's-Hertogenbosch
OntwerpBestemmingsplan Kavelsplitsing Tuinstraat-Weidestraat 17
's-Hertogenbosch
Bestemmingsplan Kavelsplitsing Tuinstraat-Weidestraat 17 ontwerp
september 2016
2
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 1.1 1.2 1.3 1.4 Hoofdstuk 2 2.1 2.2 2.3 Hoofdstuk 3 3.1
3.2
3.3
Hoofdstuk 4 4.1 4.2 4.3
4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12 Hoofdstuk 5 5.1 5.2 Hoofdstuk 6 6.1 6.2
Inleiding Aanleiding Ligging en begrenzing Vigerend bestemmingsplan Leeswijzer De huidige situatie Toekomstige situatie Stedenbouw Verkeer en parkeren Beleidskader Rijksbeleid 3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) 3.1.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro/Rarro)/AmvB Ruimte Provinciaal beleid 3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 3.2.2 Verordening Ruimte 2014 Gemeentelijk beleid 3.3.1 Ruimtelijke structuurvisie 3.3.2 Nota Wonen 2012 3.3.3 Welstandsnota Milieuhygiënische aspecten Algemeen Akoestiek Archeologie en cultuurhistorie 4.3.1 Archeologie 4.3.2 Cultuurhistorie Bedrijven en milieuzonering Bodem Externe veiligheid Flora en Fauna Kabels en leidingen Luchtkwaliteit Water Geur Milieueffectrapportage (M.e.r.) Juridisch bestuurlijke aspecten Algemeen Toelichting op de regels Uitvoeringsaspecten Economische haalbaarheid Overleg en maatschappelijke haalbaarheid
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
7 7 8 10 10 11 11 12 12 13 13 13 14 15 15 15 16 16 17 18 19 19 19 20 20 21 21 22 22 27 28 28 29 32 33 35 35 35 37 37 37
39 Verkennend bodemonderzoek Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai Advies veiligheidsregio externe veiligheid
3
41 43 45
Regels Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen Artikel 2 Wijze van meten Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels Artikel 3 Wonen - 2 Artikel 4 Waarde - Archeologie - 2 Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 5 Anti-dubbeltelregel Artikel 6 Algemene bouwregels Artikel 7 Algemene gebruiksregels Artikel 8 Algemene afwijkingsregels Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Artikel 9 Overgangsrecht Artikel 10 Slotregel
4
49 49 54 55 55 59 61 61 62 63 64 65 65 66
Toelichting
5
6
Hoofdstuk 1 Inleiding De toelichting van een bestemmingsplan dient een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten te geven. Met name een goede afstemming tussen de toelichting en de beide juridische onderdelen van het bestemmingsplan (regels en de verbeelding van het bestemmingsplan) is van groot belang. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een toelichting op, maar maakt juridisch gezien geen deel uit van het bestemmingsplan.
1.1
Aanleiding
De eigenaren van het perceel aan Weidestraat 17 te Rosmalen, willen achter de bestaande woning aldaar een nieuwe woning oprichten welke met de voorzijde georienteerd wordt op de Tuinstraat. Op deze manier grenzen in de toekomstige situatie de tuin van de nieuwe en bestaande woning aan elkaar. De huidige bestemming 'Wonen' laat dit, omdat er op de locatie voor de nieuwe woning geen bouwvlak aanwezig is, niet toe. De toevoeging van een bouwvlak is daarom noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet daarin. Het gehele plangebied is momenteel in gebruik als tuin bij de bestaande woning aan Weidestraat 17 te Rosmalen. Hieronder zijn twee foto's van de bestaande situatie opgenomen.
7
Het perceel is kadastraal bekend gemeente ROSMALEN, sectie H, nummer 4032 en 4586.
1.2
Ligging en begrenzing
't Ven Geschiedenis De buurt 't Ven ligt ten westen van het centrum en is na 1950 in twee fasen ontstaan. Dit is in de ruimtelijke structuur van de wijk duidelijk afleesbaar. De eerste fase is gerealiseerd tussen 1950 en 1960, waarbij het noord-zuid gerichte bebouwingslint van de Venstraat de belangrijkste structuurdrager is. Haaks op de Venstraat zijn aan beide kanten woonstraatjes gesitueerd, voorzien van vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen. De tweede fase, gerealiseerd tussen 1965 en 1977, is opgespannen tussen de oost-west gerichte linten van de Raadhuisstraat, Striensestraat en de Tuinstraat. Hierdoor is de hoofdrichting, in tegenstelling tot de eerste fase, noord-zuid gericht. De tweede fase is ook aanzienlijk groter qua omvang dan de eerste fase.
8
Bebouwingsstructuur De bebouwing van de eerste fase van 't Ven bestaat uit “ambachtelijke traditionele (woon)bebouwing” en “individuele woonbebouwing”. De maat van de bebouwing sluit aan op de oude bebouwing van het centrum en de historische bebouwingslinten. Haaks op de Venstraat zijn aan beide zijde korte woonstraatjes gesitueerd voorzien van vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen. Door de grote druk op de woningmarkt na de tweede wereldoorlog is bij de bouw van de woningen veel gebruik gemaakt van geprefabriceerde elementen en er is gekozen voor een eenvoudige architectuur. De individuele woonbebouwing bestaat uit vrijstaande bebouwing of twee-onder-één-kap woningen. Doordat het merendeel door zelfbouwers is gebouwd hebben de woningen een individueel karakter wat resulteert in een divers straatbeeld. De tweede fase van 't Ven bestaat voornamelijk uit “geïndustrialiseerde woonbebouwing” waarvan de architectuur kenmerkend is voor de planmatige uitbreidingswijken van deze periode. De woningen zijn veelal opgetrokken uit geprefabriceerde elementen en zijn allemaal gelijk. Een bijzonder element in de wijk is het historisch bebouwingslint aan de tuinstraat. Veel verschillen in kleuren materiaalgebruik, architectuur en massagrootte bepalen hier het karakter. De meeste bebouwing stamt uit de jaren '30 en heeft een statig karakter. Erg belangrijk voor de bebouwing aan deze straat is het behouden van de huidige uitstraling en het besef van de historische identiteit van het lint. Functionele structuur De wijk 't Ven is een woonwijk en bestaat dan ook grotendeels uit woningen. Toch is er daarnaast ook een grote diversiteit aan bedrijven en voorzieningen. Opvallend is dat er diverse bedrijven tussen en achter woningen zijn gevestigd, waardoor er niet altijd sprake is van een functiescheiding tussen wonen en voorzieningen. Groen en waterstructuur Aan de westzijde van 't Ven wordt de wijk gescheiden van de Empelseweg door een relatief grote groenzone. De groenzone heeft tevens een recreatieve functie door de aangelegde paden en speelvoorzieningen. Aan de zuidzijde van 't Ven ligt een groenzone tussen de woningen aan de Weidestraat en de spoorlijn 's-Hertogenbosch - Nijmegen. Deze groenzone is grotendeels gelegen op particuliere terreinen en vormt een buffer die de wijk deels beschermt tegen de hinder van het spoor. De groenzone vormt tevens een visuele afscherming van de spoorlijn. In 't Ven komen her en der verspreid een aantal groenvoorzieningen op buurtniveau voor. Dit zijn vooral perken en kleine groenplekken met speelvoorzieningen. De Tuinstraat wordt gekenmerkt door een opvallende bomenstructuur, welke behouden dient te blijven. Op wijkniveau komt in 't Ven geen water voor. Verkeersstructuur 't Ven ligt aan de westzijde van Rosmalen en wordt aan de zuidzijde begrensd door spoorwegen; aan de zuidwestzijde van 't Ven is een spoorwegovergang in de Empelseweg. Het gebied is met is met groen afgeschermd van de Empelseweg. De Empelseweg is de belangrijkste ontsluiting voor Rosmalen. Via de Empelseweg (en vervolgens de Tivoliweg en noordelijker de Bruistensingel) is Rosmalen verbonden met 's-Hertogenbosch. De meeste wegen hebben –in termen van Duurzaam Veilig- een verblijfsfunctie gekregen met een 30 km/u regime. Binnen de verblijfsgebieden kennen de wegen geen hierarchie. De Empelseweg, de Tuinstraat en de Weidestraat zijn de enige gebiedsontsluitingswegen; daar is het 50 km/u regime gehandhaafd. De Tuinstraat vormt de autotoegang tot de kom c.q. de parkeergelegenheid behorende bij de kom Rosmalen. De gebiedsontsluitingswegen hebben voorrang boven de wegen met een erftoegangsfunctie. Er liggen geen doorgaande fietsroutes in dit gebied. Het plangebied Het plangebied bevindt zich aan de Tuinstraat en is, in lijn met de bestemming, in gebruik als tuin van Weidestraat 17 te Rosmalen. Hieronder is het plangebied met een rode lijn weergegeven op een uitsnede van www.ruimtelijkeplannen.nl.
9
1.3
Vigerend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan ''t Ven Hondsberg'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch d.d. 8 juni 2011. De huidige enkelbestemming van het gehele plangebied is 'Wonen - 2'. De op de verbeelding als 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen in de vorm van woningen, niet zijnde woonwagens, en bijzondere woonvoorzieningen al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en daarbij behorende tuinen, erven, water; e.d.; aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals verkeers- en groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen, erven en terreinen. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak. Geen sprake is van een bouwvlak. Ook is op het gehele plangebied de gebiedsaanduiding overig: archeologische waarden 2 van toepassing. Dit betekent dat het verboden is binnen het plangebied zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning grondwerken uit te uitvoeren zoals uitgraven, afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen op een diepte van meer dan 0,50 meter beneden peil en met een oppervlakte groter dan 100 m2.
1.4
Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bevat zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 de toekomstige situatie meer gedetailleerd uiteengezet worden. In de hoofdstukken 3 en 4 komen het beleid en de randvoorwaarden die in acht moeten worden genomen aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de systematiek van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 bevat de uitvoeringsaspecten (haalbaarheid).
10
Hoofdstuk 2 De huidige situatie 2.1
Toekomstige situatie
Ter plaatse van de tuin van Weidestraat 17 te Rosmalen wordt aan de zijde grenzend aan de Tuinstraat een nieuwe vrijstaande woning ontwikkeld. Hiervoor wordt het perceel behorend bij Weidestraat 17 opgesplitst in twee percelen. De tuinen van de huidige en nieuwe woning zullen in de toekomstige situatie aan elkaar grenzen. De nieuwe woning gaat onderdeel uitmaken van de bebouwing aan de Tuinstraat. Hieronder is de situatieschets van de toekomstige situatie opgenomen.
11
2.2
Stedenbouw
De Tuinstraat ligt in het verlengde van de Weidestraat en maakt onderdeel uit van een historisch bebouwingslint. Veel verschillen in kleur- en materiaalgebruik, architectuur en massagrootte bepalen hier het karakter. Met name de bebouwing aan de Weidestraat stamt uit de jaren '30 en heeft een statig karakter. Erg belangrijk voor de bebouwing aan deze straat is het behouden van de huidige uitstraling en het besef van de historische identiteit van het lint. Het plangebied gaat onderdeel uitmaken van de huidige bebouwing aan de Tuinstraat. De uiterlijke verschijningvorm van de nieuwe woning moet hierbinnen daarom passend zijn. Dit betekent dat de karakteristiek van de nieuwe bebouwing dient aan te sluiten op de karakteristiek van de omliggende bebouwing. Qua massa en opbouw is in het voorliggende bestemmingsplan aansluiting gezocht bij de goot-en nokhoogte van de omliggende bebouwing, namelijk een goothoogte van 5 meter en een nokhoogte van 10 meter. Op deze wijze ontstaat een bebouwingsmassa met de uitstraling van één bouwlaag, met een kap, passend in zijn omgeving.
2.3
Verkeer en parkeren
Verkeer Het plangebied is direct gelegen aan één van de drie gebiedsontsluitingswegen van 't Ven. Verder zijn in de nabijheid doorgaande fietsroutes aanwezig. De beoogde planontwikkeling in onderhavig plangebied heeft vrijwel geen effect op de verkeersbewegingen. Er is sprake van een lichte toename. De reeds aanwezige infrastructuur kan dit prima afwikkelen. Parkeren De nota 'Parkeernormen' stelt voor woningen zoals onderhavige een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woningen. Uitgangspunt hierbij is dat deze op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Op eigen terrein is voldoende ruimte voor het aanleggen van parkeerplaatsen. Sprake zal zijn van minimaal 2 parkeerplaatsen waarmee voldaan wordt aan de nota 'Parkeernormen'.
12
Hoofdstuk 3 Beleidskader 3.1
Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, volgt onder ander de Nota Ruimte op. Het Rijk heeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) op 14 maart 2012 vastgesteld, met het daarbij behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 13 maart 2013 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu het vaststellingsbesluit van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. In deze structuurvisie, staan de plannen van het Rijk voor ruimte en mobiliteit. Er wordt aangegeven in welke infrastructuurprojecten het Rijk de komende tijd wil investeren en op welke wijze de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Onder het motto 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig' streeft het kabinet tot 2028 (middellange termijn) naar de volgende drie hoofddoelstellingen: 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; 2. Het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige leefomgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Voor de drie rijksdoelen worden door het Rijk de onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Belangrijk hierin is de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ziet er als volgt uit.
13
Deze ladder dient in geval van bestemmingsplannen (of andere ruimtelijke besluiten) die na 1 oktober 2012 nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken zorgvuldig doorlopen te worden. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In dit geval gaat het om de toevoegen van één nieuwe woning in bestaand stedelijk gebied. Het betreft hier geen stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in het kader van de SVIR en geformuleerd in de Bro, artikel 1.1.1 onder punt i: “Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of een zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen” en tot uiting komt in jurisprudentie hierover. De ladder voor duurzame verstedelijking behoeft voor onderhavige ontwikkeling dan ook niet nader doorlopen te worden. Met dit bestemmingsplan wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking, verder kent dit bestemmingsplan geen belemmeringen in het kader van de SVIR. Gesteld kan worden dat e.e.a. passend is binnen de SVIR. 3.1.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro/Rarro)/AmvB Ruimte Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, eerste tranche (Barro) is vastgesteld op 22 augustus 2011; en is op 30 december 2011 in werking getreden (Stb. 2011, nr. 391). Het Barro wordt ook wel de AMvB Ruimte genoemd. Het Barro vloeit voort uit de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wro (spoedwet Wro; TK 32 821) wordt, naar aanleiding van het Raad van State-advies over het Barro, eerste tranche, de wettelijke grondslag voor het provinciaal medebewind en ontheffingen verbeterd. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State voorziet het Barro thans ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro). In deze regeling is de begrenzing opgenomen van de gebieden uit een aantal titels uit het Barro waarvoor een reservering of een vrijwaring geldt. De aanduiding van deze gebieden is opgenomen in het Barro. Per 1 oktober 2012 is de eerste aanvulling (en aanpassing) die een uitbreiding van de van toepassing zijnde onderwerpen van nationaal betrof op het Barro in werking getreden. De wijzigingen van het Rarro dat hiermee vergeld is gegaan is ook in werking getreden. Ten aanzien van onderhavige ontwikkeling zijn er geen regels uit het Barro van toepassing.
14
3.2
Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie RO 2010 vastgesteld. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Deze partiële herziening richt zich alleen op het verwerken van besluitvorming die op provinciaal niveau al heeft plaatsgehad. De grootste wijzigingen ten opzichte van de vigerende provinciale structuurvisie hebben te maken met 'De transitie van stad en platteland, een nieuwe koers' en met 'Brabant als onderdeel van de top van de Europese kennis- en innovatieregio'. De provincie wil, meer dan voorheen, het denken en handelen van burgers en ondernemers vertrekpunt laten zijn voor ontwikkelingen. De overheid stuurt daarbij vanuit een heldere visie op randvoorwaarden, die burgers, ondernemers en hun organisaties invullen en realiseren. Maatschappelijke participatie wordt de focus, de overheid neemt het oplossen van maatschappelijke problemen niet over, maar ondersteunt deze. De provincie daagt burgers en ondernemers uit om bij te dragen aan een vitaal Brabant. Een onderdeel hiervan is de transitie naar een zorgvuldige veehouderij. Voor een top kennis- en innovatieregio op Europees niveau is onder andere een sterke agglomeratiekracht nodig. De provincie wil zich daarom meer gaan richten op het versterken van het stedelijk netwerk in Brabant (samen met alle overige betrokken partijen). Verder bevat de nieuwe structuurvisie zaken die de voormalige structuurvisie ook al bevatte. Zo geeft de provincie Noord-Brabant in haar structuurvisie nog steeds de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid weer, is de visie bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie en biedt het een basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieuen natuurbeleid. Er wordt aandacht besteed aan zaken zoals concentratie van verstedelijking, zuinig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden en de concentratiegebieden voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen. Op de structurenkaart, welke onderdeel is van de structuurvisie worden alle gebieden in Noord-Brabant globaal aangeduid. Onderhavig plangebied is hierop aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied'. De structuurvisie incl. kaart is vertaald in een verordening welke aangeeft wat op welke plekken in Noord-Brabant wel en niet kan. Hieronder wordt daarover meer aangegeven. 3.2.2 Verordening Ruimte 2014 Het beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant is door de provincie Noord-Brabant vertaald in een provinciale planologische verordening. De Verordening Ruimte Noord-Brabant is één van de uitvoeringsinstrumenten van de provincie om haar doelen te realiseren. In de verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het proviniciaal beleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. De Verordening Ruimte is op 17 december 2010 vastgesteld en op 1 maart 2011 in werking getreden. De verordening is in februari 2014 en juli 2015 geactualiseerd. In de verordening is het plangebied aangemerkt als bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied. Zie onderstaande uitsnede van www.ruimtelijkeplannen.nl. Het blauwe pijltje geeft de locatie van het plangebied aan.
15
Binnen het als zodanig aangewezen stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij – binnen de grenzen van andere wetgeving – om te voorzien in stedelijke ontwikkeling. In de onderhavig bestemmingsplan wordt de nieuwbouw van woningen mogelijk gemaakt. Blijkens artikel 3.1 juncto artikel 4.3 van de Verordening ruimte dient de toelichting bij een plan dat voorziet in nieuwbouw van woningen een verantwoording te bevatten over de wijze waarop de afspraken die daaromtrent in het regionaal ruimtelijk overleg zijn gemaakt worden nagekomen en dient gemeld te worden hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot deze afspraken en tot de beschikbare harde plancapaciteit. De bouw van de woningen past binnen de afspraken zoals deze gemaakt zijn in het regionale overleg en verhoudt zich niet op gespannen voet met de beschikbare harde plancapaciteit. Ook moet rekening gehouden worden met artikel 3 inzake bevordering van ruimtelijke kwaliteit. Voor onderhavig plan is het volgende van toepassing (art. 3.1, Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit). De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:
het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid; toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
Het plan is gelegen in de bebouwde kom van Rosmalen, nabij het centrum. Door hier één woning toe te voegen is dergelijk ruimtebeslag niet op een uitbreidingslocatie benodigd. Het plangebied is aan alle zijden reeds ingekapseld door bestaande woningen/ percelen. De nieuwe woning wordt in hoogwaardige duurzame materialen uitgevoerd en is absoluut passend in het landschap en de omgeving. De ontwikkeling is niet in strijd met de provinciale Verordening ruimte.
3.3
Gemeentelijk beleid
3.3.1 Ruimtelijke structuurvisie De gemeente 's-Hertogenbosch heeft haar ambities voor de komende jaren in beeld gebracht in de vorm van een ruimtelijke structuurvisie. Deze ruimtelijke structuurvisie is een raamwerk en een gids voor de ruimtelijke activiteiten en investeringen van burgers, bedrijven, instellingen en overheid in de komende jaren. De visie bestrijkt de periode tot 2010 en geeft een doorkijk naar 2020. In de ruimtelijke structuurvisie (RSV) is de lagenbenadering van het streekplan nader uitgewerkt. Nieuwe ontwikkelingen zullen worden afgestemd en getoetst op de specifieke onderlagen van een gebied en de laag van infrastructuur. De Ruimtelijke StructuurVisie is bedoeld om richting te geven aan de eigen stedelijke ambities, voorzover ruimtelijk relevant. Daarmee is het een paraplunota en een integratiekader voor de ruimtelijke gevolgen van deze ambities van de verschillende sectorale nota's.
16
De ruimtelijke structuurvisie is ook toetsingskader en leidraad voor ruimtelijke plannen van de gemeente, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De belangrijkste aandachtspunten/onderdelen uit de structuurvisie zijn:
een kwaliteitsslag voor de bestaande ruimte door middel van een actief voorraadbeheer in wijken en buurten, herstructurering en herinrichting en meer menging van functies; de kwaliteit van het leefmilieu kan worden verbeterd door de realisering van een duurzaam landschappelijk raamwerk waarin het water een prominente rol speelt. Hierdoor wordt de afwisseling tussen stad en land contrastrijker en de ligging van de stad in een delta herkenbaarder. De stad gaat door met een duurzame stedenbouwkundige ontwikkeling van nieuwe gebieden en van bestaande buurten en wijken; ruimte wordt geboden aan een grotere variatie van woon- en werkmilieus, gebaseerd op diverse leefstijlen en inkomens, segmentering van bedrijven, menging van functies en een goede spreiding van voorzieningen.
Het plangebied maakt in de ruimtelijke structuurvisie deel uit van de oostelijke Rosmalense vleugel. Voor de ontwikkeling van deze vleugel zijn uitgangspunten opgesteld waarvan er een aantal van toepassing zijn op het plangebied (of de directe omgeving). De belangrijkste staan hierna beschreven:
Het open gebied ten westen van het plangebied, tussen 's-Hertogenbosch en Rosmalen, wordt ontwikkeld tot het stedelijke knooppunt Avenue2, gecombineerd met een natte verbindingszone tussen het Aadal en de Maas, de verbreding van de A2 en de omlegging van de Zuid-Willemsvaart. Ten noorden van Rosmalen wordt de VINEX-wijk De Groote Wielen ontwikkeld. Verdere verstedelijking van Rosmalen mag niet leiden tot een verdere afbreuk van het dorpse karakter van Rosmalen. De belangrijkste ambitie voor Rosmalen: de kleinschalige en groene karakteristiek behouden. Het centrumgebied van Rosmalen wordt een stadsdeelcentrum, het winkelareaal wordt vergroot en de recreatieve en sociaal-culturele voorzieningen worden uitgebreid. In De Groote Wielen zal een klein wijkwinkelcentrum ontwikkeld worden.
De uitwerking van de stedelijke verbindingsas tussen het centrum van 's-Hertogenbosch en de kom Rosmalen (Hinthamerstraat-Graafseweg-Hintham-Graafsebaan-Molenstraat-Dorpsstraat). Deze as wordt als recreatieve fietsroute doorgetrokken door De Groote Wielen naar Gewande aan de Maas. Door verlenging van de ring ten noorden van Rosmalen wordt naar mogelijkheden gezocht voor een oostelijke aansluiting op de A59. Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad de Ruimtelijke Structuurvisie geactualiseerd. Deze actualisatie bevat geen wijzigingen voor onderhavig plangebied ten opzichte van de structuurvisie 2003. Onderhavige ontwikkeling is niet in strijd met het beleid uit de Ruimtelijke Structuurvisie. 3.3.2 Nota Wonen 2012 De ambitie voor het woonbeleid van 's-Hertogenbosch is opgenomen in de Nota Wonen 2012: het creëren van een evenwichtige woningmarkt met een gedifferentieerd en aantrekkelijk aanbod van woningen en woonmilieus zodat mensen naar tevredenheid in onze stad kunnen wonen en leven. Er wordt gestreefd naar een stad waar voldoende, betaalbare en passende woningen zijn en voldoende keuzemogelijkheden in gevarieerde en sterke buurten waarin mensen zich thuis kunnen voelen. Deze ambitie is in de nota Wonen 2012 uitgewerkt in 4 speerpunten van beleid: voldoende woningen, betaalbaar wonen, passend wonen, in sterke en vitale buurten. De Nota Wonen laat duidelijk de veranderingen in de woningmarkt zien die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden. Over de volle breedte is te zien dat de woningmarkt en de woningbouw een moeilijke periode door maken. De Nota Wonen 2012 gaat dan ook uit van een nieuwe realiteit in de woningmarkt, waarbij er van uit wordt gegaan dat de komende periode gekenmerkt wordt door een lagere woningproductie. Vanuit deze veranderende context op de woningmarkt en de veranderende gemeentelijke positie en sturingsmogelijkheden, is het woonbeleid voor de komende jaren vastgelegd in de Nota Wonen 2012.
17
Ondanks deze problemen op de woningmarkt zijn in de nota Wonen 2012 ambities opgenomen m.b.t. de woningproductie. 's-Hertogenbosch is namelijk een aantrekkelijke gemeente om in te wonen; dat blijkt uit de Atlas Nederlandse steden. De gemeente wil deze positie behouden, want wonen is een essentieel goed. Uit de laatste bevolkingsprognose van de provincie blijkt bovendien dat het inwonertal van 's-Hertogenbosch ook de komende decennia blijft groeien; daarvoor zijn nieuwe woningen nodig. Tevens heeft 's-Hertogenbosch op het gebied van de woningbouw een regionale taakstelling. Woningproductie is van groot belang voor een goede werking van de woningmarkt, maar is tevens een economische en werkgelegenheidsfactor van betekenis. Belangrijkste uitgangspunt in de Nota Wonen is dat de problemen op de woningmarkt alleen gezamenlijk kunnen worden aangepakt; samen met bouwbedrijven, woningcorporaties, maatschappelijke organisaties en met inwoners en bedrijven uit de stad. Om de ambitie m.b.t. de woningproductie in deze moeilijke marktsituatie te kunnen realiseren, neemt de gemeente een positieve en proactieve houding in t.o.v. (kansrijke) initiatieven op het gebied van woningbouw. Dit gebeurt door (binnen wettelijke kaders) meer ruimte te bieden en meer flexibiliteit en maatwerk te leveren bij bouwplanontwikkeling. Dus meer aandacht voor de markt van vraag en aanbod, omdat het juist meebewegen met de dynamiek van de markt perspectief kan bieden. Het is dan van belang dat marktpartijen met creatieve en realistische oplossingen komen om de lokale woningmarkt vooruit te helpen. De beleidsinzet van de gemeente m.b.t. woningbouw is dan als volgt: 1. voorzien in de toekomstige woningbehoefte door te streven naar de realisatie van gemiddeld 700 (met een bandbreedte van 500 tot 800) nieuwe woningen per jaar in de periode tot 2030; 2. voorzien in de behoefte aan voldoende betaalbaar wonen voor specifieke doelgroepen door minimaal 25% van de nieuwbouw in het sociale segment (huur en koop) te realiseren. Dit percentage kan per woningbouwlocatie verschillen, van maatwerk kan sprake zijn; 3. het vergroten van de woningdifferentiatie en -variatie in buurten en wijken, waardoor enerzijds het soms eenzijdige woningaanbod in buurten wordt doorbroken en anderzijds de keuzemogelijkheden voor woonconsumenten worden vergroot; 4. het innemen van een positieve en proactieve houding t.o.v. (kansrijke) initiatieven, door (binnen wettelijke kaders) meer ruimte te bieden, meer flexibiliteit en maatwerk te leveren bij bouwplanontwikkeling; 5. woonconsumenten meer mogelijkheden geven om hun woonwensen te realiseren door middel van o.a. (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Het toevoegen van één nieuwe woning aan de Tuinstraat te Rosmalen past binnen de ambities zoals geformuleerd in de Nota Wonen 2012 en past binnen de regionale taakstelling. 3.3.3 Welstandsnota Op 17 mei 2011 heeft de gemeenteraad de 'Actualisering Welstandsnota 2011' vastgesteld. In de welstandsnota zijn per bebouwingstype architectonische en bouwtechnische welstandscriteria opgenomen. Doel van de welstandsnota is het vertalen, waarborgen en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gebouwde omgeving. Dit door middel van transparante, objectieve en daarmee voor een ieder begrijpelijke criteria. Met deze welstandsnota wordt beoogd de burgers vooraf te informeren over de criteria en uitgangspunten, die de welstandscommissie zal hanteren bij de beoordeling van een bouwplan dat haar om advies wordt voorgelegd. Bovendien wordt inzicht gegeven in de hoofdlijnen en procedures waarbinnen de welstandscommissie handelt en waarbinnen de welstandsadviezen worden gevormd. Onderhavig plangebied is volgens de welstandnota gelegen in het deelgebied 'Rosmalen Centrum-Noord'. Het gebiedscriterium dat voor dit specifieke deel geldt is “gebied H2 historisch bebouwingslint'. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan dit gebiedscriterium.
18
Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische aspecten 4.1
Algemeen
Bij ruimtelijke ingrepen is het van belang dat sprake is van een verantwoord woon- en leefklimaat. Om die reden moet in een bestemmingsplan aannemelijk worden gemaakt dat aan de milieuwetgeving kan worden voldaan. Het milieubeleid bestaat uit diverse wet- en regelgeving, waarvan een deel ruimtelijk relevant is. Deze milieunormen hebben een indirecte (zonering) en directe (sectorale wetgeving die opgenomen wordt in het bestemmingsplan, zoals de Wet Geluidshinder, Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen) werking. In dit hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan.
4.2
Akoestiek
Beleidskader De Wet geluidhinder geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. De Wet geluidhinder bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Indien een nieuwe geluidsbron mogelijk wordt gemaakt dient volgens de Wet geluidhinder in beeld gebracht te worden of en welke gevolgen dit heeft voor eventuele naastgelegen geluidsgevoelige objecten. Woningen worden als geluidgevoelige objecten aangemerkt. Consequenties Weg- en railverkeerslawaai Binnen het plangebied wordt één nieuwe woning opgericht. Het plangebied is gelegen aan de Tuinstraat te Rosmalen en in de nabijheid van andere wegen en een spoorweg die mogelijk geluidshinder creëren wat gevolgen kan hebben voor een nieuw geluidsgevoelig object. Om de geluidsbelasting van de geluidsbronnen in beeld te brengen is een geluidsonderzoek (zie bijlage 1) uitgevoerd. De conclusie hiervan is hieronder opgenomen. De nieuwe woonbestemming is gesitueerd binnen de bebouwde kom van Rosmalen en ondervindt een geluidbelasting van het wegverkeer op de Tuinstraat, de Orchideeënstraat en de Pioenroosstraat en door het railverkeer op het traject 's Hertogenbosch – Nijmegen. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting als gevolge van het wegverkeerslawaai inclusief de correctie ex art. 110g van de Wet geluidhinder ten hoogste 56 dB bedraagt. Bij deze locatie wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde op de maatgevende voorgevel van 48 dB.
19
De geluidbelasting als gevolge van het spoorweglawaai is ten hoogste 45 dB. Bij deze locatie wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde op de maatgevende achtergevel van 55 dB. Ter plaatse van de nieuwe woonbestemming zal een geluidluwe gevel worden gerealiseerd die voldoet aan de ambitiewaarde van het gebied stromingszone. De woning krijgt minimaal drie verblijfsruimten aan de geluidluwe zijde of tenminste de woon- en hoofdslaapkamer'. Hiermee wordt voldaan aan het aanvullend geluidbeleid volgens de Nota hogere grenswaarden gemeente 's Hertogenbosch. Het bevoegd gezag dient een hogere waarde wegverkeerslawaai voor de nieuwe bestemming vast te stellen. Voor de geluidbelastingen en de motivatie wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het bijgevoegde akoestisch onderzoek (bijlage 1 bij dit bestemmingsplan). Om te voldoen aan de eisen van de Wet geluidhinder en om een goed woon- en leefklimaat in het kader van een goede ruimtelijke ordening te waarborgen zal met een nader onderzoek moeten worden aangetoond dat de geluidbelasting binnen de woning in de geluidgevoelige vertrekken niet hoger is dan 33 dB. In het kader van de aanvraag bouwvergunning zal de vereiste karakteristieke geluidwering moeten worden getoetst. Ter zijner tijd zal het benodigde onderzoek onderdeel uitmaken van de aanvraag. Industrielawaai T.a.v. industrielawaai is geen onderzoek benodigd. Er zijn in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven gelegen die een belemmering vormen voor het plangebied of andersom waarvoor de ontwikkeling in het plangebied een belemmering vormt. Luchtverkeerslawaai Er is geen onderzoek naar luchtverkeerslawaai uitgevoerd, omdat de ontwikkeling niet is gelegen in de geluidszone van een aanvliegroute van een vliegveld. Onderzoek hiernaar is derhalve niet nodig.
4.3
Archeologie en cultuurhistorie
4.3.1 Archeologie Beleidskader Sinds 1 september 2007 is de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht. In deze herziening van de Monumentenwet van 1988 zijn de uitgangspunten van het Europese Verdrag van Valetta (Malta, 1992) voor Nederland nader uitgewerkt. De belangrijkste veranderingen betreffen:
het streven naar behoud en bescherming van archeologische waarden in de bodem; de kosten van archeologische werkzaamheden komen in principe voor rekening van de initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten (veroorzakerprincipe); de archeologische monumentenzorg wordt een geïntegreerd onderdeel van het ruimtelijke ordeningsproces. De gemeente 's-Hertogenbosch heeft ervoor gekozen om in het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz, 2007) en de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro, 2008) een eigen gemeentelijk archeologiebeleid te formuleren. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente 's-Hertogenbosch.Ten behoeve van het beleid zijn voor archeologische waarden en archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeentegrenzen specifieke eisen of voorwaarden opgesteld en verwerkt in een archeologische beleidskaart. Deze kaart werd op 15 juni 2010 door de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch vastgesteld. De zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting zijn op de beleidskaart vertaald in zones waar verspreide nederzettingen en grafvelden uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen aanwezig zijn, al dan niet afgedekt door een recent ophogingspakket. Voor de zones met een lage verwachting zijn op de beleidskaart geen nadere eisen opgenomen. Consequenties In het vigerende bestemmingsplan 't Ven Hondsberg' heeft het plangebied op basis van de archeologische verwachtingswaarde de gebiedsaanduiding overig: archeologische waarden 2. Dit betekent dat het verboden is binnen het plangebied zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning grondwerken uit te uitvoeren zoals uitgraven, afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen op een diepte van meer dan 0,50 meter beneden peil en met een oppervlakte groter dan 100 m2.
20
Omdat ter plaatse van onderhavig plangebied meer dan 100 m2 geroerd gaat worden, is nader archeologisch onderzoek benodigd. Dit onderzoek is nog niet uitgevoerd. Door de initiatiefnemer/ eigenaar van onderhavige ontwikkeling wordt ervoor gekozen om het benodigde onderzoek pas na of tijdens de bestemmingsplanprocedure, maar wel voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning uit te voeren. Voor nu zal dan ook de dubbelbestemming Archeologische waarden – 2 opgenomen worden conform het gemeentelijke beleid. 4.3.2 Cultuurhistorie Beleidskader Op 1 januari 2012 is de wet Modernisering monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Met deze wet wil de Rijksoverheid de monumentenzorg moderniseren. De drie pijlers van de MoMo zijn: 1. nieuwe bestemmingen voor oude gebouwen; 2. eenvoudige regelgeving voor eigenaren van monumenten; 3. cultuurhistorie onderdeel van ruimtelijke plannen. Wat betreft het opstellen van een ruimtelijk plan, onder andere een bestemmingsplan, is vooral punt 3 van toepassing. Hierbij gaat het erom dat de koppeling tussen erfgoed en ruimte versterkt wordt. Vanaf 1 januari 2012 dient voortaan in ieder bestemmingsplan aangegeven te worden welke cultuurhistorische waarden (zoals monumenten en archeologische vindplaatsen) er in de gemeente aanwezig zijn en hoe de gemeente deze wil beschermen. Hierdoor kunnen burgers en belanghebbenden in een vroeg stadium aangeven of er cultureel erfgoed is dat bescherming verdient. Dit hoeft niet te wachten totdat iemand een vergunningaanvraag doet voor het gebied. Ook is het voor ontwikkelaars van tevoren duidelijk hoe de gemeente aanwezige cultuurhistorische waarden wil beschermen. Consequenties In het plangebied zelf liggen geen gemeentelijke of rijksmonumenten. Ook is geen sprake van cultuurhistorisch of monumentaal groen. De bomenstructuur aan de Tuinstraat is wel behoudenswaardig. Hiermee zal in de planontwikkeling rekening gehouden worden.
4.4
Bedrijven en milieuzonering
Beleidskader Voor de milieuzonering van bedrijven in ruimtelijke plannen geldt in het algemeen geen wettelijk kader. Wel is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:
ter plaatse van de woning(en) een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd; rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Consequenties Ter plaatse van het plangebied wordt één nieuwe woning ontwikkeld. Er zijn in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven gelegen die een belemmering vormen voor het plangebied of andersom, waarvoor de ontwikkeling in het plangebied een belemmering vormt. In het plangebied wordt het daarbij ook niet rechtstreeks mogelijk gemaakt om in bedrijvigheid te voorzien. De ontwikkeling in het plangebied vormt daarmee ook geen belemmering voor omliggende woningen. Sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse en dat bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Nader onderzoek kan achterwege blijven.
21
4.5
Bodem
Beleidskader Vastgelegd is dat in bestemmingsplannen moet worden beschreven wat de bodemkwaliteit van het betreffende gebied is. Voor het betrekken van bodeminformatie bij het opstellen van bestemmingsplannen zijn enkele vragen relevant:
is er bodemverontreiniging die de functiedoelen kan frustreren; zijn er gezondheids- of ecologische risico's en gebruiksbeperkingen voor de beoogde functies; wat zijn de mogelijkheden om er tijdig iets aan te doen in termen van resultaten, kosten en kostendragers. Consequenties Ter plaatse van het plangebied ten behoeve van de woningbouwontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2 van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt de volgende conclusie. “Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de vaste bodem niet verontreinigd is met de onderzochte parameters. Het grondwater is licht verontreinigd met molybdeen. Op basis van deze resultaten dient de hypothese, onverdacht met betrekking tot de aanwezigheid van een bodemverontreiniging, in principe verworpen te worden. De gevolgde strategie is echter als voldoende te beschouwen. De uitvoering van een aanvullend of nader onderzoek is, ons inziens, niet zinvol. Tegen de eventuele bestemmingswijziging van de onderzoekslocatie zijn, ons inziens, geen zwaarwegende milieuhygiënische bezwaren aan te voeren.” Bodem vormt geen belemmeringen voor onderhavig plan.
4.6
Externe veiligheid
Inleiding Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi); Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb); Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt. Risiconormering In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico: Plaatsgebonden risico (PR) Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm geldt) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde. Groepsrisico (GR) Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het 22
GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat een wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Verantwoordingsplicht groepsrisico Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van de gemeente als bevoegd gezag. Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de Veiligheidsregio (regionale brandweer). In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht. Wanneer verantwoorden? Bron
Wanneer groepsrisicoverantwoording?
Inrichtingen (Bevi)
Altijd wanneer binnen invloedsgebied ruimtelijk besluit wordt genomen.
Buisleidingen (Bevb)
Altijd wanneer binnen invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde of 2) de toename minder is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde of 3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.
Spoor- rijks- en waterwegen Altijd wanneer binnen invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er (Bevt) kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde of 2) de toename minder is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde of 3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn. Tot slot wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening ' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit. Beleidsvisie externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch De gemeente 's-Hertogenbosch beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (Uitvoeringskader externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch, deel A t/m C). Hierin zijn aanvullende kaders gegeven voor de integrale aanpak van externe veiligheid. Toetsing beleidsvisie De beoogde ontwikkeling voorziet in woningbouw, namelijk 1 enkele woning. De bewoners worden als normaal zelfredzaam beschouwd. Woningen, niet zijnde bedrijfswoningen of verspreid liggende woningen, worden beschouwd als kwetsbaar object (naar analogie van het Bevi). Hiervoor zijn in het Uitvoeringskader EV, deel C de volgende eisen geformuleerd: 4. Rode gebieden – kwetsbare objecten niet toegestaan binnen 30 meter van het spoor en de wegen. binnen het invloedsgebied van LPG-tankstations met een hoog groepsrisico. 5. Oranje gebieden – kwetsbare objecten wel/niet toegestaan, maatwerk benodigd Binnen de 30-325 meter van het spoor waarbij sprake is van een hoog groepsrisico en goede beheersbaarheid of laag groepsrisico en slechte beheersbaarheid. Binnen de 30-325 meter van het spoor waarbij sprake is van een hoog groepsrisico en
23
slechte beheersbaarheid. Op de bedrijventerreinen de Rietvelden en de Brand. Binnen het invloedsgebied van LPG-tankstations met een laag groepsrisico. 6. Groene gebieden – kwetsbare objecten wel toegestaan Binnen de 30-325 meter van de wegen. Buiten de 325 meter van het spoor en de wegen. Op de overige bedrijventerreinen. Binnen het invloedsgebied van waterwegen. Binnen het invloedsgebied van buisleidingen. De beoogde ontwikkeling vindt plaats in een oranje gebied (binnen 30 – 325 meter van het spoor). De ontwikkellocatie is in onderstaand figuur aangemerkt met een ster. Kwetsbare objecten zijn hierin wel of niet toegestaan. Dit is afhankelijk van de hoogte van het groepsrisico en de beheersbaarheid.
Figuur: uitsnede vestigingskaart kwetsbare objecten, uitvoeringskader externe veiligheid 's-Hertogenbosch Beschouwing risicobronnen Hieronder is een uitsnede opgenomen van de risicokaart. De ligging van het plan is met een gele ster weergegeven.
24
Inrichtingen Er zijn geen relevante risicovolle inrichtingen aanwezig, die van invloed zijn op het plangebied. Wel bevindt zich ten oosten van de beoogde woning een tankstation met LPG (Molenstraat 9). Op grond van het Bevi gelden hier diverse PR-contouren waar zich geen kwetsbare objecten mogen bevinden. Het beoogde kwetsbare object (woning) blijft buiten zowel de PR-contouren als invloedsgebied van dit LPG-tankstation. Transportroutes Spoor Op zo'n 140 meter ten zuiden van het plan bevindt zich het spoor met daarover transport van gevaarlijke stoffen. Dit spoor is onderdeel van het Basisnet spoor voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit het Basisnet blijkt dat dit spoordeel geen plasbrandaandachtsgebied heeft. Verder blijkt uit het Basisnet dat het groepsrisico zich hier beneden 0,3 maal de oriënterende waarde bevindt. Vaarweg Ten westen van het plan, op zo'n 400 meter bevindt zich het Maximakanaal. Deze vaarroute is volgens Basisnet water een 'groene vaarweg'. Dit betekent dat hierover geen of nauwelijks transport plaatsvindt van gevaarlijke stoffen en er zich geen PR-contour bevindt (ook niet op het water zelf). Voor ontwikkelingen langs groene vaarwegen hoeft het groepsrisico niet verantwoord te worden. Rijksweg A2 Op zo'n 750 meter ten oosten van het plan bevindt zich de A2 met daarover transport van gevaarlijke stoffen. Deze weg is onderdeel van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit het Basisnet blijkt dat dit deel van de A2 (knooppunt Hintham) geen plasbrandaandachtsgebied heeft. Ook is het groepsrisico hier minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Weliswaar bevindt het kwetsbare object zich nog binnen het invloedsgebied van toxische stoffen, echter geldt dat op een dergelijke afstand een ontwikkeling
25
geen invloed meer heeft op de omvang van het aanwezige groepsrisico. Het bestrijdbaarheidvraagstuk speelt hier niet of nauwelijks, omdat de bestrijding bij de bron plaatsvindt op ruime afstand van het plangebied. In overleg met de regionale brandweer is besloten dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied buiten 325 meter van de weg geen aanvullende eisen vanuit externe veiligheid meer worden gesteld en dat het in het kader van de verantwoording van het groepsrisico voor deze risicobron niet meer nodig is om voor dergelijke ontwikkelingen advies in te winnen bij de regionale brandweer. Buisleidingen Ten zuiden van het plangebied is een hoge druk aardgasleiding gelegen (rood gestippelde lijn in bovenstaand kaartje). Uit het Uitvoeringskader EV, deel A Huidige situatie van de gemeente 's-Hertogenbosch blijkt dat deze aardgasleiding een PR 10-6 contour heeft van 0 meter en een invloedsgebied van 140 meter. De planlocatie bevindt zich op circa 150 meter. Vanwege de afstand tot de planontwikkeling wordt deze buisleiding verder buiten beschouwing gelaten. Verantwoording groepsrisico 1. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van de ramp Voor dit onderdeel en het onderdeel zelfredzaamheid is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Brabant Noord (zie bijlage). Voor de bestrijdbaarheid is het van belang de relevante scenario's te onderscheiden. Mogelijke scenario's samenhangend met het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor is een explosie (BLEVE) als gevolg van een calamiteit op het spoor waarbij een tankwagon met LPG of propaan betrokken is. Het schadebeeld van een BLEVE is afhankelijk van de afstand tussen de incidentlocatie en aanwezige personen of objecten. Personen die binnen verblijven zijn beter beschermd dan personen die buiten verblijven. Objecten dichtbij de incidentlocatie zullen zwaarder beschadigd kunnen worden. Om effectief en efficiënt hulp te kunnen bieden ten tijde van een incident, zijn de opkomsttijd, de bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid van belang. De inzet bij een dreigende BLEVE zal zich primair richten op het ontruimen van het invloedsgebied. Het gebied is volgens de Veiligheidsregio snel bereikbaar. In de nabijheid van het plangebied zijn tevens diverse en voldoende brandkranen ten behoeve van bluswater aanwezig, het bluswater is hier dus op orde. Verder is het Maximakanaal volgens de Veiligheidsregio redelijk dichtbij voor eventuele grote hoeveelheden water bij een incident op het spoor. De bestrijdbaarheid bij de bron (het spoor) is matig, maar de bestrijdbaarheid binnen het effectgebied is goed te noemen. Extra maatregelen als afsluitbare ventilatie zijn hier niet aan de orde, de woning is op basis van de nieuwbouweisen voldoende luchtdicht te noemen. Naast de bescherming die de te bouwen woning zelf biedt, vormen de bestaande woningen aan de Weidestraat een fysieke afscherming. Extra maatregelen zijn volgens het Uitvoeringskader externe veiligheid van de gemeente 's-Hertogenbosch, alsook volgens het advies van de Veiligheidsregio hier niet nodig. 2. De mogelijkheden tot zelfredzaamheid Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote calamiteiten bij een incident te voorkomen. Mogelijkheden zelfredzaamheid Voor het scenario BLEVE is vluchten het beste handelingsperspectief. Een tankwagon met PLG of propaan moet eerst voldoende blootgesteld worden aan hitte voordat deze zal bezwijken. Deze tijd kan benut worden om te vluchten. Dit betekent wel dat aanwezigen op tijd gealarmeerd en geïnstrueerd moeten worden en er voldoende vluchtwegen van het spoor (de risicobron) aflopend aanwezig moeten zijn. Is het gebied voldoende ingericht om de zelfredzaamheid te kunnen faciliteren? Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden. De bereikbaarheid ter plaatse van het plan – de woning - is goed. Mogelijkheden om van het spoor af te vluchten zijn goed te noemen. Er zijn diverse straten en gebouwen tegenover de woning zodat het ontvluchten van het plangebied relatief snel (en beschermd tussen gebouwen) kan plaatsvinden.
26
Over het algemeen is binnen de bebouwde kom van de gemeente 's-Hertogenbosch de WAS-dekking op orde. Daarnaast kan in geval van een calamiteit NL-alert in worden gezet. NL-Alert is een aanvullend alarmmiddel van de overheid voor de mobiele telefoon. Met NL-Alert kan de overheid mensen in de directe omgeving van een noodsituatie met een tekstbericht informeren. In het bericht staat specifiek wat er aan de hand is en wat je op dat moment het beste kunt doen. De Veiligheidsregio acht een nader advies – bijvoorbeeld over aanvullende maatregelen - niet noodzakelijk omdat de toename van het aantal personen via dit plan (gemiddeld 2,4 personen voor deze ene woning) geen significante invloed heeft op het groepsrisico. Het plan zelf heeft ook geen negatieve gevolgen voor de nodige inzet van hulpverleningsdiensten en voor de zelfredzaamheid van personen hier. De Veiligheidsregio ziet dan ook geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling. Conclusie Het bestemmingsplan voldoet aan de belangrijke grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en aan de aanvullende kaders die zijn vastgelegd in het Uitvoeringskader externe veiligheid van de gemeente 's-Hertogenbosch. Uit het voorgaande blijkt dat het groepsrisico geen belemmering hoeft te zijn voor het plangebied vanwege de volgende redenen:
De oriënterende waarde voor het groepsrisico is laag en wordt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie niet overschreden. Een significantie toename van het groepsrisico als gevolg van dit bestemmingsplan is er niet. Er zijn goede mogelijkheden binnen en rondom het plangebied voor de zelfredzaamheid van personen.
Het groepsrisico en het restrisico wordt aanvaardbaar geacht.
4.7
Flora en Fauna
Beleidskader De vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn zijn richtlijnen van de Europese Unie waarin aangegeven wordt welke soorten en welke typen natuurgebieden beschermd moeten worden door de lidstaten. De Vogelrichtlijn, 2 april 1979, bevat een lijst van 187 zeldzame soorten of bedreigde vogelsoorten. Voor deze vogelsoorten en voor belangrijke overwinteringsgebieden van trekvogels zijn vogelrichtlijngebieden aangewezen. De Habitatrichtlijn dateert uit 1992. Hierin staat de bescherming van natuurlijke en half-natuurlijke habitats centraal. In de bijlagen van de Habitatrichtlijn worden 500 plantensoorten, 200 diersoorten (geen vogels, omdat die al onder de vogelrichtlijn vallen) en 198 habitats genoemd. Ook voor de Habitatrichtlijn zijn Habitatrichtlijngebieden aangewezen. De gebieden die vallen onder beide richtlijnen moeten uitgroeien tot een Europees netwerk van natuurgebieden. Dit netwerk wordt Natura 2000 genoemd. De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. De natuurbeschermingswet regelt gebiedsbescherming, de Flora- en faunawet regelt de soortenbescherming. Als gevolg van het in werking treden van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 heeft de natuurtoets een zwaarder karakter gekregen in de ruimtelijke ordening. Ruimtelijke ingrepen mogen geen schade toebrengen aan beschermde dier- en plantensoorten en beschermde natuurgebieden. Consequenties Voor onderhavige ontwikkeling - die het mogelijk maken van een woning in een reeds voor tuin in gebruik zijnd perceel in binnenstedelijk gebied houdt - is geen flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Dit omdat de locatie een binnenstedelijk karakter heeft en momenteel al in gebruik is als tuin, waar regelmatig gemaaid, gesnoeid en dergelijke wordt. Beschermde flora- en fauna komt derhalve in het plangebied niet voor en zal door de ontwikkeling dus niet aangetast (kunnen) worden. Het projectgebied is verder niet gelegen binnen een beschermd (natuur)gebied, waardoor geen strijdigheden zijn met de Natuurbeschermingswet. De ontwikkeling van onderhavig plan zal geen nadelige invloed hebben op de (mogelijk) aanwezige flora en fauna op de locatie en de toestand van flora en fauna in de directe omgeving. Van belang is wel dat voorafgaand aan en tijdens de werkzaamheden opgelet wordt dat bij eventuele verwijdering van bomen en dergelijke op eigen terrein niet gewerkt wordt in het broedseizoen of uitermate goed gecontroleerd wordt op eventuele nesten.
27
4.8
Kabels en leidingen
Naar verwachting zijn in de directe omgeving van de projectlocatie geen kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de nieuwbouw. In het vigerende bestemmingsplan worden geen kabels- en leidingen beschermd. Mochten er grondwerkzaamheden plaats gaan vinden dan zal te zijner tijd voorafgaand aan de werkzaamheden een KLIC-melding opgevraagd moeten worden bij de betrokken netwerk-/leidingbeheerders.
4.9
Luchtkwaliteit
Beleidskader De wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) is op 15 november 2007 in werking getreden. Het plan moet voldoen aan de eisen die daarin neergelegd zijn. Het gaat om het volgende: De luchtkwaliteit hoeft (artikel 5.16 Wet milieubeheer) geen belemmering te vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; een plan of project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt; een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat tevens voorziet in maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.
Concreet is in het Besluit NIBM vastgelegd in welke gevallen een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaald stof. Een ontwikkeling is NIBM als aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkeling een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die sowieso niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het gepland project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. De regeling geeft concrete getallen voor plannen die gaan over bijvoorbeeld de bouw van woningen en/of kantoren. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 1% op 500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 1.000 woningen worden gehanteerd. Op 15 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden die toeziet op het beschermen van bepaalde gevoelige groepen mensen (bijvoorbeeld kinderen, ouderen en zieken). De intentie van het Besluit gevoelige bestemmingen is dat bepaalde gebouwen (bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en verzorgingstehuizen) niet meer worden gebouwd in gebieden waar de normen worden overschreden. Consequenties Het plan bevat één grondgebonden woning (vrijstaand). Het gemiddelde aantal motorvoertuigenbewegingen voor dit soort woningen is circa 10 per etmaal per woning. Daar het plangebied nu in gebruik is als tuin bij een andere woning, zal door de ontwikkeling sprake zijn van een lichte verkeerstoename. Het aantal extra voertuigbewegingen zal echter nooit het omslagpunt van 1200 per etmaal bereiken. Wat betekent dat onderhavig plan niet in betekenende mate zal bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan hoeft wettelijk niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een luchtkwaliteitsonderzoek (naar de gevolgen van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit) is derhalve niet nodig.
28
Ook is geen onderzoek naar de huidige luchtkwaliteit benodigd. Onderhavige ontwikkeling betreft namelijk geen ontwikkeling voor een kwetsbare doelgroep zoals ouderen, kinderen of zieken. Geen sprake is nl. van een kinderdagverblijf, bejaarden- en verzorgingshuis et cetera. Gesteld kan worden dat de luchtkwaliteit voldoet aan de grenswaarden en dat de luchtkwaliteit verder geen belemmeringen vormt voor de te volgen procedure. Het plan voldoet aan de uitvoeringsregels uit het Besluit Nibm en de Regeling Nibm. Het aspect luchtkwaliteit levert derhalve geen beperking en/of belemmeringen op voor het project.
4.10
Water
Ruimte maken voor water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Met de ondertekening van de 'Startovereenkomst Waterbeheer' door verschillende overheden, is de watertoets van toepassing op ruimtelijke plannen. Vanaf 1 november 2003 is de watertoets juridisch vastgelegd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). De water-toets moet ingevuld worden als een procedure. Het omvat het gehele proces van vroeg-tijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het doel van de watertoets is het evenwichtig meewegen van de waterbelangen in het planvormingsproces. Hierbij wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Zowel waterkwan-titeits- als waterkwaliteitsaspecten zijn daarbij belangrijk. Kansen worden benut en functies zoveel mogelijk gecombineerd. De beleidsdoelen voor integraal waterbeheer zijn door de gemeente vastgesteld in het Waterplan 2 (2009). Hierin staat dat we in 's-Hertogenbosch een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem willen creëren. In het Waterstructuurplan (2012) is het hemelwaterbeleid vastgelegd. Dit is gebiedsspecifiek gedaan, kijkend naar de water-systemen en de uitgangspunten per wijk. In juli 2016 wordt het nieuwe hemelwaterbeleid vastgesteld. Dit nieuwe beleid voorziet in een forse toename van de hoeveelheid water die op projectlocaties moet worden geborgen en geïnfiltreerd. De afspraken uit de watertoets worden in een waterparagraaf vastgelegd. In deze waterparagraaf is toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in deze ruimtelijke onderbouwing. Uitgangspunten voor integraal waterbeheer De uitgangspunten bij het toetsen van ruimtelijke plannen zijn:
Gescheiden houden van vuil (afval)water en schoon hemelwater; Voorkomen van vervuiling van water; Schoon hemelwater kan volgens de voorkeursvolgorde worden verwerkt: Hergebruik; Infiltratie/bergen; Afvoer.
Hydrologisch neutraal ontwikkelen (HNO), zodat een ontwikkeling niet leidt tot een hydrologische achteruitgang zowel in als buiten het plangebied. Ook mogen er geen hydrologische knelpunten ontstaan voor huidige en vastgelegde toekomstige landgebruiksfuncties. Dit betekent dat:
De afvoer uit het gebied niet groter wordt dan in de referentiesituatie; De grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt; Grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren voor de huidige en toekomstige landgebruiksfuncties; (Grond)waterstanden in het plangebied aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied; Het plangebied zo wordt ingericht dat de hydrologische gevolgen van vastgestelde toekomstige ontwikkelingen in de omgeving niet leiden tot knelpunten in het plangebied; Daarnaast zien we water als kans voor meervoudig ruimtegebruik en vergroting van de beleving van water.
29
Deze uitgangspunten dragen bij aan een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem. Aan de hand van deze waterparagraaf wordt toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar de waterhuishoudkundige inrichting in dit bestemmingsplan. Gebleken is dat dit plan in waterhuishoudkundig opzicht klein en eenvoudig van opzet is. Huidige situatie Het plan betreft het realiseren van 1 extra woning op een perceel gelegen tussen de Weidestraat en de Tuinstraat te Rosmalen. De oppervlakte van de nieuwbouw bedraagt ca 100 m² waaraan nog een bijgebouw en wat verharding zal worden toegevoegd. Uitgangspunt is dat de totale verharde oppervlakte met 200 m² zal toenemen. Geohydrologische gesteldheid Om de toestand van de bodem in beeld te krijgen is door NIPA Milieutechniek bv een bodemonderzoek uitgevoerd. In het plangebied zijn meerdere boringen uitgevoerd waarbij de bodem vanaf maaiveld tot minimaal het diepste punt van de boringen, circa 3,3 meter -mv, is geklassificeerd als zwak siltig, zeer fijn zand. Het grondwater bevond zich op een diepte van 1,8 m-mv. Op grond van de bodemsamenstelling mag een doorlatendheid verwacht worden van 0,264 m/dag (11 mm/h) hetgeen matig te noemen is.
Op grond van bovenstaande lijkt het infiltreren van hemelwater in de ondiepe ondergrond binnen het plangebied in beperkte mate mogelijk. Grondwater Het plan is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. In en om het plangebied is geen grondwateroverlast bekend. Oppervlaktewater Binnen het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. De meest nabij gelegen watergang ligt op ca. 300 m ten zuidoosten van het plangebied. Dit betreft een watergang met A-status ten zuiden van de spoorlijn.
30
Waterbergingsopgave Toekomstige situatie: Nieuwe verharde oppervlakte: ca. 200 m2 Overige verharde terreindelen worden geacht af te stromen naar de onverharde terreindelen op het kavel en aldaar te infiltreren. De gemeente hanteert een waterbergingsopgave van 45 mm per m² verhard oppervlak. Dit betekent dat 200 x 0,045 = 9 m³ water geborgen en geïnfiltreerd moet worden. Ontwerp nieuw watersysteem Overschotten aan hemelwater worden zo min mogelijk afgewenteld op benedenstrooms gelegen gebieden. Dit betekent dat schoon afstromend hemelwater zoveel mogelijk binnen het plangebied wordt vastgehouden en geïnfiltreerd. De benodigde ruimte van 9,0 m³ om het afstromende hemelwater op het kavel te bergen kan gevonden worden in bijvoorbeeld infiltratiekratten of grindkoffers op particulier terrein. In dit systeem wordt het hemelwater tijdelijk geborgen en infiltreert het vervolgens naar de ondergrond. Om dichtslibbing van de voorziening zoveel mogelijk te beperken dienen bladvangers in de standleidingen geplaatst te worden en een zandvang in het aanvoerende leidingsysteem. Wanneer tijdens hevige regenval de volledige berging benut is zal het hemelwater oppervlakkig naar de openbare ruimte stromen. Binnen het plangebied zal een totale hoeveelheid berging van 9,0 m3 gerealiseerd dienen te worden. Wij adviseren dit uit te voeren in de vorm van een open grindkoffer. Met een oppervlakte van 30 m² en een diepte van 1,0 m. Het porievolume tussen het grind bedraagt 30%. Een dergelijke toepassing heeft t.o.v. een gesloten system met infiltratiekratten als voordeel dat deze makkelijk te onderhouden is door particulieren. Grind kan veelal goed in de gewenste uitstraling van de aan te leggen tuin worden opgenomen. Door de diepte van 1,0 meter is bij een infiltratiesnelheid van 0,264 m/dag de voorziening binnen een dag weer leeg en klaar voor een volgende bui. (Uitleg: ook in de hoogte wordt slechts 30% effectief benut, 30% van 1 m is 0,300 m). Grondwater Ingrepen voortkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert. Bij realisatie van de toekomstige bebouwing met bijbehorende verhardingen, in aansluiting op de bestaande hoogtes, wordt verwacht voldoende veiligheid m.b.t. de grondwaterstand aanwezig te zijn. Uit zorg voor een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater wordt bij de bouw afgezien van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (zoals zink en koper) in daken, gevels, verhardingen en regenwatervoorzieningen zoals goten en leidingen. Aansluiting riolering In de omgeving van het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel. In deze nieuwe situatie zal het hemelwater worden afgekoppeld en beide stromen gescheiden aangeleverd tot aan de perceelgrens. Hiermee wordt voorbereid op een (later) aan te leggen gescheiden stelsel. Tot slot In deze waterparagraaf is de waterbergingsopgave van het plangebied Weidestraat 17/Tuinstraat bepaald. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.
31
4.11
Geur
Beleidskader Belangrijkste voorwaarden voor de ontwikkeling van geurgevoelige bebouwing (zoals woningen) in de omgeving van veehouderijen is dat voor de (toekomstige) bewoners een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat andere belanghebbenden (veehouders en derden) niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. Op grond van de vervallen brochure Veehouderij en Hinderwet en circulaire Veehouderij en Stankhinder was sprake van stankcirkels waarbinnen, volgens constante jurisprudentie, geen stankgevoelige bebouwing mocht worden gebouwd. Deze regeling is in 2007 opgevolgd door de Wet geurhinder en veehouderij. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) in werking getreden. Deze wet biedt de gemeente de mogelijkheid om een eigen geurhinderbeleid op te stellen. Door de gemeenteraad is een gebiedsvisie en geurverordening vastgesteld. Voor wat betreft industriële geurhinder geldt ook beleid. Het nationale industriële geurbeleid is vastgelegd in de Nederlandse emissierichtlijn (NeR). De brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu van 30 juni 2005 stelt het rijksbeleid in grote lijnen vast. Het algemene uitgangspunt is het voorkomen van (nieuwe) hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de Beste Beschikbare Techniek (BBT) de kern van het geurbeleid. Uitgangspunten van het rijksbeleid zijn:
als er geen hinder is, zijn maatregelen niet nodig; als er wel hinder is, worden maatregelen getroffen op basis van het Beste Beschikbare Techniek-principe; de gemeente stelt vast welke mate van hinder acceptabel is.
Gemeenten en provincies hebben de bevoegdheid om een eigen geurbeleid vast te stellen. De provincie Noord-Brabant heeft een eigen geurbeleid voor provinciale bedrijven, de Beleidsregel beoordeling geurhinder omgevingsvergunningen industriële bedrijven Noord-Brabant. De gemeente 's-Hertogenbosch heeft geen eigen industrieel geurbeleid. Consequenties Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Rosmalen en maakt een geurgevoelige functie mogelijk. Omdat in de omgeving geen veehouderijen of bedrijven zijn gelegen hoeft niet getoetst te worden aan de geurhinder die eventuele omliggende bedrijven veroorzaken. Van belang is daarnaast of de ontwikkeling geurhinder veroorzaakt. Onderhavige ontwikkeling betreft niet het toevoegen van een bedrijf (veehouderij of overig). Het is om die reden niet nodig om te onderzoeken of de ontwikkeling geurhinder veroorzaakt.
32
4.12
Milieueffectrapportage (M.e.r.)
Beleidskader Op grond van het Besluit milieueffectrapportage, mede in relatie tot bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling, moet voor bepaalde projecten een m.e.r. worden gemaakt of een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd. Met een m.e.r. worden vooraf de milieugevolgen van een besluit in beeld gebracht. Consequenties Onderzocht is of een mer of een mer beoordeling nodig is. In bijlage C en D van het Besluit mer is aangegeven in welke gevallen voor een project een mer (beoordeling) nodig is. Het toevoegen van één enkele wooneenheid/ woning is niet mer (beoordelings)plichtig Voor dit initiatief hoeft op grond van de Wet milieubeheer geen milieueffectrapport te worden gemaakt. Op grond van de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling is niet gebleken dat er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn die leiden tot een m.e.r.-beoordelingsplicht. Hierbij wijzen wij op wat wij elders in deze toelichting over de afzonderlijke milieuaspecten hebben opgemerkt. Er bestaat dan ook geen aanleiding tot het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling.
33
34
Hoofdstuk 5 Juridisch bestuurlijke aspecten 5.1
Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding tezamen bieden het juridische kader. Voor de regels en de verbeelding is naast aansluiting bij het bestemmingsplan ''t Ven Hondsberg' (vastgesteld op 8 juni 2011 door de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch) ook aansluiting gezocht bij de SVBP2012. Dit betekent onder meer dat de opbouw van de regels standaard is.
5.2
Toelichting op de regels
Wijze van bestemmen Onderstaand is een korte toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen. Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Artikel 2 Wijze van meten In het artikel 'Wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 Bestemmingen De bestemmingsregels geven voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming, bouwregels, nadere eisen, specifieke gebruiksregels en afwijkingsmogelijkheden. Binnen het plan worden de volgende bestemmingen gebruikt:
35
Artikel 3 Wonen - 2 Het bouwen van hoofdgebouwen is uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken. Voor de maat van de bouwvlakken is aangesloten bij de vigerende bestemmingsplannen. Uitgangspunt bij het vastleggen van de bouwvlakken is dat de hoofdbebouwing van vrijstaande woningen aan beide zijden minimaal drie meter uit de zijdelingse perceelsgrens blijft. Op de verbeelding is eveneens het type woning vermeld (vrijstaand). Ten slotte is ook de maximale goothoogte en maximale bouwhoogte van de hoofdgebouwen op de verbeelding aangeduid. De bestemming 'Wonen - 2' wijkt af van de bestemming 'Wonen - 1' op het onderdeel erfbebouwing. Op de percelen die de bestemming 'Wonen - 2' hebben gekregen mag tot 100 m² aan erfbebouwing worden opgericht in plaats van de standaard van maximaal 75 m². Bovendien mag de nokhoogte indien gebouwd wordt met hellende dakvlakken maximaal 5 meter bedragen in plaats van de 4,5 meter in de standaard. Artikel 4 Dubbelbestemming Archeologische waarden – 2 Het bestemmingsplan heeft een regeling opgenomen ter bescherming van de te verwachten archeologische waarden in een dubbelbestemming. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning grondwerken uit te voeren op een diepte van meer dan 0,50 meter beneden peil en met een oppervlakte groter dan 100 m². Hoofdstuk 3 Algemene regels In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels en gebruiksregels alsmede de algemene afwijkingsregels opgenomen. Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels In dit hoofdstuk zijn de algemene, overgangs- en slotregel opgenomen. In de 'Slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.
36
Hoofdstuk 6 Uitvoeringsaspecten 6.1
Economische haalbaarheid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Naast de kosten voor de realisatie van onderhavig plan draagt de initiatiefnemer ook zorg voor de kosten die gepaard gaan met het opstellen van dit bestemmingsplan inclusief onderzoeken et cetera. Verder dient een bouwvoornemen ingevolge artikel 6.2.1 Bro lid a te worden beschouwd als een bouwplan in het kader van artikel 6.12 lid 1 Wro. Ingevolge dit artikel dient de gemeenteraad voor het voornemen een exploitatieplan vast te stellen. De gemeenteraad kan op grond van artikel 6.12 lid 2 sub a Bro hiervan afwijken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins is verzekerd. Dit is het geval. De initiatiefnemer heeft met de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten waarin de toerekening van de kosten, verbonden aan het bouwvoornemen, is geregeld. Uit bovenstaande blijkt dat het plan economisch uitvoerbaar is.
6.2
Overleg en maatschappelijke haalbaarheid
De ruimtelijke procedures tot en met de vergunningverlening van een omgevingsvergunning zijn door de wet geregeld. Onderhavig bestemmingsplan (voorontwerpfase) is in het kader van gemeentelijke inspraakverordening zes weken ter inzage gelegd vanaf 4 juli tot en met 15 augustus. Het bestemmingsplan is ook in het kader van het wettelijk vooroverleg als bedoeld in artikel 6.18 Bor in samenhang met artikel 3.1.1 Bro verzonden aan de provincie Noord-Brabant en waterschap Aa en Maas. Zowel de Provincie Noord-Brabant als het Waterschap Aa en Maas zagen geen reden tot het maken van opmerkingen. In het kader van de inspraakprocedure zijn geen inspraakreacties bij ons binnen gekomen.
37
38