www.thuisindestad.be
Steden op koers? De Stadsmonitor voor leefbare
en duurzame Vlaamse steden
Annex
Hasselt editie 2006
COLOFON Uitgave van het ONDERZOEKSCENTRUM STEDELIJK BELEID (Associatie Universiteit Gent) bestaande uit onderzoekers van het Centrum voor Lokale Politiek (Universiteit Gent), het Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent) en het Departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde (Hogeschool Gent)
Auteurs: Thomas BLOCK Jo VAN ASSCHE Dominiek VANDEWIELE Filip DE RYNCK Herwig REYNAERT
Universiteit Gent Centrum voor Lokale Politiek (CLP) Universiteitstraat 8, B-9000 Gent 09/264.68.71
[email protected] http://www.psw.ugent.be/clp Universiteit Gent Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (CDO) Poel 16, B-9000 Gent 09/264.82.10
[email protected] http://cdonet.ugent.be Hogeschool Gent
Opdrachtgevers: Team Stedenbeleid (Agentschap voor Binnenlands Bestuur van de Vlaamse Overheid) Vlaams Minister voor Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering 2007
Departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde (HABE) Voskenslaan 270, B-9000 Gent 09/242.42.02 http://habe.hogent.be
INLEIDING De stadsmonitor is een meet- en leerinstrument voor de 13 Vlaamse centrumsteden, voor het Vlaamse stedenbeleid en voor iedereen die bij de stad betrokken is. De stadsmonitor brengt in kaart hoe leefbaar de steden zijn en hoe duurzaam hun ontwikkeling is. De stadsmonitor omvat 190 indicatoren die gebaseerd zijn op een visie bestaande uit doelen en intenties die duidelijk aangeven waar we met de stad naar toe willen. Deze indicatorenset werd ontwikkeld in opdracht van de Vlaamse minister bevoegd voor stedenbeleid en dit in overleg met enkele honderden experts uit de 13 centrumsteden, de Vlaamse administratie, de middenveldorganisaties en de academische wereld. Iedereen die bij de ontwikkeling van de stad betrokken is kan de stadsmonitor gebruiken om te leren en om discussies en keuzes te onderbouwen. In het bijzonder wil dit instrument voeding geven aan het strategische beleid van het stadsbestuur. Deze uitgave bevat enkele annexen die bij het boek “Steden op koers? De Stadsmonitor voor leef-
bare en duurzame Vlaamse steden” (uitgeverij Vandenbroele, Brugge, 2007, www.vandenbroele.be) horen: - annex 1: de volledige visiematrix. - annex 2: enkele tientallen indicatoren met gedetailleerdere cijfers voor de stad. De inhoudstafel van deze “annexen” maakt duidelijk voor welke indicatoren U hier gedetailleerdere cijfers vindt. Zijn er geen, dan wordt naar het boek verwezen. De auteurs verwijzen naar het boek “Steden op koers? De Stadsmonitor voor leefbare en duur-
zame Vlaamse steden” voor o.a. alle generieke indicatoren, de visie per thematische cluster, de definities en functies van de stadsmonitor, informatie over de achtergrond, de totstandkoming en het gebruik van de stadsmonitor. In de inhoudstafel worden per cluster de relevante indicatoren opgesomd. Sommige indicatoren behoren tot meerdere clusters tegelijk, maar elke indicator wordt slechts één maal in het boek / de annexen opgenomen. Vandaar de sprongen voor- en achterwaarts in paginaverwijzingen van de inhoudstafel.
Colofon Inleiding Inhoudstafel
p. 2 p. 3 p. 4
ANNEX 1: DE VISIEMATRIX
p. 14
ANNEX 2: DE INDICATOREN Hoofdstuk 1: Cultuur & vrije tijd
p. 27
Cluster: Stimuleren van cultuurcreatie en –participatie Amateurgezelschappen Vernieuwing in de cultuurproductie - onderdeel: Aantal podiumvoorstellingen - onderdeel: Aantal tentoonstellingen Aanbod van culturele infrastructuur Ticketverkoop cultuur - onderdeel: Ticketverkoop bioscopen - onderdeel: Ticketverkoop cultuurhuizen - onderdeel: Ticketverkoop musea Lidmaatschap bibliotheek Culturele participatie - onderdeel: Aandeel bioscoopbezoekers - onderdeel: Aandeel bezoekers van sportevenementen - onderdeel: Aandeel bezoekers van podiumvoorstellingen - onderdeel: Aandeel bibliotheekbezoekers - onderdeel: Aandeel bezoekers van museum, tentoonstelling of historische plaats - onderdeel: Zelf uitoefenen van kunstzinnige activiteiten Tevredenheid over het cultureel aanbod Deelname aan het maatschappelijk leven Cluster: Cultureel erfgoed bewaren en ontsluiten Ticketverkoop cultuur - onderdeel: Ticketverkoop musea Culturele participatie - onderdeel: Aandeel bezoekers van museum, tentoonstelling of historische plaats
p. 28 zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek p. 30 zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek
zie boek zie boek zie boek zie boek
Kwaliteit van het erfgoed Cluster: Positieve uitstraling van de stad op het vlak van cultuur & vrije tijd Dag- en verblijfstoerisme - onderdeel: Verblijfstoerisme - onderdeel: Dagtoerisme Fierheid over de eigen stad Tevredenheid over aanbod aan sport en recreatie Tevredenheid over het cultureel aanbod Tevredenheid over aanbod aan uitgaansgelegenheden, restaurants en eetcafés Tevredenheid over de architecturale uitstraling - onderdeel: Tevredenheid over de uitstraling van de gebouwen in de buurt - onderdeel: Tevredenheid over de uitstraling van de straten, pleinen, parken, monumenten en gebouwen in de stad Cluster: Sport & spel bevorderen Participatie aan sport Tevredenheid over de woonstraat én buurt als speel- en ontmoetingsplek - onderdeel: Tevredenheid over speelvoorzieningen en -plekken in de buurt - onderdeel: Tevredenheid over activiteiten voor ouderen in de buurt - onderdeel: Tevredenheid over contact in de buurt Tevredenheid over aanbod aan sport en recreatie Deelname aan het maatschappelijk leven Bereikbaar openbaar groen - onderdeel: Bereikbaar openbaar buurtgroen - onderdeel: Bereikbaar stadsgroen Uitrustingsniveau van de wijk - onderdeel: Speelruimte in de wijk - onderdeel: Jeugdruimte in de wijk - onderdeel: Sport- en recreatievoorzieningen in de wijk
zie boek
zie boek zie boek zie boek zie boek p. 36 zie boek p. 38 zie boek zie boek p. 72
zie boek zie boek zie boek p. 34 zie boek zie boek p. 36 zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek
Meer info op www.thuisindestad.be
4
5
Cluster: Bevorderen van het verenigingsleven Amateurgezelschappen Culturele participatie - onderdeel: Zelf uitoefenen van kunstzinnige activiteiten Participatie aan het verenigingsleven Levenslang leren Participatie aan sport Deelname aan het maatschappelijk leven Uitrustingsniveau van de wijk - onderdeel: Jeugdruimte in de wijk Cluster: Recreatief medegebruik van ruimte en infrastructuur stimuleren Tevredenheid over de woonstraat én buurt als speel- en ontmoetingsplek Bereikbaar openbaar groen - onderdeel: Bereikbaar openbaar buurtgroen - onderdeel: Bereikbaar stadsgroen Medegebruik van private en semiopenbare infrastructuur Bundeling van activiteiten Uitrustingsniveau van de wijk - onderdeel: Speelruimte in de wijk - onderdeel: Jeugdruimte in de wijk - onderdeel: Sport- en recreatievoorzieningen in de wijk Kwaliteit van de openbare ruimte
p. 28 zie boek zie boek p. 32 p. 40 zie boek zie boek zie boek zie boek
zie zie zie zie zie zie zie zie zie zie zie
boek boek boek boek boek boek boek boek boek boek boek
Cluster: Versterken van burgerparticipatie rond cultuur & vrije tijd Spreiding van informatie over en door de stad p. 86
Hoofdstuk 2: Leren & onderwijs Cluster: Educatief project op maat zie boek Spijbelgedrag - onderdeel: Spijbelgedrag in het voltijds secundair onderwijs zie boek - onderdeel: Spijbelgedrag in het deeltijds secundair
onderwijs Schoolse vertraging - onderdeel: Schoolse vertraging in het lager onderwijs - onderdeel: Schoolse vertraging in het algemeen secundair onderwijs - onderdeel: Schoolse vertraging in het technisch secundair onderwijs - onderdeel: Schoolse vertraging in het beroepssecundair onderwijs Ongekwalificeerde uitstroom uit het secundair onderwijs Participatie van laaggeschoolden aan volwassenenonderwijs Participatie van allochtonen in het beroepsonderwijs op basis van thuistaal Participatie van allochtonen in het beroepsonderwijs op basis van nationaliteit Functioneel analfabeten Levenslang leren Cluster: Kwaliteit van het educatief aanbod Kwaliteit van het leer- en schoolklimaat De aantrekkingskracht van het secundair onderwijs in de centrumsteden Innovatief karakter van het onderwijs Participatie van laaggeschoolde werklozen aan beroepsopleiding Interne milieuzorg - onderdeel: Milieuzorg op school Uitrustingsniveau van de wijk - onderdeel: Basisscholen in de wijk Cluster: Relatie tussen onderwijs en stad versterken Rekrutering van basisscholen uit de buurt Participatie van laaggeschoolde werklozen aan beroepsopleiding Mismatch tussen gevraagde en aangeboden jobs Knelpuntenberoepen Nood aan buitenschoolse kinderopvang
zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek p. 40
zie boek zie boek zie boek p. 42 zie boek zie boek zie boek zie boek
zie boek p. 42 zie boek zie boek zie boek
Medegebruik van private en semiopenbare infrastructuur Uitrustingsniveau van de wijk - onderdeel: Basisscholen in de wijk
zie boek zie boek zie boek
Cluster: Versterken van netwerking en burgerparticipatie rond leren & onderwijs Kwaliteit van de netwerking in het onderwijs zie boek - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond gelijke p. 92 kansen in het basisonderwijs - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond gelijke p. 96 kansen in het secundair onderwijs
Hoofdstuk 3: Ondernemen & werken Cluster: Inbedding van het economisch weefsel in de stad Economische beslissingscentra Lokale toelevering van goederen en diensten Lokale samenwerking tussen ondernemingen op het vlak van onderzoek en ontwikkeling Open ondernemingsbeleid Kwaliteit van de netwerking rond ondernemen en werken - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond toeleiding naar de arbeidsmarkt - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond ondernemen Cluster: Gunstig ondernemingsklimaat Economische beslissingscentra Overlevingsgraad van ondernemingen Ondernemingsklimaat Bedrijfsvriendelijkheid Kwaliteit van de netwerking rond ondernemen en werken - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond toeleiding naar de arbeidsmarkt - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond ondernemen
zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek p. 100 zie boek
zie boek p. 44 zie boek zie boek zie boek p. 100 zie boek
Cluster: Creatie van arbeid en afstemming tussen vraag en aanbod Participatie van laaggeschoolde werklozen aan beroepsopleiding Werkgelegenheidsgraad Langdurige werkloosheid Segregatie op de arbeidsmarkt naar etniciteit Aandeel allochtone werklozen Segregatie op de arbeidsmarkt naar scholingsgraad Aandeel laaggeschoolde werklozen Mismatch tussen gevraagde en aangeboden jobs Knelpuntenberoepen Nood aan voorschoolse kinderopvang Aanbod voorschoolse kinderopvang Nood aan buitenschoolse kinderopvang Kwaliteit van de netwerking rond ondernemen en werken - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond toeleiding naar de arbeidsmarkt Cluster: Kwaliteit van de arbeid verhogen Jobtevredenheid Werkbaarheidsgraad Cluster: Duurzaam ondernemen Jobtevredenheid Werkbaarheidsgraad Open ondernemingsbeleid Interne milieuzorg - onderdeel: Milieuzorg in bedrijven Ruimte-efficiëntie voor het ondernemen Kwaliteit van de netwerking rond ondernemen en werken - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond ondernemen
p. 42 zie boek p. 46 zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek p. 100
zie boek zie boek
zie zie zie zie zie zie zie
boek boek boek boek boek boek boek
zie boek
Meer info op www.thuisindestad.be
6
7
Cluster: Versterken van netwerking rond ondernemen & werken Kwaliteit van de netwerking rond ondernemen en werken zie boek - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond toeleiding naar de arbeidsmarkt p. 100 - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond ondernemen zie boek
Hoofdstuk 4: Veiligheidszorg Cluster: Bevorderen van integrale veiligheid Spijbelgedrag - onderdeel: Spijbelgedrag in het voltijds secundair onderwijs - onderdeel: Spijbelgedrag in het deeltijds secundair onderwijs Algemeen onveiligheidsgevoel Mijdgedrag Mijdgedrag op bepaalde plekken in de stad Slachtofferschapsgraad Criminaliteitsgraad voor diefstal - onderdeel: Criminaliteitsgraad voor autodiefstal - onderdeel: Criminaliteitsgraad voor handtasdiefstal Criminaliteitsgraad voor woninginbraak Verkeersslachtoffers Subjectieve verkeersonveiligheid in de buurt Onaangepaste snelheid van het verkeer in de buurt Verloedering in de buurt Rommel in de buurt Intra-familiaal geweld Geluidshinder Last van lawaai of geluidshinder Indruk van de netheid - onderdeel: Indruk van de netheid in de buurt - onderdeel: Indruk van de netheid in de stad
Cluster: Versterken van netwerking en burgerparticipatie rond veiligheidszorg Actieve betrokkenheid van de burger Kwaliteit van de netwerking bij veiligheid - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond buurtgerichte preventie - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond slachtofferzorg
p. 90 zie boek zie boek p. 104
Hoofdstuk 5: Wonen zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek p. 70
Cluster: Woonzekerheid in betaalbare en kwaliteitsvolle woningen Spreiding van sociale huurwoningen Kandidaten voor sociale huurwoningen - onderdeel: Kandidaten voor sociale huurwoningen in de stad - onderdeel: Kandidaten uit de stad voor sociale huurwoningen Wachttijden sociale huurwoningen - onderdeel: Wachttijden bij toekenning sociale huurwoningen - onderdeel: Wachttijden op wachtlijsten sociale huurwoningen Overmatige leegstand van woningen Basiskwaliteit van de woningen Woningkwaliteit Woonkosten Betaalbaarheid van het wonen - onderdeel: Betaalbaarheid van het wonen voor eigenaars - onderdeel: Betaalbaarheid van het wonen voor huurders Betaalmoeilijkheden voor het wonen
p. 48 zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek p. 50 zie boek zie boek
Cluster: Kwaliteit van de woonomgeving Tevredenheid over de woonstraat én buurt als speel- en ontmoetingsplek - onderdeel: Tevredenheid over speelvoorzieningen en -plekken in de buurt - onderdeel: Tevredenheid over activiteiten voor ouderen in de buurt - onderdeel: Tevredenheid over contact in de buurt Subjectieve verkeersonveiligheid in de buurt Onaangepaste snelheid van het verkeer in de buurt Verloedering in de buurt Rommel in de buurt Overmatige leegstand van woningen Algemeen migratiesaldo Migratiesaldo naar leeftijd Tevredenheid over de woonomgeving - onderdeel: Tevredenheid over de buurt - onderdeel: Tevredenheid over de stad Parkeergelegenheid voor bewoners Nood aan voorschoolse kinderopvang Aanbod voorschoolse kinderopvang Nood aan buitenschoolse kinderopvang Groenindruk van de eigen buurt Oppervlakte aan groen Bereikbaar openbaar groen - onderdeel: Bereikbaar openbaar buurtgroen - onderdeel: Bereikbaar stadsgroen Geluidshinder Last van lawaai of geluidshinder Indruk van de netheid - onderdeel: Indruk van de netheid in de buurt - onderdeel: Indruk van de netheid in de stad Uitrustingsniveau van de wijk - onderdeel: Basismobiliteit in de wijk - onderdeel: Winkelvoorzieningen in de wijk - onderdeel: Basisscholen in de wijk - onderdeel: Speelruimte in de wijk
zie boek p. 34 zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek p. 52 zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek p. 70 zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek
- onderdeel: Jeugdruimte in de wijk - onderdeel: Sport- en recreatievoorzieningen in de wijk Wooninbreiding in de stadsregio Kwaliteit van de openbare ruimte Tevredenheid over de architecturale uitstraling - onderdeel: Tevredenheid over de uitstraling van de gebouwen in de buurt Woondichtheid in de stad - onderdeel: Woondichtheid in buurten - onderdeel: Woningdichtheid bij bouwactiviteiten - onderdeel: Woningdichtheid bij nieuwbouw Cluster: Versterken van netwerking en burgerparticipatie rond wonen Consultatie van bewoners door het stadsbestuur Actieve betrokkenheid van de burger Kwaliteit van de netwerking bij wonen - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond betaalbare sociale huisvesting - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond kwaliteitsvolle huisvesting - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond kwaliteitsvolle woon- en leefomgeving
zie zie zie zie zie
boek boek boek boek boek
zie zie zie zie zie
boek boek boek boek boek
p. 88 p. 90 zie boek zie boek zie boek zie boek
Hoofdstuk 6: Zich verplaatsen / mobiliteit Cluster: Beheersen mobiliteitsvraag door verweven van functies zie boek Rekrutering van basisscholen uit de buurt zie boek Afgelegde afstand met de auto/motor/brom- of snorfiets zie boek Bereikbaar openbaar groen zie boek - onderdeel: Bereikbaar openbaar buurtgroen zie boek - onderdeel: Bereikbaar stadsgroen zie boek Bundeling van activiteiten zie boek Functiedichtheid op intermodale verkeersknooppunten
Meer info op www.thuisindestad.be
8
9
Uitrustingsniveau van de wijk - onderdeel: Basismobiliteit in de wijk - onderdeel: Winkelvoorzieningen in de wijk - onderdeel: Basisscholen in de wijk - onderdeel: Speelruimte in de wijk - onderdeel: Jeugdruimte in de wijk - onderdeel: Sport- en recreatievoorzieningen in de wijk Cluster: Efficiënte en evenwichtige inzet van vervoersmodi & -infrastructuur Gebruik van het openbaar vervoer (modal split) - onderdeel: Openbaar vervoer als belangrijkste verplaatsingsmiddel tijdens de vrije tijd - onderdeel: Openbaar vervoer als belangrijkste verplaatsingsmiddel tussen woonplaats en werk/school Gebruik van de fiets (modal split) - onderdeel: Fiets als belangrijkste verplaatsingsmiddel tijdens de vrije tijd - onderdeel: Fiets als belangrijkste verplaatsingsmiddel tussen woonplaats en werk/school Verplaatsingen te voet (modal split) - onderdeel: Verplaatsingen te voet als belangrijkste verplaatsingsmiddel tijdens de vrije tijd - onderdeel: Verplaatsingen te voet als belangrijkste verplaatsingsmiddel tussen woonplaats en werk/school Gebruik van de auto / motor / brom- of brom snorfiets (modal split) - onderdeel: Auto, moto of bromfiets als belangrijkste verplaatsingsmiddel tijdens de vrije tijd - onderdeel: Auto, moto of bromfiets als belangrijkste verplaatsingsmiddel tussen woonplaats en werk/school Parkeergelegenheid voor bewoners
zie zie zie zie zie zie zie
boek boek boek boek boek boek boek
Cluster: Verhogen van toegankelijkheid van vervoersmodi & -infrastructuur Gebruik van het openbaar vervoer (modal split) - onderdeel: Openbaar vervoer als belangrijkste verplaatsingsmiddel tijdens de vrije tijd - onderdeel: Openbaar vervoer als belangrijkste verplaatsingsmiddel tussen woonplaats en werk/school Toegankelijkheid van het openbaar vervoer Uitrustingsniveau van de wijk - onderdeel: Basismobiliteit in de wijk
zie boek zie boek zie zie zie zie
boek boek boek boek
zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek
Cluster: Toename verkeersveiligheid Verkeersslachtoffers Subjectieve verkeersonveiligheid in de buurt Onaangepaste snelheid van het verkeer in de buurt
zie boek zie boek zie boek
Cluster: Minder verkeershinder en minder verkeersdruk op natuur & milieu Milieuvriendelijkheid van voertuigen zie boek p. 54 Niet-milieuvriendelijke voertuigen Geluidshinder zie boek Last van lawaai of geluidshinder zie boek
zie boek zie boek zie boek
Cluster: Versterken van burgerparticipatie rond mobiliteit Spreiding van informatie over en door de stad p. 86 p. 88 Consultatie van bewoners door het stadsbestuur
zie boek zie boek zie boek
Cluster: Waarborgen van bereikbaarheid Bedrijfsvriendelijkheid zie boek Bereikbaarheid van belangrijke plaatsen via het openbaar vervoer zie boek
Hoofdstuk 7: Zorg & opvang Cluster: Zorg & opvang op maat Tevredenheid van gebruikers over zorg en opvang Wachtlijst voor geestelijke gezondheidszorg Wachtlijst bijzondere zorg voor personen met een handicap Nood aan voorschoolse kinderopvang Aanbod voorschoolse kinderopvang
zie zie zie zie zie
boek boek boek boek boek
Nood aan buitenschoolse kinderopvang Oneigenlijk gebruik van zorg Betaalbaarheid van zorg en opvang Cluster: Een menswaardig inkomen voor iedereen Huishoudens in financiële armoede Huishoudens met OCMW-steun Inkomen onder de kritische grens - onderdeel: Fiscale inkomens beneden de kritische grens - onderdeel: Voorkeursregeling in de gezondheidszorg (vroeger WIGW’s) Personen met overmatige schuldenlast Cluster: Versterken van netwerking en burgerparticipatie rond zorg & opvang Actieve betrokkenheid van de burger Kwaliteit van de netwerking bij zorg en opvang - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond kinderopvang - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond ouderenzorg - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond thuiszorg
zie boek zie boek zie boek
zie boek zie boek zie boek p. 64 p. 66 zie boek
p. 90 zie boek zie boek zie boek zie boek
Hoofdstuk 8: Sociale principes Cluster: Stimuleren van gelijke kansen Spijbelgedrag - onderdeel: Spijbelgedrag in het voltijds secundair onderwijs - onderdeel: Spijbelgedrag in het deeltijds secundair onderwijs Schoolse vertraging - onderdeel: Schoolse vertraging in het lager onderwijs - onderdeel: Schoolse vertraging in het algemeen secundair onderwijs - onderdeel: Schoolse vertraging in het technisch secundair onderwijs
zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek
- onderdeel: Schoolse vertraging in het beroepssecundair onderwijs Ongekwalificeerde uitstroom uit het secundair onderwijs Participatie van laaggeschoolden aan volwassenenonderwijs Participatie van allochtonen in het beroepsonderwijs op basis van thuistaal Participatie van allochtonen in het beroepsonderwijs op basis van nationaliteit Functioneel analfabeten Levenslang leren Participatie van laaggeschoolde werklozen aan beroepsopleiding Langdurige werkloosheid Segregatie op de arbeidsmarkt naar etniciteit Aandeel allochtone werklozen Segregatie op de arbeidsmarkt naar scholingsgraad Aandeel laaggeschoolde werklozen Spreiding van sociale huurwoningen Kandidaten voor sociale huurwoningen - onderdeel: Kandidaten voor sociale huurwoningen in de stad - onderdeel: Kandidaten uit de stad voor sociale huurwoningen Wachttijden sociale huurwoningen - onderdeel: Wachttijden bij toekenning sociale huurwoningen - onderdeel: Wachttijden op wachtlijsten sociale huurwoningen Toegankelijkheid van het openbaar vervoer Nood aan voorschoolse kinderopvang Aanbod voorschoolse kinderopvang Nood aan buitenschoolse kinderopvang Zichtbaarheid van de diversiteit in publieke functies naar etniciteit Zichtbaarheid van de diversiteit in publieke functies naar gender
zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek p. 40 p. 42 p. 46 zie boek zie boek zie boek zie boek p. 48 zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie zie zie zie zie
boek boek boek boek boek
p. 56 p. 58
Meer info op www.thuisindestad.be
10
11
Diversiteit in bedrijven en publieke kaderfuncties naar etniciteit - onderdeel: Diversiteit in publieke kaderfuncties naar etniciteit - onderdeel: Diversiteit in private kaderfuncties naar etniciteit Diversiteit in bedrijven en publieke kaderfuncties naar gender - onderdeel: Diversiteit in publieke kaderfuncties naar gender - onderdeel: Diversiteit in private kaderfuncties naar gender Fysieke toegankelijkheid van publieke gebouwen Deelname aan het maatschappelijk leven Uitrustingsniveau van de wijk - onderdeel: Basismobiliteit in de wijk Cluster: Bestrijden van materiële armoede en inkomensongelijkheid Woonkosten Betaalbaarheid van het wonen - onderdeel: Betaalbaarheid van het wonen voor eigenaars - onderdeel: Betaalbaarheid van het wonen voor huurders Betaalmoeilijkheden voor het wonen Betaalbaarheid van zorg en opvang Huishoudens in financiële armoede Huishoudens met OCMW-steun Inkomen onder de kritische grens - onderdeel: Fiscale inkomens beneden de kritische grens - onderdeel: Voorkeursregeling in de gezondheidszorg (vroeger WIGW’s) Personen met overmatige schuldenlast
zie boek p. 60 zie boek zie boek p. 62 zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek
zie boek zie boek p. 50 zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek p. 64 p. 66 zie boek
Hoofdstuk 9: Natuur- & milieubeheer Cluster: Versterken van groen & natuur Groenindruk van de eigen buurt Oppervlakte aan groen Oppervlakte waardevolle natuur Bereikbaar openbaar groen - onderdeel: Bereikbaar openbaar buurtgroen - onderdeel: Bereikbaar stadsgroen
Cluster: Rationeel milieugebruik Basiskwaliteit van de woningen Woningkwaliteit Totaal huishoudelijk afval Huishoudelijk waterverbruik Lokale bijdrage tot de mondiale klimaatverandering Interne milieuzorg - onderdeel: Milieuzorg in bedrijven - onderdeel: Milieuzorg op school
zie zie zie zie zie zie zie zie
Cluster: Verhogen milieukwaliteit Milieuvriendelijkheid van voertuigen Niet-milieuvriendelijke voertuigen Interne milieuzorg - onderdeel: Milieuzorg in bedrijven - onderdeel: Milieuzorg op school Geluidshinder Last van lawaai of geluidshinder Indruk van de netheid - onderdeel: Indruk van de netheid in de buurt - onderdeel: Indruk van de netheid in de stad Luchtkwaliteit Oppervlaktewaterkwaliteit
p. 54 zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek p. 70 zie boek zie boek zie boek
boek boek boek boek boek boek boek boek
Cluster: Versterken van burgerparticipatie rond natuur & milieubeheer Actieve betrokkenheid van de burger p. 90
Hoofdstuk 10: Fysieke principes
zie boek zie boek p. 68 zie boek zie boek zie boek
Cluster: Functieverweving Rekrutering van basisscholen uit de buurt Afgelegde afstand met de auto/motor/brom- of snorfiets Bereikbaar openbaar groen - onderdeel: Bereikbaar openbaar buurtgroen Medegebruik van private en semiopenbare infrastructuur
zie zie zie zie zie
boek boek boek boek boek
Bundeling van activiteiten Functiedichtheid op intermodale verkeersknooppunten Uitrustingsniveau van de wijk - onderdeel: Basismobiliteit in de wijk - onderdeel: Winkelvoorzieningen in de wijk - onderdeel: Basisscholen in de wijk - onderdeel: Speelruimte in de wijk - onderdeel: Jeugdruimte in de wijk - onderdeel: Sport- en recreatievoorzieningen in de wijk
zie zie zie zie zie zie zie zie zie
boek boek boek boek boek boek boek boek boek
Cluster: Zorgvuldig ruimtegebruik voor wonen en ondernemen Overmatige leegstand van woningen zie boek Langdurig ongebruikte ruimte zie boek - onderdeel: Langdurig leegstaande bedrijfspanden zie boek zie boek - onderdeel: Onbebouwde percelen Ruimte-efficiëntie voor het ondernemen zie boek zie boek Wooninbreiding in de stadsregio Woondichtheid in de stad zie boek zie boek - onderdeel: Woondichtheid in buurten - onderdeel: Woningdichtheid bij bouwactiviteiten zie boek zie boek - onderdeel: Woningdichtheid bij nieuwbouw Cluster: Kwaliteit van de omgeving en infrastructuur Kwaliteit van het erfgoed Tevredenheid over de woonstraat én buurt als speel- en ontmoetingsplek - onderdeel: Tevredenheid over speelvoorzieningen en -plekken in de buurt Verloedering in de buurt Rommel in de buurt Overmatige leegstand van woningen Basiskwaliteit van de woningen Woningkwaliteit Tevredenheid over de woonomgeving - onderdeel: Tevredenheid over de buurt - onderdeel: Tevredenheid over de stad
zie boek zie boek p. 34 zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek
Toegankelijkheid van het openbaar vervoer Fysieke toegankelijkheid van publieke gebouwen Groenindruk van de eigen buurt Oppervlakte aan groen Oppervlakte waardevolle natuur Bereikbaar openbaar groen - onderdeel: Bereikbaar openbaar buurtgroen - onderdeel: Bereikbaar stadsgroen Geluidshinder Last van lawaai of geluidshinder Indruk van de netheid - onderdeel: Indruk van de netheid in de buurt - onderdeel: Indruk van de netheid in de stad Uitrustingsniveau van de wijk - onderdeel: Basismobiliteit in de wijk - onderdeel: Winkelvoorzieningen in de wijk - onderdeel: Basisscholen in de wijk - onderdeel: Speelruimte in de wijk - onderdeel: Jeugdruimte in de wijk - onderdeel: Sport- en recreatievoorzieningen in de wijk Langdurig ongebruikte ruimte Langdurig leegstaande bedrijfspanden Kwaliteit van de openbare ruimte Tevredenheid over de architecturale uitstraling - onderdeel: Tevredenheid over de uitstraling van de gebouwen in de buurt - onderdeel: Tevredenheid over de uitstraling van de straten, pleinen, parken, monumenten en gebouwen in de stad
zie boek zie boek zie boek zie boek p. 68 zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek p. 70 zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek p. 72
Hoofdstuk 11: Institutionele principes Cluster: Meer vertrouwen in samenleving en overheid Participatie aan het verenigingsleven p. 32 Tevredenheid over de woonstraat én buurt als speel- en ontmoetingsplek zie boek - onderdeel: Tevredenheid over contact in de buurt zie boek
Meer info op www.thuisindestad.be
12
13
Vertrouwen in de medemens Vertrouwen in de overheid en instellingen - onderdeel: Vertrouwen in de federale overheid - onderdeel: Vertrouwen in de Vlaamse overheid - onderdeel: Vertrouwen in de stedelijke overheid - onderdeel: Vertrouwen in het gerecht, de politie en de pers Cluster: Waarden voor leefbaarheid en duurzaamheid versterken Solidariteit met mensen die het minder goed hebben in België - onderdeel: Geefgedrag ten voordele van mensen die het minder goed hebben in België - onderdeel: Solidaire houding ten opzichte van mensen die het minder goed hebben in België Solidariteitsgraad met armen in de wereld - onderdeel: Geefgedrag ten voordele van armen in de wereld - onderdeel: Houding ten opzichte van armen in de wereld
zie boek zie boek p. 74 p. 76 p. 78 p. 80
zie boek zie boek p. 82 zie boek zie boek p. 84
Cluster: Administratieve dienstverlening op maat Fysieke toegankelijkheid van publieke gebouwen zie boek Tevredenheid onder de inwoners over de administratieve dienstverlening zie boek p. 86 Spreiding van informatie over en door de stad Cluster: Netwerking versterken Kwaliteit van de netwerking in het onderwijs - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond gelijke kansen in het basisonderwijs - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond gelijke kansen in het secundair onderwijs Kwaliteit van de netwerking rond ondernemen en werken - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond toeleiding naar de arbeidsmarkt - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond ondernemen Kwaliteit van de netwerking bij wonen
zie boek p. 92 p. 96 zie boek p. 100 zie boek zie boek
- onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond betaalbare sociale huisvesting - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond kwaliteitsvolle huisvesting - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond kwaliteits volle woon- en leefomgeving Kwaliteit van de netwerking bij zorg en opvang - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond kinderopvang - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond ouderenzorg - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond thuiszorg Kwaliteit van de netwerking bij veiligheid - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond buurtgerichte preventie - onderdeel: Kwaliteit van de samenwerking rond slachtofferzorg
p. 104
Cluster: Participatie en betrokkenheid Spreiding van informatie over en door de stad Consultatie van bewoners door het stadsbestuur Actieve betrokkenheid van de burger
p. 86 p. 88 p. 90
zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek zie boek
14
De visie voor een leefbare en duurzame Vlaamse stad werd aan de hand van een visiematrix ontwikkeld. Het doel van deze visiematrix is de mogelijkheid creëren om de activiteiten (rijen) van stadsbewoners, stadsgebruikers en overheidsorganisaties te kaderen in de grote principes van leefbaarheid en duurzaamheid (kolommen). De matrix is gebaseerd op zowel een normatief kader als op de voorstudies die werden gemaakt in functie van het Witboek Stedenbeleid. Meer concreet: in de visiematrix verweven we de activiteitsdomeinen en de normatieve principes met elkaar. De visiematrix, ontwikkeld in overleg met enkele honderden experten, bestaat uit 175 doelen of intenties die duidelijk aangeven waar we met de stad naar toe willen. In het boek “Steden op koers? De Stadsmonitor voor leefbare en duurzame Vlaamse steden” (uitgeverij Vandenbroele, Brugge, 2007, www.vandenbroele.be) en op de website www.thuisindestad.be werden de 175 intenties uit de visiematrix thematisch geclusterd in 46 clusters (vb. “Stimuleren van cultuurcreatie en -participatie” of “Woonzekerheid in betaalbare en kwaliteitsvolle woningen”). De indicatoren werden gekoppeld aan deze thematische clusters. In deze annex vindt U de volledige visiematrix die aan de basis ligt van de clusters.
Meer info op www.thuisindestad.be
ANNEX 1: DE VISIEMATRIX
15
Onderstaande opmerkingen en leeswijzers kunnen nuttig zijn bij het lezen of
kelingsproces.
gebruiken van de visiematrix:
- Deze visiematrix bevat geen ‘doelstellingen’ die officieel zijn onderschreven door
- Verschillende invalshoeken zijn mogelijk om het begrip ‘leefbare en duurzame
ties’: wat zou moeten gebeuren of aanwezig zijn in een leefbare en duur-
stad’ te ontrafelen: bijvoorbeeld doelgroepen en actoren, pijlers en principes, be-
zame stad. De intenties zijn echter wel met vele mensen besproken en ze steunen
leidsdomeinen en sectoren, algemene doelstellingen, functies en behoeften, etc.
dus op een zekere consensus in de steden. Hoe sterk die consensus is, is minder
Uiteraard spreekt het voor zich dat genoemde invalshoeken zelden zuiver of onver-
duidelijk. We hebben vooral ambtenaren en experten in het proces betrokken, de
mengd kunnen worden toegepast. Andere indelingsprincipes zouden ons inziens tot
participatie van politici lag gevoelig lager.
een andere monitor hebben geleid, maar of de uiteindelijke resultaten (indicatoren)
- Het past in de filosofie van de stadsmonitor: ook in de visiematrix valt de nadruk
echt sterk zouden verschild hebben, is een open vraag.
op de collectieve verantwoordelijkheid van iedereen die in de stedelijke con-
- Deze visietekst is niet neutraal (wat bij visieteksten nooit het geval is). Als on-
text actief is. Het uitgangspunt is dus dat de overheid de problemen niet alleen kan
derligger wordt het normatief kader inzake ‘Duurzame ontwikkeling’ gebruikt. Be-
aanpakken en dat het niet de overheid alleen is die ontwikkelingskansen creëert.
langrijk is ook dat we werkten volgens het participatieve principe: de visiematrix
Partnerschap, netwerking en participatie zijn hier dus sleutelbegrippen.
is dankzij en doorheen vele discussies met allerlei betrokkenen opgebouwd (zie
- Met de keuze voor een matrix op basis van activiteitsdomeinen en duurzaamheids-
volgend punt). De visietekst is dus geen product van wetenschappers.
principes trachten we een nieuwe kijk op de stad te stimuleren (integratie en ver-
- Deze visiematrix is het resultaat van vele vergaderingen en overlegmomenten.
wevenheid d.m.v. principes), zonder de politieke en ambtelijke herkenbaarheid uit
Steeds werd – rekening houdend met de normatieve principes – consensus nage-
het oog te verliezen (activiteitsdomeinen sluiten nauw aan bij de vaak voorkomende
streefd. Het is echter niet zo dat alle intenties door iedereen werden geaccepteerd
beleidsdomeinen en functies in/van de stad). Door de meeste betrokkenen werd
(steeds wel door een significante meerderheid). Door uitdrukkelijk consensus na
deze aanpak als verfrissend én werkbaar ervaren. Meer en beter dan wat er nu is,
te streven (als draagvlak voor de stadsmonitor) is wel de vraag welke gevolgen
maar dan toch ook weer niet zo revolutionair dat de bruikbaarheid wegvalt.
één of meerdere actoren. We spreken daarom liever wat algemener over ‘inten-
dat heeft op de visiematrix en de intenties. Zijn die daardoor te braaf geworden,
- De visiematrix vormt geen sluitend geheel. Bepaalde intenties kunnen in tegen-
te ‘politiek correct’, zijn ze eventueel te algemeen geformuleerd zodat nog allerlei
spraak zijn met elkaar (dit is soms ook afhankelijk van het gehanteerde schaalni-
interpretaties mogelijk zijn die eigenlijk toch grote onenigheid of tegenstrijdigheid
veau). Er kunnen spanningen bestaan, zowel binnen een activiteitsdomein (tussen
moeten verbergen? Dat is een mogelijk onbedoeld effect van de intensieve partici-
conflicterende intenties in verschillende kolommen) als tussen activiteitsdomeinen.
patieve manier van werken.
Deze spanningen hebben we niet weggewerkt, maar integendeel trachtten bloot
- Door de participatieve aanpak werd wel werk gemaakt van een draagvlak voor
te leggen. Ze maken natuurlijk ook deel uit van discussies over strategische keuzes:
het instrument ‘stadsmonitor’ en werd de netwerking tussen de betrokken actoren
niet alles kan tezelfdertijd.
verhoogd. Dat betekent bijvoorbeeld ook meer intensieve contacten tussen colle-
- Voor het activiteitsdomein ‘Stedelijke administratieve dienstverlening’, dat
ga’s van verschillende steden, meer contact tussen Vlaamse en lokale actoren. De
aanvankelijk was voorzien, werden uiteindelijk geen indicatoren geselecteerd, om-
meeste discussies zijn door de betrokkenen als relevant en interessant ervaren.
dat deze onvoldoende pasten in de filosofie van de stadsmonitor. Bij de uitwerking
- Deze visiematrix is ontwikkeld in functie van het ontwerpen van indicatoren
bleek het voor dit domein toch te gaan om output- of procesindicatoren die eer-
voor een leefbare en duurzame Vlaamse stad. Alle actoren die op verschillende be-
der passen bij de prestatiemeting inzake de loketgebonden dienstverlening van het
leidsdomeinen en –niveaus in de stedelijke context actief zijn, kunnen deze visie wel
stadsbestuur, het OCMW of de politie.
hanteren als input of voeding voor hun strategische planning, maar dit document is geen zelfstandig eindproduct. Het blijft een werkdocument in een ontwik-
Visiematrix
PRINCIPES
Economische principes:
Sociale principes:
Fysiek-ecologische princi- Institutionele principes: pes:
• optimale afstemming tussen vraag • sociale rechtvaardigheid (geen • rationeel ruimte- en milieugebruik • de kwaliteiten van de civiele cultuur, en aanbod;
uitsluiting, gelijke kansen, eerlijke (milieugebruiksruimte);
van de organisaties en van de proces-
• zowel kwantitatief als kwalitatief.
verdeling);
sen die worden ingezet bij de sturing
• kwaliteit van het leefmilieu;
• sociale contacten en cohesie (ge- • biodiversiteit; meenschapsvorming);
• kwaliteit van de private, semi-pu- veau.
• openheid en diversiteit (attitude);
blieke en publieke infrastructuur en • in de sturing van de stedelijke sa-
solidariteit (ook met het Zuiden).
ruimte.
menleving is er bijzondere aandacht voor de rol van de overheid in en van
ACTIVITEITEN Cultuur
van de samenleving op stedelijk ni-
de stad. C1 In de stad wordt het culturele aanbod gekenmerkt door diversiteit, kwantiteit en kwaliteit.
C8 De culturele actoren en activiteiten dragen bij tot sociale contacten, openheid voor diversiteit, tolerantie en respect voor elkaar’. Een belangrijk deel van de culturele activiteiten C2 In de stad kan iedereen cultureel ac- beklemtonen zowel de lokale als de tief zijn, zodat diverse vormen van internationale solidariteit. cultuurcreatie tot ontplooiing kunnen komen. C9 In de stad worden de (mentale en C3 financiële) drempels voor cultuur De creativiteit van de kunstenaars en culturele initiatieven verlaagd en worden gestimuleerd, zodat artistie- worden acties ondernomen specifiek ke creatie en vernieuwing mogelijk voor groepen die minder participeren. wordt. C4 In de stad zijn er voor jongeren en volwassenen ruime mogelijkheden om te participeren aan kunst en cultuur en zo meer culturele competenties te ontwikkelen.
C10 De culturele infrastructuur in de stad is voor iedereen bereikbaar en toegankelijk (fysisch, mentaal en financieel).
C11 In de stad zijn er lokale en spontane C5 De culturele infrastructuur in de stad culturele activiteiten. is divers en optimaal aangepast aan
C12 C15 In culturele instellingen en bij cultu- In de stad is er rond cultuur veel rele evenementen is er milieuzorg. zelforganisatie en samenwerking op verschillende niveaus en met andere C13 sectoren. Culturele instellingen en evenementen zijn vlot bereikbaar met het C16 Actoren uit de stadsregio stemmen openbaar vervoer. hun culturele initiatieven op elkaar af. C14 De publieke ruimte in de stad is van C17 een hoogstaande kwaliteit en biedt Het cultuuraanbod in de stad positiohet kader voor beeldende kunsten neert zich in een interstedelijke con(kunst in openbare ruimte) en diver- text. Afstemming en samenwerking se (spontane) culturele activiteiten. met andere (kunst)steden is essentieel. C18 Stadsbewoners en –gebruikers hebben makkelijk toegang tot verfijnde culturele informatie.
Meer info op www.thuisindestad.be
16
Visiematrix Economische principes
Sociale principes
Fysiek-ecologische principes
Institutionele principes
de opdracht en disciplines. C6 De culturele identiteit en uitstraling van de stad wordt behouden of verder ontwikkeld zodat inwoners zich verbonden voelen met de stad en stadsgebruikers zich aangetrokken voelen tot de culturele rijkdom van de stad. C7 In de stad wordt het cultureel erfgoed bestudeerd, bewaard, geactualiseerd en ontsloten ten behoeve van een breed publiek.
Vrije tijd
VT1 In de stad is er een kwaliteitsvol en divers aanbod inzake sport en spel dat inspeelt speelt op de noden van alle stadsbewoners. Het aanbod sluit voldoende aan bij de demografische evolutie en verschuivingen in het arbeids- en vrijetijdsethos.
VT5 Alle bevolkingsgroepen hebben gelijke kansen om hun vrijetijdsactiviteiten te kunnen ontplooien. Dualisering in de vrijetijdsbesteding wordt voorkomen en bestreden.
VT6 In de stad zijn sport- en speelruimtes, en dito activiteiten en programVT2 De stad is attractief, ook voor stads- ma’s voor iedereen bruikbaar, bebezoekers, en biedt een kwaliteitsvol reikbaar, toegankelijk en betaalbaar. en voldoende divers aanbod op het vlak van logiesverstrekking, cultureel VT7 en bouwkundig erfgoed, horecasec- In de stad zijn toeristische attracties tor, winkelen, culturele en sportieve en evenementen voor iedereen bereikbaar, toegankelijk en betaalbaar. evenementen. VT3 In de stad zijn er voldoende mogelijkheden voor niet commerciële en informele vrijetijdsactiviteiten, sportieve activiteiten en speelvoorzieningen.
VT11 In de stad streeft men naar meervoudig ruimtegebruik en recreatief medegebruik van voorzieningen, openbare en private ruimtes voor ontspanning, sport en spel, toerisme en evenementen. VT12 De publieke ruimte in de stad biedt ruimte voor sport & spel, buurtinitiatieven en stadsevenementen.
VT13/N6 In gebieden met hoofdfunctie natuur worden zachte recreatie-vormen gestimuleerd. In gebieden waar de natuurfunctie neven- of ondergeschikt is, worden zoveel als mogelijk VT8 In de stad bloeit een rijk verenigings- natuurontwikkeling en behoud gestileven, dat omwille van zijn sociale muleerd. belang (contacten,, identiteit, maatschappelijke participatie) voldoende VT14 In de stad is er milieuzorg bij recreondersteuning krijgt.
VT15 De actoren in de vrijetijdssector (sport & spel, toerisme en evenementen) versterken hun samenwerking op vlak van beleid, product, distributie en communicatie. VT16 Betrekken van de recreatieve sector (sport, spel en toerisme) als partner in beleidsformulering moet leiden tot een gedragen stedelijk beleid. VT17 In het aanbod aan vrijetijdsactiviteiten en -initiatieven neemt zelforganisatie een belangrijke plaats in. VT18 De stedelijke overheid neemt een regierol op in de vrijetijdssector (sport & spel, toerisme en evenementen). De eigen taak van de stedelijke overheid kan daarbinnen zowel sturend als
17
Visiematrix Economische principes
Leren / Onderwijs
Sociale principes
Fysiek-ecologische principes
VT4 Het ‘unieke’ karakter van de stad (geschiedenis, erfgoed, publieke ruimtes, mix van activiteiten, sfeer) dient men te behouden en verder te ontwikkelen. Het schept verbondenheid bij bewoners en is een bron van aantrekkingskracht voor stadsbezoekers en -gebruikers.
VT9 atieve buurtactiviteiten, toeristische Sport & spel zijn erop gericht om attracties, sport- en stadsevenemenontmoeting tussen een diversiteit ten. aan bevolkingsgroepen mogelijk te maken.
L1 Het onderwijs in de stad is voldoende gedifferentieerd en voldoende territoriaal gespreid zodat elk kind, jongere én volwassene een educatief project op maat kan uitbouwen.
L5 Het onderwijs in de stad geeft een gelijke waardering voor alle onderwijsvormen en onderwijsniveaus.
L2 In de stad behalen alle jongeren een kwalificatie die toegang verleent tot de arbeidsmarkt en/of het hoger onderwijs.
VT10 In de stad worden vormen van overlast en hinder – tengevolge van toerisme en evenementen – onder controle gehouden.
L11 In de stad zijn scholen goed uitgerust of kunnen ze beschikken over de nodige infrastructuur. De kwaliteit van de onderwijsinfrastructuur L6 en van de schoolomgeving zijn opOnderwijs en vorming én opleiding timaal. bieden gelijke kansen aan kinderen, jongeren en volwassenen ongeacht L12 het milieu waaruit ze afkomstig zijn Het onderwijs in de stad wordt ‘ecologisch’ ingericht L7 Leren omgaan met de diversiteit van de stedelijke omgeving is een uitgangspunt voor het onderwijs in de stad.
L3 In de stad wordt het levenslang en levensbreed leren ondersteund. Beide zijn belangrijk voor de kansen op de arbeidsmarkt en de persoonlijke L8 In de stedelijke omgeving wordt de ontplooiing. wijk-/ buurtfunctie van de scholen versterkt. L4 In de stad is er in het onderwijs en in het aanbod aan vorming en oplei- L9 ding voldoende aandacht voor bur- Scholen kennen de achtergrond van gerschapsvorming. kinderen om problemen te detecteren die een invloed hebben op de schoolcarrière.
Institutionele principes aanvullend zijn. VT19 Om haar uitstraling inzake vrijetijdsfaciliteiten te versterken positioneert de stad zich in een interstedelijke context. Afstemming en samenwerking met andere steden is essentieel.
L13 Binnen de stad is er een goede samenwerking en afstemming (netoverschrijdend) tussen scholen onderling en tussen scholen en andere actoren. L14 Alle scholen in de stad nemen het voortouw inzake participatie van leerlingen, leerkrachten en ouders. L15 Alle scholen, en in het bijzonder scholen met een concentratie van problemen inzake achterstelling, beschikken over voldoende ondersteuning om hun taken te vervullen.
Meer info op www.thuisindestad.be
18
Visiematrix Economische principes
Sociale principes
Fysiek-ecologische principes
19
Institutionele principes
L10 In de stad is de school als leer- en werkomgeving aantrekkelijk voor leerlingen en leerkrachten.
Natuur- en miliebeheer
N1 De kwantiteit en kwaliteit van groen en natuur zijn uitgebouwd op maat van alle levende wezens. In de stad is er daarom een netwerkstructuur waarbij er aandacht is voor de combinatie tussen groen en water en de relatie van het groen binnen de stad met het ‘buitengebied’. N2 Het stedelijke groen heeft diverse functies: een ecologische en landschappelijke functie, een recreatieve en educatieve functie, een stedenbouwkundige en cultuurhistorische functie, een esthetische en psychologische functie, en een zuiverende en klimaatregelende functie. M1 De ‘milieudienstverlening’ is op het vlak van afvalbeheer, integraal waterbeheer, bodemsanering, luchtzuivering en milieuhinder is voldoende uitgebouwd zodat ze tegemoet komt aan de behoeften van alle stadsinwoners en -gebruikers. E1 De energiesector komt tegemoet aan de vraag naar energiediensten van alle stadsinwoners en -gebruikers. Deze energiediensten omvatten o.a.
N3 Het groen in de stad komt tegemoet aan de behoeften van specifieke categorieën (zoals inwoners uit dichtbebouwde wijken, jongeren, senioren).
N5 De ruimte voor en kwaliteit van welbepaald stedelijk groen en natuur wordt verhoogd en versterkt. Hierbij is de netwerkstructuur ook van zeer groot belang voor de soortenrijkdom aan planten en dieren (biodiversiteit).
N4 Het groen in de stad is bereikbaar en toegankelijk (weliswaar afgestemd N6 op de draagkracht van het gebied). In gebieden met hoofdfunctie natuur worden zachte recreatievormen M2 (wandelen, natuurobservatie) gestiDe milieuvoorzieningen (zie M1) zijn muleerd. In gebieden waar functies toegankelijk en betaalbaar voor alle nevengeschikt zijn of waar de natuurfunctie ondergeschikt is, worden stadsinwoners en -gebruikers. zoveel als mogelijk natuurontwikkeling en -behoud gestimuleerd. E2 De basisenergiediensten zijn betaalbaar voor alle stadsinwoners en -ge- N7- M4 – E4 bruikers. In het natuur- en groenbeheer en in de energie- en milieusector past men energie- en milieuzorg-systemen toe op de eigen activiteiten.
M3 De milieukwaliteit in de stedelijke leefomgeving komt tegemoet aan de behoeften van alle levende wezens. Ze heeft zeker geen negatieve invloed op de gezondheid van de bewoners.
N7 – M5 – E4 De natuur- en milieu-educatie maakt de waarde van de natuur en het milieu zichtbaarder en versterkt op die manier het draagvlak en het respect voor de natuur , het milieu en het rationeel energiegebruik. N8 – M6 – E5 In de stad zijn er geen hinderpalen (prijs, regelgeving, gebrek aan informatie) om milieuvriendelijk te handelen. N9 – M6 – E5 In de stad werken alle actoren samen in het kader van natuur- en milieubeheer en met het oog op rationeel energiegebruik. N10 – M7 – E6 Participatie in het natuur- en milieubeheer en bij het energiebeleid dient men op alle beleidsniveaus te organiseren.
Visiematrix Economische principes
Sociale principes
verwarming, koeling, verlichting, schoonmaak en voeding voor elektrische apparaten.
Ondernemen
ON1 Stedelijke economische groei en werkgelegenheid worden gestimuleerd door een strategische keuze voor stadsspecifieke bedrijvenclusters die lokaal ingebed zijn of worden (gedeeltelijke lokale toelevering en afname, afstemming met arbeidsmarkt, aansluiting met onderwijs- en onderzoeksinstellingen, return naar gemeenschap)
Institutionele principes
E3 In de stad is er aandacht voor besparing bij het eindgebruik van energie, voor hernieuwbare energiebronnen en voor hogere efficiëntie van primaire brandstoffen.
ON6 Ondernemingen in de stad bevorderen een goed sociaal klimaat door actief aandacht te besteden aan arbeidscreatie en kwaliteitsvolle arbeid (goede arbeidsinhoud, arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen).
ON7 Wie de stap naar ondernemen wil zetten, wordt ondersteund. Dat wordt aangevuld met specifieke acON2 De stad wordt gekenmerkt door een ties naar kwetsbare groepen ondergrote diversiteit aan economische nemers. initiatieven met het oog op het voldoen aan de evoluerende vraag op ON8 Ondernemingen schakelen zich in de verschillende niveaus. in het stedelijk milieu, doen beroep op en versterken het aanwezige soON3 In de stad zijn de verschillende ni- ciaal-culturele kapitaal en hebben veaus van het handelsapparaat goed aandacht voor de stedelijke (werkg uitgebouwd: van het wijkgeoriën- elegenheids)problematiek. teerd tot het stadsgewestelijk winkelapparaat. ON4 Een gunstig ondernemingsklimaat wordt gestimuleerd door o.a. doorzichtige administratieve procedures, de bevordering van opleidingen voor ondernemers, begeleiding van star-
Fysiek-ecologische principes
ON9 De bedrijvigheid in de stad gaat gepaard met een hoge eco-efficiëntie van productieprocessen en producten.
ON12/WE11 Om in een globaliserende netwerkeconomie een stabiele welvaartscreatie mogelijk te maken, werken de stedelijke actoren een economische strategie uit op verschillende schaalniveaus (van lokaal tot mondiaal), die ON10 In de stad / stedelijk gebied is er gericht is op inbedding van het econovoldoende ruimte voor ondernemen. misch weefsel in het sociaal-cultureel Er wordt gestreefd naar zorgvuldig kapitaal van de stadsregio. ruimtegebruik. ON13/WE12 In de ontwikkeling van het econoON11 In de stad is er een grote verweving misch en arbeidsmarktbeleid wordt de van functies (wonen, werken, recre- stadsregio beschouwd als de relevaneren). te Functioneel Economische Ruimte. Overheid en sociale actoren sturen in een netwerkverband (stedelijke allianties) het lokaal economisch weefsel en de stedelijke ondernemings- en arbeidsmarktinitiatieven aan. ON14/WE13 De strategische keuzes in het economisch en arbeidsmarktbeleid van de stad vormen onderwerp van een publiek debat. ON15 Permanent overleg garandeert dat ondernemingsactiviteiten en activiteiten in domeinen zoals wonen, mobiliteit,
Meer info op www.thuisindestad.be
20
Visiematrix Economische principes
Sociale principes
Fysiek-ecologische principes
onderwijs en milieu en natuur op elkaar afgestemd worden.
ters, fysieke vestigingsmogelijkheden, voldoende kwalitatieve ruimte, vlotte mobiliteit.
ON16 Bedrijven in de stad voeren een open communicatie over hun economisch, sociaal en milieubeleid.
ON5 De kwaliteit van de ondernemingsactiviteiten wordt verhoogd door een betere dienstverlening of betere kwaliteit van de eindproducten
Werken
Institutionele principes
ON17 Netwerkcontacten tussen (lokale) ondernemingen en actoren stimuleren kennisuitwisseling en zetten aan tot innovaties. Bedrijven zijn mee met de ontwikkelingen in hun sector.
WE1 De stedelijke economie (in de breedste betekenis) moet zo worden ingericht dat jobcreatie zoveel mogelijk wordt gestimuleerd, en dit zowel in het reguliere economische circuit als in de sociale economie. Werkgelegenheidsbeleid wordt ingepast in een ruimer economisch structuurbeleid.
WE3 In de stad is er een ruim aanbod aan kwaliteitsvolle arbeid (goede arbeidsinhoud, arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen).
WE2 Een stedelijk arbeidsmarktbeleid vertrekt van een vraagstimulerend beleid, aangevuld met een waaier van initiatieven om knelpunten bij werkzoekenden weg te nemen (aanbodgericht beleid) en vraag en aanbod doelmatig te matchen.
WE5 Op de stedelijke arbeidsmarkt gaat aandacht naar sociale tewerkstelling en sociale economie.
WE4 Op de stedelijke arbeidsmarkt wordt geen enkele bevolkingsgroep uitgesloten.
WE6 Naast participatie op de arbeidsmarkt, worden andere vormen van maatschappelijke participatie gestimuleerd en gewaardeerd.
WE7 In de stad kan er gewerkt worden in gezonde en veilige arbeidsomstandigheden.
WE8 Het arbeidsmarktbeleid t.a.v. de steden moet meer ruimte laten voor lokale variatie en differentiatie WE9 De stedelijke arbeidsmarkt vergt een gedifferentieerde benadering van de verschillende economische segmenten (privé, overheid, sociale economie). WE10 Voor een goede werking van de stedelijke arbeidsmarkt zijn er afspraken nodig over de regierol inzake werkgelegenheid, in overleg met alle relevante actoren.
21
Visiematrix Economische principes Veiligheidszorg
V1 In de stad wordt integrale veiligheid nagestreefd bij mensen en hun activiteiten: op het werk/school, bij het ondernemen, thuis, in de buurt, onderweg en bij het ontspannen.
Sociale principes V4 Sociale rechtvaardigheid en creëren van kansen in alle levensdomeinen, vormen onderdeel van een pro-actief veiligheidsbeleid.
V2 Een beleid rond integrale veiligheid besteedt gelijke aandacht aan feiten, onveiligheidsrisico’s en onveiligheidsgevoelens. V3 De integrale veiligheidszorg in de stad richt zich op een reeks van problemen zoals criminaliteit, overlast, brand, milieuhinder en de verstoring van de openbare orde.
Fysiek-ecologische principes
Institutionele principes
V5 Fysieke infrastructuur (private gebouwen, semi-publieke en openbare gebouwen en publieke ruimte) worden zo ontworpen en ingericht dat integrale veiligheid en sociale contacten bevorderd worden.
V7 Alle veiligheidsactoren stippelen samen het stedelijk veiligheids-beleid uit. Dit beleid vertoont coherentie tussen de verschillende niveaus en beleidsplannen. Daarbij worden ervaringsdeskundigen betrokken.
V6 Fysieke verwaarlozing en verloedering van de fysieke infrastructuur wordt vermeden en bestreden, omdat ze een bron van onveiligheidsrisico’s en onveiligheidsgevoelens vormen.
V8 De relevante stedelijke actoren worden betrokken bij de volledige veiligheidsketen: welzijnsbevordering – preventie – repressie – nazorg. V9 De instituties betrokken in de veiligheidsketen zorgen voor duidelijke communicatie, goede dienstverlening en een klantgerichte aanpak. Daarbij is voldoende capaciteit voorzien om slachtofferopvang en daderbegeleiding uit te bouwen. V10 Alle betrokken actoren voeren een actief beleid rond integrale veiligheid op hun domein. Daarbij worden ook burgers benaderd om actief te participeren.
Wonen
WO1 Het stedelijk aanbod aan woningen en gronden voldoet aan verschillende woonbehoeften naargelang de middelen, de levensfasen en samenstelling van de huishoudens. WO2 De kwaliteit van de woning wordt
WO4 In de stad wordt de woonzekerheid verhoogd. Bestaande en nieuwe woningen, zowel op de koop- als op de huurmarkt, zijn betaalbaar, comfortabel, aangepast of aanpasbaar, en veilig.
WO9 De ruimte voor het wonen wordt zorgvuldig gebruikt met het oog op een gedifferentieerde dichtheid van het stedelijk wonen. De densiteit doet geen afbreuk aan leefbare woonkwaliteit.
WO13 In een leefbare stad neemt de overheid de regierol op zich en stimuleert de samenwerking tussen alle betrokken actoren. WO14 Een doelmatige en efficiënte sturing door een sterk (lokaal) woonbeleid en
Meer info op www.thuisindestad.be
22
Visiematrix Economische principes
Sociale principes
Fysiek-ecologische principes
Institutionele principes
gewaarborgd in voldoende leefbare WO5 woonoppervlakte, in basiscomfort, In de stad wordt de problematische in bouwtechnische kwaliteit en in wooncultuur aangepakt. bouwfysische kwaliteit. WO6 Op de stedelijke woonmarkt wordt WO3 De kwaliteit van de woonomgeving geen enkele bevolkingsgroep uit(wijk/buurt) wordt verbeterd door gesloten, noch gepriviligeerd, Er is te werken aan het straatbeeld, de respect voor buurt- en woongebonaanwezigheid en toegankelijkheid denheid. van groen, speel- en buurtvoorzieningen, verkeersleefbaarheid en WO7 Een leefbare stad kent een sociale veiligheid. mix op wijk- (stadsdeel) en stadsniveau, in de stadsrand en het buitengebied.
WO10 een strikt en helder grond- en pandenIn de stad worden de woontypolo- beleid is nodig om een betere greep te gieën ingepast in het karakter van krijgen de private markt. de omgeving. WO15 In de stad zijn de instrumenten in het WO11 In stadsbuurten is de woonomgeving woonbeleid afgestemd op de regio(zowel het niet bebouwd gedeelte nale woningmarkt. van het private perceel, de semi-publieke en de openbare ruimte) mul- WO16 tifunctioneel. Een publieke toetsing van het woonbeleid op de rechtmatigheid (rechtsbedeling, rechtszekerheid) en het WO12 De bewoners en de beheerders van principe van behoorlijk bestuur (openhet woningpatrimonium gaan ratio- baarheid, verantwoording, tijdigheid) neel om met energie en grondstof- is gewenst. fen in de woning. WO8 WO17 De kwaliteit van ontmoetingsmogeIn de stad worden bewoners actief lijkheden in de buurt laat menselijk betrokken bij het woonbeleid. contact toe in al zijn diversiteit (zowel met bekenden als met vreemden).
Zich verplaatsen / Mobiliteit
ZV1 In de stad wordt in het algemeen de mobiliteitsvraag en in het bijzonder het autoverkeer beheerst door de (creatie van) nabijheid, dichtheid en verwevenheid van functies en activiteiten.
ZV11 In de stad neemt de verkeers-veiligheid toe. Daarbij gaat de aandacht vooral naar preventie, infrastructurele oplossingen en handhaving.
ZV12 Door een goede fysieke en mentale ZV2 toegankelijkheid van vervoersmodi De bereikbaarheid van knooppunten en infrastructuur kan iedereen zich en poorten en van stadswijken die vlot en zo zelfstandig mogelijk in de centrumfuncties vervullen, wordt op stad verplaatsen. een selectieve manier gewaarborgd. ZV13 In de stad is het openbaar vervoer
ZV14 Om geurhinder en luchtverontreiniging in de stad te vermijden, wordt milieuvriendelijk transport aangemoedigd. Dit komt ook de gezondheid van de bewoners en stadsgebruikers ten goede. ZV15 In woonbuurten worden omwille van gezondheidsproblemen geluidshinder en trillingen (o.m.ten gevolge van verkeer en vervoer vermeden.
ZV18 Een geïntegreerde aanpak rond mobiliteit (veiligheid, hinder, luchtverontreiniging toegankelijkheid, infrastructuur) wordt op wijk-, op stadsregionaal en op Gewestelijk niveau gehanteerd. ZV19 In de stad worden alle actoren geinformeerd en geresponsabiliseerd inzake verkeersleefbaarheid en verkeersveiligheid. Ieder moet hier zijn verantwoordelijkheid kennen en dragen.
23
Visiematrix Economische principes
Sociale principes
ZV3 voor iedereen betaalbaar. Aan de complexe vervoersvraag gedifferentieerd in tijd en ruimte wordt tegemoet gekomen door een efficiënte en evenwichtige inzet van vervoersmodi en infrastructuur. ZV4 De stad is op maat van voetgangers en fietsers. ZV5 Het openbaar vervoer in de stadsregio wordt uitgebouwd als een volwaardige vervoersmodus, met voldoende overstapfaciliteiten en een vlotte doorstroming. ZV6 In de stad wordt pas in laatste instantie een beroep gedaan op de auto om zich te verplaatsen. ZV7 In de stad is er een gedifferentieerd parkeerbeleid waarbij bewoners hun auto makkelijk kunnen stallen. ZV8 Aan bedrijven en handelszaken die in de stad gewenst zijn, is een goede en aangepaste distributie van goederen mogelijk. ZV9 De locatie van bedrijven binnen de stadsregio wordt afgestemd op een goede ontsluiting van het goederentransport.
Fysiek-ecologische principes
Institutionele principes
ZV16 ZV20 In de stad wordt visuele hinder af- De informatie- en communicatieverkomstig van verkeer vermeden. strekking inzake mobiliteit (vb. veiligheids-campagnes, wegenwerkeninfo, ZV17 fietsroutekaarten, parkeer-geleidingsOm open en groene ruimten in de systemen, sensibilisatie, etc.) is in de stad te sparen, worden zuinig ruim- stadsregio goed uitgebouwd. tegebruik en maximale bundeling ZV21 van infrastructuren bevorderd. In de stad is er een zo groot mogelijke participatie van alle betrokkenen aan de besluitvorming inzake mobiliteit.
Meer info op www.thuisindestad.be
24
Visiematrix Economische principes
Sociale principes
Fysiek-ecologische principes
Institutionele principes
ZV10 In de stad is er voldoende aandacht voor alternatieven (vb. gebruik ICT en variabilisering tijdsvensters) om de vervoerstromen in de stadsregio onder controle te houden.
Zorg en opvang
ZO11 ZO12 Gezondheids- en welzijnsdiensten Instellingen en organisaties in de stad in de stad maken werk van interne werken inclusief en vraaggestuurd. milieuzorg. ZO13 Door een actieve communicatie en informatieverstrekking (op maat), kunZO7 nen burgers zo veel als mogelijk op Alle kwetsbare en kansarme mensen een relatief eenvoudige manier hun kunnen (zelf) beschikken over een ZO2 eigen zorg zelf regelen en organisegeïndividualiseerd menswaardig inren. Personen die potentieel zelfredzaam komen of een uitkering. zijn, kunnen aanspraak maken op ZO14 ondersteuning om zelfstandig te blij- ZO8 ven wonen. De zorg en de (collectieve) voorzieAlle actoren worden betrokken en neningen in de stad zijn toegankelijk men optimaal hun verantwoordelijkheid op. ZO3 (mentaal en fysiek) en makkelijk beIn het stedelijk gebied is de gezond- reikbaar. Deze zijn ook ingebed in de heids- en welzijnszorg uitgebouwd stad en het stadsleven. ZO15 op alle niveaus/echelons (nulde tot Tussen de verschilende welzijnsactoren en de politie is er een goede savierde lijnszorg). Basiszorg, crisisop- ZO9 vang en gespecialiseerde zorg wor- De zorg en opvang in de stad zijn menwerking en afstemming. den op elkaar afgestemd. voor iedereen financieel haalbaar. ZO1 Iedereen kan een beroep doen op een zorg/opvang die afgestemd is op de vraag (zorg en opvang op maat) en die maatregelen treft die minst ingrijpend zijn en die zo veel als mogelijk aansluiten op de (vertrouwde) leefomgeving.
ZO6 Het zorg- en opvangsysteem in de stad is voldoende aangepast om met de diversiteit aan doelgroepen om te gaan.
ZO4 ZO10 Mantelzorgers krijgen voldoende on- In de stad zorgen een sterk sociaal weefsel in het algemeen en een dersteuning. sterke familiale band in het bijzonder ervoor dat mensen verzorgd of ZO5 In de stad zijn de woningen aange- opgevangen kunnen worden met de past of aanpasbaar aan de noden minst ingrijpende maatregelen. van de bewoner.
25
Meer info op www.thuisindestad.be
26
27
ANNEX 2: DE INDICATOREN In dit onderdeel vindt u alle indicatoren uit de stadsmonitor waarvoor gedetailleerde cijfers per stad opgenomen zijn. In het boek “Steden op koers? De Stadsmonitor voor leefbare en duurzame Vlaamse steden” (uitgeverij Vandenbroele, Brugge, 2007, www.vandenbroele.be) vindt u alle generieke indicatoren. Op de website www.thuisindestad.be (luik stadsmonitor) vindt u naast de generieke indicatoren ook gedetailleerder cijfermateriaal voor alle 13 centrumsteden. Daar vindt u per indicator nog veel meer informatie, zoals de databron en –leverancier, de betrouwbaarheid, de vergelijkbaarheid in tijd en ruimte, de berekeningsmethode, etc.
Cultuur & Vrije Tijd
AMATEURGEZELSCHAPPEN
Korte Definitie
Meer info op www.thuisindestad.be
28
Aantal amateurgezelschappen per 10.000 inwoners
Uitgebreide Definitie Amateurgezelschappen zijn verenigingen die amateurkunsten beoefenen. En amateurkunsten zijn kunstvormen die aan iedere burger de kans geven om zich via kunstbeoefening en kunstbeleving te ontplooien en zijn potentiële creatieve vermogens te ontwikkelen (en dat op vrijwillige basis en zonder beroepsmatige doeleinden). Deze definitie is gebaseerd op het decreet van betreffende de amateurkunsten (uit 2000), waarin volgende kunstdisciplines worden vernoemd: theater, dans, beeldende kunst, beeldexpressie (foto, dia, film, video, computerkunst), letteren, popmuziek, vocale muziek, instrumentale muziek en volks- en jazzmuziek.
Toelichting De meeste steden beschikken over 8 tot 13 amateurgezelschappen per 10.000 inwoners. Enkel Leuven heeft er meer (20) en Oostende heeft er minder (7). Daarbij is het opvallend hoe groot het verschil is tussen 2004 en 2005. In de meeste steden is er een daling te zien, enkel Aalst, Antwerpen en Sint-Niklaas ontsnappen hieraan. Deze algemene daling wordt voor een groot deel veroorzaakt door een daling van de pop -en folkgroepen in bijna alle steden. Bij de interpretatie van deze data dienen we absoluut rekening te houden met enkele beperkingen (zie validiteit). Hasselt heeft een groot aanbod aan amateurgezelschappen, met in elke discipline een aanzienlijk aantal gezelschappen. Veel gezelschappen voor vocale en instrumentale muziek, theatergezelschappen en popgroepen. Echter een beperkt aanbod aan dansgezelschappen en folkgroepen.
Bron: teller: Vlaams Centrum voor Amateurkunsten noemer: Directie Algemene Statistiek van de Studiedienst van de Vlaamse Regering.
De opmerkelijke daling van het aantal amateurgezelschappen is volledig op rekening van het aantal popgroepen te schrijven. Hierbij moeten we vermelden dat de registratie van popgroepen iets minder nauwkeurig verloopt dan voor andere gezelschappen.
Cultuur & Vrije Tijd
Cluster De indicator over het aantal amateurgezelschappen is relevant voor het stimuleren
Creatief Schrijven vzw: proza, poëzie, cursiefje, essay, scenario, theaterscript, sprookje, etc. Ook deze vereniging is nog in de opstartfase.
van cultuurcreatie en -participatie. In een leefbare en duurzame stad zijn amateurgezelschappen een belangrijke opstap om de cultuur van het woord, beeld,
Bij de beoordeling van deze gegevens dient men rekening te houden met volgende
muziek en lichamelijke beweging voor een groot publiek toegankelijk te maken.
beperkingen:
Amateurkunst biedt mensen een creatieve uitlaatklep. Daarnaast hebben amateur-
a) Als amateurkunstenorganisatie hoeft men zich niet aan te sluiten bij een landelij-
gezelschappen een sociale functie.
ke amateurkunstenorganisatie. Toch trachten deze organisaties aan zoveel mogelijk (individuen en) gezelschappen ondersteuning te bieden. Deze ondersteuning kan
Compleetheid
gaan van documentatiecentra, een tijdschrift, begeleiding op artistiek vlak, cursus-
Gegeven de bekommernissen omtrent cultuurcreatie en -participatie moet men deze
sen, workshops, internationale contacten, organisatie van evenementen, website,
indicator samen zien met de indicatoren over vernieuwing in de cultuurproductie,
etc. Sowieso blijft een aanzienlijk deel van het amateurkunstenveld ongekend.
het aanbod aan culturele infrastructuur en het zelf uitoefenen van kunstzinnige
b) De sector van de popmuziek kent bijzonder veel gezelschappen. Dit moet genu-
activiteiten.
anceerd worden, want in cijfers vertegenwoordigen 3.755 popgroepjes van Poppunt
Vanuit een sociaal oogpunt kan men deze indicator samen zien met indicatoren over
samen 18.367 muzikanten. In de 1128 harmonieën enz. van VLAMO spelen echter
de participatie aan het verenigingsleven en de deelname aan het maatschappelijk
68.992 muzikanten; de 786 toneelgroepen enz. van OPENDOEK vertegenwoordigen
leven.
25.299 spelers enz. c) In deze indicator werden de individuele amateurkunstenaars niet opgenomen!
Validiteit
d) De organisatie Kunstwerk(t) vzw kon ons geen data bezorgen voor het jaar 2005.
Het is niet eenvoudig de verschillende disciplines af te bakenen, maar om toch een
Voor de constructie van de indicator werden de data van 2004 genomen.
idee te geven richten de tien landelijke amateurkunstenorganisaties zich voorname-
e) De registratie van de verschillende gezelschappen is niet uniform (in het geval
lijk op de hierna opgesomde disciplines:
van popgroepen)
Koor en Stem vzw: koren Muziekmozaïek vzw: folk -en jazzgroepen Poppunt vzw: pop, rock, hiphop, rythm and blues, etc. VLAMO vzw: harmonies, fanfares, brassbands, bigbands, symfonische ensembles, drumbands, percussie-ensembles, accordeons, mandolines, doedelzakken, etc. Centrum voor beeldexpressie vzw: fotografen, cineasten, liefhebbers van multimedia en digitale vormgeving. Danspunt vzw: choreografische dans, ballet, moderne en hedendaagse dans, stijldansen, folkloredans, volksdans, vendelen, rolstoeldans, etc. Opendoek vzw: toneel, figurentheater, vertellen, improvisatietheater, mime, etc. Kunstwerk(t) vzw: beeldhouwen, tekenen, schilderen, etsen, kalligrafie, keramiek, etc. Vlaamse Organisatie voor Circuskunsten vzw: Dit is een nieuwe landelijke organisatie, vooralsnog erg beperkt, met enkele aangesloten circusateliers
29
Cultuur & Vrije Tijd
AANDEEL BEZOEKERS VAN PODIUMVOORSTELLINGEN
Korte Definitie Aandeel (%) van de inwoners dat de afgelopen 12 maanden één of meerdere podiumvoorstellingen heeft bijgewoond.
Uitgebreide Definitie In de survey van de Stadsmonitor werden volgende vragen gesteld aan een representatief staal van inwoners uit elke Vlaamse centrumstad: (1) Hoeveel keer in de voorbije 12 maanden heeft u een ballet- of dansvoorstelling bijgewoond? (2) Hoeveel keer in de voorbije 12 maanden heeft u een toneelvoorstelling bijgewoond? en (3) Hoeveel keer in de voorbije 12 maanden heeft u een concert (pop, jazz, klassiek, rock, enz.) bijgewoond? Wie op deze vragen minstens één keer antwoordde met ‘1 tot 6 keer’, ‘7 tot 12 keer’ of ‘meer dan 12 keer’, werd in de teller opgenomen.
Bron: Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent), Centrum Lokale Politiek (Universiteit Gent)
Meer info op www.thuisindestad.be
30
Cultuur & Vrije Tijd
Toelichting In de meeste centrumsteden hebben tussen 67% en 73% van de inwoners de
Validiteit Deze indicator meet goed wat wordt bedoeld.
laatste 12 maanden een podiumvoorstelling bijgewoond. Specifiek voor Hasselt zien
Wel moeten we voor ogen houden dat verschillende cultuuruitingen (toneel, concer-
we dat de stad 74 % scoort, een lichte daling met 1,6% ten opzichte van 2004. Het
ten, ballet en dans) worden samengenomen.
aantal mensen dat vaak (meer dan 7 keer) een voorstelling bijwoont, is beperkt. Kijken we naar het soort voorstelling, dan merken we dat ruim 57% van de inwoners het afgelopen jaar één of meerdere concerten bijwoonde, terwijl bijna 50% respondenten naar een toneelvoorstelling gingen. Ruim 30% ging naar een ballet -of dansvoorstelling. Uit de achtergrondkenmerken leren we dat er weinig verschil merkbaar is tussen mannen en vrouwen. Mannen blijken in Hasselt wel vaker naar een concert te gaan dan vrouwen (V= ,129). Er is wel een significant verband naar opleidingsniveau: in Hasselt stellen we vast dat hoe hoger het opleidingsniveau, hoe vaker men een ballet- of dansvoorstelling (V = ,139) of concert (V= ,193) bijwoont. Er is geen verband gevonden voor toneel. Wat de verschillen naar leeftijd betreft, zien we in Hasselt geen verband voor toneel. Wel stellen we vast dat men vooral tussen de 35 jaar en 55 jaar regelmatig balletof dansvoorstellingen bijwoont (V= ,122). Ook voor concerten is er een significant verband naar leeftijd: het bijwonen van concerten blijkt niet zo populair bij inwoners ouder dan 55 jaar (V= ,190).
Cluster Het aandeel bezoekers van podiumvoorstellingen maakt deel uit van de indicator culturele participatie. In een leefbare en duurzame stad zijn er voor kinderen, jongeren en volwassenen ruime mogelijkheden om te participeren aan kunst en cultuur, dankzij een divers en kwalitatief aanbod. Podiumvoorstellingen vormen een belangrijk onderdeel van dat aanbod.
Compleetheid Gegeven de bekommernissen moet men deze indicator samen zien met de andere indicatoren inzake cultuurbezoek en culturele participatie. In het bijzonder met de indicatoren ‘Aantal podiumvoorstellingen’, ‘Aantal bezoekers Culturele Centra en Kunstencentra’, ‘Aantal bezoekers theater’ en ‘Tevredenheid over het culturele aanbod’.
31
Cultuur & Vrije Tijd
PARTICIPATIE AAN HET VERENIGINGSLEVEN
Korte Definitie Aandeel (%) van de inwoners dat actief lid of bestuurslid is van één of meerdere verenigingen
Uitgebreide Definitie In de survey van de Stadsmonitor werd in 2004 en 2006 volgende vraag gesteld aan een representatief staal van inwoners uit elke Vlaamse centrumstad: ‘In ons land zijn nogal wat mensen aangesloten bij verenigingen. Ik ga u een lijst met een aantal soorten verenigingen voorlezen. Kunt u mij zeggen of u daar nu lid van bent, en zo ja of dat dan is als passief lid (1), actief lid (2) of bestuurslid (3)? Een passief lid is iemand die niet meer doet dan alleen het lidgeld betalen en/of het tijdschrift lezen; een actief lid is iemand die aan de activiteiten van de vereniging deelneemt en een bestuurslid is iemand die binnen de vereniging een officiële functie vervult (voorzitter, secretaris, penningmeester, etc.).’ Eén voor een werden volgende verenigingen voorgelezen: a) een sportvereniging of club (ook wandelen, schaken) b) een culturele vereniging (toneel, muziek, literatuur) c) een milieu- of natuurvereniging d) een jeugdbeweging, jeugdvereniging of jeugdclub e) een socio-culturele vereniging (KWB, Davidsfonds, etc.) f) een hobbyvereniging (koken, postzegels verzamelen, etc.) g) een politieke vereniging of partij h) een levensbeschouwelijke vereniging (religieuze vereniging, parochiaal werk, etc.) i) een wijk- of buurtcomité (ook carnavalvereniging, feestvereniging, etc.) j) Zijn er nog andere verenigingen waarvan u lid bent? (passief, actief, bestuurslid). Wie minstens één keer antwoordde met ‘actief lid’ of ‘bestuurslid’, werd in de teller (‘lid van 1 vereniging’) opgenomen.
Meer info op www.thuisindestad.be
32
Cultuur & Vrije Tijd
Cluster Een bloeiend en rijk verenigingsleven is op verschillende vlakken een meerwaarde voor de stad. Het betekent niet alleen een divers aanbod aan bijvoorbeeld vrijetijdsactiviteiten, maar het heeft een minstens even groot sociaal belang (contacten, identiteit, maatschappelijke participatie).
Compleetheid Gegeven de bekommernissen moet men deze indicator samen zien met de indicatoren ‘Vertrouwen in de medemens’, ‘Vertrouwen in de overheid en diensten’ (Stedelijk, Vlaams, Federaal, politie, enz.), ‘Actieve betrokkenheid van de burger’, ‘Tevredenheid over het aanbod aan sport en recreatie’, ‘Tevredenheid over het culturele aanbod’, ‘Participatie aan sport’ en ‘Culturele participatie’.
Validiteit Bij de beoordeling van de gegevens dient men rekening te houden met volgende beperkingen: (1) Vaak nemen personen deel aan bepaalde activiteiten van verenigingen zonder Bron: Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent), Centrum Lokale Politiek (Universiteit Gent)
Toelichting Voor de centrumsteden in het algemeen geldt dat iets meer dan de helft van alle inwoners actief lid of bestuurslid is van één of meerdere verenigingen. De verschillen tussen 2004 en 2006 zijn vrijwel verwaarloosbaar. Specifiek voor Hasselt zien we dat ruim meer dan de helft van de respondenten actief lid is van één of meerdere verenigingen (58,7%). Bijna 13% is lid van 3 of meer verenigingen. Als we de verdeling bekijken over de verschillende soorten verenigingen, dan zien we dat net als in de andere centrumsteden de sportclubs het populairst zijn. Daarna volgt de groep van culturele, socio-culturele en hobbyverenigingen. Jeugdbewegingen scoren hoe dan ook iets lager gezien hun specifieke doelgroep. De analyse van de achtergrondkenmerken leert ons dat, alle verenigingen samen beschouwd, er geen verband is naar gezinsgrootte of geslacht. In tegenstelling tot de meeste steden werd er in Hasselt ook geen verband gevonden met het opleidingsniveau. Wel vonden we een verband naar leeftijd (V = ,133): we stellen vast dat 65-plussers minder en jongeren (15-24 jaar) meer lid zijn van een vereniging.
lid te zijn. (2) Er zijn uiteraard ook aanzienlijke verschillen mogelijk tussen verenigingen; qua grootte, qua structuur en cultuur, qua intensiteit (bvb. 1 keer per jaar een activiteit versus wekelijkse activiteiten), etc.
33
Cultuur & Vrije Tijd
TEVREDENHEID OVER SPEELVOORZIENINGEN EN PLEKKEN IN DE BUURT
Korte Definitie Aandeel (%) van de inwoners dat vindt dat er voldoende speelvoorzieningen zijn voor kinderen en voldoende geschikte plekken voor de jeugd
Uitgebreide Definitie In de survey van de Stadsmonitor werden in 2004 en 2006 volgende stellingen voorgelegd aan een representatief staal van inwoners uit elke Vlaamse centrumstad: (1) Er zijn voldoende speelvoorzieningen in mijn buurt voor kinderen (tot 12 jaar) en (2) Er zijn voldoende geschikte plekken in mijn buurt waar de opgroeiende jeugd (vanaf 12 jaar) buiten kan samenkomen. Wie op de stellingen antwoordde met ‘helemaal eens’ of ‘eerder eens’, werd in de teller opgenomen.
Bron: Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent), Centrum Lokale Politiek (Universiteit Gent)
Meer info op www.thuisindestad.be
34
Cultuur & Vrije Tijd
Toelichting
35
Validiteit
Over het algemeen is, in vergelijking met 2004, in de 13 centrumsteden de tevre-
Deze indicator meet goed wat wordt bedoeld. Wel moeten we meegeven dat in
denheid toegenomen over zowel het aanbod van speelvoorzieningen voor kinderen
2006 bij de eerste stelling (inzake speelvoorzieningen voor kinderen) 8,7% van de
als over het aanbod van geschikte plekken voor de jeugd.
respondenten ‘weet niet’ antwoordde. Bij de tweede stelling (inzake geschikte plek-
Specifiek voor Hasselt merken we dat 58% van de inwoners tevreden is (‘eerder
ken voor de jeugd) bedroeg dit zelfs 12,3%. Er waren in beide gevallen quasi geen
eens’ of ‘helemaal eens’) met het aantal speelvoorzieningen voor kinderen, terwijl
weigeringen om deze stellingen te beantwoorden.
50% tevreden is over het aantal ontmoetingsplekken voor de jeugd. In beide gevallen is er een duidelijke stijging van tevredenheid ten opzichte van 2004. Voor de speelvoorzieningen gaat het zelfs om een stijging met 8%. Daar tegenover staat dat toch nog meer dan een kwart van de respondenten vindt dat er onvoldoende speelvoorzieningen voor kinderen zijn; voor plekken voor de jeugd ligt dit op bijna 30%. De analyse van de achtergrondkenmerken toont geen verbanden naar opleidingsniveau, leeftijd, geslacht of gezinsgrootte. Oud of jong, man of vrouw, hoger opgeleid of niet, groot gezin of niet, de verdeling over de verschillende antwoordcategorieën is ongeveer dezelfde.
Cluster Tevredenheid over speelvoorzieningen en plekken in de buurt is een onderdeel van de indicator ‘Tevredenheid over de woonstraat en buurt als speel- en ontmoetingsplek’. Hij geeft een goede aanduiding van de kwaliteiten van de woonomgeving voor kinderen en opgroeiende jeugd. Een leefbare en duurzame stad heeft voldoende mogelijkheden voor niet-commerciële en informele speelmogelijkheden en hangplekken.
Compleetheid Gegeven de bekommernissen moet men deze indicator samen zien met de andere indicatoren inzake vrije tijd en woonomgeving. In het bijzonder raden wij aan volgende indicatoren er naast te leggen: ‘Tevredenheid over aanbod aan sport en recreatie’, ‘Tevredenheid met de buurt ‘en ‘Uitrustingsniveau van de buurt’
Cultuur & Vrije Tijd
TEVREDENHEID OVER HET AANBOD AAN SPORT EN RECREATIE
Korte Definitie Aandeel van de bevolking dat tevreden is over het aanbod aan sport en recreatie.
Uitgebreide Definitie In de survey van de Stadsmonitor werden in 2004 en 2006 volgende vragen gesteld aan een representatief staal van inwoners uit elke Vlaamse centrumstad: (1) In welke mate ben je tevreden over het aanbod aan sportvoorzieningen in de stad (bijvoorbeeld het aanbod aan sportactiviteiten, sportcentra, zalen en pleinen voor binnen- en buitensport)? en (2) In welke mate ben je tevreden over het aanbod aan recreatievoorzieningen in de stad (bijvoorbeeld recreatiedomeinen, wandel- en fietspaden). De respondenten konden in beide gevallen antwoorden met zeer tevreden; eerder tevreden; noch tevreden, noch ontevreden; eerder ontevreden; zeer ontevreden. Wie telkens met ‘eerder tevreden’ of ‘helemaal tevreden’ antwoordde, werd in de teller opgenomen.
Bron: Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent), Centrum Lokale Politiek (Universiteit Gent)
Meer info op www.thuisindestad.be
36
Cultuur & Vrije Tijd
Toelichting Zowel wat betreft de tevredenheid over het aanbod aan sportvoorzieningen als aan recreatievoorzieningen zijn de verschillen tussen de centrumsteden vrij groot. In sommige steden ligt in 2006 de tevredenheid rond de 80%, in andere rond de 60%. Voor Hasselt zien we dat in 2006 77,5% van de inwoners tevreden is over het aanbod aan sportvoorzieningen, een lichte daling met ongeveer 2% ten opzichte van 2004. Over het aanbod aan recreatievoorzieningen is 86,4% tevreden, een vrijwel identiek cijfer als in 2004. De analyse van de achtergrondkenmerken leverde voor Hasselt geen verbanden op naar geslacht, opleidingsniveau of leeftijd. Jong of oud, hoog of laag diploma, man of vrouw, ze hebben ongeveer dezelfde mening over de stellingen.
Cluster Peilen naar de tevredenheid over het aanbod aan sport en recreatie is relevant om te zien in welke mate inwoners gebruik kunnen en willen maken van de sportmogelijkheden in de stad. In een leefbare en duurzame stad is er een kwaliteitsvol en divers aanbod aan sport en sportinfrastructuur dat alle bevolkingsgroepen de kans geeft sportieve activiteiten te ontplooien. Sportverenigingen zijn overigens een belangrijk onderdeel van het verenigingsleven in de stad en hebben zo ook een groot sociale betekenis (contacten, identiteit, maatschappelijke participatie).
Compleetheid Deze indicator moet samen gezien worden met de indicatoren ‘Participatie aan sport’, ‘Participatie aan het verenigingsleven’, ‘Tevredenheid over de stad’, en ‘Uitrustingsniveau van de wijk’.
Validiteit Geen geldigheidsproblemen. In 2006 antwoordde wel 12,7% van de respondenten op de eerste vraag (aanbod aan sportvoorzieningen) met ‘weet niet’. Op de tweede vraag (aanbod aan recreatievoorzieningen) was dit 5,9%. Deze percentages waren ongeveer identiek in 2004.
37
Cultuur & Vrije Tijd
TEVREDENHEID OVER HET AANBOD AAN UITGAANSGELEGENHEDEN, RESTAURANTS EN EETCAFÉS
Korte Definitie Aandeel van de bevolking dat tevreden is over het aanbod aan uitgaansgelegenheden, restaurants en eetcafés in de stad.
Uitgebreide Definitie In de survey van de Stadsmonitor werden in 2004 en 2006 volgende vragen gesteld aan een representatief staal van inwoners uit elke centrumstad: (1) In welke mate ben je tevreden over het aanbod aan restaurants en eetcafés en (2) In welke mate ben je tevreden over het aanbod aan uitgaansgelegenheden in de stad (bijvoorbeeld cafés, disco’s, terrassen)? De respondent kon telkens antwoorden met zeer tevreden; eerder tevreden; noch tevreden, noch ontevreden; eerder ontevreden; zeer ontevreden. Wie op beide vragen met ‘eerder tevreden’ of ‘helemaal tevreden’ antwoordde, werd in de teller opgenomen.
Bron: Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent), Centrum Lokale Politiek (Universiteit Gent)
Meer info op www.thuisindestad.be
38
Cultuur & Vrije Tijd
Toelichting Voor wat betreft de tevredenheid over het aanbod aan restaurants en eetcafés in de stad zien we weinig verschillen tussen de steden: alle 13 centrumsteden scoren hier zeer hoog (tussen de 85% en 95%). De verschillen tussen de centrumsteden zijn groter wanneer we kijken naar de tevredenheid over uitgaansgelegenheden in de stad. Specifiek voor Hasselt blijkt een grote meerderheid van de respondenten tevreden over het aanbod aan restaurants en eetcafés (95,7%). De tevredenheid over het aanbod aan uitgaansgelegenheden ligt iets lager (86,1%). Het aandeel respondenten dat ontevreden is over het aanbod aan uitgaansgelegenheden ligt op minder dan 5%. Al deze cijfers zijn vrijwel hetzelfde als in 2004. Als we kijken naar de achtergrondkenmerken, dan vinden we in Hasselt geen verband naar opleidingsniveau. Er is wel een verband naar leeftijd, maar dan enkel voor het aanbod aan restaurants en eetcafés: hoe ouder, hoe meer men hierover tevreden is (V = ,036). Voor uitgaansgelegenheden is er hier geen verband. Dat is er wel naar geslacht: vrouwen tonen zich iets meer tevreden over het aanbod aan uitgaansgelegenheden dan mannen (V = ,125). Hier is dan evenwel geen verband gevonden tussen geslacht en tevredenheid over het aanbod aan restaurants en eetcafés.
Cluster De tevredenheid over het aanbod aan uitgaansgelegenheden, restaurants en eetcafés zegt iets over hoe kwaliteitsvol en divers het horeca-aanbod is in de stad en geeft zo mede aan hoe attractief de stad is (ook voor stadsbezoekers). De identiteit en uitstraling van de stad wordt er gedeeltelijk door bepaald.
Compleetheid Deze indicator moet samen gezien worden met de indicatoren inzake cultuur en vrije tijd.
Validiteit Geen geldigheidsproblemen. Het aandeel respondenten dat ‘weet niet’ antwoordde in 2006 op de eerste vraag (inzake het aanbod aan restaurants en eetcafé’s) bedraagt 2,2%. Op de tweede vraag (inzake aanbod aan uitgaansgelegenheden) bedroeg dit iets meer, namelijk 7,7%.
39
Leren & Onderwijs
LEVENSLANG LEREN
Korte Definitie
Meer info op www.thuisindestad.be
40
Het aandeel (%) van de niet-studerende bevolking dat leeractiviteiten onderneemt
Uitgebreide Definitie In de survey van de stadsmonitor (editie 2006) werd aan de respondenten die geen student zijn in het gewone onderwijs (middelbaar of hoger en universitair onderwijs) gevraagd of ze de afgelopen 12 maanden leeractiviteiten hebben ondernomen. Dit kon gebeuren enerzijds via opleidingen buiten het gewone onderwijssysteem, zoals avondcursussen, VDAB-cursussen, seminaries, conferenties, enz., en anderzijds door het doelbewust aan zelfstudie doen, bijvoorbeeld via handboeken of cursussen of via het internet of cd-rom’s. Wie op één van deze twee vragen positief antwoordde, werd in de teller opgenomen. Dit sluit aan bij de omschrijving van levenslang en levensbreed leren door de Dienst Informatie, Vorming en Afstemming (DIVA) van het Departement Onderwijs van de
Bron: Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent), Centrum Lokale Politiek (Universiteit Gent)
Vlaamse regering. “Levenslang en levensbreed leren is een continu proces waarbij lerenden de nodige kennis en competenties verwerven om hun professionele, sociale en culturele taken in een snel veranderende samenleving beter aan te kunnen en zich ook kritisch en zingevend te kunnen opstellen. Levenslang en levensbreed leren is rechtstreeks ingebed in het leven zelf en sluit aan bij de ervaringen, de vragen en de educatieve behoeften van personen, organisaties en ondernemingen.”
Toelichting De helft van de respondenten uit de centrumsteden die niet het statuut ‘student’ hebben, verklaart leeractiviteiten te ondernemen door middel van het volgen van cursussen of door middel van zelfstudie. In Hasselt zegt 53,2% van de inwoners één (of meerdere) leeractiviteit(en) te ondernemen. In bovenstaande tabel zien we dat de niet-studenten in Hasselt eerder voor leeractiviteiten via doelbewuste zelfstudie kiezen (41,9%) dan voor leeractiviteiten via cursussen, seminaries en dergelijke (35,6%). Vooral mannen (V=.152) jongere mensen (V=.368) en hoger opgeleiden (V=.471) ondernemen extra leeractiviteiten in Hasselt.
Leren & Onderwijs
Cluster Levenslang leren en toegang krijgen tot onderwijs en opleiding is belangrijk voor persoonlijke ontplooiing en kansen op de arbeidsmarkt. Het aanbod en de kwaliteit van onderwijs en opleiding in de stad moeten voldoende hoog zijn om elk kind, jongere én volwassene een educatief project op maat te laten uitbouwen.
Compleetheid Gelet op de bekommernissen in verband met een educatief project op maat, kan deze indicator samen met de volgende indicatoren gezien worden: ‘schoolse vertraging’ (lager onderwijs, ASO, BSO, TSO), ‘ongekwalificeerde uitstroom uit het secondair onderwijs’, ‘participatie van laaggeschoolden aan volwassenenonderwijs’.
Validiteit Deze indicator is een subjectieve indicator. Daarbij was het aan de respondenten van de survey 2006 zelf om te oordelen of een bepaalde activiteit al dan niet onder de noemer leeractiviteit valt. De grens tussen een hobby en een leeractiviteit is zeer dun. Voor de ene zal bijvoorbeeld een kook- of naaicursus als een leeractiviteit worden beschouwd terwijl dit voor de andere louter een hobby is. Ook informatie opzoeken op het internet kan al dan niet als leeractiviteit beschouwd worden.
41
Leren & Onderwijs
PARTICIPATIE VAN LAAGGESCHOOLDE WERKLOZEN AAN BEROEPSOPLEIDINGEN
Korte Definitie
Meer info op www.thuisindestad.be
42
Het aandeel laaggeschoolde werkzoekenden dat een beroepsopleiding volgt bij de VDAB.
Uitgebreide Definitie Het aantal laaggeschoolden niet-werkende werkzoekenden (nwwz) dat een opleiding bij de VDAB volgt tegenover het aantal laaggeschoolde niet-werkende werkzoekenden (nwwz) dat ingeschreven is bij de VDAB. Het volgen van een VDAB-opleiding veronderstelt minstens de aanwezigheid op meer dan 1 lesdag.
Toelichting Wat ons in eerste instantie opvalt is de enorme progressie van het aantal laaggeschoolden van de 13 centrumsteden dat een opleiding volgt. In 1997 nam slechts 5 à 15 % van de laaggeschoolde werkzoekenden deel aan een opleiding, in 2005 noteert men een deelname van 25 à 40%. Het grootste aandeel werkzoekenden dat een opleiding volgt vinden we in Oostende, Brugge, Kortrijk en Leuven (ongeveer 40%), de laagste aandelen in Turnhout en Hasselt (ongeveer 25%). In bovenstaande tabel met detailgegevens van Hasselt zien we een quasi permaBron: Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB)
nente toename van het aantal laaggeschoolde werkzoekenden die een beroepsopleiding volgt (van 177 in 1997 tot 405 in 2005). Het totale aantal laaggeschoolde werkzoekenden daalde sterk in de periode 1997-2001, om daarna te stijgen tot 2005. De evolutie van teller en noemer zorgt er voor dat het totale aandeel laaggeschoolde werkzoekenden die een opleiding volgt sterk stijgt (tot 26% in 2005).
Leren & Onderwijs
Cluster
leerplicht of na vrijwillig deeltijds tewerkstelling).
De indicator over de participatie van laaggeschoolde werkzoekenden aan een be-
- In het aantal ‘nwwz in VDAB-opleiding’ worden ook personen meegerekend die
roepsopleiding zegt vooral iets over de mate waarin betrokkenen de kansen te baat
maar enkele keren geparticipeerd hebben in de opleiding. De cijfers laten in het
nemen om competenties te verwerven, zodat zij meer kansen op werk (en hoger
midden of de opleiding is beëindigd of niet. Het is ook goed mogelijk dat een werk-
inkomen) hebben. In een leefbare en duurzame stad is het onderwijs gericht op de
zoekende de opleiding vroegtijdig stopzet omdat hij/zij werk gevonden heeft en de
noden in de maatschappij, zodat elke jongere en volwassene gelijke kansen heeft
opleiding niet langer wenst te volgen. Experts wijzen er op dat er enkele opleidingen
om deel te nemen aan het maatschappelijk leven.
zijn waarmee het heel moeilijk is om werk te vinden.
Compleetheid Bij de bekommernis over de afstemming tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt (en de rol van het onderwijs daarbij) moet men ook andere indicatoren zien: werkgelegenheidsgraad, langdurige werkloosheid, segregatie op de arbeidsmarkt, mismatch tussen gevraagde en aangeboden jobs, knelpuntenberoepen en kwaliteit van samenwerking rond toeleiding naar de arbeidsmarkt. Bij andere bekommernissen omtrent het stimuleren van gelijke kansen moeten ook andere indicatoren gezien worden, zoals deze over de ongekwalificeerde uitstroom uit het secundair onderwijs, de participatie van laaggeschoolden aan het volwassenenonderwijs, de participatie van allochtonen in het beroepssecundair onderwijs, de functioneel analfabeten, levenslang leren, langdurige werkloosheid, de segregatie op de arbeidsmarkt, kandidaten voor een sociale huurwoning, wachttijden voor een sociale huurwoning en deelname aan het maatschappelijk leven.
Validiteit Bij de beoordeling van de indicator dient men rekening te houden met de volgende beperkingen: - Er wordt aandacht besteed aan de groep ‘niet-werkende werkzoekenden’ omdat het hier gaat om de groep met de hoogste graad van beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Deze groep werd gedefinieerd volgens de bepalingen van Eurostat (Bureau voor de statistiek der Europese Gemeenschappen). - Niet-werkende werkzoekenden (nwwz) zijn ingeschreven op de woonplaats. De groep nwwz telt naast de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen ook de ingeschreven werkzoekenden in wachttijd (schoolverlaters), de vrij ingeschreven nietwerkende werkzoekenden die niet uitkeringsgerechtigd zijn en andere verplicht ingeschreven niet-werkende werkzoekenden (doorverwezen door het OCMW, het Vlaamse Fonds voor Personen met een Handicap, ook werklozen met deeltijdse
- Een persoon wordt geteld aan de hand van het aantal opleidingen waarvoor hij inschrijft: wie meerdere opleidingen volgt, wordt meerdere keren geteld voor de teller, terwijl hij in de noemer slechts één maal voorkomt. - Een ander probleem is dat de VDAB niet de enige opleidingsverstrekker is, waardoor een onvolledig beeld ontstaat.
43
Ondernemen en Werken
OVERLEVINGSGRAAD VAN ONDERNEMINGEN
Korte Definitie De overlevingsgraad van ondernemingen is het aandeel startende ondernemingen dat na minstens drie jaar nog actief is.
Uitgebreide Definitie De ondernemingen worden gedefinieerd als alle vennootschappen en eenmanszaken. Een onderneming is na drie jaar nog actief als ze 1095 dagen na de datum van oprichting haar activiteiten nog niet gestopt heeft. De overlevingsgraad van ondernemingen is het aandeel van de ondernemingen die in een bepaald jaar opgericht zijn en na 3 jaar nog actief zijn ten opzichte van alle in datzelfde jaar opgerichte ondernemingen.
Toelichting In de alle centrumsteden overleven tussen de acht en negen op de tien startende ondernemingen meer dan drie jaar. De verschillen zijn zeer beperkt, zowel tussen de steden als tussen de vier periodes die beschouwd werden. In Hasselt hebben van de 100 opgerichte ondernemingen (in 2002) er 12 binnen de drie jaar hun activiteiten gestopt (dit is in de periode 2002-2005). In 2005 zijn er 470 nieuw ondernemingen opgestart; grosso modo is er een stijgende tendens van het aantal opgestarte ondernemingen. In de beschouwde periode schommelt de overlevingsgraad tussen 84% en 88%.
Bron: Departement Algemene Zaken en Financiën (Vlaamse overheid)
Meer info op www.thuisindestad.be
44
Ondernemen en Werken
Cluster De indicator over de overlevingsgraad van ondernemingen zou iets kunnen zeggen over het ondernemingsklimaat. In een leefbare en duurzame stad wordt een gunstig ondernemingsklimaat gestimuleerd, zodat wie ondernemerskwaliteiten heeft en de stap naar het ondernemen wil zetten ondersteund wordt.
Compleetheid Vanuit de bekommernis omtrent het gunstig ondernemingsklimaat moet men deze indicator samen zien met andere indicatoren over het ondernemingsklimaat in de steden en de bedrijfsvriendelijkheid van die steden. Ook de kwaliteit van de netwerking rond het ondernemen in een stedelijke context is daarvoor een belangrijke indicator.
Validiteit Bij de beoordeling van de gegevens dient men rekening te houden met de volgende beperkingen: - Deze indicator doet enkele een uitspraak over het aantal administratieve oprichtingen. Bijvoorbeeld, een bedrijf dat haar activiteiten splitst in meerdere entiteiten zal meerdere oprichtingsakten neerleggen. Mogelijks worden ook entiteiten van bedrijven binnen de drie jaar opgedoekt. Zo’n oprichtingen en stopzettingen komen waarschijnlijk ook voor in de tellingen. Dus het gaat niet louter om de overlevingsgraad van starters. Maar waarschijnlijk heeft dit geen al te grote invloed op de cijfers, waardoor de data best betrouwbaar zijn. - De overlevingsgraad doet een uitspraak over het overlevingsklimaat tijdens drie opeenvolgende jaren. Maar de reden waarom een onderneming de activiteiten staakt is vaak onduidelijk, waardoor het niet met zekerheid te wijten is aan een slecht ondernemingsklimaat in de stad. Een onderneming kan zijn activiteiten gestaakt hebben om verschillende redenen: stopzetting van activiteiten, faillissement, gerechtelijk akkoord, geschrapt bij de BTW-administratie, niet meer onderworpen aan de BTW-administratie, ontbinding, sluiting van vereffening of als de uitbater overleden is. Ondernemingen die gefusioneerd of overgenomen zijn, worden niet als niet-overlevend beschouwd. Niettemin nemen we aan dat het ondernemingsklimaat een invloed heeft op de overlevingsgraad van ondernemingen.
45
Ondernemen en Werken
LANGDURIGE WERKLOOSHEID
Korte Definitie De langdurige werkloosheid is het aandeel langdurige niet-werkende werkzoekenden (nwwz) ten opzichte van het totaal aantal niet-werkende werkzoekenden.
Uitgebreide Definitie Langdurig staat voor minimum 1 jaar werkloos zijn. Langdurig werklozen zijn personen die meer dan één jaar bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) staan ingeschreven als niet-werkende werkzoekende (nwwz).
Toelichting In Antwerpen, Genk en Gent zoekt de helft van de niet werkende werkzoekenden reeds meer dan één jaar een job. In Leuven en Brugge is dit ongeveer 37%. De overige centrumsteden bevinden zich daar tussenin. Bekijken we het verloop in de tijd dan zien we toch grote schommelingen. In alle 13 centrumsteden zien we tot en met 2003 een daling van het aandeel langdurig werkzoekenden onder alle werkzoekenden, waarna dit aandeel opnieuw sterk stijgt. Het totale aantal niet-werkende werkzoekenden is in Hasselt sinds 1997 gedaald van 3.200 tot 2.200 in 2000. Daarna wordt opnieuw een stijging vastgesteld tot 3.500 personen in 2005. Het aantal langdurig niet-werkende werkzoekenden volgt dezelfde trend: het absolute aantal daalt van ongeveer 1.800 (in 1997) tot ongeveer Bron: Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB)
900 (in 2001-2002) waarna opnieuw een stijging wordt waargenomen tot 1.500 (in 2005). Aangezien de totale beroepsbevolking in Hasselt slechts lichtjes steeg in de periode 1997-2004, volgt het aandeel langdurig werkzoekenden t.o.v. de beroepsbevolking min of meer dezelfde trend als de absolute cijfers voor langdurig werkzoekenden: een 5,7% van de beroepsbevolking was langdurig werkloos in 1997, dit daalde tot 2,7% in 2001, om anno 2004 4,1% te bedragen. T.o.v. het totale aantal werkzoekenden waren in 1997 55% langdurig werkzoekenden in Hasselt; in 2002 schommelde dit aandeel rond 34%, waarna het in 2005 steeg tot 45%. In absolute cijfers betekent dit dat het aantal langdurig werkzoe-
Meer info op www.thuisindestad.be
46
Ondernemen en Werken
kenden in de afgelopen jaren steeg met 700 personen, terwijl het totaal aantal
Experts onderkennen een interpretatieprobleem bij het vergelijken van het aantal
werkzoekenden steeg met 1.200 personen.
langdurig werklozen t.o.v. het totaal aantal werklozen, omdat het mogelijk is dat een
Cluster De indicator over de langdurige werkloosheid zegt iets over de afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. In een leefbare en duurzame stad vertrekt het arbeidsmarktbeleid vanuit de vraag naar arbeidskrachten. Het wordt aangevuld met initiatieven om knelpunten bij werkzoekenden weg te nemen, zodat geen enkele bevolkingsgroep wordt uitgesloten.
Compleetheid Bij de bekommernis over de afstemming tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt moet men ook andere indicatoren zien: werkgelegenheidsgraad, de participatie van laaggeschoolde werklozen aan beroepsopleiding, segregatie op de arbeidsmarkt, mismatch tussen gevraagde en aangeboden jobs, knelpuntenberoepen en kwaliteit van samenwerking rond toeleiding naar de arbeidsmarkt. Bij andere bekommernissen omtrent het stimuleren van gelijke kansen moeten ook andere indicatoren gezien worden, zoals deze over de ongekwalificeerde uitstroom uit het secundair onderwijs, de participatie van laaggeschoolden aan het volwassenenonderwijs, de participatie van allochtonen in het beroepssecundair onderwijs, de functioneel analfabeten, levenslang leren, langdurige werkloosheid, de segregatie op de arbeidsmarkt, kandidaten voor een sociale huurwoning, wachttijden voor een sociale huurwoning en deelname aan het maatschappelijk leven.
Validiteit Bij de basisgegevens van deze indicator hoort een korte verduidelijking: - De groep niet-werkende werkzoekenden (nwwz) telt naast de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen ook de ingeschreven werkzoekenden in wachttijd (schoolverlaters), de vrij ingeschreven niet-werkende werkzoekenden die niet uitkeringsgerechtigd zijn en andere verplicht ingeschreven niet-werkende werkzoekenden (doorverwezen door het OCMW, het Vlaamse Fonds voor Personen met een Handicap...). - Sommige langdurige werklozen komen niet in de statistieken voor: vb. uitkeringsgerechtigde volledig werklozen (uvw) ouder dan 55 jaar zijn niet meer verplicht zich in te schrijven, evenals werklozen die cursussen, studies of beroepsopleiding volgen.
vertekend beeld bekomen wordt. Vele recente fenomenen op de arbeidsmarkt zorgen er immers voor dat het totaal aantal werklozen stijgt. Kortere arbeidscontracten, minder statutaire aanstellingen, meer verhuisbewegingen etc. zorgen ervoor dat mensen over het algemeen vaker een (korte) periode werkloos zijn. Dit zorg ervoor dat je in de grafiek de indruk krijgt dat het aandeel langdurig werklozen aan het dalen is, terwijl dat soms niet het geval is. De niet-werkende werkzoekende wordt ingeschreven op de woonplaats waar hij verblijft. Jobs hoeven niet persé in de stad gecreëerd worden. De administratieve grenzen van de stad komen niet overeen met het gebied waar de stedelijke economie plaatsvindt (vaak in de periferie van de stad). Meer werkgelegenheid in de stedelijke regio zal uiteraard de werkloosheid in de stad beïnvloeden. In de langdurige werkloosheid is er echter sprake van het ‘cohorte-effect’ aangezien de werkloosheid meer dan één jaar moet bedragen om langdurig genoemd te worden. De economische terugval die zich in 2001 inzette zorgde voor een toename van de korte werkloosheid (minder dan één jaar werkloos). Door het cohorte-effect komt er vanaf 2002 een sterke toename van het aantal langdurige werklozen.
47
Wonen
SPREIDING VAN SOCIALE HUURWONINGEN
Korte Definitie
Meer info op www.thuisindestad.be
48
De spreiding van sociale huurwoningen is het aandeel sociale huurwoningen in de stad ten opzichte van het aandeel sociale huurwoningen in de stadsrand.
Uitgebreide Definitie Sociale huurwoningen zijn de woningen in beheer van een erkende sociale huisvestingsmaatschappij (SHM) die verhuurd zijn conform de regels van het sociale huurdecreet aan huishoudens met een bescheiden inkomen (beneden een vastgestelde inkomensgrens). Het aandeel sociale huurwoningen in de stad (resp. stadsrand) is de verhouding van het aantal sociale woningen in verhuring in de stad (resp. stadsrand), ten opzichte van het aantal huishoudens in de stad (resp. stadstand). De stadsrand is de som van alle gemeenten die grenzen aan het grondgebied van de centrumstad zelf.
Toelichting De verhouding van één op één wijst naar een optimale spreiding van sociale huurwoningen in de stad ten opzichte van de stadsrand, zoals in Aalst, Kortrijk en Hasselt. Is de verhouding kleiner dan 1, dan zijn er procentueel meer sociale huurwoningen in de stadsrand dan in de stad, zoals dit het geval is in Sint-Niklaas. Is de verhouding groter dan 1, dan zijn er procentueel meer sociale huurwoningen in de stad dan in de stadsrand, zoals in alle overige steden. Neemt de factor toe dan vermindert de mix op de regionale woningmarkt (stad versus stadsrand): de sociale huurders worden meer geconcentreerd in de stad. In Hasselt waren er in 1997 procentueel evenveel sociale huurwoningen in de stadsrand als in de stad. De sociale huurders bevonden zich evenveel in Hasselt als in de Bron: teller: Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW, vroeger VHM) noemer: Studiedienst van de Vlaamse Regering
rand van Hasselt. Onder de aangrenzende gemeentes werd Genk (met een hoog aandeel sociale huurwoningen) niet meegerekend. Er is evolutie waarneembaar: het aandeel sociale huurwoningen in Hasselt stijgt, terwijl het aandeel in de rand min of meer gelijk blijft. Niettemin vergroot het absolute aanbod sociale huurwoningen zowel in de stad als in de stadsrand. De index (en de spreiding van sociale huurwoningen) stijgt lichtjes.
Wonen
Cluster
De spreiding en de sociale mix op de regionale woningmarkt wordt dus gedekt door
De indicator over de spreiding van sociale huurwoningen zegt vooral iets over de
deze indicator voor zover men zich kan vinden in de verhouding tussen kernstad
kansen van de minder begoede bevolkingsgroepen om in de directe woonomgeving
en stadsrand, in casu de gordel van aangrenzende gemeenten. De administratieve
over een woningaanbod te beschikken. Door een evenredige spreiding van sociale
grenzen van de centrumsteden en hun omliggende gemeenten vallen niet noodza-
huurwoningen worden zij niet uitgesloten op de (rand)stedelijke woningmarkt. Een
kelijk samen met de morfologische stadsagglomeratie. In die zin is de keuze voor
leefbare en duurzame stad kent een sociale mix in de stadskern én in de stads-
‘omliggende gemeenten’ en dus de geldigheid van deze indicator beperkt.
rand.
De indicator telt de woningen van de sociale huisvestingsmaatschappijen; dit is bij benadering 90% van het ‘sociaal verhuurd’ patrimonium (de rest zijn woningen van
Compleetheid
de gemeente, het OCMW en de sociale verhuurkantoren). Ook de impact van de
Gelet op de bekommernis inzake woonzekerheid in betaalbare en kwaliteitsvolle
sociale koopwoningen blijft buiten beschouwing.
woningen, zowel in de stad als de stadsrand, leest men ook andere indicatoren die
Experts menen dat je deze indicator samen moet zien met het verschil in verhou-
de druk op de stedelijke woningmarkt weergeven zoals kandidaat-huurders en de
dingen tussen huurders en eigenaars in stad en stadsrand. Je kan er immers van
wachttijden voor toewijzing van een sociale woning. Maar ook het absolute aantal
uitgaan dat er in een stad die meer huurders telt er ook meer sociale huurwoningen
en het aandeel sociale huurwoningen achter deze sociale mix zijn belangrijk voor
nodig zijn. Sociale huurwoningen dienen immers om de huurmarkt te corrigeren
een sociaal woonbeleid.
en lage inkomensgroepen ook de mogelijkheid te geven om een kwalitatief huis te
Binnen dezelfde bekommernis moeten ook de indicatoren over de woonkosten, de
huren.
betaalbaarheid van het wonen, de betaalproblemen van de woonkosten, de woningkwaliteit en de langdurige leegstand gelezen worden. Een evenredige spreiding van de sociale huurwoningen is ook belangrijk om de kansen van minder begoeden op de woningmarkt te bevorderen. Op die manier is ook één van de basisvoorwaarden op een menswaardig bestaan vervuld.
Validiteit Bij de beoordeling van de gegevens dient men rekening te houden met de volgende beperkingen: Het aandeel sociale huurwoningen wordt doorgaans berekend op het totale woningbestand. De verhouding van de sociale huurwoningen tot het aantal huishoudens (in deze indicator) geeft een beter beeld van een potentiële vraag en de rol die de sociale huurmarkt zou kunnen spelen in het kader van betaalbaar en kwalitatief wonen. Het aantal huishoudens ligt voor Vlaanderen 13% lager dan het aantal woongelegenheden van het Kadaster (dit komt door leegstand, tweede verblijven, etc.). De huishoudens zonder domicilie in de stad, zoals studentenhuishoudens die nog ingeschreven staan bij de ouders of illegalen, zorgen wel voor een onderschatting van het werkelijke aantal huishoudens, vooral in steden als Antwerpen, Gent en Leuven.
49
Wonen
BETAALBAARHEID VAN HET WONEN VOOR EIGENAARS
Korte Definitie
Meer info op www.thuisindestad.be
50
Aandeel huishoudens dat een kleine / middelgrote koopwoning of appartement zou kunnen betalen.
Uitgebreide Definitie Een huishouden zou een middelgrote koopwoning kunnen betalen indien het theoretisch een voldoende hoog jaarinkomen heeft om een hypotheeklening te kunnen afsluiten. Het maandelijks af te betalen bedrag op de hypotheeklening mag niet meer dan 35% van het maandinkomen bedragen (de zogenaamde banknorm). Middelgrote koopwoningen zijn alle verkochte woningen die in de verkoopsakte geregistreerd zijn als ‘kleine of middelgrote woning’ en ‘appartement’. Onder de kleine en middelgrote woonhuizen vallen de subcategorieën arbeiders- of werkmanswoningen, bediendewoningen, de renteniers- en burgerhuizen, ongeacht het woningtype of perceelsoppervlakte.
Toelichting In alle 13 centrumsteden zien we in de periode 2000-2004 een negatieve tendens: de betaalbaarheid van het wonen daalt omdat steeds minder huishoudens in staat zijn om met hun inkomen een lening af te betalen ten bedrage van de gemiddelde verkoopsprijs van een kleine of middelgrote woning of appartement. Zo is in Oostende dit aandeel huishoudens in de periode 2000-2004 gehalveerd van 35% tot 17%, maar ook in Kortrijk, Gent, Sint Niklaas, Antwerpen, Leuven en Turnhout liep dit aandeel met meer dan 15% terug, in de overige steden met minstens 11% (Mechelen). Ook in Vlaanderen liep de betaalbaarheid terug, van 38% (2000) naar 25% (2004). De betaalbaarheid van koopwoningen in Hasselt daalde in de periode 2000-2004 sterk van 36% naar 21%. We zien een parallel met de stijging van de gemiddelde verkoopsprijzen van kleine en middelgrote woningen en appartementen in de afgelopen veertien jaar, van 58.000 Euro tot 132.000 Euro (maal 2,3), wat 5.000 Euro
Bron: primaire data 1: STADIM primaire data 2: Immotheker teller: Fiscale statistiek van de inkomens van de NIS noemer: Fiscale statistiek van de inkomens van de NIS
boven het Vlaamse gemiddelde is (2005). Het minimale huishoudinkomen dat nodig is om een woninglening te kunnen aangaan om het volledige bedrag te ontlenen is in dezelfde periode gestegen van 22.600 Euro tot 34.300 Euro (maal 1,5). Door het beperkte aantal verkochte woningen en de wisselende kwaliteit moet toch met enige omzichtigheid de verkoopsprijzen van de verschillende jaren in Hasselt
Wonen
vergeleken worden.
Cluster De indicator over de betaalbaarheid van het wonen zegt vooral iets over de verhouding van de prijzen van de woningen én inkomens van de huishoudens. In een leefbare en duurzame stad zijn de bestaande en de nieuwe woningen op de koopmarkt betaalbaar, en ook comfortabel, aangepast of aanpasbaar en veilig.
Compleetheid
(opnieuw notaris en registratierechten). Er wordt rekening gehouden met een gewoon beschrijf. * Niet ieder huishouden die een middelgrote woning zou kunnen betalen heeft daadwerkelijk behoefte aan een middelgrote woning, omdat die woning bijvoorbeeld te groot (of te klein) is voor het huishouden, of omdat men al eigenaar van zijn woning is. In de 13 centrumsteden huurt een kleine helft van de huishoudens. * De middelgrote woningen hebben betrekking op alle verkopingen onder het regime van de registratierechten voor zowel kleine en middelgrote woningen als ap-
Een groeiend deel van de Vlaamse gezinnen wordt eigenaar van een woning. In
partementen. Dit is een fiscale definitie, die niet volledig steunt op intrinsieke eigen-
het kader van de betaalbaarheid van het wonen moet deze indicator echter samen
schappen van de woning zelf, maar ook op het kadastraal inkomen, indexatie, de
gelezen worden met de betaalbaarheid van het wonen voor de huurders. De indi-
gezinssituatie en andere factoren.
cator over de woonkosten schetst een beeld van het gemiddelde aandeel van de
* De kwaliteit van de verkochte woningen in een bepaald jaar heeft ongetwijfeld
woonkosten op het huishoudinkomen. De indicator over betaalmoeilijkheden geeft
een invloed op de gemiddelde verkoopsprijs van dat jaar. Mogelijks beïnvloed een
een beeld van de huishoudens die daadwerkelijk in financiële problemen komen
stijging van het gemiddelde comfortniveau mee de stijging van de verkoopsprijzen.
door te hoge woonkosten.
Renovatiekosten e.d.m. worden niet meegerekend.
Evoluties in het kunnen betalen van een middelgrote woning kan verschillende oor-
* Het rekenmodel houdt rekening met een gewoon beschrijf. Hierdoor wordt vanaf
zaken hebben: een inkrimping van het huishouden, minder kostwinners per huis-
2002, dit is sinds de invoering van het klein beschrijf voor een woning met een KI
houden door toenemende echtscheidingen, evolutie in de woningprijzen of in de
lager dan Euro750, voor een aantal verkopen te veel registratierechten gerekend.
rentevoeten. Hier worden woningprijzen voor aankoop en de rentevoeten mee ge-
Drie variabelen zullen het resultaat bepalen: de gemiddelde verkoopsprijs van een
nomen in de berekening.
kleine of middelgrote woning of appartement, de interestvoet van een lening en het
Validiteit
huishoudinkomen.
Bij de beoordeling van de gegevens dient men rekening te houden met de volgende
Er wordt getoetst hoeveel huishoudens boven de berekende inkomensgrens vallen,
beperkingen:
dus hoeveel huishoudinkomens een woonlening zouden kunnen aangaan. Maar de
Deze indicator is een berekeningsmodel dat steunt op een aantal vastgelegde pa-
laagste vervangingsinkomens moet geen belastingsaangifte doen, waardoor hier
rameters (in overleg met experten). Het model schetst een mogelijke situatie, als
geen rekening met hen gehouden kan worden.
grootste gemene deler van alle situaties. Het resultaat wordt ongetwijfeld beïnvloed
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen belastingaangiftes van alleenstaanden
door een wijziging van deze parameters (looptijd lening, banknorm, leningvorm...).
en gezinnen. Alleenstaanden zijn een groeiende groep in de steden, en hun inko-
Daarom zetten we volgende opmerkingen op een rij:
men is doorgaans lager. We kunnen het huishoudinkomen van samenwonenden
* Het gaat enkel over de aankoop van een bestaande woning via een lening, niet
(personen met een afzonderlijke aangifte) die een woning kopen niet gezamenlijk
over nieuwbouwwoningen.
in rekening brengen.
* In deze indicator wordt gewerkt met een vaste banknorm, ongeacht het huishou-
Doorgaans is de fiscale aangifte een onderschatting van het werkelijke huishoudin-
dinkomen. In het kader van betaalbaar wonen is een banknorm van 35% niet voor
komen (vb. bij zelfstandigen) en van potentiële inkomens (spaargelden, erfenisgel-
alle huishoudens haalbaar.
den, steun van ouders, familie, vrienden, huurwaarborg...).
* Het gaat om een vaste lening over 20 jaar, de volledige leenkost bestaat uit de verkoopsprijs, de aankoopkosten (notaris en registratierechten) en de leningkosten
51
Wonen
MIGRATIESALDO NAAR LEEFTIJD
Korte Definitie
Meer info op www.thuisindestad.be
52
Het migratiesaldo naar leeftijd is het verschil tussen de inwijking en de uitwijking per 1000 inwoners op de leeftijd van 30-39 jaar en 0-9 jaar.
Uitgebreide Definitie Het absolute migratiesaldo is de som van de binnenlandse inwijking, de buitenlandse inwijking, de herinschrijving (na schrapping) en onbekende inwijking; minus de som van de binnenlandse uitwijking, de buitenlandse uitwijking, de schrapping (vertrek door het gemeentebestuur vastgesteld, maar door de persoon niet aangegeven) en onbekende uitwijking. Het migratiesaldo wordt bekomen door het absolute migratiesaldo te delen door het aantal inwoners in dezelfde leeftijdscategorie, en te vermenigvuldigen met 1000.
Toelichting De hier gepresenteerde migratiecijfers in de leeftijdscategorie 30-39 en 0-9 jaar gelden per jaar, maar over een periode van drie jaar: zo zijn er in Roeselare in de periode 2001-2003 per jaar 3,4 inwijkelingen per 1000 inwoners. Dat is het hoogste aantal, gevolgd door Oostende met 0,4. In de andere steden is uitstroom groter dan de instroom, dus is er een stadsvlucht van de jonge gezinnen en de jonge werkenden. De negatieve scores wijzen op een verlies aan bevolking. We zien als algemene tendens dat de steden lichtjes aan aantrekkingskracht winnen voor de dertigers: hun stadsvlucht wordt duidelijk afgeremd in Antwerpen, Genk, Hasselt, Mechelen Bron: Directie Algemene Statistiek van de Studiedienst van de Vlaamse Regering
en Turnhout. In Roeselare en Oostende werd de stadsvlucht gekeerd. in de andere steden is het plaatje minder eenduidig. In 2000 vond er een regularisatie plaats van inwoners die geen geldige verblijfspapieren bezaten maar toch reeds vijf jaar of meer hier verbleven. Hierdoor waren er in 2001 en 2002 éénmalige extra inschrijvingen. Dit kan deels de positieve resultaten van 2000-02 verklaren. Als we kijken naar de cijfers van Hasselt zien we dat er een immigratie is van jongeren: vooral personen in de leeftijdscategorie 18-24 jaar trekken naar de stad, in mindere mate ook de 25 tot 29-jarigen. De jonge gezinnen (dertigers) trekken weg uit
Wonen
de stad. Bij de 55 tot 74- jarigen en de 75-plussers is er een licht positieve balans. Er
de jonge werkenden, met enkele jaren werkervaring achter de rug (afhankelijk van
zit een evolutie in het migratiepatroon tussen 1995 en 2003: steeds meer jongeren
het aantal studiejaren). Alle opleidingsniveaus zijn vertegenwoordigd, maar de ho-
trekken naar de stad: vooral de categorie 25-29 jaar is veel meer aangetrokken tot
ger opgeleiden en hogere inkomens verhuizen en migreren vlotter in functie van een
de stad, want hier werd een negatief saldo gekeerd in een positief. De stadsvlucht
job of meer woonkwaliteit. Ook hier kunnen bepaalde groepen al de stad verlaten
van de dertigers wordt lichtjes afgeremd. Er is weinig eenduidige evolutie in het migratiepatroon in de leeftijdscategorieën 55-74 en 75+.
Cluster Het migratiesaldo naar leeftijd toont de aantrekkelijkheid van een stad of regio voor zogenaamde jonge gezinnen, al dan niet met kinderen. Deze indicator overstijgt in feite de context van ‘aantrekkelijke woonomgeving’. Een gezonde en aangename
hebben voor ze dertig zijn. Het migratiesaldo is resultante van in- en uitschrijvingen in het gemeentelijk register, maar vertelt niets over de intensiteit van verhuizing en migraties. Er kan een grote verhuisbeweging zijn met een nulbalans omdat men vooral verhuist binnen de stad of omdat er evenveel in als uit de stad trekken. Of er kan een heel klein verloop zijn en alleen maar instroom of uitstroom, wat resulteert in positieve of negatieve balans.
leefomgeving, een diversiteit in aantrekkelijke woningen, in het culturele en recre-
Het migratiesaldo is positief bij een sterkere instroom of negatief bij een sterkere
atieve aanbod, voldoende aanbod in onderwijs, hoger gekwalificeerde banen en di-
uitstroom. De indicator heeft enkel betrekking op de centrumsteden. Dat wil zeggen
versiteit op de arbeidsmarkt, een breed sociaal leven en een open en communicatief
dat hier het vertrek naar een buurgemeente van de stad, naar elders in Vlaanderen
bestuur: al deze factoren spelen een rol in de leefbaarheid van een stad of regio en
of het buitenland onder één noemer als uitwijking in beeld gebracht wordt. Een
voor een goed gevoel bij haar inwoners in het algemeen en bij de jonge gezinnen
positief migratiesaldo weerspiegelt de aantrekkingskracht van een gemeente en de
in het bijzonder.
Compleetheid In het kader van de bekommernis over de kwaliteit van de woonomgeving moet deze indicator samen gelezen worden met de indicator over het algemeen migratiesaldo, de indicatoren over de tevredenheid over de buurt en de stad, de indicator over de tevredenheid van de woonstraat én buurt als speel- en ontmoetingsplek, de indicator over de perceptie van overlast op buurtniveau, de indicator over de subjectieve verkeersoverlast in de eigen woonbuurt, de indicator over de groenin-
verwachting van nieuwkomers dat het er goed wonen is. Een negatief saldo weerspiegelt de stadsvlucht en de verwachting van vertrekkers dat het elders beter, meer aangepast of geschikt is om zich te vestigen. Het bevolkingsaantal op 1 januari is steeds de resultante van het migratiesaldo én de natuurlijke aangroei van het voorbije jaar. Dit betekent dat als de bevolking bijvoorbeeld daalt ondanks een natuurlijke aangroei, dat de emigratie de natuurlijke aangroei ruim overtreft. Voor een globale beoordeling van de gegevens dient men er rekening mee te houden dat er in België dagelijks ongeveer 1500 inschrijvingen en schrappingen worden
druk over de eigen buurt, de indicator over de geluidshinder, de indicator over de
verricht, waarvan ca 150-tal verhuizingen vanuit of naar het buitenland. Vrij verkeer
tevredenheid over de architecturale uitstraling van de stad, en de indicatoren over
en vrije keuze van woonplaats worden in Europa als burgerrechten beschouwd,
het uitrustingsniveau van de wijk.
wat impliceert dat de registratie een deel van de migratie naar en uit de stad met
Validiteit
vertraging ‘registreert’. Het migratiesaldo staat rechtstreeks in verband met de ‘domiciliëring’ van personen
Bij de beoordeling van de gegevens dient men rekening te houden met de volgende
en geeft een direct beeld van de totale balans van alle ‘geregistreerde’ aankomst
beperkingen:
in en vertrek uit een stad. Dit betekent dat er toch nog een grote groep bewoners,
In deze indicator ligt de focus op de leeftijdscategorie 30-39 en 0-9 jaar, met een
nieuwkomers en vertrekkers zijn die niet in beeld komen. Zo is er bijvoorbeeld de
overwicht aan jonge gezinnen met kinderen. Stadsvlucht van jonge gezinnen is niet
groep illegalen, die vooral naar de steden trekken, of de groep studenten die jaar-
echt te vatten in één leeftijdscategorie, toch kan men stellen dat de leeftijdsgroep
lijks Leuven, Gent of Antwerpen in- en uitstromen terwijl ze op het ouderlijk adres
30-39 en 0-9 jaar de meeste jonge gezinnen vertegenwoordigt. Jonge gezinnen
blijven ingeschreven staan. De ‘officiële’ verblijfplaats in de stad geldt als criterium.
kunnen ook al de stad verlaten hebben nog voor de partners dertig zijn, omdat de
Het saldo is dus een onderschatting van de totale bevolking die als ‘resident’ ook
stad hun inziens niet genoeg kwaliteiten biedt als woonomgeving.
woont in de stad, gebruik maakt van voorzieningen en diensten of bvb. afval pro-
De groep tussen 30-39 en 0-9 jaar vertegenwoordigt naast de jonge gezinnen ook
duceert.
53
Zich Verplaatsen / Mobiliteit
NIET-MILIEUVRIENDELIJKE VOERTUIGEN
Korte Definitie
Meer info op www.thuisindestad.be
54
Aandeel voertuigen dat niet voldoet aan de milieutest van de autokeuringsdienst.
Uitgebreide Definitie Dit is het aantal voertuigen dat niet voldoet aan de criteria van de milieutest, voorzien in het KB van maart 1968, uitgevoerd door de autokeuringsdienst tegenover het totale aantal gekeurde voertuigen voor de milieutest (dus excl. aanhangwagens). De milieutest omvat een meting van de dieselrook voor dieselmotoren en een meting van uitlaatgassen bij benzinemotoren.
Toelichting We stellen vast dat anno 2005 in de Vlaamse stadsgewesten tussen 10% en 16% ‘vervuilende’ auto’s rondrijden, dit zijn auto’s die werden gecontroleerd maar niet slaagden in 2005 voor de milieutest en dus geen ‘groene kaart’ ontvingen. Het kleinste aandeel vervuilende auto’s wordt aangetroffen in de regio’s Turnhout, Oostende, Bron: Groepering van Erkende Ondernemingen voor Autokeuring en rijbewijs v.z.w. (GOCA)
Hasselt en Brugge. Door de verschillen in de kwaliteit van de aangeboden voertuigen schommelen de data van jaar tot jaar. Desondanks stellen we in de arrondissementen Aalst, Genk, Gent, Hasselt en Sint-Niklaas de voorbije zes jaar een afname van het aandeel nietmilieuvriendelijke voertuigen vast. In de meeste arrondissementen blijft het aandeel niet-milieuvriendelijke voertuigen rond hetzelfde percentage hangen (Antwerpen, Brugge, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Turnhout). In Hasselt slagen relatief veel voertuigen in de milieutest van de keuringsdienst. Ook stellen we een continu dalende trend vast van 2000 tot 2004, waarna er een stijging was in 2005. In 2005 voldeed 11% van de voertuigen niet aan de test. Autobussen en vrachtwagens scoren hier beter dan personen- en bestelwagens.
Zich Verplaatsen / Mobiliteit
Cluster De indicator over het aandeel niet-milieuvriendelijke voertuigen is relevant voor het bestrijden van milieuhinder afkomstig van het autoverkeer. In een leefbare en duurzame stad wordt het milieuvriendelijk transport aangemoedigd. Dit komt de kwaliteit van het stedelijk leefmilieu én de gezondheid van de inwoners en stadsgebruikers ten goede.
Compleetheid Gezien de intenties uit de visiematrix, dient deze indicator samen gezien te worden met de indicator over luchtkwaliteit en lawaaihinder.
Validiteit Bij de beoordeling van de gegevens dient men rekening te houden met volgende beperkingen: Het gaat om data verkregen door de keuringsstations, die een grotere bevoegdheidszone kunnen hebben dan de vermelde stad. Tevens kunnen bestuurders zich ook aanmelden bij stations die zich niet bevinden binnen het arrondissement waar de bestuurder woont. Bij interpretatie moet men tevens rekening houden met het feit dat de voertuigen die zich in de stad bevinden niet noodzakelijk behoren tot inwoners van de stad of het arrondissement. En omgekeerd. Men kan wel veronderstellen dat de voertuigen die zich verplaatsen binnen de stad vooral van bestuurders zijn wonende in het arrondissement. Bij de cijfers (zeker in de noemer, soms ook in de teller) zitten ook de wagens die zich na afkeuren opnieuw hebben aangeboden bij de autokeuring (tweede keuring). Mogelijk kunnen vervuilende voertuigen alvorens zich aan te melden aan de controle zich eerst hebben aangemeld bij een garage, om de wagen ‘op orde’ te stellen. Deze wagens slaagden mogelijk in de milieutest maar reden daarvoor als vervuilende wagen rond.
55
Sociale Principes
ZICHTBAARHEID VAN DE DIVERSITEIT IN PUBLIEKE FUNCTIES NAAR ETNICITEIT
Korte Definitie
Meer info op www.thuisindestad.be
56
Aandeel allochtonen in een korf van publieke frontdesk functies (2006).
Uitgebreide Definitie Het aandeel allochtonen staat voor het aantal allochtonen ten opzichte van alle werknemers in deze functies. Allochtonen wordt in het kader van diversiteit gedefinieerd als etnische groepen die een niet-Belgische achtergrond of herkomst hebben. Zij worden geduid op basis van de naamherkenning: personen met een niet-Belgische familienaam (Nederlandstalig, Franstalig of Duitstalig) komen hier in aanmerking. De publieke frontdesk functies hebben betrekking op loketten, onthaalfuncties of zorg, waarbij het personeel rechtstreeks in contact komt met de klanten van openbare diensten. Een korf van publieke functies staat hier voor een keuze uit de diensten van het Stadsbestuur, de Politie en het OCMW, diensten waar zowel inwoners,
Bron: betrokken diensten van de stadsbesturen, OCMW’s en de politie van de 13 centrumsteden
ondernemers of bezoekers van de stad komen of beroep op doen. Dit zijn: a) het Stadsbestuur: de diensten van Bevolking, Burgerlijke Stand, het KMO-loket, Bouwvergunningen, Bibliotheken, Toerisme, Ombudsdienst. b) de Politie: hoofdprocessen, wijkwerking, onthaalbalie, interventie, recherche, handhaving openbare orde, slachtofferbejegening, ombudsdienst. c) het OCMW: balie voor administratie, maatschappelijk assistenten, balie van het ziekenhuis, (thuis)verplegers, poetshulp, ombudsdienst.
Toelichting Deze cijfers schetsen een beeld van de diversiteit in loketten, in onthaalfuncties en in zorgfuncties: dit zijn functies binnen de stedelijke overheid waar er een belangrijk (representatief) contact is met de inwoners van de stad. In Genk heeft 15% van de frontdesk bedienden van stad, politie en OCMW een allochtone afkomst. In Gent en Mechelen bedraagt dit 5 à 6%. In de overige steden maar 0 à 2%. We kunnen op basis van deze cijfers geen uitspraken doen of ze een correcte afspiegeling zijn van de bevolkingssamenstelling in iedere stad. Voor de
Sociale Principes
verdere interpretatie van deze indicator zijn bijkomende cijfers gewenst over het
Validiteit
aandeel allochtonen in de totale bevolking van de betrokken stad.
Deze indicator meet voldoende wat er bedoeld wordt met de zichtbaarheid van
We kunnen verder uit de cijfers afleiden dat de allochtone vertegenwoordiging in
ties van drie belangrijke instellingen in de stad: het Stadsbestuur, de Politie en het
frontdeskfuncties vaak het sterkst is in het OCMW, dan in het Stadsbestuur, en dan
OCMW. Het uitgangspunt is dat het personeel in de ogen van inwoners, onderne-
in de Politie. We zien ook dat het om kleine absolute aantallen gaat: we spreken
mers of bezoekers divers is samengesteld, ook multicultureel.
over enkele personen met een allochtone afkomst.
Wegens het ontbreken van een werkbare eenheidsdefinitie over ‘etniciteit’ in België
De verschillen tussen de steden van de totale aantallen frontdeskfuncties zijn te
werd gekozen om alle niet-Nederlandstalige, niet-Franstalige en niet-Duitstalige fa-
verklaren door andere interne organisaties van de loketdiensten, door een andere
milienamen als ‘etnisch vreemd’ te beschouwen. Als een eenheidsdefinitie tot stand
organisatie van de loketbediening, etc.
komt, wordt deze indicator er op afgestemd.
diversiteit naar etniciteit in publieke diensten als we kijken naar de frontdesk func-
De huidige methodiek heeft beperkingen. Zo dragen adoptiekinderen uit het buiIn Hasselt is er een lage vertegenwoordiging van allochtonen in frontdeskfuncties:
tenland doorgaans de niet-vreemde familienaam van het adoptiegezin. Of kinderen
6 op 225, alle 6 bij het Stadsbestuur.
die geboren zijn in een gemengd huwelijk met een buitenlandse moeder krijgen de familienaam van de vader. Enz.
Cluster
Bovendien wordt geen rekening gehouden met de historische context van iedere
Het aandeel allochtonen in een korf van publieke frontdesk functies geeft een aan-
stad (vb. volledig ingeburgerde Engelse immigranten in Oostende, of vierde gene-
duiding van de mate waarin de stadsbesturen, OCMW’s en de politiediensten gericht
ratie-immigranten, etc.). Maar, het wordt beaamd dat deze methodiek een redelijk
zijn op de gelijkwaardige behandeling van diverse bevolkingsgroepen in de stad. In
betrouwbaar beeld schetst (door proefondervindelijke toetsing aan het bevolkings-
een leefbare en duurzame stad worden gelijke kansen van achtergestelde bevol-
register).
kingsgroepen gestimuleerd. Allochtonen in posities, waarbij men in contact komt met het publiek, zijn een voorbeeld tot integratie. Ze leren die bedrijven omgaan met diversiteit, zowel bij de klanten als bij het personeel.
Compleetheid Gelet op de bekommernissen omtrent gelijke kansen en etniciteit, dienen wij deze indicator samen te zien met de volgende indicatoren: participatie van allochtonen in het onderwijs, op de arbeidsmarkt, bij de deelname aan het maatschappelijk en culturele leven, alsook de institutionele principes zoals vertrouwen in de medemens, solidariteitsgraad met allochtonen en migranten, met armen in de wereld.
57
Sociale Principes
ZICHTBAARHEID VAN DE DIVERSITEIT IN PUBLIEKE FUNCTIES NAAR GENDER
Korte Definitie
Meer info op www.thuisindestad.be
58
Aandeel vrouwen in een korf van publieke frontdesk functies (2006).
Uitgebreide Definitie De term ‘gender’ verwijst naar verschillen tussen vrouwen en mannen. Het aandeel vrouwen staat voor het aantal vrouwen ten opzichte van alle werknemers in deze functies. De publieke frontdesk functies hebben betrekking op loketten, onthaalfuncties of zorg, waarbij het personeel rechtstreeks in contact komt met de klanten van openbare diensten. Een korf van publieke functies staat hier voor een keuze uit de diensten van het Stadsbestuur, de politie en het OCMW, diensten waar zowel inwoners, ondernemers of bezoekers van de stad komen of beroep op doen. Dit zijn: a) het Stadsbestuur: de diensten van Bevolking, Burgerlijke Stand, het KMO-loket, Bouwvergunningen, Bibliotheken, Toerisme, Ombudsdienst.
Bron: betrokken diensten van de stadsbesturen, OCMW’s en de politie van de 13 centrumsteden
b) de politie: hoofdprocessen, wijkwerking, onthaalbalie, interventie, recherche, handhaving openbare orde, slachtofferbejegening, ombudsdienst. c) het OCMW: balie voor administratie, maatschappelijk assistenten, balie van het ziekenhuis, (thuis)verplegers, poetshulp, ombudsdienst.
Toelichting Deze cijfers schetsen een beeld van de diversiteit in loketten, in onthaalfuncties en in zorgfuncties: dit zijn functies binnen de stedelijke overheid waar er een regelmatig contact is met de inwoners van de stad. In Aalst is 75% van de frontdeskbedienden van stad, Politie en OCMW een vrouw. In Genk (68%), Leuven (64%) en in Gent (62%) is dit meer dan zes op de tien. In Brugge en Turnhout is dit minder dan 40%: respectievelijk 26% en 38%. Enkel de steden Hasselt, Kortrijk, Mechelen, Oostende, Roeselare en Sint Niklaas komen
Sociale Principes
in de buurt van een 50/50 man-vrouw verdeling: tussen de 40% en 60% van de
Validiteit
frontdeskbedienden is een vrouw.
Deze indicator meet voldoende wat er bedoeld wordt met de zichtbaarheid van
We kunnen verder uit de cijfers afleiden dat in alle steden vrouwen sterk over-
ties van drie belangrijke instellingen in de stad: het Stadsbestuur, de Politie en het
vertegenwoordigd zijn in frontdeskfuncties van het OCMW: 81% (Kortrijk) à 95%
OCMW. Het uitgangspunt is dat in de ogen van inwoners, ondernemers of bezoekers
(Leuven, Roeselare, Sint Niklaas) is er vrouw. Ook in het Stadsbestuur werken zeer
men even goed door een man als vrouw kan worden bediend.
diversiteit naar gender in publieke diensten als we kijken naar de frontdesk func-
veel vrouwen in frontdeskfuncties: tussen de 61% (Roeselare) en 86% (Hasselt). Bij de Politie is er dan weer een sterke ondervertegenwoordiging van vrouwen: alle
Het begrip ‘gender’ gaat niet over de biologische verschillen tussen vrouwen en
steden bevinden zich tussen 12-13% (Aalst, Hasselt, Roeselare) en 23-24% (Genk,
mannen, maar vooral naar de sociaal-culturele verschillen. Het gaat om verschillen
Gent, Leuven, Turnhout).
die door de samenleving bepaald worden: het werk dat vrouwen en mannen doen,
Het is bovendien opmerkelijk dat in geen enkele van de 34 frontdeskwerkingen van
de verdeling van de taken, de rollen die ze opnemen, het gedrag dat van hen ver-
de instellingen in 12 steden er een evenwichtige invulling is, d.i. één vrouw op twee
wacht wordt, etc.
functies. De verschillen tussen de steden van de totale aantallen frontdeskfuncties zijn te verklaren door andere interne organisaties van de loketdiensten, door een andere organisatie van de loketbediening, etc. In Hasselt is er een ondervertegenwoordiging van vrouwen in frontdeskfuncties: 96 op 225, waarvan 17 bij de Politie en 79 bij het Stadsbestuur. Vooral het contrast tussen de hoge vertegenwoordiging bij het Stadsbestuur en OCMW en de lage vertegenwoordiging bij de Politie valt zeer sterk op.
Cluster Het aandeel vrouwen in een korf van publieke frontdesk functies geeft een aanduiding van de mate waarin de stadsbesturen, OCMW’s en de politiediensten gericht zijn op de gelijkwaardige behandeling van vrouwen in de stad. In een leefbare en duurzame stad worden de gelijke kansen van vrouwen gestimuleerd. Daar worden maatregelen genomen vooroordelen en rolpatronen te doorbreken op domeinen (werk, woning, school, enz.) van het maatschappelijk leven.
Compleetheid Gelet op de bekommernissen omtrent gelijke kansen en gender dienen wij deze indicator samen te zien met de volgende indicatoren: de participatie van vrouwen in het onderwijs, op de arbeidsmarkt en bij de deelname aan het maatschappelijk en het culturele leven.
59
Sociale Principes
DIVERSITEIT IN PUBLIEKE KADERFUNCTIES NAAR ETNICITEIT
Korte Definitie
Meer info op www.thuisindestad.be
60
Aandeel allochtonen in kaderfuncties van publieke instellingen (2006).
Uitgebreide Definitie Het aandeel allochtonen staat voor het aantal allochtonen ten opzichte van alle werknemers in deze functies. Allochtonen wordt in het kader van diversiteit gedefinieerd als etnische groepen die een niet-Belgische achtergrond of herkomst hebben. Zij worden geduid op basis van de naamherkenning: personen met een niet-Belgische familienaam (Nederlandstalig, Franstalig of Duitstalig) komen hier in aanmerking. De kaderfuncties staan voor functies tot op het hoogste niveau van publieke diensten of functies met een hoge publieke verantwoordelijkheid. Als publieke instellingen is er gekozen voor het Stadsbestuur, de Politie en het OCMW. Naast het politieke bestuur nemen we alle topfuncties mee d.w.z. de top van de administratie en sub-
Bron: betrokken diensten van de stadsbesturen, OCMW’s en de politie van de 13 centrumsteden
directies, hoofd van departementen, bestuurseenheden, administratieve directeurs en de diensthoofden ondergeschikt aan de directie. Dit zijn: a) in het Stadsbestuur: het College van Burgemeester en Schepenen, de stadssecretaris, de stadsontvanger, de gemeenteraad, de ambtelijke bestuurskern, stedelijke diensthoofden/chefs, stedelijke communicatie met de pers. b) in de politie: de zonechef, de politiesecretaris, de ontvanger, de hoofdcommissarissen, de commissarissen, niveau A. c) in het OCMW: raadsleden, voorzitter, secretaris, ontvanger, het vast bureau, de directie, de subdirecties of diensthoofd, de communicatiepersoon met de pers.
Toelichting Deze cijfers schetsen een beeld van de diversiteit in topfuncties van de stad: dit zijn functies met een grote publieke verantwoordelijkheid op politiek en administratief vlak. Allochtonen stoten amper door tot de bestuurs- of topfuncties in drie belangrijke publieke instellingen van de stad. In Genk heeft 6% van de kaderleden van stad, Politie en OCMW een allochtone afkomst, in alle overige steden maar 0 à 2%. We
Sociale Principes
kunnen op basis van deze cijfers geen uitspraken doen of ze een correcte afspiege-
Validiteit
ling zijn van de bevolkingssamenstelling in iedere stad, maar in dit geval is het wel
Deze indicator meet voldoende wat er bedoeld wordt met de zichtbaarheid van di-
duidelijk dat personen met een allochtone afkomst ondervertegenwoordigd zijn in
versiteit naar etniciteit in publieke diensten als we kijken naar de kaderfuncties van
publieke kaderfuncties. Voor de verdere interpretatie van deze indicator zijn bijko-
drie belangrijke instellingen in de stad: het Stadsbestuur, de Politie en het OCMW.
mende cijfers gewenst over het aandeel allochtonen in de totale bevolking van de
Het uitgangspunt is dat het personeel in de ogen van inwoners, ondernemers of
betrokken stad.
bezoekers divers is samengesteld, ook multicultureel. Wegens het ontbreken van een werkbare eenheidsdefinitie over ‘etniciteit’ in België
We kunnen verder uit de cijfers afleiden dat de allochtone vertegenwoordiging in
werd gekozen om alle niet-Nederlandstalige, niet-Franstalige en niet-Duitstalige fa-
kaderfuncties meestal voorkomt in het Stadsbestuur; zelden of nooit bij de Politie of
milienamen als ‘etnisch vreemd’ te beschouwen. Als een eenheidsdefinitie tot stand
het OCMW. We zien ook dat het om kleine absolute aantallen gaat: we spreken over
komt, wordt deze indicator er op afgestemd.
enkele personen met een allochtone achtergrond in kaderfuncties.
De huidige methodiek heeft beperkingen. Zo dragen adoptiekinderen uit het bui-
De verschillen tussen de steden van de totale aantallen kaderfuncties zijn te verkla-
tenland doorgaans de niet-vreemde familienaam van het adoptiegezin. Of kinderen
ren door andere interne organisaties of managementstructuren.
die geboren zijn in een gemengd huwelijk met een buitenlandse moeder krijgen de familienaam van de vader. Enz.
In Hasselt heeft 1 van de 138 kaderleden een allochtone afkomst: één iemand bij
Bovendien wordt geen rekening gehouden met de historische context van iedere
het Stadsbestuur. Er is niemand bij de Politie.
stad (vb. volledig ingeburgerde Engelse immigranten in Oostende, of vierde generatie-immigranten, etc.). Maar, het wordt beaamd dat deze methodiek een redelijk
Cluster Het aandeel allochtonen in een korf van publieke kaderfuncties geeft een aanduiding van de mate waarin de stadsbesturen, OCMW’s en de politiediensten gericht zijn op de gelijkwaardige behandeling van diverse bevolkingsgroepen in de stad. In een leefbare en duurzame stad worden gelijke kansen van achtergestelde bevolkingsgroepen gestimuleerd. Allochtonen in posities met verantwoordelijkheid zijn een voorbeeld tot integratie. Ze leren die bedrijven omgaan met diversiteit, zowel bij de klanten als bij het personeel.
Compleetheid Gelet op de bekommernissen omtrent gelijke kansen en etniciteit, dienen wij deze indicator samen te zien met de volgende indicatoren: participatie van allochtonen in het onderwijs, op de arbeidsmarkt, bij de deelname aan het maatschappelijk en culturele leven, alsook de institutionele principes zoals vertrouwen in de medemens, solidariteitsgraad met allochtonen en migranten, met armen in de wereld.
betrouwbaar beeld schetst (door proefondervindelijke toetsing aan het bevolkingsregister).
61
Sociale Principes
DIVERSITEIT IN PUBLIEKE KADERFUNCTIES NAAR GENDER
Korte Definitie
Meer info op www.thuisindestad.be
62
Aandeel vrouwen in kaderfuncties van publieke instellingen (2006).
Uitgebreide Definitie De term ‘gender’ verwijst naar verschillen tussen vrouwen en mannen. Het aandeel vrouwen staat voor het aantal vrouwen ten opzichte van alle werknemers in deze functies. De kaderfuncties staan voor functies tot op het hoogste niveau van publieke diensten of functies met een hoge publieke verantwoordelijkheid. Als publieke instellingen is er gekozen voor het Stadsbestuur, de Politie en het OCMW. Naast het politieke bestuur nemen we alle topfuncties mee d.w.z. de top van de administratie en subdirecties, hoofd van departementen, bestuurseenheden, administratieve directeurs en de diensthoofden ondergeschikt aan de directie. Dit zijn: a) in het Stadsbestuur: het College van Burgemeester en Schepenen, de stadssecre-
Bron: betrokken diensten van de stadsbesturen, OCMW’s en de politie van de 13 centrumsteden
taris, de stadsontvanger, de gemeenteraad, de ambtelijke bestuurskern, stedelijke diensthoofden/chefs, stedelijke communicatie met de pers. b) in de politie: de zonechef, de politiesecretaris, de ontvanger, de hoofdcommissarissen, de commissarissen, niveau A. c) in het OCMW: raadsleden, voorzitter, secretaris, ontvanger, het vast bureau, de directie, de subdirecties of diensthoofd, de communicatiepersoon met de pers.
Toelichting Deze cijfers schetsen een beeld van de diversiteit in topfuncties van de stad: dit zijn functies met een grote publieke verantwoordelijkheid op politiek en administratief vlak. Vrouwen stoten onvoldoende door tot de bestuurs- of topfuncties in drie belangrijke publieke instellingen van de stad. In Aalst, Brugge, Roeselare en Turnhout zijn er minder dan 30% vrouwelijke kaderleden, en enkel in Genk zijn dit er meer dan 40%. Alle andere steden zitten daartussen. Het globale cijfer is wel sterk afhankelijk van
Sociale Principes
de variërende groottes van het absolute aantal kaderfuncties bij het Stadsbestuur, OCMW en Politie. De cijfers van het Stadsbestuur wegen het meeste door.
Validiteit Deze indicator meet voldoende wat er bedoeld wordt met de ‘diversiteit in publieke kaderfuncties naar gender’ als we kijken naar de kaderfuncties van drie belangrijke
We kunnen verder uit de cijfers afleiden dat vrouwen het minst ondervertegenwoor-
instellingen in de stad: het Stadsbestuur, de Politie en het OCMW. Het uitgangspunt
digd zijn in het kader van het OCMW: in Aalst bestaat de helft er uit vrouwen, in
is dat vrouwen kunnen doorgroeien tot in het politieke en ambtelijke bestuur.
Turnhout zelfs tweederde. In de andere steden is dit 30% à 45%, behalve in Kortrijk
Het begrip ‘gender’ gaat niet over de biologische verschillen tussen vrouwen en
(26%). In het Stadsbestuur is de ondervertegenwoordiging groter en schommelt
mannen, maar vooral naar de sociaal-culturele verschillen. Het gaat om verschil-
het aandeel vrouwen in kaderfuncties tussen de 18% (Turnhout) en 47% (Gent). Bij
len die door de samenleving bepaald worden: het werk dat vrouwen en mannen
de Politie is er een nog sterkere ondervertegenwoordiging van vrouwen: alle steden
doen, de verdeling van de taken, de rollen die ze opnemen, het gedrag dat van hen
bevinden zich tussen 6-7% (Roeselare, Turnhout) en 29% (Leuven).
verwacht wordt, etc. Zo bijvoorbeeld dringen vrouwen moeizaam door tot beleids-
Slechts zeven van de kaders, op het totaal van 34 instellingen in twaalf steden,
functies en zijn ze ondervertegenwoordigd in managementfuncties. Zij verdienen
komen in de buurt van een evenwichtige invulling, d.i. één vrouw op twee functies
gemiddeld één derde minder dan hun mannelijke collega’s. Vrouwen treft men ook
(marge van 10%).
vooral aan in bepaalde sectoren van de economie zoals diensten, zorg, sociale sec-
De verschillen tussen de steden van de totale aantallen kaderfuncties zijn te verkla-
tor. Vrouwen werken ook vaker deeltijds en in tijdelijke statuten om de zorg voor de
ren door andere interne organisaties of managementstructuren.
kinderen en/of het huishouden op zich te nemen, iets wat ondermeer hun toekomstperspectieven in hun loopbaan afzwakt.
In Hasselt is er een sterke ondervertegenwoordiging van vrouwen in kaderfuncties: 45 op 138, waarvan 4 bij de Politie, en 41 bij het Stadsbestuur. Het is een lage vertegenwoordiging bij het Stadsbestuur, maar vooral bij de Politie.
Cluster Het aandeel vrouwen in een korf van publieke kaderfuncties geeft een aanduiding van de mate waarin de stadsbesturen, OCMW’s en de politiediensten gericht zijn op de gelijkwaardige behandeling van vrouwen in de stad. In een leefbare en duurzame stad worden de gelijke kansen van vrouwen gestimuleerd. Daar worden maatregelen genomen vooroordelen en rolpatronen te doorbreken op domeinen (werk, woning, school, enz.) van het maatschappelijk leven.
Compleetheid Gelet op de bekommernissen omtrent gelijke kansen en gender, dienen wij deze indicator samen te zien met de indicatoren over de participatie van vrouwen in het onderwijs, op de arbeidsmarkt en bij de deelname aan het maatschappelijk en het culturele leven.
63
Sociale Principes
FISCALE INKOMENS BENEDEN DE KRITISCHE GRENS
Korte Definitie Aandeel inkomens van alleenstaanden onder de 60% van het mediaan inkomen.
Uitgebreide Definitie Het inkomen van een alleenstaande is het fiscaal inkomen. Dit is het totale netto belastbaar inkomen, onderworpen aan de personenbelasting. Het geheel van netto belastbaar inkomsten is de som van alle netto inkomsten van onroerende goederen, van roerende goederen en kapitalen, bedrijfsinkomsten en diverse inkomsten, min de aftrekbare uitgaven van jaar x-1 (aanslagjaar x). We werken hier met door de fiscus gehanteerde definitie van alleenstaanden. Dit zijn alle personen die niet gehuwd zijn en een aangifte indienen, ongeacht of hij of zij personen ten laste heeft of ongehuwd samenwonend is. Het mediaan inkomen is het inkomen dat zich bevindt in het midden van de reeks wanneer de inkomens naar grootte gerangschikt worden. Hier geldt het mediaaninkomen per stad.
Toelichting In deze indicator wordt per stad het aandeel van de alleenstaanden voorgesteld met een fiscaal inkomen beneden de kritische inkomensgrens. Die kritische grens is 60% van het mediaaninkomen. Deze indicator concentreert zich op de alleenstaanden omdat dit de potentieel meest kwetsbare groep is. In het aanslagjaar 2004 bedraagt in de Vlaamse centrumsteden het aandeel aangiftes beneden de 60% inkomensgrens tussen minimum 18% (Aalst, Oostende) en maximaal 23 à 24% (Hasselt, Leuven). In de andere steden schommelt dit rond 20 à 21%. We merken op dat de kritische grens verschilt van stad tot stad, maar dat er geen verband is tussen de hoogte van deze kritische grens en het aandeel alleenstaanden met een inkomen lager dan deze grens: de hoogste mediaaninkomens worden genoteerd in Leuven en Aalst, de laagste in Genk, Oostende en Roeselare. In Hasselt daalde (!) het mediaaninkomen bij de alleenstaanden in de periode 20002004 van 14.600 euro tot 14.000 euro. Bij gehuwden steeg het mediaaninkomen in dezelfde periode van 29.300 euro tot 32.400 euro. Het aandeel aangiften van alleenstaanden onder 60 % van het mediaaninkomen schommelde tussen de 20 en 23 %, en dit terwijl het absolute aantal aangiftes van alleenstaanden onder de kritische grens wel duidelijk toenam van 3.700 tot 6.300. Dit wordt verklaard door een
Bron: Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie
sterke toename van het totale aantal aangiftes van alleenstaanden (+49%). Bij de gehuwden stijgt het aantal aangiftes onder de kritische grens van 20 naar 23%.
Meer info op www.thuisindestad.be
64
Sociale Principes
Cluster
We moeten er ook rekening mee houden dat volgende personen als fiscale alleen-
De indicator over de fiscale inkomens beneden de kritische grens is relevant voor
staande beschouwd worden: personen die in de loop van het jaar voorafgaand aan
het bestrijden van materiële armoede en inkomensongelijkheid. In een leefbare en
het aanslagjaar huwden, en personen die gescheiden zijn. Personen die weduwe of
duurzame stad dient de financiële armoede te verminderen. Daartoe moeten vol-
weduwnaar werden in het jaar voorafgaand aan het aanslagjaar kunnen kiezen om
wassenen kunnen beschikken over een menswaardig inkomen.
een gezamenlijke aangifte of een aangifte als alleenstaande in te dienen. Het maximale toegestane inkomen van de personen ten laste is bij fiscale alleen-
Compleetheid Samen met de indicator ‘huishoudens met een voorkeursregeling voor bijzondere financiële steun’ is deze indicator een tweede keus voor ‘de inkomens onder de kritische grens’. Van alle belastingsaangiften toont hij de groep met de laagste inkomens. Gelet op de bekommernissen omtrent de inkomensongelijkheid en de materiële armoede, dienen wij deze indicator samen te zien met de volgende indicatoren: huishoudens in financiële armoede, huishoudens met OCMW-steun, personen met overmatige schuldenlast, betaalbaarheid van zorg en opvang, betaalmoeilijkheden voor het wonen en de betaalbaarheid van het wonen voor eigenaars en huurders.
Validiteit Bij de beoordeling van de data dienen we rekening te houden met volgende beperkingen: Ten eerste, de laagste inkomensgroepen vallen buiten deze cijfers omdat zij geen aangifte moeten doen. Dit aandeel varieert volgens lokale belastingsdiensten. Daardoor is er dus een onderschatting, waarvan we de orde van grootte (per stad) niet kennen. Ten tweede mogen we aannemen dat de belastingsaangifte niet steeds het feitelijke inkomen weergeeft. Waar het reële inkomen van bedienden en arbeiders nauwgezet gekend is, geldt dit niet voor de zelfstandigen. Ten derde moeten we hier uitgaan van de aangiften per ‘fiscale alleenstaande’ (zie definitie) wat daarom niet overeenstemt met de feitelijke huishoudsamenstelling. Bij een gehuwd paar zijn er in principe geen foute interpretaties mogelijk. De aangiften van samenwonenden onder één dak, bijvoorbeeld een ongehuwd koppel met kinderen (of andere personen ten laste) die elk een aparte fiscale aangifte doen, zijn voor de fiscus twee fiscale ‘alleenstaanden’. Maar we mogen ervan uitgaan dat de alleenstaande beneden die 60% grens in het geval van samenwonende tweeverdieners feitelijk een ruimer inkomen heeft. Daarom, waar ‘meer’ tweeverdieners samen wonen, zal het aandeel in de fiscale alleenstaanden dus een overschatting zijn.
staanden ruimer dan bij gehuwden. Kinderbijslagen, studiebeurzen e.d.m. vallen niet onder het netto belastbaar inkomen.
65
Sociale Principes
VOORKEURSREGELING IN DE GEZONDHEIDSZORG (VROEGER WIGW’S)
Korte Definitie Aantal personen die financiële steun genieten in de gezondheidszorg per 100 huishoudens.
Uitgebreide Definitie De titularissen of gerechtigden die financiële steun genieten voor gezondheidszorg zijn personen die voor medische kosten een bijzondere financiële steun genieten omdat ze onder een bepaalde inkomensgrens vallen. Die grens wordt verhoogd met telkens met een bepaald bedrag per echtgeno(o)t(e) en kind ten laste. Dit zogenaamde WIGW-stelsel (weduwen, invaliden, gepensioneerden en wezen), werd in 1997 aangevuld met nieuwe categorieën (langdurig werklozen, kinderen met recht op verhoogde kinderbijslag, etc.). De gerechtigde is ‘de persoon die de inkomstenbron is van het gezin (werknemer, zelfstandige, werkloze, e.a.) en die voor de personen te zijner laste het recht creëert op geneeskundige verzorging’.
Toelichting Deze indicator vult de indicator over de fiscale inkomens beneden de kritische grens aan. Via het RIZIV behoort elke klant die in aanmerking komt voor de voorkeursregeling in de ziekenzorg ook tot de laagste inkomensgroep, die te weinig inkomen heeft om een belastingsaangifte te doen. De verhouding van het aantal gerechtigden met een voorkeursregeling in de gezondheidszorg t.o.v. het aantal huishoudens bedraagt in de 13 centrumsteden tussen de 15% en de 25%. We merken wel op dat er binnen één huishouden meerdere gerechtigden kunnen zijn (zie vak validiteit voor meer toelichting). De laagste waarden noteren we in 2005 in Leuven, Hasselt, Antwerpen en Turnhout (minder dan 19%), de hoogste waarden in Roeselare, Kortrijk, Genk en Oostende (meer dan 23%). In de meeste steden blijft in de periode 2001-2005 de verhouding van het aantal gerechtigden met een voorkeursregeling in de gezondheidszorg t.o.v. het aantal huishoudens stabiel. We zien dat in Hasselt het absolute aantal gerechtigden met voorkeursregeling in de gezondheidszorg schommelt tussen 5.000 en 5.500 (we houden 1999 buiten
Bron: Directie Algemene Statistiek van de Studiedienst van de Vlaamse Regering
beschouwing). We zien dat verhoudingen van deze aantallen tot het aantal huishoudens respectievelijk het aantal inwoners schommelt tussen 17,5% en 19%, respectievelijk tussen 7,4% en 8%.
Meer info op www.thuisindestad.be
66
Sociale Principes
Cluster
In het tweede geval is er een overschatting omdat een huishouden meerdere titu-
De indicator over de voorkeursregeling in de gezondheidszorg is relevant voor het
larissen kan tellen (bijvoorbeeld vader en dochter zijn gerechtigd wat betekent dat
bestrijden van materiële armoede en inkomensongelijkheid. In een leefbare en
ook de moeder als partner en inwonende broers en zussen als personen ten laste
duurzame stad dient de financiële armoede te verminderen. Daartoe moeten vol-
van de vader in aanmerking komen voor de steun). We merken verder op dat er in
wassenen kunnen beschikken over een menswaardig inkomen.
de samenleving een verschuiving is van het aandeel huishoudens ten nadele van het aandeel alleenstaanden.
Compleetheid Samen met ‘fiscale inkomens beneden de kritische grens’ is deze indicator over de ‘huishoudens met voorkeursregeling’ een tweede keus voor ‘inkomens onder de kritische grens’ omdat hij toont welke groep door de samenleving, i.c. het welzijnbeleid, als financieel kansarm wordt beschouwd. Gelet op de bekommernissen omtrent de inkomensongelijkheid en de materiële armoede, dienen wij deze indicator samen te zien met de volgende indicatoren: huishoudens in financiële armoede, huishoudens met OCMW-steun, personen met overmatige schuldenlast, betaalbaarheid van zorg en opvang, betaalmoeilijkheden voor het wonen en de betaalbaarheid van het wonen voor eigenaars en huurders.
Validiteit Bij de beoordeling van de gegevens van deze indicator dient men rekening te houden met volgende beperkingen: Deze indicator is niet eenduidig te interpreteren, zeker in het kader van de bestrijding van financiële armoede en inkomensongelijkheid en van de betaalbaarheid van zorg en opvang. Het doel van de voorkeursregeling is om de medische kosten en zorg voor een ruimere groep betaalbaar te maken. Dus elke verhoging van de inkomensgrens of uitbreiding van de categorieën zoals in 1997 zal het aantal gerechtigden op financiële steun doen stijgen. Omdat dit gegeven een indicatie geeft van de groep die door het beleid als financieel kansarm wordt beschouwd is het toch opgenomen in de selectie van indicatoren. Op 1 augustus 2005 ligt de inkomensgrens op 13.246,34 EUR en wordt verhoogd met 2.452,25 EUR voor de echtgeno(o)t(e) en elke persoon ten laste. Een tweede opmerking betreft de keuze van de noemer die niet evident is omdat ‘gerechtigden of titularissen’ niet noodzakelijk samenvallen met het gezinshoofd zoals het Rijksregister dit registreert. Men kan dit aantal afwegen t.o.v. inwoners of gezinshoofden. In het eerste geval is er een onderschatting omdat ook de samenwonende partner en de kinderen ten laste van deze persoon van de steun genieten.
67
Natuur & Milieubeheer
OPPERVLAKTE WAARDEVOLLE NATUUR
Korte Definitie
Meer info op www.thuisindestad.be
68
Aandeel oppervlakte van gebieden met natuurwaarden t.o.v. totale oppervlakte
Uitgebreide Definitie Dit is de verhouding van de oppervlakte aan gebieden die biologisch waardevol en zeer waardevol zijn ten opzichte van de totale oppervlakte van de stad, op basis van de geactualiseerde biologische waarderingskaart (BWK). Volgend onderscheid kan gemaakt worden in de verschillende klassen die in de biologische waarderingskaart voorkomen: a) Gebieden met verspreide natuurwaarden: gebieden met naast minder waardevolle elementen ook waardevolle en/of zeer waardevolle elementen b) Gebieden met waardevolle natuur c) Gebieden met geheel of gedeeltelijk een zeer waardevolle natuur
Toelichting Meer dan 42% van het grondgebied van Hasselt wordt ingenomen door waardevolle natuur, dit is een zeer hoog cijfer. Kijken we naar de verdeling over de verschillende categorieën, dan merken we dat 17% van het grondgebied waardevolle natuur bevat. Op 13,5% van de Hasseltse grond is zeer waardevolle natuur aanwezig.
Bron: Instituut voor Natuurbehoud.
Natuur & Milieubeheer
Cluster
Bij de beoordeling van de gegevens dient men rekening te houden met volgende
De indicator over de oppervlakte aan waardevolle natuur is relevant voor het ver-
beperkingen:
sterken van het groen en de natuur in de stedelijke omgeving. In een leefbare en
1) Het gaat enkel over grotere én toegankelijke open ruimten (niet noodzakelijk
duurzame stad dient de kwantiteit en kwaliteit van het groen en de natuur te zijn
openbaar domein) en zeker in stedelijk gebied betekent dit een onderschatting van
uitgebouwd op maat van alle levende wezens.
het aandeel groen (maar dus minder voor het aandeel kwalitatief groen); 2) Dit is een nulmeting in juni 2006, aangezien een beperkt deel van de informatie
Compleetheid Deze indicator moet samen gezien worden met enkele andere indicatoren over het groen en de natuur in de stad, zoals de oppervlakte aan groen, de groenindruk van de eigen buurt, het aandeel inwoners met bereikbaar openbaar groen en de groenindruk van de eigen stad (niet in de stadsmonitor).
Validiteit De oppervlakte wordt berekend op basis van het volledige perceel dat (verspreide biologische waarden omvat of dat) biologisch waardevol of zeer waardevol is. Die biologische waardering is het gevolg van de totale plantengroei van het perceel en houdt rekening met alle karteringseenheden van de BWK die op dat perceel voorkomen. Deze biologische waarderingskaart is een inventarisatie én evaluatie van het gehele Vlaamse en Brusselse grondgebied en van delen van Wallonië. De inventaris omvat het grondgebruik (bebouwing, grasland, bos, etc.) en de eventueel aanwezige vegetatie (plantengroei zoals natte heide, dotterbloemhooiland, etc.). Tevens wordt aandacht besteed aan de kleine landschapselementen (drinkpoelen, bomenrijen, dijken, etc.). De evaluatie berust op biologische criteria (b.v. diversiteit, zeldzaamheid van de vegetatie, aanwezigheid van belangrijke fauna-elementen). Deze evaluatie is echter slechts deels gebaseerd op kwantitatieve gegevens. Een terrein wordt bestempeld als zijnde ‘waardevol’ of ‘zeer waardevol’ door middel van een zogenaamd best professional judgement, die wel gebaseerd is op bovenstaande elementen. Vb. een permanent grasland dat gebruikt wordt voor begrazing kan als biologische waardevol beschouwd worden indien planten voorkomen zoals Kamgras, Timoteegras, Scherpe boterbloem, Pinksterbloem of andere interessante soorten. Op vraag van de onderzoekers berekende het instituut voor natuurbehoud de percentages ‘gebieden met natuurwaarden’, ‘gebieden met waardevolle natuur’ en ‘gebieden met zeer waardevolle natuur’ binnen de oppervlakte van een centrumstad.
nog stamt uit de periode 1978-1986. Het overgrote deel komt uit de periode 19982006. Het is vooralsnog omdat tweede periode nog niet afgelopen is, niet mogelijk deze twee periodes te scheiden. 3) De data zijn niet te vergelijken tussen de verschillende steden aangezien ze gebaseerd zijn op de gemeentegrenzen, niet op het stedelijk gebied zelf.
69
Natuur & Milieubeheer
INDRUK VAN DE NETHEID IN DE STAD
Korte Definitie Aandeel (%) van de inwoners met een positieve indruk over de netheid in de stad (stadscentrum, pleinen en parken in de stad).
Uitgebreide Definitie In de survey van de Stadsmonitor werden in 2004 en 2006 volgende 2 stellingen voorgelegd aan een representatief staal van inwoners uit elke Vlaamse centrumstad: (1) De parken en pleinen in de stad zijn vuil en slecht onderhouden, en (2) Het centrum van de stad (winkelbuurt, stadhuis, station, etc.) is over het algemeen netjes. Wie antwoordde met ‘helemaal oneens’ of ‘eerder oneens’ op de eerste stelling én met ‘helemaal eens’ of ‘eerder eens’ op de tweede stelling, werd in de teller opgenomen.
Bron: Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent), Centrum Lokale Politiek (Universiteit Gent)
Meer info op www.thuisindestad.be
70
Natuur & Milieubeheer
Toelichting De verschillen tussen de 13 centrumsteden zijn hier groot. In Antwerpen hebben amper 27,4% van de inwoners een positieve indruk over zowel de netheid in het stadscentrum als de netheid in de pleinen en parken. Dit percentage ligt een pak hoger in de Limburgse steden Genk en Hasselt (telkens rond de 78%), alsook in Brugge (80%) en Leuven (77,9%). Specifiek voor Hasselt zien wij dat 83,4% van de inwoners vindt dat de parken en de pleinen proper en goed onderhouden zijn. 91,7% van de inwoners vindt ook het stadscentrum netjes. De meningen hierover zijn uitgesproken, want slechts een beperkt aantal inwoners antwoordt met ‘noch weinig, noch veel’ of met ‘weet niet’. Net als in 2004 ligt de beoordeling over netheid erg hoog, al merken we wel een licht negatieve trend, namelijk een daling met ongeveer 4% voor beide stellingen. Voor beide stellingen constateren we in Hasselt geen verschillen in beoordeling tussen mannen en vrouwen, noch tussen leeftijdscategorieën, noch naar opleiding.
Cluster De indruk die bewoners hebben van de netheid van de stad (o.a. onderhoud parken en pleinen, onderhoud centrum van de stad) bepaalt mee hoe ze de stad als leefomgeving waarderen. Bovendien blijken fysieke verwaarlozing en verloedering van de infrastructuur vaak een bron te vormen van onveiligheidsrisico’s en onveiligheidsgevoelens. In een leefbare en duurzame stad komt de milieudienstverlening tegemoet aan de behoeften van stadsbewoners- en gebruikers op dit vlak.
Compleetheid Gelet op de bekommernissen omtrent een kwalitatieve woonomgeving en afvalbeheer willen wij deze indicator samen zien met volgende andere indicatoren uit de stadsmonitor: indruk netheid in de stad, tevredenheid over de buurt en verloedering in de buurt (rommel op straat).
Validiteit Weinig geldigheidsproblemen. Aangezien het gaat om een subjectieve invulling zegt deze indicator uiteraard niet alles over de reële netheid in de stad.
71
Fysieke Principes
TEVREDENHEID OVER DE UITSTRALING VAN DE STRATEN, PLEINEN, PARKEN, MONUMENTEN EN GEBOUWEN IN DE STAD
Korte Definitie Aandeel (%) van de inwoners dat vindt dat de straten, pleinen, parken, monumenten én gebouwen mooi zijn (aangelegd).
Uitgebreide Definitie In de survey van de Stadsmonitor werden in 2004 en 2006 volgende 3 stellingen voorgelegd aan een representatief staal van inwoners uit elke Vlaamse centrumstad: (1) De straten en pleinen in de stad zijn mooi aangelegd; (2) De parken in de stad zijn over het algemeen mooi aangelegd, en (3) De monumenten, historische gevels en gebouwen geven de binnenstad een mooie uitstraling. Wie op alle drie de stellingen antwoordde met ‘helemaal eens’ of ‘eerder eens’, werd in de teller opgenomen.
Bron: Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent), Centrum Lokale Politiek (Universiteit Gent)
Meer info op www.thuisindestad.be
72
Fysieke Principes
Toelichting
Validiteit
De verschillen tussen de 13 centrumsteden zijn, net als in 2004, ook in 2006 relatief
Weinig geldigheidsproblemen: we meten min of meer wat we willen meten. Wel
groot. Opvallend is dat er ten opzichte van 2004 zowel sterke positieve als sterke
worden drie stellingen samengevoegd (die onderling sterk met elkaar correleren)
negatieve trends zijn.
en wordt een vrij strenge selectie toegepast om te bepalen wie tevreden is over de
Specifiek voor Hasselt zien we dat 71,8 % van de inwoners vindt dat de straten,
architecturale uitstraling van de stad: respondenten moeten het immers eens zijn
pleinen, parken, monumenten én gebouwen in de stad mooi zijn aangelegd. Dat is
met alle drie de stellingen (zie uitgebreide definitie).
een daling met 5,6% ten opzichte van 2004. Kijken we naar de afzonderlijke stellingen dan blijkt dat ongeveer 91% van de bevolking antwoordde met ‘eerder eens’ of met ‘helemaal eens’ op de eerste stelling (de straten en pleinen in de stad zijn mooi aangelegd); 83% van de bevolking antwoordde met ‘eerder eens’ of met ‘helemaal eens’ op de tweede stelling (de parken in de stad zijn over het algemeen mooi aangelegd); en 86% van de bevolking antwoordde met ‘eerder eens’ of met ‘helemaal eens’ op de derde stelling (de monumenten, historische gevels en gebouwen geven de binnenstad een mooie uitstraling). De middencategorie (noch eens, noch oneens) en de categorie ‘ontevredenen’ zijn altijd relatief beperkt. Slechts enkelen hadden geen mening over de stellingen. Uit bijkomende studie van de achtergrondkenmerken blijkt dat er geen verschillen zijn tussen de antwoorden van jongeren en ouderen, en dat er ook geen verband is te vinden naar opleidingsniveau. Voor verbanden naar geslacht stellen we vast dat vrouwen meer dan mannen de parken in de stad weten te waarderen (V = ,149). Voor de andere stellingen is er ook hier geen verband vastgesteld.
Cluster De architecturale uitstraling van de stad bepaalt mee de kwaliteit van de woonomgeving en de culturele identiteit van de stad. Een hoge tevredenheid over de uitstraling van straten, pleinen, parken, monumenten en gebouwen schept verbondenheid bij bewoners en is een bron van aantrekkingskracht voor stadsbezoekers en -gebruikers.
Compleetheid Deze indicator moet samen gezien worden met volgende andere indicatoren uit de stadsmonitor: ‘Kwaliteit van de openbare ruimte’, ‘Kwaliteit van het erfgoed’, ‘Indruk van netheid in de stad’, ‘Fierheid over de stad’, ‘Tevredenheid over de stad’ en ‘Verloedering in de buurt’ (Rommel op straat).
73
Institutionele Principes
VERTROUWEN IN DE FEDERALE OVERHEID
Korte Definitie
Meer info op www.thuisindestad.be
74
Aandeel van de inwoners dat vertrouwen heeft in de federale overheid.
Uitgebreide Definitie In de survey van de Stadsmonitor werd in 2004 en 2006 volgende vraag gesteld aan een representatief staal van inwoners uit elke Vlaamse centrumstad: In welke mate heeft u vertrouwen in de federale overheid (Belgische regering en administratie)? De respondenten konden antwoorden met ‘zeer veel’, ‘veel’, ‘noch weinig’, ‘noch veel’, ‘weinig’ en ‘zeer weinig’. Wie antwoordde met ‘zeer veel’ en ‘veel’, werd in de teller opgenomen.
Toelichting In 2006 heeft iets meer dan een kwart van de inwoners uit de 13 centrumsteden veel of zeer veel vertrouwen in de federale overheid. Dit aandeel ligt gemiddeld 6,1% hoger in vergelijking met 2004. In Hasselt zien we dat 26,7% van de inwoners in 2006 veel of zeer veel vertrouwen heeft in de federale overheid. In vergelijking met 2004 is dat een stijging met 7,3%. 36,6% van de respondenten antwoordde hier ‘noch weinig, noch veel’. Wetende dat bijna alle respondenten deze vraag hebben beantwoord (3,2% gaf geen antwoord of antwoordde met ‘weet niet’), betekent dit dat 33,5% van de inwoners weinig tot zeer weinig vertrouwen heeft in de federale overheid. Uit nadere analyse van de gegevens blijkt dat er in Hasselt een zwak, maar signiBron: Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent), Centrum Lokale Politiek (Universiteit Gent)
ficant verband bestaat naar diploma (V=.136) en lidmaatschap van een vereniging (V=.206): het zijn eerder hoger opgeleiden en leden van een vereniging die vertrouwen hebben in de federale overheid. We vonden geen verband naar geslacht, noch naar leeftijd.
Institutionele Principes
Cluster In een leefbare en duurzame stad hebben burgers en maatschappelijke actoren vertrouwen in de overheid en de samenleving. Naast het creëren van een aangenamer sociaal-cultureel klimaat, werkt vertrouwen tussen burgers ook door in het functioneren van maatschappelijke instellingen en heeft zo ook tastbare bestuurlijke en economische opbrengsten.
Compleetheid In de literatuur over ‘civil society’ en ‘sociaal kapitaal’ maakt men een onderscheid tussen het ‘horizontale’ sociale vertrouwen tussen burgers en het ‘verticale’ vertrouwen van burgers in instituties en in de politiek. Tussen beide zou een sterke wederzijdse relatie bestaan. Vandaar dat het zinvol is om alle indicatoren inzake het vertrouwen samen te bekijken. Ook de andere ‘institutionele’ indicatoren uit de stadsmonitor zijn hier interessant, evenals de indicator ‘Participatie aan het verenigingsleven’.
Validiteit Weinig geldigheidsproblemen: we meten min of meer wat we willen meten. Wel is de vraag vrij algemeen gesteld en wordt geen onderscheid gemaakt tussen bijvoorbeeld de regering, de kamer, de senaat, de politieke partijen, de administratie, etc.
75
Institutionele Principes
VERTROUWEN IN DE VLAAMSE OVERHEID
Korte Definitie Aandeel (%) van de inwoners dat vertrouwen heeft in de Vlaamse overheid.
Uitgebreide Definitie In de survey van de Stadsmonitor werd in 2004 en 2006 volgende vraag gesteld aan een representatief staal van inwoners uit elke Vlaamse centrumstad: ‘In welke mate heeft u vertrouwen in de Vlaamse overheid (Vlaamse regering en administratie)?’ De respondenten konden antwoorden met ‘zeer veel’, ‘veel’, ‘noch weinig, noch veel’, ‘weinig’ en ‘zeer weinig’. Wie antwoordde met ‘zeer veel’ en ‘veel’, werd in de teller opgenomen.
Toelichting De verschillen tussen de steden zijn hier relatief klein. Gemiddeld heeft bijna 40% van de inwoners uit de centrumsteden veel of zeer veel vertrouwen in de Vlaamse overheid. In vergelijking met 2004 is het aandeel inwoners dat vertrouwen heeft in de Vlaamse overheid in alle steden opvallend gestegen (gemiddeld +13,4%). In Hasselt zien we dat 36,3% van de inwoners veel of zeer veel vertrouwen heeft in de Vlaamse overheid. In vergelijking met 2004 is dat een stijging met ongeveer 13%. Bijna 36% van de respondenten antwoordde hier ‘noch weinig, noch veel’. Wetende dat bijna alle respondenten deze vraag hebben beantwoord (2,7% gaf geen antwoord of antwoordde met ‘weet niet’), betekent dit dat ongeveer 25% van de inwoners weinig tot zeer weinig vertrouwen heeft in de Vlaamse overheid. In het algemeen blijkt dat in Hasselt ouderen en jongeren ongeveer evenveel verBron: Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent), Centrum Lokale Politiek (Universiteit Gent)
trouwen in de Vlaamse overheid hebben. De vrouwen hebben wel iets minder vertrouwen in de Vlaamse overheid dan de mannen (V=.130). Inwoners met een hoger diploma vertrouwen de Vlaamse overheid dan weer iets meer (V=.129). We vonden ook een verband tussen lidmaatschap van een vereniging en vertrouwen in de Vlaamse overheid (V=.131): leden blijken meer vertrouwen te hebben.
Meer info op www.thuisindestad.be
76
Institutionele Principes
Cluster In een leefbare en duurzame stad hebben burgers en maatschappelijke actoren vertrouwen in de overheid en de samenleving. Naast het creëren van een aangenamer sociaal-cultureel klimaat, werkt vertrouwen tussen burgers ook door in het functioneren van maatschappelijke instellingen en heeft zo ook tastbare bestuurlijke en economische opbrengsten.
Compleetheid In de literatuur over ‘civil society’ en ‘sociaal kapitaal’ maakt men een onderscheid tussen het ‘horizontale’ sociale vertrouwen tussen burgers en het ‘verticale’ vertrouwen van burgers in instituties en in de politiek. Tussen beide zou een sterke wederzijdse relatie bestaan. Vandaar dat het zinvol is om alle indicatoren inzake het vertrouwen samen te bekijken. Ook de andere ‘institutionele’ indicatoren uit de stadsmonitor zijn hier interessant, evenals de indicator ‘Participatie aan het verenigingsleven’.
Validiteit Weinig problemen. Wel is de vraag vrij algemeen gesteld en wordt geen onderscheid gemaakt tussen bijvoorbeeld de Vlaamse regering, de volksvertegenwoordigers, de politieke partijen, de administratie, etc.
77
Institutionele Principes
VERTROUWEN IN DE STEDELIJKE OVERHEID
Korte Definitie
Meer info op www.thuisindestad.be
78
Aandeel (%) van de inwoners dat vertrouwen heeft in de stedelijke overheid.
Uitgebreide Definitie In de survey van de Stadsmonitor werd in 2004 en 2006 volgende vraag gesteld aan een representatief staal van inwoners uit elke Vlaamse centrumstad: ‘In welke mate heeft u vertrouwen in de stedelijke overheid (het stadsbestuur, dus zowel de politiek als de stedelijke administratie)?’ De respondenten konden antwoorden met ‘zeer veel’, ‘veel’, ‘noch weinig, noch veel’, ‘weinig’ en ‘zeer weinig’. Wie antwoordde met ‘zeer veel’ en ‘veel’, werd in de teller opgenomen.
Toelichting De verschillen tussen de steden zijn hier relatief groot. Terwijl in steden zoals Hasselt, Brugge en Oostende 55% à 60% van de bevolking ‘veel’ of ‘zeer veel’ vertrouwen heeft in hun stedelijke overheid, ligt dit percentage veel lager in steden zoals Aalst (30%), Mechelen (35%) en Antwerpen (36%). Specifiek voor Hasselt stellen we in 2006 vast dat het aandeel inwoners uit Hasselt dat (zeer) veel vertrouwen heeft in de stedelijke overheid, is toegenomen ten opzichte van 2004: een stijging van 56,1% naar 60,8% (+4,7%). Het aandeel inwoners dat ‘noch weinig, noch veel’ antwoordde, daalt naar 23,7% (-1,9%). Het aandeel dat in 2006 ‘weinig’ of ‘zeer weinig’ vertrouwen heeft, bedraagt 13,7% Bron: Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent), Centrum Lokale Politiek (Universiteit Gent)
(-2,6%). We zien voor Hasselt in 2006 een zwak verband naar opleiding (V=.129): hoe hoger het diploma, hoe meer het vertrouwen in de stedelijke overheid stijgt. Er zijn geen verschillen in vertrouwen in de stedelijke overheid gevonden naar geslacht of naar leeftijd.
Institutionele Principes
Cluster In een leefbare en duurzame stad hebben burgers en maatschappelijke actoren vertrouwen in de overheid en de samenleving. Naast het creëren van een aangenamer sociaal-cultureel klimaat, werkt vertrouwen tussen burgers ook door in het functioneren van maatschappelijke instellingen en heeft zo ook tastbare bestuurlijke en economische opbrengsten.
Compleetheid In de literatuur over ‘civil society’ en ‘sociaal kapitaal’ maakt men een onderscheid tussen het ‘horizontale’ sociale vertrouwen tussen burgers en het ‘verticale’ vertrouwen van burgers in instituties en in de politiek. Tussen beide zou een sterke wederzijdse relatie bestaan. Vandaar dat het zinvol is om alle indicatoren inzake vertrouwen samen te bekijken. Ook de andere ‘institutionele’ indicatoren uit de stadsmonitor zijn hier interessant, evenals de indicator ‘Participatie aan het verenigingsleven’.
Validiteit Weinig geldigheidsproblemen. Wel is de vraag vrij algemeen gesteld en wordt geen onderscheid gemaakt tussen bijvoorbeeld de burgemeester, het schepencollege, de gemeenteraad, de politieke partijen, de administratie, etc.
79
Institutionele Principes
VERTROUWEN IN HET GERECHT, DE POLITIE EN DE PERS
Korte Definitie Aandeel (%) van de inwoners dat vertrouwen heeft in het gerecht, de politie en de pers.
Uitgebreide Definitie In de survey van de Stadsmonitor werden in 2004 en 2006 volgende vragen gesteld aan een representatief staal van inwoners uit elke Vlaamse centrumstad: In welke mate heeft u vertrouwen in: a) het gerecht / de justitie b) de politie c) de pers De respondenten konden telkens antwoorden met ‘zeer veel’, ‘veel’, ‘noch weinig, noch veel’, ‘weinig’ en ‘zeer weinig’. Wie antwoordde met ‘zeer veel’ en ‘veel’, werd telkens in de teller opgenomen.
Bron: Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent), Centrum Lokale Politiek (Universiteit Gent)
Meer info op www.thuisindestad.be
80
Institutionele Principes
Toelichting
vertrouwen samen te bekijken. Ook de andere ‘institutionele’ indicatoren uit de
Bij deze indicator zijn de verschillen tussen de 13 centrumsteden relatief klein, zeker
stadsmonitor zijn hier interessant, evenals de indicator ‘Participatie aan het vereni-
voor wat betreft het vertrouwen in gerecht en in pers. Voor het onderdeel “vertrou-
gingsleven’.
wen in de politie” zijn de verschillen tussen de steden groter, maar dit vertrouwen ligt wel overal hoger dan voor de andere twee instituties. Opvallend is ook de positieve evolutie die we zien tussen 2004 en 2006 van het vertrouwen in het gerecht en de politie. Specifiek voor Hasselt zien we dat 63% van de inwoners veel of zeer veel vertrouwen heeft in de politie. Voor gerecht en pers ligt dit duidelijk lager, namelijk respectievelijk op 33% en 28,9%. Het vertrouwen in het gerecht is wel sterk gestegen met 9,4% ten opzichte van 2004, dat in de politie met 4,7% en dat in de pers met 3,5%. Het aantal mensen dat geen mening heeft (‘weet niet’) ligt laag, maar de groep die geen uitgesproken mening heeft (‘noch weinig, noch veel’), ligt vrij hoog, namelijk tussen 21% en 31%. Kijken we naar de achtergrondkenmerken, dan blijkt in Hasselt dat hoe jonger men is, hoe meer vertrouwen er is in het gerecht (V = ,158) en in de pers (V =, 168). Voor de politie zien we het omgekeerde: ouderen blijken meer vertrouwen te hebben dan jongeren (V = ,162). Voor geen enkel van de drie instituties zijn er verbanden naar geslacht gevonden. Wel blijkt dat naarmate het opleidingsniveau stijgt, ook het vertrouwen groeit in het gerecht (V = ,180). Dit verband werd niet gevonden voor pers of politie.
Cluster In een leefbare en duurzame stad hebben burgers en maatschappelijke actoren vertrouwen in de overheid en de samenleving. Naast het creëren van een aangenamer sociaal-cultureel klimaat, werkt vertrouwen tussen burgers ook door in het functioneren van maatschappelijke instellingen en heeft zo ook tastbare bestuurlijke en economische opbrengsten.
Compleetheid In de literatuur over ‘civil society’ en ‘sociaal kapitaal’ maakt men een onderscheid tussen het ‘horizontale’ sociale vertrouwen tussen burgers en het ‘verticale’ vertrouwen van burgers in instituties en in de politiek. Tussen beide zou een sterke wederzijdse relatie bestaan. Vandaar dat het zinvol is om alle indicatoren inzake
Validiteit Weinig geldigheidsproblemen. Wel worden de vragen vrij algemeen gesteld en wordt bij de pers bijvoorbeeld geen onderscheid gemaakt tussen kranten, TV, radio, tijdschriften, etc., laat staan dat er binnen elke vorm een verder onderscheid wordt gemaakt (bijvoorbeeld VRT versus VTM, Knack versus Story,...).
81
Institutionele Principes
SOLIDAIRE HOUDING TEN OPZICHTE VAN MENSEN DIE HET MINDER GOED HEBBEN IN BELGIË
Korte Definitie
Meer info op www.thuisindestad.be
82
Aandeel (%) van de inwoners met een solidaire houding ten opzichte van mensen die het minder goed hebben in België, en in de Vlaamse steden in het bijzonder.
Uitgebreide Definitie In de survey van de stadsmonitor werden in 2006 volgende drie stellingen voorgelegd aan een representatief staal van inwoners uit elke Vlaamse centrumstad: (1) De verschillen tussen armen en rijken in X (stad van de respondent) zijn te groot. (2) Ik voel me goed als ik iets kan doen voor mensen in mijn stad die het minder goed hebben, zoals daklozen, langdurig zieken, eenzame mensen, mensen zonder papieren,... (3) Ik vind het een goede zaak dat onze overheden de inkomens herverdelen ten voordele van de mensen die het minder goed hebben. De respondenten konden telkens antwoorden met ‘helemaal eens’, eerder eens’, ‘nog eens, noch oneens’, ‘eerder oneens’ en ‘helemaal oneens’. Enkel wie op alle drie de stellingen een solidaire houding aangeeft (eens of helemaal eens) werd in de teller opgenomen.
Toelichting We kunnen vaststellen dat gemiddeld vier op de tien inwoners uit de centrumsteden een solidaire houding hebben ten opzichte van mensen die het minder goed hebben in België. Specifiek voor Hasselt verklaart 32,6% van de inwoners zich op alle drie de stellingen solidair. 41,3% is het (helemaal) eens met de stelling ‘De verschillen tussen Bron: Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent), Centrum Lokale Politiek (Universiteit Gent)
armen en rijken in Hasselt zijn te groot’. 82,7% is het (helemaal) eens met de stelling ‘Ik voel me goed als ik iets kan doen voor mensen in mijn stad die het minder
Institutionele Principes
goed hebben’. 78,4% is het (helemaal) eens met de stelling ‘Ik vind het een goede zaak dat onze overheden de inkomens herverdelen ten voordele van de mensen die het minder goed hebben.’ Verder analyse van de gegevens toont dat er in Hasselt geen verschillen zijn tussen mannen en vrouwen of naar opleiding, maar er kan wel een positieve correlatie vastgesteld worden naar leeftijd (V=.171). Het zijn dus eerder oudere mensen die met alle drie de stellingen akkoord gaan.
Cluster In een leefbare en duurzame stad is er een breed draagvlak voor lokale solidariteit aanwezig, wat zich onder andere kan uiten in solidariteit met mensen die het minder goed hebben in België. Het denken in termen van duurzame ontwikkeling vertrekt van een aantal maatschappelijke basiswaarden en grondhoudingen, waarbij solidariteit van het lokale tot het mondiale niveau één van de centrale begrippen is.
Compleetheid Gegeven de bekommernis moet men deze indicator samen zien met de indicatoren ‘Geefgedrag ten voordele van mensen die het minder goed hebben in België’, ‘Solidariteit met armen in de wereld’, ‘Vertrouwen in de medemens’, ‘Zichtbaarheid van diversiteit’ en ‘Diversiteit in kaderfuncties’.
Validiteit De stellingen zijn zeer algemeen geformuleerd en blijven op een eerder abstract niveau. Zo is onder meer de schaal (stad, regio, land) waarop deze indicator betrekking heeft moeilijk af te bakenen. Daarnaast is deze indicator ook onderhevig aan sociaal wenselijk antwoordgedrag. De drie stellingen correleren met elkaar (R=,21 à R=,37).
83
Institutionele Principes
HOUDING TEN OPZICHTE VAN ARMEN IN DE WERELD
Korte Definitie
Meer info op www.thuisindestad.be
84
Aandeel (%) van de inwoners met een solidaire houding ten opzichte van armen in de wereld.
Uitgebreide Definitie In de survey van de stadsmonitor werden in 2006 volgende drie stellingen voorgelegd aan een representatief staal van inwoners uit elke Vlaamse centrumstad: (1) De kloof in de wereld tussen het rijke noorden (zoals landen in Europa) en het arme zuiden (zoals sommige landen in Afrika) is onaanvaardbaar groot. (2) De derde wereldlanden moeten zelf hun problemen oplossen zonder steun uit het noorden. (3) Ik vind de strijd tegen armoede in het zuiden een belangrijk thema voor onze overheden. De respondenten konden telkens antwoorden met ‘helemaal eens’, eerder eens’, ‘noch eens, noch oneens’, ‘eerder oneens’ en ‘helemaal oneens’. Enkel wie op alle drie de stellingen een solidaire houding aangeeft (eens of helemaal eens met stelling 1 en 3, oneens of helemaal oneens met stelling 2) wordt in de teller opgenomen.
Toelichting De verschillen tussen de centrumsteden zijn hier relatief beperkt. In Hasselt verklaart 74,7% van de inwoners zich op alle drie de stellingen solidair. 89,4% is het (helemaal) eens met de stelling ‘De kloof in de wereld tussen het rijke noorden (zoals landen in Europa) en het arme zuiden (zoals sommige landen in Afrika) is Bron: Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent), Centrum Lokale Politiek (Universiteit Gent)
onaanvaardbaar groot’. 73,7% is het (helemaal) oneens met de stelling ‘De derde wereldlanden moeten zelf hun problemen oplossen zonder steun uit het noorden’. 79,2% is het (helemaal) eens met de stelling ‘Ik vind de strijd tegen armoede in het
Institutionele Principes
zuiden een belangrijk thema voor onze overheden.’ Verder analyse van de gegevens toont dat er in Hasselt geen verschillen zijn naargelang geslacht, opleiding of leeftijd.
Cluster In een leefbare en duurzame stad is er een breed draagvlak voor lokale solidariteit aanwezig, wat zich onder andere kan uiten in solidariteit met arme mensen in de rest van de wereld. Het denken in termen van duurzame ontwikkeling vertrekt van een aantal maatschappelijke basiswaarden en grondhoudingen, waarbij solidariteit van het lokale tot het mondiale niveau één van de centrale begrippen is.
Compleetheid Deze indicator moet samen gezien worden met de indicator ‘geefgedrag ten voordele van armen in de wereld’. Ook de solidariteitsgraad met mensen die het minder goed hebben in België is hier nauw mee verbonden.
Validiteit De stellingen zijn zeer algemeen geformuleerd en blijven op een eerder abstract niveau. De aard van de stellingen kan sociaal wenselijk antwoordgedrag uitlokken. De drie stellingen correleren met elkaar (R=.281 à .410).
85
Institutionele Principes
SPREIDING VAN INFORMATIE OVER EN DOOR DE STAD
Korte Definitie Aandeel (%) van de inwoners dat zich voldoende geïnformeerd voelt over de activiteiten, de dienstverlening, de initiatieven en de beslissingen in en door de stad.
Uitgebreide Definitie In de survey van de Stadsmonitor werden in 2004 en 2006 volgende vier stellingen voorgelegd aan een representatief staal van inwoners uit elke Vlaamse centrumstad: Ik krijg voldoende informatie (1) over de activiteiten in de stad (bvb.inzake cultuur, openbare werken, etc.), (2) over de voorzieningen in de stad (bvb. inzake zorg, opvang, onderwijs, etc.), (3) over nieuwe ingrepen en plannen in de stad (bvb. inzake nieuwe buurtinrichting, mobiliteitsplannen, etc.) en (4) over de beslissingen van het stadsbestuur. De respondenten konden telkens antwoorden met ‘helemaal eens’, ‘eerder eens’, ‘niet eens, niet oneens’, ‘eerder oneens’ en ‘helemaal oneens’. Wie op minstens drie van de vier stellingen antwoordde met ‘helemaal eens’ of ‘eerder eens’, werd in de teller opgenomen.
Bron: Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent), Centrum Lokale Politiek (Universiteit Gent)
Meer info op www.thuisindestad.be
86
Institutionele Principes
Toelichting In het algemeen geldt voor de 13 centrumsteden dat 60% of meer van de inwoners
Validiteit Weinig problemen. Wel zijn de stellingen vrij algemeen gesteld, waardoor enkel op
zich goed geïnformeerd voelt over de stad. In bijna alle centrumsteden zien we ook
een algemeen niveau uitspraken kunnen worden geformuleerd over de informatie-
een positieve trend op dit vlak. Wanneer we de stellingen apart bekijken, blijkt dat
spreiding. Deze indicator peilt ook eerder naar de kwantiteit dan naar de kwaliteit
ongeveer de helft van de inwoners in de centrumsteden zegt voldoende informatie
(vb. begrijpbaarheid) van de informatie.
te krijgen over de beslissingen van het stadsbestuur. Bij de andere drie stellingen ligt
De onderlinge correlatie tussen de 4 stellingen was zeer hoog.
dit aandeel 25% tot 35% hoger. Kijken we specifiek naar Hasselt, dan merken we dat 80,3% van de inwoners zich voldoende geïnformeerd voelt over en door de stad. Dat is vrijwel status quo ten opzichte van 2004. Over de activiteiten in de stad voelt 93,6% zich goed geïnformeerd (‘eerder eens’ of ‘helemaal eens’), over de voorzieningen 86,2% en over ingrepen en plannen 82,8%. Bij beslissingen van het stadsbestuur ligt het percentage lager: 65,8% krijgt voldoende informatie. De meningen over de stellingen zijn vrij uitgesproken, want de ‘weet niet’ antwoorden liggen erg laag, terwijl ten hoogste 12% van de inwoners met ‘niet eens, niet oneens’ antwoordt. Wanneer we de achtergrondkenmerken bekijken, dan blijkt dat ouderen in Hasselt zich beter geïnformeerd voelen dan jongeren over voorzieningen in de stad (V = ,203), nieuwe plannen en ingrepen (V = ,198) en beslissingen van het stadsbestuur (V = ,222). Voor informatie over activiteiten in de stad is dit verschil tussen jongeren en ouderen er niet. Er werden verder geen verbanden vastgesteld naar opleiding of naar geslacht.
Cluster In een leefbare en duurzame stad zijn burgers en maatschappelijke actoren goed geïnformeerd over wat er in de stad gebeurt, wat mogelijk is, welke beslissingen (onder meer door het stadsbestuur) er worden genomen. Goede informatie vergroot de mogelijkheden van bewoners om deel te nemen aan het maatschappelijk leven. Meer participatie en burgerbetrokkenheid zijn ook noodzakelijk voor een sterke en levendige democratie.
Compleetheid Gelet op de bekommernissen omtrent participatie en burgerbetrokkenheid, stellen we voor deze indicator samen te bekijken met de indicatoren ‘Consultatie van bewoners door het stadsbestuur’ en ‘Actieve betrokkenheid van de burger’.
87
Institutionele Principes
CONSULTATIE VAN BEWONERS DOOR HET STADSBESTUUR
Korte Definitie Aandeel (%) van de inwoners dat vindt dat het stadsbestuur de inwoners voldoende raadpleegt.
Uitgebreide Definitie In de survey van de Stadsmonitor werden in 2004 en 2006 volgende stellingen voorgelegd aan een representatief staal van inwoners uit elke Vlaamse centrumstad: (1) Het stadsbestuur doet voldoende inspanningen om de wensen van de bevolking te kennen, en (2) Het stadsbestuur doet voldoende inspanningen om bewoners bij veranderingen te betrekken. De respondenten konden telkens antwoorden met ‘helemaal eens’, ‘eerder eens’, ‘niet eens, niet oneens’, ‘eerder oneens’ en ‘helemaal oneens’. Wie telkens antwoordde met ‘helemaal eens’ of ‘eerder eens’, werd in de teller opgenomen.
Bron: Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent), Centrum Lokale Politiek (Universiteit Gent)
Meer info op www.thuisindestad.be
88
Institutionele Principes
Toelichting De verschillen tussen de steden zijn, net als in 2004, ook in 2006 vrij groot. In Hasselt vindt 52,6% van de inwoners dat het stadsbestuur hen voldoende raadpleegt. Dat is een stijging met 6% ten opzichte van 2004. Opgesplitst naar de twee stellingen zien we in 2006 dat ongeveer 67% van de inwoners vindt dat het stadsbestuur voldoende inspanningen doet om de wensen van de bevolking te kennen, terwijl ongeveer 14% dat niet vindt. Zo’n 64% vindt dat het stadsbestuur inwoners voldoende bij veranderingen in de buurt tracht te betrekken, maar ruim 17% is het daarmee niet eens. Voor beide stellingen blijkt in Hasselt dat hoe ouder men is, hoe meer men vindt dat het stadsbestuur voldoende inspanningen doet inzake raadpleging van de inwoners (V = ,167 voor stelling 1 en V = ,143 voor stelling 2). Er werden verder geen verbanden gevonden naar opleiding of naar geslacht.
Cluster In een leefbare en duurzame stad worden burgers en maatschappelijke actoren betrokken bij en geconsulteerd over het beleid in en van de stad. Een sterke en levendige democratie op stadsniveau veronderstelt meer participatie en burgerbetrokkenheid.
Compleetheid Gelet op de bekommernissen omtrent participatie en burgerbetrokkenheid, stellen we voor deze indicator samen te bekijken met de indicatoren ‘Spreiding van informatie over en door de stad’ en ‘Actieve betrokkenheid van de burger’.
Validiteit Weinig problemen. Wel zijn de stellingen vrij algemeen gesteld, waardoor enkel op een algemeen niveau uitspraken kunnen worden gedaan over de consultatie. Deze indicator zegt ook weinig over de mate waarin het beleid rekening houdt met de voorstellen van de inwoners. De onderlinge correlatie tussen de 2 stellingen was zeer hoog.
89
Institutionele Principes
ACTIEVE BETROKKENHEID VAN DE BURGER
Korte Definitie
Meer info op www.thuisindestad.be
90
Aandeel (%) inwoners dat het afgelopen jaar actief is geweest om iets in de buurt of stad te verbeteren
Uitgebreide Definitie In de survey van de Stadsmonitor werd in 2004 en 2006 volgende vraag voorgelegd aan een representatief staal van inwoners uit elke Vlaamse centrumstad: Bent u het afgelopen jaar actief geweest om iets in uw buurt of stad te verbeteren (bvb. een probleem onder de aandacht gebracht, bijdrage aan een discussie over de buurt, een wijkactie, etc.)? Respondenten konden antwoorden met: (1) ‘ja’, (2) ‘nee, maar misschien in de toekomst wel’, en (3) ‘nee, en dat zal ik ook niet gaan doen’. Wie ja antwoordde, werd in de teller opgenomen.
Bron: Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent), Centrum Lokale Politiek (Universiteit Gent)
Toelichting De verschillen tussen de 13 centrumsteden zijn net als in 2004 ook in 2006 relatief klein. In het algemeen blijkt dat bijna de helft van de inwoners uit de centrumsteden geen actieve betrokkenheid bij zijn stad of buurt toont. Specifiek voor Hasselt zien we dat 23,9% van de inwoners zegt dat ze het afgelopen jaar actief geweest zijn om iets te verbeteren in buurt of stad. Ten opzichte
Institutionele Principes
van 2004 is dat een stijging met 1,4%. Het aandeel inwoners dat overweegt zich in de toekomst in te zetten daalt (naar 28,8%), terwijl het aandeel mensen dat in de toekomst niet actief denkt te zijn om buurt of stad te verbeteren, stijgt naar 46%. De meningen hierover zijn uitgesproken, want minder dan 2% heeft met ‘weet niet’ geantwoord. Kijken we naar de achtergrondkenmerken, dan is er in Hasselt een grotere betrokkenheid van de leeftijdsgroep tussen 35 en 64 jaar (V = ,197). Ook hoger opgeleiden zijn vaker actief in buurt of stad (V = ,152), net als mensen die lid zijn van een vereniging (V = ,211). Tenslotte zijn in 2006 in Hasselt mannen meer actief geweest dan vrouwen om iets in buurt of stad te verbeteren (V = ,164).
Cluster Wanneer burgers actief zijn in hun buurt of stad betekent dat meestal dat ze zich in zekere mate verbonden voelen met hun buurt of stad, bekommerd zijn om de goede gang van zaken in de stad en mee willen werken aan de oplossing van stedelijke problemen (o.a. op buurtniveau). Voor een levendige democratie is het bovendien belangrijk dat burgers en stedelijke actoren zich organiseren en macht opbouwen om structurele problemen aan te kaarten (‘empowerment’).
Compleetheid Gelet op de bekommernissen omtrent participatie en burgerbetrokkenheid, stellen we voor deze indicator samen te bekijken met de indicatoren ‘Spreiding van informatie over en door de stad’ en ‘Consultatie van bewoners door het stadsbestuur’.
Validiteit Weinig problemen, alhoewel niet meteen duidelijk is wat onder ‘iets’ dient te worden verstaan. Wel werden door de interviewer telkens enkele voorbeelden gegeven om een te vrije interpretatie van deze vraag te vermijden. Er wordt ook geen onderscheid gemaakt tussen sterke betrokkenheid (bvb. wekelijks actief meewerken in de buurtwerking) en het eenmalig bijwonen van één of ander initiatief.
91
Institutionele Principes
KWALITEIT VAN DE SAMENWERKING ROND GELIJKE KANSEN IN HET BASISONDERWIJS
Korte Definitie Dit is een algemene score over diverse kwaliteits- en appreciatieaspecten van de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het basisonderwijs’.
Uitgebreide Definitie Deze score situeert zich op een schaal van 4 is zeer hoog, 3 is eerder hoog, 2 is eerder laag, en 1 is zeer laag. Kwaliteitsaspecten van de samenwerking zijn de eerder objectieve deelaspecten van de samenwerking (gemeten via intensiteitstellingen en opiniestellingen in een enquête) Appreciatieaspecten van de samenwerking zijn de eerder subjectieve deelaspecten van de samenwerking (gemeten via appreciatiestellingen in een enquête) De stellingen werden via een webenquête voorgelegd aan de vertegenwoordigers uit het Lokaal Overlegplatform (LOP) basisonderwijs in de centrumsteden. In deze LOP’s zetelen vertegenwoordigers van de scholen, Centra voor Leerlingen Begeleiding (CLB’s), vakorganisaties, ouderverenigingen, leerlingenraden, socio-culturele en economische partners, verenigingen waar armen het woord nemen, integratiesector, schoolopbouwwerk en onthaalbureaus. Deze internetenquête werd afgenomen in de lente van 2004.
Bron: Departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde (Hogeschool Gent)
Meer info op www.thuisindestad.be
92
Institutionele Principes
Toelichting
Stelling 3:
De generieke indicator voor de stad Hasselt bedraagt 3,30 (op een score-schaal van
* Kwaliteit (Intensiteit): Hoe vaak worden de resultaten van de samenwerking rond
1 - 4). Dit betekent dat de kwaliteit van de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het
‘gelijke kansen in het basisonderwijs’ binnen het LOP geëvalueerd? (1: nooit - 4:
basisonderwijs’ te Hasselt zeer goed gescoord wordt.
heel vaak) * Appreciatie: Hoe scoort u het evalueren van de resultaten uit de samenwerking
In bovenstaande figuur zien we de resultaten van de bevraging in Hasselt per stel-
rond ‘gelijke kansen in het basisonderwijs’? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
ling. Een clustering van de resultaten op alle stellingen heeft geleid tot de generieke
Stelling 4:
indicator voor de stadsmonitor. Elk resultaat geeft het gemiddelde weer van de
* Kwaliteit (Intensiteit): Hoe vaak worden de acties en resultaten die voortkomen uit
antwoorden van de respondenten per stelling. 31 % van de LOP-leden basisonder-
de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het basisonderwijs’ kenbaar gemaakt aan
wijs te Hasselt heeft de enquête ingevuld (17 van de 54 leden). Van de ingevulde
de buitenwereld? (1: nooit - 4: heel vaak)
enquêtes was 47 % ingevuld door stuurgroepleden tegenover 53 % door gewone
* Appreciatie: Hoe scoort u de communicatie naar de buitenwereld van de bereikte
LOP-leden (niet-stuurgroepleden).
resultaten uit de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het basisonderwijs’? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
Verschillende sub-indicatoren (op basis van stellingen)
Stelling 5:
U vindt telkens per stelling de kwaliteitsindicator en de appreciatie-indicator. De
vorming rekening met de adviezen uit de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het
kwaliteitsindicatoren omtrent de samenwerking tonen de aspecten van de samen-
basisonderwijs’? (1: nooit - 4: heel vaak)
werking die via eerder objectieve waardeschalen bevraagd zijn (gemeten via inten-
* Appreciatie: Hoe scoort u de mate waarin het lokale beleid in zijn politieke besluit-
siteitstellingen en opiniestellingen in de enquête). De appreciatie-indicatoren van
vorming rekening houdt met de adviezen uit de samenwerking rond ‘gelijke kansen
de samenwerking meten dezelfde deelaspecten maar dan via eerder subjectieve
in het basisonderwijs’? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
waardeschalen (gemeten via appreciatiestellingen in de enquête).
Stelling 6:
* Kwaliteit (Intensiteit): Hoe vaak houdt het lokale beleid in zijn politieke besluit-
* Kwaliteit (Opinie): Alle noodzakelijke actoren zijn bij het LOP basis betrokken? (1: Stelling 1:
oneens - 4: eens)
* Kwaliteit (Intensiteit): Hoe vaak vindt er overleg plaats tussen de verschillende
* Appreciatie: Hoe scoort u de betrokkenheid van alle noodzakelijke actoren bij de
actoren binnen het lokaal overlegplatform basisonderwijs (LOP basis)? (1: nooit - 4:
overlegmomenten m.b.t ‘gelijke kansen in het basisonderwijs’? (1: onvoldoende - 4
heel vaak)
voldoende)
* Appreciatie: Hoe scoort u de mate van overleg binnen het LOP basis? (1: onvol-
Stelling 7:
doende - 4 voldoende)
* Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het basison-
Stelling 2:
derwijs’ slagen de verschillende actoren in de stadsregio erin om samen prioriteiten
* Kwaliteit (Intensiteit): Hoe vaak vindt er informatie-uitwisseling plaats binnen uw
te leggen? (1: oneens - 4: eens)
stadsregio tussen de verschillende actoren m.b.t. ‘gelijke kansen in het basisonder-
* Appreciatie: Hoe scoort u ‘het samen prioriteiten stellen’ binnen de samenwerking
wijs’? (1: nooit - 4: heel vaak)
tussen de verschillende actoren die werken rond ‘gelijke kansen in het basisonder-
* Appreciatie: Hoe scoort u de informatie-uitwisseling tussen de verschillende part-
wijs’? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
ners in uw stadsregio inzake ‘gelijke kansen in het basisonderwijs’? (1: onvoldoende
Stelling 8:
- 4 voldoende)
* Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het basis-
93
Institutionele Principes
onderwijs’ slagen de verschillende actoren erin om samen concrete acties vast te
oneens - 4: eens)
leggen? (1: oneens - 4: eens)
* Appreciatie: Hoe scoort u het ‘conflictoplossend vermogen’ tussen de verschillende
* Appreciatie: Hoe scoort u ‘het samen acties vastleggen’ binnen het samenwerken
actoren in uw stadsregio die werken rond ‘gelijke kansen in het basisonderwijs’? (1:
rond ‘gelijke kansen in het basisonderwijs’? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
onvoldoende - 4 voldoende)
Stelling 9:
Stelling 14:
* Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het basison-
* Kwaliteit (Opinie): Er is afstemming tussen het LOP basis en het LOP secundair?
derwijs’ slagen de verschillende actoren erin om tot een goede taakverdeling te
(1: oneens - 4: eens)
komen omtrent de geplande acties? (1: oneens - 4: eens)
* Appreciatie: Hoe scoort u de afstemming tussen het LOP basis en het LOP secun-
* Appreciatie: Hoe scoort u ‘het samen tot een goede taakverdeling komen omtrent
dair? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
de geplande acties’ binnen de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het basisonder-
Stelling 15:
wijs’. (1: onvoldoende - 4 voldoende)
* Kwaliteit (Opinie): Het LOP basis is een zinvol instrument om het beleid inzake ‘ge-
Stelling 10:
lijke kansen in het basisonderwijs’ op elkaar af te stemmen? (1: oneens - 4: eens)
* Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het basison-
* Appreciatie: Hoe scoort u het ‘LOP basis’ in uw stadsregio als instrument om het
derwijs’ wordt de dienstverlening naar de beoogde doelgroepen op elkaar afge-
beleid rond ‘gelijke kansen in het basisonderwijs’ af te stemmen? (1: onvoldoende
stemd? (1: oneens - 4: eens)
- 4 voldoende)
* Appreciatie: Hoe scoort u de samenwerking tussen de verschillende actoren m.b.t de afstemming van de dienstverlening naar de doelgroepen toe m.b.t. ‘gelijke kan-
Toelichting Grafiek
sen in het basisonderwijs’? (1: onvoldoende - 4 voldoende) Stelling 11:
Als alle deelaspecten binnen de samenwerking samengenomen worden (kwaliteit
* Kwaliteit (Opinie): De samenwerking rond ‘gelijke kansen in het basisonderwijs’
en appreciatie) dan kunnen we vaststellen dat de globale samenwerking erg goed
heeft geleid tot een drempelverlaging voor de beoogde doelgroepen? (1: oneens
gescoord wordt.
- 4: eens) * Appreciatie: Hoe scoort u de mate waarin de samenwerking rond ‘gelijke kansen
Er is geen enkele lacune te merken in alle ondervraagde deelaspecten omtrent de
in het basisonderwijs’ heeft geleid tot een drempelverlaging voor de beoogde doel-
samenwerking.
groepen? (1: onvoldoende - 4 voldoende) Stelling 12:
Ook het LOP basis als instrument wordt duidelijk positief geëvalueerd, zowel qua
* Kwaliteit (Opinie): Het samenwerken rond ‘gelijke kansen in het basisonderwijs’
zinvolheid als wat betreft de werking ervan in de praktijk.
heeft bijgedragen tot nieuwe dienstverlening voor de beoogde doelgroepen? (1: oneens - 4: eens)
Duidelijke sterktes zijn o.a ‘de mate waarin binnen de samenwerking tot prioriteiten,
* Appreciatie: Hoe scoort u de samenwerking tussen de verschillende actoren m.b.t
acties, een goede taakverdeling omtrent het uitvoeren van die acties en evalua-
het ontwikkelen van nieuwe dienstverlening naar de beoogde doelgroepen m.b.t.
tiemomenten’ wordt gekomen. Ook de afstemming naar doelgroepen toe, en het
‘gelijke kansen in het basisonderwijs’? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
komen tot nieuwe dienstverlening en een drempelverlaging voor die doelgroepen
Stelling 13:
binnen de samenwerking wordt erg goed gescoord.
* Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het basisonderwijs’ slaagt men erin conflicten tussen de verschillende actoren op te lossen? (1:
Bij enkele indicatoren is er een kleine kloof tussen de ‘kwaliteit’ en de ‘appreciatie’.
Meer info op www.thuisindestad.be
94
Institutionele Principes
Het evalueren van resultaten moet bijvoorbeeld niet noodzakelijk heel frequent gebeuren om als voldoende te worden beschouwd (stelling 3).
Cluster Deze indicator zegt iets over de kwaliteit van de samenwerking rond gelijke kansen in het basisonderwijs. In een leefbare en duurzame stad dienen de scholen onderling en de scholen met actoren uit andere sectoren van het stedelijke leven goed samen te werken. Deze samenwerking moet o.a. gericht zijn op het stimuleren van gelijke kansen in het onderwijs. Het geïntegreerd gelijke kansenbeleid in het basisonderwijs heeft tot doel om aan alle kinderen de beste kansen te geven om te leren en zich te ontwikkelen en tegelijk uitsluiting, sociale scheiding en discriminatie tegen te gaan.
Compleetheid Gelet op de bekommernissen omtrent de goede samenwerking en afstemming (netoverschrijdend) tussen scholen onderling en tussen scholen en andere actoren kunnen wij deze indicator samen zien met de indicator ‘kwaliteit van de samenwerking rond gelijke kansen in het secundair onderwijs’, alsook met enkele onderwijsindicatoren zoals spijbelgedrag, schoolse vertraging en participatie van allochtonen in het beroepsonderwijs.
Validiteit Weinig problemen. We meten min of meer wat we willen meten. De kwaliteits- en appreciatieaspecten van een samenwerkingsverband worden systematisch bevraagd. In de internetenquête is er systematisch aandacht voor de volgende aspecten: het samen bepalen van de prioriteiten, de vertaling ervan in concrete acties, de onderlinge taakverdeling bij de uitvoering ervan, het bijhorende intern overleg, de externe communicatie, de betrokkenheid van de partners, de mate waarin de samenwerking zelf kan geëvalueerd worden en het conflictoplossend vermogen.
95
Institutionele Principes
KWALITEIT VAN DE SAMENWERKING ROND GELIJKE KANSEN IN HET SECUNDAIR ONDERWIJS
Korte Definitie Dit is een algemene score over diverse kwaliteits- en appreciatieaspecten van de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het secundair onderwijs’.
Uitgebreide Definitie Deze score situeert zich op een schaal van 4 is zeer hoog, 3 is eerder hoog, 2 is eerder laag, en 1 is zeer laag. Kwaliteitsaspecten van de samenwerking zijn de eerder objectieve deelaspecten van de samenwerking (gemeten via intensiteitstellingen en opiniestellingen in een enquête) Appreciatieaspecten van de samenwerking zijn de eerder subjectieve deelaspecten van de samenwerking (gemeten via appreciatiestellingen in een enquête) De stellingen werden via een webenquête voorgelegd aan de vertegenwoordigers uit het lokaal overlegplatform (LOP) secundair onderwijs in de centrumsteden. In deze LOP’s zetelen vertegenwoordigers van de scholen, Centra voor Leerlingen Begeleiding (CLB’s), vakorganisaties, ouderverenigingen, leerlingenraden, socioculturele en economische partners, verenigingen waar armen het woord nemen, integratiesector, schoolopbouwwerk en onthaalbureaus. Deze internetenquête werd afgenomen in de lente van 2004.
Bron: Departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde (Hogeschool Gent)
Meer info op www.thuisindestad.be
96
Institutionele Principes
Stelling 2: * Kwaliteit (Intensiteit): Hoe vaak vindt er informatie-uitwisseling plaats binnen uw stadsregio tussen de verschillende actoren m.b.t. ‘gelijke kansen in het secundair onderwijs’? (1: nooit - 4: heel vaak) * Appreciatie: Hoe scoort u de informatie-uitwisseling tussen de verschillende partners in uw stadsregio inzake ‘gelijke kansen in het secundair onderwijs’? (1: onvoldoende - 4 voldoende) Stelling 3: * Kwaliteit (Intensiteit): Hoe vaak worden de resultaten van de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het secundair onderwijs’ binnen het LOP geëvalueerd? (1: nooit - 4: heel vaak) * Appreciatie: Hoe scoort u het evalueren van de resultaten uit de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het secundair onderwijs’? (1: onvoldoende - 4 voldoende) Stelling 4:
Toelichting De generieke indicator voor de stad Hasselt bedraagt 3,13 (op een score-schaal van 1 - 4). Dit betekent dat de kwaliteit van de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het secundair onderwijs te Hasselt zeer goed gescoord wordt (niet-stuurgroepleden). In bovenstaande figuur zien we de resultaten van de bevraging in Hasselt per stelling. Een clustering van de resultaten op alle stellingen heeft geleid tot de generieke indicator voor de stadsmonitor. Elk resultaat geeft het gemiddelde weer van de antwoorden van de respondenten per stelling. 32 % van de LOP-leden te Hasselt heeft de enquête ingevuld (18 van de 56 leden). Hiervan was 50 % ingevuld door stuurgroepleden versus 50 % door gewone LOP-leden.
Verschillende sub-indicatoren (op basis van stellingen) Stelling 1: * Kwaliteit (Intensiteit): Hoe vaak vindt er overleg plaats tussen de verschillende actoren binnen het lokaal overlegplatform secundair onderwijs (LOP basis)? (1: nooit - 4: heel vaak) * Appreciatie: Hoe scoort u de mate van overleg binnen het LOP secundair? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
* Kwaliteit (Intensiteit): Hoe vaak worden de acties en resultaten die voortkomen uit de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het secundair onderwijs’ kenbaar gemaakt aan de buitenwereld? (1: nooit - 4: heel vaak) * Appreciatie: Hoe scoort u de communicatie naar de buitenwereld van de bereikte resultaten uit de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het secundair onderwijs’? (1: onvoldoende - 4 voldoende) Stelling 5: * Kwaliteit (Intensiteit): Hoe vaak houdt het lokale beleid in zijn politieke besluitvorming rekening met de adviezen uit de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het secundair onderwijs’? (1: nooit - 4: heel vaak) * Appreciatie: Hoe scoort u de mate waarin het lokale beleid in zijn politieke besluitvorming rekening houdt met de adviezen uit de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het secundair onderwijs’? (1: onvoldoende - 4 voldoende) Stelling 6: * Kwaliteit (Opinie): Alle noodzakelijke actoren zijn bij het LOP secundair betrokken? (1: oneens - 4: eens) * Appreciatie: Hoe scoort u de betrokkenheid van alle noodzakelijke actoren bij de overlegmomenten m.b.t ‘gelijke kansen in het secundair onderwijs’? (1: onvoldoende - 4 voldoende) Stelling 7: * Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het secundair
97
Institutionele Principes
onderwijs’ slagen de verschillende actoren in de stadsregio erin om samen prioritei-
(1: oneens - 4: eens)
ten te leggen? (1: oneens - 4: eens)
* Appreciatie: Hoe scoort u de samenwerking tussen de verschillende actoren m.b.t
* Appreciatie: Hoe scoort u ‘het samen prioriteiten stellen’ binnen de samenwerking
het ontwikkelen van nieuwe dienstverlening naar de beoogde doelgroepen m.b.t.
tussen de verschillende actoren die werken rond ‘gelijke kansen in het secundair
‘gelijke kansen in het secundair onderwijs’? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
onderwijs’? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
Stelling 13:
Stelling 8:
* Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het secundair
* Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het secundair
onderwijs’ slaagt men erin conflicten tussen de verschillende actoren op te lossen?
onderwijs’ slagen de verschillende actoren erin om samen concrete acties vast te
(1: oneens - 4: eens)
leggen? (1: oneens - 4: eens)
* Appreciatie: Hoe scoort u het ‘conflictoplossend vermogen’ tussen de verschillende
* Appreciatie: Hoe scoort u ‘het samen acties vastleggen’ binnen het samenwerken
actoren in uw stadsregio die werken rond ‘gelijke kansen in het secundair onder-
rond ‘gelijke kansen in het secundair onderwijs’? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
wijs’? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
Stelling 9:
Stelling 14:
* Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het secundair
* Kwaliteit (Opinie): Er is afstemming tussen het LOP basis en het LOP secundair?
onderwijs’ slagen de verschillende actoren erin om tot een goede taakverdeling te
(1: oneens - 4: eens)
komen omtrent de geplande acties? (1: oneens - 4: eens)
* Appreciatie: Hoe scoort u de afstemming tussen het LOP basis en het LOP secun-
* Appreciatie: Hoe scoort u ‘het samen tot een goede taakverdeling komen omtrent
dair? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
de geplande acties’ binnen de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het secundair
Stelling 15:
onderwijs’. (1: onvoldoende - 4 voldoende)
* Kwaliteit (Opinie): Het LOP secundair is een zinvol instrument om het beleid inzake
Stelling 10:
‘gelijke kansen in het secundair onderwijs’ op elkaar af te stemmen? (1: oneens - 4:
* Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het secundair
eens)
onderwijs’ wordt de dienstverlening naar de beoogde doelgroepen op elkaar afge-
* Appreciatie: Hoe scoort u het ‘LOP secundair ‘ in uw stadsregio als instrument
stemd? (1: oneens - 4: eens)
om het beleid rond ‘gelijke kansen in het secundair onderwijs’ af te stemmen? (1:
* Appreciatie: Hoe scoort u de samenwerking tussen de verschillende actoren m.b.t
onvoldoende - 4 voldoende)
de afstemming van de dienstverlening naar de doelgroepen toe m.b.t. ‘gelijke kansen in het secundair onderwijs’? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
Toelichting Grafiek
Stelling 11: * Kwaliteit (Opinie): De samenwerking rond ‘gelijke kansen in het secundair on-
Als alle deelaspecten binnen de samenwerking samengenomen worden (kwaliteit
derwijs’ heeft geleid tot een drempelverlaging voor de beoogde doelgroepen? (1:
en appreciatie) dan kunnen we vaststellen dat de globale samenwerking erg goed
oneens - 4: eens)
gescoord wordt.
* Appreciatie: Hoe scoort u de mate waarin de samenwerking rond ‘gelijke kansen in het secundair onderwijs’ heeft geleid tot een drempelverlaging voor de beoogde
Er is geen enkel echt minpunt op te merken binnen de verschillende deelaspecten
doelgroepen? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
m.b.t. samenwerking. Iets mindere punten zijn wel ‘het communiceren van de
Stelling 12:
resultaten uit de samenwerking (stelling 5)’ alsook ‘het komen tot nieuwe dienstver-
* Kwaliteit (Opinie): Het samenwerken rond ‘gelijke kansen in het secundair onder-
lening en een drempelverlaging naar de doelgroepen toe binnen de samenwerking
wijs’ heeft bijgedragen tot nieuwe dienstverlening voor de beoogde doelgroepen?
(stellingen 11 en 12).’
Meer info op www.thuisindestad.be
98
Institutionele Principes
De appreciatie-indicatoren liggen bij de intensiteitsstellingen meestal hoger dan de
Validiteit
kwaliteitsindicatoren (stelling 1 - 5) wat er op wijst dat appreciatie omtrent die
Weinig problemen. We meten min of meer wat we willen meten. De kwaliteits- en ap-
deelaspecten niet noodzakelijk vasthangt met de effectieve frequentie daaromtrent.
preciatieaspecten van een samenwerkingsverband worden systematisch bevraagd.
Het evalueren van resultaten moet bijvoorbeeld niet noodzakelijk heel frequent ge-
In de internetenquête is er systematisch aandacht voor de volgende aspecten: het
beuren om als voldoende te worden beschouwd.
samen bepalen van de prioriteiten, de vertaling ervan in concrete acties, de onderlinge taakverdeling bij de uitvoering ervan, het bijhorende intern overleg, de externe
Bij de opiniestellingen zien we dat de appreciatie-stellingen sterk in de lijn liggen
communicatie, de betrokkenheid van de partners, de mate waarin de samenwerking
van de kwaliteitsstellingen. Enkel bij stelling 14 zien we dat hoewel er reeds duidelijk
zelf kan geëvalueerd worden en het conflictoplossend vermogen.
afstemming is tussen het LOP basis en het LOP secundair, deze afstemming toch nog voor verbetering vatbaar is. Het LOP als instrument om het beleid rond gelijke kansen in het secundair onderwijs vorm te geven wordt erg goed gescoord, zowel qua zinvolheid als wat betreft de werking ervan in de praktijk.
Cluster Deze indicator zegt iets over de kwaliteit van de samenwerking rond gelijke kansen in het secundair onderwijs. In een leefbare en duurzame stad dienen de scholen onderling en de scholen met actoren uit andere sectoren van het stedelijke leven goed samen te werken. Deze samenwerking moet o.a. gericht zijn op het stimuleren van gelijke kansen in het onderwijs. Het geïntegreerd gelijke kansenbeleid in het secundair onderwijs heeft tot doel om aan alle kinderen de beste kansen te geven om te leren en zich te ontwikkelen en tegelijk uitsluiting, sociale scheiding en discriminatie tegen te gaan.
Compleetheid Gelet op de bekommernissen omtrent de goede samenwerking en afstemming (netoverschrijdend) tussen scholen onderling en tussen scholen en andere actoren kunnen wij deze indicator samen zien met de indicator ‘kwaliteit van de netwerking rond gelijke kansen in het basisonderwijs’, alsook met enkele onderwijsindicatoren zoals spijbelgedrag, schoolse vertraging en participatie van allochtonen in het beroepsonderwijs.
99
100
Institutionele Principes
KWALITEIT VAN DE SAMENWERKING ROND TOELEIDING NAAR DE ARBEIDSMARKT
Meer info op www.thuisindestad.be
Korte Definitie Dit is een algemene score over diverse kwaliteits- en appreciatieaspecten van de samenwerking rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’.
Uitgebreide Definitie Deze score situeert zich op een schaal van 4 is zeer hoog, 3 is eerder hoog, 2 is eerder laag, en 1 is zeer laag. Kwaliteitsaspecten van de samenwerking zijn de eerder objectieve deelaspecten van de samenwerking (gemeten via intensiteitstellingen en opiniestellingen in een enquête) Appreciatieaspecten van de samenwerking zijn de eerder subjectieve deelaspecten van de samenwerking (gemeten via appreciatiestellingen in een enquête) De stellingen werden via een webenquête voorgelegd aan verschillende sleutelfiguren in de centrumsteden die een goed helikopterperspectief hebben inzake het thema ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’. In de steden waar een soort van Lokaal Forum Werkgelegenheid bestaat wordt geopteerd om de actoren uit dat orgaan te bevragen. Indien er geen zo’n forum bestaat wordt geopteerd om een set van actoren te bevragen uit o.a stadsbestuur, OCMW, VDAB, PWA, ATB, RVA, syntra, VOKA, vakbonden,Unizo, lokale derden, etc. Deze internetenquête werd afgenomen in de lente van 2004.
Bron: Departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde (Hogeschool Gent)
Institutionele Principes
101
Verschillende sub-indicatoren (op basis van stellingen) U vindt telkens per stelling de kwaliteitsindicator en de appreciatie-indicator. De kwaliteitsindicatoren omtrent de samenwerking tonen de aspecten van de samenwerking die via eerder objectieve waardeschalen bevraagd zijn (gemeten via intensiteitstellingen en opiniestellingen in de enquête). De appreciatie-indicatoren van de samenwerking meten dezelfde deelaspecten maar dan via eerder subjectieve waardeschalen (gemeten via appreciatiestellingen in de enquête). Stelling 1: * Kwaliteit (Intensiteit): Hoe vaak vindt er overleg plaats tussen de verschillende betrokken actoren in uw stadsregio rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’? (1: nooit - 4: heel vaak) * Hoe scoort u de mate van overleg tussen de verschillende actoren in uw stadsregio
Toelichting De generieke indicator voor de stad Hasselt bedraagt 3,38 (op een score-schaal van 1 - 4). Dit betekent dat de kwaliteit van de samenwerking rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’ te Hasselt zeer goed gescoord wordt. In bovenstaande figuur zien we de resultaten van de bevraging in Hasselt per stelling. Een clustering van de resultaten op alle stellingen heeft geleid tot de generieke indicator voor de stadsmonitor. Elk resultaat geeft het gemiddelde weer van de antwoorden van de respondenten per stelling. In totaal hebben voor de stad Hasselt zeven actoren met een helikopterperspectief omtrent de samenwerking rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’ de enquête ingevuld. Volgende actoren waren hierbij betrokken: VDAB (3 actoren), OCMW (2 actoren), stadsbestuur en één lokale derde. De responsgraad bedraagt 25 % van de leden van het lokaal forum werkgelegenheid. Vaak werd de enquête ingevuld voor meerdere personen door één iemand binnen de organisatie.
rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’? (1: onvoldoende - 4 voldoende) Stelling 2: * Kwaliteit (Intensiteit): Hoe vaak vindt er informatie-uitwisseling plaats tussen de verschillende actoren in uw stadsregio rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’? (1: nooit - 4: heel vaak) * Appreciatie: Hoe scoort u de informatie-uitwisseling tussen de verschillende actoren in uw stadsregio rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’? (1: onvoldoende - 4 voldoende) Stelling 3: * Kwaliteit (Intensiteit): Hoe vaak worden de resultaten van de samenwerking rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’ in uw stadsregio geëvalueerd? (1: nooit - 4: heel vaak) * Appreciatie: Hoe scoort u het evalueren van de resultaten die voortvloeien uit de samenwerking rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’ in uw stadsregio? (1: onvoldoende - 4 voldoende) Stelling 4: * Kwaliteit (Intensiteit): Hoe vaak worden de acties en resultaten die voortkomen uit de samenwerking rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’ in uw stadsregio kenbaar gemaakt aan de buitenwereld? (1: nooit - 4: heel vaak) * Appreciatie: Hoe scoort u de communicatie naar de buitenwereld in uw stadsregio van de bereikte resultaten uit de samenwerking rond ‘toeleiding naar de arbeids-
Institutionele Principes
markt’? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
Stelling 10:
Stelling 5:
* Kwaliteit (Opinie): De samenwerking rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’ in uw
* Kwaliteit (Opinie): Alle noodzakelijke actoren in uw stadsregio zijn bij de overleg-
stadsregio heeft geleid tot een drempelverlaging voor de beoogde doelgroepen? (1:
momenten rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’ betrokken? (1: oneens - 4: eens)
oneens - 4: eens)
* Appreciatie: Hoe scoort u de betrokkenheid van alle noodzakelijke actoren bij
* Appreciatie: Hoe scoort u de mate waarin de samenwerking rond ‘toeleiding naar
de overlegmomenten in uw stadsregio rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’? (1:
de arbeidsmarkt’ in uw stadsregio heeft geleid tot een drempelverlaging voor de
onvoldoende - 4 voldoende)
beoogde doelgroepen? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
Stelling 6:
Stelling 11:
* Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’
* Kwaliteit (Opinie): Het samenwerken rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’ in uw
in uw stadsregio slagen de verschillende actoren erin om samen prioriteiten te leg-
stadsregio heeft bijgedragen tot nieuwe dienstverlening voor de beoogde doelgroe-
gen? (1: oneens - 4: eens)
pen? (1: oneens - 4: eens)
* Appreciatie: Hoe scoort u ‘het samen prioriteiten stellen’ rond ‘toeleiding naar
* Appreciatie: Hoe scoort u de samenwerking rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’
de arbeidsmarkt’ binnen de samenwerking tussen de verschillende actoren in uw
tussen de verschillende actoren in uw stadsregio m.b.t het ontwikkelen van nieuwe
stadsregio? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
dienstverlening voor de beoogde doelgroepen? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
Stelling 7:
Stelling 12:
* Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’
* Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’
in uw stadsregio slagen de verschillende actoren erin om samen concrete acties vast
in uw stadsregio slaagt men erin conflicten tussen de verschillende betrokken acto-
te leggen? (1: oneens - 4: eens)
ren op te lossen? (1: oneens - 4: eens)
* Appreciatie: Hoe scoort u ‘het samen acties vastleggen’ in uw stadsregio binnen
* Appreciatie: Hoe scoort u het ‘conflictoplossend vermogen’ rond ‘toeleiding naar
het samenwerken rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’? (1: onvoldoende - 4 vol-
de arbeidsmarkt’ tussen de verschillende betrokken actoren in uw stadsregio? (1:
doende)
onvoldoende - 4 voldoende)
Stelling 8: * Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’
Toelichting Grafiek
in uw stadsregio slagen de verschillende actoren erin om tot een goede taakverdeling te komen omtrent de geplande acties? (1: oneens - 4: eens)
Als alle deelaspecten binnen de samenwerking samengenomen worden (kwaliteit
* Appreciatie: Hoe scoort u ‘het samen tot een goede taakverdeling komen omtrent
en appreciatie) dan kunnen we vaststellen dat de globale samenwerking zeer goed
de geplande acties’ in uw stadsregio binnen de samenwerking rond ‘toeleiding naar
gescoord wordt.
de arbeidsmarkt’? (1: onvoldoende - 4 voldoende) Stelling 9:
Er is immers geen enkel minpunt in de diverse deel-aspecten omtrent de samenwer-
* Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’
king op te merken. Dit blijkt duidelijk uit de appreciatie-indicatoren.
in uw stadsregio wordt de dienstverlening naar de beoogde doelgroepen op elkaar afgestemd? (1: oneens - 4: eens)
Slechts bij enkele indicatoren (stelling 3 en 4) is er een kloof tussen de ‘kwaliteits-’
* Appreciatie: Hoe scoort u de samenwerking tussen de verschillende actoren in uw
en de ‘appreciatiescore’. De appreciatie-indicatoren liggen bij die intensiteitsstellin-
stadsregio m.b.t de afstemming van de dienstverlening naar de doelgroepen toe
gen duidelijk hoger dan de kwaliteitsindicatoren wat er op wijst dat de appreciatie
rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’?. (1: onvoldoende - 4 voldoende)
omtrent die deelaspecten niet noodzakelijk vasthangt met de effectieve frequentie
Meer info op www.thuisindestad.be
102
Institutionele Principes
daaromtrent. Het evalueren en het communiceren van de resultaten uit de samen-
103
Validiteit
werking moet bijvoorbeeld niet noodzakelijk heel frequent gebeuren om als vol-
Weinig problemen. We meten min of meer wat we willen meten. De kwaliteits- en ap-
doende te worden beschouwd.
preciatieaspecten van een samenwerkingsverband worden systematisch bevraagd. In de internetenquête is er systematisch aandacht voor de volgende aspecten: het
Een kleine omgekeerde kloof kan vastgesteld worden bij stellingen 6, 7 en 8. Hier-
samen bepalen van de prioriteiten, de vertaling ervan in concrete acties, de onder-
omtrent zien we dat reeds in zeer hoge mate binnen de samenwerking tot prioritei-
linge taakverdeling bij de uitvoering ervan, het bijhorende intern overleg, de externe
ten, acties en een goede taakverdeling wordt gekomen, maar toch geeft de appreci-
communicatie, de betrokkenheid van de partners, de mate waarin de samenwerking
atie-indicator nog een lichte verbetermarge aan.
zelf kan geëvalueerd worden en het conflictoplossend vermogen.
Cluster Deze indicator zegt iets over de kwaliteit van de samenwerking rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’. In een leefbare en duurzame stad dient de afstemming tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bevorderd te worden. Een stedelijk arbeidsmarktbeleid vertrekt van een vraagstimulerend beleid, aangevuld met een waaier van initiatieven om knelpunten bij werkzoekenden weg te nemen. Daarbij dient de stedelijke economie (in de breedste betekenis) zo worden ingericht dat jobcreatie zoveel mogelijk wordt gestimuleerd, en dit zowel in het reguliere economische circuit als in de sociale economie.
Compleetheid Gelet op de bekommernissen omtrent de goede samenwerking en afstemming van de actoren voor een goede toeleiding tot de arbeidsmarkt moeten wij deze indicator samen zien met indicatoren met betrekking tot met de indicatoren inzake werkgelegenheidsgraad, langdurige werkloosheid, segregatie op de arbeidsmarkt naar etniciteit, segregatie van allochtone werklozen, segregatie op de arbeidsmarkt van de laaggeschoolden, aandeel laaggeschoolde werklozen, mismatch tussen gevraagde en aangeboden jobs, knelpuntenberoepen, jobtevredenheid en werkbaarheidsgraad.
104
Institutionele Principes
Korte Definitie Dit is een algemene score over diverse kwaliteits- en appreciatieaspecten van de samenwerking rond ‘slachtofferzorg’.
Uitgebreide Definitie Deze score situeert zich op een schaal van 4 is zeer hoog, 3 is eerder hoog, 2 is eerder laag, en 1 is zeer laag. Bron: Departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde (Hogeschool Gent)
Kwaliteitsaspecten van de samenwerking zijn de eerder objectieve deelaspecten van de samenwerking (gemeten via intensiteitstellingen en opiniestellingen in een enquête). Appreciatieaspecten van de samenwerking zijn de eerder subjectieve deelaspecten van de samenwerking (gemeten via appreciatiestellingen in een enquête). De stellingen werden via een webenquête voorgelegd aan de vertegenwoordigers uit de arrondissementele raden voor slachtofferbeleid voor de centrumsteden. In deze arrondissementele raden voor slachtofferbeleid zetelen vertegenwoordigers van het stadsbestuur (pol. of ambtelijke vertegenwoordiging), justitite (procureur, justitiehuis, partket,...), politie (korpschef, dienst slachtofferzorg,...), welzijnsactoren (forensische welzijnszorg: centra voor hulp aan slachtoffers, welzijnswerkteam binnen gevangenis, centra voor geestelijke gezondheids), vertrouwenscentrum kindermishandeling, CAW,...) en bewoners (bewonersgroepen, ...). Deze internetenquête werd afgenomen in de lente van 2004. De stellingen worden via een webenquête ook voorgelegd aan verschillende sleutelfiguren in de centrumsteden die een goed helikopterperspectief hebben op het thema ‘slachtofferzorg’. Hierbij zitten zowel politieke vertegenwoordigers, vertegenwoordigers van het stadsbestuur, welzijnsactoren, vertegenwoordigers uit politie en justitie, en vertegenwoordigers uit bewonersgroepen.
Meer info op www.thuisindestad.be
KWALITEIT VAN DE SAMENWERKING ROND SLACHTOFFERZORG
Institutionele Principes
105
de samenwerking meten dezelfde deelaspecten maar dan via eerder subjectieve waardeschalen (gemeten via appreciatiestellingen in de enquête). Stelling 1: * Kwaliteit (Intensiteit): Hoe vaak vindt er overleg plaats tussen de verschillende betrokken actoren in uw stadsregio rond ‘slachtofferzorg’? (1: nooit - 4: heel vaak) * Appreciatie: Hoe scoort u de mate van overleg tussen de verschillende actoren in uw stadsregio rond ‘slachtofferzorg’? (1: onvoldoende - 4 voldoende) Stelling 2: * Kwaliteit (Intensiteit): Hoe vaak vindt er informatie-uitwisseling plaats tussen de verschillende actoren in uw stadsregio rond ‘toeleiding naar de arbeidsmarkt’? (1: nooit - 4: heel vaak) * Appreciatie: Hoe scoort u de informatie-uitwisseling tussen de verschillende actoren in uw stadsregio rond ‘slachtofferzorg’? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
Toelichting
Stelling 3:
De generieke indicator voor de stad Hasselt bedraagt 2,43 (op een score-schaal van
* Kwaliteit (Intensiteit): Hoe vaak worden de resultaten van de samenwerking rond
1 - 4). Dit betekent dat de kwaliteit van de samenwerking rond ‘slachtofferzorg’ te
‘slachtofferzorg’ in uw stadsregio geëvalueerd? (1: nooit - 4: heel vaak)
Hasselt matig tot negatief gescoord wordt.
* Appreciatie: Hoe scoort u het evalueren van de resultaten die voortvloeien uit de samenwerking rond ‘slachtofferzorg’ in uw stadsregio? (1: onvoldoende - 4 vol-
In bovenstaande figuur zien we de resultaten van de bevraging in Hasselt per stel-
doende)
ling. Een clustering van de resultaten op alle stellingen heeft geleid tot de generieke
Stelling 4:
indicator voor de stadsmonitor. Elk resultaat geeft het gemiddelde weer van de
* Kwaliteit (Intensiteit): Hoe vaak worden de acties en resultaten die voortkomen
antwoorden van de respondenten per stelling.
uit de samenwerking rond ‘slachtofferzorg’ in uw stadsregio kenbaar gemaakt aan de buitenwereld? (1: nooit - 4: heel vaak)
In totaal hebben voor de stad Hasselt vijf actoren met een helikopterperspectief
* Appreciatie: Hoe scoort u de communicatie naar de buitenwereld in uw stadsregio
omtrent de samenwerking rond ‘slachtofferzorg’ de enquête ingevuld. Volgende ac-
van de bereikte resultaten uit de samenwerking rond ‘slachtofferzorg’? (1: onvol-
toren waren hierbij betrokken: vier actoren uit de lokale politie en vertrouwenscen-
doende - 4 voldoende)
trum kindermishandeling.
Stelling 5: * Kwaliteit (Opinie): Alle noodzakelijke actoren in uw stadsregio zijn bij de overleg-
Verschillende sub-indicatoren (op basis van stellingen)
momenten rond ‘slachtofferzorg’ betrokken? (1: oneens - 4: eens) * Appreciatie: Hoe scoort u de betrokkenheid van alle noodzakelijke actoren bij
U vindt telkens per stelling de kwaliteitsindicator en de appreciatie-indicator. De
de overlegmomenten in uw stadsregio rond ‘slachtofferzorg’? (1: onvoldoende - 4
kwaliteitsindicatoren omtrent de samenwerking tonen de aspecten van de samen-
voldoende)
werking die via eerder objectieve waardeschalen bevraagd zijn (gemeten via inten-
Stelling 6:
siteitstellingen en opiniestellingen in de enquête). De appreciatie-indicatoren van
* Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘slachtofferzorg’ in uw stadsregio
Institutionele Principes
slagen de verschillende actoren erin om samen prioriteiten te leggen? (1: oneens
- 4: eens)
- 4: eens)
* Appreciatie: Hoe scoort u de samenwerking rond ‘slachtofferzorg’ tussen de ver-
* Appreciatie: Hoe scoort u ‘het samen prioriteiten stellen’ rond ‘slachtofferzorg’
schillende actoren in uw stadsregio m.b.t het ontwikkelen van nieuwe dienstverle-
binnen de samenwerking tussen de verschillende actoren in uw stadsregio? (1:
ning voor de beoogde doelgroepen? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
onvoldoende - 4 voldoende)
Stelling 12:
Stelling 7:
* Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘slachtofferzorg’ in uw stadsregio
* Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘slachtofferzorg’ in uw stadsregio
slaagt men erin conflicten tussen de verschillende betrokken actoren op te lossen?
slagen de verschillende actoren erin om samen concrete acties vast te leggen? (1:
(1: oneens - 4: eens)
oneens - 4: eens)
* Appreciatie: Hoe scoort u het ‘conflictoplossend vermogen’ rond ‘slachtofferzorg’
* Appreciatie: Hoe scoort u ‘het samen acties vastleggen’ in uw stadsregio binnen
tussen de verschillende betrokken actoren in uw stadsregio? (1: onvoldoende - 4
het samenwerken rond ‘slachtofferzorg’? (1: onvoldoende - 4 voldoende)
voldoende)
Stelling 8: * Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘slachtofferzorg’ in uw stadsre-
Toelichting Grafiek
gio slagen de verschillende actoren erin om tot een goede taakverdeling te komen omtrent de geplande acties? (1: oneens - 4: eens)
Als alle deelaspecten binnen de samenwerking samengenomen worden (kwaliteit en
* Appreciatie: Hoe scoort u ‘het samen tot een goede taakverdeling komen omtrent
appreciatie) dan kunnen we vaststellen dat de globale samenwerking erg negatief
de geplande acties’ in uw stadsregio binnen de samenwerking rond ‘slachtofferzorg’.
gescoord wordt.
(1: onvoldoende - 4 voldoende)
De appreciatie omtrent basiselementen binnen samenwerking zoals ‘de mate van
Stelling 9:
informatie-uitwisseling, samen tot prioriteiten, acties en een goede taakverdeling
* Kwaliteit (Opinie): Binnen de samenwerking rond ‘slachtofferzorg’ in uw stadsregio
komen’ worden erg negatief gescoord. De kloof tussen de appreciatie-indicatoren
wordt de dienstverlening naar de beoogde doelgroepen op elkaar afgestemd? (1:
en de kwaliteitsindicatoren beklemtoont de mogelijke verbetermarge omtrent die
oneens - 4: eens)
elementen.
* Appreciatie: Hoe scoort u de samenwerking tussen de verschillende actoren in uw
Opvallend is dat de appreciatie omtrent ‘het komen tot een drempelverlaging en
stadsregio m.b.t de afstemming van de dienstverlening naar de doelgroepen toe
nieuwe dienstverlening binnen de samenwerking’ zelf iets positiever gescoord wordt
rond ‘slachtofferzorg’?. (1: onvoldoende - 4 voldoende)
dan voorgaande basiselementen binnen samenwerking.
Stelling 10: * Kwaliteit (Opinie): De samenwerking rond ‘slachtofferzorg’ in uw stadsregio heeft
Cluster
geleid tot een drempelverlaging voor de beoogde doelgroepen? (1: oneens - 4:
Deze indicator zegt iets over de kwaliteit van de samenwerking rond slachtofferzorg.
eens)
In een leefbare stad neemt de overheid de regierol op zich in het veiligheidsbeleid
* Appreciatie: Hoe scoort u de mate waarin de samenwerking rond ‘slachtofferzorg’
en stimuleert de samenwerking tussen alle betrokken actoren, waaronder ook de
in uw stadsregio heeft geleid tot een drempelverlaging voor de beoogde doelgroe-
burgers.
pen? (1: onvoldoende - 4 voldoende) Stelling 11: * Kwaliteit (Opinie): Het samenwerken rond ‘slachtofferzorg’ in uw stadsregio heeft bijgedragen tot nieuwe dienstverlening voor de beoogde doelgroepen? (1: oneens
Meer info op www.thuisindestad.be
106
Institutionele Principes
Compleetheid Gelet op de bekommernissen omtrent de slachtofferzorg kunnen wij deze indicator samen zien met de indicator inzake het algemeen onveiligheidsgevoel, mijdgedrag, slachtofferschapsgraad, verkeersveiligheid. Gelet op de bekommernissen omtrent de netwerking rond veiligheidszorg kunnen wij deze indicator samen zien met de indicator inzake de kwaliteit van de samenwerking rond de participatie van de burger én de samenwerking rond buurtgerichte preventie.
Validiteit Weinig problemen. We meten min of meer wat we willen meten. De kwaliteits- en appreciatieaspecten van een samenwerkingsverband worden systematisch bevraagd. In de internetenquête is er systematisch aandacht voor de volgende aspecten: het samen bepalen van de prioriteiten, de vertaling ervan in concrete acties, de onderlinge taakverdeling bij de uitvoering ervan, het bijhorende intern overleg, de externe communicatie, de betrokkenheid van de partners, de mate waarin de samenwerking zelf kan geëvalueerd worden en het conflictoplossend vermogen.
107