Samenvatting lezing in Zutphen op 18-11-2013: “De ontwikkelingsgeschiedenis van kastelen, speciaal in het gebied rond Zutphen”. (achter de kasteelnamen zijn de dichtstbijzijnde plaatsen aangegeven) Blad 7 is een fotoblad De term kasteel is niet een term die in de middeleeuwen werd gebruikt. In die tijd had men een grote hoeveelheid begrippen die het kasteel aanduidden. Termen als; borg, huys, veste, stins, havezathe en dergelijke werden door elkaar gebruikt. Vandaag de dag zijn de historici er nog niet toe gekomen om een bruikbare definitie te formuleren voor het kasteel. Lange tijd omschreef men het aldus; “Een kasteel is een versterkte woning van een edelman” Dit gaat slechts ten dele op, omdat er niet altijd in werd gewoond, en omdat het ook niet altijd ging om een edelman. Het hierna volgende verhaal gaat over de kasteelontwikkeling in Nederland en dan vooral toegespitst voor het oosten van ons land. Er wordt niet ingegaan op de mensen die deze gebouwen bewoonden, het gaat hier vooral om de bouwkundige aspecten. Om te begrijpen hoe de kastelen rondom Doesburg tot stand zijn gekomen is het noodzakelijk om heel ver terug te gaan in de geschiedenis. Er heeft een grote verscheidenheid aan versterkingen in deze gebieden gelegen en de samenhang wordt pas duidelijk als we naar de vroegste verschijningsvormen teruggaan. De vroegste middeleeuwse versterkingen in de Nederlanden ontstonden door de verzwakking van het centrale gezag na de dood van Karel de Grote in 814. Na zijn overlijden werd het immense rijk verdeeld in vele gebieden, vooral na de definitieve driedeling bij het verdrag van Verdun in 843. In het leenstelsel van Karel de Grote hadden de edelen nog niet veel macht, het waren in feite ambtenaren die konden worden afgezet, maar dat veranderde onder zijn opvolgers. Hierdoor gingen de op macht beluste edelen er steeds meer toe over om zich te voorzien van versterkte huizen, waarin ze zich konden beveiligen tegen kwaadwillige buren. In het begin zullen dit versterkte houten boerderijen zijn geweest, vaak omringd door een gracht en een palissade. Van dat soort versterkingen is niets meer over, en alleen uit opgravingen wordt iets van die tijd duidelijk. Zo weten we uit grondsporen, te zien op luchtfoto’s in de buurt van Keppel over het bestaan van zo’n heel vroeg versterkt huis. Het gaat hier om een rond binnenterrein, waarop een paar houten gebouwen stonden. Daaromheen lag een wal met een palissade. De diameter, incl. de wal zal ongeveer 13 meter zijn geweest. Buiten die wal lagen twee grachten. e
Vanaf het begin van de 9 eeuw werden de Europese kusten geteisterd door de strooptochten van de e Vikingen. Dit duurde voort tot het begin van de 11 eeuw. In het begin waren het vooral aanvallen op dorpen en stadjes langs de kusten, maar bij het wegvallen van het centrale gezag breidden die strooptochten zich uit tot ver in het binnenland. Het werd duidelijk aan lokale overheden overgelaten om iets tegen die invallen te doen. We zien dan ook dat door gezamenlijke inspanning van de bevolking versterkingen werden aangelegd. Deze versterkingen kennen wij onder de naam walburgen. Deze walburgen werden in eerste instantie aangelegd in de kuststreken. Het waren grote zuiver ronde aarden versterkingen, met een middellijn van tussen de 100 en 300 meter. De Zeeuwse plaatsen Middelburg, Oostburg, Souburg, Domburg en Burgh op Schouwen zijn uit dergelijke versterkingen ontstaan, wat ter plaatse nog te zien is aan de rondlopende wegenstructuur. Het waren versterkingen die tot doel hadden om naar toe te vluchten als er een Vikingaanval op handen was. Van daaruit weerstond men de aanvaller. Pas later werden die burgen voorzien van woonhuizen en kregen meer het karakter van een dorp. Die dorpen groeiden uit tot de genoemde plaatsen. Deze versterkingen behoorden tot een grote groep langs de hele kust van Noordwest Europa. In het jaar 882 werden de plaatsen Deventer en Zutphen aangevallen en verwoest door de Vikingen. Het waren toen onbeschermde handelsplaatsen, Zutphen was bovendien het bestuurlijk centrum van het graafschap. Ze lagen op natuurlijke hoogten gevormd door stuifduinen en ze leverden een makkelijke prooi op voor de Vikingen. Uit opgravingen en oorkonden zijn we nauwkeurig ingelicht over
1
het verloop van die aanval. Blijkbaar waren de aanvallers alleen uit op voedsel. Uit opgravingen kwamen resten van geslacht vee te voorschijn tezamen met menselijke resten en verbrande huizen. Deze daad had tot gevolg dat er tussen 886 en 892 in Zutphen een grote walburg werd aangelegd met een middellijn van ongeveer 350 meter. Daarbinnen kwam een ruim opgezette nederzetting met een volledige wegenstructuur. De verdediging bestond uit een brede aarden wal, van zo’n 5 meter hoog, waarop een palissade. Aan de voet van de wal werd een brede droge gracht aangelegd, door de zandrug tussen de Berkel en de IJssel, die tot op heden nog herkenbaar is als de marktengordel in de stad. De burg werd aangelegd door graaf Everhard van Hamaland in opdracht van de Frankisch–Lotharingische koning. We weten dit nog niet zo heel lang, pas zo’n jaar of 10, onder meer naar aanleiding van uitgebreide opgravingen op het s’ Gravenhof in Zutphen. Ook in Deventer kwam een walburg. Die was niet rond, maar ovaal en omsloot min of meer de lintbebouwing die een handelsstad aan een rivier kenmerkt. Een tweede groep walburgen vinden wij ongeveer een eeuw later in het oosten van ons land in de vorm van versterkingen die meer tot doel hadden de lokale handelsbelangen te beschermen. Ze waren niet in eerste instantie gebouwd tegen de Vikingen. De indruk bestaat dat ze rond het jaar 1000 zijn aangelegd, maar sommigen kunnen ook aanzienlijk ouder zijn. Tot die groep behoren onder andere de walburg op landgoed De Duno (bij Heveadorp/Oosterbeek) en de Huneschans bij het Uddelermeer. Ook onder meer bij Rhenen, Oldenzaal en Almelo bevinden zich restanten van dergelijke burgen. Wanneer we de Duno en de Huneschans met elkaar vergelijken dan zien we dat beide aan het water zijn gebouwd. De Duno ligt op de hoge oeverwal van de Rijn en de Huneschans ligt aan het Uddelermeer. De versterking de Duno heeft een halfronde vorm, het open gedeelte wordt beschermd door de steile helling naar de Rijn. Nog steeds is er veel onduidelijkheid over deze versterkingen. Ze worden wel in verband gebracht met de zeer belangrijke ijzerwinningen in deze streken, en werden als handelsplaatsen dus druk bezocht. Ook worden enkele in verband gebracht met de machtstrijd van het beruchte gravenpaar Balderik en Adela. Door geschiedschrijvers uit die tijd worden ze veelvuldig genoemd bij oorlogen en belegeringen van diverse burchten. e Na verloop van tijd, rond het begin van de 12 eeuw, verdween de functie van deze burgen. Ze bleven soms bewoond en groeiden uit tot steden, maar hun primaire rol als vluchtburg in onveilige tijden was uitgespeeld. Ze werden opgevolgd door kleinere kastelen die veel beter te verdedigen waren door een kleine bezetting en die meer geschikt waren om te fungeren als bestuurscentra voor nieuw gevormde, duidelijk begrensde gebieden. Die kleinere kastelen hadden nog wel veel kenmerken van een walburg. We zijn over die kastelen ingelicht door de afbeeldingen op het beroemde tapijt van Bayeux in Bretagne. Op dit tapijt zijn als een stripverhaal de daden van Willem de veroveraar in 1066 geborduurd. We zien e daarop houten versterkingen op kunstmatig aangelegde heuvels. In het begin van de 19 eeuw zijn ze door een Franse wetenschapper voor het eerst aangeduid met de term “chateau a motte”. Een motte is dan een kunstmatige heuvel. Op de afbeelding is de ideaalreconstructie van een motte kasteel afgebeeld. Een hoge heuvel met daarop een houten toren omringd door een houten palissade. Aan de voet van de heuvel ligt een voorburcht, eveneens voorzien van een palissade maar dan op een verhoogde aarden wal. Dit alles werd nog eens omringd door een gracht. Hoewel verreweg het grootste deel van de motte-kastelen is verdwenen wijzen sporen in het landschap hier en daar nog op de motte’s. We moeten het doen met spaarzame opgravingen, omdat niet alleen de houten constructies zijn verdwenen maar ook zijn de heuvels door erosie veel lager geworden. Dicht in de buurt is nog steeds de motte in het dorpje Leur in de Betuwe te zien. Achter de kerk aldaar is hij als hoge heuvel zichtbaar. Een belangrijk voorbeeld van een hele omvangrijke motte is de burcht van Montferland (s’Heerenberg) Op een enorme heuvel met een hoogte variërend van 17 tot 20 meter, die deels bestond maar voor het grootste deel kunstmatig werd aangevuld, ligt een ovaal plateau van ongeveer 60 x 90 meter. Uitgebreide onderzoeken hebben uitgewezen dat langs de rand van het plateau een lage wal is geweest met daarop een stenen muur. Van een mogelijke palissade als voorganger van die muur is niets teruggevonden. Montferland is daarmee een soort overgang van de walburg naar de motte-burcht. Het is duidelijk dat door zijn omvang deze burcht gebouwd is door leden van de hoogste adel. Zeer waarschijnlijk is dit het ook een van de versterkingen geweest die werden aangelegd door het reeds eerder genoemde grafelijke paar Balderik en Adela. De aanleg, zo rond het jaar 1000, is daardoor een zeer vroeg voorbeeld van een motte-burcht
2
Bij Huis Bergh zou een van de eerste verschijningsvormen een motte zijn met daarop een stenen ringmuur en een stenen toren. We weten niet of daar een houten versterking aan vooraf is gegaan. De muren werden gemetseld in tufsteen, een natuursteensoort uit de Eifel, die hier naartoe werd getransporteerd. Het vervaardigen van baksteen was in die tijd nog onbekend, dat kwam pas omstreeks het jaar 1200. De motte’s werden in sommige gevallen naderhand voorzien van een stenen muur aan de voet van de heuvel. De ruimte werd vervolgens met zand opgevuld zodat een hoog plateau ontstond binnen een van kantelen voorziene stenen muur. Zo ongeveer zou de motte van een volgende bouwfase van Huis Bergh er uitgezien kunnen hebben. De ringmuur om de voet van de heuvel bestaat ten dele nog steeds. Vaak hoorde daar nog een hoge stenen toren bij op het midden van het plateau. Het is duidelijk dat ook deze kastelen door de hoogste invloedrijke en daardoor vermogende adel werden gebouwd. Iets dichter bij huis vinden we het kasteel van Bronkhorst, nu nog slechts herkenbaar als een hoge heuvel. Ook Bronkhorst zal ooit begonnen zijn als een kunstmatige heuvel met daarop een houten e toren en een palissade. In waarschijnlijk de 13 eeuw werd ook hier de motte omringd door een stenen muur, in dit geval van baksteen. De burcht werd naderhand uitgebouwd en we kennen de gedaante e alleen uit latere afbeeldingen. In de 19 eeuw werd de burcht gesloopt, omdat hij vervallen was en men de stenen elders weer goed kon gebruiken. Wat overbleef is een heuvel die vol zit met nog niet onderzochte funderingen. Bronkhorst is altijd vrij klein gebleven. Er is niet veel fantasie voor nodig om in het huidige stadje de omvang van de ooit aanwezige voorburcht te zien. We weten uit afbeeldingen dat het stadje is voorzien geweest van een grachtenstelsel en een poort. Na verloop van tijd stapte men af van het principe dat een burcht op een kunstmatige hoogte moest liggen. De opnieuw uitgevonden methode van het bakken van baksteen was een van de oorzaken. Men kon hier dikke sterke muren van metselen en het was goedkoper dan het natuursteen, dat over grote afstanden moest worden aangevoerd. Doordat hierdoor ook hogere gebouwen konden worden gerealiseerd werd de combinatie van wonen en verdedigen steeds belangrijker. Vanaf ca 1150 tot ca 1350 kwam de bouw van ronde en veelhoekige waterburchten op gang. Het waren kastelen die ook weer door zeer vermogende en invloedrijke heren werden gebouwd. In het begin kwam deze macht tot uiting bij de motte-kastelen die werden voorzien van een stenen ringmuur, maar steeds meer kwam in zwang dat kastelen op het vlakke land werden gebouwd, omringd door vaak zeer brede grachten. Het werd voor een aanvaller een stuk moeilijker om de muren te benaderen. Bij een motte-kasteel was dat, door de gracht op afstand van de hoog gelegen palissade, wat eenvoudiger. Ook ging men ten opzichte van de muren uitspringende torens bouwen die de mogelijkheid boden om langs de muren pijlen af te schieten op te dicht genaderde aanvallers. Dergelijke kastelen komen vooral voor in het westen van ons land. De kastelen Teilingen (Hillegom/Lisse) en het eerste kasteel van Egmond (Egmond aan zee), nu alleen als fundering nog zichtbaar, zijn goede voorbeelden van ronde waterburchten. Het gaat hier om een ronde weermuur met een weergang op bogen aan de binnenzijde. Bij Teilingen werd een kolossaal woongebouw tegen de binnenkant van de weermuur opgetrokken. Het Muiderslot (Muiden), kasteel Ammersooyen (in de buurt van Zaltbommel) en de ruïne van Brederode (Velsen) zijn goede voorbeelden van waterburchten op een vierkant grondplan met ronde of vierkante torens op de hoeken, en een poorttoren in het midden van een zijde. We vinden het principe van flankerende muurtorens in het oosten van ons land in grote mate terug bij de ommuringen van de steden. Alle steden langs de IJssel hebben dergelijke uitspringende torens gehad, in Zutphen en Deventer zijn er nog een aantal te vinden. Bij kasteel de Doornenburg (Doornenburg) vinden we dit soort torens alleen terug op de voorburcht. Het gaat hier om een grote van weermuren voorziene ommuurde ruimte, die bovendien op regelmatige afstanden is voorzien van torens en een zwaar poortgebouw. Toch gaat het hier alleen om de voorburcht. De hoofdburcht van de Doornenburg is aanzienlijk kleiner en is alleen vanaf de voorburcht te bereiken. Dergelijke kastelen waren de residenties van de hogere adel. De lagere adel moest het doen met aanzienlijk kleinere gebouwen, vaak ook op kleinere stukken grond. Een van de oorzaken was dat in de meeste gevallen het vaderlijk en moederlijk erfdeel werd verdeeld tussen alle kinderen. Het gevolg was een grote versnippering van de in oorsprong uitgestrekte bezittingen. De oudste zoon kreeg bijvoorbeeld het voorvaderlijk slot, maar de andere kinderen konden niet meer doen dan een eenvoudig kasteeltje bouwen op het aan hen toegevallen erfdeel.
3
e
e
Deze eenvoudige kastelen, van de 13 tot in de 15 eeuw waren dan de woontorens. Het overgrote deel van de kastelen om ons heen is uit woontorens ontstaan. Een woontoren was niet meer dan een gebouw op een rechthoekig of vierkant grondplan, in hoge uitzondering waren ze rond. Ze hadden gewoonlijk slechts een kelder met daarboven twee verdiepingen. Een zolder onder de kapconstructie met daaromheen een weergang met kantelen, als een soort verbrede dakgoot. In het westen van ons land stonden de woontorens meestal direct in het water, in het oosten meestal op een klein eilandje in een gracht. e Een goed voorbeeld van een woontoren op een vierkant grondplan is de 14 eeuwse Lunenburg (Nederlangbroek) in Utrecht. De toren werd geheel gerestaureerd in 1968 na het weghalen van de daartegen geplaatste uitbreidingen. Op de begane grond lag een ruimte voorzien van een gewelf die alleen toegankelijk was vanaf de eerste verdieping daarboven. Op die eerste verdieping lag ook de ingang, die bereikbaar was via een oplopende brug vanaf de overkant van de gracht. Vaak was hier ook een kleine ophaalbrug, maar in veel gevallen volstond men met het vernielen van de brug in geval van een beleg. Op deze etage was ook de eigenlijke woning, voorzien van een stookgelegenheid. Ook op de tweede verdieping werd gewoond, gezien ook de uitgebouwde latrine die loosde langs de muur direct op de gracht. De derde en vierde verdieping waren vaak voorraadkamers. De vierde verdieping bevindt zich direct onder de kapconstructie en gaf toegang tot de rondlopende weergang met kantelen. Het was natuurlijk niet zo dat deze torentjes permanent bewoond werden. Er hoorde nog een omgrachte voorburcht bij waarop zich woon- en bedrijfsgebouwen bevonden. Voor een edelman met een beperkte beurs was zo’n stenen toren al een luxe, de voorburcht zal meestal geheel van hout zijn geweest met aarden wallen en palissaden. Een zeer hoge woontoren, met zeven verdiepingen, is de nog bestaande Hamtoren (Vleuten) in e Utrecht, maar die hoorde, ook in de 14 -eeuw, echt tot de uitzonderingen. Wanneer we in het ons omringende gebied op zoek gaan naar woontorens dan zitten die in vrijwel alle gevallen verborgen in grotere kastelen die in de loop der eeuwen uitbreidingen hebben ondergaan. In het muurwerk aan de buitenzijde van kasteel Ruurlo is nog een stukje van het oorspronkelijke opgaande werk te herkennen. De kelders in Ruurlo zijn voor een deel voorzien van prachtige gewelven, maar die bevinden zich in de uitbreidingen. De oorspronkelijke woontoren moest het naar alle waarschijnlijkheid doen met houten vloeren en balklagen. Als er in een kasteel gewelven aanwezig zijn dan wil dit dus niet altijd zeggen dat we ons daar in het oudste deel bevinden. Bij de Doorwerth in de buurt van Oosterbeek is de woontoren nog geheel herkenbaar in het naderhand veelvuldig verbouwde kasteel. Op de afbeelding is te zien waar het allemaal mee begon in e de tweede helft van de 13 eeuw. Dicht in de buurt vinden we de Gelderse toren (Spankeren), een ronde woontoren. Ronde woontorens zijn zeer zeldzaam in Nederland. Jammer genoeg werd het oude gebouw op het eind van e de 19 eeuw in een neogotische stijl herbouwd op het oude grondplan. Hij werd in 1535 onder Karel van Gelder gebouwd als verdedigbare sterkte langs de IJssel. Hij hoort dus niet bij de grote groep veel e oudere woontorens uit de 14 eeuw. e Een ander voorbeeld van een woontoren die in de vroege 13 -eeuw is ontstaan is de Nijenbeek (bij Voorst). De ruïne die er nu nog staat, het gevolg van beschietingen in de tweede wereldoorlog, geeft nog steeds een goed beeld van de oorspronkelijke opzet. De Nijenbeek is iets groter geweest, onderzoek heeft uitgewezen dat er nog een klein ommuurd voorplein lag, en er was een klein woonhuis als uitbreiding van de toren tegen aangebouwd. Een kasteeltype dat ongeveer in de zelfde tijd ontstond was het kasteel met een donjon. Een donjon is een zware toren, meestal werd er ook in gewoond, maar die had als functie het laatste toevluchtsoord te zijn als de rest van het kasteel al door de vijand was veroverd. In die zin kon een woontoren zich door aangebouwde uitbreidingen ook ontwikkelen als donjon. Een goed voorbeeld is weer huis Bergh, waar de donjon nog steeds goed herkenbaar is. Hij controleert de poortdoorgang van de voorburcht en de poortdoorgang van de hoofdburcht. In kasteel Rosendael bevindt zich een geweldig dikke ronde toren die duidelijk de functie had van donjon. Bij Rosendael is het merkwaardig dat de ruimten binnen de ronde toren vierkant zijn. Zeer waarschijnlijk is dit gekomen doordat het eerste kasteel een vierkante woontoren was, die later voorzien werd van een ronde veel dikkere buitenkant. Opgravingen in de kasteelgracht hebben aangetoond dat op deze toren weermuren met kleine torens hebben aangesloten. Zodoende was de donjon een onderdeel van een ommuurd complex, en domineerde hij de verdediging van het kasteel. De verschillende typen van kastelen die in de loop der tijd zijn ontstaan hebben we nu ongeveer gehad. De kastelen die nu nog zeer goed in het landschap herkenbaar zijn en die dateren uit de
4
Middeleeuwen zijn eigenlijk allemaal voortgekomen uit de eenvoudige woontorens. In de meeste gevallen zijn die woontorens dus ook te ontdekken als we het gebouw bouwhistorisch gaan onderzoeken, wat meestal gebeurt tijdens een ingrijpende restauratie. Een goed voorbeeld hiervan is kasteel Hackfort bij Vorden. Rond 1982 vond daar een omvangrijke restauratie plaats. Voordat met deze werkzaamheden werd begonnen moest het kasteel in al zijn facetten worden opgemeten. Voor het eerst in de geschiedenis van het gebouw werd daarmee inzicht verkregen in zijn ontstaansgeschiedenis. Al gauw werd duidelijk dat de eerste woontoren zich midden in het gebouw bevond. In de kelderverdieping was hij goed herkenbaar. Aansluitende muren waren koud tegen dit bouwblok aangemetseld. Merkwaardig was dat de woontoren precies midden tussen de twee ronde torens stond. Dit rechtvaardigt de veronderstelling dat de woontoren ooit midden in een vierhoek met ronde torens heeft gestaan. We zien hier dus een zeer omvangrijke aanleg die dateert uit de tijd dat men beducht was voor de verwoestende uitwerking van het buskruitgeschut. Zo’n zelfde situatie treffen we aan bij kasteel Wildenborch (Vorden). Zie de afbeelding. Ook daar was ooit een vierkante aanleg met ronde hoektorens. Die torens waren niet zo hoog als bij de bekende vierkante kastelen zoals Ammersooyen, Muiden of Brederode. Ze waren ook in een veel latere tijd gebouwd, doelgericht tegen de bedreiging van het vuurgeschut. Op die lage torens zullen kanonnen gestaan hebben. In feite probeerde men de vijand zo ver mogelijk weg te houden van het bewoonbare gedeelte. Vaak legde men dubbele grachten aan of werd gebruik gemaakt van de natuurlijke e verdediging van een moeras. Het zou allemaal niet baten. Tegen het midden van de 16 eeuw was de rol van het verdedigbare kasteel grotendeels uitgespeeld. Als laatste type van een kasteel is nog de groep van dwangburchten te noemen die op last van Karel e van Gelder in de eerste jaren van de 16 eeuw werden gebouwd om steden in zijn machtsgebied onder de duim te houden. Hij voerde oorlog tegen de Habsburgers, sloot een geheim verbond met de Franse koning en kreeg steeds grotere tegenwerking van de steden die alsmaar meer belasting moesten betalen voor zijn veldtochten. We weten meer uit archiefstukken dan uit situaties ter plaatse dat in steden als Wageningen, Zutphen en ook Doesburg dwangburchten werden gebouwd. In Wageningen is nog iets bekend van de aanleg, in Zutphen is de plaats van die burcht precies bekend, maar geen enkele afbeelding is bewaard gebleven. In Doesburg heeft er ook een gestaan, maar we weten niet waar in de stad. Wel zijn bij archiefonderzoek de exacte rekeningen boven water gekomen waarin elke steen voor de bouw van deze burcht is verantwoord. Zo’n dwangburcht zal een zware vierkante of ronde toren geweest zijn, een blokhuis zoals ze die wel noemden. Ze zullen ongetwijfeld kanonnen hebben gehad die gericht stonden op de stad. In Zutphen is bekend dat er een gracht omheen liep. Direct na de dood van Karel van Gelder in 1538, toen er een machtsvacuüm ontstond, werden die dwangburchten overal ijlings afgebroken door de inwoners van de steden. In 1548 werd in Zutphen op die plaats het grote woonhuis “het Bolwerck” gebouwd. Dit is ongeveer het verhaal van de ontwikkeling van de kastelen in Nederland, en in het bijzonder in de streek rondom Zutphen. Aansluitend volgt nu een viertal grote kastelen die met elkaar vergeleken worden om te zien waar het allemaal begon en hoe ze konden uitgroeien tot wat we nu aantreffen. Het gaat hier om de kastelen Huis Bergh, Doornenburg, Doorwerth en Rosendael. Huis Bergh begon als een motte-kasteel wat later uitgroeide tot een omgrachte burcht met stenen gebouwen en stenen weermuren, torens en poorten. Dat heeft een aantal eeuwen geduurd. Van Huis Bergh bestaan zes maquettes, in de museumcollectie van het kasteel, die ongeveer de ontwikkeling aangeven. e In de 18 eeuw was het een grote trotse burcht met een zeer hoge spits op de donjon. Het noodlot sloeg toe en een grote brand in 1735 zorgde er voor dat vrijwel de hele hoofdburcht uitbrandde. Deze werd weer opgebouwd, maar minder trots dan voorheen. Het werd meer en meer een lustslot, waar verdediging geen rol meer speelde. De brug verdween en er kwamen dammen in de gracht. De bewoning was niet meer continu en het gebouwencomplex begon te vervallen. In 1912 kocht de heer van Heek het gebouw en startte een zeer omvangrijk herstel van de oude burcht. In 1939 ontstond er weer een brand die ongeveer de zelfde bouwdelen in de as legde als in 1735. Ook dat werd weer hersteld, maar vooral het kappenplan onderging daarbij grote wijzigingen, waardoor de allure van de e 18 eeuw grotendeels terugkeerde. De wijziging van de kappen had ook tot doel om bij een eventuele brand te voorkomen dat het totale gebouw zou worden verwoest.
5
Op de Doornenburg speelden zich in de loop der eeuwen andere ontwikkelingen af. Daar werd in de e 14 eeuw een woontoren neergezet buiten een waarschijnlijk veel oudere nederzetting die werd voorzien van stenen weermuren, torens en een zware poort. Die woontoren breidde zich steeds meer e uit in de 15 eeuw. Het geheel werd een omgracht complex met een voorburcht, een boerderij en een zwaar poortgebouw. In dit poortgebouw bevonden zich grote toegangsdeuren en een ophaalbrug. Vanuit de voorburcht was de hoofdburcht toegankelijk, ook weer via een brug en een ophaalbrug. Tussen de hoofdburcht en de voorburcht zijn geen weermuren, zodat een aanvaller die de voorburcht veroverd had geheel onbeschermd bleef tegen projectielen die vanuit de hoofdburcht werden afgeschoten. De Doornenburg heeft in de loop der eeuwen zijn verdedigbare karakter steeds goed behouden. Wijzigingen van de kruis- en kloostervensters in schuiframen was eigenlijk het enige wat er gebeurde Het verval trad in toen de laatste bewoner in 1847 vertrok en het kasteel van toen af werd verwaarloosd. Ook dit kasteel werd gekocht door de heer van Heek, en ook dit kasteel werd op zijn initiatief gerestaureerd. Op het eind van de oorlog werd het grotendeels vernield door luchtaanvallen om de Duitsers uit het gebouw te verdrijven. Na de oorlog werd het in zijn geheel weer opgebouwd. Daarbij werden zelfs de oorspronkelijke bouwnaden die de fasen in het metselwerk aangaven weer aangebracht. e-
Bij kasteel Doorwerth zagen we al dat ook deze burcht ontstond uit een 13 eeuwse woontoren. Na e heel veel uitbreidingen werd het kasteel steeds groter in omvang totdat het in de 16 eeuw de gedaante kreeg die het nu nog ongeveer heeft. Doorwerth is in het begin van de vorige eeuw het toneel geweest van hevige discussies over toen geldende restauratiebeginselen. Generaal Hofer, die het zwaar verwaarloosde kasteel rond 1900 kocht, het in een stichting onderbracht, en het daarmee redde van de ondergang, wilde het gebouw herstellen en zocht daarbij contact met deskundigen op dat gebied. Die waren het fundamenteel oneens over de vraag of hier historiserend moest worden gerestaureerd, of dat de aanwezige bouwmassa’s dienden te worden geconserveerd. Historiserend wilde zeggen dat men bouwdelen in een vermoedelijke historische staat wilde brengen, terwijl anderen er fel voor pleitten dat alles wat er nu stond behouden en hersteld moest worden. Bij die discussies waren ook de beroemde architecten vader en zoon Cuyper betrokken, en die stonden zelfs tegen over elkaar in hun opvattingen. De partij voor het historiserende aspect won de discussie en men begon het kasteel te wijzigen in een middeleeuwser gebouw dan dat het ooit geweest was. Zware verwoestingen in de oorlog, het gebouw lag tijdens de slag om Arnhem in de frontlinie, riepen weer grote vragen op over hoe het gebouw nu weer te herstellen. Ook nu weer werden onderdelen van het kasteel in middeleeuwse trant verbouwd, al zijn veel van de historiserende onderdelen van het e begin van de 20 -eeuw teniet gedaan. Het huidige gebouw, binnen een complex geheel van voorgebouwen, geeft desalniettemin een imposante indruk van een middeleeuws kasteel. Bij kasteel Rosendael werd al opgemerkt dat hier vermoedelijk een vierkante woontoren werd verbouwd tot een ronde donjon. Alles wijst op een verdediging tegen het buskruitgeschut dat in het e begin van de 15 -eeuw steeds effectiever was. Mogelijk is de herbouw na een brand in 1412 de gelegenheid geweest om de zware donjon te bouwen. Overal in ons land verrezen toen zware torens die weerstand moesten bieden tegen het geschut, zowel in de steden als bij de kastelen. De nog steeds bestaande Bourgonjetoren uit 1456 in Zutphen en de Bourgondische toren van kasteel Duurstede uit ca. 1460 zijn hier goede voorbeelden van. Men was van mening dat het maken van dikke muren de oplossing was, maar al snel bleek ook dat niet meer afdoende. Zoals het zoveel kastelen verging werd ook Rosendael gedwongen zijn defensieve functie op te geven. Het kasteel werd een lustslot en de uitbreidingen in de daarop volgende eeuwen maakten dat ook op indrukwekkende wijze duidelijk. Rond 1580 werd het toen al verwaarloosde kasteel verkocht e aan Dirck van Dorth, en die gaf de aanzet tot schitterende verbouwingen. In het begin van de 18 eeuw werd het nogmaals ingrijpende verbouwd. Wat we nu zien dateert grotendeels uit die tijd. De oude donjon heeft al die verbouwingen overleefd.
Aanbevolen literatuur met de nadruk op de bouwgeschiedenis. Er is heel veel geschreven wat eigenlijk alleen gaat over de bewoners. 1000 jaar kastelen in Nederland (1996) ISBN 90 5345 0831 Vestigstad Zutphen (2005) ISBN 90.5730.380.9 Middeleeuwse kastelen in veelvoud (NKS 2009) ISBN 13 9789074205030
6
Middeleeuwse kastelen in Gelderland (1984) ISBN 9061204518 Middeleeuwse kastelen (Fibula reeks eerste druk 1965)
Ideaalreconstructie van een motte-kasteel
Doorwerth, het bouwblok met de rode luiken was de woontoren
Rosendael maquette van het kasteel
Ruurlo, de hoek midden op de foto was de woontoren
Doornenburg, uitspringende torens op de voorburcht.
De Wildenborch oude afbeelding
Kastelen in de buurt, die hun middeleeuwse uitstraling goed hebben behouden, en die (soms beperkt) opengesteld zijn voor bezoek; Doornenburg, Doorwerth, Ammersooyen, Duno (gehele jaar toegankelijk), Rosendael, Huis Bergh, Montferland, Hernen (Betuwe)
Constant Willems Zutphen 5-11-2013
7