's-Hertogenbosch
OntwerpBestemmingsplan Achtersteweg 11c Nuland
's-Hertogenbosch
Bestemmingsplan Achtersteweg 11c Nuland ontwerp
september 2015
2
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 1.1 1.2 Hoofdstuk 2 2.1 2.2 2.3 Hoofdstuk 3 3.1 3.2 3.3
Inleiding Aanleiding Leeswijzer De huidige situatie Ligging plangebied Geldend bestemmingsplan Planvoornemen Beleidskader Inleiding Rijksbeleid, ladder voor duurzame verstedelijking Provinciaal beleid 3.3.1 Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014 3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 3.3.3 Slotconclusie provinciaal beleid 3.4 Gemeentelijk beleid 3.4.1 Gemeentelijk ruimtelijk beleid 3.4.2 Nota Wonen 3.4.3 Beeldkwaliteit 3.4.4 Integraal Dorpsontwikkelingsplan Nuland 3.4.5 Slotconclusie gemeentelijk beleid Hoofdstuk 4 Onderzoek en verantwoording 4.1 Stedenbouwkundige randvoorwaarden 4.2 Milieu 4.2.1 Geluid 4.2.2 Milieuzonering / hinderlijke bedrijvigheid 4.2.3 Bodem 4.3 Externe Veiligheid, kabels en leidingen 4.4 Waterparagraaf 4.5 Lucht 4.6 Flora en Fauna 4.7 Historische kwaliteiten 4.8 Verkeer en parkeren Hoofdstuk 5 Juridisch bestuurlijke aspecten Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg Hoofdstuk 8 Slotconclusie Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen Artikel 2 Wijze van meten Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels Artikel 3 Wonen Artikel 4 Waarde - Archeologie Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 5 Anti-dubbeltelregel Artikel 6 Algemene aanduidingsregels Artikel 7 Algemene bouwregels Artikel 8 Algemene gebruiksregels Artikel 9 Algemene afwijkingsregels Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Artikel 10 Overgangsrecht Artikel 11 Slotregel
7 7 7 9 9 10 11 12 12 12 13 13 15 17 18 18 18 19 19 19 21 21 22 23 23 25 25 28 29 31 32 34 35 37 39 41 45 45 50 51 51 55 57 57 58 59 60 61 63 63 64
Bijlagen
65
Bijlage 1
Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein
3
67
4
Toelichting In de toelichting wordt aandacht besteed aan de ruimtelijke en milieuhygiënische effecten van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. In de toelichting moet dus blijken hoe het initiatief zich verhoudt – zowel in negatieve als positieve zin – tot de aanwezige functies en waarden op het plangebied en de directe omgeving ervan. In dit kader worden, behalve het ruimtelijk-planologische beleid en de stedenbouwkundige toets, alle ruimtelijke en milieukundige aspecten nader beschouwd. In de toelichting moet de ruimtelijk-fysieke, logistieke en milieuhygiënische aanvaardbaarheid worden aangetoond. Daarnaast moet ingegaan worden op de resultaten van het procedure brengen van het voorliggend bestemmingsplan. Met deze ruimtelijke onderbouwing wordt derhalve een planologische en juridische basis gelegd om het bestemmingsplan ten behoeven van het initiatief te kunnen herzien.
5
6
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1
Aanleiding
Bij de gemeente 's-Hertogenbosch is een verzoek binnen gekomen om planologische medewerking te verlenen aan herstructrurering/inbreiding op het perceel Achtersteweg 11c te Nuland. Dit perceel ligt in de kern Nuland, voormalige gemeente Maasdonk, sinds 1 januari 2015 behorende bij de gemeente 's-Hertogenbosch. Binnen het plangebied is een woning aanwezig. De initiatiefnemers zijn voornemens de woning te slopen en de kavel te splitsen zodat zij er twee woningen op kunnen ontwikkelen. Dit voornemen is in een principeverzoek aan de gemeente Maasdonk voorgelegd. De gemeente Maasdonk heeft d.d. 7 oktober 2014 bij brief laten weten in principe bereid te zijn om onder voorwaarden planologische medewerking aan dit voornemen te verlenen. In navolging van deze medewerking hebben initiatiefnemers besloten om een ruimtelijke onderbouwing te laten opstellen, dat als toelichting kan dienen van het bestemmingsplan. Uit deze ruimtelijke onderbouwing moest blijken dat de voorgenomen plannen geen negatieve ruimtelijk-fysieke, logistieke en milieuhygiënische gevolgen hebben voor het plangebied en de directe omgeving ervan. De ruimtelijke onderbouwing is grotendeels overgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
1.2
Leeswijzer
In de volgende hoofdstukken wordt aandacht besteed aan de verschillende aspecten van de ruimtelijke onderbouwing. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de bestaande situatie en het planvoornemen. Hoofdstuk 3 gaat in op het ruimtelijk-planologische beleidskader. Voor een beschrijving van de milieuhygiënische en ruimtelijke aspecten wordt verwezen naar hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 behandelt de juridisch bestuurlijke aspecten. De economische uitvoerbaarheid wordt toegelicht in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de resultaat van het vooroverleg en inspraakprocedure.
7
8
Hoofdstuk 2 De huidige situatie 2.1
Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Achtersteweg 11c, aan de noordzijde van de kern Nuland. Nuland is gelegen tussen de kernen Rosmalen (west) en Geffen (oost), en wordt onder meer ontsloten door de auto-snelweg A59 (zuidzijde). Nuland behoorde tot 1 januari 2015 tot de gemeente Maasdonk. Vanaf die datum behoort Nuland tot de gemeente ’s-Hertogenbosch. Het plangebied ligt binnen de 100 meter zone van de Spoorlijn tussen ’s-Hertogenbosch en Oss/Nijmegen. Het plangebied zelf kent een groen karakter. De gronden zijn de laatste jaren in gebruik geweest voor de stedelijke functie wonen met tuin. afbeelding 1: Luchtfoto met globale ligging plangebied
9
De Achtersteweg is een rustige woonstraat aan de noordrand van Nuland, parallel aan de spoorlijn 's-Hertogenbosch-Oss/Nijmegen. De achtertuinen van de percelen gelegen aan de noordzijde van de weg, waaronder het onderhavige perceel, grenzen aan het spoortracé. Er heerst een groen straatbeeld door de beplanting in de voortuinen. De aanwezige bebouwingshoogte is één en 'anderhalve' bouwlaag plus kap, hetgeen een coherent, dorps beeld oplevert. Het betreft uitsluitend vrijstaande woningbouw op middelgrote kavels. Afbeelding 2: Luchtfoto met de begrenzing van het plangebied
Het perceel aan de Achtersteweg 11c is circa 75 meter diep en circa 37 meter breed. Momenteel bevindt zich op het perceel een kleine bungalow. Deze woning is ten opzichte van de andere woningen in de Achtersteweg, iets verder van de straat gelegen.
2.2
Geldend bestemmingsplan
Het plangebied valt binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Kernen Maasdonk” van de gemeente Maasdonk, vastgesteld in 2006. Conform dit bestemmingsplan geldt voor onderhavig plangebied de bestemming ‘Wonen’. Navolgende afbeelding betreft een uitsnede van de verbeelding van het thans geldende bestemmingplan.
10
Afbeelding 3: uitsnede plankaart geldend bestemmingplan “Kernen Maasdonk”
2.3
Planvoornemen
De initiatiefnemers hebben de woning, inclusief perceel aan de Achtersteweg 11c in Nuland gekocht, met het voornemen de bestaande woning te saneren en de kavel op te splitsen in twee woonpercelen. Per perceel zal er vervolgens één vrijstaande woning worden teruggebouwd. De (voormalige) gemeente Maasdonk heeft reeds te kennen gegeven in principe bereid te zijn om onder voorwaarden planologische medewerking aan dit voornemen te verlenen. Bij opsplitsing van het perceel ontstaan er twee ruime percelen die goed kunnen passen in het huidige straatbeeld. De overige percelen kennen breedtes van 14 tot 26 meter, de breedte van het huidige perceel met één woning betreft circa 37 meter. Het planvoornemen voorziet, in juridische zin, in de splitsing van een bestaand perceel bestemd voor één woning, de sloop van één woning en de oprichting twee woningen.
11
Hoofdstuk 3 Beleidskader 3.1
Inleiding
Wat betreft de verantwoordelijkheidstoedeling en bevoegdheidsverdeling zijn het Rijk, de provincies en de gemeenten verantwoordelijk voor hun eigen belangen. Er kan slechts sprake zijn van bemoeienis van Rijk of provincie met de gemeente, indien dat noodzakelijk is vanwege een nationaal respectievelijk provinciaal belang. Rijk en provincies beschikken in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening over dezelfde bevoegdheden als gemeenten om hun eigen ruimtelijke belangen te kunnen uitvoeren. Daarnaast kunnen het Rijk en de provincies algemeen verbindende regels uitvaardigen en aanwijzingen geven om hun belangen veilig te stellen.
3.2
Rijksbeleid, ladder voor duurzame verstedelijking
Op 13 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Het rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Eén van de dertien nationale belangen heeft betrekking op 'zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen'. Het rijk behartigt dit belang met de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden: a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte; b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en; c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.' Onderhavig plan wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 Bro) omdat het betrekking heeft op een woning(bouw)locatie. Er is sprake van een bestemmingsplan waarbinnen een woning wordt gesloopt en op hetzelfde perceel twee woningen worden terug gebouwd. Deze stedelijke ontwikkeling voorziet in een
12
actuele regionale behoefte. De regionale woningbouwafspraken zijn vastgelegd in de Regionale Agenda's Wonen, onderdeel van het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO). 's-Hertogenbosch maakt deel uit van het RRO Noordoost-Brabant. In de Regionale Agenda Wonen voor Noordoost-Brabant d.d. 17 december 2014 is de woningbouwopgave in de gemeente 's-Hertogenbosch begroot op 6.805 woningen in de periode 2014-2024. In de hele regio Noordoost-Brabant gaat het in deze periode om een opgave van 18.900 woningen. Voor de lange termijn - tot 2030 - bedraagt de opgave een kleine 30.000 woningen. Hiertegenover staat een potentiële (netto) woningbouwcapaciteit in de gemeente 's-Hertogenbosch van in totaal circa 8.400 woningen. Hiervan zijn circa 4.000 woningen harde plancapaciteit. Het voorgenomen initiatief, waarin één nieuwe woning wordt ontwikkeld, voorziet, gelet op de harde plancapaciteit in verhouding tot de woningbouwopgave tot 2024 en daarna, in een actuele lokale en regionale behoefte, als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro (a). De nieuwe woning wordt gerealiseerd binnen het bestaand stedelijk gebied (b). Het bepaalde onder (c) is vervolgens dan ook niet relevant. Het project voldoet aan de vereisten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
3.3
Provinciaal beleid
3.3.1 Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014 In de provinciale structuurvisie zijn de hoofdlijnen van het Brabantse ruimtelijke beleid uitgewerkt. Het hoofddoel is en blijft dat zorgvuldig omgegaan moet worden met de ruimte. De provincie streeft naar een duurzame ruimtelijke kwaliteit, waarbij de economische, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten met elkaar in balans zijn. Waardoor het voor eenieder prettig wonen, werken en recreëren is in Noord-Brabant. De provincie heeft hiertoe zes leidende principes geformuleerd: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
concentratie van verstedelijking; inspelen op demografische ontwikkelingen; zorgvuldig ruimtegebruik; meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit; betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur; versterking van de economische kennisclusters.
Concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik en meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit zijn elementen die (deels) van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling aan de Achtersteweg 11c te Nuland. Concentratie van verstedelijking De provincie stuurt op concentratie van verstedelijking: het is belangrijk dat er verschil bestaat en blijft bestaan tussen de steden en dorpen. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant en is onderverdeeld in 'concentratiegebieden' en 'overig stedelijk gebied'. In concentratiegebieden wordt de bovenlokale groei van verstedelijking opgevangen. Daarnaast moet hier een hoog voorzieningenniveau geboden worden, waardoor de (suburbane) kernen en dorpen buiten het concentratiegebied het huidige (landelijke) karakter behouden. In overig stedelijk gebied is grootschalige verstedelijking ongewenst. Wel kan hier voor de eigen behoefte gebouwd worden. Voor de opvang van de woningbouwbehoefte geldt het principe van bouwen volgens het 'migratiesaldo-nul'. Vitale dorpen bieden landelijke en meer kleinschalige woon- en werkmilieus. Zorgvuldig ruimtegebruik De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Het 'aansnijden van nieuwe ruimte' voor verstedelijking wordt in samenhang bezien met deze mogelijkheden. Door meer aandacht te schenken aan beheer en onderhoud van het bestaand stedelijke gebied worden in de toekomst ingrijpende herstructureringen voorkomen. Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit Karakteristieke verschillen tussen dorpen en steden vervagen. Uitbreidingswijken en werklocaties in steden en dorpen gaan steeds meer op elkaar lijken. De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op 13
het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap. Structurenkaart Op de Structurenkaart (zie navolgende afbeelding), behorende bij de Structuurvisie 2010, is te zien dat het plangebied is gelegen in de zone 'gemengd landelijk gebied'. Afbeelding 5: uitsnede Structurenkaart, Structuurvisie 2010
Gemengd landelijk gebied De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is. Binnen het gemengd landelijk gebied is multifunctioneel gebruik uitgangspunt. In de kernrandzones is een toenemende menging van wonen, voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk. Rondom natuurgebieden vinden ontwikkelingen plaats op vrijkomende locaties die passen in een groene omgeving. Bestaande ontwikkelingsmogelijkheden van in het gebied voorkomende functies worden gerespecteerd. Ontwikkelingen houden rekening met hun omgeving en dragen bij aan een versterking van de gebiedskwaliteiten. Dit geldt in het bijzonder voor ontwikkelingen binnen een nationaal, provinciaal of cultuurhistorisch waardevol landschap. Door het beëindigen van de agrarische bedrijfsvoering komen er bedrijfslocaties vrij. Binnen het gemengd landelijk gebied is de ontwikkeling van woon-, recreatie- en werkfuncties mogelijk. Ontwikkelingen passen qua aard, schaal en functie in de omgeving en houden rekening met de omgevingskwaliteiten. De noodzaak of wens tot sanering van overtollige bedrijfsbebouwing wordt betrokken bij de toepassing van de zorgplicht 14
voor ruimtelijke kwaliteit. Er wordt rekening gehouden met (ontwikkelingsmogelijkheden van) omliggende bestaande functies, zoals volwaardige agrarische bedrijven, recreatiebedrijven of woonfuncties. Het gemengd landelijk gebied is een veelzijdige gebruiksruimte. Ontwikkelingen, zoals wonen, werken, (historische) landgoederen, recreatie en toerisme, passen qua aard, schaal en functie bij de omgeving en houden rekening met de omgevingskwaliteiten. De ontwikkeling van functies is in beginsel alleen mogelijk op vrijkomende locaties. Er wordt rekening gehouden met (ontwikkelingsmogelijkheden van) omliggende bestaande functies, zoals volwaardige agrarische bedrijven, recreatiebedrijven of woonfuncties. De toelichting van een bestemmingsplan of de ruimtelijke onderbouwing bevat een verantwoording waaruit blijkt dat het aanwijzen van bestemmingen een uitwerking is van de beoogde ontwikkelingen en het te voeren ruimtelijk beleid voor het betreffende gebied en tevens bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit. Plan in relatie tot structuurvisie Met onderhavig plan wordt een bestaande woonbestemming in stedelijk gebied van een landelijke kern geïntensiveerd. Een en ander heeft geen nadelige gevolgen voor de ambities die de provincie nastreeft en heeft geformuleerd in de Structuurvisie. Er wordt met onderhavige ontwikkeling dus geen afbreuk gedaan aan de doelstellingen en ambities zoals opgenomen in de Structuurvisie 2010 van de provincie Noord-Brabant. 3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 Het beleid uit de Structuurvisie 2010 is verwerkt in de regels die zijn opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 van de provincie. De onderwerpen die in de verordening staan komen dus uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij één van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. In de verordening ruimte is een aantal regels opgenomen die van toepassing zijn op onderhavig bestemmingsplan. Deze zullen hierna worden besproken. Telkens wordt een conclusie getrokken over in hoeverre onderhavig bestemmingsplan aansluit bij de beleidskaders in de verordening ruimte. De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dit betekent dat nieuwe ontwikkelingen een bijdrage moeten leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant. De provincie biedt ontwikkelingsruimte in het buitengebied, mits een ontwikkeling bijdraagt aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen bieden een kans voor behoud en ontwikkeling van het landschap. Het ontwikkelen van landschap reikt verder dan het behouden wat er is, ontwikkelen van het landschap gaat ook om het toevoegen van nieuwe ruimtelijke kwaliteiten. Niet alle thematische kaarten zijn relevant voor onderhavig plan. Onderstaande tabel illustreert welke thematische kaarten in principe van toepassing zijn op en tevens relevant zijn voor het plangebied en welke niet. Kaartnaam
Van toepassing
Stedelijke ontwikkeling Natuur en landschap Agrarische ontwikkeling en windturbines Cultuurhistorie Water
Ja Nee Nee Nee Ja
Stedelijke ontwikkeling Binnen het kaartbeeld 'Stedelijke ontwikkeling' is het plangebied aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied concentratiegebied'. Dit is geïllustreerd in navolgend kaartbeeld.
15
Afbeelding 6: uitsnede kaartbeeld Stedelijke ontwikkeling - Verordening ruimte 2014
Binnen het als zodanig aangewezen stedelijk gebied zijn gemeenten in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling. Een en ander dient wel te geschieden binnen de grenzen van andere, van toepassing zijnde, wet- en regelgeving. Wel bevat de Verordening ruimte specifieke regels voor nieuwbouw van woningen. Water Binnen het kaartbeeld 'Water' is het plangebied aangeduid als 'grondwaterbeschermingsgebied'. Dit is geïllustreerd in navolgend kaartbeeld.
16
Afbeelding 7: uitsnede kaartbeeld Water - Verordening ruimte 2014
Voor de grondwaterbeschermingsgebieden geldt bij nieuwe ontwikkelingen een verantwoordingsplicht in het bestemmingsplan. Uit de verantwoording moet blijken dat er een zorgvuldige afweging heeft plaatsgevonden en dat de risico's voor de kwaliteit van het grondwater niet toenemen. In de hiervoor genoemde zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden betekent dit dat er extra onderbouwing in de verantwoording noodzakelijk is. Voor de verantwoording en de juridische maatregelen die in dit bestemmingsplan wordt getroffen ter bescherming van het grondwater in dit gebied wordt verwezen naar paragraaf 4.4 "Waterparagraaf" van de toelichting. Plan in relatie tot de Verordening ruimte Noord-Brabant Onderhavig planvoornemen is passend binnen de regels die betrekking hebben op bestaand stedelijk gebied – concentratiegebied en doet geen afbreuk aan de ambities zoals opgesteld in de Verordening ruimte 2014. In het kader van het vooroverleg is een watertoets gevoerd, waarin gevolgen voor waterkwaliteit en kwantiteit zijn onderzocht. Voor het resultaat van dit vooroverleg wordt verwezen naar Hoofdstuk 7. 3.3.3 Slotconclusie provinciaal beleid Onderhavig planvoornemen wordt mogelijk gemaakt met gebruikmaking van de binnen de kaders van het vigerende provinciale ruimtelijke beleid. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de kernkwaliteiten die ter plaatse van het plangebied zijn aangeduid op diverse themakaarten van de provincie. De aanwezige kwaliteiten van het plangebied en de directe omgeving worden gerespecteerd en waar mogelijk versterkt. Fysieke ingrepen met een negatief effect op de waterhuishouding binnen het plangebied worden met onderhavige plannen niet mogelijk gemaakt. Onderhavig plan maakt in feite al deel uit van een ontwikkeling waarvoor een beleidsafweging voor de stedelijke ontwikkeling in de kern Nuland, reeds heeft plaatsgevonden. De ontwikkeling aan de Achtersteweg 11c Nuland betreft een intensivering van de bestaande stedelijke functie wonen.
17
3.4
Gemeentelijk beleid
In deze paragraaf wordt ingegaan op het gemeentelijk ruimtelijk beleid, de Nota Wonen 2012 en het beleid ten aanzien van Welstand. Verder wordt ingegaan op het integraal Dorpsontwikkelingsplan dat voor de kern Nuland is opgesteld. 3.4.1 Gemeentelijk ruimtelijk beleid Het planologisch-juridische beleidskader van het vigerende bestemmingsplan “Kernen Maasdonk (Nuland)” is reeds in paragraaf 2.2 aan bod gekomen. Tegelijkertijd met de vaststelling van het bestemmingsplan 'Kernen Maasdonk' heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Maasdonk op 14 februari 2006 een lijst van inbreidings- en herstructureringslocaties vastgesteld. In deze lijst is ook het perceel Achtersteweg 11c te Nuland opgenomen. Volgens deze lijst kan deze locatie ingevuld worden met twee vrijstaande woningen. "Hierbij dient de voorgevel op 10 meter uit de openbare weg te worden gebouwd. De afstand van de woningen tot de zijdelingse perceelsgrens dient 5 meter te bedragen, waarbij de afstand tussen de onder-inge percelen 4 meter mag zijn. De woningen dienen niet aan elkaar te worden gebouwd met de garages zodat duidelijk sprake is van twee individuele kavels. Voorts dienen de nieuwe woningen zich te conformeren aan de bestemming Wonen W1B welke geldt ter hoogte van de Achtersteweg. Dit betekent vrijstaande woningen in één bouwlaag met kap. Door middel van een akoestisch onderzoek zal onderzocht moeten worden of de woningen inpasbaar zijn in verband met het spoorweglawaai." Mits voldaan wordt aan de genoemde stedenbouwkundige randvoorwaarden en aangetoond is dat er ter plaatsen een goed woonen leefklimaat kan worden gegarandeerd, past het initiatief op grond van dit besluit binnen het gemeentelijk ruimtelijk beleid. 3.4.2 Nota Wonen Op 11 september 2012 stelde de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Nota Wonen 2012 vast. Conform deze nota streeft de gemeente naar een evenwichtige woningmarkt met voldoende, goede, betaalbare en passende woningen, nu en in de toekomst, en naar sterke en leefbare buurten waar mensen zich thuis voelen. In het licht van de economische omstandigheden ten tijde van de vaststelling en de verwachte groei van het inwonertal is de ambitie geformuleerd om de positie van 's-Hertogenbosch als een van de aantrekkelijkste woonsteden te behouden. Conform de Nota Wonen 2012 moeten tot 2030 nog zo'n 9.800 woningen worden toegevoegd (zie paragraaf 3.1; 'ladder voor duurzame verstedelijking'). De problemen op de woningmarkt ten tijde van de vaststelling van de nota kunnen alleen gezamenlijk worden aangepakt, samen met bouwbedrijven, woningcorporaties, maatschappelijke organisaties en met inwoners en bedrijven uit de stad. Dit is het belangrijkste uitgangspunt van de Nota Wonen 2012. In de nota zijn vier speerpunten geformuleerd: voldoende woningen bouwen, inzetten op betaalbaar wonen, inzetten op passend wonen en het maken van sterke en leefbare buurten. De vier speerpunten zijn vertaald in een aantal concrete doelen, waaronder:
een woningproductie van gemiddeld 700 woningen per jaar voor de periode tot 2030, met een bandbreedte van 500 tot 800 woningen per jaar; minimaal 25% woningen in de sociale sector (huur en koop); stimulering van het (collectief) particulier opdrachtgeverschap (C)PO; herintroductie van de starterslening voor bestaande koopwoningen; nieuwbouw, omzetting van bestaande verzorgingsplaatsen en ambulante zorgverlening ten behoeve van de groeiende behoefte aan woonzorgarrangementen voor ouderen en mensen met een beperking; verbetering van de woningkwaliteit in buurten door onder meer renovatie, groot onderhoud en energiebesparende maatregelen.
18
3.4.3 Beeldkwaliteit De Achtersteweg ligt in niveau 1 van de gemeentelijke welstandsnota. Dit betekent dat de esthetische kwaliteit van het bouwplan door de welstandscommissie zal worden beoordeeld. Onder de stedenbouwkundig randvoorwaarden staat aangegeven dat de nok van het dak van beide woningen evenwijdig aan de straat dient te liggen. Verder dienen de woningen een rustig landelijke architectuur te bezitten dat past in het heersende straatbeeld. Het groene karakter dient zoveel mogelijk te worden behouden. Om te benadrukken dat hier sprake is van twee individuele kavels, is het niet wenselijk dat hier twee identieke woningen, al dan niet gespiegeld aan elkaar, worden ontwikkeld. 3.4.4 Integraal Dorpsontwikkelingsplan Nuland In 2009 is het integraal Dorpsontwikkelingsplan (iDOP) voor de kern Nuland vastgesteld. In dit iDOP wordt een visie gegeven op het landschap in de omgeving, de opbouw van het dorp zelf en het verbeteren van de openbare ruimte. Ook wordt ingegaan op de inwoners en het sociale leven in Nuland. Het beleid met betrekking tot wonen, werken, verkeer, recreatie en het buitengebied rondom Nuland komen ook bod. Aangezien het planvoornemen geen nieuwe bestemming mogelijk maakt, maar een inbreiding betreft, heeft het ook geen invloed op de visie zoals beschreven in het iDOP. 3.4.5 Slotconclusie gemeentelijk beleid Het initiatief past binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente. Daarnaast doet het geen afbreuk aan de visie zoals deze in het iDOP is opgenomen.
19
20
Hoofdstuk 4 Onderzoek en verantwoording 4.1
Stedenbouwkundige randvoorwaarden
Het initiatief voorziet in de sloop van één bestaande vrijstaande woning en de bouw van twee nieuwe vrijstaande woningen. Situering van twee woningen op perceel Achtersteweg 11c wordt onder de volgende voorwaarden stedenbouwkundig verantwoord geacht.
voorgevelbouwgrens op 9 en 10 meter uit de openbare weg, bouwvlak ca. 9,5 x 12 meter; afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen 5 meter naar Achtersteweg 11b en 13; afstand tot onderlinge perceelsgrens 4 meter (hiermee resteert een bouwblokbreedte van 9,5 meter); zadeldak met nok evenwijdig aan de straat, goothoogte maximaal 4,5 meter; nokhoogte, in afwijking van bestemmingsplan, maximaal 10 meter. Dit wordt aanvaardbaar geacht vanwege ligging verder van de straat en omdat de goothoogte vooral het straatbeeld bepaalt. Daarmee worden de mogelijkheden voor een eigentijdse woningindeling sterk vergroot; een kelder onder de woning is in principe toegestaan; de woningen dienen niet met de garages aan elkaar te worden gebouwd (geen gezamenlijke uitrit), zodat duidelijk sprake is van twee individuele kavels; rustige, landelijke architectuur, passend in het straatbeeld. Garages opnemen in bouwvlakken hoofdgebouw, of minimaal 6 meter achter voorgevel.
Conform de bovenstaande randvoorwaarden ziet de toekomstige invulling er uit als opgenomen in afbeelding 8 .
21
afbeelding 8.: Impressie advies stedenbouwkundige invulling
De ligging en de grootte van de bouwvlakken en de geadviseerde nok- en goothoogte van de woningen zijn juridisch in het bestemmingsplan vastgelegd en op de verbeelding ingetekend.
4.2
Milieu
De ruimtelijke ontwikkeling dient praktisch uitvoerbaar te zijn. In dit kader is het noodzakelijk om aandacht te besteden aan alle ruimtelijke en milieuhygiënische (deel)aspecten. Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De beleidsvelden groeien naar elkaar toe en het onderscheid is vaak ook niet meer goed aan te geven. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het al dan niet toelaten van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Tevens is het van belang milieubelastende functies, zoals bedrijfsactiviteiten, ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies, zoals woningen. Deze paragraaf gaat in op de milieuhygiënische en ruimtelijke aspecten die van belang zijn voor de voorgenomen ontwikkelingen. De resultaten van de kwalitatieve onderzoeken naar de milieukundige haalbaarheid worden beschreven en er wordt aan de andere – ruimtelijk relevante – waarden en omgevingsaspecten, zoals verkeer, parkeren en mobiliteit, getoetst. De thema's die aan bod komen, hebben direct of indirect betrekking op de voorgenomen planontwikkeling.
22
4.2.1 Geluid Doelstelling en (wettelijk) beleidskader Bij de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, in de nabijheid van wegen dient in het bestemmingsplan aandacht besteed te worden aan de akoestische omstandigheden. De gevels van de woningen ondervinden namelijk een geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer in de omgeving. De verplichting tot uitvoering van een akoestisch onderzoek is vastgelegd in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van railen wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wet geluidhinder geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt. De Wet geluidhinder bepaalt in hoeverre het bouwen op een locatie is toegestaan, het Bouwbesluit bevat onder meer eisen die aan de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van het gebouw worden gesteld. Deze worden onder meer bepaald door de hoogte van de geluidbelasting, het type buitengeluid en de gebruiksfunctie. Motivering en conclusies geluid voor plan Ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling aan de Achtersteweg 11C te Nuland is door AGEL adviseurs een akoestisch onderzoek railverkeer. Het onderzoeksrapport "Akoestisch onderzoek Railverkeer+Toets Externe Veiligheid Achtersteweg 11C te Nuland" is als geheel als bijlage 1 aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd. Onderstaand zijn belangrijkste conclusies ten aanzien van geluid uit dit rapport een-op-een overgenomen. Railverkeerslawaai Het plangebied is gelegen binnen de zone van de spoorlijn Rosmalen - Oss zodat een toetsing aan de normstelling van Wgh plaats dient te vinden. Voor de verkeersgegevens van de spoorbaan is gebruik gemaakt van de verkeersintensiteiten van de brondata uit het Geluidregister spoor. Gerekend is met een plafondcorrectiewaarde van 1,5 dB. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 55 dB ter plaatse van de ontwikkelingslocatie wordt overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt 67 dB. Op grond van de berekende geluidbelastingen zal een hogere waarde aangevraagd moeten worden. De maximaal toelaatbare hogere waarde van 68 dB wordt niet overschreden. Verzoek hogere waarde In verband met de overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 55 dB heeft er een beoordeling plaatsgevonden aan de nog geldende Beleidsnotitie Hogere Geluidsgrenswaarden Wet Geluidhinder van de voormalige gemeente Maasdonk. Uit deze beoordeling blijkt dat voldaan wordt aan de criteria van deze beleidsnotitie en dat bij burgemeester en wethouders van de gemeente een ontheffing van de voorkeurswaarde voor railverkeerslawaai kan worden verleend. 4.2.2 Milieuzonering / hinderlijke bedrijvigheid Doelstelling en (wettelijk) beleidskader Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving. Instrumenten van ruimtelijke ordening en milieu kunnen elkaar daarbij ondersteunen. Om tot een optimale invulling van de ruimte te komen, onderscheidt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in haar brochure Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009) twee omgevingstypen: 1. omgevingstype rustige woonwijk of rustig buitengebied; 2. omgevingstype gemengd gebied. Ad. 1: Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding.
23
Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een 'rustig buitengebied' (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied. Ad. 2: Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend. Vervolgens worden in de brochure, op basis van een aantal factoren (geur, stof, geluid en gevaar), richtafstanden genoemd tussen verschillende bedrijfstypen en omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied', waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Indien sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied', dan kunnen de richtafstanden – zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat en het functioneren van bedrijven – met één afstandsstap worden verlaagd. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een intensieve veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object, bijvoorbeeld een woning. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006. Motivering en conclusies milieuzonering en hinderlijke bedrijvigheid voor plan Geurhinder (Wgv) De mogelijke geurhinder voor (nieuwe) ontwikkelingen hoeft alleen bepaald te worden, als het een geurgevoelig object betreft. De komst van een extra woning betekent een extra geurgevoelig object. Deze woning mag omliggende agrarische bedrijven niet beperken. De dichtstbijzijnde agrarische bedrijven zijn boven de spoorlijn gelegen. Gezien de ruime afstand en dat er andere geurgevoelige objecten op kortere afstand zijn gelegen zal de nieuwe woning niet leiden tot een beperking van een agrarische bedrijf in de omgeving. De komst van een nieuwe woning zal op een acceptabel woon- en leefklimaat moeten worden getoetst. Gezien de kaart “Achtergrondwaarden 2009” bevindt de locatie zich op het scheidingsvlak 10-14 ouE/m3 en 14-26 ouE/m3. De achtergrondbelasting wordt gevormd door de geurbelasting van alle veehouderijen samen. De geuremissie is afkomstig van dieren waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) een omrekeningsfactor is vastgesteld, zoals varkens, vleesvee, pluimvee, schapen en geiten. Het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de woning aan de Achtersteweg 11c is 'goed'. De waarde voor de achtergrondbelasting is lager dan 3,0 ouE/m3. De achtergrondbelasting vormt geen belemmering voor de toevoeging van één extra woning. Milieuzonering (categorie-indeling bedrijven) Het plangebied en de omgeving ervan kunnen worden aangemerkt als het omgevingstype 'rustige woonwijk'. In en nabij het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die conform de richtafstanden uit de voormelde VNG-brochure een belemmering zouden kunnen vormen voor de planvorming (en andersom). Naast de ruimtelijke ordeningaspecten is verder het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim/Wm/Bor) van toepassing. In dit besluit zijn voorschriften opgenomen waaraan de bedrijven zich dienen te houden om schade, gevaar of hinder naar de omgeving te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken. Op basis van bovenstaande constatering kan reeds worden gesteld dat er vanuit een oogpunt van milieuzonering geen belemmeringen zijn voor omliggende woonfuncties. Algehele conclusie In de nabijheid van het plangebied komt geen bedrijvigheid voor welke een mogelijke belemmering vormt voor het initiatief. Daarnaast levert het initiatief ook geen belemmering op voor omliggende bedrijven en woonfuncties.
24
Bezien vanuit het oogpunt van 'inwaartse milieuzonering' komt er in de nabijheid van het plangebied dus geen bedrijvigheid voor welke een mogelijke belemmering vormt voor het onderliggende initiatief. Daarnaast levert het initiatief, vanuit het oogpunt van 'uitwaartse zonering, ook geen belemmering op voor omliggende bedrijven. Dit betekent dat er vanuit de aspecten milieuzonering en hinderlijke bedrijvigheid geen belemmeringen zijn voor het plan. Vanuit het aspect milieuzonering zijn er dan ook geen belemmeringen voor het plan. 4.2.3 Bodem Doelstelling en (wettelijk) beleidskader Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of er sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak. Artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat bij een ruimtelijk plan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De Woningwet bepaalt dat alleen nog voor bouwwerken die specifiek bedoeld zijn voor het verblijf van mensen, een bodemtoets uitgevoerd moet worden. Het betreft hier bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te wonen en werken, onderwijs te geven of te genieten. Voorbeelden van bouwwerken waar sprake is van structureel verblijf door mensen zijn woningen, scholen, kantoren maar ook recreatiewoningen en sportkantines. Motivering en conclusies bodem voor plan Op het plangebied blijft de bestaande situatie nagenoeg intact; er vindt enkel een intensivering van de huidige bebouwing plaats binnen de bestemming 'Wonen'. In principe hebben er, sinds deze bestemming op het plangebied rust, geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Om na sloop van de thans aanwezig woning, de nieuwe woningen te kunnen oprichten, zullen gronden worden geroerd en dient beoordeeld te worden of de bodem geschikt is voor de functie wonen. De initiatiefnemer heeft daartoe nu reeds een bodemonderzoek laten aanpassen welke als bijlage 3 bij deze ruimtelijke onderbouwing is gevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen aankoop van het onroerend goed en evenmin van de woningen.
4.3
Externe Veiligheid, kabels en leidingen
Doelstelling en (wettelijk) beleidskader Het externe veiligheidsbeleid is bedoeld om de risico's voor de omgeving ten aanzien van handelingen met gevaarlijke stoffen te beperken en te beheersen. De wetgeving is ge-richt op het gebruiken, opslaan en productie van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen, als wel het transport van gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn de richtlijnen ten aanzien van inrichtingen opgenomen. Daarnaast zijn er richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In deze regelgeving is de verplichting opgenomen om in ruimtelijke plannen de ontwikkelingen te toetsen op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Externe veiligheid heeft dus betrekking op situaties waar iets mis zou kunnen gaan met gevaarlijke stoffen, waardoor mensen gevaar lopen. Voorbeelden van risicobronnen en risicovolle activiteiten zijn: productie, gebruik of opslag en transport van gevaarlijke stoffen (LPG-tankstations en fabrieken, routes voor gevaarlijke stoffen, leidingen). Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een onbeschermd individu overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit plaatsgebonden risico wordt vertaald naar een risicocontour rondom een risicobron (bijvoorbeeld een inrichting of een weg). De maatgevende grens is de 10-6 contour, dit is de kans van 1 op 1 miljoen dat een on-beschermd persoon omkomt per jaar. Groepsrisico
25
Het groepsrisico is de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is bedoeld om een inschatting te maken ten aanzien van de maatschappelijke ontwrichting in het geval van een calamiteit. Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde in de verantwoording (dit betekent dat er gemotiveerd van mag worden afgeweken). Elke verandering van het groepsrisico in het invloedsgebied van een risicobron moet verantwoord worden. Hierbij moet ingegaan worden op de wijze waarop deze verandering in het groepsrisico is betrokken bij de besluitvorming. Tevens moeten kwalitatieve aspecten beoordeeld worden, zoals zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Kabels en (buis)leidingen Transport van gevaarlijke stoffen vindt plaats over de weg, het spoor, het water en door buisleidingen. Tijdens het transport kunnen dingen misgaan waardoor de gevaarlijke lading kan ontbranden of exploderen of waardoor er bijvoorbeeld giftige gassen ontsnappen via een lek of breuk. Bij risicovolle buisleidingen kan gedacht worden aan (hogedruk) transport van aardgas, maar ook van olie, benzine, kerosine, chemische producten en industriële gassen. Deze stoffen kunnen giftig, licht ontvlambaar of brandbaar zijn. Buisleidingen lopen meestal ondergronds, maar kunnen soms ook bovengronds voorkomen. De grootste kans op een beschadiging aan een buisleiding ontstaat door graafwerkzaamheden. Denk hierbij aan werkzaamheden aan gas-, olie- en waterleidingen in de grond, of kabels voor stroom, TV, telefoon en internet. De Risicokaart van de provincie Noord-Brabant toont alle aardgasleidingen vanaf een diameter van 50 mm en een druk van 16 bar, alle buisleidingen voor brandbare vloeistoffen vanaf een diameter van 100 mm en alle overige buisleidingen waarvan geldt dat er een overschrijding van de wettelijke norm is op 5 meter afstand van de buis. Deze wettelijke norm is het plaatsgebonden risico 10-6. Het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb) is op 1 januari 2011 in werking getreden. In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplan opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen. Motivering en conclusies externe veiligheid voor plan Externe veiligheid inrichtingen Op basis van de Risicokaart van de provincie Noord-Brabant kan worden geconcludeerd dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichting ligt. Het plangebied ligt derhalve niet binnen PR-contouren en GR-invloedsgebieden van risicovolle (Bevi)inrichtingen. Een en ander is af te lezen uit onderstaande afbeelding.
26
Afbeelding 9: uitsnede kaartbeeld Risicokaart Noord-Brabant
Externe veiligheid vervoer Ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling aan de Achtersteweg 11C te Nuland is door AGEL adviseurs een toets Externe Veiligheid uitgevoerd. Het onderzoeksrapport Akoestisch onderzoek Railverkeer+Toets Externe Veiligheid Achtersteweg 11C te Nuland is als geheel als bijlage 1 aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd. Onderstaand zijn belangrijkste conclusies ten aanzien van geluid uit dit rapport een-op-een overgenomen. Uit deze toets externe veiligheid blijkt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Rosmalen – Oss geen beperkingen geeft aan de ruimtelijke ontwikkeling. Aan de toetsingskaders voor zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico wordt voldaan en een plasbrandaandachtsgebied is niet aanwezig. Wel dient de ruimtelijke ontwikkeling voor advies voorgelegd te worden aan de veiligheidsregio in verband met de verantwoording van de mogelijkheden tot zelfredzaamheid en de inzet van hulpdiensten. Wat de veiligheid vervoer over de weg betreft is het plangebied gelegen aan de Achtersteweg. Voor deze weg is de PR-contour 10-6/jr. niet berekenbaar. Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is. Ook de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt niet overschreden. Er ontstaan geen groter veiligheidsrisico en ook geen extra belemmeringen naar de omgeving toe. Besluit externe veiligheid buisleidingen De risicokaart (afbeelding 9) toont geen aanwezigheid van een (hoge druk) gasleiding op korte afstand van het plangebied. Overige kabels en (buis)leidingen Nutsbedrijven eisen dat kabels en leidingen in het openbaar gebied (komen te) liggen. De initiatienemer van onderliggend bouwplan is verplicht zorg te dragen voor een door gemeente en nutsbedrijven geaccordeerde wijze van aansluiting. De kleinere leidingen worden voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden middels een KLIC-melding in kaart gebracht.
27
Overige zonering Er zijn in en nabij het plangebied geen ondergrondse leidingen, waterkeringen, straalpaden, invliegfunnels of molenbiotopen aanwezig waarvan de aanwezigheid van invloed kan zijn op de ontwikkelingen in het plangebied. Advies Brandweer Brabant-Noord Op verzoek van de gemeente 's-Hertogenbosch heeft Brandweer Brabant-Noord (Specialist Risico's en Veiligheid van het Dagelijks Bestuur van de Veiligheidsregio Brabant-Noord) geadviseerd conform artikel 9 Bevi. De adviesbrief van de brandweer is als bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd. Uit het de beoordeling blijkt dat het risico op letsel alleen beperkt kan worden door te vluchten tegen de windrichting in. De brandweer adviseert de bewoners actief te informeren over het aanwezige risico en handelingsperspectief. Algehele conclusie Na onderzoek uitgevoerd door AGEL adviseurs ten aanzien van externe veiligheid vervoer, aanvullende quickscan ten aanzien van overige bronnen die effect kunnen hebben op de veiligheid en het advies van de Brandweer Brabant-Noord, kan worden geconcludeerd dat het plan zelf geen extern veiligheidsrisico vormt. Voor wat betreft externe veiligheid zijn er naar de omgeving toe geen belemmeringen te verwachten.
4.4
Waterparagraaf
Doelstelling en (wettelijk) beleidskader Bij de watertoets gaat het om het verantwoorden van de waterhuishoudelijke aspecten bij ruimtelijke plannen en besluiten. Met behulp van de watertoets wordt er naar gestreefd om het waterhuishoudkundig aspect in combinatie met het ruimtelijke beleid toe te passen op het beoogde plangebied, waarbij op basis van de voorgenomen ontwikkelingen gezocht is naar een hydrologisch neutrale oplossingsrichting. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 5.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit besluit verplicht tot het opnemen van 'een beschrijving van de wijze waarop in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding' in de toelichting van ruimtelijke plannen van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten in het kader van de Wro. Vanuit verschillende overheidsniveaus zijn beleid en uitgangspunten geformuleerd voor wat betreft de omgang met afstromend hemelwater. De belangrijkste uitgangpunten hierbij zijn het hydrologisch neutraal ontwikkelen en het doorlopen van de volgorde 'hergebruik-vasthouden-berging-afvoer'. Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. Het waterschap heeft een beleidsnota met uitgangspunten ten behoeve van de watertoets. Hierbij staan de volgende principes centraal: wateroverlastvrij bestemmen; gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater; doorlopen van de afwegingsstappen: 'hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer'; hydrologisch neutraal bouwen; water als kans; meervoudig ruimtegebruik; voorkomen van vervuiling rekening houden met waterschapsbelangen. De voornoemde principes liggen in lijn met het landelijke beleid ten aanzien van de watertoets. Gestreefd dient te worden naar een waterhuishoudkundig minimaal gelijkwaardige situatie. Het belangrijkste gegeven is het geohydrologisch compenseren van een eventuele toename van verharde oppervlakte, waardoor hemelwater versneld kan worden afgevoerd. Waterschap De Dommel en Aa en Maas hebben gezamenlijk in de notitie 'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk' een definitie, randvoorwaarden en uitgangspunten gegeven voor Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen. Om dit te implementeren in het watertoetsproces en de verschillende aspecten toetsbaar te maken is het Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen ontwikkeld. Doel van het toetsinstrumentarium is het bepalen van onder meer de benodigde hemelwaterinfiltratie en -berging ten
28
behoeve van het hydrologisch neutraal ontwikkelen van een (nieuw) projectgebied. Concreet betekent dit dat er binnen de grenzen van het plangebied voor gezorgd moet worden dat:
de hemelwaterafvoer niet toeneemt (geen toename van de afvoercoëfficiënt); de waterstanden in het open water niet toenemen; de grondwateraanvulling gelijk blijft (voor een gemiddeld nat jaar); de waterstanden in de infiltratievoorziening en de open waterberging voldoen aan de eisen voor de gemiddelde situatie en de T=10+10%-situatie en aan het advies voor de T=100+10%-situatie.
Grondwaterbeschermingsgebied De locatie is gelegen binnen het grondwaterbeschermingsgebied rondom de waterwinning in Nuland. In het bestemmingsplan moet blijken dat er een zorgvuldige afweging heeft plaatsgevonden en dat de risico's voor de kwaliteit van het grondwater niet toenemen. Om het risico van verontreiniging van het grondwater zoveel mogelijk te beperken is voor activiteiten zoals het uitvoeren van diepe grondbewerkingen of het uitvoeren van werken in het kader van ontwatering, bronnering of grondwaterwinning en dergelijke ingevolge de regels van dit bestemmingsplan vooraf een omgevingsvergunning vereist. Bovendien is binnen het grondwaterbeschermingsgebied Provinciale milieuverordening van kracht. Bij ontwikkelingen binnen dit gebied dient met deze verordening rekening te worden gehouden. Motivering en conclusies water voor plan Op het plangebied blijft de bestaande situatie nagenoeg intact; er vindt enkel intensivering van de huidige bebouwing plaats binnen de bestemming 'Wonen'. Deze ontwikkeling heeft een uitbreiding van het verhard oppervlak ter plaatse tot gevolg: huidige verharding 100 m2 en toekomstige verharding 228 m2. Om na sloop van de thans aanwezige woning de nieuwe woningen te kunnen oprichten, zal door wijziging van de verharde oppervlakte de waterhuishoudkundige situatie mogelijk opnieuw moeten worden beoordeeld. De initiatiefnemer is thans met diverse partijen in overleg over de situering, oppervlakte en inhoud van de woningen, met eventuele bijgebouwen en overige voorzieningen. Wanneer de exacte invulling van de locatie van bebouwing bekend is, kan in een kort tijdsbestek de gewijzigde waterhuishouding worden bepaald en een passende oplossingsrichting worden gekozen om te komen tot een hydrologisch neutrale ontwikkeling. uitgangspunt is dat het schone hemelwater op eigenterrein moet worden verwerkt. Op voorhand is duidelijk dat er op het terrein ruimte genoeg is voor het afkoppelen en infiltreren van het hemelwater. Ter bescherming van het grondwater zijn voor activiteiten die de kwaliteit van het grondwater zouden kunnen bedreigen in dit bestemmingsplan een omgevingsvergunningsplicht opgenomen.
4.5
Lucht
Doelstelling en (wettelijk) beleidskader Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen decennia in Nederland is verbeterd, voldoet ze nog steeds niet overal aan de normen. Met name fijn stof en stikstofdioxiden leveren problemen op. Het doel van het luchtkwaliteitsonderzoek is het geven van inzicht in de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit om een goede luchtkwaliteit te kunnen garanderen. Daarom moet luchtkwaliteit al in een vroeg stadium van de planvorming worden meegewogen. Gegevens over de luchtkwaliteit worden verzameld om vervolgens te kunnen bepalen of er voor het doorgaan van het project al dan niet aanvullende maatregelen nodig zijn. In de praktijk zullen met name fijn stof en stikstofdioxiden moeten worden onderzocht. Daarnaast kan een goede ruimtelijke ordening met zich brengen dat een afweging wordt gemaakt rondom de aanvaardbaarheid van een project op een bepaalde locatie. De luchtkwaliteit hoeft (artikel 5.16 Wet milieubeheer) geen belemmering te vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; een plan of project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt; een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
29
een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat tevens voorziet in maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. De luchtkwaliteit komt voort uit Europese wet- en regelgeving en de hoofdlijnen van de regelgeving zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. In de Nederlandse wetgeving is opgenomen dat in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen beoordeelt moet worden welk effect de gewenste ontwikkeling heeft op de luchtkwaliteit. Er zijn echter situaties waarin een ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan (de verslechtering) van de luchtkwaliteit. In het besluit 'niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en in de regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' (Regeling NIBM) is aangegeven in welke gevallen hiervan sprake is. Concreet is in het Besluit NIBM vastgelegd in welke gevallen een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een ontwikkeling is NIBM als aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkeling een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die sowieso niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. De regeling geeft concrete getallen voor plannen die gaan over bijvoorbeeld de bouw van woningen en/of kantoren. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 1% op 500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 1.000 woningen worden gehanteerd. Op 15 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden die toeziet op het beschermen van bepaalde gevoelige groepen mensen (bijvoorbeeld kinderen, ouderen en zieken). De intentie van het Besluit gevoelige bestemmingen is dat bepaalde gebouwen (bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en verzorgingstehuizen) niet meer worden gebouwd in gebieden waar de normen worden overschreden. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. In de context van het besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als 'gevoelige bestemming' gezien. Motivering en conclusies lucht voor plan Plannen hebben pas een negatief effect op de luchtkwaliteit, zodra de verkeersgeneratie in ruime mate toeneemt. Ter vergelijking; een effect op de luchtkwaliteit hoeft pas aangetoond te worden als de bouw van 1.500 woningen of 66.667 m² kantoor en de daarmee gepaard gaande verkeersgeneratie plaatsvindt. Onderhavig plan heeft met de toevoeging van een extra wooneenheid binnen de bestemming wonen, binnen de bebouwde kom van de kern Nuland, uiteraard nauwelijks een toename van verkeer tot gevolg. Hierdoor valt het plan ruim onder de 3% grens voor PM10 of NO2. Het plan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Gesteld kan worden dat de luchtkwaliteit zal voldoen aan de grenswaarden en dat de luchtkwaliteit verder geen belemmeringen vormt voor de te volgen procedure. Het plan voldoet aan de uitvoeringsregels uit het Besluit Nibm en de Regeling Nibm. Aanvullende berekeningen zijn in het kader van het aspect luchtkwaliteit niet aan de orde. Het aspect luchtkwaliteit levert derhalve geen beperking en/of belemmeringen op voor de planontwikkeling. Verder geldt dat het plangebied niet is gelegen binnen een zone van 300 meter vanaf de rand van een Rijksweg en ook niet binnen een zone van 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg. Hier kan nog aan worden toegevoegd dat woningen niet als 'gevoelige bestemmingen' gezien, zodat het Besluit gevoelige bestemmingen niet van toepassing is. Het plan heeft derhalve geen negatieve invloed op de heersende achtergrondconcentraties luchtverontreinigende stoffen in de directe omgeving van het plangebied. Andersom hebben de heersende achtergrondconcentraties luchtverontreinigende stoffen ook geen negatieve invloed op het plangebied. Het plan zelf biedt daarmee geen mogelijkheden om overschrijdingen teniet te doen, noch staat het plan het
30
bereiken van de algemene doelstelling voor luchtkwaliteit in de weg. De voorziene woningbouwontwikkeling aan de Achtersteweg 11c houdt geen juridisch relevante verslechtering in voor de luchtkwaliteit.
4.6
Flora en Fauna
Doelstelling en (wettelijk) beleidskader Vogel- en Habitatrichtlijn Om de Europese biodiversiteit te behouden en te herstellen wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een groot Europees netwerk van beschermde natuurgebieden ('Natura 2000'). Om dit te bereiken zijn onder meer de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) opgesteld. Op basis van deze Europese richtlijnen zijn alle lidstaten, dus ook Nederland, verplicht om beschermde habitats, soorten en hun leefgebieden in stand te houden of te herstellen. Flora- en faunawet Doelstelling van de Flora- en faunawet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is het 'nee, tenzij-principe'. Dit betekent dat geen schade mag worden aangebracht aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Soms is het optreden van schade aan beschermde dieren en planten echter onvermijdelijk. In die situaties is het nodig om vooraf te bekijken of hiervoor een vrijstelling geldt of dat een ontheffing moet worden aangevraagd. In de Flora- en faunawet geldt dus een verbod op activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten. Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient dan ook uitgezocht te worden of er in dit kader belemmeringen aanwezig zijn. In 2005 is echter met het gewijzigde Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten het beschermingsregime versoepeld. Met deze aangepaste regelgeving is niet meer altijd een ontheffing nodig voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte. Voor regulier voorkomende werkzaamheden en ruimtelijke ontwikkelingen geldt nu een vrijstellingsregeling. In de Flora- en faunawet is ook een zorgplicht opgenomen. De zorg houdt in ieder geval in dat handelen met nadelige gevolgen voor de flora en fauna, voor zover dit in redelijkheid kan worden verlangd, achterwege blijft of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan worden gemaakt. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. In het kader van de zorgplicht moet altijd met het volgende rekening worden gehouden:
bij het verwijderen van beplanting, slopen van bebouwing en overige verstorende werkzaamheden moet men bedacht zijn op de aanwezigheid van broedvogels. Bij voorkeur worden de werkzaamheden buiten het broedseizoen (buiten 15 maart – 15 juli) uitgevoerd; bij het verwijderen van beplanting, maar ook bijvoorbeeld bij opslagplaatsen van puin, stapels stenen e.d. moet men, in het bijzonder in de periode van 1 november – 15 april, bedacht zijn op de aanwezigheid van overwinterende amfibieën. Wanneer amfibieën worden aangetroffen, worden deze in vervangend overwinteringsgebied geplaatst.
Conclusie flora en fauna voor plan Binnen het plangebied zal een toename van bouwwerken en bebouwing plaatsvinden. Het plan zal in de nabije toekomst zo worden ingericht dat de waarden op het gebied van flora en fauna niet worden aangetast. Met respect voor aanwezige bomen, planten en leefgebieden van eventueel aanwezige dieren, zal het planvoornemen worden gerealiseerd. Conclusie is verder dat het gebied niet dan wel onvoldoende potentieel van betekenis is voor algemene broedvogels, vleermuizen en andere beschermde soorten. De ecologische waarde van het plangebied is derhalve marginaal, waardoor nadelige effecten op voorhand zijn uitgesloten. Daar waar beschermde natuurwaarden aanwezig zijn, worden deze niet aangetast of verstoord, omdat onderhavige ruimtelijke onderbouwing niet voorziet in afbraak van leefgebieden c.q. verblijfplaatsen van flora en fauna. Slotconclusie is dat het flora en fauna niet aan de beoogde planontwikkeling in de weg staat.
31
4.7
Historische kwaliteiten
Doelstelling en (wettelijk) beleidskader Doel van het archeologische onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologische onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen. Het archeologische onderzoek is verankerd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit 2007. De uitgangspunten van de wet zijn:
archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is; de initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling moet in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren; bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen. De kosten voor noodzakelijke archeologische werkzaamheden komen ten laste van de initiatiefnemer. Bij de afweging of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is, dient nagegaan te worden of er binnen of rondom het plangebied cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het eventueel eventueel aanwezig zijn van deze waarden wil niet per definitie zeggen dat een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling niet realiseerbaar is, maar geeft wel aan dat zorgvuldig omgaan met deze waarden vereist is. Motivering en conclusies historische kwaliteit voor plan afbeelding 10: Archeologische waarde en verwachtingskaart
32
Ingevolge de archeologische waarde- en verwachtingskaart van de voormalige gemeente Maasdonk ligt het perceel Achtersteweg 11c Nuland binnen de aanduiding "Hoge verwachting". Op 13 augustus 2015 heeft het onderzoeks 'Bureau voor Archeologie' te Utrecht voor het project een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgebracht met de titel "Bureau voor Archeologie Rapport 214. Achtersteweg 11C, Nuland gemeente 's-Hertogenbosch: een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen." In dit onderzoek is het totale plangebied onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat in het gehele plangebied een esdek aanwezig is met een dikte van 60 tot 155 cm. Dit esdek bestaat uit meerderen fasen. Aan de noordwestzijde van het plangebied ligt een (deels) intact podzalprofiel onder het esdek. In de rest van het plangebied ligt tussen het esdek en de schone dekafzetting een menglaag of een akkerlaag. Daar is het oorspronkelijke podzolprofiel verdwenen. Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen in de dekzandafzettingen. De bodemopbouw uit dit onderzoek komt overeen met dat uit het eerder gedane proefsleuvenonderzoek in de directe omgeving. Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat de kans op het aantreffen van behoudenswaardige archeologische vindplaatsen klein is. Doordat vindplaatsen in het Brabants dekzandgebied vaak worden gekenmerkt door vondstarme grondsporenniveaus, is dit echter geen directe aanwijzing voor het ontbreken van vindplaatsen. Om meer zicht te krijgen op de (intactheid van de) bodemopbouw in het plangebied is het van belang dat archeologen van de gemeente 's-Hertogenbosch tijdens de uitvoering van alle werkzaamheden groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm beneden het maaiveld aanwezig zijn om waarnemingen te doen. Om die reden zijn in het bestemmingsplan beschermende maatregelen opgenomen. De graafwerkzaamheden in het plangebied groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm beneden het maaiveld worden uitgevoerd onder toezicht van de archeologen van de gemeente 's-Hertogenbosch. De archeologen dienen twee weken van te voren op de hoogte te worden gebracht van de start van de werkzaamheden. Indien tijdens de werkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen, moeten de archeologen de tijd en ruimte krijgen om archeologische waarden te documenteren en indien nodig veilig te stellen. De initiatiefnemer moet de gemeente de tijd en ruimte geven voor het uitvoeren van het onderzoek. Bij uitvoering van werkzaamheden in het plangebied ligt er ten aanzien van het eventueel aantreffen van archeologische indicatoren tijdens de bouwgraafwerkzaamheden een wettelijke meldingsplicht .
33
4.8
Verkeer en parkeren
Op 9 december 2003 stelde de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de 'Nota Parkeernormen, inclusief een methode voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen met behulp van de parkeerbalans' vast. Het doel van deze nota is het ontwikkelen van eenduidige parkeernormen die in de hele gemeente toegepast kunnen worden, waarbij evenwicht wordt gezocht tussen enerzijds de vraag naar parkeerplaatsen en anderzijds de kwaliteit van de openbare ruimte. Uit de beschrijving van het bouwvoornemen volgt dat er voldoende ruimte is op beide percelen aanwezig is om twee parkeerplaatsen per woning op eigen terrein aan te leggen. Het project voldoet daarmee aan de gemeentelijke parkeernormen (zie paragraaf 2.3). In de voorschriften is de verplichting opgenomen dat er per woning twee parkeerplaatsen op eigen terrein zal moeten worden aangelegd. Wat betreft mobiliteit en infrastructuur vinden er geen grote veranderingen plaats. Zo vindt de ontsluiting ook in de nieuwe situatie rechtstreeks plaats op de Achtersteweg en zal na realisatie van het bouwplan het aantal verkeersbewegingen niet significant toenemen ten opzichte het huidige niveau. Er kan dus geen sprake zijn van een significante toename van de verkeersintensiteit/-druk op de Achtersteweg.
34
Hoofdstuk 5 Juridisch bestuurlijke aspecten Op basis van de door het bevoegd gezag aangegeven (rand)voorwaarden is een bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan is ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders en de stedenbouwkundige en/of landschappelijke effecten van de gewenste ontwikkeling. Om een zo compleet mogelijk planologisch beeld te geven, is tevens aandacht besteed aan de ruimtelijke en milieuhygiënische (deel)aspecten. Er is inzicht gegeven in zowel de fysieke als functionele aspecten van de planlocatie in relatie tot de omgeving c.q. het grotere geheel. Tevens vindt een beschrijving plaats van alle aspecten die direct met het plan te maken hebben. Dit plan is nu gereed voor ter inzage legging als ontwerp.
35
36
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid Exploitatie Het bouwvoornemen dient ingevolge artikel 6.2.1 Bro lid a te worden beschouwd als een bouwplan in het kader van artikel 6.12 lid 1 Wro. Ingevolge dit artikel dient de gemeenteraad voor het voornemen een exploitatieplan vast te stellen. De gemeenteraad kan op grond van artikel 6.12 lid 2 sub a Bro hiervan afwijken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins. Initiatiefnemers zijn op 24 juni 2015 met de gemeente een anterieure overeenkomst aangegaan, waarin de toerekening van de kosten, verbonden aan het bouwvoornemen, is geregeld. Daarmee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins geregeld en dient er geen grondexploitatieplan te worden vastgesteld.
Planschade Om de economische uitvoerbaarheid te waarborgen, dient inzicht te worden verkregen of in onderhavige situatie sprake is van planschade. Eventuele tegemoetkomingen in de planschade die uit de herziening van het bestemmingsplan voortvloeien, zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiertoe is met de gemeente 's-Hertogenbosch een overeenkomst gesloten.
37
38
Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg Initiatiefnemers hebben in juni 2015 hun bouwplannen met omwonenden besproken. Uit een schriftelijke verklaring komt naar voren dat omwonenden geen onoverkomelijke bezwaren tegen het initiatief hebben. Conform artikel 3.1.1 Bro heeft de gemeente 's-Hertogenbosch dit bestemmingsplan voor overleg voorgelegd aan de diensten van de provincie Noord-Brabant, het bestuur van het Waterschap en, vanwege de ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, aan het Waterwinbedrijf Brabantwater. Op 2 juli 2015 gaven de diensten van de provincie aan in het plan geen aanleiding te zien tot het maken van opmerkingen. Daarmee is het wettelijk vooroverleg voor wat betreft de provincie afgerond. Brabantwater heeft op 7 juli 2015 een reactie op het plan gegeven. Naast enkele tekstuele opmerkingen geeft Brabantwater aan Ruimtelijk beschouwd er vanuit het belang van grondwaterbescherming geen bezwaar bestaat. Wel dient de gemeente initiatiefnemers vooraf te informeren over de mogelijkheden, beperkingen en eisen volgens de Provinciale milieuverordening, zodat daar achteraf geen verschil van mening kan ontstaan. De door Brabantwater aangedragen tekstuele opmerkingen zijn in de toelichting verwerkt. Aa en Maas heeft op 17 juli 2015 in het kader van het vooroverleg gereageerd dat het Waterschap in verband men de nieuwe Keur geen watercompensatie voor verhardingstoenamen tot 2.000m² vraagt. De voorgenomen verhardingstoename blijft onder deze norm. Vandaar dat er geen watercompensatie in het bestemmingsplan is meegenomen.
39
40
Hoofdstuk 8 Slotconclusie In dit bestemmingsplan is nadrukkelijk aandacht besteed aan de ruimtelijke, stedenbouwkundige en milieukundige effecten van de plannen. Gemotiveerd is dat het plan zich verhoudt, zowel in negatieve als positieve zin, tot de aanwezige functies en waarden in het plangebied en de directe omgeving ervan. Naast het ruimtelijk-planologische beleid en de stedenbouwkundige toets zijn alle ruimtelijke en milieukundige deelaspecten onderzocht. Gebleken is dat de ontwikkeling geen belemmering oplevert voor een goede ruimtelijke ordening. Mede middels deze bestemmingsplantoelichting is thans een planologische en juridische basis gelegd om de plannen te kunnen realiseren.
41
42