Ruusbroec en de Franse literatuur. De publicaties en manifestaties die de vijfhonderdste verjaardag van het afsterven van Jan van Ruusbroec herdenken hebben aan een breder publiek duidelijk gemaakt dat de geschriften van deze Brabantse monnik reeds vroeg in het buitenland waren gekend. Wat de verspreiding van zijn teksten en ideeën in Spanje en in Engeland betreft, beschikken we over de gedegen syntheses van P. Groult (Les mystiques des Pays-Bas et la líttérature espagnole du seíxième siècle, 1927) en van A. Ampe (De vroegste Ruusbroec-verspreidíng in Engeland, in Ons Geestelijk Erf, t. 31, 1957, blz. 395-414). Voor Frankrijk echter moeten we ons behelpen met een aantal deelstudies waarvan wij hier de voornaamste conclusies willen naar voren brengen. Reeds tijdens het leven van Ruusbroec bezorgt Willem Jordaens (+1372), onder toezicht van de auteur, een Latijnse vertaling van Tabernakel (nu verloren), van de Brulocht en van een derde werk dat, naargelang van de bronnen, ofwel Van den VII Trappen ofwel Van den blinckenden Steen zou geweest zijn. Twee iaar na de dood van Ruusbroec begint Geert Groote (+ 1384) een nieuwe, preciezere vertaling van de Brulocht onder de titel De ornatu spiritualis desponsationis. Twee eeuwen later tenslotte verschijnt de Latijnse vertaling van het complete oeuvre door de kartuizer Laurentius Surius (+1578)1. Voor een vertaling in het Frans vertaling in moet men wachten tot in 1606: L'ornement des nopces spirituelles. Dit is behoorlijk laat als men weet dat reeds in 1565 een Italiaanse vertaling verscheen te Venetië van Ruusbroecs Spiegel en dat reeds in de vijftiende eeuw een Engelse vertaling voorhanden was van de Blinckenden Steen. Vreemd is dit feit echter niet aangezien het Latijn in Frankrijk nog eeuwen lang de taal der geleerden zal blijven: de behoefte aan een vertaling in de volkstaal liet zich hier dus minder sterk voelen. Gevolg is wel dat tot halfweg de negentiende eeuw Ruusbroec alleen vanuit de theologische hoek wordt benaderd. Zo heeft de Parijse kanselier Jean de Gerson ( + I429) nogal wat kritiek op bepaalde delen van de Brulocht, kritiek die J.-B. Bossuet (+ 1704) quasi woordelijk overneemt. Hedendaagse specialisten menen dat het theologisch voorbehoud van Gerson en Bossuet goeddeels te wijten is aan onnauwkeurigheden van de Latijnse vertaling. Een opening naar een breder publiek toe komt er pas in 1869 met een Franse bloemlezing uit Ruusbroecs werken, Rusbrock I'Admirable, Oeuvres choisies, waarbij de vertaler, Ernest Hello, zich baseerde op de Latijnse versie van L. Surius. Het vrij grote succes van dit werk blijkt uit het feit dat in 1924 nog een vierde druk verscheen. De echte doorbraak komt er echter pas tegen het eind van de negentiende eeuw, dank zij J.-K Huysmans en vooral M. Maeterlinck. Rond I880 steekt in Frankrijk een felle reactie op tegen het heersende realisme in de kunst, meer bepaald tegen het literaire credo van de Parnasse (met ondermeer: L'Art pour l'Art en de te fameuze impassibilité). De kunst staat voortaan in het teken van het symbolisme, het subjectivisme en een zeker spiritualisme. Een van de voornaamste 'maîtres à penser' was Villiers de I'Isle-Adam (1838-1889), een vreemd personage dat in de literaire cafés van Montmartre het hoge woord voerde en als een profeet werd aanhoord. Zijn geliefde thema's ontleende hij aan het Duitse idealisme: het onzichtbare, het mysterie, de noodzaak van de artiest te geloven in een God, zij het al twijfelend. Villiers zag in het mysticisme en het occultisme de bronnen van de ware kunst: het geloof - of wat er voor doorging - wordt uitgeroepen tot de conditio sine qua non van alle Kunst. De beroemde persiflage van H. Beauclair en G. Vicaire legt hem - of een van zijn soortgenoten - volgende lyrische verklaring in de mond: "Le rève! le rève! mes amis, embarquons-nous pour le rève! L'église notre mère professe que le rève est une prière. Les saintes, abîmées dans I'extase, étaient des poétesses, le poète était un voyant (...) Si notre raison se refuse à croire, donnons-nous au moins, en rève, I'illusion de la foi" (Les Déliquescenses d'André Floupette, 1885). Maeterlinck heeft steeds onderlijnd hoe belangrijk zijn contact met Villiers is geweest: "Tout ce que j'ai fait, c'est à Villiers que je le dois, à ses conversations plus qu'à ses œuvres que j'admire beaucoup" 2 . Nu weten we heel precies dat onze Gentse auteur zijn Parijse collega ontmoet heeft in 1886, al is het best mogelijk dat hij hem vooraf had gelezen, maar dan wellicht zonder veel passie. Studies van de Leuvense professoren J. Hanse en R. Pouilliart hebben echter aangetoond dat Maeterlinck met deze verklaring, afgelegd in 1891, de feiten geweld aandoet. Het staat immers vast dat Maeterlinck het jaar voordien
reeds, in 1885, een aantal werken van Ruusbroec had gelezen en vertaald. In een brief die de dichter schreef op 24 december 1885 aan Rodolphe Darzens, een van zijn Parijse vrienden, staat te lezen: "j'ai decouvert (à peu près) un Ermite ou un Illuminé Flamand du XIII'' siècle. Ruysbroeck l'Admirable dont Ernest Hello a traduit en français - presque scandaleusement d'ailleurs - certains fragments d'après une vieille et inexacte traduction latine du texte flamand (...) j'ai traduit, intégralement, deux de ces 12 œuvres, Le Livre des, XII Béguines et' L'Ornement des noces spirituelles et de plus j'ai écrit une introduction assez longue, où j'ai reproduit les passages les plus étonnants de ses ouvrages" (gepubliceerd door M. Robert Van Nuffel in Annales de la Fondation Maeterlinck, t.V, 1959). Zijn enthousiasme is grenzeloos": "Eh bien, jamais je n'ai éprouvé une joie ni un étonnement pareils, c'est I’ homme de génie absolu et dont I'oeuvre est immense matériellement - autrement surtout - cela est tout le temps au-dessus de tout, et cela va jusqu'où l'on n'a jamais été". Niet alles in deze brief is voor honderd procent geloofwaardig maar wel de passage "j'ai découvert (à peu près)". Maeterlinck is inderdaad niet de allereerste om Ruusbroec in de belangstelling te brengen: niet alleen zijn er de vroegere Franse vertalingen, er is ook de beslissende invloed van Joris-Karl Huysmans. Naar alle waarschijnlijkheid heeft Maeterlinck tijdens zijn eerste verblijf in Parijs, in oktober en november 1885, onder invloed van zijn nieuwe vrienden, fervente aanhangers van het Decadentisme, de bekende roman van Huysmans gelezen, A rebours ( 1884). De naam Ruusbroec verschijnt er al in het opschrift op de titelpagina; verder staat nog te lezen: "Jean Ruusbroec l'Admirable, un mystique du XIIIe siècle, dont la prose offrait un incompréhensible mais attirant amalgame d'exaltations ténébreuses, d'effusions caressantes, de transports âpres" 3 . Zijn belangstelling voor de nieuwe poëtische gevoeligheid die in A Rebours openbloeit heeft Maeterlinck dus wellicht aangezet om Ruusbroec, die verre land- en rasgenoot van hem, te gaan lezen 4 . Naast de Franse vertaling van Hello heeft Maeterlinck ook de originele Nederlandse tekst gelezen in de versie van kanunnik David, de Leuvense hoogleraar (6 delen. l858-68). Zijn kennis van het Gentse dialect liet hem toe de oorspronkelijke taal van Ruusbroec vrij goed te begrijpen: "La langue est à peu près la même que celle que parlent aujourd'hui encore les paysans flamands" zegt hij zelf. Bovendien kon hij ook terecht bij de vele verklarende voetnoten en de citaten uit de Latijnse tekst van Surius. Welke criteria hanteerde Maeterlinck bij zijn vertalings5 ? Vergeten we niet dat in 1885, als hij de Brulocht vertaalt, onze auteur slechts 23 jaar is: ervaring met de specifieke problemen van het vertalen heeft hij niet en zijn theologische kennis reikt zeker niet ver. Vandaar een dubbel euvel: enerzijds worden de technische termen uit de theologie dikwijls onjuist vertaald, anderzijds volgt de Franse versie het Nederlandse model tot in de woordkeuze en de zinsbouw. Voor wie de precieze gedachtengang van Ruusbroec wil volgen is de vertaling van Maeterlinck wel niet ideaal. Het ging hem duidelijk niet op de eerste plaats om de exacte mystieke doctrine maar om een unieke spirituele ervaring. De vertaler wil dus vooral het lyrisch elan van het origineel weergeven. Dit lyrisch elan is volgens Maeterlinck vooreerst tastbaar in de fascinerende beeldentaal. In zijn artikel gepubliceerd in de Revue générale (oct.-nov. 1889) schrijft hij hierover (in een taal die ontstaan lijkt uit een symbiose met zijn model): "Je considère cette oeuvre comme une de celles, si rares à travers les temps, issues de l'àme de l'àme, et qui naissent d'un coup d'oeil sans intermédiaire sur I'essence et la vérité, d'un contact nouveau et comme de muqueuse à muqueuse avec la réalité et d'une intuition virginale' à travers les brouillards de formules, d'apparences et d'ouï-dire qui séparent le talent du genie". Meteen blijkt ook het grote belang van de intuïtie als keninstrument: Ruusbroec leert aan zijn verre discipel dat de mystieke intuïtie superieur is aan het discursief intellect. Het belang van dit inzicht voor de dichter van Serres chaudes (1889) is overduidelijk ! Het lyrisch elan dat Maeterlinck zo bewondert is tenslotte ook verbonden met de gedachte aan een leven aan de andere zijde van het graf. Onze dichter ziet hierin een typisch Vlaamse trek die volgens hem ook de latere Vlaamse primitieven kenmerkt: "Ruysbroeck illustre par le Verbe, dès avant la couleur, l'excellente odeur de mort de la Flandre en ces siècles le plus internement beaux”6 . Men voorvoelt hier reeds de irreële, dikwijls macabere sfeer van zijn toneelwerken (o.a. Pelléas et Mélisande, 1892). Zonder overdrijven kan men dus stellen dat de ontdekking van Ruusbroec van determinerend belang is geweest voor de toekomstige Nobelprijswinnaar en meteen voor heel het Franse
symbolisme. Spiritualistische waarden als inkeer, afdaling in zichzelf en intuïtie, thema's als nacht, droomwereld, stilte en dood, stijlmiddelen als beelden, metaforen en symbolen gaan terug op Ruusbroec. De grote verdienste van Maeterlinck ligt hierin dat hij de vage theorieën van zijn tijdgenoten een metafysische onderbouw heeft gegeven dank zij zijn rechtstreeks contact met de Vlaamse mystieker. Resumerend kan men stellen: via Villiers kwam Maeterlinck in contact met het Duitse idealisme, via Ruusbroec met de germaanse mystiek. Maeterlinck incarneert aldus op een exemplarische manier de trend van zijn tijd naar een idealistische levensopvatting en naar een esthetica van het mysterie. 7 Maar de betekenis van Ruusbroec voor de Franse letteren beperkt zich niet tot Maeterlinck en het Franse symbolisme. Ook in de twintigste eeuw vindt men tal van auteurs die in mindere of meerdere mate de invloed van Ruusbroec ondergaan. Uit de briefwisseling tussen André Gide en Paul Valéry (correspondances, 1890 - 1942), Parijs 1955) blijkt dat beide auteurs Ruusbroec hebben gelezen, althans die fragmenten die Hello had vertaald. Zo schrijft Gide: "Je lis Ruysbroeck, non pas celui de Maeterlinck, mais les fragments qu'en a traduit Hello" (op. cit., blz.118), waarop Valéry op 27 april 1892 antwoordt: "Ton Ruysbroeck est décidément unique. J'y plonge - et si tu savais quel admirable savant il est. Comme il est sûr et précis. c'est la langue même de l’âme" (op. cit. , blz. 158). Men kan alleen betreuren dat zij de zo veel vollediger en nauwkeuriger vertaling van Maeterlinck niet hebben gebruikt. St. G. Axters heeft verder ook aangetoond dat zowel Francis Jammes ( † 1938), Georges Bernanos (†1948) als Paul Claudel (†1955) het oeuvre en het ideeëngoed van Ruusbroec kenden 8 .Bij Bernanos vindt men bv. in de Journal d'un curé de campagne (1936) de idee dat de gelovigen verlangen naar de Godservaring nog voor hun geboorte (ed. 1936, blz. 247-248); Claudel verwerkt dezelfde idee in zijn artikel Présence et prophétie (oeuvres complètes, t. XX ; blz. 277). In hun correspondentie verwijzen Claudel en Jammes naar Ruusbroec als een houvast voor mensen in geestelijke nood. Zo geeft Claudel aan Jacques Rivière in 1907 de raad veel mystieke literatuur te lezen, ondermeer Ruusbroec. En op 29 dec. 1907 schreef Jammes aan Arthur Fontaines (1931): "C'est surtout dans la tempête que la voix de Dieu se fait entendre. Il ne me paraît pas que vous ayez, aujourd'hui, à vous dire autre chose à vous même que ce que Ruysbroeck indique à l’homme qui a besoin du secours du créateur: que vous n'êtes rien par vous-même" 9 .Opvallend is dat de drie laatst genoemde auteurs Ruusbroec vooral zien als een geestelijk leider terwijl Valéry en Gide, in de lijn van Huysmans en Maeterlinck, eerder de artiest bewonderen. Het pleit voor de actualiteit van de monnik van Groenendaal dat hij na zoveel eeuwen zowel gelovigen als ongelovigen beroert, dat hij zowel als mystieker en als literator navolging vindt. Een preciese studie van de aard van de invloed van Ruusbroec op al deze auteurs laat echter nog op zich wachten. Deze bemerking geldt ook, en nog meer, voor recentere auteurs als Maurice Carême († 1978) en Henri Michaux, twee Belgische dichters die de actualiteitswaarde van Ruusbroec hebben erkend. Wij willen echter tot slot nog even stil staan bij het oeuvre van Pierre Jean Jouve († 1976), een van de voornaamste dichters uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Tot hiertoe heeft blijkbaar niemand gewezen op het belang van Ruusbroec voor deze dichter. In zijn Journal sans date (of En miroir , 1954) vertelt Jouve hoe hij in 1924 tot het inzicht komt dat hij zijn poëzie helemaal moet heroriënteren. Twee principes dringen zich op: "d'abord obtenir une langue de poésie qui se justifiât entièrement comme chant - pas un des vers que j'avais écrits ne répondait à cette exigence; et trouver dans I'acte poétique une perspective religieuse - seule réponse au néant du temps" (Mercure de France, blz. 29). Dit religieus perspectief nu wordt uitdrukkelijk in het teken geplaatst van de mystici: "Je lisais François d'Assise dans le Speculum Perfectionis " Je traduisais le Cantique du Soleil, et plus tard Catherine de Sienne, Thérèse d'Avila; un peu plustard je m’approchai avec respect de Jean de la Croix, qui ne se peut traduire" (ibid., blz. 32). De bundel die rechtstreeks voortspruit uit deze lectuur der mystici is Les Noces (1928). In een naschrift schreef Jouve: "Cet ouvrage porte l'épigraphe 'Vita Nuova' parce qu'il témoigne d'une conversion à I'Idée religieuse la plus inconnue, la plus haute et la plus humble et tremblante celle que nous pouvons à peine concevoir en ce temps-ci, mais hors laquelle notre vie na point d'existence (...) la plus grande poésie et la véritable est celle que le rayon de la Révélation est venu toucher" ' Meerdere argumenten overtuigen ons nu ervan dat Ruusbroec, naast de andere reeds vernoemde mystici, een grote rol heeft gespeeld bij deze 'bekering’. Het eerste argument is doorslaggevend: de bundel Les Noces opent met dit citaat: "Ah ! la distance est grande entre I'ami secret et l'enfant
mystérieux. Le premier fait des ascensions vives, amoureuses, et mesurées. Mais le second s’en va mourir plus haut, dans la simplicité qui ne se connait pas (Ruysbroeck l'Admirable)" 10 . Vanuit dit epigraaf is het geoorloofd de titel Les Noces te lezen als een toespeling op L’ Ornement des noces spirituelles van Ruusbroec. De analyse van de verzen toont aan dat de bundel helemaal opgebouwd is op de spanning ami secret/ enfant mystérieux (zoals ook het lange openingsgedicht Songe). Bovendien vindt men er de ook bij Ruusbroec dominerende thema's van de zoektocht naar de Bruidegom en het daarmee samengaand achterlaten van het eigen zelf : Qui t'a permis de douter du Seigneur Il est venu Non il n'est pas venu c'est vrai il va venir Mon étrange Regard du Seigneur Mon Fils mon Epoux du Seigneur Sur de grands violents déserts que j'essaie pour lui: Encore un jour et mes ennemis sont en fuite. Quitte ce corps solitaire Esprit de création gaie Je suis lourd comme Ie pas du vieillard fréquentant des tombes Mais mon front sourit et salue Esprit sans coeur, esprit charmant ! Laisse la terre dans le désir qui veut dénouer ta ceinture Impureté ! Va vers Ies stations claires. Déjà tu trembles cher Esprit Tu as terriblement peur Est-ce un Epoux que tu cherches ? (Les noces, blz. 38-39) In andere bundels kan men deze en andere thema's uit Ruusbroecs oeuvre herkennen, al is het niet zomaar duidelijk of al deze thema’s expliciet en exclusief op hem teruggaan. Zo vinden we het thema van het hert dat ondermeer in Spieghel des eeuwigen Salichheit voorkomt - in de bundel Sueur de Sang (1933). We citeren uit het gedicht Cerf de la Nuit: Votre àme ce chasseur maudit Est sortie pour lier très loin l'âme du cerf Bien avant qu'il soit, et l'âme de Ia bête Bien avant que vous évente sa narine 11 Wat het hert voor Jouve betekent, tracht hij zelf duidelijk te maken met deze woorden: "Le Cerf est un complexe de symboles: sexe, mort, aussi sacrifice et délivrance (...) Il figure souvent cet état anagogique qui marie Ie ciel et l'enfer, avec les contradictions les plus cruelles" (En miroir. Journal sans date, blz.133). Verder kan men nog wijzen, in Matière céleste (1937, Poésie ,t.l), naar het gedicht Gloria (blz. 268) dat heel wat nadruk legt op de Triniteitstheologie waarvan Ruusbroec toch een bekend vertegenwoordiger is. Maar hier durven we ons niet verder engageren. Alleen een precieze bronnenstudie zou kunnen uitmaken of er, en zo ja, in welke mate, hier sprake is van een directe invloed van Ruusbroec dan wel van andere mystici12 . Zo veel is zeker: wie de opgang van het Franse symbolisme in de negentiende eeuw en het katholieke réveil in de eerste helft van de twintigste eeuw wil begrijpen, moet terdege rekening houden met de invloed van de monnik van Groenendaal. V. Nachtergaele
1
Cf. S.G. AXTERS, Nederlandse mystieken in het buitenland, in: Verslagen en Mededelingen van de Kon. VI. Acad. voor Taal- en Letterkunde,1965, blz. 270 sqq. 2 J. HURET, Enquête sur 3 A Rebours, 1884, blz.208. 4
l'évolution littéraire, blz. 128.
Dit blijkt ook uit de opdracht die Maeterlinck schrijft in het exemplaar van zijn Ornement des noces spirituelles dat hij toestuurt aan Huysmans. "A Joris-Karl Huysmans/au Maitre profondément admiré qui m'a mis sur la voie de Ruusbroeck". ln een andere roman, En route, geeft Huysmans te kennen dat hij de intuïtieve mystiek van Ruusbroeck verkiest boven de redenerende van Theresa van Avila: "N' empêche que je lui (sainte Térèse) préfère des mystiques qui ne s'analysent pas ainsi et raisonnent moins, mais qui font, tout le temps, dans leurs œuvres, ce que sainte Térèse fait à la fin des siennes, c'est-à-dires qui flambent de la première à la dernière page et se consument, éperdus, aux pieds du Christ; Ruysbroeck est de ceux-là; quel brasier que Ie petit volume qu'a traduit Hello" (Paris, 1895, blz. 89-90). 5 Zij verschijnt pas in l891: L’Ornement des noces spirituelles de Ruysbroeck l’admirable, traduit du flamand et accompagne d'une introduction par M. Maeterlinck. Bruxelles, Lacomblez. 6 art.cit. 7 Y. GARCEIX, Les affinités allemandes dans l'œuvre de M. Maeterlinck,l975. 8 ST.G. AXTERS, Toenemende belangstelling voor de zalige Jan van Ruusbroec onder Franse lezers, in Verslagen en Mededelingen van de Kon. Acad. voor Nederl. Taal- en Letterkunde, 1973, afl. 1, blz.65-84. 9 F. JAMMES-A. FONTAINES, correspondances 1898-1930, 1959, blz. 104 . 10 Poésie, t.l, 1964. Deze spanning vindt men ook in het eerste gedicht van Ténèbre: Angélique, aurore et enfant (v.5). Ténèbre is een onderdeel van de bundel Moires (Poésie , t.IV, 1967, blz. 199). Cf. ook in Mélodrame het gedicht "Le mystère engendrant la conscience de l'art (ibid. blz. 47 sqq.), waarin Jouve terug komt op 'l'enfant mystérieux' uit Ruusbroecs citaat. 11 Poésie, t.l. l964, blz. 146-167. Cf . La Vierge de Paris : O Agneau que j'ai désiré Par-dessus les ténèbres de ma vie sans gloire ... (Poésie, t. II, 1965, blz. 76-77). 12 Wij danken hier de Heer. Bart Vonck, lic. rom. fil., voor de informatie die hij ons bezorgde over P.J. Jouve.