Bedieningshandleiding Model YNRA
ROOFTOP - WARMTEPOMPTOESTEL
R410A
WAARSCHUWINGEN ►Deze handleiding bevat operationele & onderhoudsaanwijzigingen. Neem deze informatie zorgvuldig door voordat u start met de werkzaamheden. Besteed de nodige aandacht aan alle controles die voor de eerste opstart moeten worden uitgevoerd.
INDEX 1.
1.1 2.
►Alvorens de eerste opstart uit te voeren is het belangrijk de correcte installatie van het toestel na te gaan. Besteed dus daarom de nodige aandacht aan de installatie-instructies.
3.
►Bewaar deze handleiding op een veilige plaats voor latere raadpleging.
4.
►Bij aanhoudende problemen is het raadzaam om uw Reznor verdeler te contacteren. ►Bij vervanging van onderdelen, gebruik enkel onderdelen die door de fabricant zijn goedgekeurd. ►Ongeoorloofde modificatie van het toestel, gebruik voor een andere toepassing dan waarvoor het werd gefabriceerd of het niet toepassen van deze instructies, kunnen gevaar opleveren en doen de garantie vervallen. Afwijkingen moeten schriftelijk door de fabrikant worden toegestaan.
Technische kenmerken Technische gegevens...........p 2
Beschrijving 2.1
Explosietekening...................p 3
2.2
Compositie ...........................p 4
2.3
Veiligheidsapparatuur............p 4
Eindcontroles & inbedrijfname 3.1
Controlelijst ...........................p 5
3.2
Het opstarten.........................p 5
Comfortregeling 4.1
Hoofdkenmerken...................p 6
4.2
Hardware installatie ... .........p 6
4.3
Gebruikersterminal ...............p 8
4.4
Beschrijving menus ..............p 10
4.5
Functies ..............................p 13
4.6
Toezicht parameters .............p 15
4.7
Alarmen.................................p 16
5.
Storingen.......... ..................................p 17
6.
Onderhoud .. .......................................p 20
7.
Verwijderen installatie..........................p 20
Company Standards and Services: All Reznor products are tested and approved to CE standards. Reznor Europe nv is assessed to EN ISO 9001: 2008 Quality Management. Reznor reserves the right to change specifications without prior notice.
Reznor Europe N.V. ■ J&M Sabbestraat 130/A000 ■ B 8930 MENEN Tel. +32(0) 56 52 95 11 e-mail:
[email protected] Fax. +32(0) 56 52 95 33 website: www.reznor.eu Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 1/20
1. TECHNISCHE KENMERKEN 1.1 Technische data
YNRA 60 Koeling1
Verwarming1
Luchtbehandelingssectie
Condensatorsectie
Koelsectie
Elektrisch
Geluidsvermogen 1, 3
Bruto koelvermogen Netto koelvermogen Opgenomen vermogen EER4 Netto verwarmingsvermogen Opgenomen vermogen COP5 Nominaal luchtdebiet Minimum luchtdebiet Maximum luchtdebiet Max. ext. statische druk2 Ventilatoren Type ventilator Nom. opgenomen vermogen Filters Luchtdebiet Ventilatoren Type ventilator Nom. opgenomen vermogen Compressoren Type Koelkring Elektrische aansluiting Vollast1 Max. aanloopstroom Max. zekering Buiten Binnen, aan uitblaas
kW kW kW kW kW m³/h m³/h m³/h pa n° kW kl. m³/h n° kW n° n° V/PH/Hz A A A dBA dBA
voorgelakt gegalvaniseerd staal
Materiaal omkasting Constructie
Koelmiddel Olie
Afmetingen Kleur R410A POE buiten binnen buiten Verwarming binnen Koeling
Temperatuurbereik
58,19 55,53 18,45 3,01 52,11 14,54 3,58 11 500 8 500 12 500 250 1 plug ventilator 2,53 G4 20 000 2 axiaal 1,2 2 scroll 1 400/3/50 53,24 118 63 77 81
mm kg l °C DB °C WB °C WB °C DB
3065x2700x1913 ivoorwit 16,5 2 x 3,30 20~43 15~24 -10~15 15~24
(1) Intredetemperatuur verdamper 27 °C d.b. / 19 °C n.b.; Omgevingstemperatuur 35 °C; Intredetemperatuur condensator 20 °C; Omgevingstemperatuur 7 °C d.b./6 °C n.b. (2) Bij nominale luchtstroom (3) Geluidsniveau gemeten volgens ISO 9614-2 bij 100 Pa (4) EER : Energy Efficiency Ratio (Efficiëntiewaarde) (5) COP : Coefficient of Performance (Vermogenskental)
Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 2/20
2. BESCHRIJVING 2.1 Explosietekening
Legende : A Omkeerschakelaar ventilator B Plugventilator C Schakelkast gasbrander D Gasinvoer E Rookgasafvoerventilator F Afvoer verdamper G Verdamper H Filterrek I Hijsogen J Hijsrail K Kijkglas L Filter/droger M Afvoer condensator
N O P Q R S T U V W X
Accumulator Scroll-compressor Digitale scroll-compressor Condensor Voedingsingang Hoofdschakelaar Condensor axiale ventilator Elektronisch expansieventiel Schakelkast Gasbrander Terugslagklep
Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 3/20
2.2 Compositie
■ Compressor : De compressor, die werkt als een pomp, zorgt niet alleen voor de circulatie van het koelmiddel, maar brengt het koelmiddel bij het verlaten van de verdamper dermate onder druk zodat het kan condenseren tot vloeistof in de condensor. ■ Condensor : In een condensor wordt het gasvormig koelmiddel gecondenseerd tot een vloeibare substantie d.m.v. koeling. De warmte onttrokken aan het gas in de verdamper wordt, via de condensor, afgegeven aan de ruimtetemperatuur en de damp condenseert tot vloeistof. ■ Filter/droger : De filter wordt na de condensor geplaatst en wordt gebruikt om kleine stofdeeltjes tegen te houden om zo verstopping van de leidingen te vermijden. De droger absorbeert waterdamp en verhindert de circulatie van vocht in het systeem. ■ Expansieventiel : Via het expansieventiel, gemonteerd aan de ingang van de verdamper, wordt het vloeibaar koudemiddel dat stroomt vanuit de condensor binnengebracht in de verdamper. Het expansieventiel verlaagt de druk van het vloeibaar koelmiddel zodat verdampingsfase kan starten. ■ Verdamper : De verdamper absorbeert warmte uit het circulatiewater door de omzetting van vloeibaar koelmiddel (afkomstig van condensor) naar gasvormig koelmiddel. VERDAMPER
Leidingschema KIJKGLAS
FILTER DROGER CONDENSOR
VLOEISTOFACCUMULATOR
2.3 Veiligheidssystemen
COMPRESSOR
TERUGSLAGKLEP
Om een veilige werking van het toestel te verzekeren, wordt er gebruik gemaakt van 2 types veiligheidsapparatuur: ▪Veiligheidsapparatuur die instaat voor een totaalbeveiliging : deze componenten sluiten alle circuits af en stellen de complete installatie buiten werking. In dit geval gebeurt het ontgrendelen van het toestel handmatig. ▪Veiligheidsapparatuur gerelateerd aan specifieke onderdelen : schakelen enkel het beveiligde component uit. Het toestel is uitgerust met volgende beveiligingssystemen : ■ Persgastemperatuurbewaking : Alle toestellen zijn voorzien van een persgastemperatuurbewaking. Deze beveiliging treedt in werking wanneer bij het verlaten van de compressor de temperatuur van het koelmiddel te hoog oploopt. Indien de temperatuur opnieuw z’n normale waarde bereikt, gebeurt het ontgrendelen automatisch. Het toestel vereist een handmatige reset. ■ Overbelastingsrelais : biedt compressormotor bescherming tegen overbelasting, te lage spanning of fasefouten. Deze relais, ingebouwd in het schakelbord van het toestel, worden fabrieksmatig ingesteld en zijn niet wijzigbaar. Indien geactiveerd, is een handmatige reset van het toestel vereist. ■ Thermische beveiliging compressor : biedt de compressormotor bescherming tegen oververhitting. Ontgrendelen beveiligingssysteem volgt automatisch na het afkoelen van de compressor. Het toestel vereist een handmatige resetting. ■ Thermische beveiliging ventilatormotor : biedt de ventilatormotoren van de condensor bescherming tegen oververhitting. Automatische ontgrendeling volgt nadat de temperatuur opnieuw normale waarden bereikt. ■ Lagedrukpressostat: De lagedrukpressostaat wordt aangebracht in de zuigleiding aan de ingang van de compressor. Indien de zuigdruk lager wordt dan de instelwaarde van de lagedrukpressostaat, dan treedt de drukschakelaar in werking en wordt compressor en condensorventilator uitgeschakeld. De lagedrukpressostaat kan worden gereset bij normale zuigdruk. ■ Hogedrukpressostat: De hogedrukpressostaat wordt aangebracht in de persleiding aan de uitgang van de compressor. Indien de persdruk de instelling van de hogedrukpressostaat overschrijdt, dan treedt de drukschakelaar in werking en laat compressor en condensorventilator uitschakelen Deze drukschakelaar is in de fabriek ingesteld en is niet wijzigbaar. Hij vereist een handmatige reset wanneer de druk lager wordt dan de differentiaalwaarde. Het is belangrijk de oorzaak van de storing op te sporen en op te lossen vooraleer over te gaan tot een manuele ontgrendeling van het toestel. ■ Fasebewaking : deze functie voorkomt dat de scroll-compressoren in de foutieve richting zouden draaien. Mocht dit toch voorvallen, schakel dan over op twee fasen.
Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 4/20
3. EINDCONTROLES & INBEDRIJFNAME WAARSCHUWING Om levensgevaarlijke situaties te vermijden zoals risico op elektrocutie of het onverwacht in beweging komen van onderdelen, is het noodzakelijk de werkschakelaar te vergrendelen vooraleer inspecties aan te vangen. De inbedrijfname mag enkel worden uitgevoerd door gekwalificeerde technici. Vergewis u ervan dat u beschikt over alle nodige documentatie alvorens te starten met de werkzaamheden! Voer volgende testen uit vooraleer u de installatie van start laat gaan.
3.1 Controles voor het opstarten
3.2 Inbedrijfstelling
■ Vergewis u ervan dat alle aansluitingen zijn uitgevoerd volgens het bedradingsschema en de installatie-instructies. Overtuig u van de correctheid van de ter plaatse te installeren regelapparaten. De bedrading moet in overeenstemming zijn met alle van kracht zijnde reglementeringen. ■ Controleer dat bedrading onberispelijk werd uitgevoerd. Vergewis u ervan dat bedradingskabel onbeschadigd is. ■ Controleer dat geschikte zekeringen en stroomonderbrekers werden aangebracht (zie ook kenplaatje toestel). Zekeringen en stroomonderbrekers mogen nooit overbrugd worden. ■ Controleer voedingsspanning en vergelijk met gegevens op kenplaat. Afgelezen waarde moet zich binnen het toegelaten werkbereik bevinden. ■ Vergewis u van correcte aarding van toestel - voer hiertoe een aardlektest uit. ■ Controleer dat toestel op een degelijke en veilige wijze werd bevestigd. Zorg dat Rooftop waterpas en stabiel staat opgesteld. ■ Vergewis u ervan dat toestel en componenten geen sporen van beschadiging vertonen. ■ Controleer toestel op lekdichtheid (olie en koelmiddel). Neem indien nodig contact op met uw verdeler. ■ Controleer dat luchtinlaat en luchtuitlaat niet worden gehinderd. WAARSCHUWING Voor de eerste opstart of na een lange periode van stilstand dient u er rekening mee te houden dat de carterverwarming minimum 8h onder spanning dient te worden gebracht. Het negeren van deze instructie kan leiden tot beschadiging van de compressor. Te volgen richtlijnen voor het aansluiten van de carterverwarming : ■ Vooraleer de installatie op te starten, is het noodzakelijk de stroomonderbreker in te schakelen en het toestel uit te schakelen. ■ Na bekrachtiging gaat de carterverwarming automatisch van start. ■ Controleer mbv een voltmeter de spanning op de klemmen L1,L2 & L3. De afgelezen waarden moeten zich binnen het toegelaten werkbereik bevinden (zoals aangegeven op het kenplaatje van het toestel). Bij afwijking van de waarden dient u de bedrading te controleren en indien nodig leidingsdraden vervangen. ■ Controleer of fasevolgorde correct is : het oplichten van de LED op de fasebewakingsrelais wijst op een correcte werking. Indien de LED niet oplicht, schakel dan de stroomonderbreker uit en vraag de tussenkomst van een bevoegd technicus. ■ Controleer de werking van de carterverwarming. ■ Na het verstrijken van een periode van 8h is het toestel bedrijfsklaar.
Aandacht : Vooraleer de installatie op te starten is het uitermate belangrijk om na te gaan of alle panelen en deuren op een degelijke wijze werden bevestigd. Indien toestel zonder toezicht wordt achtergelaten, dient het slot van het bedieningspaneel te worden vergrendeld. Bedieningsdeuren mogen enkel door bevoegde technici worden geopend en dit voor het uitvoeren van onderhoudswerken. Om de LCD-schermen niet te beschadigen, wordt het afgeraden om gedurende de winter de stroom uit te schakelen.
Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 5/20
4. COMFORTREGELING voor Reznor Rooftop toestellen 4.1 Hoofdkenmerken
De Reznor comfortregeling staat voor een digitale geïntegrerde regeling ontworpen voor toepassing op Reznor Rooftop toestellen. Deze regelaar biedt de mogelijkheid om volgende functies bij te stellen: Standaard regeling Rooftop toestellen Regeling brander(1-traps, 2-traps of modulerend) Regeling luchtventilatoren Regeling luchtmenging Regeling kamer- & kanaaltemperatuur Vrije koeling/verwarming Compensatie instelwaarde pLan network tussen controllers Aansluiting op GBS-systeem als randapparaat (Modbus, Carel, Bacnet, Lon) Eenvoudige configuratie via grafisch display Het gebruik van extra schakelaars of relais is niet vereist
4.2 Hardware & installatie Specificaties regelaar
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
voedingsconnector(G(+), G0(-) pLAN adresknop, display & LED (ingeschakeld & overbelasting+Vdc klem) extra klemvoeding en 0 tot 5V ratiometrische voelers universele analoge ingangen, NTC, 0 tot 1V, 0 tot 5V ratiometrisch, 0 tot 10V, 0 tot 20mA, 4 tot 20mA passive analoge ingangen, NTC, PT1000, ON/OFF 0 tot 10V analoge uitgangen 24 Vac of 28 tot 36 Vdc digitale ingangen 230 Vac of 24 Vac of 28 tot 36 Vdc digitale ingangen display klemconnector (extern paneel met directe signalen) connector voor alle standaard pCO serieklemmen & voor het downloaden van het applicatieprogramma relais digitale uitgangen fieldbus 2 connector pLAN network connector hulsel voor inlassen optie supervisie seriele kaart (BMS1) hulsel voor inlassen optie field-kaart (fieldbus 1) bms2 connector fieldbus2 connector ingebouwd beeldstation (LCD, drukknoppen & LEDs) USB besturingseenheid en slaaf connector elektronische klepconnector klepaandrijving analoge & digitale ingangen klepaandrijving voedingsspanning van Ultracap module EVD0000UC20 (onafhankelijk van pCO5)
Versie met klepaandrijving
Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 6/20
De passieve temperatuursensoren (ruimte-, kanaal- & buitentemperatuur) bestaan uit een eenvoudige NTCsensor. Door de afwezigheid van polariteit zijn beide NTC-sensordraden gelijkwaardig waardoor geen speciale volgorde dient te worden gerespecteerd bij de aansluiting op het klemmenbord. De CO2-sonde is een actieve sonde met een 0-10V DC uitgang. De sonde wordt met behulp van 3 draden aangesloten (UB, GND, uitgang). Het is belangrijk dat de verbindingsdraad van de uitgang geplaatst wordt op voltage (V) voor uitgang 0-10V. De installatie van de sondes kan gebeuren mbv de hieronder vermelde kabeltypes: - tot 20m: LIYCY 0,34mm² - tot 50m: LIYCY 0,5mm² De installatie van passieve sensoren vereist één kabelpaar en de installatie van actieve sensoren (CO2-sensor) vereist twee kabelparen. WAARSCHUWING
Selectie uitgang Voltage V
uitgang luchtkwaliteit
Installatie sensor
Zorg ervoor dat sondekabels niet worden geïnstalleerd in de nabijheid van stroomkabels of van kabels onderhevig aan inductieve belasting teneinde elektromagnetische storingen te vermijden.
Alle uit te voeren aansluitingen zijn gespecifieerd op het bedradingsschema dat meegeleverd wordt met het toestel.
Grafisch display en pLan network installatie
Het grafisch uitleesvenster is rechtstreeks verbonden (via het eigen pLan protocol) met de pCO regelaar mbv een RJ12 (6-draads) telefoonconnector. Deze aansluiting omvat eveneens de voeding voor het uitleesvenster. De pLan verbinding tussen meerdere Reznor rooftop toestellen wordt gerealiseerd met behulp van een driedraadsverbinding. Het is belangrijk dat de kabelafscherming steeds wordt aangesloten op de GND-klem. Hieronder vindt u de te gebruiken kabel: tot 20m: LIYCY 0,34mm² tot 200m: LIYCY 0,5mm² Eén paar is vereist voor de pLan netwerkaansluiting tussen toestellen (zonder voeding) en drie paren zijn vereist voor de aansluiting met het grafisch uitleesvenster.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat pLan netwerkkabels niet worden geïnstalleerd in de nabijheid van stroomkabels of van kabels onderhevig aan inductieve belasting teneinde elektromagnetische storingen te vermijden.
Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 7/20
Installatie GBS
Bij bestelling van een optie bestemd voor aansluiting op het gebouwbeheersysteem wordt de regelaar voorzien van een extensiekaart (seriele kaart 1). De bekabeling is afhankelijk van het type extensiekaart. Informatie betreffende extensiekaart wordt afzonderlijk meegeleverd. Het is raadzaam om gebruik te maken van kabeltype LIYCY 0,5mm² om de aansluiting met het gebouwbeheersysteem te verwezenlijken. Een ethernetkabel UTP CAT-5/6 voorzien van een RJ11 connector kan worden gebruikt voor de installatie van de pCOWeb extensiekaart.
4.3 Gebruikersinterface
Grafische terminal
De grafische terminal pGD1 functioneert als gebruikersinterface bij de Reznor comfortregeling. De terminal leent zich zowel voor wand- als paneelmontage. Optioneel is rechtstreekse inbouw in de pCO-regelaar ook mogelijk. Via de interface kan er één of meerdere Reznor toestellen uitgerust met pCO-regelaars, worden bestuurd. De hierboven afgebeelde terminal beschikt over 6 toetsen met de volgende functies: Alarm : weergave lijst actieve alarmen Prg : toegang tot hoofdmenu Esc: terugkeer naar vorig menu Up: opwaarts verplaatsen of verhogen waarde Down: neerwaarts verplaatsen of verlagen waarde Enter: bevestiging ingegeven waarde of navigatie naar geselecteerd submenu
Hoofdscherm
Het hoofdmenu verschaft u informatie over de heersende omgevingscondities en de bedrijfsmodus van het toestel.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Tijd, datum en aangesloten toestel (op pLan network) Heersende ruimtetemperatuur Actieve hoofdfuncties (in ons voorbeeld brander en ventilator) Bedrijfsmodus (enkel weergegeven indien toestel niet in werking is) Heersende zomer/winter status Heersende instelwaarde ruimtetemperatuur
Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 8/20
Hoofdmenu
Om toegang te hebben tot het hoofdmenu, druk op de toets Prg. Kies met behulp van de op/neer pijltoetsen de gewenste optie en bevestig met de toets Enter.
Vanuit het hoofdmenu kan men een keuze maken uit 8 dialoogvensters. Bovendien bieden de menus Service (onderhoud) en Manufacturer (fabrikant) een aantal submenus die een eenvoudige configuratie van het toestel toelaten. De onderlijnde menus worden beschermd door een paswoord. Het service paswoord (PW1) die toegang verleent tot de beveiligde service-instellingen kunnen worden bekomen bij een Reznor. De menus bestemd voor de fabrikant zijn beveiligd met
Overzicht hoofdmenu: - A. Aan/uit - B. Instelwaarde - C. Klokprogrammatie - D. Ingang/uitgang - E. Historiek - F. Omschakeling - G. Service a. Taalkeuze b. Informatie c. Zomer/winter d. Bedrijfsuren e. GBS config. f. Service instellingen (PW 1) - Instelling bedrijfsuren - Instelling voeler - Instelling thermo - Gebruiker DEV/Wijzigen PW1 g. Manueel beheer
-
Parameter schermen
H.
Fabrikant (PW 2)
Het parameterscherm toont steeds de naam van het menu, het schermnummer en de omschrijving van de wijzigbare parameters. Het schermnummer (in ons voorbeeld Gfc05)wordt in de rechterbovenhoek weergegeven. Selecteer met behulp van de Enter toets de te wijzigen parameter – maak gebruik van de pijltjestoetsen om de instelling te wijzigen.
Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 9/20
4.4 Beschrijving menus
A/
Toestel aan/uit - zomer/winter modus Op het scherm verschijnt het effectief gecontroleerde toestel (pLanadres) en de werkingsmodus. Op de onderste regel van het scherm kan de status van het toestel worden gewijzigd. Echter, bij aanwezigheid van een alarm of bij uitschakeling van toestel door een extern systeem (GBS of digitale ingang) is het niet mogelijk om het toestel opnieuw te laten starten. Het scherm A02 zomer/winter biedt u de mogelijkheid om de wijziging van winter- naar zomermodus automatisch of manueel door te voeren
B/
Instelpunt Via onderstaande schermen is het mogelijk om de temperatuurinstellingen, indien deze plaatselijk worden gecontroleerd, te wijzigen. Het winterschakelpunt wordt gebruikt voor het instellen van de winterregeling (verwarming), het zomerschakelpunt wordt gebruikt voor het instellen van de zomerregeling (koeling). Aandacht : indien (bijvoorbeeld) de functie koeling (niet vrij) niet geactiveerd is gedurende de nacht, dan wordt het zomerinstelpunt gedurende de nacht enkel actief bij vrije koeling. Bij externe controle van de temperatuurinstellingen (via GBS of pLan hoofdtoestel) verschijnen enkel de heersende instelwaarden op deze schermen. In dit geval wordt het scherm in modus ‘enkel lezen’ weergegeven.
C/
Klokprogrammatie Met behulp van deze schermen is het mogelijk om de actuele datum en tijd te wijzigen, de looptijd van het actuele programma te verlengen en tijdsinstellingen te programmeren. Op het eerste scherm C01 kan actuele datum en uur worden gewijzigd. De overwerktimer C02 overschrijdt het heersend regime gedurende een specifieke periode. Gedurende deze periode is de dagprogrammatie van toepassing. Vanuit het hoofdmenu kan dit scherm rechtstreeks worden opgeroepen door de toetsen Prg + Enter gelijktijdig in te drukken.
Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 10/20
De dagprogrammatie maakt het mogelijk om 4 verschillende tijdzones voor elke dag van de week in te stellen. Elke zone biedt de keuze tussen UIT, DAG en NACHT. UIT betekent dat toestel volledig uitgeschakeld is, DAG wijst erop dat daginstelwaarde actief is en NACHT wijst erop dat de nachtinstelwaarde lopend is. Het is eveneens mogelijk om elke dagprogrammatie te kopiëren naar een andere dag (dit laat een snellere programmering toe). Beweeg de cursor naar het veld « kopieer naar », maak vervolgens gebruik van de op en neer pijltjes om de gewenste dag te selecteren (of « ALLE » dagen), druk op de Enter-toets om de cursor te verplaatsen, gebruik de op- & neer toetsen om naar de JA regel te navigeren en valideer tenslotte met de ENTER-toets. Het dialoogvenster C04 biedt de mogelijkheid om 3 vakantieperiodes te programmeren. De vakantieprogrammatie overheerst de Het laatste dialoogvenster laat de programmatie toe van 6 specifieke dagen. Deze programmatie overheerst zowel vakantie- als daginstellingen.
D/
Ingang/uitgang Dit venster visualiseert de stand van alle digitale en analoge in- & uitgangen. Het is eveneens mogelijk om de status van eventuele onderdelen die verbonden zijn via Modbus (e.g. frequentieomvormer) te raadplegen. Alle informatie kan worden opgeroepen (verplaatsen cursor gebeurt mbv pijltjestoetsen). De waarden van de analoge uitgangen worden uitgedrukt in percentage.
E/
Historiek Hier vindt men een chronologisch overzicht van de geregistreerde alarmen. Zowel alarmcode als tijdstip waarop alarm zich voordeed, worden opgeslagen (zie ook § 8 Alarmen). De Alarm-toets visualiseert enkel de actuele alarmen. Een druk op deze knop deactiveert de buzzer (belsignaal), indien aanwezig. Zie sectie 8.2 voor bijkomende details.
F/
Keuze/omschakeling toestel Dit scherm visualiseert de status van het netwerk. Het is eveneens mogelijk om bij gedeelde terminal om te schakelen naar ander toestel. Via deze functionaliteit is het mogelijk om meerdere toestellen te controleren via één grafische terminal .
G/
Service Het servicemenu verstrekt informatie over het toestel en over toegang installateur tot geavanceerde instellingen. Deze geavanceerde instellingen (Ge, Gf et Gg) worden beveiligd met een paswoord (PW1 – default : 7396). Ga. Taalkeuze: Maak keuze uit de beschikbare talen
Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 11/20
Gb. Informatie: Het eerste venster geeft informatie over toepassingscode (en corresponderende versie), het tweede venster verschaft u informatie over hardware van pCO-regelaar Gc. Zomer/winter: Toont actuele status van de zomer/winter-regeling en biedt de mogelijkheid om wijzigingen uit te voeren (in functie van commutatiemodus). Bij manuele modus is het mogelijk om de status onmiddellijk om te schakelen – in automatische modus kunnen de omschakeltemperaturen hier worden gewijzigd. Indien ruimtetemperatuur daalt tot onder het winterschakelpunt, dan schakelt het toestel naar wintermodus – indien ruimtetemperatuur het zomerschakelpunt overschrijdt, dan schakelt het toestel naar zomermodus. Het wordt aanbevolen om het winterschakelpunt dicht te laten aanleunen bij de winter- nachtinstelwaarde en het zomerschakelpunt iets hoger in te stellen dan de zomer-daginstelwaarde. Gd. Bedrijfsuren: Geeft bedrijfsuren aan van toestel en belangrijkste onderdelen die aan een regelmatige onderhoudsbeurt moeten worden onderworpen. Aandacht: toegang tot verdere submenus vereist een paswoord (paswoord installateur PW1 – default : 7396). Ge. GBS config: Dit venster dient voor configuratie van de supervisor (het Gebouwbeheersysteem). Het instellen van deze functionaliteit vereist een bijkomende extensiekaart. Het hier gekozen protocol wordt het protocol dat gebruikt wordt voor de communicatie met de extensiekaart. De add-on kaart verzorgt de eigenlijke omvorming. Elke extensiekaart is compatibel met het RS485 protocol (vb. : de BACnet-kaart zet het RS485 protocol om naar BACnet). Voor een rechtstreekse communicatie met de installatie via Modbus (Reznor toestel fungeert als ‘slave’) is het aanwenden van het Modbus RS485 protocol en de extensiekaart RS485 (OP1002 B 11) noodzakelijk. Gf. Service parameters: Via dit submenu kan de gebruiker volgende aanpassingen doorvoeren : - Gfa. Instellen bedrijfsuren: Het opnieuw instellen van bedrijfsuren na onderhoudsbeurt en specifiëren onder houdsalarm. - Gfb. Afregelen voeler : Instellen van compensatiewaarde (optellen of aftrekken) van de waarde afgelezen door de sonde. Druk, na het bevestigen van de compensatiewaarde (Adj), op Enter en automatisch worden de afleeswaarden aangepast. - Gfb. Thermoregulatie: Laat toe om geavanceerde parameterinstellingen te wijzigen (temperatuurdifferentialen, minimum en maximum luchtklepopeningen, compensatie instelpunt, limieten kanaaltemperatuur). Bij duidelijke specificatie bij bestelling van het toestel worden deze instellingen in de fabriek afgeregeld. De gebruiker dient dan slechts de parameters te controleren en indien de installatie dit vereist kleine aanpassingen uit te voeren. - Gfd. Gebruiker DEV/ Wijzigen PW1: Via deze menus is het mogelijk om terug te keren naar de vorig bewaarde standaardinstellingen (opgeslagen vooraleer fabriek te verlaten) en het gebruikerspaswoord te wijzigen (defaut : 7396). Gg. Manueel beheer: Wordt gebruikt om de verschillende onderdelen manueel aan te sturen ipv automatisch.
H/
Fabrikant De fabrikant kan hier de configuratie van het toestel wijzigen (paswoord PW2 is vereist).
Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 12/20
4.5 Functies Klokinstellingen en instelwaarden
■
Klokinstellingen De klokprogrammatie biedt u de mogelijkheid om voor elke dag van de week 4 tijdzones in te stellen. Daarenboven is het ook mogelijk om vakantieperiodes en uitzonderingsdagen te programmeren. Elke zone biedt de volgende mogelijkheden: Uit, Dag, Nacht, ---. - Indien toestel niet ingeschakeld is, vindt er noch verwarming noch koeling plaats, de ventilatoren zijn uitgeschakeld en de kleppen gesloten. Vorstbescherming, indien geactiveerd, blijft echter ingeschakeld, zelfs bij uitgeschakeld toestel. In dit geval ontsteken de gasbranders, de kleppen blijven gesloten en de ventilatoren worden in werking gesteld. - De dag- of nachtmodus maakt gebruik van de klokprogrammatie die bepaalt of het toestel al dan niet in bedrijf is. - Het verschijnen van de schermmelding« --- « duidt erop dat de klokprogrammatie van de voorgaande tijdzone wordt hernomen. Het klokprogramma beschikt eveneens over een overwerktimer. Met deze functie kunt u verlengd verwarmen gedurende een gespecifieerde periode. De optimaliseringsfunctie (experimenteel) verzekert dat de ruimteinsteltemperatuur reeds is bereikt bij overgang naar de daginstelwaarde. Gedurende de laatste 5 dagen wordt de tijd, nodig om instelwaarde te bereiken, bewaard. Afhankelijk van de heersende ruimtetemperatuur wordt vervolgens de tijd, nodig om instelwaarde te bereiken, voorspeld. Tenslotte wordt deze tijd geanalyseerd in het programma teneinde te verzekeren dat de ruimteinsteltemperatuur eventueel vroeger wordt bereikt.
■
Instelwaarden Het is mogelijk verschillende instelwaarden in te stellen gedurende de dag en de nacht, en dit zowel voor de zomer als voor de winter. Het is mogelijk de koeling te deactiveren gedurende de nacht (mogelijk bestaat om toch nog vrije koeling te hebben). De minimale en maximale openingen van de luchtkleppen kunnen worden ingesteld afhankelijk van dag- of nachtmodus.
■
Compensatie instelwaarde Bij aansluiting van een externe temperatuursonde wordt de instelwaarde aangepast volgens de buitentemperatuur. Hierdoor wordt het comfortniveau geoptimaliseerd en het energieverbruik tot een minimum beperkt. Via het menu Service kunt u deze instellingen aanpassen. Bij wintermodus, dus bij dalende externe temperaturen, zal de temperatuurinstelling dalen. Bij zomermodus daarentegen met hogere externe temperaturen, zal de temperatuurinstelling stijgen.
Zomermodus
Wintermodus
Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 13/20
Hoofdventilatoren
Deze comfortregeling maakt de besturing van de luchttoevoer- & rookgasafvoerventilatoren mogelijk. De ventilator draait ofwel continu bij ingeschakeld toestel ofwel enkel op vraag (warmtevraag, vraag voor koeling, of vraag opening luchtklep). Tiijdsvertragingen (aan/uit) kunnen worden ingesteld om de comfortregeling te optimaliseren. Bij selectie van de frequentieomvormer is het mogelijk om het toerental van beide ventilatoren afzonderlijk te regelen. De communicatie tussen de comfortregeling en de frequentieomvormer gebeurt via de interne regeling. Bekabeling en configuratie worden in de fabriek uitgevoerd. Bij gebruik van ventilatoren met toerentalregeling zijn er meerdere mogelijkheden om het toerental te regelen. - Ingestelde AF - Constante temperatuurstijging: analyse externe temperatuurstijging en aanpassing meting kanaaltemperatuur (enkel bij verwarming) Voor zowel luchttoevoer- als retourventilator is het mogelijk de snelheid te verlagen indien geen vraag is vereist (bij continu draaiende ventilator). Deze regelmogelijkheden moeten bij de bestelling van het toestel worden gespecifieerd gezien deze functionaliteiten (met het oog op het waarborgen van een veilige werking van het toestel) enkel door de fabrikant kunnen worden ingevoerd.
Warmtepomp
De omschakeling tussen winter-/zomermodus kan manueel, automatisch of via pLan master gebeuren. Afhankelijk van omgevingstemperatuur, heersense instelwaarden en regeldifferentialen wordt verwarming/koeling proportioneel (of proportioneel+integraal) geregeld. In wintermodus kiest de regeling automatisch voor gebruik warmtepomp of gebruik gasbrander. Dit kan als volgt gebeuren : ► Via buitentemperatuur: indien buitentemperatuur daalt tot onder schakelpunt (ingesteld door gebruiker) wordt de warmtepomp uitgeschakeld en treedt gasbrander in werking. ► Via energiekost: Indien elektriciteits- & gasprijs gekend zijn, wordt de actuele kost voor de verwarming en voor de warmtepomp berekend (rekening houdend met branderrendement en COP van warmtepomp en in functie van buitentemperatuur).
Bovendien is deze schakelregeling voorzien van een extra beveiliging gebaseerd op de uitblaastemperatuur. Hierbij kan een minimum temperatuurstijging (uitblaastemperatuur – omgevingstemperatuur) worden ingesteld. Indien deze temperatuurstijging niet wordt bereikt, treedt de brander gedurende 10 minuten in werking.
Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 14/20
Luchtmenging vrije koeling vrije verwarming luchtkwaliteit (optioneel)
De regelaar kan een modulerende servomotor sturen om de klepregister te openen/sluiten. Dit kleppenregister staat in voor het mengen van verse lucht met retourlucht en wordt via een analoge regeluitgang gestuurd (2-10V of 5V PWM). Het is mogelijk om gedurende de dag en de nacht een minimum en maximum openingspercentage in te stellen. Bijgevolg is het mogelijk om gedurende de dag een min aan verse lucht te hebben terwijl er ’s nachts enkel verwarming nodig is. Het is eveneens mogelijk de maximum opening is te stellen ter beperking van de overdruk in het gebouw (bij afwezigheid installatie retourventilator). Buiten de maximum en minimum opening van de luchtkleppen, behoren nog een aantal andere regelingstypes tot de mogelijkheden : - Vrije koeling: Indien buitenlucht koeler is dan binnenlucht en omgevingstemperatuur is hoger dan actuele instelling, dan zullen de luchtkleppen zich geleidelijk openen. - Verwarming: Indien buitenlucht warmen is dan binnenlucht en omgevingstemperatuur is lager dan de daginstelwaarde voor warmte, dan zullen de luchtkleppen zich geleidelijk openen. - Controle luchtkwaliteit: De installatie van een CO2 sonde zorgt ervoor dat de kleppen zich gelei delijk zullen openen om te garanderen dat het CO2 gehalte binnen het lokaal beneden het instelpunt blijft. De combinatie van deze 3 mogelijkheden zal een positieve impact hebben op de exploitatiekosten gezien ventilatie enkel indien nodig in werking zal treden.
4.6 Supervisie parameters
Analoge waarden
GBS adres
Beschrijving
Default
UOM
Min
Max
Read(Lees) Write (Schrijf)
Var. naam
21
sonde B1
0
---
99.9
99.9
R
AIN_1
22
sonde B2
0
---
99.9
99.9
R
AIN_2
23
sonde B3
0
---
99.9
99.9
R
AIN_3
24
sonde B4
0
---
99.9
99.9
R
AIN_4
4.7 Alarmen
Alarmbeheer
Het concept van de regeling laat toe om alle alarmen vermeld in sectie 8 te beheersen. Afhankelijk van de alarmcode zal het toestel volledig of gedeeltelijk worden uitgeschakeld (voorbeeld : bij abnormale werking van de warmtepomp zal er een alarmboodschap verschijnen en zal de brander in werking treden). Het waarnemen van een alarm wordt gevisualisserd door het rood oplichten van de alarmknop. Door te drukken op deze knop verschijnen de actieve alarmen – druk na het remediëren van het probleem (of de problemen) opnieuw op de alarmknop om ontgrendeling van de alarmen te activeren. Op het dialoogvenster (zie afbeelding hierboven) verschijnt de alarmcode (rechterbovenhoek) en een korte omschrijving van het alarm. Indien externe ontgrendeling mogelijk is, druk dan op de toets Enter. In ons voorbeeld zal het drukken op de toets Enter leiden tot het ontgrendelen van het branderrelais.
Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 15/20
Logboek
Toegang tot het alarmscherm is ofwel mogelijk vanuit het hoofdscherm via het menu ‘Historiek’ of aan het eind van de alarmlijst. Een maximum van 50 alarmen kan worden geregistreerd. Bij het overschrijden van dit aantal worden oudere meldingen overschreven.
Overzicht Alarmcode
Omschrijving
Alarmcode
Omschrijving
ALA01
niet aangesloten sonde B1
ALT01
onderhoud toestel
ALA02
niet aangesloten sonde B2
ALT02
onderhoud hoofdventilator
ALA03
niet aangesloten sonde B3
ALT03
onderhoud rookgasafvoerventilator
ALA04
niet aangesloten sonde B4
ALT04
onderhoud brander
ALA05
niet aangesloten sonde B5
ALT05
onderhoud compressor 1
ALA06
niet aangesloten sonde B6
ALT06
onderhoud compressor 2
ALA07
niet aangesloten sonde B7
ALC01
therm. compressor 1
ALA08
niet aangesloten sonde B8
ALC02
therm. compressor 2
ALA09
niet aangesloten sonde B9
ALV01
VDF ernstige storing
ALA10
niet aangesloten sonde B10
ALV02
VDF offine
ALF01
therm overbelasting ventilator
ALV03
VFD storing
ALF02
stroomschakelaar
ALV04
VFD storing
ALF03
therm condensatorfan 1
ALV05
VFD storing
ALFO4
therm condensatorfan 2
ALV06
VFD storing
ALG01
storing klok
ALV07
VFD storing
ALG02
extensiekaart defect
ALV08
VFD storing
ALR01
storing gasbrander
ALV09
VFD ernstige storing
ALR02
storing koeling
ALV10
VFD lichte storing
ALR03
vervuild filter
ALV11
VFD offline
ALR04
vervuild filter luchtuittrede
ALV12
VFD storing
ALS01
vochtigheidssonde defect ser n
ALV13
VFD storing
ALS02
sonde niet aangesloten ser n
ALV14
VFD storing
ALS03
temperatuurvoeler ser n
ALV15
VFD storing
ALS04
vochtigheidsvoeler ser n
ALV16
VFD storing
ALS05
sonde niet aangesloten ser n
ALW01
max waarde kanaaltemp
ALS06
temperatuurvoeler ser n
ALW02
min waarde kanaaltemp
ALS07
vochtigheidsvoeler ser n
ALW03
max waarde buitentemperatuur
ALS08
sonde niet aangesloten ser n
ALW04
min waarde buitentemperatuur
ALS09
temperatuurvoeler ser n
ALW07
max waarde omgevinstemp
ALS10
vochtigheidsvoeler ser n
ALW08
min waarde omgevingstemp
ALS11
sonde niet aangesloten ser n
ALW09
max omgevingsvochtigheid
ALS12
temperatuurvoeler ser n
ALW10
min omgevingsvochtigheid
ALS13
vochtigheidsvoeler ser n
ALW11
max CO2/VOC waarde
ALS14
sonde niet aangesloten ser n
ALP01
Laagdrukschakelaar
ALS15
temperatuurvoeler ser n
ALP02
hoogdrukschakelaar
ALS16
vochtigheidsvoeler ser n
ALS17
sonde niet aangesloten ser n
ALS18
temperatuurvoeler ser n
ALS19
vochtigheidsvoeler ser n
ALS20
sonde niet aangesloten ser n
ALS21
temperatuurvoeler ser n
Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 16/20
5. STORINGEN Deze sectie maakt het mogelijk om het probleem op te sporen en eventueel te verhelpen. Vooraleer een onderhoudsman te contacteren, is het raadzaam om zelf een aantal basisstappen uit te voeren die eventueel kunnen leiden tot oplossing van de storing. Bij falen, raadpleeg uw verdeler. WAARSCHUWING
Schakel eerst de elektrische stroom uit alvorens te starten met onderhoudswerken !
Controleer dat alle aansluitingen behoorlijk zijn uitgevoerd en verifieer toestand van bekabeling voordat u start met de inspecties. Vooraleer veiligheidscomponenten te ontgrendelen is het strikt noodzakelijk de oorzaak van het probleem op te sporen en te verhelpen . Het is strikt verboden fabrieksinstellingen van veiligheidscomponenten te wijzigen. Het is verboden om veiligheidsschakelaars te overbruggen, te verwijderen of weg te draaien. Belangrijk: Neem steeds voldoende voorzorgen tegen het ontsnappen van koelmiddel uit de installatie. Het bijvullen of lozen van koelmiddel moet worden uitgevoerd door een bevoegd koeltechnicus conform alle geldende locale en nationale richtlijnen. PROBLEEM
MOGELIJKE OORZAAK
OPLOSSING
A/ Compressor weigert te starten
Stroom uitgeschakeld, elektrische aansluitingen niet
Controleer werkschakelaar, zekeringen en bedrading. Vervang of herstel indien nodig.
behoorlijk uitgevoerd of open zekering
B/ Compressor start maar valt uit bij lage druk (lagedrukschakelaar treedt in werking bij 1.5bar)
C/ Compressor start maar valt uit bij hoge druk
D/ Compressor valt uit bij thermische overbelasting
Schakelaar compressor sluit niet
Controleer spanning aan schakelaar, transformator, volgrelais en installatie. Vervang indien nodig.
Interne thermische beveiliging compressor is geactiveerd
Respecteer een koelperiode van 2h om compressor te laten afkoelen. Zie D hieronder.
Defecte compressor
Controleer compressor op elektrische storing. Compressor kan vastgelopen zijn, controleer koelmiddel - vervang compressor indien nodig.
Hoge- of lagedrukschakelaar open of defect
Reset schakelaar door manuele ontgrendeling (hoge druk) (schakelaar opent bij 40.2bar en stelt niet opnieuw in boven 32bar). als automatische ontgrendeling (lage druk) uitblijft en alle andere condities zijn in orde, vervang dan de schakelaar.
Te weinig koelmiddel
Verifieer nakoeling en oververhitting
Luchtstroom belemmerd
Controleer verdamper en filters op vuil.Controleer instelkleppen en drijfriem. Zie verdamper na op ijsvorming. Controleer motorampérage. Controleer kanaalsysteem
Belemmering in koelleiding
Controleer druk koelmiddel, controleer en pas indien nodig thermisch expansieventiel aan. Controleer bij een gebrekkige werking de drukval doorheen de filterdroger.
Defecte lagedrukschakelaar
Controleer kalibrering schakelaar.
Teveel koelmiddel
Controleer nakoeling en oververhitting.
Motor condensorventilator defect
Controleer
Lucht of niet-condenseerbare gassen in systeem
Controleer drukvereffening hogedrukzijde met equivalente buitenluchttemperatuur
Defecte hogedrukschakelaar
Controleer kalibrering schakelaar
Obstructie in zuig- of vloeistofleiding
Controller koelleidingdrukken en thermische expansieventielen
Lage spanning
Controleer spanning
Aanhoudende hoge persdruk
Controleer stroomsterkte en voorwaarden beschreven in H
Hoge zuig- & persdruk
Controleer expansieventielen. Controleer installatie op aanwezigheid niet-condenseerbare gassen
Beveiliging compressor defect
Respecteer een afkoelperiode van 2h om warme compressor te laten afkoelen
Foutieve draairichting compressor
Wissel de 3-fasige lijnspanningsaansluitingen om
Ontoereikende belasting koelmiddel
Controleer nakoeling en oververhitting
Te strak aangetrokken lagers of zuigers
Controleer oliepeil (te laag ?)
Afkoeltijd compressor te kort
Controleer temperatuur compressor (aan koepelvormig gedeelte)
Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 17/20
PROBLEM
POSSIBLE CAUSE
REMEDY
E/ Luidruchtige compressor
Teveel koelmiddel
Controleer nakoeling en oververhitting.
Foutieve draairichting compressor
Wissel de 3-fasige lijnspanningsaansluiting om
Terugstroom vloeistof
Controleer expansieventiel. Controleer op een teveel aan koelmiddel. Controleer nakoeling en oververhitting
Trilling buizen
Demp trillingen door behoorlijke bevestiging buizen. Vermijd contact met andere onderdelen door buizen zo voorzichtig mogelijk weg te buigen.
Defecte compressor
Controleer inwendige delen. Vervang onderdelen of compressor indien nodig.
Belasting op verdamper te hoog
Controleer temperatuur natte bol. Controleer op te hoge aanwezigheid van lucht.
Compressor is niet belast
Controleer kopdruk; controleer werking thermisch expansieventiel, controleer drukval in filterdroger.
Expansieventiel defect of niet goed bevestigd aan zuiglijn
Controleer werking expansieventiel. Controleer degelijke bevestiging van de sensoren.
Instelling expansieventiel
Controleer expansieventiel en oververhitting.
Hoeveelheid koelmiddel
Controleer nakoeling en oververhitting.
F/ Hoge zuigdruk
G/ Hoge perslucht
H/ Lage zuigdruk
I/ Te lage kopdruk
J/ Korte cycli van compressor
K/ Te lange looptijd cyclus of toestel blijft continue in bedrijf
L/ Temperatuur luchttoevoer te hoog
Motor condensorventilator defect
Controleer.
Niet condenseerbare gasse in systeem
Reinig koelkring
Hoeveelheid koelmiddel onvoldoende
Controleer oververhitting en nakoeling - controleer op lekken.
Verkeerde draairichting ventilator
Verwissel 2 draden bij de 3-fasige aansluitingen
Ventilator zit lost
Controleer uitlijning riemschijven en riemspanning
Defect of foutief ingesteld expansieventiel
Controleer oververhitting & thermisch expansieventiel.
Vervuilde filter
Controleer filter en verdamper. Reinig of vervang indien nodig
Te lage luchtstroom of te lage luchtintredetemperatuur
Controleer luchtstroom en conditities natteboltemperatuur.
Belemmering in zuig- of vloeistofleiding
Controleer koelleiding op aanwezigheid belemmering.
Hoeveelheid koelmiddel onvoldoende
Controleer nakoeling & oververhitting - controleer op lekken
Defect of foutief ingesteld expansieventiel
Controleer oververhitting en expansieventiel
Lage zuigdruk
Zie ‘H’ boven.
Defecte compressor
Zie ‘F’ boven.
Plaatsing thermostaat of storing
Controleer thermostaat/regeling
Verkeerde hoeveelheid koelmiddel
Controleer nakoeling en oververhitting
Hoge- of lagedrukregeling defect
Vervang indien nodig.
Terugstroom vloeistof
Lagers te strak aangespannen.
Defect expansieventiel
Controleer expansieventiel & oververhitting.
Gebrekkige luchtverdeling
Kontroleer kanaalsysteem
Hoge persdruk
Zie ‘G’ boven.
Lekkende perskleppen in compressor
Zie ‘F’ boven.
Koeling onderbelast
Controleer nakoeling.
Vervuilde filter of verdamper
Controleer filter, verdamper & luchtstroom.
Vervuilde of verstopte condensor
Controleer - zie ook luchtstroom na.
Aanwezigheid van lucht of niet gecondenseerde gassen in systeem
Controleer drukvereffening hogedrukzijde met equivalente buitenluchttemperatuur.
Compressor defect
Zie ‘F’ boven.
Zuig- of vloeistofleiding belemmerd
Controleer
Regelapparatuur zit klem
Controleer bedrading
Te weinig koelmiddel of lek
Controleer nakoeling en controleer aanwezigheid lekken.
Aanwezigheid van ijs of vuil in verdamper
Controleer verdamper, luchtstroom en filter.
Expansieventiel defect of niet correct ingesteld
Controleer oververhitting en expansieventiel. Controleer sensoren expansieventiel.
Compressor defect
Controleer compressor
Hoge persdruk
Ziee ‘G’ boven.
Te hoge luchtstroom
Controleer externe statische druk.
Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 18/20
PROBLEM
POSSIBLE CAUSE
REMEDY
M/ Temperatuur toevoerlucht te laag
Luchtdebiet te laag
Controleer : verdamper, filters, externe statische druk, kijk dat roosters of kleppen niet gesloten zijn; controleer aandrijving losse onderdelen en riemen, uitlijning.
Temperatuur retourlucht te laag
Controleer condities intredelucht nattebol.
N/ Vloeistof is te warm
Te weinig koelmiddel
Controleer nakoeling
Vervuilde of verstopte condensor
Reinig condensor
Niet-gecondenseerde gassen in leiding
Reinig leiding
Motor condensorventilator defect
Controleer
Hoge persdruk
Zie G boven
Instelling temperatuur foutief
Controleer instelwaarde
Toestel in manuele modus
Controleer toestel
Geen stroom
Controleer voeding
Veiligheidsapparatuur actief of zekering is doorgeslagen
Controleer zekering & veiligheidsapparatuut. Gebruik enkel zekeringen van dezelfde afmeting en hetzelfde type
Losse aansluitingen
Controleer en indien nodig span aan
Foutieve bedrading
Controleer en herstel
P/ Toestel start niet en ON led flikkert
Schakelaar afstandsbediening uit & aan/uit afstands regeling bekrachtigd
Controleer en corrigeer indien nodig
Q/ Toestel stopt
Klok geactiveerd in uit-modus
Wijzig indien nodig
Veiligheidscomponent geactiveerd
Controleer - spoor oorzaak op en verhelp probleem
O/ Toestel start niet maar ON led licht op
Te lage spanning
Controleer
Bevestiging toestel niet degelijk uitgevoerd
Bevestig toestel volgens richtlijnen installatie-instructies
Lagedrukschakelaar
Tekort aan koelmiddel
Controleer op lekken en indien nodig vul bij
Toestel werkt buiten de normale werkingcondities
Controleer werkingscondities
Fasebewaking
Foutieve aansluiting voeding
Schakel 2 fases van voeding om (uit te voeren door bekwaam technicus)
Foutieve aansluiting van een fase
Herstel (reset beveiliging gebeurt automatisch)
Persgastemperatuurbewaking
Foutieve werkingscondities
Controleer (bij dalende temperatuur zal de beveiliging automatisch ontgrendelen maar toestel eist manuele vergrendeling)
Thermische beveiliging compressor
Temperatuur compressormotor te hoog
Koelmiddel geeft onvoldoende koeling van compressor (bij dalende temperatuur zal de beveiliging automatisch ontgrendelen maar toestel eist manuele vergrendeling). Bij aanhoudend probleem, contacteer uw verdeler.
Overbelastingsrelais compressor
Defecte fases
Kijk na en herstel
Onvoldoende spanning
Corrigeer en regel bij
Overbelasting motor
Reset door het indrukken van de blauwe drukknop op overbelastingsrelais in schakelkast en ontgrendel toestel. Bij aanhoudend probleem, contacteer uw verdeler.
Condensorventilator werkt niet naar behoren
Controleer vrije werking van ventilatoren - reinig indien
R/ Toestel maakt lawaai en trilt S/ Bekrachtiging van volgende veiligheidscomponenten
Hogedrukschakelaar
nodig
Thermische beveiliging ventilatormotor
Condensor vervuild of geblokkeerd
Verwijder hindernis of reinig
Temperatuur intredelucht condensor te hoog
Controleer (temp. aan ingang condensor mag niet meer dan 43°C bedragen)
Foutieve draairichting ventilator
Schakel 2 fases van voeding naar ventilatormotor om (door bekwaam technicus uit te voeren).
Ventilator wordt gehinderd
Check and repair
Luchtdebiet te laag of buitentemperatuur te hoog
Reinig warmtewisselaar (bij daling temperatuur zal de beveiliging automatisch ontgrendelen). Contacteer uw verdeler indien probleem aanhoudt.
Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 19/20
6. ONDERHOUD Het toestel dient op regelmatige basis te worden nagezien op z’n correcte werking. Bij gebruik als air-conditioning toestel is een jaarlijkse inspectie noodzakelijk - bij andere toepassingen wordt een viermaandelijks nazicht aanbevolen. Schakel de elektrische voeding uit vooraleer onderhoudswerken te starten of vooraleer u zich toegang WAARSCHUWINGEN verschaft tot de inwendige secties van het toestel. Vergewis u ervan dat de scharnieren van het bedieningspaneel vergrendeld zijn. Zorg ervoor dat na het beëindigen van de onderhoudswerken alle panelen terug worden geplaatst en bevestigd met de passende schroeven. Het wordt ten stelligste afgeraden gebruik te maken van een hogedrukspuit. De inspectie van bekabeling en stroomvoorzieningen moeten door een erkende vakman gebeuren. Controleer bedrading op beschadiging en vervang zonodig. NOOT: Bij vervanging van onderdelen, gebruik dan enkel onderdelen die door de fabrikant zijn goedgekeurd. Voor meer informatie, neem contact op met uw leverancier.
Onderhoudscontroles
Warmtewisselaar :
Gebruik voor het reinigen een borstel en blazer - doe dit met de nodige omzichtigheid. Blaas vanuit binnenkant toestel. Vermijd beschadiging of verbuiging van de koelvinnen.
Bedrading en elektrische voeding
Controleer dat spanning overeenstemt met de gegevens vermeld op het kenplaatje van het toestel. Controleer dat alle aansluitingen degelijk zijn uitgevoerd. Kijk ook de aansluiting van alle klemmen na. Controleer correcte werking aardlekdetector en stroomonderbreker. Controleer elektrische componenten op hun goede werking
Aarding
Controleer de bevestiging van aardkabels en -verbindingen.
Koelkring
Controleer toestel op eventuele lekken. Raadpleeg uw verdeler indien er zich lekken voordoen.
Compressor
Inspecteer compressor op olielekken. Raadpleeg uw verdeler indien er zich lekken voordoen. Controleer compressor op sporen van beschadiging - bij beschadiging, contacteer dan uw verdeler. Controleer aanwezigheid van abnormaal lawaai en trillingen.
Ventilatormotor
Controleer motorvinnen op vuil en reinig indien nodig. Controleer op overdadig lawaai. Contacteer uw verdeler bij beschadiging van motor of ventilator.
7. VERWIJDEREN TOESTEL Bij het verwijderen van het toestel en de bijhorende onderdelen dienen alle van toepassing zijnde lokale en nationale richtlijnen te worden nageleefd. - Bij het opvangen van het koelmiddel dient u de nodige voorzorgen te nemen ter voorkoming dat het koelmiddel ontsnapt aan de lucht. Het koelmiddel dient vervolgens naar een bevoegd inzamelcentrum te worden gebracht.
- De smeerolie moet eveneens worden opgevangen en naar een bevoegd afvalverwerkingsbedrijf worden gebracht. - Demonteer de componenten en constructie en groepeer de verschillende materialen per soort voor stortverwerking.
Bedieningshandleiding YNRA/NL/1303- pag 20/20