Gebruikshandleiding
Rotorkopeggen KE 3 Rotorkopfrezen KG 2
MG 525 B 144-1 NL 06.99 Printed in Germany
Voor de ingebruikname de gebruikshandleiding en veiligheidsaanwijzingen lezen en in acht nemen!
Copyright © 1999 by AMAZONEN-Werke H. Dreyer GmbH & Co. KG D-49202 Hasbergen-Gaste Alle rechten voorbehouden
Vorwort 1-1 AMAZONE-rotorkopeggen KE en rotorkopfrezen KG zijn kwaliteitsproducten uit het omvangrijke productenpakket van AMAZONEN-Werke, H. Dreyer GmbH & Co. KG. Voor een storingvrij gebruik bevelen wij u aan deze bedieningshandleiding zorgvuldig door te lezen en de aanbevelingen steeds nauwkeurig in acht te nemen. Overtuig u ervan dat elke bedieningspersoon deze bedieningshandleiding leest, alvorens hij met de machine gaat werken. Deze bedieningshandleiding is geldig voor AMAZONE-rotorkopeggen KE 3, AMAZONE-rotorkopfrezen KG 2
- met tandenpakkerrol PW - met bandenpakkerrol RP - mit ringrol KW en - met steunrol SW.
AMAZONEN-Werke H. Dreyer GmbH & Co. KG
Opmerking bij deze handleiding Bewaar deze handleiding steeds onder handbereik. Als u deze machine verkoopt, overhandig de handleiding dan aan de volgende eigenaar. Alle gegevens en aanwijzingen zijn actueel op het moment van het ter perse gaan van deze handleiding. Omdat AMAZONEN-Werke altijd streeft naar verbetering van zijn producten, behouden wij ons het recht voor alle verbeteringen en veranderingen die wij noodzakelijk achten, zonder enige verplichtingen aan wie dan ook, door te voeren. KE/KG 2/3
b144-1 06.99
1-2
Inhoudsopgave Hoofdstuk
Seite
2.0
Machinegegevens ................................................................................ 1
2.1
Gebruiksdoel ......................................................................................... 1
2.2
Fabrikant ................................................................................................ 1
2.3
Conformiteitsverklaring ......................................................................... 1
2.4
Gegevens bij informaties en bestellingen ...................................................................................... 1
2.5
Gegevens geluidssterkte ........................................................................................ 2
2.6
Gebruik overeenkomstig het doel van de machine .............................. 2
2.7
Fabrieksplaatje ...................................................................................... 3
2.8
Technische gegevens - rotorkopeggen ................................................ 4
2.9
Gebruiksmogelijkheden van de rotorkopeg ................................................................................. 4
2.10
Toepassingen van de rotorkopeg ................................................................................. 4
2.11
Technische gegevens - rotorkopfrees ................................................... 6
2.12
Gebruiksmogelijkheden van de rotorkopfrees ............................................................................. 6
2.13
Toepassingen van de rotorkopfrees ............................................................................. 6
2.14
Werkwijze van rotorkopeg en rotorkopfrees .................................................................................... 8
2.15
Bij het verladen in acht nemen ............................................................ 10
3.0
Veiligheid ............................................................................................... 1
3.1
Gevaren bij niet in acht nemen van de veiligheidsaanwijzingen ......... 1
3.2
Bestuurderskwalificatie ......................................................................... 1
3.3
Symbolen in deze bedieningshandleiding ........................................... 1
3.4
Waarschuwings- en aanwijzingsstickers .............................................. 2
3.5
Veiligheidsbewust werken .................................................................... 7
KE/KG 2/3
b144-1 06.99
1-3 3.6
Veiligheidsaanwijzingen voor de gebruiker .................................................................................. 7
3.6.1
Algemene veiligheids- en ongevallenpreventieregels ........................ 7
3.6.2
Algemene veiligheids- en ongevallenpreventieregels voor aanbouwmachines aan de driepuntshefinrichting van de trekker ........................................................................................ 8
3.6.3
Algemene veiligheids- en ongevallenpreventieregels bij het gebruik van een aftakas ............................................................. 9
3.6.4
Algemene veiligheids- en ongevallenpreventieregels bij het gebruik van een hydraulisch systeem ...................................... 10
3.6.5
Algemene veiligheids- en ongevallenpreventieregels bij onderhoudswerkzaamheden .......................................................... 11
3.6.6
Algemene veiligheids- en ongevallenpreventieregels bij latere installatie van electrische en electronische apparaten en/of componenten .............................................................................. 11
4.0
Ingebruikname ..................................................................................... 1
4.1
Eerste montage ..................................................................................... 2
4.2
Instelwerkzaamheden op het land ........................................................ 2
4.3
Beginnen met werken ........................................................................... 2
4.4
Tijdens het werk .................................................................................... 2
4.5
Na de eerste 10 werkuren .......................................................................................... 3
4.6
Na beëindiging van het werk ................................................................ 3
5.0
Aanbouw achter de trekker ................................................................................. 1
6.0
Koppelas Trekker - grondbewerkingsmachine .................................................. 1
6.1
Aftakaskappen monteren ...................................................................... 1
6.2
Koppelastypen ...................................................................................... 2
6.3
Koppelas aansluiten ............................................................................. 3
6.4
Eerste montage en aanpassing van de koppelas aan een andere trekker ......................................................................... 4 KE/KG 2/3
b144-1 06.99
1-4 6.5
Ingebruikname van de koppelas .................................................................................... 6
6.6
Blokkeren van de tanden tijdens het werk ..................................................................................... 7
6.7
Buiten werking stellen van de koppelas na het werk ............................................................................................ 8
7.0
Bevestiging van de AMAZONE-rol en werkdiepte-instelling van de grondbewerkingsmachine .................. 1
7.1
Bevestiging van de tandenpakkerrollen PW 420 en PW 500 en de steunrol SW ................................................................................. 1
7.2
Bevestiging van de bandenpakkerrol RP en de ringrol KW .................................................................................... 3
7.3
Werkdiepte van de grondbewerkingsmachine instellen ...................... 5
9.0
Aandrijving ........................................................................................... 1
9.1
Tandentoerental .................................................................................... 1
9.2
Aftakastoerental .................................................................................... 1
9.3
Doorgaande aftakas .............................................................................. 2
9.4
Hoofdtandwielkast met wisseltandwielen ............................................. 3
9.4.1
Toerentaltabel voor hoofdtandwielkast met wisseltandwielen ..................................... 4
9.4.2
Wisselen van de wisseltandwielen in de hoofdtandwielkast ........................................................................ 6
9.4.3
Doorgaande aftakas in de hoofdtandwielkast met wisseltandwielen .. 8
9.4.4
Haakse aandrijfas naar AD-P ventilator .............................................................................. 8
9.4.5
Montage van doorgaande aftakas en haakse aandrijfas ............................................................................. 9
9.5
Tweetraps schakelbare hoofdtandwielkast met wisseltandwielen ........................................................................... 10
9.5.1
Doorgaande aftakas in de tweetraps schakelbare hoofdtandwielkast 11
KE/KG 2/3
b144-1 06.99
1-5 9.5.2
Toerentaltabel voor tweetraps schakelbare hoofdtandwielkast .......................................... 11
9.5.3
Wisselen van de wisseltandwielen in de tweetraps schakelbare hoofdtandwielkast .... 14
9.6
Drietraps schakelbare hoofdtandwielkast ........................................... 16
9.6.1
Doorgaande aftakas in de drietraps schakelbare hoofdtandwielkast . 17
10.0
Zijplaten ................................................................................................ 1
10.1
Werkdiepte van de zijplaten instellen .................................................................................. 2
10.2
Montage van de zwenkbare zijplaten ................................................... 3
10.3
Veerspanning van de zwenkbare zijplaten aanpassen aan de grondomstandigheden .......................................... 3
11.0
Tandenpakkerrol .................................................................................. 1
11.1
Afstrijkers instellen ................................................................................ 1
12.0
Aanbouwzaaimachines aankoppelen ................................................ 1
12.1
Werken met een zaaicombinatie zonder pakkerrol ........................................... 2
12.2
Montage van de ”verstelbare aankoppelingsdelen ” ....................................................... 3
13.0
AMAZONE-systeem ”Huckepack” (extra uitrusting) .................................................................................. 1
13.1
Montage A-S “Huckepack 2” ................................................................................ 2
13.2
Montage A-S “Huckepack 3” ................................................................................ 4
13.3
Zaaimachine aankoppelen ................................................................... 6
13.4
Transport over de openbare weg .......................................................... 6
13.5
Hefhoogte van de precisiezaaimachine begrenzen ............................ 7
13.5.1
Montage van de hefhoogtebegrenzing ................................................................ 8
13.5.2
Begrenzing hefhoogte van de trekstangen van de trekker .................. 8
14.0
Egalisatiebalk (Extra uitrusting) .................................................................................. 1
14.1
Egalisatiebalk in werkstand brengen ........................................................................... 1
KE/KG 2/3
b144-1 06.99
1-6 14.2
Buiten werking stellen ........................................................................... 1
14.3
Montage van de egalisatiebalk ............................................................. 2
15.0
Sporenlossers (extra uitrusting) ........................................................ 1
15.0
Sporenlossers (extra uitrusting) ............................................................ 1
15.1
Instellingen voor het werk op het land .................................................. 2
15.2
Instellingen na het werk ........................................................................ 2
15.3
Montage van de sporenlossers ............................................................ 3
18.0
Transport op openbare wegen ............................................................ 1
19.0
Onderhoud ............................................................................................ 1
19.1
Boutverbindingen .................................................................................. 1
19.2
Oliepeil in de tandwielkast controleren ................................................ 1
19.3
Olie van de tandwielkast verversen ...................................................... 3
19.4
Oliepeil in de tandwielbak controleren ................................................. 4
19.5
Grondbewerkingstanden ...................................................................... 5
19.5.1
Grondbewerkingstanden vervangen .................................................... 5
19.6
Tanden rotorkopfrees door het aanlassen van nieuwe tandpunten op de originele lengte brengen ..................... 7
19.7
Smeernippels ........................................................................................ 8
19.7.1
Smeerschema koppelas ....................................................................... 9
19.8
Platenslipkoppeling EK 96/4 "ontluchten" ........................................... 10
19.8.1
Draaimoment van de platenslipkoppeling EK 96/4 veranderen ......... 12
19.9
Nokkenslipkoppeling Walterscheid EK 64/2R ..................................... 14
19.9.1
Werking ................................................................................................ 14
19.9.2
Montage ............................................................................................... 14
19.9.3
Instelling draaimoment ......................................................................... 14
19.10
Demontage en montage van de tandhouderassen ............................. 16
19.10.1
Montage voor een reparatie ................................................................. 16
19.10.2
Montageschema van de tandhouderassen ......................................... 20
19.10.3
Demonteren van een buitenring van een lager ................................... 22
19.10.4
Montage van de tandwielbakbevestigingsmoeren ............................. 24
19.10.5
Montage na de reparatie ...................................................................... 24
KE/KG 2/3
b144-1 06.99
2-1
2.0
Machinegegevens
2.1
Gebruiksdoel
De AMAZONE-rotorkopeggen KE en de AMAZONE-rotorkopfrezen KG zijn geschikt voor de gebruikelijke toepassingen voor de grondbewerking in combinatie met een Amazone-rol.
2.2
Fabrikant
AMAZONEN-Werke H. Dreyer GmbH & Co. KG Postfach 51, D-49202 Hasbergen-Gaste
2.3
Conformiteitsverklaring
De machinecombinatie voldoet aan de eisen van de EG-Richtlijn Machine 89/392/ EG en de overeenkomstige aanvullende richtlijnen.
2.4
Gegevens bij informaties en bestellingen
Voor de bestelling van extra toebehoren en onderdelen altijd type-omschrijving en machinenummer van de machine aangeven. Alle componenten van uw machine zijn zorgvuldig op elkaar afgestemd, voor een hoge mate van veiligheid. Denk eraan dat elke technische wijziging van de originele toestand van uw machine invloed kan hebben op de veiligheid. Dat geldt niet alleen voor ongeschikte onderdelen, maar ook voor niet door ons vrijgegeven extra toebehoren.
F
Wij verzoeken u daarom, in verband met uw eigen veiligheid, uitsluitend originele onderdelen en originele extra toebehoren te gebruiken.
Originele onderdelen en originele extra toebehoren zijn speciaal voor uw machine geconstrueerd en getest. Voor alle onderdelen, extra toebehoren en aanbouwdelen, die niet door AMAZONENWerke vrijgegeven zijn, evenals voor overige niet toegestemde technische wijzigingen en de daaruit ontstane gevolgen, kan AMAZONEN-Werke geen aansprakelijkheid aanvaarden!
KE/KG 2/3
b144-06.99
2-2
2.5
Gegevens geluidssterkte
De geluidsbelasting op de bestuurdersstoel bedraagt 74 dB (A), gemeten tijdens werkomstandigheden met gesloten cabine op hoofdhoogte. Meetapparatuur: OPTAC SLM 5. De geluidsbelasting kan tussen verschillende trekkertypes variëren.
2.6
Gebruik overeenkomstig het doel van de machine
De AMAZONE-rotorkopeggen KE en de AMAZONE rotorkopfrezen KG zijn uitsluitend bestemd voor de gebruikelijke toepassingen voor de grondbewerking. Elk ander gebruik wordt beschouwd als oneigenlijk gebruik. Voor daaruit resulterende schade aanvaardt de fabrikant geen aansprakelijkheid. Het risico daarvoor draagt uitsluitend de gebruiker. Tot gebruik overeenkomstig het doel van de machine behoort ook het in acht nemen van de door de fabrikant voorgeschreven gebruiks- en onderhoudsvoorschriften, evenals het uitsluitend gebruik van originele onderdelen.
Eigenmachtige veranderingen aan de machine sluiten aansprakelijkheid van de fabrikant voor daaruit resulterende schade uit.
F
Controleer telkens voor het gebruik en ook tijdens het gebruik uw machine op de juiste werking.
KE/KG 2/3
b144-06.99
Aanspraak op vergoeding van schade, die niet aan de machine zelf is ontstaan, is uitgesloten. Daarbij behoort ook dat voor schade als gevolg van zaaifouten geen aansprakelijkheid wordt aanvaard. Eigenmachtige veranderingen aan de machine kunnen tot schade leiden, waarvoor de fabrikant geen aansprakelijkheid aanvaardt.
Bij opzet of grove nalatigheid van de fabrikant of een leidinggevende werknemer en in gevallen, waar volgens de wet bij fouten van de machine aansprakelijkheid bestaat voor persoonlijke schade en schade aan particulier gebruikte voorwerpen, geldt de aansprakelijkheidsuitsluiting van de fabrikant niet. Deze geldt ook niet bij het ontbreken van eigenschappen, die uitdrukkelijk zijn toegezegd, met name als deze toezegging ten doel had de koper te behoeden voor niet aan de machine zelf ontstane schade.
2.7
Fabrieksplaatje
Het fabrieksplaatje (Fig. 2.1) is authentiek en mag niet woren veranderd of onherkenbaar worden gemaakt!
fig011
2-3
Noteert u hier het machinenr. van uw machine. Machine type: AMAZONE Rotorkopeg KE .................................
AMAZONE Rotorkopfrees KG ............................
Machinenr.: .......................................
Fig. 2.1
KE/KG 2/3
b144-06.99
2-4
2.8
Technische gegevens rotorkopeggen
AMAZONE-rotorkopeggen Werkbreedte
KE 253
KE 303
KE 403
(zie Fig. 2.2)
(zie Fig. 2.3)
(zie Fig. 2.4)
2,5 m
3,0 m
4,0 m
Aantal rotors
8
10
14
Lengte van de tanden
29 cm
29 cm
29 cm
Max. werkdiepte
20 cm
20 cm
20 cm
Eigengewicht rotorkopeg zonder rol
740 kg
920 kg
1280 kg
Eigengewicht rotorkopeg met tandenpakkerrol PW 500
1120 kg
1370 kg
1850 kg
Eigengewicht rotorkopeg met bandenpakkeropbouwzaaimachine RP-AD 2
vanaf 1470 kg
vanaf 1775 kg
vanaf 2480 kg t144nl01
2.9
Gebruiksmogelijkheden van de rotorkopeg
De AMAZONE rotorkopeg kan gebruikt worden als solomaschine met tandenpakker-, bandenpakker-, ringrol of steunrol (steunrol tot 3m werkbreedte) -
-
als deel van een zaaicombinatie met tandenpakker-, bandenpakker-, of steunrol (steunrol tot 3m werkbreedte) en aanbouwzaaimachine als deel van een zaaicombinatie met tandenpakker-, bandenpakker-, of ringrol en aanbouwzaaimachine.
KE/KG 2/3
b144-06.99
2.10
Toepassingen van de rotorkopeg
De AMAZONE-rotorkopeg kan worden gebruikt voor grondbewerking of zaaibedbereiding na een ploeg, zware cultivator of na een andere diepe grondbewerking -
grondbewerking of zaaibedbereiding op lichte grondsoorten zonder voorbewerking.
2-5 KE 253
16t111
Fig. 2.2 KE 303
16t110
Fig. 2.3 KE 403
16t112
Fig. 2.4
KE/KG 2/3
b144-06.99
2-6
2.11
Technische gegevens rotorkopfrezen
AMAZONE-Rotorkopfrezen KG 252 KG 302 KG 402 KG 452 KG 602 (z. Fig. 2.5)
(z. Fig. 2.6)
(z. Fig. 2.7)
(z. Fig. 2.8)
Werkbreedte
2,5 m
3,0 m
4,0 m
4,5 m
6,0 m
Aantal rotors
8
10
14
16
20
Lengte van de tanden
29 cm
29 cm
29 cm
29 cm
29 cm
Max. werkdiepte
20 cm
20 cm
20 cm
20 cm
20 cm
Eigengewicht rotorkopfrees zonder rol
804 kg
1000 kg
1400 kg
1570 kg
2065 kg
Eigengewicht rotorkopfrees met tandenpakkerrol PW 500
1185 kg
1450 kg
1970 kg
2210 kg
2985 kg
Eigengewicht rotorkopfrees met bandenpakkeropbouwzaaimachine RP-AD 2
Vanaf 1582 kg
vanaf 1910 kg
vanaf 2660 kg
vanaf 3000 kg
vanaf 3920 kg t140nl01
2.12
Gebruiksmogelijkheden van de rotorkopfrees
De AMAZONE-rotorkopfrees kan worden gebruikt als solomachine met tandenpakker-, bandenpakker-, ringrol of steunrol (steunrol tot 3m werkbreedte) -
als deel van een zaaicombinatie met tandenpakker-, bandenpakker-, of steunrol (steunrol tot 3m werkbreedte) en aanbouwzaaimachine
-
als deel van een zaaicombinatie met tandenpakker-, bandenpakker-, of ringrol en aanbouwzaaimachine.
De zaaicombinatie zorgt in één werkgang voor een optimale verkruimeling van de grond, een aangedrukt zaaibed en nauwkeurig zaaiwerk.
KE/KG 2/3
b144-06.99
2.13
Toepassingen van de rotorkopfrees
De AMAZONE-rotorkopfrees kan gebruikt worden voor zaaibedbereiding na een ploeg, zware cultivator of na een andere diepe grondbewerking zaaibedbereiding zonder voorbewerking stoppelbewerking zonder voorbewerking -
grasland scheuren zonder voorbewerking.
2-7 KG 302
16t052
Fig. 2.5 KG 402
16t055
Fig. 2.6 KG 452
16t056
Fig. 2.7 KG 602
16t057
Fig. 2.8 KE/KG 2/3
b144-06.99
2.14
Werkwijze van rotorkopeg en rotorkopfrees
Fig025
2-8
2
De tanden van de rotorkopeg staan slepend. -
van de rotorkopfrees staan “stekend ”.
1
De “stekend” staande tanden van de rotorkopfrees breken de grond open en verkleinen de gronddelen. De “stekend” staande tanden trekken de rotorkopfrees de grond in. Daardoor houdt de rotorkopfrees, afgesteund op de rol, een constante werkdiepte aan, onafhankelijk van de vraag of de grond is geploegd of helemaal niet voorbewerkt. De goede pakkerwerking van de grondbewerkingsmachine en de rol ontstaat door de volgende factoren: 1. Eigen gewicht van de rol (Fig. 2.9/1). 2.
3
Fig. 2.9
Eigen gewicht van de grondbewerkingsmachine (Fig. 2.9/2).
Voor de rotorkopfrees komt daar nog bij de kracht, waarmee de tanden zich in de grond willen trekken (Fig. 2.9/3). Tanden die “stekend” staan (rotorkopfrees) hebben een ontmengingseffect: grove gronddeeltjes worden verder getransporteerd dan fijne gronddeeltjes. De fijne grond concentreert zich in het onderste deel van de bewerkte zone, de grove gronddelen blijven aan de oppervlakte (zie Fig. 2.10) en gaan verslemping tegen.
KGE0003
Fig. 2.10
KE/KG 2/3
b144-06.99
Fig027
2-9
2 1
Fig. 2.11 Voor de rotorkopfrees (Fig. 2.11/1) vormt zich een grondwal, die oneffenheden opvult. Stro en ander organisch materiaal worden oppervlakkig ingewerkt.
komen het inklemmen van stenen. De tanden zijn in gleuven (Fig. 2.11/2) bevestigd, die zo gevormd zijn, dat de tanden verend kunnen uitwijken voor stenen of andere hindernissen.
De van gehard veerstaal gemaakt tanden zorgen voor een rustige loop van de grondbewerkingsmachine. Door de lange tanden ontstaat bij de inwerking van stro een grote vrije ruimte. De ronde tandhouders (Fig. 2.11/1) voor-
KE/KG 2/3
b144-06.99
2 - 10
2.15
Bij het verladen in acht nemen
Grondbewerkingsmachines zonder rol moeten bij het verladen, zoals getoond in Fig. 2.12, aan een kraanhaak worden gehangen. Grondbewerkingsmachines met rol moeten bij het verladen, zoals getoond in Fig. 2.13, aan een kraanhaak worden gehangen. Wij verzoeken u bij de ontvangst van de machine direct vast te stellen of transportschade is opgetreden, of dat er delen ontbreken. Uitsluitend onmiddellijke meldingen bij de transportonderneming komen voor schadevergoeding in aanmerking. 16t053
Fig. 2.12
16t054
Fig. 2.13
KE/KG 2/3
b144-06.99
3-1
3.0
Veiligheid
Voor een storingvrij gebruik bevelen wij u aan deze gebruikshandleiding zorgvuldig door te lezen en de aanbevelingen steeds nauwkeurig in acht te nemen. Overtuig u ervan dat elke bedieningspersoon deze bedieningshandleiding leest, alvorens hij met de machine gaat werken. In deze bedieningshandleiding vindt u vele aanwijzingen, die u helpen om storingvrij te werken. De beschrijvingen gaan vergezeld van vele afbeeldingen, om alle functies te verduidelijken en om u aanwijzingen voor de veiligheid en voor het gebruik onder verschillende gebruiks-omstandigheden te geven. Wij verzoeken u alle veiligheidsaanwijzingen nauwkeurig in acht te nemen.
3.1
3.2
De grondbewerkingsmachine mag uitsluitend door personen worden gebruikt, onderhouden en afgesteld, die ermee vertrouwd zijn en op de hoogte zijn van de gevaren die hiermee verbonden zijn.
3.3
Symbolen in deze gebruiksaanwijzing
In deze gebruiksaanwijzing zijn vele WAARSCHUWINGEN, let op-aanwijzingen en OPMERKING-aanwijzingen door symbolen gekenmerkt. De verklaringen van deze symbolen vindt u hierna.
Algemeen gevarensymbool (DIN 4844-W9) Betreft veiligheidsaanwijzingen en staat op plaatsen in deze handleiding, die door ze niet in acht te nemen, gevaar voor personen kan opleveren.
Gevaren bij niet in acht nemen van de veiligheidsaanwijzingen
Het niet in acht nemen van de veiligheidsaanwijzingen kan zowel het in gevaar brengen van personen als ook van het milieu en van de machine ten gevolge hebben kan leiden tot het verlies van alle aanspraken op schadevergoeding. Concreet kan het niet in acht nemen van de veiligheidsaanwijzingen bijvoorbeeld de volgende gevaren veroorzaken: Onwerkzaamheid van belangrijke functies van de machine Het niet toepassen van de voorgeschreven methoden voor onderhoud en afstelling van de machine Het in gevaar brengen van personen door mechanische oorzaken Het verontreinigen van het milieu door lekkage van hydrauliekolie.
Kwalificatie van de bedieningspersoon
I
F
Let op-symbool Betreft veiligheidsaanwijzingen, die door ze niet in acht te nemen, kunnen leiden tot beschadiging en minder goed functioneren van de machine.
Opmerking-symbool Betreft opmerkingen over specifieke bijzonderheden van de machine, die voor storingvrij gebruik van belang zijn.
KG 2
b140-06.99
3-2
3.4
Waarschuwings- en aanwijzingsstickers op de machine De aanwijzingsstickers, bijv.:
Geven de gevaarlijke plaatsen van de machine aan. Het in acht nemen van de teksten op deze waarschuwingsstickers is belangrijk voor alle personen die met de machine werken.
geven bijzonderheden van de machine aan, die belangrijk zijn voor storingvrij gebruik van de machine.
14t951790
De waarschuwingsstickers, bijv.:
951790
KG 2
b140-06.99
3-3 De bevestigingsplaatsen van de waarschuwings- en aanwijzingsstickers op de machine zijn aangegeven in Fig. 3.1. De verklaringen voor de waarschuwings- en de aanwijzingsstickers, waarvoor wij uw aandacht vragen en die u ook aan andere gebruikers dient door te geven, vindt u op de volgende pagina’s.
Houdt de waarschuwings- en aanwijzingsstickers op de machine altijd schoon en in goed leesbare toestand. Beschadigde of ontbrekende waarschuwings- en aanwijzingsstickers vervangen. (Afb.-nr. = bestelnr.).
MD076 ME 095 911888
MD078 MD076
MD082 MD075 MD087 MD079
MD078 951790
MD089
MD078 16t087
Fig. 3.1
KG 2
b140-06.99
3-4 Afb.-nr.: MD 095 Verklaring Voor ingebruikname de gebruikshandleiding en veiligheidsaanwijzingen lezen en in acht nemen!
Afb.-nr.: MD 075 Verklaring Geen bewegende machinedelen aanraken. Afwachten tot volledige stilstand van alle delen is bereikt!
Afb-nr.: MD 076 Verklaring: Machine alleen gebruiken met gemonteerde beschermende delen! Beschermende delen bij draaiende motor niet verwijderen! Vóór het verwijderen van de beschermende delen aftakas uitschakelen, motor afzetten en contactsleutel uitnemen!
Afb.-nr.: MD 078 Verklaring Nooit in het gevarengebied grijpen, zolang daar nog delen kunnen bewegen! Iedereen uit het gevarengebied wegsturen!
KG 2
b140-06.99
3-5 Afb.-nr.: MD 079 Verklaring Gevaar door weggeslingerde vreemde voorwerpen! Iedereen uit het gevarengebied wegsturen!
Afb.-nr.: MD 082 Verklaring Het meerijden tijdens het werk en tijdens het transport op de machine (ook op het laadplatform) is niet toegestaan!
Afb.-nr.: MD 087 Verklaring Bij draaiende motor met ingeschakelde aftakas voldoende afstand houden tot de draaiende tanden!
Afb.-nr.: MD 089 Verklaring Blijf buiten het bereik van een geheven en onbeveiligde last!
KG 2
b140-06.99
Afb.-nr.: 951790 Verklaring Na enkele werkuren bouten natrekken!
14t951790
3-6
Afb.-nr.: 911888 Verklaring Het CE-teken geeft aan, dat de machine voldoet aan de eisen van de EG-machinerichtlijn 89/392/EG en de overeenkomstige aanvullende richtlijnen!
14t911888
951790
911888
KG 2
b140-06.99
3-7
3.5
Veiligheidsbewust werken
Naast de veiligheidsaanwijzingen dient u de nationale, algemeen geldige wet- en regelgeving ten aanzien van veiligheid en ongevallenpreventie in acht te nemen. Als de machine op de openbare weg wordt vervoerd dient u zich aan de nationale verkeersvoorschriften te houden.
3.6
Veiligheidsaanwijzingen voor de bedieningspersoon
3.6.1
Algemene veiligheids- en ongevallenpreventieregels
Basisregel: Telkens voor het gebruik machine en trekker controleren op verkeers- en gebruiksveiligheid! 1.
2.
3.
4.
5.
6. 7.
8. 9.
Neem naast de in deze gebruikshandleiding genoemde aanwijzingen tevens de algemene regels voor veiligheid en ongevallenpreventie in acht! De aangebrachte waarschuwingen en aanwijzingen geven belangrijke aanwijzingen voor een ongevaarlijk gebruik. De naleving dient uw eigen veiligheid! Bij het rijden op openbare wegen de geldende verkeersregels in acht nemen! Vóór het werk vertrouwd maken met alle inrichtingen, bedieningselementen en hun functies. Tijdens het werk is het daarvoor te laat! De kleding van de gebruiker dient zo strak mogelijk te zijn. Vermijd los gedragen kleding! Ter voorkoming van brandgevaar machine schoon houden! Voor het wegrijden en voor het begin van het werk de omgeving controleren (kinderen). Let op voldoende! Meerijden op de machine tijdens het werk of het transport is niet toegestaan! Machine volgens de voorschriften aankoppelen en uitsluitend aan de voor-
geschreven elementen bevestigen en borgen! 10. Bij het aan- en afkoppelen van de machine aan of van de trekker is bijzondere voorzichtigheid noodzakelijk! 11. Bij het aan- en afkoppelen van de machine de steunelementen in de juiste stand brengen (stabiele stand)! 12. Ballastgewichten altijd volgens de voorschriften aan de daarvoor bedoelde bevestigingspunten aanbrengen! 13. Toelaatbare asbelastingen, totaalgewichten en transportafmetingen in acht nemen! 14. Maximale transportafmetingen volgens de wegenverkeerswetgeving in acht nemen! 15. Transportuitrusting, zoals bijv. verlichting, waarschuwingsinrichtingen en evt. bescherminrichtingen aanbouwen en controleren! 16. Bedieningskoorden voor snelkoppelingen moeten los hangen en wel zodanig dat ze niet kunnen blijven haken en zelfstandig in actie treden! 17. Tijdens het rijden de bestuurdersplaats nooit verlaten! 18. Rijgedrag, stuur- en remkwaliteiten worden door aanbouw- of getrokken werktuigen en ballastgewichten beïnvloed. Daarom letten op voldoende stuur- en remkwaliteit! 19. Bij het heffen van de machine met de driepuntshefinrichting van de trekker wordt de vooras van de trekker ontlast. Let er op dat de vooras belast blijft (zie gebruikshandleiding van de trekker) met minstens 20% van het leeggewicht van de trekker! 20. Bij het nemen van bochten rekening houden met het uitzwenken en het gewicht van de machine! 21. Machine alleen gebruiken als alle beschermende delen aangebracht en in positie zijn! 22. Niemand binnen het werkbereik van de machine toelaten! Op veilige afstand blijven! KG 2
b140-06.99
3-8 23. Alleen aan de machine werken als de motor is afgezet, de contactsleutel is uitgetrokken en de handrem is aangetrokken! 24. Niemand binnen het draai- en zwenkgebied van de machine toelaten! 25. Hydraulisch zwenkende frames uitsluitend bedienen als zich niemand binnen het zwenkgebied bevindt! 26. Op plaatsen waar grotere kracht wordt uitgeoefend (bijv. hydraulisch) bestaat gevaar voor verwonding en afklemmen! 27. Voor het verlaten van de trekker machine op de grond zetten, motor afzetten en contactsleutel uitnemen! 28. Tussen trekker en machine mag zich niemand bevinden, zonder dat de trekker tegen wegrijden is beveiligd met de handrem en/of een stopwig! 29. Markeurs in transportstand borgen!
3.6.2
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
KG 2
b140-06.99
Algemene veiligheids- en ongevallenpreventieregels voor aanbouwmachines aan de driepuntshefinrichting van de trekker
Voor het aan- en afkoppelen van machines aan de driepuntshefinrichting moet de hefinrichting in een stand worden geplaatst, waarin per ongeluk heffen of zakken is uitgesloten! Bij driepuntsbevestiging moeten de bevestigingscategorieën van trekker en machine altijd gelijk zijn of op elkaar worden afgestemd! Binnen het bereik van de hefinrichting bestaat gevaar voor afklemmen of snijden! Bij buitenbediening van de hefinrichting niet tussen trekker en machine komen! Als de machine in transportstand geheven is, altijd controleren of de hefinrichting voldoende geschoord is in zijdelingse richting! Bij rijden op de openbare weg met geheven machine moet de bedieningshendel vergrendeld zijn, om te voorkomen dat de machine zakt! Machine volgens de voorschriften aankoppelen/aanbouwen. Functioneren van het aanhangerremsysteem controleren. Voorschriften van de fabrikant in acht nemen! Machines mogen alleen met de daarvoor bedoelde voertuigen worden getransporteerd en gereden!
3-9 3.6.3
1.
Algemene veiligheids- en ongevallenpreventieregels bij het gebruik van een aftakas
Uitsluitend de door de fabrikant voorgeschreven koppelingsassen gebruiken! 2. Beschermbuis en beschermkap van de koppelingsas en aftakasbeschermkap - ook van de machine - moeten aangebracht zijn en in goede toestand verkeren! 3. Bij koppelingsassen letten op de voorgeschreven beschermbuisoverlappingen in transport- en werkstand! 4. Aan- en afkoppelen van de koppelingsas uitsluitend bij uitgeschakelde aftakas, afgezette motor en uitgenomen contactsleutel! 5. Altijd op de juiste aankoppeling en borging van de koppelingsas letten! 6. Meedraaien van de beschermbuis voorkomen door vasthaken van de kettingen! 7. Alvorens de aftakas in te schakelen eerst controleren of ingestelde toerental van de aftakas van de trekker overeenstemt met toelaatbaar toerental van de machine! 8. Bij gebruik van de evenredige aftakas er rekening mee houden dat het toerental afhankelijk is van de rijsnelheid en de draairichting bij achteruitrijden andersom is! 9. Voor het aanzetten van de aftakas opletten dat zich niemand binnen het gevarengebied van de machine bevindt! 10. Aftakas nooit inschakelen bij afgezette motor! 11. Bij het werken met de aftakas mag zich niemand binnen het bereik van de draaiende aftakas of koppelingsas bevinden! 12. Aftakas altijd uitschakelen als de koppelingsas een te grote hoek met de aftakas dreigt te maken, of als hij niet nodig is!
13. Let op! Na het uitschakelen van de aftakas gevaar door nalopende delen, als gevolg van de massawerking! Gedurende die tijd niet te dicht bij de machine komen. Pas als hij geheel stil staat mag eraan worden gewerkt! 14. Reinigen, smeren of instellen van de aftakasaangedreven machine of van de koppelingsas, uitsluitend met uitgeschakelde aftakas, afgezette motor en uitgenomen contactsleutel! 15. Afgekoppelde koppelingsas op de daarvoor bedoelde houder leggen! 16. Na afkoppelen van de koppelingsas de beschermkap over de aftakas schuiven! Aftakasbeschermkappen nooit verwijderen! 17. Beschadigingen onmiddellijk herstellen, voordat met de machine verder wordt gewerkt!
KG 2
b140-06.99
3 - 10 3.6.4
1. 2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
Algemene veiligheids- en ongevallenpreventieregels bij het gebruik van een hydraulisch systeem
Het hydraulisch systeem staat onder hoge druk! Bij het aankoppelen van hydrauliekcilinders en hydromotoren moet gelet worden op de voorgeschreven aankoppeling van de hydrauliekslangen! Bij de aankoppeling van de hydrauliekslangen aan het hydraulische systeem van de trekker, moet erop worden gelet, dat zowel de trekker- als de machinehydrauliek drukloos is! Bij hydraulische koppelingen tussen trekker en machine dienen de koppelingsmoffen en -stekkers te worden gemerkt, zodat verkeerde bediening uitgesloten wordt! Bij het verwisselen van aansluitingen omgekeerde werking, bijv. heffen/zakken. Gevaar voor ongelukken! Hydrauliekslangleidingen regelmatig controleren en bij beschadigingen en veroudering vervangen! De nieuw geplaatste slangleidingen moeten voldoen aan de technische eisen van de machinefabrikant! Bij het zoeken naar lekken, wegens verwondingsgevaar de juiste hulpmiddelen gebruiken! Onder hoge druk ontsnappende vloeistoffen (hydrauliekolie) kunnen door de huid dringen en zware verwondingen veroorzaken! Bij verwondingen onmiddellijk een arts opzoeken! Gevaar voor infecties! Alvorens aan het hydraulisch systeem werkzaamheden te verrichten, eerst machine laten zakken, systeem drukloos maken en motor afzetten! De gebruiksduur van de slangleidingen mag niet meer zijn dan 6 jaar, inclusief een eventuele opslagtijd van hoogstens 2 jaar. Ook bij vakkundige opslag en toelaatbare belasting zijn
KG 2
b140-06.99
slangen en slangverbindingen onderhevig aan een natuurlijke veroudering. Daardoor is hun opslagtijd en gebruiksduur beperkt. Afwijkend hiervan kan de gebruiksduur overeenkomstig de ervaringswaarden, met name met in acht neming van het potentiële gevaar, worden vastgelegd. Voor slangen en slangleidingen van thermoplasten kunnen andere richtwaarden gelden.
3 - 11 3.6.5
1.
2.
3.
4.
5. 6.
7.
8.
Algemene veiligheids- en ongevallenpreventieregels bij onderhoudswerkzaamheden
Afstellings-, onderhouds- en reinigingswerkzaamheden, evenals het verhelpen van storingen, altijd uitvoeren met uitgeschakelde aandrijving en stilstaande motor. Contactsleutel uit het contactslot nemen! Regelmatig controleren of moeren en bouten nog vast zitten en zo nodig natrekken! Bij onderhoudswerkzaamheden aan geheven machine steeds veiligheid in acht nemen door plaatsen van geschikte steunen! Bij het vervangen van werkende delen met scherpe kanten, doelmatig gereedschap en handschoenen gebruiken! Olie, vet en filters volgens de geldende voorschriften afvoeren! Voor werkzaamheden aan de electrische installatie eerst de stroomtoevoer afsluiten! Bij electrisch lassen aan de trekker en aan de aangebouwde machine moeten de kabels van de dynamo en van de accu worden losgekoppeld! Reserve onderdelen moeten minstens aan de door de fabrikant van de machine vastgelegde technische eisen voldoen! Daarom uitsluitend originele AMAZONE-onderdelen gebruiken!
3.6.6
Algemene veiligheids- en ongevallenpreventieregels bij latere installatie van electrische en electronische apparaten en/of componenten
De machine kan worden uitgerust met electronische componenten en bouwdelen, waarvan het functioneren kan worden beïnvloed door electromagnetische werking van andere apparaten. Deze invloeden kunnen gevaar veroorzaken voor personen, als de volgende veiligheidsregels niet in acht worden genomen. Bij een latere installatie van electrische apparaten en/of componenten op de machine, met aansluiting op het electrische systeem, moet de gebruiker op eigen verantwoordelijkheid controleren, of de installatie storingen van de trekkerelectronica of van andere componenten veroorzaakt. Vooral opletten of de later geïnstalleerde electrische en electronische bouwdelen voldoen aan de nieuwste EMV-Richtlijn 89/ 336/EG en of ze het CE-kenteken dragen.
KG 2
b140-06.99
3 - 12
KG 2
b140-06.99
4-1
4.0
Ingebruikname
Bestudeer de gebruiksaanwijzing en de veiligheidsaanwijzingen vóór u uw grondbewerkingsmachine in gebruik neemt! Maakt u zich vertrouwd met de juiste bediening en met de bedieningselementen. Laat de machine nooit door ongeschoolde personen bedienen. Zorg dat de machine in goede toestand blijft. Ongeoorloofde wijzigingen aan de machine kunnen het functioneren en/of de veiligheid in gevaar brengen en de levensduur van de machine verkorten. Schadevergoedingseisen worden bij bedieningsfouten afgewezen.
3
1 2 14t145
Fig. 4.1
Garantie aanvragen kunnen alleen worden aanvaard, wanneer uitsluitend originele reserve- en slijtdelen worden gebruikt.
2. 3.
4.
5. 6.
7.
1. De machine mag uitsluitend worden gebruikt als de beschermbeugels (Fig. 4.1/1), zijplaten (Fig. 4.1/2) en een rol (Fig. 4.1/3) zijn gemonteerd! Het is verboden zich in het werkbereik te bevinden! Meerijden op de machine tijdens het werk of tijdens het transport is niet toegestaan! Gevaar door weggeslingerd voorwerpen! Iedereen uit het gevarenbereik wegsturen! Tijdens het rijden nooit de bestuurdersplaats verlaten! Na het uitschakelen van de aftakas gevaar door nalopende massa. Gedurende die tijd niet te dicht bij de machine komen. Pas als de tanden geheel stil staan en de contactsleutel is uitgenomen, mag aan de grondbewerkingsmachine worden gewerkt! Beschadigingen onmiddellijk her-
KG 2
b140-06.99
4-2 stellen, vóór weer met de machine wordt gewerkt!
4.1
4.2
2.
3.
4. 5.
1.
I
2.
Instelwerkzaamheden op het land Toerental van de tanden instellen. Gegevens over toerentallen van de tanden en de aanpassing ervan aan de grondomstandigheden vindt u in hfdst. 9.0. Werkdiepte van de grondbewerkingsmachine controleren, evt. instellen (zie hfdst. 7.3). Werkdiepte en veerspanning van de zijplaten volgens hfdst. 10.1 en hfdst. 10.3 instellen. Egalisatiebalk in werkstand brengen (zie hfdst. 14.1). Sporenlossers in werkstand brengen (zie hfdst. 15.1).
KG 2
b140-06.99
Beginnen met werken De grondbewerkingsmachine, alvorens met het werken op het land te beginnen, met de hefinrichting van de trekker zover laten zakken, dat de tanden van de grondbewerkingsmachine net boven de grond staan, maar die nog niet raken. De aftakas van de trekker op het voorgeschreven toerental brengen. Terwijl de trekker begint te rijden, de grondbewerkingsmachine helemaal laten zakken.
Eerste montage
Grondbewerkingsmachine volgens hfdst. 5.0 aan de trekker koppelen en de volgende instellingen uitvoeren: Koppelas (extra uitrusting) volgens hfdst. 6.2 tot hfdst. 6.5. Rol (extra uitrusting) volgens hfdst. 7.0. Zijplaten volgens hfdst. 10.1 en hfdst. 10.2. Aankoppelingsdelen (extra uitrusting) voor aanbouwzaaimachines volgens hfdst. 12.0. AMAZONE-systeem »Huckepack« (extra uitrusting) volgens hfdst. 13.0. Egaliseerbalken (extra uitrusting) volgens hfdst. 14.3. Sporenlossers (extra uitrusting) volgens hfdst. 15.3.
1.
4.3
4.4
F
1. Bij trekkers met een hydraulisch of pneumatisch schakelbare aftakas mag de aftakas uitsluitend onbelast worden ingeschakeld om beschadiging van de koppelas te voorkomen. Als de pakkerrol, bijv. door de verflaag bij het eerste gebruik zwaar draait, dient u niet onmiddellijk de afstrijkers te verstellen, maar trekt u de rol eenvoudig over vaste grond (ongeploegde grond), tot de rol gemakkelijk draait.
Tijdens het werk
Bij het heffen, bijv. op de kopakker, dient u de machine zover omhoog te halen, dat de grondbewerkingsmachine en de rol juist uit de grond komen. Als de hoek van de koppelas daarbij slechts weinig verandert, dan kan de aftakas blijven draaien. Als de geheven machine onrustig loopt, dan de aftakas uitschakelen.
4-3
4.6
F
I
F
4.5
F
Controleer de minimale lengte van de tanden (zie hfdst. 19.5). Bij grote werkdiepten moeten de tanden al voor het bereiken van de minimale lengte worden vervangen door nieuwe tanden. De tanden van de rotorkopfrees kunnen ook met aangelaste punten weer op de originele lengte worden gebracht.
Na beëindiging van het werk
Voor het afkoppelen van de grondbewerkingsmachine van de trekker Sporenlossers instellen volgens hfdst. 15.2 Koppelas volgens hfdst. 6.7 bevestigen.
Met een toenemende slijtage van de tanden moet de instelling van de werkdiepte van de grondbewerkingsmachine worden gecorrigeerd (zie hfdst. 7.3) en moeten de zijplaten aan de nieuwe werkdiepte worden aangepast.
Op stenige grondsoorten of tegen een vaste hindernis kunnen de tanden tot stilstand komen. Opdat daarbij geen schade aan de aandrijving ontstaat is de koppelas met een slipkoppeling uitgerust. Bij stilstand van de tanden hfdst. 6.6 raadplegen.
Na de eerste 10 werkuren
Alle boutverbindingen moeten na de eerste 10 werkuren worden gecontroleerd en zonodig nagetrokken.
KG 2
b140-06.99
4-4
KG 2
b140-06.99
5-1
5.0
Aanbouw achter aan de trekker
1
Bij aanbouw van de grondbewerkingsmachine aan de trekker moeten de veiligheidsaanwijzingen van hfdst. 3.6.2 in acht worden genomen! 2
Grondbewerkingsmachine op de bekende wijze aan de driepuntshefinrichting van de trekker bevestigen.
16t062
Fig052
Fig. 5.1 KE/KG met 3m werkbreedte zijn uitgerust met topstang- en trekstangpennen (Fig. 5.2/1) van Cat. II voor het aankoppelen aan de topstang en de trekstangen van de trekker.
1 KE/KG met 4m en 4.5m werkbreedte zijn uitgerust met topstang- en trekstangpennen (Fig. 5.3/1) van Cat. II voor het aankoppelen aan de topstang en de trekstangen van de trekker. De bevestigingspunten voor de trekstangen bestaan uit drie platen. Daardoor is de aansluiting van trekstangen voor Cat. III mogelijk, door het opsteken van verloopbussen (Fig. 5.4/2) en het omsteken van de strekstangpennen (Fig. 5.4/1).
Fig. 5.2
Rotorkopfrezen KG 602 zijn uitgerust met topstang- en trekstangpennen (Fig. 5.3/1) van Cat. II voor het aankoppelen aan de topstang en de trekstangen van de trekker. Trekstangen en topstang van de trekker aankoppelen volgens Fig. 5.1. De pennen van de topstang en de trekstangen moeten met borgpennen worden geborgd. De topstang (Fig. 5.1/1) zo instellen, dat de grondbewerkingsmachine in werkstand horizontaal staat en de topstang ongeveer KE/KG 2/3
b144-06.99
evenwijdig met de trekstangen (Fig. 5.1/2) staat, of van de trekker af iets naar beneden verloopt. Bij het heffen met de hefinrichting van de trekker neigt de grondbewerkingsmachine dan naar voren en hebben de rol en de zaaimachine voldoende vrije ruimte boven de grond.
Kat.I
I
1
Aanwijzing voor het aankoppelen van de trekstangen:
De afstand tussen de aftakas van de trekker en de onderste aankoppelingspunten van de trekker is per trekkertype verschillend. Bij trekkers met een geringe afstand is een kortere koppelas nodig dan bij trekkers met een grotere afstand. Een zeer korte koppelas maakt bij het heffen van de grondbewerkingsmachine een grote hoek met de trekker, waardoor draaien op de kopakker met lopende aftakas onmogelijk wordt. Om de afstand zo optimaal mogelijk te kunnen maken, zijn de trekstangplaten (Fig. 5.2 en Fig. 5.3) van 3 gaten voorzien.
Fig. 5.3 fig054
F
fig053
5-2
Kat.II
I
1
2
F
Aanwijzing voor het bevestigen van de topstang:
Als de trekker de combinatie, gevormd door de grondbewerkingsmachine, de rol en de zaaimachine, niet kan heffen, is het zinvol, de topstang aan de grondbewerkingsmachine zo laag mogelijk en aan de trekker zo hoog mogelijk vast te maken. Hierdoor neigt de combinatie bij het heffen niet zo sterk naar voren, soms zelfs iets naar achteren. De combinatie kan dan met een geringer hefvermogen worden geheven. Controleer wel, of de hefhoogte nog voldoende is om grondbewerkingsmachine, rol en zaaimachine voldoende vrij van de grond te krijgen.
KE/KG 2/3
b144-06.99
Fig. 5.4
6-1
6.0
Koppelas trekker grondbewerkingsmachine
6.1
Aftakaskappen monteren
AMAZONE-rotorkopeggen en rotorkopfrezen zijn uitgerust met één van de volgende hoofdtandwielkasten: KE/KG tot 4,5 m werkbreedte: hoofdtandwielkast met wisseltandwielen (Fig. 6.1), of tweetraps schakelbare hoofdtandwielkast (Fig. 6.2).
1 16i002_2 Fig. 6.1 fig0602
KG 602: drietraps schakelbare hoofdtandwielkast (Fig. 6.3). De los meegeleverde aftakaskap(pen) (Fig. 6.1/1) moet(en) aan de ingaande kant en aan de uitgaande kant (indien aanwezig) van de aftakasaansluiting worden bevestigd.
Fig. 6.2
16i006-2
Fig. 6.3 KE/KG 2/3
b144-06.99
6-2
6.2
Koppelastypen
Gebruik uitsluitend de bij de grondbewerkingsmachine geleverde koppelas.
F
De koppelassen W 2500 zijn naar keuze uitgerust met een platenslipkoppeling EK 96/4 of met een nokkenslipkoppeling EK 64/2 R.
fig0604
Fig. 6.4 fig0605
Grondbewerkingsmachine tot 4,5 m werkbreedte: koppelas W 2500 (Fig. 6.4) met platenslipkoppeling EK 96/4 (Fig. 6.5/1) of koppelas W 2500 (Fig. 6.6) met nokkenslipkoppeling EK 64/2 R (Fig. 6.7/1).
1
Fig. 6.5
Rotorkopfrees KG 602: Koppelas W 2600 (Fig. 6.8) met nokkenslipkoppeling K 64/2 R (Fig. 6.9/1).
In rijrichting gezien, draaien de hierboven genoemde koppelassen rechtsom (in de richting van de wijzers van de klok)!
fig0608
Fig. 6.8
Fig. 6.9 KE/KG 2/3
b144-06.99
1
Fig. 6.7
fig0609
F
Fig. 6.6 fig0607
F
fig0606
Door stenen of voor een vaste hindernis kunnen de rotors of de tanden tot stilstand komen. Om te voorkomen dat daarbij schade ontstaat aan de aandrijving, zijn alle koppelassen uitgerust met een slipkoppeling. Het gebruik van een andere koppelas of een andere slipkoppeling is niet toegestaan, omdat dan de noodzakelijke beveiliging van de aandrijving niet zeker is.
1
6-3
6.3
2.
Koppelas aansluiten 1. Aan- en afkoppelen van de koppelas uitsluitend bij uitgeschakelde aftakas, afgezette motor en uitgenomen contactsleutel! Altijd letten op de juiste montage en borging van de koppelas! Bij koppelassen letten op de voorgeschreven overlappingen van de buizen in transport- en werkstand!
Aftakasaansluitingen op de trekker en de grondbewerkingsmachine vóór het opsteken van de koppelas reinigen en invetten. De koppelashelften aansluiten op de aftakasaansluiting van de trekker en de aftakasstomp van de grondbewerkingsmachine in de voorgeschreven aanbouwrichting.
I
1. De koppelashelft met de slipkoppeling altijd op de aftakasaansluiting van de grondbewerkingsmachine aansluiten!
2.
Voor de eerste montage en bij het aankoppelen van de grondbewerkingsmachine aan een andere trekker hfdst. 6.4 in acht nemen!
3.
Neem ook de aan de koppelas bevestigde montage-aanwijzingen van de fabrikant van de koppelas in acht!
KE/KG 2/3
b144-06.99
6-4
6.4
Eerste montage en aanpassing van de koppelas aan een andere trekker
Aftakasaansluitingen op de trekker en de grondbewerkingsmachine vóór het opsteken van de koppelas reinigen en invetten. Grondbewerkingsmachine aan de trekker koppelen. De koppelashelft met de slipkoppeling op de aftakasaansluiting van de grondbewerkingsmachine aansluiten. De tweede koppelashelft op de aftakasaansluiting van de trekker aansluiten, de koppelasbuizen echter niet in elkaar schuiven. Bij Fig. 6.10/1: Door de beide koppelasbuizen naast elkaar te houden, controleren of de koppelasbuizen in elke stand van de grondbewerkingsmachine minstens A = 185mm in elkaar schuiven. Bij Fig. 6.10/2: In samengeschoven stand mogen de koppelasbuizen niet tegen de gaffels van de kruiskoppelingen stoten. Minstens een veilige afstand van 10 mm aanhouden. Bij Fig. 6.10/3: Om de lengte aan te passen, de koppelashelften in de kortste werkpositie naast elkaar houden en aftekenen. Bij Fig. 6.10/4: Binnen- en buitenbeschermbuis in gelijke mate inkorten. Bij Fig. 6.10/5: Binnenste en buitenste profielbuis met de gelijke lengte als de beschermbuis inkorten. Bij Fig. 6.10/6: Snijkanten afronden en zorgvuldig afbramen.
KE/KG 2/3
b144-06.99
Bij Fig. 6.10/7: Profielbuizen invetten en in elkaar schuiven. bij Fig. 6.10/8: De beschermbuizen van de koppelas zijn voorzien van kettingen, die aan de trekker en aan de grondbewerkingsmachine moeten worden bevestigd, zoals in hfdst. 6.5 beschreven. Deze kettingen voorkomen dat de beschermbuizen meedraaien met de draaiende koppelas. De kettingen zo in de daarvoor bestemde gaten bevestigen, dat er voldoende zwenkruimte voor de koppelas in alle richtingen beschikbaar blijft en de beschermbuizen tijdens het werk niet meedraaien.
I
Neem ook de aan de koppelas bevestigde montage-aanwijzingen van de fabrikant van de koppelas in acht!
6-5
14t086
1
14t087
2
3
6
4
7
5
8
Fig. 6.10
KE/KG 2/3
b144-06.99
6-6
6.5
Ingebruikname van de koppelas
De beschermbuizen mogen tijdens het werk niet meedraaien. Daarom zijn de beschermbuizen van de koppelas voorzien van kettingen, die aan de aftakaskappen van de trekker en van de aandrijving moeten worden bevestigd. Ook bij een doorgaande aftakas (indien aanwezig) moet de ketting (Fig. 6.11/1) aan de aftakaskap worden vastgemaakt. Deze kettingen voorkomen dat de beschermbuizen meedraaien met de draaiende koppelas. Op voldoende zwenkruimte voor de koppelas in alle werkposities letten.
2
1 Zodra de koppelas op de trekker is aangesloten, de ophangsteun voor de koppelas (Fig. 6.12/1) aan de houder (Fig. 6.12/2) bevestigen en met een borgpen (Fig. 6.12/ 3) borgen.
1.
2.
3.
4.
Vóór het inschakelen van de aftakas in acht te nemen: De beschermbuis en beschermtrechter van de koppelas, evenals de aftakaskappen moeten zowel aan de trekker- als aan de machinezijde zijn aangebracht en dienen zich in een goede toestand te bevinden! Vóór het inschakelen van de aftakas controleren, of het in te stellen aftakastoerental van de trekker overeenstemt met het toelaatbare toerental van de machine! Vóór het inschakelen van de aftakas controleren, of zich niemand in de gevarenzone van de machine bevindt! Aftakas nooit bij afgezette motor inschakelen!
KE/KG 2/3
b144-06.99
16i003
Fig. 6.11
1
3 2
16i003-2
Fig. 6.12
6-7
6.6
I
2.
3.
2.
3.
1. Vóór het eerste gebruik en na een langere periode van stilstand de slipkoppeling EK 96/4 (Fig. 6.5/1) ”ontluchten”. De hiervoor benodigde werkzaamheden zijn in hfdst. 19 beschreven. Om beschadigingen te voorkomen de aftakas altijd bij stationair of laag motortoerental langzaam in werking laten treden! Aftakas voor het heffen van de grondbewerkingsmachine, bijv. bij het draaien op de kopakker, uitschakelen als de koppelas een te grote hoek maakt. 1. Als u door een draaiende as wordt gepakt, kan dat leiden tot zware verwondingen of dodelijk letsel. De aftakaskappen van de grondbewerkingsmachine en van de trekker nooit verwijderen. Vóór u instellingen uitvoert, aansluitingen tot stand brengt of aftakas-aangedreven werktuigen reinigt, eerst de motor afzetten en opletten dat de aftakas stilstaat.
Blokkeren van de tanden tijdens het werk
Door stenen of een vaste hindernis kunnen de tanden of de rotors tot stilstand komen. Om daarbij schade te voorkomen, zijn alle koppelassen uitgerust met een beveiliging tegen overbelasting (zie hfdst. 6.2): Platenslipkoppeling EK 96/4 (Fig. 6.5/1): Als de rotor wordt geblokkeerd, moet de aftakas onmiddellijk worden stopgezet en uitgeschakeld, om schade aan de slipkoppeling door oververhitting te voorkomen. Na het verwijderen van de hindernis (altijd met afgezette motor en uitgenomen contactsleutel) en afkoelen van de slipkoppeling kan de grondbewerkingsmachine weer worden aangezet. Nokkenslipkoppelingen EK 64/2 R (Fig. 6.7/1) en K 64/2 R (Fig. 6.9/1): Als de rotors tot stilstand komen, doordat de nokkenslipkoppeling in werking treedt, moet worden gestopt en moet het aftakastoerental van de trekker tot ca. 300 t/min terug gebracht worden, tot de nokkenslipkoppeling hoorbaar weer vastklikt. Als de rotors niet gaan draaien, dan de aftakas uitschakelen en de hindernis verwijderen (altijd met afgezette motor en uitgenomen contactsleutel). Daarna is de nokkenslipkoppeling onmiddellijk weer klaar voor gebruik.
KE/KG 2/3
b144-06.99
6-8
6.7
Buiten werking stellen van de koppelas na het werk
Voor de grondbewerkingsmachine van de trekker wordt afgekoppeld, moet de koppelas in de koppelassteun (Fig. 6.13/1) worden opgehangen.
1
16i003
Fig. 6.13
KE/KG 2/3
b144-06.99
Bevestiging van de AMAZONE-rol en de werkdiepte-instelling van de grondbewerkingsmachine
De grondbewerkingsmachine steunt tijdens het werk op een rol en blijft daardoor altijd exact op de juiste werkdiepte. Daarom mag de grondbewerkingsmachine altijd alleen maar worden gebruikt met één van de volgende rollen: AMAZONE-steunrol SW (tot 3m werkbreedte) -
AMAZONE-tandenpakkerrol PW 420
-
AMAZONE-tandenpakkerrol PW 500
-
AMAZONE-bandenpakkerrol RP
-
AMAZONE-ringrol KW.
7.1
PW 420 / SW
PW 500
3
691 1
Bevestiging van de tandenpakkerrollen PW 420 en PW 500 en de steunrol SW
Elke rol wordt met twee draagarmen (Fig. 7.1/1) aan de grondbewerkingsmachine bevestigd en wel met: draagarm (Fig. 7.1/2) voor tandenpakkerrol PW 420 en steunrol SW -
2
649 fig072a2
7.0
fig071a1
7-1
16t066
Fig. 7.1
draagarm (Fig. 7.1/3) voor tandenpakkerrol PW 500.
KG 2
b140-06.99
7-2 Alleen KG 602: Beide Machinehelften van de rotorkopfrees KG 602 (Fig. 7.2) moeten met een 3mrol worden uitgerust. Bevestig de rollen na elkaar aan de rotorkopfrees KG 602. Alle typen: Stel de rol af op een vlakke bodem en beveilig de rol tegen wegrollen, zowel naar voren als naar achteren.
I
Tandenpakkerrol vóór het aankoppelen bijzonder goed ondersteunen (tegen omvallen en wegrollen beveiligen)!
16t067
Fig. 7.2 Het bevestigen van de rol aan de grondbewerkingsmachine moet zeer voorzichtig worden uitgevoerd, omdat de rol bij onvoldoende ondersteuning kan omvallen! Verwondingsgevaar!
5
2
Grondbewerkingsmachine aan de trekker koppelen en achteruit naar de rol toerijden. De draagarmen (Fig. 7.3/1) van de rol met de pennen (Fig. 7.3/3) aan de steunen (Fig. 7.3/2) van de grondbewerkingsmachine vastmaken en met de borgpennen (Fig. 7.3/ 4) borgen. Diepteregelingspennen (Fig. 7.3/5), zoals in hfdst. 7.3 beschreven, voorlopig in het eerste gat boven de draagarmen in de steunen steken en met borgpennen vastzetten. Met deze pennen wordt later de werkdiepte ingesteld. Als u de grondbewerkingsmachine als deel van een zaaicombinatie met een AD-opbouwzaaimachine wilt gebruiken, dient u de zaaimachine te bevestigen aan de hand van de gebruikshandleiding van de zaaimachine. Stel de werkdiepte van de grondbewerkingsmachine in volgens hfdst. 7.3. KG 2
b140-06.99
1
4
3 16i079
Fig. 7.3
7-3 10t013
28
Bevestiging van de bandenpakkerrol RP en de ringrol KW
ø
7.2
Elke rol moet met 2 draagarmen (Fig. 7.4) aan de grondbewerkingsmachine worden bevestigd. Draagarmen (Fig. 7.5/1) voor montage of demontage van de rollen altijd met twee pennen (Fig. 7.5/2 en Fig. 7.5/3) aan de rol vastmaken. De bovenste pennen (Fig. 7.5/ 3) moeten, behalve bij de opbouwzaaimachines AD-PL, worden verwijderd, zodra de combinatie met een opbouwzaaimachine is uitgerust en de opbouwzaaimachine aan de grondbewerkingsmachine en rol is bevestigd (zie gebruikshandleidingen opbouwzaaimachines AD, AD-P en AD-PL).
F
Bevestig de onderste pennen (Fig. 7.5/2) met 2 schijven (Fig. 7.5/4), om te voorkomen, dat de pennen uit de sleufgaten van de onderste driepuntsaansluitingen kunnen lopen.
574 Fig. 7.4 3 2
4
1 14t109
Fig. 7.5
Bevestig, indien nodig, ook gelijk de rem (Fig. 7.6/1) van de bandenpakkerrol. Bij het vaststeken van de rem worden de beide schijven (Fig. 7.5/4) niet gemonteerd. Alleen KG 602: Beide machinehelften van de rotorkopfrees KG 602 moeten met een 3m-rol worden uitgerust. Bevestig de rollen na elkaar aan de rotorkopfrees KG 602.
1 16t075
Fig. 7.6
Alle typen: Stel de rol af op een vlakke bodem en beveilig de rol tegen wegrollen, zowel naar voren als naar achteren. Stel de rol af op een vlakke vloer en beveilig de rol tegen wegrollen, zowel naar achteren als naar voren.
KG 2
b140-06.99
7-4
I
Tandenpakkerrol vóór het aankoppelen bijzonder goed ondersteunen (tegen omvallen en wegrollen beveiligen)!
1 2 4
Het bevestigen van de rol aan de grondbewerkingsmachine moet zeer voorzichtig worden uitgevoerd, omdat de rol bij onvoldoende ondersteuning kan omvallen! Verwondingsgevaar! Grondbewerkingsmachine aan de trekker koppelen en achteruit naar de rol toerijden. De draagarmen (Fig. 7.7/1) van de rol met de pennen (Fig. 7.7/3) aan de steunen (Fig. 7.7/2) van de grondbewerkingsmachine vastmaken en met de borgpennen (Fig. 7.7/ 4) borgen. Diepteregelingspennen (Fig. 7.7/5), zoals in hfdst. 7.3 beschreven, voorlopig in eerste gat boven de draagarmen in de steunen steken en met borgpennen vastzetten. Met deze pennen wordt later de werkdiepte ingesteld. Als u de grondbewerkingsmachine als deel van een zaaicombinatie met een AD-opbouwzaaimachine wilt gebruiken, dient u de zaaimachine te bevestigen aan de hand van de gebruikshandleiding van de zaaimachine. Stel de werkdiepte van de grondbewerkingsmachine in volgens hfdst. 7.3.
KG 2
b140-06.99
5 3 16i012
Fig. 7.7
7-5
7.3
Werkdiepte van de grondbewerkingsmachine instellen
1 3 4
De grondbewerkingsmachine steunt tijdens het werk op een rol. Daardoor wordt de werkdiepte altijd exact aangehouden.
2
Om de werkdiepte in te stellen de grondbewerkingsmachine met de hefinrichting heffen en de diepteregelingspennen (Fig. 7.8/ 1) in het gewenste gat van de afstelplaten (Fig. 7.8/2) boven de draagarmen (Fig. 7.8/ 3) steken en met de borgpennen (Fig. 7.8/ 4) beveiligen. Fig. 7.8 1
Bij het omsteken, de diepteregelingspennen (Fig. 7.9/1) altijd zo pakken, dat u met de hand nooit tussen pen en draagarm kunt komen.
2
F
3
De diepteregelingspennen zijn voorzien van een vierkant met verschillende zijden. Deze zijden zijn gemerkt met de cijfers “1 2 - 3 - 4” (zie Fig. 7.9). Let er op dat de diepteregelingspennen (Fig. 7.8/1) met dezelfde zijde, d.w.z. met hetzelfde merkteken (cijfer), tegen elke draagarm (Fig. 7.8/ 3) worden geplaatst.
1
Instellingen uitsluitend bij uitgeschakelde aftakas, afgezette motor en uitgenomen contactsleutel uitvoeren!
16i080
4 16i081
Fig. 7.9
Hoe hoger de diepteregelingspennen in de afstelplaten worden gestoken en hoe hoger de cijfers op de contactranden met de draagarmen zijn, hoe groter de werkdiepte.
KG 2
b140-06.99
7-6 Door de verschillende lengte van de zijden van het vierkant van de diepteregelingspennen is een fijne indeling van de diepteregeling van de grondbewerkingsmachine tussen de verschillende vierkante gaten mogelijk.
I I
KG 2
De diepteregelingspennen iedere keer na het omsteken met borgpennen (Fig. 7.8/4) beveiligen!
Als de werkdiepte is gewijzigd, dient u te controleren of de afstelling van de zijplaten aan de nieuwe werkdiepte moet worden aangepast.
b140-06.99
9-1
9.0
Tandwielkast
AMAZONE-rotorkopeggen KE en rotorkopfrezen KG zijn uitgerust met één der volgende hoofdtandwielkasten: KE/KG met 2,5m tot 4,5m werkbreedte: hoofdtandwielkast met wisseltandwielen (Fig. 9.1), of tweetraps schakelbare hoofdtandwielkast met wisseltandwielen (Fig. 9.2).
9.1
Toerental tanden
Voor verschillende grondsoorten is, om het gewenste fijne zaaibed te bereiken, aanpassing van het tandentoerental nodig. Het tandentoerental is instelbaar. Als het tandentoerental wordt verhoogd stijgt de vermogensbehoefte en de tandenslijtage meer dan proportioneel. Keuze van het juiste tandentoerental resulteert in minder slijtagekosten en een hogere capaciteit van de machine.
F
Tandentoerental nooit hoger instellen dan noodzakelijk.
9.2
Tandentoerental
16i002_2
Fig. 9.1 fig102
KG 602: drietraps schakelbare hoofdtandwielkast (Fig. 9.3).
Fig. 9.2
Het aftakastoerental van de trekker dient te worden ingesteld op 1000 t/min. Een lager toerental van de koppelas veroorzaakt hogere piekbelastingen, die een snellere slijtage van de slipkoppeling kunnen veroorzaken. Alleen op lichte of losse grond met een geringe werkdiepte kan een aftakastoerental van 540 t/min. (behalve KG 602) worden ingesteld.
I
Rotorkopfrezen KG 602 mogen alleen met 1000 t/min. van de trek-
16i006-2
Fig. 9.3 KE/KG 2/3
b144-06.99
9-2 keraftakas worden gebruikt.
9.3
Doorgaande aftakas
Met de doorgaande aftakas (Fig. 9.4) kan een aftakasaangedreven zaaimachine worden gebruikt. Tweetraps en drietraps schakelbare hoofdtandwielkasten zijn standaard met een doorgaande aftakas uitgerust. De hoofdtandwielkast met wisseltandwielen kan achteraf gemakkelijk met een doorgaande aftakas worden uitgerust (zie hierna). In combinatie met een aftakasaangedreven zaaimachine is het zinvol om het AMAZONE-systeem ”Huckepack” te gebruiken. De grondbewerkingsmachine en de aftakasaangedreven zaaimachine kunnen ook op de kopakker blijven draaien, doordat de grondbewerkingsmachine slechts iets boven de grond hoeft te worden geheven en doordat het “Huckepack”-systeem de zaaimachine voldoende hoog heft. Beide koppelassen staan dan (bij een juist gebruik) slechts onder een kleine hoek. Uitschakelen van de aftakas en stilstaan op de kopakker zijn dan niet nodig. Bij de aftakasaangedreven zaaimachine valt de druk niet weg. De koppelas naar de zaaimachine moet met de hefhoogtebegrenzing (extra uitrusting) van het hefframe tegen beschadiging worden beveiligd. De instelling moet zodanig zijn, dat de koppelas ook in geheven toestand vrij kan draaien.
KE/KG 2/3
b144-06.99
14t114
Fig. 9.4
9-3
9.4
Hoofdtandwielkast met wisseltandwielen
Om het gewenste fijne zaaibed te verkrijgen op verschillende grondsoorten, kan het tandentoerental met behulp van de hoofdtandwielkast met wisseltandwielen (Fig. 9.5) aan grondsoort en rijsnelheid worden aangepast. Door het verwisselen van twee tandwielen in de aandrijving wordt het tandentoerental veranderd. Het wisselen van de tandwielen wordt beschreven in hfdst. 9.4.2. 16i002_2
Fig. 9.5
KE/KG 2/3
b144-06.99
9-4 9.4.1
Toerentaltabel voor de hoofdtandwielkast met wisseltandwielen
Het tandentoerental kan worden afgelezen in de toerentaltabel (Fig. 9.6). Het tandentoerental is afhankelijk van de set tandwielen, die in de tandwielkast is gemonteerd, en van het ingestelde aftakastoerental. In de toerentaltabel staan onder het trekkersymbool (Fig. 9.6/3) de in te stellen aftakastoerentallen van de trekker 540 t/min., 750 t/min. en 1000 t/min.
F
Wij raden aan, het aftakastoerental van de trekker op 1000 t/min. in te stellen.
Onder de aftakastoerentallen van de trekker staan de instelbare tandentoerentallen. De tandentoerentallen worden ingesteld door het plaatsen van tandwielen, zoals getoond onder het tandwielkastsymbool. Voorbeeld: Een tandwiel met 26 tanden is op de aandrijfas (Fig. 9.6/1) gemonteerd, een tandwiel met 39 tanden is op de bijas (Fig. 9.6/2) gemonteerd. De rotors draaien: bij 1000 t/min. van de trekkeraftakas met 282 t/min. -
bij 750 t/min. van de trekkeraftakas met 212 t/min.
-
bij 540 t/min. van de trekkeraftakas met 152 t/min.
De hierboven in ons voorbeeld genoemde tandentoerentallen en de beide tandwielen met resp. 26 en 39 tanden zijn in de tabel gearceerd. Deze tandwielen zijn standaard in de tandwielkast gemonteerd. Andere tandentoerentallen kunnen na het KE/KG 2/3
b144-06.99
3
WHG II
954694
1
2
540
750 1000
152 344 117 448 134 391 185 284 209 251
212 478 163 622 186 543 257 395 290 349
KG +
4 T/min.
Fig. 9.6
282 637 217 829 248 724 342 526 387 465 526 637 724
39 26 43 22 41 24 36 29 34 31 29 26 24
26 39 22 43 24 41 29 36 31 34 36 39 41
Aantal tanden per tandwiel t140nl02
9-5 verwijderen van de standaard geleverde tandwielenset en na het opsteken van een andere tandwielenset (zie tabel) worden ingesteld.
F
1. De instelling van de doorgestreepte tandentoerentallen, bijv. 829 t/min. in de toerentaltabel (Fig. 9.6), is wegens de te hoge toerentallen niet toegestaan. 2. De instellingen van de tandentoerentallen (bij 1000 t/min. aftakastoerental van de trekker) naast het symbool (Fig. 9.6/4) zijn voorbehouden aan AMAZONE-rotorkopfrezen, die voor het maaien van met gras begroeid braakland zijn uitgerust met maaimessen inclusief maaimesbescherming. De instelling van één van deze tandentoerentallen voor de grondbewerking is niet toegestaan.
KE/KG 2/3
b144-06.99
9-6
4 1
2 3 16i075
Fig. 9.7 9.4.2
Wisselen van de wisseltandwielen in de hoofdtandwielkast
Voor het wisselen van de wisseltandwielen in de hoofdtandwielkast (Fig. 9.7) grondbewerkingsmachine, bijv. met de hefinrichting van de trekker, zover heffen tot de grondbewerkingsmachine ongeveer 30° naar voren helt. De olie in de tandwielkast kan dan ook bij een geopend tandwielkastdeksel niet uittreden. Beveiligen met daarvoor geschikte steunelementen! Het is ook mogelijk het oliepeil door het aftappen van de tandwielkastolie via de aftapplug (Fig. 9.7/1) te verlagen. Mits daarKE/KG 2/3
b144-06.99
bij geen vuildeeltjes in de olie komen, kan de opgevangen tandwielkastolie na het wisselen van de tandwielen weer in de tandwielkast gegoten worden door de opening van de oliepeilstok (Fig. 9.9/1).
2. 3.
4. 5.
1. Vóór het verwijderen van het tandwielkastdeksel (Fig. 9.7/2) de aftakas van de trekker uitschakelen, trekkermotor afzetten en de contactsleutel uitnemen! Afwachten tot de tanden geheel tot stilstand zijn gekomen! Hete tandwielkast of delen van de tandwielkast en tandwielen niet aanraken! Handschoenen aantrekken! Niet met hete tandwielkastolie in aanraking komen! Het juiste gereedschap gebruiken!
9-7 -
Tandwielkastdeksel (Fig. 9.7/2) na het verwijderen van de zeskantbouten (Fig. 9.7/3) van de tandwielkast afnemen.
-
De tandwielen (Fig. 9.8/1) zijn met borgveren (Fig. 9.8/2) op de aseinden tegen axiale verschuiving geborgd. Borgveren (Fig. 9.8/2) verwijderen. Tandwielen van de aseinden van de aandrijfas (Fig. 9.8/3) en de bijas (Fig. 9.8/4) aftrekken. Tandwielen in de tandwielkast aan de hand van de toerentaltabel (Fig. 9.6) onderling uitwisselen of door een andere set tandwielen vervangen.
-
Borgveren (Fig. 9.8/2) op beide assen monteren.
-
Tandwielkastdeksel (Fig. 9.7/2) met dekselpakking (Fig. 9.7/4) sluiten en aan de tandwielkast vastschroeven.
-
Oliepeil met de oliepeilstok (Fig. 9.9/1) bij horizontaal staande grondbewerkingsmachine controleren. De oliefilm moet op de peilstok (Fig. 9.9/1) onder de “max.” markering zichtbaar zijn. Zonodig olie bijvullen.
4 3
2
1 16i076
Fig. 9.8 1
De totale hoeveelheid olie bedraagt 4,8 l tandwielkastolie 85 W 90.
max. min.
16i002-1
Fig. 9.9
KE/KG 2/3
b144-06.99
9-8
3 4
2
1
5
6
3 7
16i077
Fig. 9.10 9.4.3
Doorgaande aftakas in de hoofdtandwielkast met wisseltandwielen
Voor de aandrijving van een aftakasaangedreven zaaimachine met de hoofdtandwielkast met wisseltandwielen is het noodzakelijk deze uit te rusten met de doorgaande aftakas (Fig. 9.10) volgens hfdst. 9.4.5. Het maximaal afgegeven vermogen aan de aftakasuitgang bedraagt - bij 540 t/min. ca. 22 kW (30 PS) en - bij 750 t/min. ca. 29 kW (40 PS) en - bij 1000 t/min. ca. 40 kW (55 PS). De draairichting van de aftakasingang en uitgang zijn gelijk. In rijrichting gezien is de KE/KG 2/3
b144-06.99
draairichting rechtsom. 9.4.4
Haakse aandrijfas naar AD-P ventilator
Voor de aandrijving van de ventilator van de opbouwzaaimachine AD-P met de trekkeraftakas, moet de hoofdtandwielkast met wisseltandwielen met een haakse aandrijfas (Fig. 9.11) worden uitgerust. De montage geschiedt volgens hfdst. 9.4.5.
9-9
16i078
Fig. 9.11 9.4.5
Montage van doorgaande aftakas en haakse aandrijfas
Voor de montage van de doorgaande aftakas en de haakse aandrijfas moet het tandwielkastdeksel (Fig. 9.10/1) worden vervangen. De manier van werken is in beide gevallen identiek en wordt hierna aan de hand van de montage van de doorgaande aftakas verklaard. Aanwezige tandwielkastdeksel zoals in hfdst. 9.4.2 beschreven afschroeven. Veiligheidsaanwijzingen in acht nemen!
-
Verbindingsbus (Fig. 9.10/2) met binnenin gemonteerde borgring op de doorgaande aandrijfas (Fig. 9.10/7) steken.
-
Tandwielkastdeksel (Fig. 9.10/1) met twee cilinderstiften (Fig. 9.10/3) centreren en met een nieuwe pakking (Fig. 9.10/4) op de tandwielkast vastschroeven. Daarbij moet de verbindingsbus (Fig. 9.10/2) op de aandrijfas (Fig. 9.10/5) worden geschoven.
Alleen tandwielkastdeksel met doorgaande aftakas: Beschermkap (Fig. 9.10/6) aan tandKE/KG 2/3
b144-06.99
9 - 10 wielkastdeksel vastschroeven. Alleen tandwielkastdeksel met haakse aandrijfas: Haakse aandrijfas (Fig. 9.11) alleen met aangekoppelde AD-P en aangesloten koppelas (zie AD-P bedieningshandleiding) gebruiken. Alle typen: Oliepeil met de peilstok (Fig. 9.9/1) bij horizontaal staande grondbewerkingsmachine controleren en zonodig olie bijvullen. De oliefilm moet op de peilstok (Fig. 9.9/1) onder de “max.”-markering zichtbaar zijn. De totale oliehoeveelheid bedraagt 4,8 liter tandwielkastolie 85 W 90.
9.5
Tweetraps schakelbare hoofdtandwielkast met wisseltandwielen
De tweetraps schakelbare hoofdtandwielkast (Fig. 9.12/1) is met een schakelhendel (Fig. 9.12/2) uitgerust, waarmee twee schakelstanden en daarmee twee rotortoerentallen kunnen worden ingesteld: Schakelstand [1] (Fig. 9.12): Schakelhendel in de tandwielkast drukken, Schakelstand [2] (Fig. 9.12): Schakelhendel uit de tandwielkast trekken. De stand van de schakelhendel wordt geborgd met een veerpen (Fig. 9.12/4), die tevoren moet worden uitgetrokken en telkens na een verstelling weer moet worden ingestoken.
2. 3.
1. Vóór het bedienen van de schakelhendel de trekkeraftakas uitschakelen, de trekkermotor afzetten en de contactsleutel uitnemen! Afwachten tot de tanden geheel tot stilstand zijn gekomen! Hete tandwielkast of delen van de tandwielkast en tandwielen niet aanraken! Handschoenen aantrekken!
Bovendien is de schakelbare hoofdtandwielkast uitgerust met een tandwielenset, waarvan de tandwielen onderling verwisseld of door een andere tandwielenset vervangen kunnen worden. Het wisselen en het vervangen van de tandwielparen in de tandwielkast is in hfdst. 9.5.3 beschreven. Telkens na het vervangen of wisselen van tandwielparen kunnen met de schakelhendel nog twee extra rotortoerentallen worden ingesteld.
KE/KG 2/3
b144-06.99
9 - 11
1
4
2 3
14t113
Fig. 9.12 De instelbare rotortoerentallen, tandwielcombinaties en schakelhendelposities vindt u in de tabel Fig. 9.13. 9.5.1
Doorgaande aftakas in de tweetraps schakelbare hoofdtandwielkast
De schakelbare hoofdtandwielkast is met een doorgaande aftakas (Fig. 9.12/3) uitgerust voor de aandrijving van een aftakasaangedreven zaaimachine.
I 2.
1. Het ingangs- en het uitgangstoerental van de aandrijfkast zijn gelijk. Draairichting van de aftakasingang en -uitgang zijn gelijk. In rijrichting gezien is de draairichting rechtsom.
9.5.2
Toerentaltabel voor tweetraps schakelbare hoofdtandwielkast
Het tandentoerental kan worden afgelezen in de toerentaltabel (Fig. 9.13). Het tandentoerental is afhankelijk van de tandwielenset in de tandwielkast, de stand van de schakelhendel en het ingestelde aftakastoerental. In de toerentaltabel staan onder het trekkersymbool (Fig. 9.13/3) de in te stellen aftakastoerentallen van de trekker 1000 t/ min. of 540 t/min.
F
Wij raden aan het aftakastoerental van de trekker op 1000 t/min. in te stellen.
Onder de aftakastoerentallen van de trekker staan de instelbare tandentoerentallen. KE/KG 2/3
b144-06.99
9 - 12 1
3
1 4 2
951222
1000
540
KG / KE
310
167
23
28
1
392
212
23
28
2
264
143
21
30
1
333
180
21
30
2
459
248
28
23
1
581
314
28
23
2
535
289
30
21
1
680
367
30
21
2
5
6
KG
Aantal tanden per tandwiel
T/min. Fig. 9.13
t140nl07
De tandentoerentallen kunnen door het plaatsen van de tandwielen, zoals getoond onder het tandwielkastsymbool, worden ingesteld. Zonder de tandwielenset te vervangen of onderling te wisselen, kunnen met de schakelhendel twee toerentallen worden ingesteld. De schakelhendel op de tandwielkast kan naar keuze in schakelstand 1 of 2 (Fig. 9.13/4) worden ingesteld:
(Fig. 9.13/2) gemonteerd.
Schakelstand [1]: Schakelhendel in de tandwielkast drukken, Schakelstand [2]: Schakelhendel uit de tandwielkast trekken.
-
Voorbeeld: Een tandwiel met 23 tanden is op de as I (Fig. 9.13/1) gemonteerd, Een tandwiel met 28 tanden is op de as II KE/KG 2/3
2
b144-06.99
De rotors draaien bij aftakastoerental 1000 U/min. van de trekker in schakelstand 1 met 310 t/min. -
in schakelstand 2 met 392 t/min.
De rotors draaien bij aftakastoerental 540 U/min. van de trekker in schakelstand 1 met 167 t/min. in schakelstand 2 met 212 t/min.
De rechte tandwielen met resp. 23 en 28 tanden zijn in de toerentaltabel gearceerd. Deze rechte tandwielen zijn in de fabriek in de tandwielkast gemonteerd.
9 - 13 Andere tandentoerentallen kunnen worden ingesteld door het verwisselen van de tandwielen in de tandwielkast, of na het verwijderen van de standaard geleverde tandwielenset en na het monteren van een andere tandwielenset (zie tabel).
I 2.
9.5.3
1. Voor de grondbewerking alleen de tandentoerentallen naast het symbool (Fig. 9.13/5) instellen! De instelling van de tandentoerentallen (bij 1000 t/min. van de trekkeraftakas) naast het symbool (Fig. 9.13/6) zijn voorbehouden aan de AMAZONE-rotorkopfrezen, die voor het maaien van met gras begroeid braakland uitgerust zijn met maaimessen inclusief maaimessenbescherming. De instelling van één van deze toerentallen voor de grondbewerking is niet toegestaan.
Wisselen KE/KG 2/3
b144-06.99
9 - 14
3 5 2
4
1 14t106
Fig. 9.14 van de wisseltandwielen in de tweetraps schakelbare hoofdtandwielkast Voor het wisselen van de wisseltandwielen in de tweetraps schakelbare hoofdtandwielkast Oliepeil door het aftappen van de tandwielkastolie via de aftapplug (Fig. 9.15/ 2) verlagen. Mits daarbij geen vuildeeltjes in de olie komen, kan de opgevangen tandwielkastolie na het wisselen van de tandwielen weer in de tandwielkast gegoten worden door de opening van de ontluchtingsbout (Fig. 9.14/5).
1. Vóór het verwijderen van het tandwielkastdeksel de aftakas van de trekker uitschakelen, trekkermotor afzetten en de contactsleuKE/KG 2/3
b144-06.99
2. 3.
4. 5.
tel uitnemen! Afwachten tot de tanden geheel tot stilstand zijn gekomen! Hete tandwielkast of delen van de tandwielkast en tandwielen niet aanraken! Handschoenen aantrekken! Niet met hete tandwielkastolie in aanraking komen! Het juiste gereedschap gebruiken!
-
Tandwielkastdeksel (Fig. 9.14/1) na het verwijderen van de zeskantbouten (Fig. 9.14/2) afnemen.
-
In de hoofdtandwielkast de borgveren (Fig. 9.14/3) verwijderen, waarmee de tandwielen op de aseinden tegen axiale verschuiving geborgd zijn. Tandwielen (Fig. 9.15/1) van de aseinden aftrekken. Tandwielen in de tandwielkast aan
fig1014
9 - 15
1
3 2
Fig. 9.15 de hand van de toerentaltabel (Fig. 9.13) onderling uitwisselen of door een andere set tandwielen vervangen. -
Borgveren (Fig. 9.14/3) op beide assen monteren.
-
Tandwielkastdeksel (Fig. 9.14/1) met dekselpakking sluiten. Olie door het openingskanaal van de ontluchtingsbout (Fig. 9.14/5) weer bijvullen. Het oliepeil is bij horizontaal staande grondbewerkingsmachine in het controleglas (Fig. 9.14/4) zichtbaar, bij een totale oliehoeveelheid van 4,8l tandwielkastolie 85 W 90.
-
KE/KG 2/3
b144-06.99
9 - 16
9.6
Drietraps schakelbare hoofdtandwielkast
De rotorkopfrezen KG 602 zijn uitgerust met de drietraps schakelbare hoofdtandwielkast (Fig. 9.16/1). Met de schakelhendel (Fig. 9.16/2) kunnen drie schakelstanden en daarmee drie rotortoerentallen worden ingesteld.
2. 3.
1. Vóór het bedienen van de schakelhendel de aftakas van de trekker uitschakelen, trekkermotor afzetten en de contactsleutel uitnemen! Afwachten tot de tanden geheel tot stilstand zijn gekomen! Hete tandwielkast of delen van de tandwielkast en tandwielen niet aanraken! Handschoenen aantrekken!
De instelbare rotortoerentallen en schakelstanden vindt u in de tabel (Fig. 9.17). De schakelhendel (Fig. 9.16/2) wordt door een veerbelaste pal geborgd. De schakelhendel moet vóór het schakelen worden uitgetrokken. De nieuwe schakelstand is goed ingeschakeld als de pal goed ingeklikt is.
F
1
2 16i006-4
Fig. 9.16 953649 KG 602
Het aftakastoerental van de trekker moet altijd op 1000 t/min. worden ingesteld. Het maaien van met gras begroeid braakland met de AMAZONE-rotorkopfrees KG 602 met maaimessen is niet toegestaan.
1000
b144-06.99
2
1
228
1
314
2
368
3
T/min.
Stand schakelhendel
Fig. 9.17
KE/KG 2/3
3
t140nl03
9 - 17 9.6.1
Doorgaande aftakas in de drietraps schakelbare hoofdtandwielkast
De schakelbare hoofdtandwielkast is uitgerust met een doorgaande aftakas voor de aandrijving van een aftakasaangedreven zaaimachine. Het ingangstoerental en het uitgangstoerental zijn even groot. De draairichting van de aftakasingang en uitgang zijn gelijk. In rijrichting gezien is de draairichting rechtsom.
KE/KG 2/3
b144-06.99
9 - 18
KE/KG 2/3
b144-06.99
10 - 1
10.0 Zijplaten De zijplaten (Fig. 10.1/1) zorgen ervoor, dat de bewerkte grond niet aan de zijkant en ook niet tussen de grondbewerkingsmachine en de rol naar buiten kan komen. De stroom grond wordt zó naar achteren gevoerd, dat hij direct voor de rol komt. De rotorkopeggen KE zijn standaard met verend opgehangen zijplaten (Fig. 10.1/1) uitgerust. 1 De rotorkopfrezen KG zijn met zwenkbaar gemonteerde zijplaten (Fig. 10.2/1) uitgerust. Vanzelfsprekend kunnen de rotorkopeggen ook met de zwenkbare zijplaten worden uitgerust.
16t113
Fig. 10.1
Om de begrenzing van de stroom grond effectief te laten zijn, moeten de werkdiepte van de zijplaten en de veerspanning (alleen bij machines met zwenkbare zijplaten) aan de grondomstandigheden worden aangepast. Instellingen aan de zijplaten uitsluitend uitvoeren bij uitgeschakelde aftakas, afgezette motor en uitgenomen contactsleutel!
1
16t115
Fig. 10.2
KE/KG 2
b144-06.99
10 - 2
10.1
Werkdiepte van de zijplaten instellen
Bij de zaaibedbereiding na het ploegen moeten de zijplaten (Fig. 10.3/1) zo worden aangeschroefd, dat ze maximaal 1 tot 2 cm diep door de grond glijden. Deze instelling kan ook aangehouden worden bij het inwerken van stro met de rotorkopfrees. Indien de zijplaten onder ongunstige omstandigheden het stro opschuiven, dan moeten de zijplaten schuin, d.w.z. aan de voorkant hoger dan aan de achterkant, of helemaal bovenaan worden bevestigd.
1
16i019
Fig. 10.3 KE/KG 2
b144-06.99
10 - 3
10.2
Montage van de zwenkbare zijplaten
Zwenkarm monteren: Zwenkarm (Fig. 10.4/2) ongeveer loodrecht naar boven zetten en tot aan de aanslag in de buis schuiven. Zwenkarm achter de pal (Fig. 10.4/7) laten zakken. Trekveer (Fig. 10.4/3) volgens hfdst. 10.3 spannen en met een contramoer (Fig. 10.4/5) borgen. Zijplaten monteren: Schroef de zijplaten (Fig. 10.4/1) aan, zoals beschreven in hfdst. 10.1.
10.3
Veerspanning van de zwenkbare zijplaten aanpassen aan de grondomstandigheden
Voor hindernissen kunnen de zwenkbare zijplaten naar boven uitwijken. Door het eigen gewicht van de zijplaten en een sterke trekveer (Fig. 10.4/3) komen de zijplaten weer terug in hun werkstand. De spanning van de veer is in de fabriek ingesteld voor lichte en middelzware grondsoorten. Op zware grond moet de veerspanning worden verhoogd, bij de inwerking van stro moet de veerspanning worden verlaagd. Met behulp van de spanschroef (Fig. 10.4/ 4) kan de veerspanning worden versteld. Telkens vóór het instellen de contramoer (Fig. 10.4/5) losdraaien en aansluitend weer vast aantrekken.
7
5
4
3
2 1 16t117
Fig. 10.4 KE/KG 2
b144-06.99
10 - 4
KE/KG 2
b144-06.99
11 - 1
11.0
Tandenpakkerrol
De tanden van de grondbewerkingsmachine verkleinen de gronddelen en maken de grond los. AMAZONE-tandenpakkerrollen (Fig. 11.1) drukken de grond weer aan, verkruimelen en houden de grondbewerkingsmachine exact op de juiste diepte. Het fijne zaaibed zorgt bij het zaaien voor een rustige gang van de zaaischaren en daarmee voor het exact aanhouden van de gewenste zaaidiepte. De tandenpakkerrollen tot 4m werkbreedte zijn in twee grootten (PW 420 en PW 500) leverbaar. Vanaf 4,5m werkbreedte staat de tandenpakkerrol PW 500 ter beschikking. De AMAZONE-tandenpakkerrol PW 420 met een roldiameter van 420mm is in de eerste plaats geschikt voor zware grondsoorten. Voor een zaaicombinatie met een opbouwzaaimachine raden wij de AMAZONEtandenpakkerrol PW 500 aan. Met een rol-
diameter van 500mm is deze rol geschikt voor alle grondsoorten en heeft hij zich vooral in omstandigheden met wisselende grondsoorten bewezen. Het is verboden zich tijdens het rijden op de pakkerrol te bevinden!
11.1
Afstrijkers instellen
Diepliggende, verstelbare afstrijkers (Fig. 11.3/1) van veerstaal voorkomen het aankleven van grond aan de rol. De afstrijkers zijn in de fabriek ingesteld voor lichtere en middelzware grondsoorten. Bij zeer kleverige grond moeten de afstrijkers afhankelijk van de grondomstandigheden worden afgesteld (scherpstelling). De “scherpstelling ” is echter alleen noodzakelijk als de laag grond op de buitenzijde van de rol dikker is dan 2 mm. Slijtage van de afstrijkers kan door nastellen worden gecompenseerd. Sterk versleten afstrijkers moeten door nieuwe worden vervangen.
16t068
Fig. 11.1 KG 2
b140-06.99
11 - 2
-
Afstrijkers (Fig. 11.3/1) tegen de rolwand aan plaatsen en met de vooraf losgedraaide klembouten (Fig. 11.3/2) vasttrekken. De afstrijkers (Fig. 11.3/1) mogen slechts licht tegen de rolwand drukken.
1
16t060
Fig. 11.2 fig092
Nastellen van de afstrijkers Grondbewerkingsmachine met de hefinrichting heffen en de pakkerrol met zijn volle gewicht op een onder het midden van de pakkerrol liggende houten balk (Fig. 11.2/1) leggen. Daardoor ontstaat in het frame van de pakkerwals de doorbuiging die tijdens het werk ontstaat, als de grondbewerkingsmachine op de pakkerwals steunt.
Scherpstelling: Alle klembouten (Fig. 11.3/2) losdraaien en de afstrijkers (Fig. 11.3/1) tot aan de aanslag in het sleufgat naar achteren schuiven. -
De bouten (Fig. 11.3/3) losdraaien en de afstrijkerhouders (Fig. 11.3/4) afhankelijk van de grondomstandigheden gelijkmatig naar boven schuiven en weer vasttrekken.
-
Afstrijkers (Fig. 11.3/1) tegen de rolwand aan plaatsen en met de klembout (Fig. 11.3/2) vasttrekken. De afstrijkers (Fig. 11.3/1) mogen slechts licht tegen de rolwand drukken.
I
KG 2
De afstrijkers met een geharde laag met een afstand van ca. 0,5mm tot de rolwand aanbrengen en met de klembouten vasttrekken. De afstrijkers met geharde laag mogen niet tegen de rolwand aanliggen, zodat de rolwand niet wordt beschadigd.
b140-06.99
3 4 2
1
Fig. 11.3
12 - 1
12.0 Aanbouwzaaimachines aankoppelen
koppelingsdelen ”.
AMAZONE-aanbouwzaaimachines kunnen met de “verstelbare aankoppelingsdelen ” (zie Fig. 12.1 en Fig. 12.2) aan de grondbewerkingsmachine worden bevestigd.
F
Aftakas uitschakelen, wanneer de koppelas bij het draaien op de kopakker of bij het heffen een te grote hoek maakt, om beschadiging aan de koppelas te voorkomen. De combinatie met de hefinrichting pas heffen, als de tanden van de grondbewerkingsmachine tot stilstand zijn gekomen.
De “verstelbare aankoppelingsdelen ” (extra uitrusting) zijn in drie uitvoeringen leverbaar, en wel voor: grondbewerkingsmachines met tandenpakkerrollen PW 420 en steunrollen, -
grondbewerkingsmachines met tandenpakkerrollen PW 500,
-
grondbewerkingsmachines met bandenpakkerrollen RP.
Figuur 12.9 toont een AMAZONE-rotorkopfrees KG met 3 m werkbreedte, bandenpakkerrol RP 302 EN en de “verstelbare aan-
1
16t077 Fig. 12.1 KG 2
b140-06.99
12 - 2 Zaaimachine aankoppelen Met de grondbewerkingsmachine naar de zaaimachine toerijden. -
Oplegstukken (Fig. 12.4/8) zo instellen, dat de zaaimachine moeiteloos kan worden aangekoppeld.
-
Beveiligingsplaatjes (Fig. 12.4/9) over de pennen van de trekstangen schuiven en met borgpennen vastzetten.
-
Topstang Cat. II (Fig. 12.1/1) aan de bovenste bevestigingspunten van de zaaimachine en de grondbewerkingsmachine met de pennen (Fig. 12.4/11) vastmaken, borgen en de zaaimachine vlak stellen.
12.1
Werken met een zaaicombinatie zonder pakkerrol
In de regel moet de grondbewerkingsmachine altijd in combinatie met een rol worden ingezet. Als op te vochtige grond het gebruik van de rol achter de grondbewerkingsmachine niet zinvol is, dan kan de rol worden gedemonteerd, als de grondbewerkingsmachine is uitgerust met de “verstelbare aankoppelingsdelen ” en een AMAZONE-aanbouwzaaimachine. Zonder rol steunt de grondbewerkingsmachine dan af op de zaaimachine. De werkdiepte van de grondbewerkingsmachine wordt na het verwijderen van de rol ingesteld, zoals beschreven in hfdst. 7.3. Beide diepteregelingspennen (Fig. 12.3/1) moeten dan in de instelplaten van de aankoppelingsdelen worden gestoken en geborgd.
KG 2
b140-06.99
16t081 Fig. 12.2
1
16t080 Fig. 12.3
12 - 3
12.2
Montage van de ”verstelbare aankoppelingsdelen ”
F
De “verstelbare aankoppelingsdelen ” zijn in drie uitvoeringen (zie hfdst. 12.0) leverbaar. De montage van de aankoppelingsdelen is in alle drie gevallen gelijk. De montagedelen zien er echter onderling verschillend uit. Getoond worden in Fig. 12.4 de “verstelbare aankoppelingsdelen” voor grondbewerkingsmachines met de tandenpakkerrol PW 420.
-
Aangekoppeld kunnen worden zaaimachines met trekstangbevestigingen van Cat. II. Voor het bevestigen van zaaimachines met Cat. I moeten de steunen (Fig. 12.4/ 1) worden verwiseld. Steunen (Fig. 12.4/1) rechts en links aan de platen (Fig. 12.4/2) van de grondbewerkingsmachine schroeven (zie ook Fig. 12.5). Bevestig meteen ook het spanframe (Fig. 12.4/3) tussen de steunen.
11 10 4
3
2 6 1 5
8 5
7
9
16t074
Fig. 12.4 KG 2
b140-06.99
12 - 4 -
Aan het bovenste aankoppelingspunt van de grondbewerkingsmachine moet het spanframe met de zeskantbout M 20 x 100 (Fig. 12.4/4) worden bevestigd.
-
Instelplaten (Fig. 12.4/5) aan de trekstang (Fig. 12.4/6) bevestigen.
-
Vanghaken (Fig. 12.4/7) zo aanschroeven, dat de nalopende zaaimachine zo dicht mogelijk achter de rol kan worden bevestigd. Daarbij zijn de volgende instellingen mogelijk: 1) Instelmogelijkheden voor combinaties met de pakkerrol PW 420 en de steunrol SW volgens Fig. 12.7.
16t078
Fig. 12.5
2) Instelmogelijkheden voor combinaties met de pakkerrol PW 500 volgens Fig. 12.8. 3) Instelmogelijkheden voor combinaties met de bandenpakkerrol volgens Fig. 12.10.
I
De afbeeldingen (Fig. 12.7, Fig. 12.8 en Fig. 12.10) tonen niet alle instelmogelijkheden.
16t079
Fig. 12.6
In elk geval moet erop worden gelet, dat elke vanghaak (Fig. 12.4/7) met minstens twee zeskantbouten aan de instelplaten (Fig. 12.4/5) wordt bevestigd.
16t072
PW 420 / SW Fig. 12.7 16t071
PW 500 Fig. 12.8
KG 2
b140-06.99
12 - 5
16t076
Fig. 12.9 16t073
RP Fig. 12.10
KG 2
b140-06.99
12 - 6
KG 2
b140-06.99
13 - 1
13.0 AMAZONE-systeem ”Huckepack” (Extra uitrusting) AMAZONE-aanbouwzaaimachines kunnen met de “verstelbare aankoppelingsdelen” of met het AMAZONE-systeem “Huckepack” aan de grondbewerkingsmachine worden bevestigd. Als de hefkracht van de trekker niet voldoende is om de combinatie van grondbewerkingsmachine, rol en aanbouwzaaimachine met de “verstelbare aankoppelingsdelen” te heffen, dan kan de benodigde hefkracht met het AMAZONE-systeem ”Huckepack” (Fig. 13.1) aanmerkelijk worden verminderd.
16t084
Fig. 13.1
Het AMAZONE-systeem ”Huckepack” is in twee uitvoeringen, met de omschrijvingen A-S “Huckepack 2” en A-S “Huckepack 3”, leverbaar. Het max. hefgewicht van de A-S “Huckepack 2” bedraagt 1400kg. Voor hefgewichten van meer dan 1400kg moet de grondbewerkingsmachine worden uitgerust met de A-S “Huckepack 3”. 16t085
I
Het toelaatbare hefgewicht van het hefframe mag niet worden overschreden!
Fig. 13.2
Voor het transport en het draaien op de kopakker wordt de zaaimachine boven de pakkerrol geheven (Fig. 13.2). Het hefframe kan vanuit de trekkercabine worden bediend met een enkelwerkende stuurschuif. 1. Verwondingsgevaar door bewegende delen bij het heffen van het hefframe! 2.
Hydraulisch hefframe alleen gebruiken, als zich niemand binnen het zwekbereik bevindt!
3.
Het is verboden zich onder de geheven combinatie te bevinden! KG 2
b140-06.99
13 - 2
F
Het is gunstig om de hydrauliekcilinder van het hefframe aan te sluiten op het oliecircuit voor de trekstangen van de trekker. Daarvoor is het noodzakelijk, dat de trekker is uitgerust met een extra hydrauliekkoppeling. De hydrauliekkoppeling moet worden ingebouwd in een hydrauliekleiding van de trekker, die naar de hefcilinders van de trekstangen van de trekker gaat.
Als nu vanuit de trekkercabine de hendel wordt bediend, waarmee normaal gesproken de trekstangen van de trekker worden geheven, dan gaat de olie eerst naar de hefcilinders van het hefframe dat de zaaimachine boven de pakkerrol heft. Pas wanneer de hefcilinders van het hefframe met olie zijn gevuld en de zaaimachine boven de pakkerrol hebben geheven, komen de trekstangen van de trekker in beweging en heffen, met het nu geringer geworden benodigde hefvermogen, de gehele combinatie van de grond. De scharen van de zaaimachine zijn nu zo ver van de grond verwijderd, dat ze bij het draaien de grond niet meer kunnen raken. Daarom moet de grondbewerkingsmachine slechts zover geheven worden, dat de tanden van de grondbewerkingsmachine en de rol juist boven de grond komen (zie ook hfdst. 13.5.2 - Begrenzing hefhoogte van de trekstangen van de trekker). In deze positie maakt de koppelas bij de meeste trekkers slechts een kleine hoek en is het mogelijk met een lopende aftakas te draaien. Na het draaien zakt eerst de totale combinatie, de grondbewerkingsmachine begint te werken en terwijl de trekker is gaan rijden, wordt de zaaimachine ongeveer in het werk gezet op de plaats waar de grondKG 2
b140-06.99
bewerkingsmachine is begonnen met werken. Hierdoor kan met een smallere kopakker worden gewerkt.
13.1
Montage A-S “Huckepack 2”
In de fabriek is het hefframe voorgemonteerd. Het frame wordt als volgt aan de de grondbewerkingsmachine bevestigd: -
Hefframe (Fig. 13.3/1) in een kraan hangen.
-
Platen (Fig. 13.3/2) van het hefframe aan de platen (Fig. 13.3/3) van de grondbewerkingsmachine schroeven, elk met 5 zeskantbouten.
-
De topstang (Fig. 13.3/4) aan de topstangbevestiging van de grondbewerkingsmachine bevestigen met een pen (Fig. 13.3/5) en met een borgpen borgen.
-
De montage van de hefhoogtebegrenzing (extra uitrusting) geschiedt volgens hfdst.. 13.5.1.
-
De voorgemonteerde hydrauliekslang (Fig. 13.3/6) op de beide hydraulikcilinders (Fig. 13.3/7) aansluiten en met de kabelklemmen aan de grondbewerkingsmachine bevestigen.
-
Hydrauliekslang (Fig. 13.3/8) aan de trekker op een enkelwerkende stuurschuif aansluiten (zie ook aanwijzing in hfdst. 13.0). Hefframe vanuit de cabine onder druk zetten en de hydraulische installatie controleren op lekkage. Zonodig lekkende delen herstellen. Vóór het gebruiken van het hydraulische hefsysteem eerst alle personen uit het gevarengebied wegsturen! Verwondingsgevaar door bewegende delen!
13 - 3
8 5 6
3
4
1
7
2
II 16i021-2 Fig. 13.3 KG 2
b140-06.99
13 - 4
13.2
Montage A-S “Huckepack 3”
-
De voorgemonteerde hydrauliekslang (Fig. 13.4/6) op de beide hydrauliekcilinders (Fig. 13.4/7) aansluiten en met de kabelklemmen aan de grondbewerkingsmachine bevestigen.
-
Hydrauliekslang (Fig. 13.4/8) aan de trekker op een enkelwerkende stuurschuif aansluiten (zie ook aanwijzing in hfdst. 13.0). Hefframe vanuit de cabine onder druk zetten en de hydraulische installatie controleren op lekkage. Zonodig lekkende delen herstellen.
In de fabriek is het hefframe voorgemonteerd. Het frame wordt als volgt aan de grondbewerkingsmachine bevestigd: -
Console (Fig. 13.4/2) aan de grondbewerkingsmachine vastschroeven.
-
Hefframe (Fig. 13.4/1) in een kraan hangen.
-
Hefframe met pennen (Fig. 13.4/3) aan de consoles (Fig. 13.4/2) bevestigen en met borgpennen borgen.
-
De topstang (Fig. 13.4/4) met een pen (Fig. 13.4/5) aan de topstangbevestiging van de grondbewerkingsmachine bevestigen en met een borgpen borgen.
-
De montage van de hefhoogtebegrenzing (extra uitrusting) geschiedt volgens hfdst. 13.5.1.
KG 2
b140-06.99
Vóór het gebruiken van het hydraulische hefsysteem eerst alle personen uit het gevarengebied wegsturen! Verwondingsgevaar door bewegende delen!
13 - 5
8 5 6
7 3 1
4
2
III 16i020-2
Fig. 13.4
KG 2
b140-06.99
13 - 6
13.3 -
-
Zaaimachine aankoppelen
Met de grondbewerkingsmachine naar de zaaimachine toerijden. Zaaimachines met trekstangaankoppelpunten van Cat. II kunnen worden aangekoppeld. Na het aankoppelen de borgplaatjes (Fig. 13.5/1) boven de pennen (Fig. 13.5/2) van de trekstangen zwenken en elk borgplaatje fixeren met een pen (Fig. 13.5/3), die met een borgpen wordt geborgd.
5
4 3
De korte topstang (200 tot 260 mm - Fig. 13.5/4) aan de topstangbevestiging van de zaaimachine en aan het hefframe vastmaken met de pen Ø 25 x 100 mm (Fig. 13.5/5). Pen met een borgpen borgen en de zaaimachine vlak stellen.
I
13.4
2
1 Controleer, of met een openstaande achterruit van de trekkercabine delen van het AMAZONE-systeem ”Huckepack” de achterruit raken. Als dat het geval is, mag de achterruit niet geheel worden geopend.
Transport over de openbare weg
16i008-1
Fig. 13.5
2
Voor het transport over de openbare weg de zaaimachine heffen en het hefframe tegen onbedoeld zakken beveiligen met twee pennen (Fig. 13.6/1), die met borgpennen (Fig. 13.6/2) worden beveiligd. Tijdens het werk kunnen de pennen (Fig. 13.6/3) aan het hefframe worden bevestigd.
1
3
16i009
Fig. 13.6 KG 2
b140-06.99
13 - 7
Hefhoogte van de precisiezaaimachine begrenzen
Als de de grondbewerkingsmachine wordt gebruikt in combinatie met een aftakasaangedreven zaaimachine, bijv. een precisiezaaimachine, is het zinvol de hefhoogte van het hefframe te begrenzen, zodat de koppelas tussen grondbewerkingsmachine en zaaimachine ook in geheven toestand, bijv. bij het draaien op de kopakker, zonder beschadiging kan blijven draaien. De precisiezaaimachine blijft met draaiende trekkeraftakas bij het draaien op de kopakker in bedrijf. Doordat de aftakas niet hoeft te worden afgezet, valt de druk in de precisiezaaimachine niet weg en vallen de zaadkorrels niet van de zaaischijven. Door het inbouwen van de hefbegrenzingsklep (Fig. 13.7/1) kan de hefhoogte van het hefframe worden begrensd (zie ook hfdst. 13.5.2, Begrenzing hefhoogte van de trekstangen van de trekker). Als de zaaimachine door het hefframe wordt geheven, dan drukt de topstang (Fig. 13.8/ 1) tegen de pen (Fig. 13.8/2) en sluit de klep (Fig. 13.8/3), die de oliestroom naar de cilinders onderbreekt. De hefhoogte van de zaaimachine is instelbaar. Voor het instellen van de hefhoogte moet de pen (Fig. 13.7/2) in het juiste gat van de U-beugel (Fig. 13.7/3) worden gestoken en met een borgpen (Fig. 13.7/4) worden geborgd. 1. Voor het ophijsen van het hefframe niet aan de hefbegrenzing vasthaken. Hydraulische hefframes alleen gebruiken als zich niemand in het zwenkbereik bevindt! 2.
4 2
3
7
5 1 6 16t082
Fig. 13.7
2 1
4 3
16t082
Fig. 13.8 fig139
13.5
1
Fig. 13.9
Voor het transport over de weg KG 2
b140-06.99
13 - 8 moet de pen (Fig. 13.8/2) worden verwijderd, zodat de zaaimachine volledig omhoog geheven kan worden door het hefframe. 13.5.1 Montage van de hefhoogtebegrenzing -
Hefframe laten zakken, hydraulieksysteem drukloos maken en de hydrauliekslang, die naar de hydrauliekcilinders gaat, uit de trekkeraansluiting trekken. Het hydraulieksysteem staat onder hoge druk! Alvorens aan het hefframe te gaan werken eerst het hydraulieksysteem drukloos maken.
-
Zodra het hydraulieksysteem drukloos is, de hydrauliekslang (Fig. 13.7/5) aan het T-aansluitstuk (Fig. 13.7/6) uit elkaar schroeven.
-
Klephouder (Fig. 13.7/7) aan de topstangbevestiging van de grondbewerkingsmachine vastschroeven.
-
T-aansluitstuk (Fig. 13.7/6) en hydrauliekslang (Fig. 13.7/5) aan de klep (Fig. 13.7/1) vastschroeven.
-
Hydrauliekslang (Fig. 13.7/5) naar de trekker voeren en aan een enkelwerkende aansluiting koppelen. Hefframe door bediening van de stuurklep in de trekkercabine onder druk zetten en het hydraulieksysteem op lekkage controleren. Zonodig lekkende delen herstellen. Vóór het bedienen van de stuurschuif in de trekkercabine personen uit het gevarenbereik sturen! Verwondingsgevaar door bewegende delen!
KG 2
b140-06.99
13.5.2 Begrenzing hefhoogte van de trekarmen van de trekker Als de grondbewerkingsmachine, bijv. in combinatie met een precisiezaaimachine, bij het draaien op de kopakker moet blijven lopen, dan mag de koppelas tussen de trekker en de grondbewerkingsmachine geen te grote hoek maken. Om die hoek niet te groot te maken mag de grondbewerkingsmachine maar zover geheven worden, tot de tanden van de grondbewerkingsmachine juist boven de grond komen. Bij veel trekkers is dat het geval, zodat de grondbewerkingsmachine ook bij het draaien door kan lopen. Om zeker te zijn, dat de lage hefhoogte van de grondbewerkingsmachine werkelijk wordt aangehouden, is het noodzakelijk, aan de bedieningshendel van de hefinrichting van de trekker de hefhoogtebegrenzing (Fig. 13.9) te gebruiken. In het algemeen bevindt zich op de schaal naast de bedieningshendel van de hefinrichting van de trekker een verstelbare aanslag (Fig. 13.9/1), die zo kan worden ingesteld, dat de grondbewerkingsmachine de gewenste lage hefhoogte niet overschrijdt.
14 - 1
14.0 Egalisatiebalk (Extra uitrusting) Aanwezige bodemoneffenheden, bijv. voor de ringrol (Fig. 14.1/2) worden door de egalisatiebalk (Fig. 14.1/1) weggewerkt, overgebleven kluiten op zeer zware grond worden verkleind.
2
Het gevaar, dat bijv. de tandenpakkerrol op zeer losse, droge en lichte grond niet wil draaien, wordt door de egalisatiebalk opgeheven. Losse grond wordt door de egalisatiebalk aangedrukt en slippen van de tandenpakkerrol wordt verminderd.
14.1
Egalisatiebalk in werkstand brengen
1 14t116
Fig. 14.1
Egalisatiebalk met twee slingers (Fig. 14.2/ 1) zo instellen, dat de grondwal die ervoor ontstaat de egalisatiebalk tot op de helft bedekt. De slingers (Fig. 14.2/1) moeten na de instelling met een doorn (Fig. 14.2/2) worden geborgd, zodat de egalisatiebalk zich tijdens het werk niet verstelt.
14.2
2 1
Buiten werking stellen
Als de egalisatiebalk buiten werking moet worden gesteld, de egalisatiebalk met de slingers naar boven draaien, met de handgreep (Fig. 14.3/6) optillen en de spindelbuis (Fig. 14.3/3) in het onderste gat (Fig. 14.3/10) steken. Pennen telkens na het omsteken borgen. 14t117
Fig. 14.2
KG 2
b140-06.99
14 - 2
14.3
Montage van de egalisatiebalk
Twee met rubberstootkussens (Fig. 14.3/2) uitgeruste consoles (Fig. 14.3/1) aan de grondbewerkingsmachine vastschroeven. -
-
-
2
De spindelbuizen (Fig. 14.3/3) met de pennen (Fig. 14.3/4) vastmaken en met borgpennen borgen. Bevestig de spindelbuizen tijdens het werk (zie ook hfdst. 14.2) in het bovenste gat (Fig. 14.3/5).
7 1
9
De egalisatiebalk met de handgreep (Fig. 14.3/6) optillen en de verstelspindel (Fig. 14.3/7) inschroeven.
8 5
3
De ketting (Fig. 14.3/8) met een boorschroef (Fig. 14.3/9) aan de spindelbuis vastschroeven. 10 6
4
14t148
Fig. 14.3
KG 2
b140-06.99
15 - 1
15.0 Sporenlossers (extra uitrusting) Trekkers met smalle banden laten op niet aangedrukte grond vaak diepe sporen achter. De grondbewerkingsmachine kan gebruikt worden met een geringe werkdiepte, als deze diepe sporen eerst door de sporenlossers (extra uitrusting) worden weggewerkt.
I
De grondbewerkingsmachine met de hefinrichting van de trekker heffen, vóór u de sporenlossertanden in werkstand brengt en de sporenlossertanden helemaal boven bevestigen, vóór u de grondbewerkingsmachine afstelt, om beschadigingen aan de sporenlos-
2 4 1
7
3
5
8 6
16i082
Fig. 15.1 KG 2
b140-06.99
15 - 2
15.1
sers te voorkomen!
15.2
Als de sporenlossers moeten worden gedemonteerd, dan moeten de draagbalk (Fig. 15.1/1) en de beschermbuis (Fig. 15.1/2) aan de grondbewerkingsmachine blijven zitten of dan moet de grondbewerkingsmachine worden uitgerust met beschermbeugels (Fig. 15.2)! Zonder bescherminrichting mag de grondbewerkingsmachine niet worden gebruikt!
Alvorens de grondbewerkingsmachine af te stellen de sporenlossertanden (Fig. 15.1/ 6) helemaal boven in de houder (Fig. 15.1/ 3) bevestigen, om beschadigingen van de sporenlossers te voorkomen.
Instellingen voor het werk op het land
Bij aflevering zijn twee sporenlossers (Fig. 15.1) aan de grondbewerkingsmachine bevestigd. De sporenlossers pas vlak voor het werk op het land in werkstand brengen: Grondbewerkingsmachine met de hefinrichting van de trekker iets heffen. -
Houder (Fig. 15.1/3) op de draagbalk (Fig. 15.1/1) in de juiste stand (trekkerspoor) schuiven. Zeskantbouten (Fig. 15.1/4) vooraf losdraaien en aansluitend weer vast aantrekken.
-
De werkdiepte van de sporenlossertanden is instelbaar. Om de werkdiepte in te stellen moet de pen (Fig. 15.1/5) in het gekozen gat van de houder (Fig. 15.1/3) en de sporenlossertand (Fig. 15.1/6) worden gestoken en met een borgpen (Fig. 15.1/7) worden geborgd.
F
KG 2
De beveiligingsbout (Fig. 15.1/8) voorkomt, dat de sporenlossertand door de beugel van de houder (Fig. 15.1/3) valt en verloren gaat, als de pen (Fig. 15.1/5) eruit zou gaan.
b140-06.99
Instellingen na het werk
15 - 3
15.3
Montage van de sporenlossers
De aan de grondbewerkingsmachine bevestigde beschermingsbeugel (Fig. 15.2) achter de trekkerwielen demonteren. Beschermngshouders (Fig. 15.2/1) van de beschermingspijpen (Fig. 15.2/2) aftrekken en de beschermingspijpen (Fig. 15.3/ 4) in de draagbuizen (Fig. 15.3/1) schuiven en elk met twee zeskantbouten (Fig. 15.3/ 2) voorlopig licht vastklemmen.
1
2 16i083
De afbeelding toont de montage van de in rijrichting gezien rechter draagbuis (Fig. 15.3/1).
Fig. 15.2
3 Elke draagbuis (Fig. 15.3/1) moet met twee dekselbouten (Fig. 15.3/3) aan de grondbewerkingsmachine worden vastgeschroefd. De aanwezige dekselbouten (Fig. 15.3/3) vooraf vervangen door de meegeleverde langere zeskantbouten. Als bescherming voor de draaiende grondbewerkingstanden moeten de beschermingspijpen (Fig. 15.3/4) in de draagbuizen (Fig. 15.3/1) worden afgesteld en elk met twee zeskantbouten (Fig. 15.3/2) worden vastgeklemd.
4
1
2
16i082-2
Fig. 15.3
Sporenloseers (Fig. 15.1/6) met houder (Fig. 15.1/3) volgens hfdst. 15.1 monteren.
KG 2
b140-06.99
15 - 4
KG 2
b140-06.99
18 - 1 den uitrusten. De afstand tussen de bovenkant van het waarschuwingsbord en de rijbaan mag max. 1,5 m bedragen. Waarschuwingsborden tot op max. 10 cm afstand van de buitenkant van de machine aanbrengen!
18.0 Transport op de openbare weg Bij het transport op openbare wegen en straten moeten de trekker en de grondbewerkingsmachine of de zaaicombinatie voldoen aan de geldende verkeerswetgeving. De eigenaar en de bestuurder zijn er verantwoordelijk voor dat het voertuig voldoet aan deze wetgeving. Men dient o.a. op het volgende te letten: 1.
De maximaal toegestane rijsnelheid.
2.
Toelaatbare asbelastingen en totaalgewichten!
-
Bij het transport van de grondbewerkingsmachine zonder zaaimachine mag de verlichting van de trekker niet worden afgeschermd!
-
Als de grondbewerkingsmachine wordt getransporteerd in combinatie met een zaaimachine, dan moet de wettelijk toegelaten opsteekverlichting op de verlichtingsdragers van de zaaimachine worden gestoken, aan de bovenkant voor de verlichting in rijrichting en beneden voor de verlichting naar achteren! Afgebeeld is de vast gemonteerde verlichting (Fig. 18.2/2), die ook op het land niet wordt afgenomen. Tot deze verlichting behoren ook twee achterlichten (Fig. 18.2/4) en twee reflectoren, die aan de precisietoestrijker gemonteerd moeten worden.
-
De naar achteren wijzende tanden van de precisietoestrijker moeten met de beveiligingsplank (Fig. 18.2/ 3) worden afgedekt (extra uitrusting)!
De voorasbelasting van de trekker moet bij het transport van de machine of van de machinecombinatie minstens gelijk zijn aan 20% van het leeggewicht van de trekker. Anders is de trekker niet meer voldoende veilig te besturen. Zonodig frontgewichten aanbrengen. De toelaatbare achterasbelasting mag niet worden overschreden. Bovendien moet worden gelet op het toelaatbare totaalgewicht van de trekker. 3.
Toelaatbare transportafmetingen! Een transportbreedte van 3 m mag niet worden overschreden.
4.
Meerijden en transport op de machine zijn niet toegestaan!
5.
Rijeigenschappen-, stuur- en remvermogen worden door aangebouwde en getrokken machines en ballastgewichten beïnvloed. Daarom letten op voldoende stuur- en remeigenschappen!
Zaaimachine voor het transport slechts zover heffen, dat de volgende afstanden niet worden overschreden:
6.
Bij het nemen van bochten rekening houden met het uitzwaaien en de massa van de machine!
Reflector tot rijweg: Afstand max. 900 mm.
7.
Transportuitrusting, zoals bijv. verlichting, waarschuwingsinrichtingen en beschermingsinrichtingen, controleren en monteren: -
Getrokken machines voor (Fig. 18.1/ 1) en achter (Fig. 18.2/1) met roodwit gestreepte waarschuwingsbor-
Bovenkant achterlichten tot rijweg: Afstand max. 1550 mm,
Verdere gegevens voor het transport van de zaaimachine vindt u in de bedieningshandleiding van de zaaimachine! 8.
Verlichting controleren voor u begint te rijden.
9.
Bij het rijden op de openbare weg met een geheven machine moet de bedieKG 2
b140-06.99
18 - 2 ningshendel beveiligd zijn tegen zakken van de machine! 10. In de transportstand van de machine altijd controleren of de hefinrichting van de trekker in zijdelingse richting voldoende is geschoord!
11. Bedieningskoorden
voor snelkoppelingen moeten los hangen en wel zodanig dat ze niet kunnen blijven haken en zelfstandig in actie treden! 12. Het hefframe (indien aanwezig) van het AMAZONE-systeem “Huckepack” moet volgens hfdst. 13.4 met twee pennen worden beveiligd!
1
16t061
Fig. 18.1
Neem deze aanwijzingen in acht. Daarmee helpt u verkeersongevallen te voorkomen.
2
4
3
1
1 16t116
Fig. 18.2
KG 2
b140-06.99
19 - 1
19.0 Onderhoud
1 2
!
Veiligheidsvoorschriften in acht nemen!
19.1
Boutverbindingen
max. min.
Alle boutverbindingen na de eerste 10 werkuren controleren en zo nodig natrekken.
Oliepeil in de tandwielkast controleren
Het oliepeil in de tandwielkast altijd bij horizontaal staande machine controleren: Hoofdtandwielkast met wisseltandwielen: De oliefilm op de oliepeilstok (Fig. 19.1/1) moet onder de „max.“-markering zichtbaar zijn. Olie (zie tabel pagina 19 - 3) zonodig door het openingskanaal van de oliepeilstok (Fig. 19.1/1) bijvullen. Tweetraps schakelbare hoofdtandwielkast: Het oliepeil moet door het controleglas (Fig. 19.2/1) zichtbaar zijn. Olie (zie tabel pagina 19 - 3) zonodig door de opening van de ontluchtingsbout (Fig. 19.2/2) bijvullen. Drietraps schakelbare hoofdaandrijving: Oliepeilcontrole is niet nodig. Olie (zie tabel pagina 19 - 3) moet na eventuele reparatie door de opening van de ontluchtingsbout (Fig. 19.3/2) worden bijgevuld.
I
Bij het vullen van tandwielkastolie opletten, dat de gebruikte olie schoon is en dat bij het vullen geen verontreiniging in de tandwielkast kan komen. Regelmatig controleren of de
16i002-4
Fig. 19.1 fig162
19.2
2 1
Fig. 19.2 1 2
16i006-2
Fig. 19.3 KE/KG 2/3
b144-1
06.99
19 - 2
I
fig165
oliepeilstok, resp. de ontluchtingsbout goed vast zitten.
De hoodtandwielkast met wisseltandwielen heeft een oliepeilstok (Fig. 19.1/1) met ontluchting. De tweetraps schakelbare hoofdtandwielkast en de drietraps hoofdtandwielkast hebben een ontluchtingsbout (Fig. 19.2/2 bzw. 19.3/2). De ontluchting moet altijd functioneren, omdat de tandwielkast anders kan gaan lekken!
KE/KG 2/3
b144-1
06.99
1 Fig. 19.4
19 - 3
19.3
Olie van de tandwielkast verversen
Tandwielkastolie verversen De eerste keer na 50 werkuren, daarna om de 400 werkuren. Nieuwe olie zoals beschreven in hfdst. 19.2 in de tandwielkast bijvullen. Hoofdtandwielkast met wisseltandwielen: Olieaftapplug (Fig. 19.1/2). Tweetraps schakelbare hoofdtandwielkast: Olieaftapplug (Fig. 19.4/1). Drietraps schakelbare hoofdtandwielkast: Olieaftapplug (Fig. 19.3/1). Tandwielkastoliesoorten en hoeveelheden Hoofdtandwielkast
Hoofdtandwielkast met wisseltandwielen met / zonder doorgaande aftakas Tweetraps schakelbare hoofdtandwielkast
Drietraps schakelbare hoofdtandwielkast
Rotorkopeg Rotorkopfrees KE/KG 252/3 KE/KG 302/3 KE/KG 402/3 KG 452 KE 253 KE/KG 302/3 KE/KG 402/3 KG 452 KG 602
Hoeveelheid hoofdtandwielkast
Oliesoort
Bestelnr.
4,8 l
Tandwielkastolie 85 W-90
OD007
4,8 l
Tandwielkastolie 85 W-90
OD007
12,0 l
Tandwielkastolie TITAN RENEP 8090 MC
OD047 t144nl02
KE/KG 2/3
b144-1
06.99
19 - 4
19.4
Oliepeil in de tandwielbak controleren
Het oliepeil in de tandwielbak moet om de 100 werkuren worden gecontroleerd. Bij een horizontaal staande grondbewerkingsmachine moeten de tanden van de tandwielen in de tandwielbak tot de helft met olie bedekt zijn. Voor controle moet het controledeksel (Fig. 19.5/1) worden verwijderd. Ontluchtingspijp (Fig. 19.5/2) vooraf losdraaien en aansluitend weer met een pijpklem (Fig. 19.5/3) bevestigen. De tandwielbakken zijn in de fabriek gevuld met : Tandwielkastolie: Fabrikant:
Wintershall. Oliehoeveelheid tandwielenbakken
KE/KG 252/3
21 l
KE/KG 302/3
25 l
KE/KG 402/3
35 l
KG 452
40 l
KG 602
16i004
Fig. 19.5
50 l t144nl03
Olie verversen is niet nodig. Indien de tandwielkastolie moet worden bijgevuld of ververst en tandwielkastolie van het merk ERSOLAN 460 niet ter beschikking staat, kunnen de hiernaast vermelde oliesoorten worden bijgevuld of kan de olie door de in de nevenstaande tabel genoemde oliesoorten worden vervangen:
De controledeksel is uitgerust met een ontluchtingspijp (Fig. 19.5/2). De ontluchting moet altijd functioneren om schade te voorkomen!
KE/KG 2/3
b144-1
1
ERSOLAN 460
Machine
F
3 2
06.99
Fabrikant
Tandwielkastolie
Wintershall
ERSOLAN 460
Agip
Blasia 460
ARAL
Degol BG 460
Autol
Precis GEP 460
Avia
Avilub RSX 460
BP
Energol GR-XP 460
Castrol
Alpha SP 460
DEA
Falcon CLP 460
ESSO
Spartan EP 460
FINA
Giran 460
Fuchs
Renep Compound 110
Mobil
Mobilgear 634
Shell
Omala 460 t140nl04
19.5
Na een totale revisie van de grondbewerkingsmachine uitsluitend verse tandwielkastolie gebruiken.
Grondbewerkingstanden
De tanden (Fig. 19.6/1) van de grondbewerkingsmachine zijn gemaakt van zeer sterk, gehard staal. De tanden zijn onderhevig aan slijtage en moeten uiterlijk bij een lengte van Lmin.= 150 mm (zie Fig. 19.6) worden vervangen. Bij een grote werkdiepte moeten de tanden eerder worden vervangen, om schade of slijtage aan de tandhouders (Fig. 19.6/5) te voorkomen.
3
2
1
F
Wanneer de door de fabrikant voorgeschreven minimale lengte van de tanden van 150 mm niet in acht wordt genomen, wordt aansprakelijkheid als gevolg van stenenschade niet geaccepteerd!
L=150 mm
F
fig168
19 - 5
5
4
Fig. 19.6
19.5.1 Grondbewerkingstanden vervangen
!
1. Machine met de hefinrichting van de trekker heffen en op veilige wijze ondersteunen met daarvoor geschikte ondersteuningselementen! 2. Het vervangen van de tanden altijd uitvoeren met uitgeschakelde aftakas, afgezette motor en uitgenomen contactsleutel!
De grondbewerkingstanden (Fig. 19.6/1) zijn in de gleuven van de tandhouders (Fig. 19.6/5) bevestigd. Borgpen (Fig. 19.6/2) uit de pen (Fig. 19.6/3) trekken. KE/KG 2/3
b144-1
06.99
19 - 6 Pen (Fig. 19.6/3) naar boven uit de tandhouder slaan.
-
Grondbewerkingstanden (Fig. 19.6/1) uit de tandhouder trekken, vervangen, met de pen (Fig. 19.6/3) bevestigen en met een borgpen (Fig. 19.6/2) borgen.
F
De draairichting van de tanden wisselt per tandhouder. Daarom is de grondbewerkingsmachine met twee soorten tanden (een soort per draairichting) uitgerust. De grondbewerkingstanden mogen niet worden verwisseld.
16i017
Fig. 19.7
Fig. 19.8 fig169a
De in de rijrichting gezien meest linkse tandhouder draait rechtsom. De draairichting van de tandhouders is in Fig. 19.21 weergegeven. De pijlen boven de tandhouders geven de draairichting aan.
16i016
fig1610a
-
Rotorkopegtanden: Fig. 19.7 toont de grondbewerkingstanden voor rechtsom draaiende tandhouders. Fig. 19.8 toont de grondbewerkingstanden voor linksom draaiende tandhouders. Rotorkopfreestanden: Fig. 19.9 toont de grondbewerkingstanden voor rechtsom draaiende tandhouders. Fig. 19.9 Fig. 19.10 toont de grondbewerkingstanden voor linksom draaiende tandhouders.
F
De grondbewerkingstanden van de rotorkopfrees staan „stekend“, wanneer de grondbewerkingstanden, zoals hierboven besproken, aan de tandhouders worden bevestigd. De grondbewerkingstanden kunnen aan de rotorkopfrees ook „slepend“, d.w.z. in omgekeerde
KE/KG 2/3
b144-1
06.99
Fig. 19.10
draairichting worden bevestigd. Daartoe moeten de grondbewerkingstanden voor rechtsom draaiende tandhouders aan de linksom draaiende tandhouders worden bevestigd en omgekeerd.
Rotorkopfreestanden door het aanlassen van nieuwe tandpunten op de originele lengte brengen
Bij toenemende slijtage kunnen de grondbewerkingstanden van de rotorkopfrees door aangelaste punten (Fig. 19.11/1) weer op de originele lengte worden gebracht. De grondbewerkingstanden tevoren uit de tandhouders demonteren, volgens hfdst. 19.5.1. Indien in uitzonderingsgevallen de grondbewerkingstanden zonder demontage verlengd moeten worden, dan moet bij het electrisch lassen de massa direct aan de tand worden aangesloten, om beschadigingen aan de lagers van de tandhouders en de aandrijving te voorkomen. Werkvolgorde Aanlaspunt (Fig. 19.11/1) tegen de oude grondbewerkingstand aanhouden, en de markering (Fig. 19.12/1) voor het doorsnijden aanbrengen. -
Oude grondbewerkingstanden op de markering (Fig. 19.12/1) doorsnijden.
-
Aanlaspunt (Fig. 19.12/2) met basislaslagen (Fig. 19.12/3) aan de tandstomp bevestigen en de tand laten afkoelen.
-
Na het lassen van de deklagen (Fig. 19.12/4) is de tand weer gereed voor gebruik.
Materialen Maak gebruik van draadelectroden voor het MAGC/ MAGM-lassen van ongelegeerde, laaggelegeerde, warmtebestendige en
1
Fig. 19.11 fig1612
19.6
fig1611
19 - 7
1 3
4
2,5 mm 5
4
2
Fig. 19.12
KE/KG 2/3
b144-1
06.99
19 - 8 fijnkorrelige staalsoorten, bijv. van het merk Union K 52 (Thyssen). -
1
Staafelectroden met de kenmerken: SH zwart
3K
SH groen
K 70
SH Ni 2
K 90
SH Ni 2
K 100.
19.7
Smeernippels
Alle lagers met regelmatige tussenpozen doorsmeren. Smeernippels en vetspuit voor het doorsmeren zorgvuldig reinigen, zodat er geen verontreinigingen in de lagers worden geperst. Het vervuilde vet in de lagers volledig eruit persen en door nieuw vet vervangen.
14t127
Fig. 19.13 Doorsmeren om de 50 werkuren: de beide smeernippels op de aslagers (Fig. 19.13/1) - van de tandenpakkerrol - van de steunrol - van de bandenpakkerrol en - van de ringrol.
KE/KG 2/3
b144-1
06.99
19 - 9 -
de 6 resp. 8 smeernippels (Fig. 19.14) op het hefframe van het AMAZONEsysteem ”Huckepack”.
19.7.1 Smeerschema koppelas Koppelas met regelmatige tussenpozen doorsmeren. Raadpleeg daarvoor de onderhoudsaanwijzingen van de fabrikant van de koppelas. Beschermingsbuizen door invetten beschermen tegen vastvriezen.
II 16i021-3
III 16i020-3
Fig. 19.14
KE/KG 2/3
b144-1
06.99
19 - 10
19.8
Platenslipkoppeling EK 96/4 „ontluchten“
1
Bij het blokkeren van de rotors door stenen of andere voorwerpen tussen de tanden, voorkomt de platenslipkoppeling EK 96/4 (Fig. 19.15/1) schade aan de aandrijvingsdelen. Daarom moet het altijd zeker zijn dat de platenslipkoppeling goed functioneert. Op zware of stenenhoudende grond treedt de platenslipkoppeling af en toe in werking. Daardoor loopt zijn temperatuur wat op. Hij wordt ”handwarm”. Als deze iets verhoogde temperatuur bij het werken op stenenhoudende grond niet wordt bereikt, dan moet de platenslipkoppeling worden ”ontlucht”. Dat is ook nodig na een langere periode van stilstand en voor het eerste gebruik van de grondbewerkingsmachine en moet op de volgende manier worden uitgevoerd:
!
Veiligheidsaanwijzingen in acht nemen!
1.
De platenslipkoppeling van de aandrijfas van de tandwielkast aftrekken (raadpleeg de aanwijzingen van de koppelasfabrikant).
2.
Alle zeskantmoeren (Fig. 19.15/2) tot aan de aanslag aantrekken. Hierdoor worden de wrijvingsplaten ontlast.
3.
Platenslipkoppeling op de aandrijfas van de tandwielkast steken en met de hand draaien, of op de trekker aansluiten en met de trekker de koppelas ca. 10 seconden langzaam laten draaien. Hierdoor komt aangekoekt vuil, als gevolg van roest of vocht tussen de koppelingsplaten, los.
4.
Slipkoppeling van de aandrijfas van de tandwielkast aftrekken.
5.
Alle zeskantmoeren (Fig. 19.15/2) zo ver terugdraaien, tot ca. 5 mm ruimte tussen de moeren en de plaat aanwezig is.
KE/KG 2/3
b144-1
06.99
2
16e070
Fig. 19.15
19 - 11 6.
De platenslipkoppeling is nu weer gereed voor gebruik. De koppelas aan de trekker en aan de grondbewerkingsmachine aansluiten.
!
Een hoge luchtvochtigheid, sterke verontreiniging of reiniging van de machine met een hogedrukreiniger, vergroten het gevaar voor aankoeken in de platenslipkoppeling! De grondbewerkingsmachine mag niet worden ingezet, wanneer de platenslipkoppeling als gevolg van oververhitting onbruikbaar is geworden. Gebruik de grondbewerkingsmachine uitsluitend met een goed f u n c t i o n e r e n d e platenslipkoppeling!
KE/KG 2/3
b144-1
06.99
19 - 12 19.8.1 Draaimoment van de platenslipkoppeling EK 96/4 veranderen De platenslipkoppeling (Fig. 19.16/1) is in de fabriek zo afgesteld, dat hij bij een draaimoment van 1550 Nm in werking treedt. Bij het overschrijden van dit draaimoment wordt de vermogensoverdracht van de trekkeraftakas naar de grondbewerkingsmachine onderbroken. Het draaimoment kan worden veranderd. Als bijv. op stenenhoudende grond de platenslipkoppeling te vaak in werking treedt, dan kan het draaimoment worden verhoogd.
Als het draaimoment bijv. van 1550 Nm naar 1700 Nm verhoogd moet worden, dan moet de stelring, zoals in stand „D“ getoond, als volgt worden gemonteerd:
!
-
De platenslipkoppeling van de aandrijfas van de tandwielkast aftrekken.
-
Alle zeskantmoeren (Fig. 19.16/2) tot aan de aanslag aantrekken.
-
Stelring (Fig. 19.17/4) demonteren en weer in de juiste stand (zie tabel) in de kast van de platenslipkoppeling plaatsen. In ons voorbeeld moet de stelring (Fig. 19.17/5) in stand „D“ worden gebracht en in de kastopeningen G 2 worden bevestigd.
-
Alle zeskantmoeren (Fig. 19.16/2) weer zover terugdraaien, tot ca. 5 mm ruimte ontstaat tussen de moeren en de plaat (Fig. 19.16/3).
-
Koppelas aan de trekker en de grondbewerkingsmachine aansluiten.
Als de platenslipkoppeling slechts zeer zelden in werking treedt, dan kan het draaimoment worden verlaagd. Met een toenemende veerdruk (Fig. 19.17/ 2) wordt het draaimoment verhoogd. De veerdruk wordt met een stelring (Fig. 19.17/ 3) ingesteld. Deze stelring (Fig. 19.17/4) is in de kast van de platenslipkoppeling bevestigd. De stelring (Fig. 19.17/4) kan in vier standen in de kast worden ingesteld, namelijk in de standen „A“ tot en met „D“ (zie Fig. 19.17). In de kast wordt de stelring met de voorzijde „R1“ of „R2“ buitenliggend in de kastopeningen G 1 of G 2 bevestigd (zie tabel).
Veiligheidsaanwijzingen in acht nemen!
Standaard is de stelring bij een draaimoment van 1550 Nm in stand „C“ gemonteerd. De stelring (Fig. 19.17/5) is in de kastopeningen G 2 bevestigd.
Stand
Draaimoment
Stand van de ring
Bevestiging in opening
A
1200 Nm
R 2 buitenliggend
G1
B
1380 Nm
R 1 buitenliggend
G1
C
1550 Nm
R 2 buitenliggend
G2
D
1700 Nm
R 1 buitenliggend
G2 t140nl05
KE/KG 2/3
b144-1
06.99
19 - 13
1
2
3
16e070
Fig. 19.16
2
4 3
1
5 16t069
Fig. 19.17
KE/KG 2/3
b144-1
06.99
19 - 14
19.9
Elastische koppeling met nokkenschakelkoppeling Walterscheid EK 64/2R
19.9.1 Werking Indien de rotors tot stilstand komen door het uitschakelen van de nokkenschakelkoppeling ( afb. 19.18/1) , moet men direct stoppen en het aftakastoerental van de trekker tot ca 300 t/min laten terugvallen totdat de nokkenkoppeling duidelijk hoorbaar weer inschakelt. Draaien de rotors dan nog niet, dan moet men de aftakas uitschakelen en het obstakel verwijderen (alleen als de motor stil staat en de contactsleutel is verwijderd.) Daarna zal de nokkenschakel-koppeling weer functioneren. 19.9.2 Montage De koppelingsashelft met de elastische koppeling op de ingaande as van de aandrijfkast bevestigen en met de conische bout (afb. 19.18/5) vast klemmen. Het aantrekkoppel waarmee de conische bout (afb. 19.18/5) wordt vastgezet bedraagt 80 Nm (zie afsteladvies van de fabrikant van de koppelingsas). Controleer regelmatig of de conische bout goed vast zit.
overbelastingskoppeling ook bij 1000 t/min van de trekker aftakas te verhogen. Werkt de overbelastingsbeveiliging te vaak of helemaal niet, dan kan men de afstelling van het draaimoment als volgt veranderen. Eerst de nokkenschakelkoppeling van de ingaande as van de aandrijfkast los maken. De keerring (afb. 19.18/2), de springring (afb. 19.18/3), de koppelingsnaaf (afb. 19.18/6) en het verenpakket (afb. 19.18/9) demonteren. Meet de doorsnede “D” op van de veerdraad (afb. 19/18) en zoek in tabel (afb. 19/18a) de waarde op, die overeenkomt de verandering van de lengte van het verenpakket met 1 mm. Holpennen (afb. 19.18/11) verwijderen en het draaimoment reduceren door gelijkmatig verlengen -
verhogen door gelijkmatig verkleinen
van de afstelmaat “L“ aan beide zijden van het verenpakket (afb. 19.18/9).
I
1.
19.9.3 Afstellen van het draaimoment De elastische koppeling is op de fabriek op een draaimoment van 2000 Nm afgesteld (voor KG/KE tot 6 m werkbreedte), resp. op 2900 Nm (voor KG met 6 m werkbreedte). Onder normale omstandigheden mag men deze afstelling niet veranderen. Het wordt aanbevolen de machine op de 1000 toeren aftakas van de trekker aan te sluiten. Indien U met de 540 t/min aftakas werkt en de schakelkoppeling springt vaak uit, dan moet U op de 1000 t/min aftakas overschakelen. Onder abnormale werkomstandigheden (bijv. veel stenen in de grond) kan het nodig zijn het ingestelde draaimoment van de KE/KG 2/3
b144-1
06.99
2.
Om blokkering van de koppeling te voorkomen mag de minimale veerlengte niet kleiner zijn dan men de kleinst toegestane lengte van het verenpakket (zie tabel afb. 19.18a) Altijd de lengte van beide veerhelften gelijk instellen (=, zie afb. 19.18)!
Na iedere verandering van de afstelling moeten de holpennen (afb. 19.18/11) weer in de doorgeboorde moeren worden geslagen. De montage van de nokkenschakelkoppeling geschiedt in de omgekeerde volgde.
02t004 02t005
19 - 15
11
11
Fig. 19.18
Type koppeling K 64/2 (buitendiameter van de koppeling 170 mm) doorsnede „D“ van de veerdraad
6,5 mm 7,0 mm 7,5 mm
verandering van de lengte „L“ van het verenpakket met 1mm betekent
minimaal toegestane lengte "L" van het verenpakket
85 Nm 100 Nm 140 Nm
116 mm 119 mm 119 mm t144nl06
Fig. 19.18a
KE/KG 2/3
b144-1
06.99
19 - 16
19.10 Demontage en montage van de tandhouderassen
19.10.1Montage voor een reparatie Voor een reparatiegeval, d.w.z. als één of meer tandhouderassen (Fig. 19.20/1) uit de tandwielenbak moeten worden gedemonteerd, moet de koppelas worden verwijderd
!
Veiligheidsaanwijzingen in acht nemen!
-
moet de pakkerrol worden verwijderd
-
moeten de zijborden gedemonteerd,
-
moet de olie via de olieaftapplug (Fig. 19.19/1) uit de tandwielenbak worden afgetapt
-
moeten de grondbewerkingstanden worden afgenomen en de machine op stabiele blokken worden geplaatst
-
moeten de delen van de driepuntsbok (Fig. 19.19/2), de tandwielkast (Fig. 19.19/3) en het deksel van de tandwielenbak (Fig. 19.19/4) worden gedemonteerd.
F
worden
De tandwielkast kan na het losdraaien van de vier zeskantmoeren met een kraan worden opgetild. Voor het bevestigen van de kraanhaak moet een oog, in plaats van de ontluchtingsbout (Fig. 19.19/5), in de tandwielkast worden geschroefd.
Oude deksel- en tandwielkastpakkingen volledig verwijderen.
I
Verontreiniging of resten van
KE/KG 2/3
b144-1
06.99
19 - 17
2 3 5
4
1
16i085
Fig. 19.19
KE/KG 2/3
b144-1
06.99
19 - 18 tandwielkast- en dekselpakkingen mogen niet in de tandwielenbak terecht komen! De bevestigingsmoeren van de tandwielen (Fig. 19.20/2) zijn geborgd. De kraag (Fig. 19.20/3) van de bevestigingsmoer van het tandwiel is in de groef van de tandhouderas ingeslagen. Borging voorzichtig losmaken, zonder de draad van de tandhouderas te beschadigen.
I
De draad van de assen van de tandhouders (Fig. 19.20/1) en de draad van de bevestigingsmoeren van de tandwielen (Fig. 19.20/2) moeten voor de demontage vrij zijn van vuil, om beschadigingen te voorkomen.
Eén of meerdere tandhouderassen volgens hfdst. 19.10.2 demonteren en monteren.
KE/KG 2/3
b144-1
06.99
2 1
3
16t063
Fig. 19.20
19 - 19
KE/KG 2/3
b144-1
06.99
19 - 20 19.10.2Montageschema van de tandhouderassen Voor de demontage opletten: voor de demontage van één of meer tandhouderassen (Fig. 19.20/1) moeten deze zo worden verdraaid, dat de tandhouderassen in de basisstand staan. Basisstand: De basisstand van de tandhouderassen is in Fig. 19.21 weergegeven. De afbeelding toont de tandwielen in de open tandwielbakken. De pijl op de lijn in het midden geeft de rijrichting aan. In de basisstand staat bij alle machines de meest linkse tandhouderas in de “0°-positie”. De tanden staan in de “0°-positie” dwars op de rijrichting. Voor de montage opletten: Afzonderlijke tandhouderassen monteren: Afzonderlijk gedemonteerde tandhouderassen volgens Fig. 19.23 in de tandwielenbak monteren. Voor de montage van deze tandhouderassen moeten de in de tandwielenbak achtergebleven tandhouderassen eerst in de basisstand (zie boven) worden gebracht. Daarna volgt de montage van de uitgenomen tandhouderassen volgens Fig. 19.21.
F
Alleen de AMAZONErotorkopfrezen zijn met de in Figuur 19.23 afgebeelde afstandsbussen (Fig. 19.23/2) uitgerust.
Alle tandhouderassen monteren: Als alle tandhouderassen voor reparatie uit de tandwielenbak werden verwijderd, begint de montage volgens Fig. 19.23 met de eerste tandhouderas aan de linker buitenkant. Deze eerste tandhouderas moet na de montage in de basisstand worden gezet.. In de basisstand staat bij alle machines de meest linkse tandhouderas in de KE/KG 2/3
b144-1
06.99
“0°-positie”. De tanden staan in de “0°positie” dwars op de rijrichting. De volgende tandhouderas wordt ten opzichte van de ervoor gemonteerde tandhouderas, die in de “0°-positie” staat, met 90° en bovendien nog eens met 18° in de richting van de pijl (zie pijlen in de afbeelding boven de tandhouderassen), verzet gemonteerd. Een verdraaiing van de tandhouderas met 18° komt overeen met een verspringing van de buitenvertanding van de rechte tandwielen met twee tanden. De als laatste gemonteerde tandhouderas moet tegen de pijlrichting boven de tandhouderas in de “0°-positie” worden gedraaid. De volgende tandhouderas wordt weer, zoals boven beschreven, ten opzichte van de ervoor gemonteerde linker tandhouderas, die in de “0°-positie” staat, met 90° en bovendien nog eens met 18° in de pijlrichting verzet gemonteerd en aansluitend tegen de pijlrichting in de “0°-positie” gedraaid. Zo doorgaan tot en met de laatste tandhouderas. Na de montage van de tandhouderassen opletten: Montage tenslotte aan de hand van Fig. 19.21 controleren. Bevestigingsmoeren van de rechte tandwielen op de tandhouderassen volgens hfdst. 19.10.4 bevestigen.
fig1621a fig1621b
19 - 21
KE 253 KG 252
KE 303 KG 302
KE 403 KG 402
KE 453 KG 452
KG 602
Fig. 19.21
KE/KG 2/3
b144-1
06.99
19.10.3Demonteren van een buitenring van een lager Voor het demonteren van een buitenring van een lager (Fig. 19.23/5) zijn nodig: een binnenuittrekker (Fig. 19.22/2) met tegensteun (Fig. 19.22/3) -
twee platte staven ijzer (Fig. 19.22/4).
fig1622
19 - 22
7 3 4
1
Buitenring van het lager (Fig. 19.22/1) demonteren: binnenuittrekker (Fig. 19.22/2) in het gat plaatsen -
door aandraaien van de spanmoer (Fig. 19.22/5) worden de uittrekkaken uit elkaar gespreid en de scherpe randen (Fig. 19.22/pijll) persen zich achter de afgeronde kam van de buitenring van het lager
-
twee platte staven ijzer (Fig. 19.22/4) op de lagerbus (Fig. 19.22/6) leggen
-
Tegensteunen (Fig. 19.22/3) op de platte staven ijzer (Fig. 19.22/4) laten afsteunen
-
Greep vasthouden en zeskantmoer (Fig. 19.22/7) aantrekken. Daardoor wordt de buitenring van het lager (Fig. 19.22/ 1) eruit getrokken. Zodra de buitenring van het lager iets los is gekomen, de spanmoer (Fig. 19.22/5) natrekken.
KE/KG 2/3
b144-1
06.99
5 2 4 6
Fig. 19.22
1
19 - 23
3
4
1
2 (KG, KE) 5
16t063
Fig. 19.23
KE/KG 2/3
b144-1
06.99
19 - 24 19.10.4Montage van de tandwielbakbevestigingsmoeren Tandwielbakbevestigingsmoeren (Fig. 19.23/3) op de tandhouderassen (Fig. 19.23/ 1) schroeven, vasttrekken en borgen:
KE KG Tandwielenbakbevestigingsmoer M 45x1,5 M 52x1,5 Aandraaimoment 250 Nm 800 Nm Aantal borggroeven 1 2 t144nl04
5
4 1
2
Kraag van de tandwielbakbevestigingsmoer (Fig. 19.23/3) in de borgingsgroef (Fig. 19.23/4) van de tandhouderas (Fig. 19.23/ 1) slaan.
16i085
Fig. 19.24 19.10.5Montage na de reparatie -
Tandwielbakdeksel (Fig. 19.24/1) met nieuwe dekselpakkingen (Fig. 19.24/ 2), tandwielkast (Fig. 19.24/3) met nieuwe dekselpakking (Fig. 19.24/4) e n de delen van de driepuntsbok (Fig. 19.24/5) monteren
-
grondbewerkingstanden bevestigen
-
nieuwe tandwielkastolie (zie tabel hiervoor) in de tandwielbak vullen
-
zijplaten monteren
-
rol bevestigen
-
koppelas monteren.
KE/KG 2/3
b144-1
06.99
3
Postfach 51 D-49202 Hasbergen-Gaste
Tel.: (05405) *501-0 Fax: (05405) 50 11 47
Zweigwerke: D-27794 Hude · F 57602 Forbach Werksniederlassungen in England und Frankreich http://www.amazone.de
email:
[email protected]