Samenvatting dissertatie Titel: MAATSCHAPPELIJK VERANTWOORD ONDERNEMEN Ondertitel: Juridische en semi-juridische kaders die maatschappelijk verantwoord ondernemen ondersteunen. Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is de laatste jaren een gevleugelde term geworden. Volgens de definitie van de Sociaal-Economische Raad betekent MVO ondernemen met inachtneming van mens en milieu en met als doel een waardevermeerdering te bewerkstelligen in de drie dimensies Planet People Profit. Duidelijk stelt de SER voorop dat het om de kernactiviteiten van een onderneming gaat: die moeten verduurzamen in de zin dat de aspecten milieu en mens in elke beslissing worden meegenomen. MVO gaat dus niet om charitatieve acties, al kunnen die natuurlijk een MVO-beleid van een onderneming mooi ondersteunen, in het bijzonder als de onderneming haar kernkwaliteiten naast het maken van winst ook aanwendt voor goede doelen. Vanuit de Verenigde Naties en andere internationale organisaties zoals de OESO en de ILO (Internationale Arbeidsorganisatie) werd het bedrijfsleven opgeroepen om een steentje bij te dragen aan duurzame ontwikkeling. De meest gebruikte definitie daarvoor is van Gro Harlem Brundlandt: ‘sustainable development is meeting the needs of today without compromising the needs of future generations’.1 Verschillende internationale organisaties en initiatieven lanceerden gedragscodes voor het bedrijfsleven met daarin internationaal erkende minimum normen voor MVO. Niet-gouvernementele organisaties (NGOs) zoals het Wereld Natuur Fonds (WNF), Greenpeace en Amnesty International hebben in de loop der tijd steeds meer aandacht gevraagd voor het gedrag
van
bedrijven
ten
aanzien
van
natuurverwoesting,
klimaatverandering
en
mensenrechtenschendingen. Zij zijn ook in overleg met bedrijven getreden om samen aan verbetering te werken. Tevens wordt MVO gepromoot door bedrijfsorganisaties zoals de Internationale Kamer van Koophandel en - in Nederland – verschillende vakorganisaties, de Stichting Multinationale Ondernemingsraden (MNO) en VNO-NCW (werkgeversorganisatie). Veel bedrijven onderzochten de afgelopen tien jaar wat MVO voor hen betekende. Sommige bedrijven concentreerden zich vooral op het reduceren van hun CO2 uitstoot en andere vormen van milieubelasting, andere bedrijven zochten contact met hun buitenlandse toeleveranciers teneinde de arbeidsomstandigheden waaronder producten worden gemaakt te verbeteren. Er zijn ook bedrijven die samen met NGOs nieuwe standaarden ontwikkeld voor duurzame producten, 1
Our Common Future (Oxford University Press: Oxford 1987), p. 43. Toenmalig premier van Noorwegen, mw Brundtland, was de voorzitter van de World Commission on Environment and Development.
zoals duurzaam hout en duurzame vis, respectievelijk het ‘FSC’ en het ‘MSC’ keurmerk. In beide gevallen speelde het WNF een grote rol, maar was de bijdrage van bedrijven eveneens zeer belangrijk. Zo heeft Unilever bijvoorbeeld meegewerkt aan het ontwikkelen en in de markt zetten van het MSC keurmerk. Andere multinationals dragen bij aan het verwezenlijken van de door de Verenigde Naties geformuleerde Millennium Development Goals (MDGs) voor duurzame ontwikkeling. Een voorbeeld is het Nederlandse bedrijf Friesland Food dat in Afrika bijdraagt aan de drinkwatervoorziening. De aanwezigheid van schoon drinkwater is niet alleen een basisbehoefte van de mens (MDG 7) maar ook een essentiele voorwaarde om melkpoeder te kunnen verkopen, een van de voornaamste producten van Friesland Foods. Dit voorbeeld maakt duidelijk dat dit MVO-mes aan twee kanten snijdt: de hulp van dit bedrijf aan verbetering van de lokale levensomstandigheden vergroot ook de commerciële kansen. Er zijn ook bedrijven die MVO als een marketinginstrument zien en veelvuldig communiceren dat hun bedrijfsactiviteiten goed zijn voor mens en milieu. Indien die communicatie in overeenstemming is met de werkelijkheid, is het geen probleem om MVO in de marketing te gebruiken teneinde daarmee extra klanten te trekken. Als de bedrijfsberichtgeving op dat punt echter niet correct is, spreekt men van ‘green washing’. Dat doet MVO als moderne ontwikkeling niet goed en dient daarom bestreden te worden, bijvoorbeeld door transparantie van bedrijven te vragen over hun MVObeleid en over de (internationale) ketens die hun producten en diensten produceren. Onafhankelijke verificatie van maatschappelijke verslaggeving is daarbij een belangrijk punt, evenals het verlenen van een recht op informatie aan consumenten over de MVO-aspecten van een product.
Deze studie bevat een onderzoek naar de ontwikkelingen met betrekking tot MVO in de periode 2000-2010. Met name wordt onderzocht wat de juridische raakvlakken van MVO zijn en hoe de interactie met het recht is. Nieuwe ontwikkelingen in het recht worden besproken en waar ruimte is voor verbetering wordt dat toegelicht. Naast rechtsontwikkelingen in Nederland worden ook relevante rechtsontwikkelingen in de Europese Unie en daarbuiten belicht. Voorts is alternatieve regulering, zoals gedragscodes, onderwerp van studie. Daarnaast wordt onderzocht hoe ‘best practices’ op het gebied van MVO zich in het bedrijfsleven ontwikkelen. Met ‘best practices’ wordt gedoeld op de meest vooruitstrevende wijze van ondernemen en inrichting van de bedrijfsactiviteiten. Eerst worden in de hoofdstukken 1 en 2 de concepten MVO en ‘corporate governance’ (d.w.z. het bestuur van een bedrijf) geïntroduceerd en met elkaar vergeleken. Daarna gaan de hoofdstukken 3 tot en met 8 in op specifieke thema’s (Deel I van de studie). Aan de orde komt achtereenvolgens wat de rol van MVO is of kan zijn in: een corporate governance code, jaarverslaggeving, bedrijfsmanagement- en informatiesystemen, gedragscodes en andere alternatieve regulering, due diligence onderzoeken en productinformatie.
Zo wordt in hoofdstuk 3 onderzocht in hoeverre het onderwerp MVO is opgenomen in de Nederlandse corporate governance code, de Code Frijns (de opvolger van de Code Tabaksblat). Deze code wordt bestudeerd tegen de achtergrond van relevante rechtsregels, zowel bestaande als aankomende. Hoofdstuk 4 bespreekt in hoeverre een bedrijf helderheid (transparantie) in zijn jaarverslag moet bieden over de vraag of het daadwerkelijk in zijn kernactiviteiten rekening houdt met het milieu en de mens. Daarbij wordt relevante Europese en Nederlandse wet- en regelgeving geëvalueerd en wordt getest op welke wijze een aantal Nederlandse multinationals daaraan gevolg geeft. Hoofdstuk 5 gaat in op het voorkomen van corruptie, een van de MVO-thema’s. Hierbij wordt een link gelegd met bedrijfsmanagement- en informatiesystemen en betoogd dat het introduceren van doelgericht anti-corruptiebeleid essentieel is voor een bestuur om ‘in controle’ te zijn over de bedrijfsvoering. Het is aan bestuurders om hierover te beslissen. In hoofdstuk 6 gaat de aandacht naar informele regelgeving, ook wel zelf-regulering of alternatieve regelgeving genoemd. Daarmee wordt gedoeld op regels die niet zijn uitgevaardigd door de overheid, maar bijvoorbeeld door bedrijfsorganisaties of door samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en NGOs die een keurmerk hebben ontworpen. Op het gebied van MVO is een grote toename van alternatieve regelgeving waar te nemen. Een aantal belangrijke internationale gedragsregels voor ondernemingen wordt op effectiviteit geanalyseerd in dit hoofdstuk. In hoofdstuk 7 wordt onderzocht hoe het thema mensenrechten een ingang heeft gekregen in het zakendoen. Het is de verwachting dat met name bij het uitgeven van aandelen en het aangaan van nieuwe fusies en andere samenwerkingvormen, vooral als deze met buitenlandse partners worden aangegaan, steeds diepgaander zal moeten worden onderzocht of de mensenrechten worden gerespecteerd. Met ander woorden: dat de gebruikelijke due diligence onderzoeken die in dergelijke situaties door bedrijven worden uitgevoerd, het thema mensenrechten zullen moeten adresseren. Hoofdstuk 8 richt zich op de andere kant van ondernemen: het contact met de klant. Transparantie
over
het
MVO-gehalte
van
de
bedrijfsactiviteiten
gebeurt
deels
via
jaarverslaggeving. Echter, voor een klant is het veel praktischer als hij of zij informatie op productniveau kan vernemen. De klant weet dan meteen of een bepaald product of dienst duurzaam is geproduceerd. Dit hoofdstuk biedt een analyse van het recht van een consument op informatie over de MVO-aspecten van een product. Vooral Europees recht wordt beoordeeld, waarna een Nederlands voorstel voor een wet specifiek op het vlak van MVO-informatie van consumenten wordt besproken. Tot slot worden de uitkomsten van twee praktijktesten gepresenteerd. Ter verdieping van de theorie wordt in Deel II een vijftal case studies gepresenteerd. De eerste case study gaat in op geschillen tussen Shell en milieuactivisten in Nigeria, de tweede geeft het verloop weer van een MVO-geschil in een internationale textielketen. In beide case studies wordt
duidelijk dat oplossingen niet dichterbij kwamen door het voeren van lange juridische procedures. Onderdeel van MVO is juist het tijdig in overleg treden met belanghebbenden. Belanghebbenden kunnen zowel personen binnen als buiten een bedrijfsorganisatie zijn. Bij het opstarten van nieuwe projecten of het nemen van (strategische) bedrijfsbeslissingen is het zaak om eerst de belangen van de verschillende belanghebbenden in kaart te brengen en daarmee op een zorgvuldige wijze om te gaan. Indien daarna toch zou blijken dat bepaalde belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld omwonenden van een nieuwe chemische fabriek, last hebben van bepaalde aspecten van de bedrijfsvoering, dan is de beste remedie vanuit MVO-perspectief om een mogelijkheid te bieden om klachten te uiten. Vervolgens kan het bedrijf met de klagers in overleg treden, de klachten op hun merites beoordelen en gezamenlijk met de klagers (en eventuele andere belanghebbenden) naar oplossingen zoeken. In het algemeen worden oplossingen niet snel gevonden indien partijen met behulp van alle rechtsmiddelen voorhanden proberen hun gelijk te halen. MVO-geschillen blijken dan te escaleren en zeer zeker geen recht te doen aan de belangen van de benadeelden en ook niet aan die van het bedrijf. De derde case study gaat over het beheer van water en de rol van bedrijven daarin. Dient een bedrijf verantwoordelijkheid op zich te nemen om waterschaarste of overvloed te voorkomen? Zo ja, in welke situaties en tot hoe ver gaat die verantwoordelijkheid? Wat zijn de middelen en methoden om duurzaam watergebruik in de bedrijfsvoering te implementeren? Dit hoofdstuk eindigt met het verslag van een onderzoek naar watergebruik en best practices van 20 Nederlandse multinationals. De vierde case study doet verslag van een onderzoek hoe institutionele beleggers (pensioenfondsen, banken en verzekeraars) omgaan met het thema biodiversiteit. Indien institutionele beleggers van rating agencies en andere adviseurs informatie kopen over individuele bedrijven, vragen zij dan ook naar de impact van die bedrijven op de natuur? En kopen ze informatie betreffende de afhankelijkheid van die individuele bedrijven van de natuur en ecosysteemdiensten? Dat soort informatie kan lange termijn beleggingsbeslissingen beïnvloeden. Immers, zoals de ijsfabrikant Haägendasz aangeeft: als de bijen uitsterven, kunnen wij geen vruchtenijs of notenijs meer maken; dat zal de winst drukken. Haägendasz publiceert op haar website dat zij wetenschappelijk onderzoek naar bijen steunt. De laatste case study en tevens laatste hoofdstuk gaat ook over biodiversiteit en ecosysteem diensten
en
de
kapitaalmarkt.
Het
hoofdstuk
biedt
een
overzicht
van
nieuwe
investeringscategorieën voor investeerders: duurzame bosbouw, biodiversiteits credits, CO2 compensatie credits, waterkwaliteits- en kwantiteitszorg en ecotoerisme. Innovatieve bedrijven hebben investeringsfondsen opgericht waarmee institutionele en andere beleggers in natuurbehoud kunnen investeren teneinde de continuïteit van de beschikbaarheid van natuurproducten en ecosysteemdiensten zoals hout, water en het tegengaan van erosie te
bewaken. De nieuwe investeringscategorieën worden aan de hand van concrete voorbeelden besproken.
Resumerend, dit boek geeft inzicht in de ontwikkelingen op het gebied van MVO in Nederland en voor zover relevant in de Europese Unie en in andere landen. In Deel I is de insteek om bestaande (semi)juridische kaders te analyseren en te beoordelen of zij MVO ondersteunen; of de regels recentelijk veranderd zijn zodat zij MVO kunnen ondersteunen; en of de regels nog verder zouden kunnen worden aangescherpt om MVO te bevorderen. Deel II laat zien hoe MVO in de praktijk werkt en niet werkt: welke lessen kunnen worden geleerd worden uit conflicten in het verleden? Welke innovatieve methoden worden ontwikkeld? En: welke knelpunten bestaan er in het huidige systeem die de voortgang van MVO belemmeren? Het gezichtspunt is nu eens vanuit het bedrijfsleven: hoe gaat het bedrijfsleven om met de nieuwe uitdagingen, wat zijn best practices en zijn bedrijven gebaat bij meer heldere kaders? Dan weer wordt vanuit de beleidsbepaler bekeken hoe bestaande kaders met kleine ingrepen kunnen worden verbeterd. Maar ook wordt vanuit het gezichtspunt van de belanghebbende gekeken: heeft de consument mogelijkheden om informatie te verkrijgen over de MVO-aspecten van producten? Of: op welke wijze kan een NGO een bedrijf assisteren bij het uitvoeren van een mensenrechtencheck bij een due diligence onderzoek? En: hoe kunnen NGOs en bedrijven en overheid hun krachten bundelen om die systeemveranderingen te introduceren die kunnen bijdragen aan een meer duurzame toekomst die ook voor de komende generaties nog de natuurlijke treasures biedt waar wij vandaag van kunnen genieten?
Tineke Lambooy, Amsterdam, 1 september 2010