Themadag exoten WEW/NecoV 2012 Thema “Wat maakt exoten invasief?” 13 december 2012, Natuurplaza, Nijmegen. De themadag begint met ruim 50 deelnemers die plaatsnemen in de lezingenzaal van Natuurplaza. De deelnemers worden verwelkomd door werkgroep voorzitter Roelf Pot en dagvoorzitter Rob Leuven (NEC-E).
Rob Leuven geeft een toelichting op het doel en de samenstelling van het NEC-E en geeft een korte toelichting op het programma.
Naast de verschillende lezingen is er in de pauze een uitgebreid programma, waaronder een postersessie, de demonstratie van een Ambrosia app (Wiebe Lammers), simulatieprogramma ECO-SIM (Dirk Hilbers) een rondleiding in de kassen (Leon Lamers) en de mogelijkheid om de nieuwste exoot te bewonderen (Chinese modderkruiper).
1. Elly Morriën, Tim Engelkes, Annelein Meisner en Wim H. van der Putten, Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW),
[email protected]
Nieuwkomers in de plantengemeenschap: Ondergrondse en bovengrondse interacties met klimaatgeïnduceerde areaaluitbreidende planten Samenvatting: Door een warmer wordend klimaat breiden veel Europese plantensoorten hun areaal uit in noordelijke richting. Zulke areaaluitbreiders kunnen een deel van hun natuurlijke vijanden kwijtraken tijdens het verbreidingsproces, hetgeen een voordeel oplevert en ten opzichte van inheemse planten en kan leiden tot talrijkheid in een nieuw areaal. Binnen genusparen van nauw verwante exotische en inheemse plantensoorten zijn individuele en gecombineerde effecten van bodemorganismen en bovengrondse generalistische herbivorie getest. Areaaluitbreiders zijn slechts beperkt gereduceerd in groei door herbivoren, inheemse plantensoorten werden sterk negatief. Areaaluitbreiders groeiden even goed op grond van zichzelf als op grond van andere plantensoorten. Echter, inheemse planten groeiden veel slechter op eigen grond dan op grond van anderen. Areaaluitbreidende planten bleken oa minder aantrekkelijk voor plantenparasitaire nematoden en schimmels (oa fusaria). De gevoeligheid van planten voor bovengrondse herbivorie was niet gecorreleerd met de pathogeengevoeligheid in de bodem. Wel waren boven- en ondergrondse effecten optelbaar. Areaaluitbreiders hebben zowel bovengronds als in de bodem een voordeel ten opzichte van nauw verwante inheemse plantensoorten. Een veldexperiment waarbij in natuurlijke uiterwaardvegetaties tenten met en zonder herbivoren werden geplaatst liet zien dat de aanwezigheid van herbivoren niet leidt tot een dominantie van exoten. Zowel exoten als inheemse soorten profiteren bovendien van minder competitie in ijlere vegetaties. Vraag Tom vd Have: bij welke temperatuur is onderzoek verricht en is dit optimaal voor de verschillende soorten, maw van invloed op de uitkomst van het experiment. Antw. Er is gebruik gemaakt van een gemiddelde temperatuur. Exoten hebben bredere temperatuur tolerantie.
2. Lidewij Keser, Universiteiten Bern en Konstanz Rollen van klonale levensstrategieën en foerageergedrag van wortels in invasiviteit van plantensoorten Samenvatting Invasiviteit van plantensoorten kan deels worden verklaard door een aantal van hun functionele eigenschappen. Klonale planten blijken regelmatig het meest invasief. Via een database-analyse is bekeken welke morfologische klonale planteigenschappen (bijvoorbeeld jaarlijkse rametproductie, de afstand tussen moeder- en dochterramets) positief gecorreleerd zijn aan invasiviteit. Korte levensduur, groot aantal nakomelingen en facultatieve klonaliteit zijn gekoppeld aan invasiviteit. Uit experimenten waarin het foerageergedrag van wortels (aanpassing wortelmorfologie bij nutrientenwijzigingen) van 13 koppels invasieve en niet-invasieve plantensoorten met elkaar zijn vergeleken blijkt dat bij meer nutrienten er grotere toename in wortellengte plaatsvindt bij invasieven. Deze soorten kunnen gemakkelijker hun worteldiameter verkleinen. Invasieven
profiteren zodoende van sterkere groeirespons in heterogene milieus en verliezen tegelijkertijd geen bovengrondse biomassa in heterogene milieus Vraag Karin Didderen. Is het aantal regios waar soort voorkomt nog meegenomen in aantal regios dat ze invasief zijn. Antw. nee Leni Duistermaat Heb je gekeken naar apomixis (voortplanting zonder pollen). Antw. Nee.
3. Tanja Speek Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW)
Voorspellen invasiviteit uitheemse planten in Nederland: planteigenschappen, verloop in de tijd en maten van invasiviteit. Om invasief gedrag van exoten in Nederland te voorspellen zijn uitheemse planten bestudeerd die zich al hebben gevestigd in Nederland: 1. macro-ecologische benadering: eigenschappen van planten versus invasiviteit. Invasiviteit kent twee maten gebruikt: hoe wijdverspreid ze zijn in Nederland (aaantal kmhokken Floron) en of ze lokaal dominant zijn (aantal plots >10% bedekking) Daarnaast is een serie planteigenschappen verzameld en andere factoren, zoals de tijd sinds introductie. Regionale verspreiding is groter soorten die niet Europees, hoog polyploid zijn en langer voorkomen in NL. Lokale dominantie is hoog bij soorten die kort in NL voorkomen De belangrijkste conclusie is dat de eigenschappen en factoren die samenhangen met invasiviteit duidelijk verschillen per maat voor invasiviteit. 2. ‘plant-soil-feedback’ experiment: Nemen uitheemse planten in Nederland na verloop van tijd af in lokale dominantie onder toenemende druk van natuurlijke vijanden. 3. Australische Weed Risk Assessment (WRA) getest op de Nederlandse exoten. Hierbij zijn drie kwantitatieve maten voor invasiviteit gebruikt - wijdverspreidheid in Nederland, toename hierin in de laatste vijftig jaar en lokale dominantie - en één kwalitatieve maat – voorkomen op een ‘black list’ in deze regio. Hieruit bleek dat de WRA het beste de kwalitatieve maat voorspelt. Definitie van invasiviteit is belangrijk. Wetenschap en beleid hanteren andere definities. Daarnaast zijn de parameters dominantie en verspreiding belangrijk. Vraag: Opmerking Tom vd Have: effect op mensen is niet subjectief. Er is een maat uit de gezondheidswetenschappen, die het effect uitrukt in jaren dat leven wordt verkort. Ook andere effecten worden via panels geobjectiveerd en effecten toetsbaar gemaakt. Er is wel subjectiviteit in de grens van klassen Opmerking Henk Siebel: Ook impact op biodiversiteit objectief gemaakt door beheerders. Hoeveel habitats en soorten worden bedreigd is een maat en de impact op totale biodiversiteit wordt ook bepaald. Zijn nog verder te objectiveren. Vraag: Zijn soorten lokaal dominant later wijd verspreid? Antw: Is niet altijd zo. Als ze beide zijn dan vormen ze een groot probleem Vraag: Welke black list protocollen zijn gebruikt en zijn ecologische en overige effecten uit elkaar gehaald? Correlaties zullen er ander uitzien wanneer dit wel gebeurt.
4. Pieter Boets, Koen Lock en Peter L.M. Goethals Laboratorium voor Milieutoxicologie en Aquatische Ecologie, Universiteit Gent Email:
[email protected]
Invasieve macroinvertebraten in aquatische ecosystemen: hoe, waar en waarom? Gedurende de laatste tientallen jaren is de (on)vrijwillige verspreiding en introductie van aquatische invasieve soorten enorm toegenomen. De verdere verspreiding van invasieve soorten wordt vereenvoudigd door de connectie van rivieren, toenemende handel en de degradatie van ecosystemen. Veranderende milieuomstandigheden zoals een verbetering van de chemische waterkwaliteit of een daling in saliniteit van brakke polderwaterlopen heeft bijgedragen tot een succesvolle vestiging van verscheidene niet-inheemse macroinvertebraten in Vlaanderen. Dit fenomeen wordt vaak versterkt door intensieve internationale handel via scheepvaart en de natuurlijk lage diversiteit in brakke polderwaterlopen. In Vlaanderen worden vele grote rivieren gekarakteriseerd dor een hoge “biocontaminatie” (SCBI) wat duidt op een belangrijke aanwezigheid van invasieve soorten. Hotspots zijn scheepvaartkanalen en brakke polderwateren, (man made en gedegradeerde habitats) . Tot dusver zijn minstens 20 verschillende exotische macro-crustaceeën teruggevonden in Vlaanderen in zoete en licht brakke waterlopen. Onderzoek duidt erop dat exotische soorten wel degelijk een invloed hebben op inheemse soorten en dat ze een daling in de abundantie van de inheemse soorten kunnen veroorzaken. Intensieve monitoring campagnes in combinatie met data-gedreven modellering hebben hun nut al bewezen bij het verwerven van kennis over de impact die deze invasieve soorten kunnen veroorzaken. Aangezien exotische soorten een dreigend en groeiend probleem vormen is het noodzakelijk om acties te ondernemen en een strengere wetgeving in te voeren aangaande ballast water en de introductie van nieuwe invasieve soorten om een verdere ecologische en economische schade te voorkomen. Bv Bewustmaking, wetgeving en handhaving, watch lists en natuurlijke buffers. Vraag. Observatie tussen delft en den haag: Ponto caspische soorten in kanalen, aziatische soorten in polders. Is het geen kwestie van introductie ipv geschikt habitat. Antw: nee, er zijn ook al vervangingen bijv. G.tigrinis vervangen door D. Villosus Vraag. Zijn effecten van exoten positief of negatief? Antw: Exoten kunnen gemeenschap veranderen, sneller afbreken verandert nutrienten spiral, directe predatie is ook een negatief effect.
5. Diederik Strubbe Universiteit Antwerpen
Invasiesucces van halsbandparkieten (Psittacula krameri) in Europa: de rol van klimaat en natuurlijke vijanden. Een van de meest opvallende niet-inheemse soorten in Europa is de halsbandparkiet (Psittacula krameri), die oorspronkelijk afkomstig is uit delen van Afrika en Azië. Sinds de jaren 60 hebben zich in Europa meerdere populaties gevestigd, en ondertussen komen er hier verschillende tienduizenden halsbandparkieten voor. In België, Nederland en Duitsland al 10.000 vogels, in het Verenigd
Koninkrijk leven er minstens 30.000 halsbandparkieten. Het is lang onduidelijk geweest welke factoren toelaten dat een subtropische vogel zoals de halsbandparkiet het zo goed doet in een (relatief) kouder Europa. Klimaat, een gebrek aan natuurlijke vijanden en een associatie met mensen zijn mogelijke verklaringen van zijn invasiviteit. Climate-matching: Door het vergelijken van de klimaatniche die de halsbandparkiet inneemt in zijn oorspronkelijk verspreidingsgebied met zijn Europese klimaatniche kan aangetoond worden dat er slechts een partiële niche overlap is. Het voorkomen van halsbandparkieten in het zuiden van Europa kan door een overeenkomst in klimaat verklaard worden, maar de populaties in noordwest Europa bevinden zich in voor halsbandparkieten eerder koud gebied. Dit wordt ondersteund door een analyse van het introductiesucces van halsbandparkieten: op koudere locaties sterven de populaties sneller uit dan in warmere delen van Europa. Human-activitiy: introductiekans hoger is op plaatsen waar veel mensen wonen. Dit komt hoogstwaarschijnlijk omdat er in meer stedelijke gebieden meer voedsel te vinden is voor de parkieten. Enemy-release: Naast voedselbeschikbaarheid helpt ook het ontbreken van natuurlijke vijanden de halsbandparkiet om te overleven in gebieden die klimatologisch niet optimaal zijn. Samenvattend kan gezegd worden dat de halsbandparkiet zijn gedeeltelijke ‘climate mismatch’ kan compenseren door een gebrek aan natuurlijke vijanden en het grote voedselaanbod in stedelijke omgevingen. Er is competitie met inheemse soorten. Er zijn minder boomklevers bij hoge dichtheden parkieten. Uit een experiment waarbij nestholen werden afgedicht bleek dat iin de resterend nestholen minder boomklevers werden aangetroffen. Er is sprake van indirecte competitie: parkiet begint eerder met broeden. Voorspelling is dat 0 tot 15 % verlies van inheemse holenbroeders zal optreden, vooral rond Antwerpen en vooral rond stad
Vraag wat is de belangrijkste limiterende factor? Antw: Broedgelegenheid. Vraag: Waarom zitten ze niet wijdverspreid in Gent. Antw: Pas als draagkracht is bereikt zoeken ze verder naar nieuwe gebieden gaat langzaam. Vraag: gebruiken ze ook andere holen dan bomem? Ja in india en ook in brussel in spleten van gebouwen Wat maakt ecosystemen invadeerbaar? Amerikaanse vogelkers in bossen. Bart Nyssen Unie van Bosgroepen
De verklaring voor het invasiesucces van invasieve exoten wordt meestal gezocht in eigenschappen of omstandigheden gebonden aan deze soorten. Daardoor lijkt het alsof het bijvoeglijk naamwoord ‘invasief’ een eigenschap is die aan ‘de exoot’ kleeft en deze soorten tot een gevaar voor onze ecosystemen maakt. Hetgeen strijdig is met de ‘tens rule’ (Williamson & Fitter 1996): 10 % van de exoten komt hier terecht, van deze soorten burgert 10% in waarvan dan weer 10% invasief wordt. Ter verklaring wordt in het geval van de Amerikaanse vogelkers meestal gewezen op een combinatie van ecologische strategieën (klimaat- en bodemvaag, vroege en veelvuldige zaadzetting, efficiënte verbreiding over lange afstanden). Eigenschappen die ook opgaan in haar oorsprongsgebied. Ook wordt veelvuldig de ‘enemy release hypothesis’ ter verklaring aangehaald (Keane & Crawley 2002). Onderzoek naar het inzetten van natuurlijke vijanden levert dan ook een
schat aan informatie op aan inheemse organismen die met de vogelkers samenleven, waaronder een 250-tal geleedpotigen. Aangezien de Amerikaanse vogelkers zich hier niet anders gedraagt dan in haar oorsprongsgebied roept dit de vraag op: Is er dan iets mis met onze ecosystemen? Het antwoord op deze vraag is op twee totaal verschillende wijzen weinig geruststellend: • Enerzijds zijn er de open en half-open vegetaties waarin vogelkers zich invasief gedraagt. Hier is vogelkers een soort die net als in Amerika de successie versnelt en zelfs als climaxsoort optreed. In New Jersey zijn er bijvoorbeeld duinreservaten die voor 80% en meer door vogelkers gedomineerd worden. Op de overgang van de rijke landbouwgronden in de Midwest naar de droge prairies komen vergelijkbare ecosystemen voor. • Anderzijds zijn er de bosecosystemen waarin de vogelkers zich invasief gedraagt. Ook hier is vogelkers een soort die de successie versnelt en ook in deze ecosystemen gedraagt de vogelkers zich hier niet anders dan daar. Alleen: de sterk verarmde pionier-bosecosystemen die onze zandgronden domineren komen daar slechts sporadisch voor. Van de Noordoost Amerikaanse bossen kunnen we leren dat wanneer in bossen op regenwater gevoede zandgronden in voldoende mate zaadbomen van opvolgersoorten voorkomen het aandeel vogelkers onder de 10% zakt en bij langdurige ongestoorde ontwikkeling onder de 1%. Het Nederlandse beheer maakt een invasie plausibel. Zo ontbreken in NL vaak opvolgsoorten en schaduwsoorten. Als het bos zich zou mogen ontwikkelen zou vogelkers een marge soort worden, maar met beheer wordt het systeem steeds teruggezet. In april 2013 verschijnt een boekje over ander beheer (www.vogelkers.nl) Vraag: Is er verschil tussen bos en dduin? En is het dan aan te bevelen in bos niet bestrijden duin of heide wel? Antwoord: er heerst bestrijdingsmoeheid. Optimalisatie beheer is gericht op de zaadbodem aan rand van open systemen onder controle houden. De USA gebruikt roundup. Met bladbehandeling gaat alles kapot.
Beheren van invasiviteit – de ultieme preventie Hein van Kleef, Rob Leuven Nederlands Expertisecentrum Exoten
In het huidige exotenbeheer en - beleid wordt alles in het werk gesteld om dreigende invasies te voorkomen via voor- en vroegtijdig ingrijpen. Ondanks de grote inspanning om te voorkomen dat schadelijke uitheemse soorten het land binnenkomen en talrijk worden, neemt het aantal invasies toe. De oorzaak daarvoor moet gezocht worden in het reactieve karakter van het huidige beleid: er wordt pas ingegrepen als een schadelijke exoot onderweg is of is waargenomen. Consequentie is dat veel nieuwe uitheemse soorten te laat worden opgemerkt. Eigenlijk is er behoefte aan een proactieve aanpak, waarbij ecosystemen worden beheerd op een wijze die invasies voorkomt. Daarbij is “Wat maakt exoten invasief?” een buitengewoon belangrijke vraag. Het antwoord op de vraag zou namelijk wel eens de sleutel kunnen zijn om te komen tot effectief en duurzaam exotenbeheer. Een groot aantal studies heeft laten zien dat inheemse soorten via concurrentie en andere biotische interacties een rol in spelen in het tegenhouden van invasies. Het mechanisme daarachter is dat reeds gevestigde soorten resources (bijv. voedingsstoffen) gebruiken, die daardoor niet beschikbaar zijn voor nieuwkomers. Nieuwe soorten, zoals net aangekomen exoten, hebben daardoor een gereduceerde kans zich te vestigen en minder middelen om tot dominantie te komen. Door verstoringen en veranderingen in de leefomgeving kunnen vrije niches ontstaan en komen
resources beschikbaar voor plaagsoorten. Een preventief beheer begint dus met het herstellen van aangetaste ecosystemen en het voorkomen van onnodige verstoringen. Daarnaast is het van belang om ook tijdens uitvoering van natuur- en exotenbeheer vrije niches te voorkomen of zo snel mogelijk te vullen. In de praktijk blijkt dit (nog) niet te gebeuren. Beheer van invasiviteit bestaat uit het vullen van niches. Daarbij wordt gestreefd naar een maximaal gebruik van beschikbare resources. Dit kan worden bereikt door het faciliteren (of introduceren) van een selectie van inheemse soorten, die samen een groot deel van de beschikbare nicheruimte kunnen vullen. Bijvoorkeur zijn dit ook doelsoorten uit water- en natuurbeheer. Het beheer van invasiviteit is een veelbelovende manier van exotenbeheer. Op dit moment is het nog niet operationeel en vereist nog een aanzienlijke traject van kennis- en ervaringontwikkeling. Voor natuurbeheer, waterbeheer en wetenschap liggen op dit gebied spannende uitdagingen. Exotenparade 2012 De themadag wordt afgesloten met de Exotenparade 2012: Welke exotische soorten waren nieuw of breiden zich sterk uit in 2012? Met bijdragen van vogels (Tom van der Have), vaatplanten (Leni Duistermaat), woekering Klimop (Cecile Lapré) en mariene exoten (Marco Faasse) en Chinese modderkruiper (Nils van Kessel). De bijdrage van Cecile Lapré bevatte een oproep op de laatste dia van haar presentatie.