ROMEYN DE HOOGHE: ZEVENTIENDE-EEUWSE ‘GELEERDE KUNSTSCHILDER’ Bespreking van Romeyn de Hooghe. De verbeelding van de late Gouden Eeuw. Onder redactie van Henk van Nierop e.a. Zwolle, Waanders Uitgevers, en Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, 2008. 25 x 32 cm, 322 blz. ISBN 978-90-400-8557-4 door Piet Offermans
De zeventiende-eeuwse etser, schrijver en dichter Romeyn de Hooghe is ten onrechte minder bekend en geliefd bij het hedendaagse grote publiek dan de wereldberoemde Hollandse schilders uit onze Gouden Eeuw. Dat is de impliciete stelling van de samenstellers van het boek dat tegelijk met een tentoonstelling markeert dat deze vergeten kunstenaar 300 jaar geleden, op 10 juni 1708, overleed. Er valt iets recht te zetten, en de universiteit van Amsterdam levert met dit imposante boek inderdaad een indrukwekkende bijdrage aan De Hooghes eerherstel. Voor de geringe faam van deze beeldend kunstenaar worden drie verklaringen aangedragen. De grafische kunst geniet minder aanzien dan het olieverfschilderij, toegepaste beeldende kunst heeft niet Anoniem naar Romeyn de Hooghe (?), de status van de creatieve schoonheid, en De Hooghe Portret van Romeyn de Hooghe. Pen in bruin, penseel in bruin, grijs, rood, blauw werkte nou net in dat deel van de zeventiende eeuw dat volgens de kunsthistorici niet meer Goud was. Overigens en geel, 218 x 162 mm. Amsterdam, Rijksmuseum, Rijksprentenkabinet, zijn dit niet de enige verklaringen voor de betrekkelijke RP-T-1940-124. onbekendheid van deze veelzijdige en uiterst productieve kunstenaar. Hij ging al tijdens zijn leven gebukt onder een twijfelachtige reputatie, en in de achttiende eeuw is duchtig in dit potje verder geroerd. Zo is de appreciatie van zijn werk lange tijd negatief beïnvloed door zijn vermeend twijfelachtige levensstijl. LEVEN Er is niet veel bekend over het leven van Romeyn de Hooghe. Hij is in 1645 geboren als zoon van een knopenmaker, heeft in elk geval een zodanig veelzijdige opleiding genoten dat hij zich niet alleen tot een beroemde etser, maar ook tot een erudiete schrijver kon ontplooien. In 1667 had hij als 22-jarige al zo’n reputatie dat hij de titelplaat mocht etsen van Constantijn Huygens’ Zee-straet van ’sGraven-hage op Schevening. In 1673 trouwt Romeyn de Hooghe een domineesdochter; ze krijgen een dochter, Maria Romana. De Hooghe is dan als etser al behoorlijk productief en tegelijk doelgericht. Hij wil de maatschappelijke ladder op en dus werkt hij bijvoorbeeld voor de Poolse koning Jan Sobieski, wat hem een Poolse adelijke titel oplevert. Hij verwerft leengoederen ter verhoging van zijn edele status. In Amsterdam begint hij meerdere kunsthandels, maar werkt hij tegelijk aan zijn intellectuele niveau en maatschappelijk aanzien. Het is niet ondenkbaar dat het onderschrift van een portret van Romeyn de Hooghe door Taco Hajo Jelgersma van De Hooghe zelf afkomstig is. Jelgersma geeft met zijn aanduiding ‘R. de Hooghe se ipse pinxit’ (heeft zichzelf geschilderd) te kennen dat hij een kopie maakt van een zelfportret. En wat zegt Romeyn van zichzelf: Romeyn de Hooghe, doctor in de beide rechten koninklijk commissaris in Lingen, een uitmuntend,
vindingrijk en vaardig kunstenaar, alsook een beroemd etser, schilder en dichter en deskundig in elke kunst en doctrine die je maar wilt. Door een aanzienlijke erfenis van een vermogende oom kon Romeyn de Hooghe zich ook wat ruimer behuizen; het gezin verhuist in 1682 naar Haarlem, waar het behoorlijk op stand gaat wonen. Hier bouwt hij ijverig voort aan zijn veelzijdige oeuvre en zijn maatschappelijke status. Van hieruit levert hij zijn bijdrage aan de pamflettenoorlog van 1690. En hier heeft hij ook zijn laatste adem uitgeblazen en is hij begraven in het Lage Koor van de Grote Kerk. ‘VUIJLE PLATIES’ Status en reputatie zijn broer en zus. Je kunt de een niet nastreven en tegelijk de andere verwaarlozen. Dat De Hooghe zijn reputatie verwaarloosde is wellicht wat veel gezegd, maar lezende in dit boek ontkom je niet aan de indruk dat hij een deel van zijn slechte naam aan zichzelf te danken had. Dat geldt niet voor de aantijging dat hij pornografische prenten zou hebben vervaardigd voor de roman De dwaelende hoer, Het huis van Romeyn de Hooghe te Haarlem, Nieuwe Gracht 13,anno een vertaling van een boek toegeschreven aan Pietro Aretino. 2008. Foto: Marlies Toornend Het leverde De Hooghe wel het epitheton aretijns op, wat tot ver in de achttiende eeuw synoniem was voor vies en vunzig. Maar Romeyn heeft zich nooit als pornografisch tekenaar geprofileerd, en alle bezwaren tegen zijn ‘vuijle platies’ hebben nooit tot een veroordeling geleid. Achteraf is nog wat modder gegooid in een anoniem geschrift, Het wonderlijk leeven van ’t Boulonnois hondtie, waarin De Hooghe onder veel meer zijn vrouw prostitueert maar te gierig is om een arts haar aldus opgedane geslachtsziekte te laten behandelen.
Romeyn de Hooghe, Overwinning van Willem III aan de Boyne, 1690. Ets en gravure op twee bladen, elk 542 x 680 mm. Amsterdam, Rijksmuseum, Rijksprentenkabinet, RP-P-OB-68.281A.
Als echter in 1689 een politiek geïnspireerde pamflettenoorlog uitbreekt, lokt De Hooghe door zijn absolute stellingname in dit conflict – waarover later meer – wel degelijk het vuil uit dat dan over hem wordt uitgestort. Hij vervaardigde enkele spotprenten waarin de stad Amsterdam er in zijn strijd tegen stadhouder Willem III ongenadig van langs krijgt. Resultaat: hij krijgt al het oude vuil opnieuw in zijn gezicht plus het ernstige verwijt dat hij zijn vrouw
nu niet alleen aan christenen, maar zelfs aan joden uitgeleverd had. Deze blaam krijgt in 1690 een serieuze en op den duur doorslaggevende dimensie als alle aantijgingen tegen De Hooghe worden gebundeld in een pamflet van de Haarlemse hoofdofficier Adriaen Bakker (die in alle toonaarden zou ontkennen er de auteur van te zijn), Memorie van Rechten, waarin deze ‘ex officio’, dus ambtshalve, eist dat Romeyn de Hooghe gestraft wordt vanwege zijn ‘afschuwelijke en abominabele godslasteringen, diefstallen en andere boevenstukken’ en ‘ontuchtige’prenten. Decennia later zal Jacob Campo Weyerman dit pamflet nog gretig gebruiken om De Hooghe ‘Aretijnse prentverbeeldingen’ aan te wrijven. Romeyn heeft herhaaldelijk geprobeerd, langs gerechtelijke en artistieke weg, de Memorie van Rechten onderuit te halen. Het is niet gelukt. Ook de liefdesaffaire van zijn dochter Maria Romana heeft zijn reputatie geschaad. Romeyn had voor zijn dochter een politiek-maatschappelijk excellente partij op het oog, maar de dochter had een lief in haar hart. Dochter en minnaar lopen van huis weg, vader spoort ze op, ruzie, dreigementen, tranen, juridische stappen. Vader wint. Dochter trouwt de excellente partij en sterft na vier maanden. Vader houdt er een rekening van het gerecht en anonieme spot aan over. POLITIEK & SPOTPRENTEN De Hooghes partijkeuze in de politieke woelingen van de tweede helft van de zeventiende eeuw lopen niet alleen als een rode draad door zijn leven, maar zijn ook voedingsbodem voor veel van zijn grafisch werk. Alhoewel, in zijn geval is de discussie van de kip en het ei gerechtvaardigd: koos hij de kant van de orangisten uit overtuiging, of gaf hij de voorkeur aan de dikste beurs en de hoogste status? In hoofdstuk 3 van Romeyn de Hooghe wordt hij neergezet als een radicale republikein met affiniteit voor het werk van Descartes, Hobbes en Spinoza: allerminst een overtuigd aanhanger van de aspiraties van de Oranjes. In hoofdstuk 6 worden de drijfveren van De Hooghe genuanceerder geanalyseerd. Er is sprake van een complex mengsel van politieke overtuiging, mogelijke patronage en ander opportunisme, en van een fijne neus voor wat in de markt van de nieuwsprent rendeerde. Het resultaat is in elk geval dat Romeyn de Hooghe (bijna) altijd aan de zijde van stadhouder-koning Willem III is te vinden. Dat maakte hem bij de regenten, zeker die van Amsterdam, niet geliefd, vooral niet als zijn stellingname de vorm kreeg van een spotprent.
Romeyn de Hooghe, Mardi Gras de Cocq a L’Ane, 1690. Ets, gravure en boekdruk, 564 x 418 mm. Amsterdam, Rijksmuseum, Rijksprentenkabinet, RP-P-OB-55.189.
Zo’n spotprent is Mardi Gras de Cocq a L’ane uit 1690. Deze prent verbeeldt de toenadering van de stad Amsterdam tot het Frankrijk van Lodewijk XIV. Frankrijk had in 1672 een deel van de republiek bezet en de onvrede onder het volk over de politiek van de gebroeders De Witt en de Staten-Generaal leidde tot de restauratie van Willem als stadhouder en kapitein-
generaal van het leger. Willem verjoeg de Fransen uit de republiek en triomfeerde later in Engeland over de katholieken. Tegen de almaar groeiende macht van de stadhouder-koning zocht Amsterdam toenadering tot diens natuurlijke tegenstander, de koning van Frankrijk. Zeer tot ongenoegen van Willem sloot een aantal Hollandse steden een separate vrede met Frankrijk, ten faveure van de opbloei van de lucratieve handel met dat land. En dus zet Romeyn de Hooghe de Amsterdamse regenten neer als een gemaskerde gast aan het carnavaleske hof van Lodewijk XIV. De gast heeft in zijn onnozelheid – de op de prent gewraakte situatie begint op de ‘Onnoosele Kinderen-dag 1689’ – niet door dat de Franse koning op zijn kakstoel zit en van plan is om met de vrede zijn gat af te vegen. Daar staat Amsterdam (‘Barsse Jan’) in zijn hemd met levensgrote fleur-de-lis in totale stupiditeit voor een triomferende koning: onbetrouwbaar, onnozel, overgavebereid. Een andere spotprent uit 1690, Pantagruel Agonisant, heeft eveneens de Zonnekoning als hoofdpersoon. Hier speelt, met vergelijkbare ingrediënten, een ander hoofdmotief: het zegevierende protestantisme tegenover een achterhaald en achterlijk katholicisme. In deze spotprent wordt Lodewijk XIV afgebeeld als de reus Pantagruel uit het werk van de zestiendeeeuwse Franse schrijver François Rabelais. André Hanou heeft eerder (nummer 41 van Faicts & Dicts. Berichten van de Rabelais-club ‘Fay ce que vouldras’ ) een uitgebreide bespreking gewijd aan deze prent (kijk op rabelais.nl). Lodewijk is stervende. Hem en heel Frankrijk had het bericht bereikt dat Willem III in Ierland, in de slag aan de Boyne, het leven had gelaten. Feestvreugde alom: de kampioen van de protestanten gevallen en het katholicisme zegeviert! Maar Willem is niet dood; hij rijdt, aan het hoofd van zijn troepen, Lodewijks hofzaal binnen. Van pure schrik moet nou Lodewijk op zijn beurt de dood onder ogen zien. Rond de reutelende vorst is een verachtelijk zootje verzameld: allen gedemoraliseerd, bezig met onfrisse praktijken zoals alleen katholieke onderdanen van een katholieke absolutist ze onderhouden, ontredderd: het katholicisme ligt op sterven en het nieuwe zegevierende geloof staat voor de deur. ‘VENSTER OP DE LATE GOUDEN EEUW ’ De ondertitel van Romeyn de hooghe. De verbeelding van de late Gouden Eeuw, is ‘dubbelzinnig’ bedoeld. Het werk van De Hooghe beeldt uit – gezien de aard van zijn etsen met vaak omvangrijke begeleidende teksten mag je zelfs zeggen: vertelt – de werkelijkheid van de tweede helft van de Nederlandse Gouden Eeuw. Zo is het een ‘venster op de late Gouden Eeuw’ (titel van de Inleiding), en dat venster geeft uitzicht op een variëteit aan taferelen uit zijn tijd. De biografie van Romeyn in hoofdstuk 1 geeft een verhelderend beeld van een venijnige politieke controverse met een stroom schot- en schandschriften als gevolg. Het maatschappelijk zelfbeeld van de kunstenaar verraden ons de zelfportretten in hoofdstuk 2. Normen en waarden vieren hoogtij in hoofdstuk 3: was Romeyn een radicale libertijn die met zijn ‘aanstootelijke’ levenswandel en ‘schandelijke printverbeeldingen’ het eeuwige verwijt kreeg ‘dat hy de Jeugd vergiftigde’? [Hiernaast een fragment van de titelprent in: Pietro Aretino, Het leven en d’arglistige treken der courtisanen te Romen, 1680. Den Haag, KB, 28 E 22.] Hoofdstuk 4 gaat in op Romeyns denkbeelden over de godsdienst: Descartes en Spinoza bepalen zijn ideeën over christendom en bijbel; ontmythologisering is het gevolg (neergelegd in het in 1735 postuum uitgegeven Hieroglyphica), en dat verklaart voor een aanzienlijk deel zijn slechte naam. In de hoofdstukken 5 tot en met 8 komt De Hooghes wereldbeeld aan bod: primitief waar het de exotische landen buiten Europa betrof, geëngageerd, activistisch op het
vlak van de Europese politiek. Dat leverde een serie sterk gekleurde nieuwsprenten op waarin de patriot Romeyn de Hooghe, in het kielzog van de redder des vaderlands Willem III, van leer trekt tegen de vijanden van staat en religie. Uiteraard is het vooral Frankrijk, overweldiger van de Republiek en katholiek, dat menige veeg uit de pan krijgt. Het laatste hoofdstuk (9) van deel I onderzoekt de zogenaamde joodse prenten van De Hooghe, en ook hieruit komt weer de verlichte en tolerante denker naar voren.
Romeyn de Hooghe en medewerkers, De ontsachelijke uytvoeringen, en uytsteekende rang en macht van de burgermeesterlyke ampten, 1707. Doek, 370 x 690 cm. Burgemeesterskamer (oostwand), Stadhuis Enkhuizen. Foto: Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag
Deel II, de hoofdstukken 10 tot en met 17, gaat nog steeds over de late Gouden eeuw, maar dan vooral over het venster van waaruit wij die tijd zien. Het ontstaansproces van de ets, vanaf het bedenken van de inhoud tot aan de uitvoering op de koperplaat, wordt geschetst. Het procedé van inkleuring en vervaardiging van gekleurde platen komt aan de orde. De enorme productie van boekillustraties en de fysieke en emotionele levendigheid van die tekeningen, zo kenmerkend voor etser, worden in hoofdstuk 12 behandeld. Vooral op latere leeftijd heeft Romeyn de Hooghe een voorkeur ontwikkeld voor monumentaal werk. Daartoe mag men rekenen de verschillende typen geografische kaarten. Zeker ook de schilderingen in diverse gebouwen, met als hoogtepunt de kolossale schilderijen in de burgemeesterskamer van het stadhuis te Enkhuizen. De titel van één daarvan zegt genoeg over de bedoeling van Romeyn: ‘De ontsachelijke uytvoeringen, en uytsteekende rang en macht van de burgermeesterlyke ampten’. Diezelfde drang naar maatschappelijk aanzien is waarschijnlijk de reden geweest waarom De Hooghe een aantal – goedbetaalde – opdrachten aannam voor het vervaardigen van ‘kunstnijverheid’: bokalen, kussendecoraties, ontwerpen van fonteinen. Verfijnde voorwerpen die thuishoorden in de hogere milieus, waartoe Romeyn, als geleerde kunstschilder, pictor doctus, al doende toegang kreeg. TOT SLOT Romeyn de Hooghe. De verbeelding van de late Gouden Eeuw zou deze beeldend kunstenaar met grote trots vervuld hebben. Het is zonder meer een monumentaal boek met een fraaie layout, verantwoorde kleurendruk, bijzondere papierkeuze, en het is, uiteraard, rijk en goed geproportioneerd geïllustreerd. Het Rijksprentenkabinet van het Rijksmuseum, de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, het Amsterdamse Stadsarchief, achttien specialisten die de ‘beeldbepalende’ kunstenaar van de late Gouden Eeuw van alle kanten in het zonnetje hebben gezet, en uitgeverij Waanders te Zwolle, hebben deze Romeyn de Hooghe zeker een zeer fraai verjaardagscadeau geschonken. De schrijvers van het boek
hopen dat het, met de gelijknamige tentoonstelling in het Allard Pierson Museum in Amsterdam en online onderzoeksinstrumenten, een aanzet is voor verdere wetenschappelijke studie naar deze bijzondere kunstenaar. Zij zien ook graag dat een breder publiek de ‘ten onrechte weinig bekende Romeyn de Hooghe’ de waardering geeft die hij verdient. Kijkend naar de vele tientallen prenten in het boek, heb ik een idee waarom het grote publiek Steen, Vermeer, Hals, Rembrandt, minder snel vergeet dan Romeyn de Hooghe. Niet direct omdat hij het verkeerde metier op een toegepaste manier in de verkeerde tijd beoefende. Het is een cliché dat kunst eeuwig moet zijn en tijdloos. Maar het helpt wanneer je als kijker een voorstelling als het ware uit haar tijd kunt tillen, kunt vertalen naar je eigen tijd. Wat in de tweede helft van de zeventiende eeuw allemaal aan zinnebeeldigs, historisch, politieks, zinnenprikkelends, verheffends, belerends en humoristisch bij elkaar getekend en gestoken is, dat is zo typisch zeventiende-eeuws. Het is moeilijk om dat naar ons toe te halen. © Piet Offermans & rabelais.nl, december 2008 / www.rabelais.nl