De InfoMil Nieuwsbrief
InfoMil
verschijnt vier maal per
Postbus 30732
14 jaar. Het abonnement is
2500 GS Den Haag
gratis. Aanvragen en
Telefoon (070) 361 05 75
adreswijzigingen uitsluitend
Fax (070) 363 33 33
schriftelijk.
E-mail
[email protected]
Website http://www.infomil.nl
informatiecentrum Milieuvergunningen
nieuwsB R I
EF
Nummer 14, vierde jaargang, juli 1999
Inho ud
1
Interview: Handhaving nieuwe stijl
3
Van Meijgaarden over: Verder met InfoMil?
4
Helpdesk: Negen vragen aan de helpdesk
6 7 8 9 10
11 12
13 14 15 16
Infomil in de zomer Reacties van lezers: Verbranding afgewerkte olie Vergunning op hoofdzaken
Samenwerking sleutelwoord voor handhaving nieuwe stijl De vergunningverlening is de laatste jaren flink in beweging: nieuwe amvb’s, verruimde reikwijdte en vergunning op hoofdzaken moeten meer effectiviteit opleveren. De aanpak van de handhaving bleef daar wat bij achter, maar die achterstand wordt ingehaald: onder regie van het IPO moet ook de kwaliteit van de handhaving op een hoger plan worden getild. Een gesprek met Edzko Smid, coördinator handhaving van de provincie Groningen en Henk Janssen, die in de regio Nijmegen dagelijks met de handhavingspraktijk te maken heeft.
KWS 2000: Europese oplosmiddelrichtlijn/KWS in de NeR NeR: Energie uit biomassa/Regeling fijnkeramiek/Nieuw nationaal model Bees/NOx: Eisen aan gasmotoren Externe veiligheid: Checklists CPR Energie: Basiscursus/Onderzoek energie in de vergunning Bodem: Zakboekje en cd-rom Asbest: Recente ontwikkelingen Verschenen Afval- en emissiepreventie: Regulering/Wie wordt preventiekampioen 2000?/Jurisprudentiebundel Water: Wederzijdse erkenning Landbouw: Aanpassing geurbeleid EuroBAT: Eerste BREFs InfoMil Millenniumproof? FO-Industrie: Stand van zaken doelgroepbeleid Agenda Klantenraad Wat is InfoMil?
Henk Janssen en Edzko Smid (foto: Rinie Bleeker)
Onder regie van de provincies is in bestuursovereenkomsten een gezamenlijke aanpak afgesproken voor de handhaving van de milieuwetten. In de overeenkomsten gaat het vooral om de samenwerking tussen alle bij handhaving betrokken instanties: gemeente, al dan niet samenwerkend in een regionaal samenwerkingsverband, politie, waterschappen, Openbaar Ministerie, provincie, Inspecties Milieuhygiëne, Rijkswaterstaat, AID, Staatstoezicht op de mijnen, douane en Rijksverkeersinspectie. Vooraf moeten criteria voor samenwerking en prioriteiten worden geformuleerd; de
verschillende instanties zullen elkaar daarover informeren. De Servicepunten handhaving (SEPh) spelen in de provincies een faciliterende rol. Ze vervangen de Coördinatie- en Informatiepunten (CIP) of werken daar nauw mee samen. Voor de landelijke ondersteuning zal het Landelijk Informatiepunt Milieuwethandhaving (LIM) gaan zorgen, als helpdesk, kenniscentrum en schakel tussen beleid en uitvoering. De komende tijd moeten de bestuursovereenkomsten concreet worden ingevuld. Over de kansen en knelpunten daarbij gaat dit interview.
informatiecentrum Milieuvergunningen
2
Waarom is een nieuwe opzet nodig? Ging het niet goed met de handhaving? Smid: “Nee, het ging niet goed. De TCRaffaire veroorzaakte een shockeffect, dat samenviel met de beëindiging van regelingen voor gemeentelijk milieubeleid, zoals VOGM- en BUGM. Ook stond het nieuwe Nationaal Milieubeleidsplan op stapel, met als uitgangspunt dat er niet meer regels moesten komen, maar dat de bestaande regels beter nageleefd moesten worden. Veel partijen trokken hun eigen lijn bij de handhaving en konden ieder voor zich niet de gewenste kwaliteit garanderen. Er moest dus meer aandacht worden besteed aan samenwerking.” Janssen: “De TCR-affaire was vooral politiek een belangrijke steen in de vijver. Eerder kwamen al signalen van provincies en gemeenten. Begin jaren negentig is gezegd dat de overheden meer gezamenlijk moesten optrekken; toen zijn de CIPs (Coördinatie- en Informatiepunten) opge-
Henk Janssen (foto: Rinie Bleeker)
“De nieuwe situatie is minder vrijblijvend en de aansturing is veel duidelijker” richt, en op regionaal niveau werden handhavingsprojecten opgezet.” Smid: “Rond 1996 werd de roep om samenwerking krachtiger; daar is deze operatie het gevolg van. Het gaat dan niet alleen om samenwerking tussen bestuurlijke partijen onderling, maar nadrukkelijk ook om de samenwerking tussen bestuur, politie en justitie. Dat is een ambitieus voornemen. Er zijn altijd stromingen geweest die het eigenlijk maar niks vinden dat het
InfoMil nieuwsbrief 14/99
bestuur ook toezicht houdt en aan handhaving doet – in het verkeer is dat ook niet zo. En inderdaad kwam de eerste kink in de kabel van de strafrechtelijke kant, die de eigen bevoegdheid overeind wilde houden en niet deelnam in de overeenkomst. Daar heeft men toen een mouw aan gepast door een annex toe te voegen, een eenzijdige verklaring van Openbaar Ministerie en politie dat ze deelnemen aan de samenwerking. Er is landelijke overeenstemming over de vorm die is gekozen, maar nu is het de vraag of de overeenkomst leeft in de hoofden van de partijen; er zijn nogal wat sceptici. Zelf ben ik ervan overtuigd dat de toegenomen helderheid al een belangrijk winstpunt is. Vroeger was er niet eens overeenstemming over wat een CIP was; dat kon in Groningen iets heel anders betekenen dan in Brabant. Daarom is het woord CIP met opzet verlaten en het SEPh, het servicepunt handhaving, moet als nieuw middel dienen om een grotere eenduidigheid te bereiken.” Janssen: “Een CIPper was vaak een projectleider van regionale projecten. Laten we als voorbeeld illegale autobedrijven nemen. Na een inventarisatie stel je een lijstje op van bedrijven waar je langs moet gaan. Dat gebeurt in samenwerking met de politie, want die weet meestal wel waar je moet wezen. Hoe ga je dan verder? Zijn er overtredingen van de milieuwetgeving, of van de ruimtelijkeordeningswetgeving? Kun je garagebedrijven legaliseren, kun je de vergunning aan de situatie aanpassen of is daar geen zicht op en moet je overgaan tot sluiting? Bij een project zijn veel partijen betrokken. Wanneer het is gericht op afvalwater heeft de CIPper niet alleen te maken met gemeenten, provincie en politie, maar ook met de waterkwaliteitsbeheerder. Samenwerking heeft ook betrekking op gemeenten onderling. In de augustusbrief van 1997 heeft de minister het dringende advies gegeven om te gaan samenwerken, omdat gemeenten onder 30.000 inwoners niet in staat zouden zijn om een goed milieubeleid te voeren. Daar is veel reactie op gekomen. Ook in de regio Nijmegen hebben we dat geprobeerd, maar ik kreeg er de grootst mogelijke herrie mee. De bovengemeentelijke partners zeiden: prima stuk, daar gaan we voor. Maar de gemeenten werden kwaad: potverdorie, je komt in onze keuken, dat nooit.” Smid: “Dat was ook niet zo verwonderlijk. Eerst had je de gemeentelijke herindeling
om de gemeenten op een adequaat bestuursniveau te brengen, en een maand later krijgen ze het bericht dat ze onvoldoende op hun taak berekend zijn. Dat kun je niet verkopen.”
Wat worden de concrete uitingsvormen van samenwerking? Janssen: “In de regio Nijmegen wordt nu een bestuurlijk coördinatieteam benoemd, een driemanschap met een gemeentelijk vertegenwoordiger, een bovengemeentelijk vertegenwoordiger en een strafrechtelijk vertegenwoordiger. Dat driemanschap stuurt de SEPh-per aan. Die wordt de uitvoerende persoon namens alle handhavende partners: alle partijen kunnen een beroep op hem doen. De aansturing is veel duidelijker, en de nieuwe situatie minder vrijblijvend: hij is verantwoording verschuldigd, zowel aan het gemeentebestuur als aan provinciale staten. Vroeger was het vaak ja beloven en nee doen.” Smid: “Er is landelijk een grote diversiteit, en juist daar ligt de taak voor de provincie. Door middel van de convenanten moeten we de structuur herstellen, voorzover die verloren is gegaan. Cruciaal is de afrekenbaarheid: kun je partijen zo ver krijgen dat die echt inzicht geven in hun eigen taakuitoefening? Informatieuitwisseling is een sleutelwoord. Hoeveel menskracht heb je? Hoeveel ruimte wil je beschikbaar stellen voor samenwerking? De samenwerking beslaat een breed palet. Voor de zware milieucriminaliteit zijn er speciale handhavingsteams, onder leiding van het Openbaar Ministerie. Voor incidenten, zoals een lekkend olievat op straat, zal men ad hoc overleggen met gemeenten, politie of welke toezichthouder ook. En wanneer een bedrijf de milieuwetgeving bij voortduring overtreedt, kunnen we binnen de huidige overeenkomst handhavingsverbanden oprichten, ook onder aansturing van het Openbaar Ministerie. Janssen: “We gaan nu werken met jaarprogramma’s op basis van een inventarisatie die wordt gemaakt door alle betrokken partijen. Dat loopt door alle aspecten van het milieu heen: vergunningverlening grijs milieu, natuur, water, ruimtelijke ordening, noem maar op. In het bestuurlijk overleg stel je prioriteiten. Daarbij doen ook politie en justitie mee: ook zij hebben hun wensen op milieugebied, die ze moeten afwegen tegen moorden, drugsproblematiek, verkeersovertredingen, bewaking bij voetbalwedstrijden, enzovoort.” Smid: “Daar zit de spanning. Het is de
3
vraag of de in het samenwerkingsverband gemaakte afspraken worden gehonoreerd. Als iedere partij zich houdt aan de gestelde prioriteiten is het goed, maar welke garantie bestaat daarvoor?” Janssen: “Wanneer OM, politie en bestuur goed samenwerken, biedt dat grote mogelijkheden. Nu is het zo dat wanneer bij een
Edzko Smid (foto: Rinie Bleeker)
“Cruciaal is dat de partijen echt inzicht geven in hun eigen taakuitoefening” bedrijf een probleem is geconstateerd, en dat bij een tweede controle niet is rechtgezet, je de politie inschakelt en er een proces verbaal komt. Sommige officieren van justitie, zoals die van Alkmaar, zeggen: gemeente, stel me na de eerste stap al op de hoogte van wat er mis is, dan stuur ik ook een briefje naar dat bedrijf om aan te geven dat ik dat ga vervolgen als het ook bij de tweede controle in gebreke blijft. Dat werkt. Dergelijk flankerend beleid voorkomt per jaar veel processen verbaal, en heeft dus ook invloed op de inzet van politie.”
Zijn er concrete verbeteringen te zien? Janssen: “Ik zie meer eenvormigheid tot stand komen. Tot nu toe was het bestuur vaak wat terughoudend om op te treden. Als ze aankondigden over zes weken te controleren, kwamen ze soms pas na drie maanden. Dat was een doorn in het oog van de officier. Die zei: hou je rug recht, doe wat je zegt en zorg dat je er na zes weken en een dag staat. Het bestuur kijkt met een andere bril dan justitie en weegt
InfoMil nieuwsbrief 14/99
bijvoorbeeld het belang mee van de verhoudingen binnen de gemeente, de werkgelegenheid enzovoort.” Smid: “Als de politie het tactisch goed speelt, dan verbetert dat de kwaliteit. Als die het verkeerd speelt, zegt de wethouder: jij hoort nooit meer wat van mij. De touwtjes moeten niet knappen. Daar zit de marge; het blijft een samenspel tussen mensen dat je niet in regeltjes kunt vatten. Dat is de essentie van de regierol van de provincies. We moeten naar een situatie waarin de partijen via communicatie zichtbaar maken waar de schoen wringt, en elkaar daarop aanspreken of de verantwoordelijken vragen om op te treden. Het Servicepunt Handhaving zorgt voor de ondersteuning. Daarnaast wordt ook een Landelijk Informatiepunt Milieuwethandhaving in het leven geroepen dat een faciliterende rol gaat spelen. Het zal waarschijnlijk bij InfoMil ondergebracht worden.”
Heeft u vertrouwen in de nieuwe opzet? Smid: “Ik wel. In potentie kunnen we hiermee de basisproblemen van handhaving aanpakken. Vol verwachting klopt ons hart of wat beloofd is ook wordt gerealiseerd. Ik hoop dat het OM zich niet te stug en hiërarchisch zal opstellen: werkelijk samen willen werken is essentieel.” Janssen: “Nu komen eindelijk de problemen boven tafel die elke handhaver ervaart. In de projecten die nu worden opgezet en in 2001 worden uitgevoerd zullen gemeenschappelijk ervaren problemen aan de orde komen; het Bouwstoffenbesluit is daar een voorbeeld van. Dan moet duidelijk worden wie wie te hulp kan schieten. Ook is het van groot belang dat men nu bereid is tot informatieuitwisseling; dat is vitaal voor de prioritering. En dat de partijen elkaar op hun resultaten gaan aanspreken; elk project krijgt zijn bestuurlijke verantwoordelijken. Wel heeft een nieuwe aanpak van de handhaving consequenties voor de vergunningverlening; de bevoegde gezagen zullen beter moeten opletten dat vergunningen ook handhaafbaar zijn.” Smid: “De geleerden zijn het er bijvoorbeeld nog niet over eens in hoeverre een vergunning op hoofdzaken te handhaven is. Dat zal de praktijk moeten uitwijzen. Zo heb ik ook angsten bij verhandelbare emissierechten. Maar handhaving staat weer op de politieke agenda – dat is in ieder geval bereikt.” ■
Van M eijg aarden over:
Verder met InfoMil? Verder met InfoMil? En zo ja, hoe? Dat waren de vragen die de B&A Groep zich op verzoek van VROM stelde. In april werden de resultaten van het onderzoek in de Stuurgroep InfoMil besproken. Het resultaat is helder: vervang het eerste vraagteken door een uitroepteken. InfoMil heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot dé autoriteit op het gebied van de milieuaspecten in de vergunningverlening aan bedrijven. Dat blijkt niet alleen uit de waardering die de onderzoekers aantroffen, maar ook uit de bereidheid om aan het onderzoek naar het functioneren van InfoMil mee te werken. Terecht stelde de stuurgroep dat je de onderzoeksresultaten kunt zien als een pluim op de hoed van de medewerkers van InfoMil. Als voorzitter van de adviesgroep NeR en als lid van de stuurgroep namens het IPO ben ik vanaf het begin nauw bij InfoMil betrokken geweest. De resultaten van het onderzoek komen overeen met mijn ervaringen de afgelopen jaren. Ik zal twee voorbeelden noemen. Zonder de inzet van InfoMil zou het niet zijn gelukt de actualisatie van de NeR en de gedeeltelijke integratie van KWS 2000, die op dit moment wordt voorbereid, van de grond te tillen. Ook hoor ik van mijn medewerkers bij de provincie regelmatig positieve geluiden over de kwaliteit van workshops en adviezen van de helpdesk. Ik heb er alle vertrouwen in dat InfoMil die lijn zal vasthouden. Het vraagteken achter de titel van deze column mag ook wat mij betreft rustig worden vervangen door een uitroepteken. Verder met InfoMil!
Jaap van Meijgaarden Jaap van Meijgaarden was hoofd van de afdeling Lucht, Veiligheid en Geluid van de provincie Zuid-Holland. Sinds 1 mei is hij hoofd van de afdeling Infrastructuur van de provincie Zuid-Holland.
4
InfoMil nieuwsbrief 14/99
Vragen aan de helpdesk
geeft. De tank wordt dan inwendig gereinigd; tankinhoud en reinigingsmiddel worden verwijderd en afgevoerd als gevaarlijk afval. Daarna kan de tank gevuld worden met een erkend vulmiddel of worden verwijderd. Als de tank gevuld is met schuim of zand wordt niet alleen rondom, maar ook in de tank geboord. Waarneming of chemische analyse moet dan uitwijzen of de tank voldoende gesaneerd is of moet worden leeg- en schoongemaakt (het bevoegd gezag beoordeelt welke concentraties olie in de tank nog aanvaardbaar zijn). Als de conclusie is dat de met schuim of zand gevulde tank goed gesaneerd is, dan wordt zonder verdere werkzaamheden een tanksaneringscertificaat afgegeven. Bouwstoffenbesluit
Mestbassin (foto: VROM)
Landbouw Het Besluit mestbassins milieubeheer is alleen van toepassing op mestbassins die dateren van na 1 juni 1987. Komt er nog een wettelijke regeling met een afdekplicht voor oudere mestbassins? Nee. De minister van VROM heeft de Tweede Kamer op 26 juli 1995 per brief laten weten af te zien van een afdekplicht voor bassins die zijn gebouwd voor 1 juni 1987 (Tweede Kamer, vergaderjaar 19941995, 18 225, nr. 66). Het afdekken van oudere mestbassins zou een gering milieurendement opleveren tegen relatief hoge kosten. Het aantal oude, niet afgedekte bassins zal de komende jaren vanzelf verder afnemen.
bepaald dat het Besluit niet van toepassing is op veehouderijen die gelegen zijn op minder dan 50 meter van een gevoelig object of een woning van derden. Voor melkrundveehouderijen die zijn opgericht voor 1 augustus 1991 en die minder dan 50 stuks melkvee houden bedraagt die afstand 25 meter. Het meten van de afstand is geregeld in het negende lid van artikel 1 van het Besluit. De afstand moet bepaald worden tussen de gevel van het bedrijfsmatige onderdeel van de veehouderij tot de gevel van de dichtstbijgelegen woningen of het dichtstsbijgelegen gevoelige object. Een bedrijfsmatig onderdeel kan een stal zijn, maar bijvoorbeeld ook een ruimte waar producten worden opgeslagen of behandeld (zie ook VzABRvS, 1 april 1996, F.03.96.0198).
Mag de beslissing op een aanvraag voor een bouwvergunning worden aangehouden als er nog geen gegevens zijn over de toe te passen bouwmaterialen? Nee. In de Woningwet is opgenomen op welke gronden een beslissing op een aanvraag mag worden aangehouden, en het ontbreken van gegevens over te gebruiken bouwmaterialen wordt daarbij niet genoemd. Om dat te veranderen moet de Woningwet worden aangepast, en dat is men bij het ministerie van VROM niet van plan. NB: De meeste aanvragen voor een bouwvergunning hoeven niet te worden voorzien van een melding in het kader van het Bouwstoffenbesluit. De meest gangbare bouwmaterialen (dakpannen, bakstenen, beton) zijn in het algemeen categorie-1bouwstoffen, en daarvoor geldt geen meldingsplicht.
BOOT Elektromagnetische velden
Melkrundveehouderij: regels voor afstandsmeting (foto: VROM)
We willen bepalen of een melkrundveehouderij onder het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer valt. Mogen we dan de afstand meten vanaf het emissiepunt van de stal tot woningen van derden of andere gevoelige objecten? Nee. In artikel 1, lid 2 van het Besluit is
Wat gebeurt er bij een hersanering van een al gesaneerde ondergrondse (HBO-) tank? Bij het ontbreken van een tanksaneringscertificaat kan op grond van het BOOT een hersanering van de tank worden geëist. In zo’n geval worden net als bij een gangbare tanksanering boringen uitgevoerd rondom de tank, bij het vulpunt en de ontluchting. Het opgeboorde materiaal wordt zoals dat heet ‘zintuiglijk beoordeeld’. Waargenomen verontreinigingen worden gemeld aan het bevoegd gezag. Vervolgens kunnen verdere werkzaamheden pas worden uitgevoerd als het bevoegd gezag daarvoor toestemming
Wanneer is een GSM-zendmast bouwvergunningplichtig? Zoals in de vorige Nieuwsbrief al werd aangegeven vallen GSM-zendmasten vanwege hun geringe zendvermogen doorgaans buiten het IVB en behoeven ze daarom geen Wm-vergunning (InfoMil Nieuwsbrief 13, p. 5). Voor de bouwvergunning ligt dat anders. Een GSM-zendmast – die bestaat uit een apparatuurkast, een mast en een of meer antennes, en die meestal zo’n 3 tot 5 meter hoog is – is vrijwel altijd bouwvergunningplichtig. In de VNG-ledenbrief van 15 april 1999 over het in werking treden van de Telecommunicatiewet
5
(Lbr. 99/35) staat een paragraaf over de bouwvergunningplicht van GSM-masten. De grondslag voor de bouwvergunningplicht is te vinden in artikel 40 van de Woningwet. In artikel 43, lid 1 onder i van de Woningwet wordt een uitzondering gemaakt voor antennes die niet meer dan 5 meter hoog zijn. Uit de memorie van toelichting bij de Woningwet blijkt echter dat onder ‘antenne’ alleen de antenne in strikte zin wordt verstaan: de staaf of spriet voor het ontvangen en zenden van signalen. Een zendmast bestaat uit meer dan alleen de antenne, waaruit volgt dat de gehele installatie wel degelijk bouwvergunningplichtig is. Deze conclusie wordt ondersteund door een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank in Dordrecht (Awb 98/799), en zeer onlangs door de Arrondissementsrechtbank in Haarlem, in de zaak KPN en Libertel tegen de gemeente Haarlemmermeer (AWB 99/ 3865 en AWB 99/3892). Wanneer de zendinstallatie in, op, aan of bij een monument wordt gebouwd, is naast een bouwvergunning ook een monumentenvergunning verplicht. Wanneer een GSM-zendinstallatie wordt geplaatst langs een openbare weg, spoorweg of vaarwater, en niet op een gebouw, dan is ingevolge artikel 43, lid 1, onder f geen bouwvergunning nodig. De installatie moet dan wel voldoen aan de technische voorschriften van het Bouwbesluit. De meeste bestemmingsplannen voorzien niet in de plaatsing van zendinstallaties.
Een veerpont is geen inrichting (foto: Lex Broere/VROM)
InfoMil nieuwsbrief 14/99
Om de benodigde bouwvergunning toch te kunnen verlenen, moet het bestemmingsplan worden aangepast of een artikel 19 WRO-procedure worden gevoerd. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden, zoals een gezamenlijk gebruik van de masten (site sharing). Meer over de bouwvergunningsplicht is te lezen op www.infomil.nl. Bestuurlijk-juridisch Is een schip een inrichting? En een veerpont? Een schip kan een inrichting zijn. Uit KB 30 november 1981, nr. 26 (LPG-schip Nyhammer Vlissingen) blijkt dat een inrichting in de zin van de Hinderwet drijvend kan zijn. Het gaat er om hoe lang het schip op dezelfde plaats ligt en of er aan de wal voorzieningen voor het schip zijn getroffen. Het leggen van een veerverbinding met een veerpont geldt niet als inrichting als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid van de Wet milieubeheer (ABRvS, E03.97.0116, 8 februari 1999). De afgelegde vaarroute is niet nauwkeurig begrensd. Volgens de RvS “is niet gebleken dat de veerstoepen in dit geval vallen onder een in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer aangewezen categorie waarvoor een vergunningplicht geldt op grond van de Wm.” Een schip dat aan een inrichting ligt aangemeerd ten behoeve van laad- of loshandelingen is op dat moment onder-
InfoMil in de zomer Tijdens de zomervakantie is de bezetting van de InfoMil-helpdesk kleiner dan normaal. Dat kan betekenen dat u soms iets langer moet wachten op de beantwoording van uw vraag. Wij vragen hiervoor uw begrip.
deel van die inrichting. Daarmee is het schip dus onderworpen aan de vergunningen en Wm-regels die voor die inrichting gelden. Zijn voor dezelfde inrichting verschillende oprichtingsvergunningen mogelijk? Nee, eerst moet de oorspronkelijke vergunning worden ingetrokken. Wanneer het om nagenoeg dezelfde activiteit gaat, kan een revisievergunning worden verleend (en hoeft de oprichtingsvergunning niet te worden ingetrokken: die vervalt dan van rechtswege). De Raad van State kreeg bijvoorbeeld een zaak voorgelegd van een pand waarin een sportinstituut gevestigd zou worden, maar waarvoor nog een vergunning van een garagebedrijf gold, met bijbehorende voorschriften. Een situatie met verschillende vergunningen en voorschriften, waartussen onderling afwijkingen bestaan, verdraagt zich niet met het systeem van de Wet milieubeheer, zo oordeelt de RvS. Het bevoegd gezag had eerst de aan het garagebedrijf verleende vergunning moeten intrekken voordat hij
6
InfoMil nieuwsbrief 14/99
Om niet onbedoeld een deel van de zwembaden vergunningplichtig te laten zijn, wordt geadviseerd nu al rekening te houden met de komende aanpassing. Energie
IZwembaden vallen wel onder het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen (foto: VROM)
het sportinstituut een vergunning kon verlenen (ABRvS 30 juni 1997, E03.96.0006). In tanks bij zwembaden worden vaak zwavelzuur, zoutzuur en chloorbleekloog opgeslagen. Wanneer je in deze situatie artikel 3, lid 1 d, onderdeel 3 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen toepast, zou dat betekenen dat een zwembad met zo’n opslag niet onder de amvb valt. Is dit juist? In de uitsluitingsgrond is een fout gemaakt: de bij zwembaden gebruikelijke opslag in
tanks is per abuis niet als uitzondering opgenomen, als gevolg waarvan de betreffende zwembaden niet onder de werkingssfeer van het besluit zouden vallen. Dit is echter niet de bedoeling. In de voorbereiding en vormgeving van het besluit zijn zwembaden wel degelijk beschouwd als onderdeel van de doelgroep; voorschrift 2.1.5 heeft zelfs specifiek betrekking op de opslag bij zwembaden. Artikel 3 wordt op dit punt zo spoedig mogelijk gerepareerd en in overeenstemming gebracht met voorschrift 2.1.5.
In de nieuwe artikel 8.40-amvb’s staat (par. 1.2) dat de energie-eisen alleen van toepassing zijn “indien het energieverbruik binnen de inrichting in enig kalenderjaar meer bedraagt dan 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgas”. Betekent dat dat de eisen niet van toepassing zijn op gebruik van bijvoorbeeld huisbrandolie of stadsverwarming? Nee. Het beleidsuitgangspunt is dat de eisen net zo goed van toepassing zijn op andere energiebronnen, die hiervoor omgerekend kunnen worden naar aardgasequivalenten (aeq). Bij stadsverwarming is dit al uit de jaarrekening af te lezen; die wordt namelijk opgesteld in aeq. Voor huisbrandolie geldt dat 1 liter overeenkomt met 1,14 m3 aeq (vergelijking op onderwaarde). Kortom: wanneer stadsverwarming of huisbrandolie uitkomt boven een jaarverbruik van 25.000 m3 aeq, zijn de energie-eisen van toepassing. ■
Re ac t i es v a n l e z ers
Afgewerkte olie In InfoMil Nieuwsbrief 9 (p. 4) is in antwoord op een helpdeskvraag aangegeven dat het verbranden van afgewerkte olie niet expliciet verboden is. Dit antwoord was gebaseerd op een uitspraak van de Raad van State op 31 mei 1994. In een reactie stelt de provincie Friesland namens het IPO-vakberaad gevaarlijk afval dat hier sprake is van het verbranden van gevaarlijk afval en dat getoetst zou moeten worden aan het MJP-GA II (MeerjarenPlan Gevaarlijke Afvalstoffen II). Dat zou moeten leiden tot het weigeren van de vergunning.
Controle van afgewerkte olie (foto: Fotobureau Thuring B.V.)
Naar aanleiding van de reactie van Friesland hebben we het probleem nog eens getoetst aan nieuwe regelgeving en jurisprudentie en voorgelegd aan het ministerie van VROM en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak. Dit leidde tot conclusies, die wezenlijk verschillen van die in Nieuwsbrief 9. Op grond van art. 1.1.-10 van de Wet milieubeheer en art. 2 van het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen is afgewerkte olie een gevaarlijke afvalstof. Dat de afvalstof binnen de inrichting wordt verbrand, maakt hierbij niet uit. Omdat het de verwijdering van afvalstoffen betreft die binnen de inrichting zijn ontstaan, is de gemeente het bevoegd gezag. Die zal de doelmatigheid van de verbranding in de eigen inrichting moeten beoordelen ten opzichte van de afgifte aan het voor afgewerkte olie ingerichte inzamel- en verwerkingsstelsel. De eisen die gelden voor het verbranden van afgewerkte olie staan in de Regeling verbranden gevaarlijke afvalstoffen (Stcrt. 79, 14 april 1998), die op 16 april 1998
in werking trad; voor bestaande inrichtingen is de datum van inwerkingtreding 1 juli 2000. De regeling is van toepassing op het verbranden van afgewerkte olie, ook wanneer die binnen de inrichting is ontstaan (art. 2, c. en d.), en stelt stringente emissie-eisen. Om hieraan te kunnen voldoen moet fors worden geïnvesteerd in technische voorzieningen en moet met hoge operationele kosten rekening worden gehouden. De verbranding van eigen afgewerkte olie zal hierdoor naar verwachting niet langer rendabel zijn. In de praktijk is het dus nauwelijks mogelijk een vergunning te verlenen voor het verbranden van afgewerkte olie waarbij wordt voldaan aan de eisen in de genoemde ministeriële regeling. In reeds vergunde situaties is respijt gegeven tot 1 juli 2000, in uitzonderingsgevallen tot maximaal 1 september 2002. Een uitgebreide toelichting, met verwijzingen en een nadere onderbouwing, vindt u op www.infomil.nl. ■
7
InfoMil nieuwsbrief 14/99
Vergunning op hoofdzaken: het vertrouwen waard Sinds enige jaren wint het idee terrein dat de belangen van het milieu niet optimaal gediend worden door het eenzijdig opleggen van voorschriften in milieuvergunningen, omdat dat leidt tot een beperktere acceptatie door de vergunninghouder. Omdat meer resultaatgericht werken ook voor het milieubeleid bon ton is geworden, moet die acceptatie dus worden verbeterd. Maar hoe doe je dat?
Hoogovens: een van de eerste Nederlandse bedrijven met een vergunning op hoofdzaken (foto: Hoogovens IJmuiden)
Bij elke vorm van vergunningverlening is overleg de eerste belangrijke stap: met de vergunninghouder om tafel gaan zitten, hem aanspreken op zijn eigen verantwoordelijkheid en samen praten over te nemen maatregelen. Een soort poldermodel in het klein. De vergunninghouder moet uiteraard de kans krijgen om zijn verantwoordelijkheid in te vullen. Met een starre vergunning lukt dat niet; een ‘moderne’ vergunning op maat (VOM) is veel effectiever. Het is daarbij belangrijk om voor ogen te houden dat ook de overheid een eigen verantwoordelijkheid voor het milieu heeft: een goede VOM moet dus ook goed te handhaven zijn. Grote bedrijven In de praktijk leeft nog steeds het misverstand dat de moderne stijl van vergunningverlening alleen bedoeld is voor grote bedrijven. Niets is minder waar. Deze manier van werken is in beginsel toepas-
baar bij alle vergunningplichtige bedrijven. Wel zullen het voornamelijk de grote bedrijven zijn die in aanmerking komen voor de meest flexibele variant van de VOM, de vergunning op hoofdzaken (VOH). In de regel kunnen alleen die bedrijven voldoen aan de voorwaarden voor de VOH: een gecertificeerd milieuzorgsysteem op basis van ISO 14001, een goedgekeurd bedrijfsmilieuplan en een milieujaarverslag. Flexibiliteit Waar het om gaat is dat deze moderne manier van vergunningverlenen resulteert in vergunningen die materiële, procedurele en temporele flexibiliteit bieden, zodat bedrijven zelf vorm kunnen geven aan hun verantwoordelijkheid voor het milieu. De traditionele vergunning biedt hiervoor te weinig ruimte. Het gaat bij de VOM dus niet om een modeverschijnsel rondom een paar grote bedrijven, maar om de – nood-
zakelijke – verdere ontwikkeling van de ‘gewone’ vergunning. Geen bijzaak dus, maar noodzaak. Cultuur Moderne vergunningverlening zal leiden tot een aanpassing van de cultuur in de overheidsorganisatie, vooral omdat de rol van vergunningverleners en toezichthouders behoorlijk verandert. In het contact met bedrijven zullen ze veel vaker de rol van adviseur krijgen. Dit vraagt wel de nodige inhoudelijke kennis over milieuzorgsystemen, audits en verificatie van milieu-informatie, en daarnaast ook om bedrijfskundige en economische kennis. De relatie met een bedrijf moet meer op vertrouwen gebaseerd worden en vergunningverleners en toezichthouders zullen sommige zekerheden los moeten durven laten. Uitzonderingen daargelaten is wantrouwen ook niet op zijn plaats. Niet zozeer omdat alle bedrijven bescherming van het milieu zo hoog in het vaandel zouden hebben, maar omdat relaties die op wantrouwen gebaseerd zijn uiteindelijk weinig of niets opleveren. Die constatering geldt overigens ook voor de meer traditionele vergunningverlening. Bundeling De nieuwe rol van het bevoegd gezag wordt ondersteund met een reeks documenten. Zeer onlangs werd aan het bevoegd gezag een pakket met de volgende publicaties toegestuurd: de circulaire Vergunning op hoofdzaken, de handreiking Veranderende rol vergunningverlener en handhaver, en enkele juridische factsheets. De circulaire geeft het beleidsmatige kader en beschrijft daarnaast inhoud en vorm van de VOH en de voorwaarden die daarvoor gelden. In de handreiking wordt ingegaan op de inhoudelijke en procesmatige aanpak van de moderne vergunningverlening. De juridische factsheets tenslotte bevatten concrete voorbeelden van considerans, aanvraag en voorschriften voor de VOM. Ook de inbreng van derden komt in de factsheets aan de orde. Al met al moet dit pakket een bruikbaar handvat kunnen bieden om de nieuwe wijze van vergunningverlening in de praktijk vorm te geven.
Voor vragen over de vergunning op hoofdzaken kunt u terecht bij InfoMil. ■
8
InfoMil nieuwsbrief 14/99
KW S 2 0 0 0
Europese richtlijn voor oplosmiddelen vastgesteld Op 11 maart 1999 heeft de Raad van de Europese Unie de ‘Richtlijn inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties’ vastgesteld. De richtlijn is op 29 maart 1999 opgenomen in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Elke lidstaat moet hem uiterlijk maart 2001 in nationale wetgeving hebben vastgelegd.
Coating van hout (foto: Van den Brink)
In de Richtlijn zijn emissie-eisen opgenomen voor twintig industriële activiteiten, zoals illustratie-diepdruk, schoenfabricage en coating en verduurzaming van hout. Deze eisen zijn vanaf het moment dat de
KWS 2000 in de NeR In het kader van het project ‘Actualisatie NeR’ is een werkgroep bezig met het maken van een tekstvoorstel voor het opnemen van KWS 2000-maatregelen in de NeR. Het voorstel bestaat uit twee delen: een algemeen deel en een deel met maatregelen. Het opnemen van KWS 2000-maatregelen in de NeR bestaat uit drie fasen: • Fase 1. Beleidsneutraal overzetten van KWS 2000-teksten in de NeR (gereed juli 1999). • Fase 2. Relatie leggen tussen maatregelen en de Europese oplosmiddelenrichtlijn (zomer 1999). • Fase 3. Actualiseren KWS 2000-teksten in de NeR (december 1999).
boekhouding als instrument opgenomen. Alle inrichtingen moeten met de oplosmiddelboekhouding kunnen aantonen dat ze aan de eisen voldoen. Ten slotte biedt de Richtlijn de mogelijkheid om, naast het overnemen van de eisen uit de Richtlijn in nationale wetgeving, verdergaand nationaal beleid vast te stellen. Implementatie in nationale wetgeving Op dit moment is het ministerie van VROM bezig met het omzetten van de Europese richtlijn in een Nederlandse ‘oplosmiddelamvb’, waarin de emissie-eisen uit de Europese richtlijn worden vastgelegd. Deze eisen zijn van toepassing op alle activiteiten waar het oplosmiddelverbruik boven de drempelwaarde uit de richtlijn valt. Daarnaast zal er in de amvb een link worden gelegd met de NeR: de NeR zal worden gebruikt als instrument om verdergaand nationaal beleid vast te leggen. Ook zullen waar mogelijk de maatregelen die in het kader van KWS 2000 zijn overeengekomen in de NeR worden opgenomen.
Richtlijn in nationale wetgeving is opgenomen van toepassing op nieuwe situaties en uiterlijk vanaf 31 oktober 2007 van toepassing op bestaande situaties. Er zijn drie typen emissie-eisen: • emissiegrenswaarden (concentratie-eis) • grenswaarden voor diffuse emissie (percentage van oplosmiddelverbruik) • de totale emissiegrenswaarden (percentage van oplosmiddelverbruik of productiegerelateerde emissie-eis). Een inrichting moet of voldoen aan de totale emissiegrenswaarde, of aan de emissiegrenswaarde èn de diffuse emissiegrenswaarde. Omdat de voorkeur uitgaat naar een brongerichte aanpak, is in de Richtlijn de mogelijkheid opgenomen om een reductieprogramma te volgen. Dat programma moet dan wel de emissie in dezelfde mate beperken als door toepassing van de emissiegrenswaarden zou gebeuren. Verder is in de Richtlijn de oplosmiddel-
■
Op dit moment is de uitvoering van fase 1 in volle gang.
Voorafgaand aan de maatregelen wordt een korte inleiding per sector gegeven.
Hieronder gaan we in op het opnemen van KWS 2000-maatregelen in de NeR. Voor vragen over de Richtlijn kunt u bellen met onze helpdesk. De volledige tekst van de Richtlijn is te vinden op de homepage van InfoMil.
De manier waarop KWS 2000-maatregelen in de NeR worden opgenomen KWS 2000-nummer
Nummer en korte omschrijving van de maatregel.
Werkingssfeer
Op welk type bedrijf of activiteit is de maatregel van toepassing?
Activiteit
Omschrijving van de activiteit.
Maatregel
Letterlijke tekst van de KWS 2000-maatregel, tenzij anders vermeld.
Status maatregel
Zeker/voorwaardelijk.
Toelichting
Een toelichting, met extra informatie voor de vergunningverlener en verwijzing naar achtergrondinformatie.
Relatie met andere
Welke relaties zijn er met andere relevante wet- en regelgeving?
regelgeving
Valt de activiteit wel of niet onder de werkingssfeer van de Europese Oplosmiddelenrichtlijn, en welke drempelwaarden zijn van toepassing?
9
InfoMil nieuwsbrief 14/99
NeR
Emissie-eisen voor energieopwekking uit biomassa Duurzame energie uit biomassastromen moet schoon geproduceerd worden, daarover zijn vriend en vijand het eens. Duurzame, maar niet schoon opgewekte energie is een contradictio in terminis. Maar hoe schoon is schoon, en wat is maatschappelijk geaccepteerd? Daarover gaat de discussie die VROM voert met belanghebbenden als de energieproductiesector, de afvalverbrandingssector, de milieubeweging, IPO, VNG en het ministerie van Economische Zaken.
Hout is een van de belangrijkste biomassastromen (foto: Michiel Wijnbergh)
Hoe schoon is schoon precies als het gaat om de opwekking van energie uit biomassa? Het meest voor de hand liggende antwoord luidt: de productie is schoon genoeg als de emissie-eisen die voor vergelijkbare situaties gelden ook hier worden toegepast. Vergelijkbare situaties zijn de afvalverbranding en de energieproductie; het gaat dan uiteraard om de eisen die gelden voor nieuwe installaties. Bees en Bla De regelgeving voor dit soort situaties is te vinden in het Besluit luchtemissies afvalverbrandingsinstallaties (Bla) en het Besluit emissie-eisen stookinstallaties (Bees).
Regeling fijnkeramiek uitgesteld Het opstellen van een bijzondere regeling voor de fijnkeramische industrie is uitgesteld tot begin volgend jaar. De reden hiervan is dat bij het clusterproject Rollenovens in Maastricht pas eind 1999 emissiemeetresultaten zijn te verwachten. In het Maastrichtse project worden fluoremissie en energieverbruik gereduceerd met behulp van twee procesgeïntegreerde
Wanneer gekozen wordt voor het Bees (vaste brandstoffen of gas) zijn aanvullende regels nodig voor stoffen die vrij kunnen komen bij energiewinning uit biomassa, zoals zware metalen, HF, HCl en dioxines, maar die niet in het Bees zijn opgenomen. Voor deze stoffen kunnen de Bla-normen worden gesteld. Om te verkennen of die mogelijkheden realistisch zijn, heeft VROM voor verschillende combinaties van biomassa en technieken een onderzoek laten uitvoeren naar emissies, emissiereductiemaatregelen en kosten. Hieruit blijkt dat voor grotere installaties de Bla-eisen haalbaar zijn. Voor andere installaties is een combinatie van
Bees- en Bla-eisen haalbaar. Kleine vergassingsinstallaties blijken zonder veel extra kosten aan deze eisen te kunnen voldoen; voor kleine verbrandingsinstallaties is het relatief duur om deze eisen te halen. Vier vragen VROM buigt zich de komende maanden over vier vragen: • Moeten kleinschalig en grootschalig verbranden aan dezelfde eisen voldoen? Zo nee, waarom niet en zo ja, welke gevolgen heeft dit dan? • Bijstoken van sommige biomassastromen leidt tot verhoogde HCl- en HFemissies.) Is een kleine verhoging van HCl en HF-emissies toelaatbaar? • Welke biomassastromen bevatten zoveel zware metalen dat bijstoken tot milieuproblemen leidt? • Is het milieuhygiënisch verantwoord en praktisch toepasbaar om voor installaties die een bovengemiddeld energierendement hebben (elektriciteit en ‘gewogen’ warmte) een iets ruimere NOx-norm te hanteren? (Voor de NOxemissies is de NMP-doelstelling nog lang niet gehaald, en moeten dus eigenlijk scherpe eisen gelden.) De antwoorden op deze vier vragen moeten kort na de zomervakantie compleet zijn. In oktober wordt een voorstel besproken met de voor dit project ingestelde begeleidingscommissie. Vermoedelijk komt VROM eind dit jaar met een definitief voorstel voor de emissie-eisen voor energieopwekking uit biomassa. Dan is ook duidelijk of deze regelgeving wordt opgenomen in een (bestaande) amvb of in de NeR. Zie ook de VROM-discussiepagina op www.minvrom.nl. ■
maatregelen: stralende buisbranders en een nieuw soort oven. Daarmee kan dit project belangrijke consequenties hebben voor het gebruik van continue ovens in de fijnkeramische industrie. Bij een project in Makkum wordt onderzocht in hoeverre een stralende buisbrander ook in een periodieke oven kan worden gebruikt. Op grond hiervan is besloten het opstellen van de bijzondere regeling aan te houden totdat de resultaten van in elk geval het rollenovenproject bekend zijn.
Nieuw Nationaal Model
■
■
Op 30 maart kwam de beheerscommissie voor het Nieuw Nationaal Model (NNM) voor het eerst bijeen. Met het model wordt de verspreiding van luchtverontreiniging berekend. De commissie besprak de stand van zaken rond de invoering van de nieuwe rekenwijze en de daarvoor te gebruiken computerapplicaties. Op de InfoMil website (Lucht) is een samenvatting van de vergadering te vinden.
10
InfoMil nieuwsbrief 14/99
B e e s /N O x
En erg ie
NOx-eisen aan bestaande gasmotoren per januari 2000 Op grond van de laatste wijziging van het Bees gelden voor bestaande gasmotoren per 1 januari 2000 voor het eerst NOx-eisen. Het gaat hier om gasmotoren van voor 1 augustus 1990 met een asvermogen van 50 kW of meer, waarvoor Bees B geldt. De gegevens van bestaande gasmotoren moeten voor 1 maart 2000 zijn opgemeten, zodat het bevoegd gezag kan controleren of aan de Bees-eis voldaan is. De NOx-eis bedraagt 800 g/GJ x 1/30 van het motorrendement voor motoren van 27 mei 1989 of later, en 500 g/GJ voor motoren van voor die datum. Als een bestaande gasmotor voor 1 januari 2001 uit bedrijf wordt genomen, gelden geen eisen. meetvoorschriften dateren grotendeels uit 1987, toen Bees A werd ingevoerd. Sinds die tijd is er het nodige veranderd: emissie-eisen zijn aanmerkelijk aangescherpt, er is veel gebeurd op het gebied van meetmethoden (normalisatie, meetapparatuur) en ook de EU-richtlijnen zijn volop in ontwikkeling. Er zijn dus redenen genoeg om te onderzoeken in hoeverre de meetvoorschriften van het Bees moeten worden aangepast. Uitvoerder KEMA verwacht het onderzoek medio 1999 af te ronden. Daarna zal InfoMil aan VROM voorstellen doen voor de aanpassing van de meetmethoden.
Een gasmotor
Aanpassing meetverplichting Bees Het Bees stelt eisen aan SO2-, NOx- en stofemissies van stookinstallaties. Voor de naleving van deze eisen zijn meetregels uitgewerkt. De voor Bees A en B geldende
Basiscursus Dit najaar organiseert InfoMil tweemaal een Basiscursus Energie in de milieuvergunning. De inschrijving staat open voor vergunningverleners en handhavers die weinig of geen ervaring hebben met het onderwerp energie. Tijdens de cursus worden de deelnemers wegwijs gemaakt in de te volgen procedures en inzicht gegeven in energiebesparende technieken. Ook is er aandacht voor het formuleren van goede en handhaafbare energievoorschriften. Er wordt veel gewerkt met voorbeelden uit praktijk. Beide cursussen duren twee dagen. Ze worden gegeven op 22 en 23 september en 13 en 14 oktober in LaVie in Utrecht. De kosten zijn ƒ 195,- per persoon. Informatie en aanmelding: InfoMil. ■
Onderzoek vergunningen
Software Bees A Na het uitbrengen van Bees B digitaal, begin dit jaar, komt er ook een interactief computerprogramma voor Bees A. De nieuwe software wordt verwacht in september. Bees A digitaal verschijnt vervolgens ook op de InfoMil-website.
In samenwerking met de Inspectie Milieuhygiëne onderzoekt InfoMil de stand van zaken rond energie in de gemeentelijke milieuvergunning. Daartoe is eind mei onder alle gemeenten een schriftelijke enquête verspreid; ook worden zestig gemeenten benaderd met de vraag dossiers ter beschikking te stellen. In totaal worden ruim 300 dossiers bekeken. InfoMil en de inspectie stellen een gezamenlijk rapport op. De resultaten worden in het najaar bekendgemaakt.
■
■
om de voorschriften uit beide CPRs die het meest van belang zijn voor de bescherming van het milieu overzichtelijk weer te
geven. U kunt de checklists kopiëren en ook opvragen via www.infomil.nl.
Ex t e r ne v e i l i ghei d
Checklists CPR InfoMil heeft in samenwerking met gemeenteambtenaren uit de Overleggroep amvb’s twee CPR-checklists opgesteld. De checklists van CPR 15-1 Opslag van gevaarlijke stoffen in emballage (tweede druk, 1994) en van CPR 9-6 Opslag van vloeibare aardolieproducten (K3) in bovengrondse stalen tanks (eerste druk, 1994) zijn in enkelvoud toegestuurd aan alle gemeenten en samenwerkingsverbanden. In nieuwegeneratie-amvb’s wordt verwezen naar deze CPRs. De checklists zijn opgesteld als hulpmiddel bij de controle van de voorschriften uit de richtlijnen. In de checklists is geprobeerd
Opslagtanks (foto: Harry Cock)
■
11
InfoMil nieuwsbrief 14/99
B o dem
Versch en en
Zakboekje en cd-rom maken NRB gebruikersvriendelijker
Regelgeving R06 School- en opleidingsgebouwen R07 Kantoorgebouwen R10 Detailhandel- en ambachtsbedrijven met winkel R12 Vijfenzeventig veelgestelde juridische vragen (verschijnt juli 1999)
De Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) is een nuttig hulpmiddel voor het bevoegd gezag en ondernemers om te bepalen in hoeverre bedrijfsactiviteiten bodembedreigend zijn, en welke maatregelen het risico op bodemverontreiniging kunnen beperken. Nuttig, maar ingewikkeld. InfoMil komt de gebruikers tegemoet. van vergunningverleners en handhavers met enige regelmaat te horen: • De systematiek van de NRB is te ingewikkeld voor incidenteel gebruik. • De maatregelbeschrijvingen en handhavingsmethodieken sluiten niet goed aan bij de dagelijkse praktijk. • De NRB zit boordevol informatie, maar het is vaak moeilijk de relevante informatie te vinden.
Vergunningverleners blijken moeite te hebben met het doorgronden van de NRB. Daarom trekt InfoMil sinds september 1998 door het land met workshops waarin de systematiek van de NRB wordt toegelicht. Aan de hand van een praktijkvoorbeeld leren de deelnemers werken met de NRB. In de ruim vijftig workshops die nu zijn gehouden waren de volgende reacties
Afval- en emissiepreventie A14 Inventarisatie van preventieprojecten in bedrijven R11 Jurisprudentiebundel Verruimde reikwijdte Wm en Wvo Veiligheid V01 Checklist CPR 15-1 V02 Checklist CPR 9-6 Lucht LB03 Leidraad Bees
InfoMil heeft zich deze kritiek ter harte genomen en de belangrijkste passages uit de NRB opgenomen in een zakboekje, dat tevens een toelichting op de NRB-systematiek bevat. Alle deelnemers aan een NRBworkshop krijgen het boekje toegestuurd; andere geïnteresseerden kunnen het zakboekje bestellen bij InfoMil (ƒ 30,-). Ook heeft InfoMil enkele handzame rekenprogramma’s ontwikkeld, die samen met de NRB-tekst op cd-rom zijn gezet.
Al deze publicaties worden toegestuurd aan het bevoegd gezag.
■
■
Algemeen InfoMil cd-rom InfoMilfolder Bodem NRB cd-rom B03 Zakboekje NRB (ƒ 30,-)
A s best
Recente ontwikkelingen
rondom verwarmingsinstallaties, mogen worden verricht door niet gecertificeerde bedrijven.
Geactualiseerde informatieve publicaties en een wijziging van de Woningwet vormen het nieuws van het asbestfront. Bij het Distributiecentrum VROM, tel. (0900) 80 52, zijn twee nieuwe publicaties over asbest te verkrijgen: • Asbest in en om het huis (distributienummer 22618) is speciaal bedoeld voor particulieren en vervangt Asbest in woningen. • Asbest in bedrijven en instellingen (distributienummer 22617) geeft een overzicht van de huidige asbestregelgeving op het gebied van milieu en arbeidsomstandigheden. Deze publicatie vervangt de brochure De meest gestelde vragen over asbest. De brochure bevat ook een uitgebreide toelichting op de in 1997 ingevoerde
(foto: Roger Dohmen)
asbestinventarisatieplicht voorafgaand aan sloop en verbouwing. Ook geeft de brochure informatie over asbestinventarisatie wanneer het niet gaat om sloop. Beide brochures zijn mede uitgegeven naar aanleiding van een wijziging in het Asbestverwijderingsbesluit. Die bepaalt dat sommige routinematige kleinschalige asbestverwijderingen, met name in en
Asbest in Woningwet Door een wijziging van de Woningwet (Staatsblad 1998, 582) hebben de voorschriften van het Asbestverwijderingsbesluit een rechtstreekse werking gekregen. Dat betekent dat de voorschriften uit het Asbestverwijderingsbesluit ook gelden wanneer gemeenten die nog niet in hun bouwverordening hebben verwerkt. Gemeenten blijven overigens verplicht de voorschriften in hun bouwverordening te verwerken. Een vernieuwd overzicht van asbestpublicaties en -regelgeving is sinds kort te vinden op de website van InfoMil: www.infomil.nl. ■
12
InfoMil nieuwsbrief 14/99
Af v al - en emi ssi ep r eventie
Aanbevelingen voor de regulering van preventie
U kunt het rapport opvragen bij het distributiecentrum VROM (VROM-reeks nr. 21736/206), tel. (0900) 8052.
Gelukkig zijn er gemeenten en provincies te die van de verruimde reikwijdte van de Wm al behoorlijk gebruik maken, maar veel vergunningverleners doen dat nog te weinig. Daarom organiseren de milieuorganisaties een kampioenschap: alle vergunningverleners kunnen meedingen naar de eretitel Preventiekampioen 2000. Doe ook mee! Stuur voor 1 oktober 1999 (maximaal) vier A4-tjes tekst op waaruit blijkt hoe u vorm geeft aan energiebesparing, zuinig gebruik van grondstoffen, afvalpreventie en verkeer en vervoer in de milieuvergunning. Geef aan wat uw beleid is en in hoeveel vergunningen u aandacht heeft besteed aan deze aspecten. Graag ook voorbeelden van voorschriften en berekeningen of ramingen van bespaarde hoeveelheden. Informatie: Stichting Natuur en Milieu, Marga Robesin, tel. (030) 234 82 86.
■
■
In eerdere nieuwsbrieven schreven wij al over het project ‘Ervaringen met preventie via regulering’. Het onderzoek heeft onder meer geleid tot het rapport Aanbevelingen voor beleid. Hieronder vindt u een greep uit de conclusies. Preventie via regulering blijkt goed mogelijk. Dat geldt zowel voor de resultaten als voor de werkbaarheid. De preventieleidraad blijkt een goede basis, hoewel er behoefte bestaat aan een geïntegreerde leidraad met het onderwerp energie. Eigen beleidslijn Een eigen beleidslijn van het bevoegd gezag is essentieel. De meeste instanties hebben die nog niet. Voor een deel komt dat doordat aan het onderwerp onvoldoende prioriteit wordt gegeven: preventie wordt nog vaak gezien als iets extra’s, als een luxetaak. Het hangt dan sterk af van het persoonlijk enthousiasme en doorzettingsvermogen van de ambtenaar of
Wie wordt Preventiekampioen 2000?
preventie succesvol wordt aangepakt. In dergelijke situaties is de opstelling van het bedrijf vaak bepalend voor het resultaat. Door de verplichting van coördinatie met de bouwvergunning is de tijd te beperkt om al bij het vooroverleg of de aanvraag van een oprichtingsvergunning de preventiemogelijkheden te verkennen. Dat gaat ten koste van het resultaat, omdat juist het vestigingsstadium van een bedrijf de meeste kansen voor effectieve preventiemaatregelen biedt.
Jurisprudentiebundel verruimde reikwijdte Eind 1996 werd de leidraad ‘Afval- en emissiepreventie via de milieuvergunning’ geïntroduceerd. Een veelgehoorde reactie van vergunningverleners en handhavers was dat jurisprudentie pas uitwijst hoe ver je kunt gaan bij het eisen van preventie-inspanningen van bedrijven. Daarom is nu de jurisprudentiebundel Verruimde reikwijdte verschenen.
Het gebouw van de Raad van State in Den Haag (foto: VROM)
Een aspect van het project ‘Ervaringen met regulering van preventie’ is het verzamelen van jurisprudentie. In de jurisprudentiebundel Verruimde reikwijdte Wet milieubeheer en Wet verontreiniging oppervlaktewateren is van recente rechterlijke uitspraken steeds de essentie opgenomen. Dat leidde tot een aantal eerste conclusies, waarvan dit de belangrijkste zijn: • Het bevoegd gezag moet in de vergunning aandacht besteden aan het voorko-
men of beperken van afvalstoffen en emissies. Indien dit niet gebeurt, of niet tot een voorschrift leidt, dan moet dit duidelijk worden gemotiveerd. • Een voorwaarde voor het opleggen van een onderzoeks- en/of registratieplicht is dat het belang van de vergunninghouder is afgewogen. Voor het opleggen van een onderzoeksplicht voor energiebesparing is beslist dat het bevoegd gezag de vergunninghouder niet kan
verplichten tot het kiezen van een specifieke onderzoeksmethode. • Bij het opleggen van besparingsmaatregelen mag de terugverdientijd als criterium worden gehanteerd. Bij het onderzoeken van de haalbaarheid moeten echter zowel financiële als nietfinanciële aspecten worden meegewogen. Maatregelen kunnen dus niet worden verplicht op grond van alleen de terugverdientijd als niet bekend is welke andere bezwaren er aan kleven. • Ten aanzien van een onderzoeks- of registratieplicht voor alternatieve vervoermiddelen is de Raad van State terughoudend, omdat de Wm woon- en werkverkeer noch de keuze voor het gebruik van een transportmiddel beoogt te reguleren. Wel kunnen via de Wm regels worden gesteld aan de aan- en afvoerbewegingen en de verkeersaantrekkende werking van een inrichting. De jurisprudentiebundel Verruimde reikwijdte Wm en Wvo is een publicatie van InfoMil. U kunt de bundel ook opvragen op www.infomil.nl. ■
13
InfoMil nieuwsbrief 14/99
Wa t e r
Technische voorzieningen en Europese regelgeving In besluiten waarin technische voorschriften zijn opgenomen moet tegenwoordig een ‘bepaling van wederzijdse erkenning’ voor die voorzieningen zijn opgenomen. Dat heeft ook consequenties voor besluiten op grond van artikel 8.40 Wm; vooral op de voorschriften die betrekking hebben op slibvangputten en vet- of olieafscheiders. regels van die lidstaat wordt voldaan. De verplichting om een bepaling van wederzijdse erkenning op te nemen is vastgelegd in EU-richtlijn 83/186/EEG (notificatierichtlijn). Met het ‘Besluit van 1 december 1998, houdende reparatie van enkele algemene maatregelen van bestuur gebaseerd op artikel 8.40 van de Wet milieubeheer’ (Staatsblad 199, 121) wordt deze wederzijdse erkenning aan een aantal besluiten toegevoegd. De reeds vastgestelde MDW-amvb’s worden afzonderlijk aangepast, in de nieuwe amvb’s wordt deze bepaling direct opgenomen.
In de horeca worden veel vetafscheiders gebruikt (foto: VROM)
‘Wederzijdse erkenning’ heeft in dit verband betrekking op de lidstaten van de EU: wanneer een technische voorziening in één lidstaat als deugdelijk is erkend, moet die ook in de andere lidstaten kunnen worden toegepast, mits aan de geldende
Praktijk Wat betekent deze bepaling van wederzijdse erkenning nu in de praktijk voor slibvangputten en vet- en olieafscheiders? Naar verwachting niet al te veel. In de amvb’s wordt aangegeven dat ze moeten voldoen aan de NEN 7087 dan wel 7089 met de bijbehorende bijlagen en correctiebladen, alsmede de van de NEN afwij-
kende voorschriften en de aanvullende voorschriften die bij ministeriële regeling zijn vastgesteld (Staatscourant 1999 nr. 72). Als slibvangputten en vet- of olieafscheiders voldoen aan regels die gelden in andere lidstaten van de EU en ze het milieu gelijkwaardig beschermen als vervat is in de in Nederland geldende regels, voldoen ze daarmee ook aan de Nederlandse regels. De beoordeling of een buitenlandse afscheider tenminste aan de Nederlandse eisen voldoet, is aan het bevoegd gezag. In de praktijk zal de houder van de afscheider moeten aantonen dat de voorziening aan die gestelde eisen voldoet. KOMO-keur Een voorziening voldoet in Nederland in elk geval aan de eisen wanneer die is gecertificeerd op grond van een in een ministeriele regeling vastgestelde BRL (beoordelingsrichtlijn) en dus voorzien is van een KOMO-keur. Door de regeling van wederzijdse erkenning wordt een kwaliteitsverklaring van een certificeringsinstelling uit een andere lidstaat van de EU beschouwd als gelijkwaardig aan de Nederlandse certificering met KOMO-keur. De buitenlandse certificeringsinstelling moet erkend zijn door de Raad van Accreditatie, en de houder van de afscheider moet dat kunnen aantonen. ■
L and b ouw
Aanpassing geurbeleid laat nog op zich wachten De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uitspraken gedaan over het ontbreken van de milieuhygiënische onderbouwing van de categorie ‘indeling van de richtlijn veehouderij en stankhinder 1996’. Naar aanleiding van die uitspraken is in opdracht van het ministerie van VROM afgelopen najaar een geurbelevingsonderzoek naar agrarische stankhinder gestart. De resultaten daarvan worden in augustus verwacht. Ook wordt druk gewerkt aan het bepalen van de hoofdlijnen voor het toekomstige stankbeleid; in de Richtlijn veehouderij en stankhinder 1996 is die fundamentele herbezinning op het stankbeleid al aangekondigd. Een notitie daarover wordt in september
door de minister van VROM aan de Tweede Kamer gezonden. Ook de uitkomsten van het geurbelevingsonderzoek en de resultaten van het IMAG-DLO-onderzoek naar de geuruitstoot van verschillende traditionele en emissiearme stallen
(foto: Rob Niemantsverdriet)
zullen daarvan deel uitmaken. Afhankelijk van de uitkomsten van de kamerbehandeling van deze notitie wordt gewerkt aan de verdere uitwerking van het nieuwe stankbeleid. ■
14
InfoMil nieuwsbrief 14/99
Eu ro BAT
Eerste BREFs staan op stapel In de loop van 1999 zien de eerste twee BREFs (BAT reference documents) het licht. Tijd voor een hernieuwde kennismaking met het EuroBAT-project. In Nieuwsbrief 4 is het al eens uiteengezet: het EuroBAT-project is gebaseerd op de Europese IPPC-Richtlijn van 24 september 1996 (Richtlijn 96/61/EC). In de richtlijn staat dat de lidstaten zorg moeten dragen voor een integrale vergunningverlening én dat de vergunningen gebaseerd moeten zijn op de toepassing van ‘best available techniques’ (BAT). Information Exchange Forum In de richtlijn staat tevens (artikel 16.2) dat de Europese Commissie een informatie-uitwisseling over BAT zal organiseren. De commissie heeft daartoe het Information Exchange Forum (IEF) in het leven geroepen, waarin vertegenwoordigers van lidstaten en industrie zitting hebben. Het IEF coördineert en accordeert de activiteiten die plaatsvinden op het gebied van informatie-uitwisseling. Nederland heeft twee permanente afgevaardigden in het IEF, een van het ministerie van VROM en een van het RIZA; zij
verzorgen ook de coördinatie van de Nederlandse inbreng. BREF Het resultaat van de informatie-uitwisseling wordt vastgelegd in eerdergenoemde BREFs, die bedoeld zijn als handreiking voor het bevoegd gezag bij het bepalen van BAT. In de periode tot 2002 zullen er BREFs opgesteld worden voor alle dertig industriële activiteiten die zijn genoemd in Annex 1 van de IPPC-richtlijn. Voor elke BREF wordt een Technical Working Group (TWG) in het leven geroepen, met vertegenwoordigers van lidstaten, industrie en milieuorganisaties. Ruim twee jaar na de oprichting van het IEF verschijnen nu de eerste twee documenten: • Iron & Steel (primair ijzer en staal: voorjaar 1999) • Cement & Lime (cementklinker en kalkproductie: zomer 1999)
InfoMil en het millennium Hoe millenniumproof is de software van InfoMil? Daarover worden regelmatig vragen gesteld. Hieronder vindt u een overzicht van de millenniumbestendigheid van digitale InfoMil-producten en producten die door InfoMil worden verspreid. NeR-diskette De NeR-diskette is een onder MS-DOS draaiend programma uit 1993. Aan het programma is nooit onderhoud verricht wegens het eenmalige karakter. In februari 1999 besloot de adviesgroep NeR (voorheen ARE) de diskette niet langer te ondersteunen omdat inhoud en software zijn verouderd en de NeR-saneringstermijnen eind 1999 aflopen. Verder gebruik is dan ook voor risico van de gebruiker. Geurnorm 3.0/2.0 Geurnorm 3.0 is een gratis programma waarmee de geurverspreiding van mengvoederfabrieken kan worden berekend. De softwareontwikkelaar meldde dat het programma gebruik maakt van de systeem-
NL-BAT Het resultaat van de informatie-uitwisseling is in belangrijke mate afhankelijk van de hoeveelheid en kwaliteit van de informatie die wordt aangedragen door de lidstaten en de industrie. Daarom heeft Nederland ervoor gekozen om zogeheten NL-BAT-documenten op te stellen voor die sectoren waarvoor Nederland een belangrijke bijdrage denkt te kunnen leveren. InfoMil is vaak direct betrokken bij het opstellen van deze NL BAT-documenten. Toekomst De toekomst van het EuroBAT-project is tot 2002 zeker: de serie documenten voor dertig industriële bedrijfstakken wordt in elk geval afgemaakt. Daarna wordt gekeken of de BREFs herzien moeten worden. Een Rapportage stand van zaken EuroBAT (inclusief het werkprogramma tot 2002) is beschikbaar bij InfoMil. Ook kunt u een kijkje nemen op onze website, onder het kopje ‘Overig’. Hier vindt u ook een link naar de website van het European IPPC Bureau, het orgaan van het IEF dat de BREF-documenten opstelt. ■
problemen blijft werken. Wilt u daar toch zeker van zijn, dan adviseren wij u om dat zelf te testen. Geurnorm 2.0 is vervangen door Geurnorm 3.0 en daarmee vervallen. Bees-diskettes De Bees-B diskette is door de softwareontwikkelaar getest en millenniumbestendig bevonden. U kunt dit programma zonder problemen blijven gebruiken. Nog dit jaar brengt InfoMil de Bees-A diskette uit. Dit programma wordt millenniumbestendig opgeleverd.
datum van de computer waarop het wordt gedraaid. Met deze datum worden echter geen berekeningen uitgevoerd. Uit eenvoudige tests bleek niet dat millenniumproblemen te verwachten zijn, maar desondanks kunnen wij niet garanderen dat het programma na 31 december 1999 zonder
InfoMil-website De voor het publiek beschikbare bestanden op de InfoMil-website zijn tekstbestanden, die per definitie niet gevoelig zijn voor het millenniumprobleem. Dit betekent dat de InfoMil-website (www.infomil.nl) ook na 31 december 1999 zonder problemen geraadpleegd kan worden. ■
15
InfoMil nieuwsbrief 14/99
F O - I nd ust ri e
Stand van zaken doelgroepbeleid In het kader van het Doelgroepbeleid Milieu en Industrie heeft de Nederlandse overheid convenanten afgesloten met acht verschillende bedrijfstakken. Hieronder een overzicht van de stand van zaken van de uitvoering van die convenanten per bedrijfstak.
(foto: Joop van Reeken)
Basismetaalindustrie Onlangs is de evaluatie van het BMP-2proces afgerond. Hieraan hebben vijf basismetaalbedrijven en hun bevoegd gezag meegewerkt. De bevindingen van de evaluatie zullen worden meegenomen bij het opstellen van BMP-3. Chemische industrie Eind maart van dit jaar waren de BMP-2’s van de chemische industrie bij FO-Industrie binnen. Vlak na de zomer wordt een rapport vastgesteld waaruit blijkt wat de gezamenlijke reductie van de chemische industrie is. De overleggroep Kostenverevening chemische industrie heeft een studie verricht naar de mogelijkheden voor een systeem om de kosten van emissiereducerende maatregelen voor stikstofdioxiden (NOx) te verdelen over de industrie. In het eindrapport staat een voorstel voor een uitruilmodel, waar alle betrokken partijen zich nu over buigen. Grafische industrie en verpakkingsdruk In de MBO, die is aangegaan tot 2010, zijn doelen opgenomen voor de jaren 2000 en 2010. Het Handboek milieumaatregelen grafische industrie en verpakkingsdrukkerijen gaat vooral in op de realisering van de doelen voor de periode tot 2000.
De doelen voor 2010 zijn meer richtinggevend van aard en moeten nog nader geconcretiseerd worden. Hiertoe is in 1998 in het bedrijfstakoverleg de notitie Conceptmilieudoelen 2000-2010 vastgesteld. Papier- en kartonindustrie Het sommatierapport van de milieujaarverslagen 1998 wordt in de tweede helft van 1999 gepubliceerd. Met ingang van 2000 valt het merendeel van de papier- en kartonindustrie onder het Besluit milieuverslaglegging; daarom moeten de bedrijven voor het eerst over 1999 rapporteren. Verder staat 1999 in het teken van de tweede ronde BMP’s die op 1 mei 1999 van start ging, zodat de bedrijven het ontwerp-BMP2 voor 1 januari 2000 kunnen indienen. Textiel- en tapijtindustrie Het sommatierapport van de BMP’s van 47 textiel- en tapijtbedrijven is gereed en wordt binnenkort gepubliceerd. De algemene conclusie uit het sommatierapport is dat naar verwachting de meeste doelstellingen voor 2000 worden gerealiseerd. Een knelpunt vormt de toename van de hoeveelheid te verwijderen afvalstoffen; de oorzaak daarvan wordt onderzocht. In de loop van 2000 gaat de tweede ronde BMP’s van start.
Zuivelindustrie De zuivelbedrijven zijn op dit moment bezig met opstellen van BMP-2. De definitieve BMP-2’s moeten voor 1 juni 1999 zijn ingediend bij het bevoegd gezag; binnen twee maanden na indiening worden die beoordeeld, dus voor 1 augustus 1999. Nieuw in het BMP-2 van de zuivel is de waterbalans. Nieuw is ook dat tegelijk met het milieujaarverslag over 1998 de MJArapportage moet worden ingediend. Betonmortel- en betonproductenindustrie De betonmortel- en betonproductenbedrijven zijn bezig met het opstellen van hun BMP’s. De ontwerp-BMP’s moeten voor 15 juli 1999 zijn ingediend bij het bevoegd gezag; binnen drie maanden na indiening moeten die zijn beoordeeld, dus voor 15 oktober 1999. Uit een peiling die onlangs is gehouden bij bedrijven en overheden is gebleken dat circa 80% van de leden van de bedrijfsverenigingen BFBN en VOBN een BMP opstellen. Bij de niet-leden ligt dit percentage lager. Bedrijven die geen BMP opstellen, krijgen een actuele vergunning op basis van het werkboek. Metalektro-industrie De procesmatige monitoring van het BMPproces voor de jaren 1997 en 1998 is afgerond. Op de enquêtes kwam een respons van circa 35%. Uit de resultaten blijkt dat 40 à 45% van de ondervraagde bedrijven een BMP heeft opgesteld of van plan is dat te doen. Voor het Werkboek milieumaatregelen metaal- en elektrotechnische industrie zijn nieuwe modules in ontwikkeling: Scheepsbouw en -reparatie, Overige ondersteunende voorzieningen en een aanvulling op de module Energie met betrekking tot terugverdientijden van energiebesparende maatregelen. ■
Rapporten kunt u opvragen bij FO-Industrie, tel. (070) 345 14 15. Voor vragen over de doelgroepconvenanten en milieujaarverslagen kunt u contact opnemen met de InfoMil-helpdesk: tel. (070) 361 05 75.
16
A ge nda 29 september Conferentie lokale geurhinder 1999
Het platform Geurhinder organiseert in Ede een conferentie over de uitvoering van het geurbeleid in Nederland. Informatie: InfoMil (070) 361 05 75. 30 september Water Quality Europe 99
Conferentie met als thema ‘No water to waste’. Over het creatief gebruik van niet-drinkwater in de industrie Informatie: (020) 679 32 18. 29 november Tweede landelijke preventiedag
InfoMil organiseert de tweede landelijke preventiedag voor gemeenten. Het thema van de preventiedag is 'verruimde reikwijdte in de milieuvergunning en amvb’s, de veranderende rol van het bevoegd gezag’. De Reehorst, Ede Informatie: InfoMil (070) 361 05 75. 29 en 30 november Bodembreed
Elfde Nationaal Symposium Bodemonderzoek Bodem Breed De Blije Werelt , Lunteren. Informatie: SKB, mw. I. van Reijssen, (0182) 54 06 90, of www.skbodem.nl. Col of o n Redactieadres Postbus 30732, 2500 GS Den Haag. Fax (070) 363 33 33. Redactie en productie Frans Brand, Dick van Teylingen (: Netwerk voor communicatie, Rotterdam)
InfoMil nieuwsbrief 14/99
Klantenraad schakel tussen InfoMil en doelgroepen Sinds de oprichting van InfoMil bestaat een klantenraad waarin gemeenten en provincies vertegenwoordigd zijn. Het doel van de klantenraad is de dienstverlening van InfoMil zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de behoeften van de doelgroepen. De klantenraad heeft geen formele relatie met de Stuurgroep InfoMil. De breed samengestelde stuurgroep probeert wel op de hoogte te blijven van de punten die in de klantenraad aan de orde komen. De klantenraad voert periodiek overleg met InfoMil. Terugkerende thema’s zijn de knelpunten en behoeften bij gemeenten en provincies, en de ontwikkelingen bij InfoMil. InfoMil-publicaties kunnen in de conceptfase in de klantenraad worden beoordeeld op toegankelijkheid en bruikbaarheid. Uitnodiging De leden van de klantenraad zijn zelf afkomstig uit de praktijk. Ze weten veel van wat er speelt, maar uiteraard niet alles. U wordt dan ook van harte uitgenodigd uw ideeën, commentaar en suggesties voor te leggen aan een van de leden. In de raad zijn de kleinere gemeenten nog ondervertegenwoordigd; een aanmelding vanuit een kleinere gemeente is daarom welkom. Meer informatie over de klantenraad: Ad Raaymakers, tel. (078) 648 05 00.
Ad Raaymakers
“De klantenraad wil de kwaliteit van de InfoMil-dienstverlening bestendigen door er varingen van gebruikers te verzamelen en om te zetten in bruikbare adviezen”
■
De huidige samenstelling van de klantenraad is als volgt: Ad Raaymakers, milieudienst Zuid-Holland-Zuid (voorzitter) Marco van de Reep, milieudienst IJmond (plv. voorzitter) Nancy Oberyé, gemeente Arnhem Jan Remeijsen, gemeente Tilburg Monique Verhoeven, gemeente Maastricht
Anco Sangers, milieudienst/provincie Groningen Arnold van Loon, gemeente Hengelo Pieter van Bentum, gemeente Deventer Hans Bos, gemeente Haarlem Kees den Hoedt, DCMR milieudienst Rijnmond Cindy Hagenstein, VNG
Coördinatie voor InfoMil Roselie Wijtenburg Vormgeving Verhey & Associates, Rotterdam Basisontwerp Conefrey/Koedam BNO, Almere
Wat is nieuw bij InfoMil?
Druk Macula, Boskoop
InfoMil, het Informatiecentrum milieuvergunningen,
Zaken (in samenspraak met IPO en VNG) en een
Oplage 6500 exemplaren
is op de hoogte van milieubeleidsinstrumenten en de
zelfstandig onderdeel van Novem en Senter.
ISSN 1385 – 5492
stand der techniek. InfoMil ondersteunt de uitvoering
Sinds begin 1999 zijn bij InfoMil drie nieuwe
van het milieubeleid met een helpdesk, zorgt voor de
aandachtsvelden ondergebracht:
De volgende Nieuwsbrief verschijnt in oktober.
publicatie en verspreiding van brochures en andere
• Bodem: naast NRB en Bsb nu ook het BOOT
Overnemen met bronvermelding is toegestaan.
informatie en geeft praktijkgerichte instructie-
• Elektromagnetische straling
.
bijeenkomsten.
• Milieujaarverslag.
InfoMil is een initiatief van VROM en Economische
■