Samenhang Van de stedelijke omgeving
Wanda Idelovici (0569976)
[email protected] November 2005 TU/e Eindhoven Architectuur en Filosofie 7X700 door: dr.J.C.T. Voorthuis
1
Samenhang Van de stedelijke omgeving Samenhang is een zeer divers op te vatten begrip. Het gaat over de verbanden tussen verschillende elementen. Zo bestaat een stad uit ruimtelijke elementen waarvan de samenhang bestudeerd kan worden op verschillende niveaus. Als ik hierover mijn gedachten laat gaan dan zou ik haar op drie niveaus kunnen bekijken. Als eerste het macro-niveau, het niveau dat groter is dan de stad zelf. We kijken naar de manier waarop de stad samenhangt met haar omgeving, haar handels en vervoersnetwerken, maar ook bijvoorbeeld haar politieke en culturele contacten met de “buitenwereld”. De overgangsstructuren naar haar omgeving en de betekenis van deze omliggende structuren voor de stad hebben ook te maken met dit macro-niveau. Op meso-niveau kijken we naar de samenhang van de stad op zichzelf, de functie van de stad, vaak gerelateerd aan haar historie ofwel haar oorsprong. Is het een handelsstad of een stad met industriële of politieke wortels en functie? Of is het een stad waarbij de kennis centraal staat, een universiteitsstad? In de moderne stad zijn duidelijk te onderscheiden gebieden ontstaan, wijken, met elk hun eigen karakteristieken en betekenis voor de stad. De samenhang die deze gebieden met elkaar hebben hoort ook tot het meso-niveau. Deze twee niveaus zijn erg interessant en er is veel onderzoek naar gedaan en nog te doen. Het derde, het micro-niveau heeft iets boeiends, wat mij door en door fascineert; Rossi zegt er het volgende over: “De stad ontstaat weliswaar op een bepaalde plek, maar het is de straat die haar in leven houdt.” Als architect heb je te maken met het bouwen van gebouwen, deze moeten passen in de omgeving en kloppen met de menselijke maat, ofwel samenhangen met de stad, passen bij haar vorm en bij de mens die haar bewoont. Ik wil van onderaf naar de samenhang van de stedelijke omgeving kijken, vanuit de menselijke maat en daarmee op micro-niveau. Natuurlijk zijn al deze niveaus met elkaar verweven, en kan ik geen betoog houden zonder ook zo af en toe de grotere schaal erbij te betrekken. Door te kijken op micro-niveau wordt al snel duidelijk dat een stad méér is dan alleen ruimtelijke elementen. Er is ook een sociale dimensie van menselijke interactie die als een soort onderliggende blauwdruk de ruimtelijke indeling van de stad bepaalt, maar die op haar beurt ook weer beïnvloed wordt door de uiterlijke verschijningsvorm van de stad.
Fysieke en mentale stedelijke samenhang en flexibiliteit Het onderscheid tussen die fysieke en de sociale of zeg: ‘mentale’ stedelijke structuur wordt duidelijk wanneer je je de volgende vraag stelt: wat gebeurt er wanneer je een bloeiende stad kopieert naar een andere locatie? Wanneer je het letterlijk kopieert en alles meeneemt inclusief de locatie van b.v. winkels en cafés? Waarbij je zelfs de benodigde mensen vindt om het kopie te bewonen? Wat mist er in dat geval? Het fysieke lijkt behoorlijk goed geëvenaard, maar toch missen we belangrijke aspecten op het macroniveau. De stad mist haar connecties met de buitenwereld, bijvoorbeeld de fysieke verbindingswegen, verder missen er vrijwel alleen ‘mentale’ elementen. Op het macroniveau mist de bekendheid, ofwel het imago van de stad. Zij mist ook haar relaties met de buitenwereld, bijvoorbeeld economische en politieke. Maar misschien mist het meest essentiële mist op het microniveau: het sociale weefsel. Mensen kennen hun buurman niet, ze hebben nog geen vaste baan, ze zijn nog niet geworteld aan de plek en kennen de historie ervan niet, en niemand in hun omgeving kent die wel. Er is geen culturele structuur. Het mentale aspect ontbreekt. De mensen bevinden zich in een museum, waar alles nieuw is en die nog vorm moet krijgen in hun geheugen. Kortom: wat ontbreekt is
2
de sociale dimensie van de stad en ons gedachten experiment maakt duidelijk dat de stad uit méér bestaat dan louter stenen, staal, asfalt en ‘vlees’. De stad manifesteert zich dus in twee duidelijk te onderscheiden vormen die we het fysieke en het mentale zouden kunnen noemen. Samenhang is in dit verband ook een begrip dat een meerledige betekenis heeft: samenhang binnen de fysieke en mentale dimensies van de stad maar vooral ook samenhang tussen die dimensies. Hoe beïnvloeden ze elkaar? Het mentale gaat over de mens en het fysieke over beton, glas en staal. In het historische onderzoek van Aldo Rossi beschreven in ‘De architectuur van de stad’ [1] wordt duidelijk dat het onderzoek dat in het verleden gedaan is naar de samenhang van de stad vaak gaat over de morfologie en daarmee blijft steken bij de fysieke verschijningsvorm. Volgens Rossi wordt bij de bestudering van de morfologie slechts een momentopname gemaakt en moet het aspect tijd niet worden vergeten. Hij geeft aan dat de stad primaire elementen bevat, waarvan de monumenten van een stad een belangrijk deel uitmaken. Deze primaire elementen zouden belangrijk onderdeel uitmaken van het collectief geheugen, en zouden zo de ziel van de stad vormen. Georges Chabot vat de stad op als een geheel dat zichzelf bouwt en waarin alle delen bijdragen aan het ontstaan van ‘l’âme de la cité’, de ziel van de stad. Toch wordt deze ziel vaak omschreven als iets ongrijpbaars. Volgens mij zijn de ziel en de vorm van de stad niets meer als een afspiegeling van elkaar. In de tweedeling die ik in deze essay wil maken gaat het fysieke over de verschijningsvorm van de stad, onder andere haar plek (of ‘locus’ als we net zo omslachtig willen doen als Rossi) en haar morfologie. De kracht van het fysieke is haar vruchtbaarheid voor het tweede aspect, het mentale, waaronder we de sociale samenhang verstaan. De sociale samenhang gaat over de interacties tussen mensen. Mensen handelen met elkaar, leren van elkaar en slaan elkaar de kop in. Deze interactie uit zich in bijvoorbeeld economisch, cultureel of politiek handelen. Fysieke en mentale samenhang zijn nauw met elkaar verbonden doordat zij hun vorm afzetten op elkaar. Als we bouwen dan zetten we het mentale om in het fysieke. Maar de fysieke verschijningsvorm bepaalt ook het mentale karakter van de stad. Zo beheersten de katholieke kathedralen in de oude Europese steden het mentale, ze maakten de dominante positie van de kerk duidelijk. Maurice Halbwachs verwoordt de wisselwerking tussen fysiek en mentaal erg mooi in zijn ‘La mémoire collectieve’ uit 1950: “Een groep die in een bepaalde ruimte leeft vormt die naar haar beeld om. Tegelijk echter plooit ze zich en past ze zich aan, aan de materiële dingen die weerstand bieden. Ze sluit zich in het kader op dat zij heeft geconstrueerd. Het beeld van de uitwendige omgeving en de duurzame relaties die zij daarmee onderhoudt, komt in de voorstelling die zij van zichzelf maakt, op de voorgrond te staan.” Ik sluit me hierbij aan, en geloof niet dat de samenhang van de stad ontstaat door het collectieve geheugen, het kunstwerk, van Rossi. Maar ik geloof wel dat dit collectieve geheugen een belangrijk vormend aspect kan zijn binnen de stad. Het monument kan een belangrijke fysieke verschijningsvorm hebben, die in het collectief geheugen een belangrijk oriëntatiepunt vormt. Stadsontwikkeling is een proces dat continu bezig is en telkens probeert het fysieke en het mentale aan elkaar aan te passen. Net zoals ik geloof dat de mens een product is van een evolutionair proces geloof ik dat de stad dat evenzeer is. Deze ontwikkeling verloopt het beste op een vruchtbare bodem, een bodem die vatbaar is voor interacties, en waarin veranderingen plaats kunnen vinden. Het is onmogelijk om uit het niets een stad te ontwerpen die direct werkt want, hoe snel het soms ook kan gaan, het mentale moet groeien. De nieuwbouw op de Potsdammer Platz in Berlijn is één van de levensvatbaarste plannen die ik ken, binnen een paar jaar lijkt het een locatie van culturele en economische bloei. Heel belangrijk hierbij was de levensvatbare locatie van het project, centraal in Berlijn. Het plan is geniaal bedacht in haar functies en het werkt nu, maar ik moet nog afwachten hoe haar kwaliteit is als het aspect tijd wordt meegenomen. Is zij wel flexibel genoeg om veranderende eisen op te vangen? Kan zij evolueren? De
3
grootschalige plannen van Haussmann in Parijs en die van Cerdà in Barcelona zijn enigszins tegenovergesteld en hebben er jaren over gedaan om hun huidige kwaliteit en complexe samenleving te laten ontstaan. Juist het gebied van Cerdà in Barcelona huisvest een heel complexe samenleving, terwijl haar structuur heel helder is. Een interessant misverstand hierover dat in de jaren ‘70 ontstond is dat men dacht dat bij het maken van wijken met een complexe structuur, vanzelf ook een complexe samenleving zou ontstaan. Jan Hoogstad geeft in zijn boek ruimtebeweging: prolegomena voor de architectuur [2] een interessante bewering: Hij beweert dat de ‘strijd om ruimte’ een belangrijke eigenschap is voor het ontstaan van samenhang in de stad. Hij beschouwt hiervoor nieuw ontworpen stadsdelen, die in eerste instantie een functioneel sluitend geheel vormen, waarbij woningen en diensten een passende plaats hebben. Zo’n stadsdeel gaat dankzij zijn goede ontwerp letterlijk en figuurlijk leven. Dit leven genereert nieuwe behoeften en als gevolg daarvan, nieuwe functies. Als hiervoor geen reserveruimte is ontstaat indikking in het stedelijk patroon. Het gevolg daarvan is dat grenzen letterlijk worden aangetast en complexiteit ontstaat. Een sociale structuur ontwikkelt zich dan ook het beste als zij krap in haar vel zit. Deze omschreven strijd om de ruimte geeft de evolutie van de stad weer als wisselwerking tussen het ‘mentale’ en ‘fysieke’ op een goede voedingsbodem van de stad. Steden ontwikkelen zich, dat hebben ze altijd gedaan. De stabiliteit van een stad kan gezien worden als een indifferent evenwicht. Na elke verandering zoekt zij namelijk naar een nieuw evenwicht, dat nooit gelijk is aan het oude. Om dit evenwicht te vinden heeft zij tijd nodig. Hoe groter de verandering hoe meer tijd er nodig is om het nieuwe evenwicht te vinden. Hoe vruchtbaarder de fysieke verschijningsvorm van de stad, des te sneller zal het evolutionair proces plaatsvinden. Zo is de fysieke verschijningsvorm van de Bijlmermeer in Amsterdam moeilijk vatbaar voor vruchtbaarheid en het Potsdammer Platz tot nu toe een heel geschikt akkertje. De industrialisatie heeft geleid tot schaalvergroting en arbeidsdeling, deze veranderingen waren groot. Juist in het sociale is heel veel veranderd, de fysieke stedelijke structuur is veel trager, en dat levert spanningen op. Ook vandaag nog zoekt de stad naar een nieuw evenwicht. Ook de multiculturele samenleving is een sociale verandering waar wij langzaam naartoe werken, zij brengt ons, en zal ons veel nieuws brengen. Maar het complexe systeem waarin wij leven is volgens mij niet in staat om zich zomaar in 20 jaar aan te passen.
Cultureel netwerk Ter illustratie wil ik vertellen over een recentelijke ervaring, die indruk op mij maakte. Mijn vriend woont met zijn twee kinderen in Beijum, een buitenwijk van Groningen waarvan de plannen stammen uit het einde van de jaren ‘70. Een ‘bloemkoolwijk’, onoverzichtelijk en verwarrend waar een buitenstaander snel de weg kwijt raakt. De woningen vrijwel allemaal aaneengeschakelde rijtjes, vaarvoor vele variaties bestaan, maar die zichzelf ook herhalen. Naar mijn mening is de afstand tussen de woningen te groot, of juist te klein om goed met elkaar te kunnen communiceren. Volgens mij lijkt van samenhang sprake te zijn op een schaal die net te ver weg ligt van de menselijke maat, al is het niet zo extreem als bij de Bijlmermeer. Voor mij is het een wijk waar nooit zou willen wonen, omdat ik aan het centrum gewend ben waar voorzieningen op loopafstand zijn. Daarnaast heb ik het idee dat er geen vruchtbare grond is voor het culturele leven, alhoewel de planners wel de nodige buurtcentra in deze wijken plaatsten, lijken deze meer een hangplek voor jongeren. Het schijnt dat veel mensen hier anders over denken, en dat bewijst maar hoe objectie de mening van een mens kan zijn. In het hart van deze wijk ligt een oude boerderij, een monument, met daaromheen groen. Lang was deze plek half dood en had ze weinig bestemming. Vandaag was ik op stap met een gelukkige bewoner van Beijum en bracht ik mijn eerste bezoekje aan deze boerderij, die inmiddels geworden is tot een vruchtbaar centrum, een basis van cultuur. Al gaat het om een geitenwollensokken centrum, het IS een cultureel netwerk. De boerderij huisvest 4
zo’n 10 ruimtes waar kleine zelfstandige ondernemers hun bedrijfje kunnen hebben. Daarnaast is het omsloten door een gigantische bloemen, kruiden en groetentuin waarvan de producten verkocht worden. Er zitten inmiddels tal van kleine winkeltjes en bedrijfjes voor therapeutische behandelingen. Daarnaast werd ik overweldigd door een wandrek van zo’n twee bij twee meter, vol met foldermateriaal van diensten en kunsten die de mensen uit de wijk aan elkaar aanbieden. Kennelijk biedt deze nieuwbouwwijk toch een vruchtbare bodem voor een bloeiend sociaal leven. In niets lijkt het op de ‘generic city’ van Rem Koolhaas waarbij alle bestemmingen voorbestemd en gepland zijn. Het type wijk lijkt toch verassend goed aan te sluiten bij de veelkleurige, kleinschalige initiatieven van de bewoners. In de ‘stempel-wijken’ van vlak na de oorlog leek het vrijwel onmogelijk om zonder herstructurering een dergelijk cultureel leven tot bloei te laten komen.
Visuele samenhang Ik ben geen socioloog en ook geen stedenbouwkundige in wording, maar een architect in wording, het zal de lezer dan ook niet verbazen dat ik mij het liefste wil richten op de vraag: ‘hoe zorg ik dat mijn gebouw past in de omgeving?’. Een goede architect moet kunnen omgaan met dit soort vragen. Wanneer het gaat om de visuele samenhang en de beleving van mensen dan vertaalt het zich in vragen als ‘wanneer communiceren verschillende elementen met elkaar?’ ‘Wanneer ontstaat er een relatie tussen elementen? Wanneer ontstaat er visuele samenhang?’ Deze visuele samenhang is een onderdeel van de fysieke samenhang.
Maatverhoudingen Ik ben een rationalist. Ik wil alles kunnen beredeneren en zoek overal een verklaring voor. Zo wil ik ook de schoonheid van de fysieke samenhang kunnen vatten op een rationele manier. Ik wil me afvragen waarom bepaalde elementen een mooi en prettig samenhangend beeld geven en andere niet. Natuurlijk realiseer ik me dat de menselijke maat per definitie subjectief is: Staphorst is geen New York. Toch ga ik ervan uit dat er uitspraken te doen zijn die een zekere objectieve gelding hebben; ik ga daarvoor in eerste instantie op zoek in de getallenleer. Mijn vooronderstelling is dat samenhang te maken heeft met verhoudingen. Daarbij hoort de vraag of het effect van een gebouw op z’n omgeving te herleiden is tot een kwestie van ritme en verhoudingen. Het werk van Hans van der Laan [4] en de gulden snede (uitgebreid beschreven in een boekje van C.J.Snijders [5]) kunnen hiervoor tezamen een goede basis vormen. Ik heb over beide theorieën van maatverhoudingen een persoonlijke visie ontwikkeld die ik kort zal uitleggen, maar hierop is nog wel de nodige kritiek mogelijk. Ik zal meer tijd aan dit onderwerp moeten besteden om een goede basis en uitleg te vinden. De gulden snede is een vrij bekende maatverhouding en behoeft niet veel meer uitleg dan mijn eigen visie. Ik ben zo naïef dat ik werkelijk geloof dat veel schoonheid gebaseerd kan worden op de gulden snede. Ik zie de guldensnede als een maatverhouding welke elementen van elkaar onderscheid die duidelijk anders van elkaar zijn. Het gaat hierbij om de grens van dit duidelijk anders zijn. De reeks verhoudt zich telkens als een factor 1:1,62 tot het vorige element.
Hans van der Laan zet in zijn werk een grondig onderzoek uiteen naar vormverhoudingen die evenals de gulden snede gebaseerd zijn op getallenreeksen. Dit werk vormt in mijn ogen een interessante aanvulling. Twee belangrijke elementen die we er voor het begrip samenhang kunnen uitpikken zijn de volgende: Hij zoekt naar de minimale verhouding
5
van onderlinge elementen welke we nog net zonder te meten en zonder twijfelen kunnen rangschikken op grootte. Hij komt uit bij de volgende serie van acht elementen, waarbij ieder element een gelijke verhouding heeft tot haar volgende (1:1,32). Hij benoemt de stukken in categorieën, geheel, deel stuk en element.
Alle maten die tussen twee stukken liggen worden gezien als ongeveer dezelfde maat. Tezamen vormen zij een groep die met elkaar samenhangt in maat. In het experiment van de gevel, waarbij het element met de verhouding van de gulden snede zich als brutaal voordoet, wordt het element met de verhouding van ‘van der Laan’ nog net geaccepteerd binnen de samenhangende reeks. Natuurlijk is het mogelijk dat een gevelwand samenhang vertoont terwijl de maatverhoudingen toch verder uit elkaar liggen als de aangegeven marges. In zo’n geval biedt de verhouding van onderlinge andere relaties een belangrijke rol.
12 10 8 6 4 2 0
Verder bespreekt hij nog een interessante stelling voor het begrip samenhang. Dit is de maximale verhouding die twee elementen met elkaar kunnen aangaan zonder de relatie met elkaar te verliezen, hij beweert dat deze verhouding 1:7 is.
Tussen dit grootse en kleinste element valt de reeks van verhoudingen tussen de acht elementen. Willen we kleiner of groter gaan werken dan ontstaat er een nieuwe schaal. Waarbij ofwel het kleinste element hierboven het grootste element uit de nieuwe serie vormt, ofwel het grootste element van hierboven de kleinste uit een nieuwe serie vormt. Zo kunnen we de mens van 1,8m als uitgangspunt nemen, en is ten opzichte daarvan een element van 26 cm een klein element en is een element van 12,6m een groot element. Dit hele systeem projecteert Hans van der Laan in zijn boek onder andere op het huis en op de stad. Als experiment stellen we ons een gevelwand voor met verschillende huizen, allemaal in eenzelfde typologie, ongeveer gelijke breedte en ongeveer dezelfde hoogte van de daklijn. Voor het bepalen van de hoogte van de daklijn gebruiken we de marges van ‘van der Laan’. We plaatsen hiertussen 1 gevel, welke hoger is dan 1,62 maal de gemiddelde daklijn hoogte. (De maat van de gulden snede) Dit element zal zich openbaren als brutaal, de maatverhouding gaat over de maximale grens die bereikt kan worden. Als we echter dit experiment uitbreiden. En we maken een gevelwand met een samenhangende typologie, maar welke meer varieert in hoogte, dan zullen we ontdekken dat er een grotere maat nodig is om in deze omgeving brutaal te kunnen zijn. (rechts onder). Het is
6
wel belangrijk om ons te blijven afvragen of het basispatroon van de figuur rechts onder wel onderlinge samenhang vertoont.
16
16
14
14
12
12
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0
0
De variatie in de linker bovenstaande figuur van de hoogte van de elementen valt binnen een maatgroep. Heel duidelijk wordt dat de linker serie door hun maatverschillen duidelijk veel meer samenhang vertoond dan de rechter serie. Verder is het logisch te beredeneren dat een serie die in maat amper van elkaar afwijkt een relatief kleinere brutaliteitverhouding ontstaat. Hoe deze vereiste toename van brutaliteit zich verhoudt met de afwijkingen binnen de typologie zal moeten worden opgelost met een statistische analyse, waarbij gebruik gemaakt wordt van de gemiddelde afwijkingen van de samenhangende basisserie, ofwel ‘standaardafwijking’. Hier zou ik graag op doorgaan in een verdergaand onderzoek.
12 10 8 6 4 2 0
Magische getallen Binnen de verschillende culturen wordt er bijzondere betekenis gehecht aan bepaalde getallen. Ik wil mijn aandacht richten op een aantal ervan. Daarbij zie ik ieder getal als een verhoudingsgetal tot het enkelvoudige element. Ik geloof dat de betekenis van sommige getallen niet slechts rust op een plotseling ontstaan verzinsel, maar dat deze getallen een werkelijk interessante betekenis kunnen hebben, zoals bijvoorbeeld binnen de verhoudingsleer. Ik zal nu achtereenvolgens de verhoudingsgetallen behandelen die in mijn ogen essentieel zijn binnen het begrip samenhang. Als eerste behandel ik het getal één. Dit wordt gezien als het eerste van onze getallen en zou een heilig cijfer zijn. Het staat voor het unieke en wordt beschouwd als het symbool van het leven. Binnen de religie wordt het gerelateerd aan de schepping en de enige schepper: God. Binnen het onderwerp ‘samenhang’ staat het unieke centraal en staat het getal één voor het element op zich. Binnen de stedelijke omgeving kan het staan voor de ‘landmark’. Het getal twee staat voor het dualisme, waarbij een relatie ontstaat tussen twee dingen die bij elkaar horen. Het mooiste voorbeeld is het Yin en Yang van de naturalisten; de dualiteit ervan vormt het basisprincipe van de klassieke Chinese godsdienst. Naast deze dualiteit wordt het getal twee ook gekoppeld aan die van hemel en aarde, dag en nacht,
7
goed en slecht, wit en zwart, arm en rijk, water en vuur, ofwel dit getal wordt gekoppeld aan tegengestelde eenheden die toch een duidelijke relatie met elkaar hebben. Voor het onderwerp samenhang is het van belang dat twee elementen bepaalde overeenkomsten en bepaalde verschillen hebben en dus een relatie hebben met elkaar, dit zegt echter niets over de samenhang. Bij drie elementen wordt dit echter een ander verhaal. De Griekse oudheid zag elke drievoud als toppunt van volmaaktheid ‘omne trinium perfectum’. In onze cultuur komt het getal 3 veelvuldig voor en heeft het een sterke positieve betekenis. Ook in de bijbel komt dit getal vaak voor, als bijvoorbeeld de symbolische voorstelling van de heilige drieeenheid. In het begrip ‘drie-eenheid’ herkennen we de intonatie van het ontstaan van een groep, een grotere eenheid dan het individu. Drie elementen is hiervoor een grensgeval, maar binnen deze groep is het individu nog zo belangrijk dat van cultuur nog weinig sprake is. De vraag echter is wanneer deze cultuur ontstaat, ofwel, wanneer de typologie van de groep duidelijk omschrijfbaar wordt. In onze cultuur is het getal zeven bijna net zo populair als het getal drie. Het getal staat voor het verbond, dit woord slaat wederom direct op het woord samenhang. Vanaf het aantal van zeven soortgelijke elementen, zijn deze elementen met elkaar verbonden door hun cultuur, dit is het duale moment waarop de identiteit van de individuen overgaat in de samenhang van de groep. Zo is zeven het grensgetal van de individualiteit, we vinden ook het terug in de Christelijke religie als de zeven dagen van de schepping. Van daar uit hebben we zeven dagen benoemd. Dit is ook slim gekozen omdat dit het grensgeval is waarbij we de individualiteit van de dag nog gemakkelijk kunnen onderscheiden. Ditzelfde zien we bij Sneeuwwitje met haar zeven dwergen. De zeven vette en de zeven magere jaren, de zeven deugden en de zeven hoofdzonden, zelfs voor de regenboog hebben wij zeven verschillende kleuren benoemd, (al vindt ik het verschil tussen blauw, indigo en violet niet zo extreem herkenbaar als tussen de andere kleuren en is in mijn verbeelding paars ook toerijkend) in de muziek bestaat de toonladder uit zeven verschillende tonen en we spreken over de zeven wereldwonderen. Ook in het joodse geloof komt het getal zeven veelvuldig voor, meest bekend is haar zeven-armige kandelaar. Dat het getal zeven nog net als overzichtelijk gezien kan worden heeft misschien ook te maken met dat het, het laatste kleine priemgetal is. Als we één van de elementen in het midden zetten, zoals bij de joodse kandelaar dan merken we meteen de symmetrie op van 3 elementen aan beide zijdes. Ook bij verdeling in twee groepen van ongeveer gelijke grootte kan in één oogopslag gezien worden dat er een groep van 3 en een groep van 4 ontstaat. De mening dat het getal 7 een bijzonder getal is wordt duidelijk gesteund door Hans van der Laan. Zoals besproken ziet hij de verhouding 1:7 als de maximale verhouding die twee elementen tot aangaan zonder hun onderlinge relatie te verliezen. Een andere stelling die ik zou willen poneren, maar die nader onderzocht zou moeten worden is dat per minimaal zeven elementen er een “landmark”, ofwel afwijkend element geplaatst kan worden. Deze heeft een duidelijk ander uiterlijk, maar doordat de structuur van de zeven elementen sterk genoeg is wordt deze niet zo sterk verstoord dat zij hun samenhang verliezen. Zo heeft zeven een betekenis die zowel in verhouding als in hoeveelheid elementen een belangrijke rol kan vervullen. Kijken we nog even snel naar het getal acht, dan is de rationalistische betekenis die de Grieken eraan toekenden symbolisch van belang. Omdat het de derde macht van twee is, zien zij het als symbool van overvloed. Algemeen kan gesteld worden dat de getallen boven de zeven gezien worden als groot en onoverzichtelijk, de verhouding die het element vormt tot acht of meer elementen is dan ook niet meer goed te overzien als één geheel. We herkennen dit in steden waarbij één enkel gebouw duidelijk acht of meer keer zo hoog is gebouwd als haar omgeving, dat gebouw verliest haar samenhang met haar omgeving en wordt een landmark. De hoge torens van veel katholieke kerken in oude steden maken van dit onderscheiden verband vaak gebruik.
8
Vanaf zeven soortgelijke figuren is er dus een soort regel/cultuur ontstaan die de onderlinge structuur vormt, nieuw toegevoegde elementen moeten met hun vorm binnen de regels van deze structuur vallen. Door het langzaam toevoegen van elementen binnen de maximale marges van deze regels kan een stedelijke structuur gewijzigd worden, zonder al te veel ontwrichting. Dit laatste is vergelijkbaar met de geleidelijke evolutie van de stad.
Verhoudingen van eigenschappen Een groep van meer dan zeven elementen hoeft nog geen samenhang te vertonen. Het vereiste aspect voor samenhang is dat er zekere wetten bestaan die de overeenkomst omschrijven en die de elementen met elkaar verbindt. Het is mogelijk dat meerdere samenhangende structuren met verschillende typologieën door elkaar heen lopen, zoals bijvoorbeeld in de stad Luik, maar het is een interessant vraagstuk welke grenzen dit aan kan nemen en of de totale samenhang daaronder niet te leiden heeft. Dit is te vergelijken met de blokkendoos in rood, geel en blauw, welke om het aspect ‘cultuur’ te kunnen begrijpen, minimaal zeven rode, zeven gele en zeven blauwe blokken moet bevatten. Heel primair kunnen we overeenkomsten tussen verschillende elementen analyseren door te bekijken in welke mate de eigenschappen die ze bezitten van elkaar verschillen. Als vijf rode blokken met een verschillende vorm worden aangeboden, dan is de samenhang zo te overzien. We kunnen ook meteen verzinnen dat, als we bijpassende objecten willen maken, dit rode blokken moeten zijn waarbij de vorm niet zoveel uitmaakt maar wel herkennen we een bepaald grensgebied en bepaalde eigenschappen waarin de grootte van de nieuw te genereren blokken zich moeten bevinden. Er zal een verhouding optreden van verschillendheid van de objecten, welke binnen een bepaalde marge valt. Mijn stelling is dat een combinatie van de reeks besproken ‘maatverhoudingen’ en de statistiek deze samenhang kan inkaderen.
Samenhang toegepast en de menselijke maat Overwegingen zoals boven geschilderd zijn interessant en kunnen verhelderend werken doordat ze trachten te beredeneren waarom bepaalde bebouwing door mensen als groots, overweldigend, brutaal of wat dan ook wordt ervaren. Dat samenhang veel complexer is en moeilijk te reduceren valt tot een aantal simpele formules wordt ook snel duidelijk. Elementen kunnen echter ook te klein zijn óf te groot om te kunnen relateren aan ons mensen. We zouden kunnen stellen dat de bebouwing in relatie moet staan met de menselijke maat. Zij mag daarbij eigenlijk niet hoger worden als 2 x 7= 14m ofwel ruim 4 verdiepingen. Dit klinkt extreem, maar we moeten ons twee straatwanden voorstellen die beiden continu 14 meter hoog zijn, zonder verandering daarin. De onderstaande figuur illustreert echter dat er meer factoren een rol spelen. Een doorgaande, continue hoogte van 14 meter is dodelijk voor de leefbaarheid. Variatie lijkt een minstens zo belangrijke factor. In de rechter figuur, een foto van New York, lijkt een vorm van samenhang te zijn ontstaan vol variatie maar we moeten ons echter afvragen of die nog wel wat met de menselijke maat te maken heeft en welke aspecten in een dergelijke omgeving zorgen dat zij niet onaangenaam wordt. Er moeten dus een soort variatie aanwezig zijn in vorm welke een reeks vormt waar de menselijke maat inpast Een erg interessant aspect is de horizontale variatie. Gebouwbreedtes zonder variaties van meer dan 50 meter worden onmenselijk en saai voor de passerende voetganger. Voor rijdend verkeer is deze afstand groter. De stad moet hier met zijn maat rekening mee houden.
9
Algemeen binnen de stedenbouw is de maximale verhouding 1:3 voor de samenhang van de straat. Dit is één van de twee belangrijkste getallen die ik besprak in de paragraaf magische getallen, maar over de volgende toepassing heb ik het nog niet gehad. Om beide straatwanden met elkaar te laten communiceren mag de breedte niet breder worden als drie maal de bebouwingshoogte. We moeten ons hierbij realiseren dat de straatlengte oneindig kan zijn en dat ook zij een sterke factor is die de samenhang van beide straatwanden verminderd. We zien ook dat rechte straten opmerkelijk minder samenhang lijken te vertonen als gebogen straten, omdat deze laatste de ruimte begrenzen op bepaalde afstand. Onderstaande foto’s laten zien dat de samenhang verloren gaat als de straatwanden te ver uit elkaar liggen.
Voor een plein geldt iets soortgelijks maar dan met het andere “magische” getal. De wanden van het stedelijke plein blijven nog net met elkaar communiceren als het plein niet breder wordt dan zeven maal de gebouwhoogte. De Grote markt in Groningen gaat in communicatie met deze grens. Zij werd aan het begin van de 19e eeuw ‘de Brede Merckt’ genoemd. Bij het vormen van de stad had zij een behoorlijke afmeting. Dit kwam door de ligging op het einde van de Hondsrug, waardoor het voorbestemd was om de markt het middelpunt te maken van de handelsstad. Het plein is met haar 120 meter te groot voor haar omliggende gevels van zo’n 4 bouwlagen (ofwel ongeveer 15 meter hoogte).
10
De getallentheorie lijkt nuttiger te zijn wanneer die op kleine en concrete schaal kan worden toegepast. Een nieuw pand in een rijtje bestaande bebouwing is tamelijk soepel in te passen wanneer hij niet veel meer dan één derde hoger is als die bestaande bebouwing; is zo’n nieuw pand 2x zo hoog dan zal het al gauw ervaren worden als een brute ingreep in het stadsgezicht. Toch is duidelijk dat bij het inpassen van een nieuw pand in de bestaande context van de ruimtelijke omgeving er zóveel factoren zijn die in aanmerking moeten worden genomen dat gevoel voor ‘de juiste maat’ slechts een dienende rol kan spelen. Veel interessanter lijkt verhoudingenonderzoek dan ook voor het ontwerpen ‘an sich’. Wanneer harmonie en balans gevonden kan worden tussen elementen van een nieuw pand draagt dat bij tot de kwaliteit van dat pand en de bijdrage die dat pand gaat vormen aan de stedelijke omgeving. Al met al is de samenhang van de stedelijke omgeving een erg interessant verschijnsel, en lijkt het me zeer boeiend om hiernaar een uitgebreider onderzoek te doen en mijn stellingen verder uit te werken. Ik ben ervan overtuigd dat er nog veel meer te zeggen is over het belang van ‘juiste’ verhoudingen tussen elementen van de stad onderling en van het afstemmen van die elementen op een ‘menselijke’ maat.
11
Het fundament Het onderwerp samenhang fascineert mij al langere tijd sterk en ik ben niet de enige. Wat maakt dat een bebouwde omgeving zich als één geheel aan je presenteert en wat is er precies mis als een omgeving ongestructureerd en chaotisch overkomt? Wat is hiervoor een formule? Wat zijn goede verhoudingen voor ‘verschillendheid’ en ‘gelijkheid’ tussen gebouwen onderling, om samen één geheel te kunnen vormen? Dit essay heeft hiervoor een start gevormd, maar is nog niet in staat het antwoord te grijpen. Vandaar ook dat ik hoop dat dit een aanzet mag zijn voor mijn afstuderen. Vrijwel synoniem aan het woord samenhang het woord cohesie. In de woordenboeken zijn cohesie en samenhang nauw met elkaar verbonden. De ‘sociale cohesie’ is een begrip dat binnen de politiek veelvuldig voorkomt en gelijk staat aan ‘sociale samenhang’, deze term heeft binnen het essay een rol gehad. Als we kijken naar de oorsprong van het woord, dan lijkt samenhang een heel letterlijke vertaling van het woord cohesie, wat weer van het Latijnse côhaereo, of côhaesi komt. Co-eo betekend samenkomen, zich verzamelen of zich verenigen. Haesito betekend blijven steken, hangen of kleven. De Nederlandse verbastering van het côhaesi werd cohesie, wat aldus heel letterlijk is vertaald naar co=samen en hesie=hang. Beide woorden gebruiken wij in onze taal, in het eenvoudig woordgebruik hebben we het over samenhang en als we moeilijk willen doen spreken we opeens over cohesie. Van Dale [10] geeft aan samenhang in verschillende vakgebieden haar betekenis. Duidelijk wordt dat het woord synoniem is aan cohesie, al wordt daarbij met name aan de natuurkunde gedacht. Het verband staat centraal, de omstandigheid of de mate waarin verschillende zaken aaneenhangen. Verder is de volgende toepassing van het woord in taalkundige betekenis een interessante analogie: ‘Uit de samenhang van de tekst, de betekenis van een woord opmaken.’ Dit kunnen we vertalen naar de stedelijke omgeving. De betekenis van het individuele gebouw kan opgemaakt worden uit haar context. De encyclopedie [9] omschrijft dat samenhang in een figuur ontstaat als een figuur elk tweetal punten daaruit door een weg kan worden verbonden. Verder spreekt zij over een mathematische samenhang. Cohesie wordt daarin gekoppeld met de natuurkunde als de aantrekking van gelijke moleculen.
12
Referenties & bibliografie Als studiemateriaal heb ik een aantal boeken gebruikt die ik onderstand in een bronvermelding zal plaatsen. Ik voeg een korte bibliografie toe. [1] Aldo Rossi De architectuur van de stad Padua 1966 Aldo Rossi probeert ‘de ziel van de stad’ te vangen als zijnde het resultaat van de primaire elementen, deze primaire elementen zouden het geheugen van de stad vormen. Dit boek omvat een onderzoek waarin heel veel verschillende (historische) bronnen met elkaar worden vergeleken, en waarmee de auteur zijn stellingen probeert te verhelderen en te bewijzen. Zijn onderzoek komt mij zo sterk deductief over dat ik er aan het einde van het boek zelfs geïrriteerd over word. Ik herken nauwelijks empirische elementen die het onderzoek steunen. [2] Jan Hoogstad Ruimtetijdbeweging: prolegomena voor de architectuur ’s Gavenhage 1990 Uitgangspunt van zijn boek is zijn mening dat er een vacuüm is ontstaat als de architecten autonoom gaan ontwerpen en hun idealisme verliezen als sturend mechanisme, voorheen was dat idealisme te herkenden in duidelijk te onderscheiden stromingen. Volgens hem moet daarvoor kennis in de plaats komen, regels die ons maatstaven geven om samenhangende architectuur te maken, die communiceren met de menselijke afmetingen. In zijn werk wil hij proberen hieraan invulling te geven, maar hij heel voorzichtig met het geven van zijn stellingen, hij wil de discussie en verdere invulling openhouden. Zijn stellingen ondersteunt hij door fysiek goed voorstelbare voorbeelden te omschrijven, waardoor het werk duidelijk leven krijgt. [3] Lieven De Cauter De capsulaire beschaving, over de stad in het tijdperk van angst Brussel 2004 Uit dit boek heb ik slechts fragmenten gelezen, met name het begin. Het wordt mij duidelijk dat de bedenkingen die ik op de Generic City van Koolhaas heb niet uitzonderlijk zijn. Ook Lieven De Cauter schroomt niet om dit utopische model van zijn voetstuk te werpen. Hij richt zich als architectuurfilosoof op het beeld van een (toekomstige) samenleving in angst, waarbij de buitenwereld, ecologie en politiek lijkt te ontsporen. [4] Dom hans van der Laan De architectonische ruimte, vijftien lessen over de dispositie van het menselijk verblijf Vaals, 1992 Een heel rationeel en analytisch monnikenwerk, dat sterk is in haar redenatieproces. In het werk wordt uitvoerig een maatsysteem behandeld. Dit maatsysteem gaat over verhoudingen en herkenbaarheid van vormen. Het komt mij over als bijzondere ontdekking, die een belangrijke aanvulling zou kunnen vormen op de gulden snede. Ik heb tijdens mijn opleiding aan de HTS in Groningen de in zijn boek beschreven abacus gemaakt. Het is een fascinerende speeldoos en telraam tegelijk, waar elke architect volgens mij mee gespeelt moet hebben om nog meer over verhoudingen te snappen. Door met deze abacus te werken ontdek je spelenderwijs wat er in het boek omschreven en bedoeld wordt.
13
[5] Ir.C.J.Snijders De gulden snede Amsterdam 1969 Dit boekje geeft niet alleen een heel precieze beschrijving van de gulden snede. Zij illustreert ook dat veel mensen de guldensnede zien als zo’n hoge waarde van schoonheid dat ze er een magie aan toekennen die met God te maken zou hebben. Het boekje beschrijft vele voorbeelden waarin de gulden snede voorkomt, die soms wat te ver gezocht worden. Door haar diversiteit laat het je, ook als niet geloofd in de magische hand van God, toch versteld staan en laat een vreemd gevoel van herkenning en verbanden in de onderbuik achter. [6] ‘Dat is architectuur!’ Sleutelteksten uit de twintigste eeuw (samengesteld door verschillende auteurs) 2001 Een samengesteld werk met eventueel verkorte teksten van verschillende architecten. [a] Louis Suvillian 1896 In deze tekst wordt duidelijk dat Louis Suvillian het kantoorgebouw wil omschrijven als een algemene typologie, door deze typologie voor een gebied van kantoorgebouwen te gebruiken kan samenhang ontstaan. De relatie kan gelegd worden naar de typologie van traditioneel vormgegeven omgevingen, zoals de verschillende huizen in oude Europese ook hun samenhang vormden. [b] Aldo Rossi De architectuur van de stad 1966 Verkorte weergave van het boek [1] [c] Rem Koolhaas De generische stad 1995 In hoeverre het begrip samenhang sterk gerelateerd is aan zijn ‘generic city’ is betrekkelijk. Het sluit eerder alle aspecten uit die volgens mij de zo essentiële mentale of sociale vorm van samenhang kunnen vormen. In mijn ogen wordt hiermee de basis van iedere samenleving uitgesloten. Juist dit maakt de tekst interessant om toch te lezen. Ik ga zeker in de nabijheid nog de volledige tekst lezen. Want zelfs de samenvatting maakte een hoop kritiek in mij los. [7] Architectural culture (samengesteld door Joan Ockman) [a] O.M.Ungers The City as a World of Art 1962 In deze zeer tekst wordt kort maar heel krachtig duidelijk dat er heel verschillende mogelijkheden zijn om een de samenhang van een stedelijke omgeving aan te ontlenen. Ungers kijkt hierbij vooral naar de verhouding tussen gebouw en ruimte, en de typologische van deze verhouding. [8] Microsoft. 2004. Encarta 2005, Encyclopedie Winkler Prins. Microsoft Corporation
14
[9] De Grote Winkler Prins, zevende druk, Elsevier, (samengesteld door diverse auteurs), 1976 [10] Drie delige Van Dale, groot woordenboek van de Nederlandse taal, (samengesteld door diverse auteurs), 1996. [11] Dr.Fred.Muller en Dr.E.H.Renkema Latijn, beknopt Latijns-Nederlands woordenboek, 1967
15