenorganisatie voor leerplicht en Regionale Meld en Coördinatie punten voor voortijdige schoolverlaters (RMC)): • psychiatrische problemen: (vermoedens van) angsten, fobieën, psychische problematiek, psychiatrische stoornis; • gedragproblemen: problematisch gedrag naar anderen (oppositioneel); • wachten op opvang: de opnemende instelling is niet in staat direct actie te ondernemen; • bureaucratie: regels en procedures, waarbij geen rekening gehouden wordt met de problematiek van de jongere; • thuisproblematiek: ontbreken van structuur, onvoldoende houvast, onrust, gebroken gezin, ouders met psychiatrische stoornis. De invoering van passend onderwijs en de transities in het sociale domein geven extra kansen voor deze samenwerking. Het onderwijs heeft ‘zorgplicht’ en de gemeente ‘jeugdhulpplicht’. Hierdoor hebben onderwijs, leerplicht en jeugdhulp meer mogelijkheden om samen met ouders de situatie voor kinderen en jongeren te verbeteren en daarmee te voorkomen dat zij thuiszitten. Het ministerie van OCW en Ingrado hanteren de volgende definitie voor thuiszitters: “Een thuiszitter is een leerplichtige jongere tussen de 5 en 16 jaar of een jongere van 16 of 17 jaar die valt onder de kwalificatieplicht en die ingeschreven staat op een school of onderwijsinstelling en die zonder geldige reden meer dan 4 weken verzuimt, zonder dat hij/zij ontheffing heeft van de leerplicht respectievelijk. vrijstelling van geregeld schoolbezoek wegens het volgen van ander onderwijs”. Naast deze thuiszitters signaleren scholen en leerplichtambtenaren een andere groep verzuimers die groter en zorgelijker is. Dat zijn: • jongeren die niet staan ingeschreven op een school en ook niet zijn vrijgesteld van de inschrijvingsplicht van de Leerplichtwet 1969, de zogeheten absoluut verzuimers;
Versie: definitief Datum: 29 juni 2015 Kenmerk: IR/po/1502
1
•
leerlingen die ingeschreven staan op school en mét redenen meer dan 4 weken verzuimen. Het gaat hier niet om leerlingen die om lichamelijke redenen verzuimen (bijv. een gebroken been na een brommerongeval), deze situaties gaan goed. Het gaat hier om de schoolmijders; veelal angstige jongeren met opvoedkundige, psychologische en/of psychiatrische problematiek.
In deze samenwerkingsafspraken kiezen we voor een brede benadering; dat wil zeggen zowel de thuiszitters die onder de definitie vallen als de absolute en/of schoolmijdende thuiszitters. Het thuiszitten komt met name voor in het Voortgezet Onderwijs (VO) tijdens het 2e en 3e leerjaar (puberteit). In het Primaire Onderwijs (PO) komt thuiszitten weinig voor. Wel kan het voorkomen, dat ouders/school van mening zijn dat het kind niet op de goede school zit; het thuiszitten wordt dan mede veroorzaakt door schoolgebonden problematiek. In dit geval moet worden gezocht naar een andere school. Ook wordt gesignaleerd dat die kinderen, die in het PO door de ouders relatief vaak ziek worden gemeld, de groep is die in het VO vaak problemen gaat geven. ‘Het relatief vaak ziek melden’ staat niet in de preventieve overdracht van het PO naar het VO.
2.
De huidige werkwijze Een leerling die niet op school verschijnt, is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de school. Blijft het verzuim ondanks de inspanningen van de school voortduren, dan heeft de school de wettelijke verplichting om bij ongeoorloofd verzuim van 16 uur of meer in een periode van 4 weken een melding te doen bij de leerplichtambtenaar. Bij ziekteverzuim meldt de school dit bij de jeugdarts en de leerplichtambtenaar, bij overig verzuim start de leerplichtambtenaar een onderzoek. Bij ziekteverzuim duurt het een paar weken voordat er een afspraak is met de jeugdarts en de jongere/ouders. De jeugdarts heeft de gezinssituatie vaak niet in beeld en kan alleen aanbevelingen geven. Als er geen medische redenen zijn, wordt doorverwezen naar hulpverlening. Het doorverwijzen en het traject van daadwerkelijke hulpverlening duurt vaak maanden; een periode waarin de leerling niet naar school gaat en de school niets anders kan doen dan wachten. De ouders zijn vaak niet bij machte om mee te werken of willen niet meewerken aan de terugkeer naar school. Het kan ook zijn dat de jongere niet wil meewerken en de ouders wel. Naarmate een leerling langer thuis is, is de stap om weer naar school te gaan moeilijker. De afstand tot school wordt groter; de leerling kan zich alleen voelen met het risico dat psychische problemen groter worden of hij kan juist in een comfortabele zone komen. Jongeren zitten om deze reden soms 1, 2 tot 3 jaar thuis.
3.
De nieuwe werkwijze Het doel van deze samenwerkingsafspraken is passend onderwijs zonder thuiszitters. De sleutel om dit te bereiken, ligt bij 3 uitgangspunten: • tempo: de periode van thuiszitten moet zo kort mogelijk zijn. Dit betekent dat de procedures ook zo kort mogelijk moeten zijn; • maatwerk: de achterliggende problematiek van thuiszitters is divers, dus zal er per casus op maat naar passende oplossingen moeten worden gezocht; • trio: elke casus wordt door een trio begeleid. Dit trio bestaat uit de zorgcoördinator/IB-er van de school (zorgplicht), de leerplichtambtenaar (zorg en handhaving) en de contactpersoon van het sociaal wijkteam van de gemeente (jeugdhulp). Per casus wordt ook de regie bepaald (de partij die het voortouw neemt en verantwoordelijk is voor de voortgang). Uitgangspunt is Versie: definitief Datum: 29 juni 2015 Kenmerk: IR/po/1502
2
dat de verantwoordelijkheid voor ziekteverzuim bij de school ligt. De verantwoordelijkheid voor jeugdhulp ligt bij de gemeente. De regie wordt in overleg met elkaar belegd daar waar het zwaartepunt van de problematiek ligt. Deze werkwijze wordt helder gecommuniceerd naar jongeren en ouders. Bij de begeleiding van de jongere die verzuimt, werkt de school met het protocol Ziekteverzuim (zie bijlage) dat door de GGD regio Utrecht (voorheen GGD MiddenNederland) is opgesteld en in samenwerking met de leerplichtambtenaren is aangeboden aan de scholen. Is er in de vierde week nog steeds verzuim, dan meldt de school dit aan het eind van de vierde week aan de leerplichtambtenaar en de jeugdarts en plaatst zij de leerling op de ZAT-lijst. In die situaties waarin er geen duidelijke ‘ziekreden’ is of de school vermoedens van schoolmijden heeft, meldt de school dit ook aan de vaste contactpersoon van het sociaal wijkteam 1 van de gemeente waarin de leerling woont2. Om tempo te kunnen maken, wordt, na de melding van de school, gestreefd naar een gesprek tussen de jeugdarts en de jongere/ouders binnen 1 week. Als er ook aan het sociaal wijkteam is gemeld, wordt tegelijkertijd vanuit het wijkteam actie ondernomen. In een gesprek met de jongere/ouders verkennen zij bij opvoedkundige, psychologische en/of psychiatrische problematiek de ondersteuningsvraag. Als ondersteuning nodig is, wordt deze binnen 3 weken na de melding van de school (zo nodig via een spoedprocedure) gestart. Weigeren de ouders mee te werken, dan koppelt de jeugdarts en/of het sociaal wijkteam dit terug aan de leerplichtambtenaar. In deze situatie vindt binnen een week na terugkoppeling een gesprek plaats waarbij de leerplichtambtenaar de keuze voorlegt ‘meewerken of handhaven’. Op basis van de wettelijke plicht van de ouders kan bij handhaven een proces-verbaal worden opgemaakt. Als jeugdhulp wordt ingezet, wordt door het sociaal wijkteam een ondersteuningsplan opgesteld. In dit plan zijn de resultaten van de inzet van de hulp benoemd en de termijnen waarop deze moeten zijn gerealiseerd. Eén van de resultaten is in ieder geval een zo spoedig mogelijke terugkeer naar school, bij voorkeur al tijdens het traject van hulpverlening. In het plan staan ook de namen van het trio dat de jongere begeleidt: de zorgcoördinator/IB-er, de leerplichtambtenaar en de vaste contactpersoon van het sociaal wijkteam. De regie ligt bij één van deze personen, per casus kan dit verschillen. De regievoerder informeert de anderen over de voortgang en het moment van terugkeer. Bij terugkeer naar school wordt er voor de school ook een begeleidingsproces ingezet. Zo nodig wordt door de school een zo passend mogelijk onderwijsprogramma opgesteld, voor het reguliere onderwijs is een verwijzing naar dan wel samenwerking met het VSO hier mogelijk een onderdeel van. Gedurende het hele traject blijft de handhaving door de leerplichtambtenaar als ouders afspraken niet nakomen.
4.
Afspraken 1. Bij ziekteverzuim door een leerling werkt de school volgens het protocol Ziekteverzuim dat door de GGD regio Utrecht in samenwerking met de leerplichtambtenaren is opgesteld. 1
De naam van dit team kan per gemeente verschillend zijn, zo kan dit team ook onderdeel uitmaken van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Voor de leesbaarheid wordt in de verdere tekst de term ‘sociaal wijkteam’ gebruikt. 2 Hierbij wordt het woonplaatsbeginsel jeugd toegepast. Een toelichting is aan het eind van de notitie opgenomen. Versie: definitief Datum: 29 juni 2015 Kenmerk: IR/po/1502 3
2. Uiterlijk aan het eind van de vierde week van het verzuim meldt de school dit aan de leerplichtambtenaar, de jeugdarts en, als er geen duidelijke ‘ziekreden’ is of de school vermoedens van schoolmijden heeft, aan de contactpersoon van het sociaal wijkteam van de gemeente waarin de leerling woont (gegevens van de contactpersoon staan op de lijst PO/VO/gemeenten die in het kader van de afspraken over de toegang tot jeugdhulp is opgesteld). 3. De jeugdarts streeft ernaar binnen een week na de melding een gesprek te hebben gehad met de leerling/ouders. Gemeenten maken hierover een afspraak met GGD regio Utrecht. 4. Indien de school ook een melding bij het sociaal wijkteam heeft gedaan, wordt vanuit dit team zo spoedig mogelijk actie ondernomen. In een gesprek met de jongere/ouders wordt de ondersteuningsvraag bij opvoedkundige, psychologische en/of psychiatrische problematiek verkend. Als ondersteuning nodig is, is het wenselijk dat dit binnen 3 weken na de melding van de school (zo nodig via een spoedprocedure) start. 5. De inzet van de ondersteuning vindt plaats aan de hand van een ondersteuningsplan dat door het sociaal wijkteam wordt opgesteld. In dit plan zijn de resultaten van de ondersteuning benoemd en de termijnen waarop deze moeten zijn gerealiseerd. Eén van de resultaten is in ieder geval een zo spoedig mogelijke terugkeer naar school, bij voorkeur al tijdens het traject van hulpverlening. 6. Aan elke leerling die langer dan 4 weken verzuimt, wordt een trio gekoppeld bestaande uit de zorgcoördinator/IB-er, de leerplichtambtenaar en de vaste contactpersoon van het sociaal wijkteam. Eén van deze drie voert de regierol uit: houdt de voorgang van de hulpverlening bij, informeert 1 x per maand de andere leden van het trio en bewaakt het behalen van de resultaten en de daaraan gekoppelde termijnen. 7. Weigeren ouders mee te werken of worden afspraken niet nagekomen, dan gaat de leerplichtambtenaar over tot handhaving. 8. Als kinderen in het PO door de ouders relatief vaak ziek worden gemeld, wordt de leerplichtambtenaar hierbij betrokken en wordt dit opgenomen in de preventieve overdracht van het PO naar het VO. 9. Eenmaal per twee maanden sturen de leerplichtambtenaren de lijsten met thuiszitters naar de directies van de samenwerkingsverbanden PO en VO. De leerplichtambtenaren en de directies PO en VO bespreken deze lijsten met elkaar. Het gaat hier om zowel de thuiszitters conform de definitie als de overige thuiszitters (die thuiszitters die niet onder de landelijke definitie vallen, maar waarmee de leerplichtambtenaren wel bezig zijn). De directeuren van de samenwerkingsverbanden sturen de lijsten geanonimiseerd door naar de besturen van de samenwerkingsverbanden. Daarnaast worden de gegevens van de thuiszitters doorgestuurd naar de besturen van de desbetreffende scholen. 10. De leerplichtambtenaren bespreken met GGD regio Utrecht of, en zo ja, op welke wijze het protocol Ziekteverzuim moet worden aangepast. 11. Op dit moment zijn leerplichtambtenaren vertegenwoordigd bij het regionale zorgcoördinatorenoverleg VO. Onderzocht zal worden of het meerwaarde heeft als leerplichtambtenaren ook vertegenwoordigd zijn bij het SOT PO. 12. Om deze samenwerkingsafspraken goed te introduceren, wordt vanuit gemeenten/sociaal wijkteams eenmalig aangesloten bij het zorgcoördinatorenoverleg VO, het SOT PO en het leerplichtambtenaren overleg. Tijdens deze bijeenkomst worden het verzuimprotocol en de samenwerkingsafspraken besproken. 13. In september 2015 worden deze samenwerkingsafspraken geëvalueerd door de gemeenten en de samenwerkingsverbanden en zo nodig bijgesteld. Versie: definitief Datum: 29 juni 2015 Kenmerk: IR/po/1502
4
Toelichting Definitie woonplaatsbeginsel (voor Jeugdhulp) Artikel 12 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (eerste lid): Een minderjarige volgt de woonplaats van hem die het gezag over hem uitoefent, de onder curatele gestelde die van zijn curator. Oefenen beide ouders tezamen het gezag over hun minderjarige kind uit, doch hebben zij niet dezelfde woonplaats, dan volgt het kind de woonplaats van de ouder bij wie het feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven. In geval er sprake is van voogdij door een gecertificeerde instelling is het werkelijke verblijf van de jeugdige bepalend. Ingeval een gecertificeerde instelling de voogdij heeft over een jeugdige die niet bij zijn ouders verblijft maar in een pleeggezin of in een residentiële instelling, is het niet de bedoeling dat de gemeente waar de ouders van het kind verblijven verantwoordelijk is voor het inzetten van jeugdhulp of de uitvoering van de voogdijmaatregel. Alle eventueel benodigde hulp voor die jeugdige zal moeten worden georganiseerd en gefinancierd door de gemeente waar de betrokken jeugdige op dat moment werkelijk verblijft; dus de gemeente waar het betrokken pleeggezin woont of waar de betrokken residentiële instelling zich bevindt. Die gemeente kan immers het beste beoordelen wat er nodig is om te zorgen dat de jeugdige zich in een veilige en stabiele situatie verder kan ontwikkelen. Ten slotte is geregeld dat als de woonplaats van de ouders onbekend is er altijd een verantwoordelijke gemeente is. De plaats van het werkelijk verblijf van de jeugdige is dan bepalend op het moment van de hulpvraag. Uitgangspunt is daarbij het bestendige werkelijke verblijf van die jeugdige.
Versie: definitief Datum: 29 juni 2015 Kenmerk: IR/po/1502
5