RJ-Uiting 2007-7: 'ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen' Ten geleide Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen is geactualiseerd. Rekening is gehouden met ontwikkelingen in wetgeving en algemene maatschappelijk aanvaardbare normen. Enkele belangrijke wijzigingen ten opzichte van de bestaande Richtlijn 615: • Met ingang van boekjaar 2007 zijn de Wet toezicht beleggingsinstellingen en enkele andere toezichtwetten vervangen door de Wet op het financieel Toezicht (Wft). Dit heeft diverse wijzigingen (in onder andere definities) met zich meegebracht. Tevens is nu rekening gehouden met de wijzigingen die recent in de Wtb waren aangebracht; • Hoewel artikel 2: 401 lid 2 BW beleggingsinstellingen toestaat om koersverschillen ten opzichte van de voorafgaande balansdatum niet ten laste van de winst- en verliesrekening te brengen, mits zij op de reserves worden bij- of afgeboekt, wordt nu aanbevolen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening op te nemen. • De bepalingen rond aankoopkosten van beleggingen zijn gelijkgetrokken met de bepalingen rond transactiekosten in ontwerp-Richtlijn 290 Financiële instrumenten, waarbij het wel mogelijk blijft om aankoopkosten te activeren en af te schrijven over de vermoedelijke looptijd van de belegging; • In verband met de verhoogde nadruk op de kostenstructuur van beleggingsinstellingen dienen emissiekosten ten laste van de winst-en-verliesrekening te worden gebracht, in plaats van het in mindering brengen op het agio; • De mogelijkheid om bij de bepaling van de reële waarde van beleggingen rekening te houden met marketability costs is vervallen; • De aanbevolen referentie aan de marktnotering voor een beursgenoteerde belegging is de actuele biedprijs, en voor een te verkrijgen actief of een opgenomen verplichting, de actuele laatprijs. Het is belegginginstellingen echter ook toegestaan om als marktnotering de prijs van de meest recent gedane transactie te hanteren (close koers). • In afwijking van Richtlijn 213 Vastgoedbeleggingen is het beleggingsinstellingen toegestaan om vastgoed in ontwikkeling te verwerken als vastgoedbelegging; • De bepaling dat vastgoed in eigen gebruik door beleggingsinstellingen als vastgoedbelegging mag worden aangemerkt is vervallen; • De structuur van de Richtlijn is aangepast zodat nu de toelichtingsvereisten in een afzonderlijke paragraaf staan. Ook enkele bijzondere onderwerpen zijn verplaatst naar afzonderlijke paragrafen.
1
Verzoek tot commentaar
De RJ nodigt u uit tot het inzenden van reacties en commentaren op deze RJ-Uiting. Deze ziet de RJ graag uiterlijk 1 augustus 2007 tegemoet. Reacties en commentaren kunnen schriftelijk worden ingediend bij het RJ-secretariaat, bij voorkeur per e-mail:
[email protected]. Reacties en commentaren zullen in aanmerking worden genomen bij het vaststellen van de definitieve Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen en worden door de RJ als openbare informatie behandeld, tenzij door respondenten is aangegeven dat het commentaar geheel of gedeeltelijk moet worden aangemerkt als vertrouwelijk. Naar verwachting zal de definitieve versie van de aangepaste Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen worden opgenomen in editie 2007 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, die in december 2007 verschijnt. Amsterdam, 19 juni 2007
2
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
615 Beleggingsinstellingen Deze ontwerp-Richtlijn 615 (2007) is uitgegeven voor commentaar. De commentaarperiode loopt tot 1 augustus 2007.
615.1 Begripsbepaling TOEPASSINGSGEBIED
101 Beleggingsinstellingen worden in dit hoofdstuk afzonderlijk behandeld. De andere hoofdstukken zijn eveneens van toepassing op beleggingsinstellingen, tenzij uitdrukkelijk uit dit hoofdstuk blijkt dat dit niet het geval is. Dit hoofdstuk is van toepassing op: – de beleggingsmaatschappijen die op grond van hun rechtsvorm overeenkomstig artikel 2:360 BW onderworpen zijn aan Titel 9 Boek 2 BW, en – de beleggingsinstellingen en beheerders waaraan ingevolge de Wet financieel toezicht (Wft) een vergunning is verleend (Staatsblad 2006, 475). Voor de overige beleggingsinstellingen wordt dit hoofdstuk geacht mede richtinggevend te zijn. 102
Artikel 4:51 van de Wft luidt:
Een beheerder, beleggingsinstelling of bewaarder verstrekt binnen vier maanden na afloop van het boekjaar aan de Autoriteit Financiële Markten een jaarrekening, een jaarverslag en overige gegevens als bedoeld in de artikelen 361, eerste lid, 391, eerste lid, onderscheidenlijk 392, eerste lid, onderdelen a tot en met h, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. 2. Een beheerder of beleggingsinstelling verstrekt binnen negen weken na afloop van de eerste helft van het boekjaar halfjaarcijfers aan de Autoriteit Financiële Markten. 3. Voorzover de beheerder, de beleggingsinstelling of de bewaarder niet aan Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn onderworpen, is deze titel van overeenkomstige toepassing op de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens, bedoeld in het eerste lid, en op de halfjaarcijfers, bedoeld in het tweede lid, met uitzondering van artikel 403 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voorzover het beheerders betreft. 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verstrekking en de inhoud van de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens, bedoeld in het eerste lid, en van de halfjaarcijfers, bedoeld in het tweede lid. 5. Onverminderd het bepaalde in Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek kan de Autoriteit Financiële Markten op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid of van het op grond van het vierde lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
103
Artikel 4:52 lid 1, 2 en 4 van de Wft luiden:
1. Een beheerder, beleggingsinstelling of bewaarder maakt binnen vier maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, openbaar. 2. Een beheerder of beleggingsinstelling maakt binnen negen weken na afloop van de eerste helft van het boekjaar de halfjaarcijfers, bedoeld in artikel 4:51, tweede lid, openbaar. 4. De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid of het op grond van het derde lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
Artikel 119 van het op grond van de Wft uitgevaardigde Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo) luidt: 119 BGfo: Een beheerder, beleggingsinstelling of bewaarder verstrekt de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens,
1
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007 bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de wet, wat de indeling en inhoud betreft, onverminderd de artikelen 121 tot en met 124 en 146, in de vorm waarin deze zijn opgemaakt krachtens Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of de internationale jaarrekeningstandaarden.
In artikel 1:1 Wft is aangegeven dat een beleggingsinstelling zowel een beleggingsmaatschappij als een beleggingsfonds betreft. Dit betekent dat de bepalingen van Titel 9 Boek 2 BW van toepassing zijn op de jaarverslaggeving van een beheerder, beleggingsinstelling of bewaarder en dus ook op een beleggingsfonds zonder rechtspersoonlijkheid. Verder zijn de bepalingen uit Titel 9 Boek 2 BW van toepassing op naar buitenlands recht opgerichte rechtspersonen voor zover zij (dan wel de beheerder daarvan) vergunninghouders zijn ingevolge de Wft. Voor buitenlandse beleggingsinstelling (dan wel de beheerder daarvan) met een zogenaamde ICBEstatus geldt dat zij geen Nederlandse vergunning behoeven te bezitten, maar geldt een notificatieplicht. Voor buitenlandse beleggingsinstellingen uit landen met adequaat toezicht zijn slechts de toelichtingsvereisten voor de jaarverslaggeving van toepassing. Ook voor deze instellingen geldt een notificatieplicht. DEFINITIES
104 De Wft verstaat volgens artikel 1:1 onder een beleggingsinstelling een beleggingsmaatschappij of een beleggingsfonds De deelgerechtigden in een beleggingsinstelling worden in dit hoofdstuk aangeduid als deelnemers. 105
Een beleggingsmaatschappij is (artikel 1:1 Wft):
de rechtspersoon die gelden of andere goederen ter collectieve belegging vraagt of verkrijgt teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen.
106
Een beleggingsfonds is (artikel 1:1 Wft):
een niet in een beleggingsmaatschappij ondergebracht vermogen waarin ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen.
107 Een deelnemingsrecht is een al dan niet in aandelen belichaamd belang in het eigen vermogen van een beleggingsinstelling. 108 In de Wft wordt daarnaast onderscheiden de Instelling voor Collectieve Belegging in Effecten (ICBE). Daaronder wordt verstaan (artikel 1:1 Wft): een beleggingsinstelling waarvan het statutaire of reglementaire doel uitsluitend is het beleggen in effecten of deposito’s met toepassing van het beginsel van risicospreiding, waarvan de rechten van deelneming zonder beperkingen in Nederland kunnen worden aangeboden en op verzoek van de deelnemer ten laste van het vermogen van de beleggingsinstelling rechtstreeks of middellijk worden ingekocht of terugbetaald en waarvan de zetel en het hoofdkantoor, of wanneer het een beleggingsfonds betreft, die van de beheerder, in Nederland is gelegen.
De ICBE status (Internationaal: UCITS) verschaft de beleggingsinstelling een Europees paspoort waarmee het eenvoudiger is om haar aandelen in andere EG-lidstaten te verhandelen. 109 Een open end beleggingsinstelling is een instelling die op grond van haar voorwaarden (statuten en dergelijke) op aanvraag van het publiek dagelijks 2
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
deelnemingsrechten uitgeeft of inkoopt. 110 Een closed end beleggingsinstelling is een instelling waarbij geen doorlopende uitgifte of inname van deelnemingsrechten plaatsvindt. 111 Een beleggingsinstelling, die noch strikt open end, noch strikt closed end is wordt aangeduid als semi-closed end dan wel als semi-open end. Semi-closed en semi-open end beleggingsinstellingen worden wettelijk gezien als open end beleggingsinstellingen behandeld. Veel semi-open end en semi-closed end beleggingsinstellingen treden in de praktijk op als open end beleggingsinstelling. Onder omstandigheden kunnen open end beleggingsinstellingen in het belang van de aandeelhouders/participanten, besluiten de inkoop van eigen aandelen/participaties op te schorten. Voor het onderscheid open end/closed end is voor dit hoofdstuk primair bepalend de wijze waarop de beleggingsinstelling zich feitelijk gedraagt. 112 Artikel 2:76a BW definieert een beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal als volgt: een naamloze vennootschap, a. die uitsluitend ten doel heeft haar vermogen zodanig te beleggen dat de risico’s daarvan worden gespreid, ten einde haar aandeelhouders in de opbrengst te doen delen, b. waarvan het bestuur krachtens de statuten bevoegd is aandelen in haar kapitaal uit te geven, te verwerven en te vervreemden, c. waarvoor aan een beheerder een vergunning is verleend als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht voor plaatsing van haar aandelen, en d. waarvan de statuten bepalen dat de vennootschap beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal is.
113 Beleggingsinstellingen kunnen naar de aard van hun beleggingen worden onderscheiden in beleggingsinstellingen die hoofdzakelijk of uitsluitend beleggen in: – aandelen (en afgeleide instrumenten); – vastrentende waarden (en afgeleide instrumenten); – vastgoed (in exploitatie/in ontwikkeling); – liquiditeiten (waaronder vreemde valuta); – edele metalen; en – andere financiële waarden en afgeleide instrumenten. In afwijking van alinea 213.107 is het beleggingsinstellingen toegestaan om vastgoed in ontwikkeling te verwerken als vastgoedbelegging, waarbij de bepalingen in alinea 213 van dit hoofdstuk in acht worden genomen. Bij afgeleide instrumenten kan gedacht worden aan warrants, swaps, (over-the-counter) opties, termijntransacties, futures en dergelijke. Daarnaast komen beleggingsinstellingen voor die een portefeuille aanhouden bestaande uit verschillende soorten beleggingen. Het is tevens niet ongebruikelijk dat de beleggingsobjecten worden geconcentreerd op bepaalde geografische gebieden, bedrijfstakken en dergelijke. FISCALE VERSCHIJNINGSVORMEN
114 Ook in fiscale zin kennen beleggingsinstellingen vele verschijningsvormen. Beleggingsfondsen en -maatschappijen kunnen op grond van hun rechtsvorm en/of zetel onderworpen zijn aan de Wet op de vennootschapsbelasting 1968. Op grond van artikel 28 van deze wet kunnen beleggingsinstellingen onder bepaalde voorwaarden evenwel opteren voor de status van fiscale beleggingsinstelling (fbi). Deze status
3
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
houdt in dat onder bepaalde voorwaarden de vennootschapsbelasting naar het nultarief wordt geheven. Daarnaast kunnen ook onder voorwaarden van de vennootschapsbelasting geheel vrijgestelde beleggingsinstellingen (VBI) worden onderscheiden. Het in fiscale zin te onderscheiden besloten fonds voor gemene rekening is niet aan vennootschapsbelasting onderworpen (‘transparance fiscale’). Voor de omtrent de belastingpositie te verstrekken informatie wordt verwezen naar alinea 424 en 425.
615.2 Waardering van beleggingen GRONDSLAGEN
201
Artikel 2:401 lid 2 BW eerste volzin luidt:
De beleggingen van een beleggingsmaatschappij als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht mogen tegen marktwaarde worden gewaardeerd.
De wet biedt beleggingsinstellingen de mogelijkheid om beleggingen tegen marktwaarde te waarderen. Onder marktwaarde wordt verstaan het bedrag waartegen een goed (per balansdatum) in een markt bestens kan worden verkocht, zonder rekening te houden met nog te maken transactiekosten. In een actieve markt is de marktwaarde gelijk te stellen aan de reële waarde behoudens het hierna, in alinea 307 en verder, vermelde over transactiekosten. Daarom, en om aan te sluiten op het toenemende gebruik (ook internationaal) van het begrip ‘reële waarde’ (fair value) als waarderingsgrondslag wordt in dit hoofdstuk verder uitsluitend het begrip reële waarde gehanteerd. Beleggingsinstellingen wordt aanbevolen beleggingen te waarderen tegen de reële waarde (marktwaarde), waaronder wordt verstaan het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn (alinea 204 van hoofdstuk 120 Prijsgrondslagen). Hoewel artikel 2:401 lid 2 BW beleggingsinstellingen toestaat om koersverschillen ten opzichte van de voorafgaande balansdatum niet ten laste van de winst- en verliesrekening te brengen, mits zij op de reserves worden bij- of afgeboekt, wordt aanbevolen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening op te nemen. In die gevallen waarin niet alle waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening worden opgenomen wordt op grond van artikel 16b lid 3 van het Besluit modellen jaarrekening buiten de telling van de winst- en verliesrekening een post ‘wijziging in de reserves uit hoofde van waardeveranderingen’ opgenomen. Het verdient aanbeveling in die gevallen tevens het beleggingsresultaat van de beleggingsinstelling als totaal onder de winst- en verliesrekening te vermelden. 202 Waardevermeerderingen van beleggingen waarvoor geen frequente marktnoteringen bestaan, worden op grond van artikel 2:390 lid 1 BW opgenomen in een herwaarderingsreserve. Verwezen wordt naar hoofdstuk 240 Eigen vermogen. NADERE INVULLING VAN HET BEGRIP REËLE WAARDE
203
Het geldbedrag waartegen een beleggingsobject zou kunnen worden verhandeld (de 4
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
reële waarde) is mede afhankelijk van de aard en de werking van de voor het beleggingsobject bestaande verkoopmarkt, van de beoogde aanwending van het beleggingsobject en van eventuele voor de beleggingsinstelling bijzondere verplichtingen verbonden aan de aan- of verkoop van het beleggingsobject. Indien voor een beleggingsobject geen actieve markt, geen regelmatige marktnotering of geen marktnotering bestaat, dient nadere invulling te worden gegeven aan de reële waarde. Voor de te onderscheiden soorten beleggingen wordt het begrip reële waarde in de alinea’s 204 tot en met 213 nader geconcretiseerd. 204 Voor beleggingsobjecten waarvoor een actieve markt bestaat met regelmatige marktnotering, kan gedacht worden aan markten voor courante edele metalen, valuta, effecten en afgeleide instrumenten. De reële waarde voor deze categorie is in het algemeen de marktnotering. De aanbevolen referentie aan de marktnotering voor een aangehouden actief of uit te geven verplichting is de actuele biedprijs, en voor een te verkrijgen actief of een opgenomen verplichting, de actuele laatprijs. Het is belegginginstellingen echter ook toegestaan om als marktnotering de prijs van de meest recent gedane transactie te hanteren (close koers). 205 Voor beleggingsobjecten waarvoor geen actieve markt of geen regelmatige marktnotering bestaat, kan gedacht worden aan minder actieve markten voor edele metalen, valuta, effecten en afgeleide instrumenten. De reële waarde is gelijk aan de marktnotering wanneer deze dateert van een periode op of omstreeks het waarderingsmoment, mits op objectieve wijze tot stand gekomen. Indien een dergelijke notering ontbreekt kan de reële waarde worden benaderd door uit te gaan van de meest recente marktnotering rekening houdend met opgetreden marktontwikkelingen. De reële waarde kan in voorkomende gevallen eventueel ook worden bepaald aan de hand van de marktwaarde van vergelijkbare beleggingen waarvoor wel een actieve markt bestaat met regelmatige marktnotering. 206 Voor beleggingsobjecten waarvoor geen marktnotering bestaat, kan gedacht worden aan aandelen, vastrentende waarden en afgeleide rente-instrumenten, over-the-counter-opties, valutatermijncontracten, valutaswaps en vastgoed (in exploitatie en in ontwikkeling). Dit wordt nader uitgewerkt in de alinea’s 207 tot en met 213.
Aandelen 207 Voor de vaststelling van de reële waarde van aandelen zonder marktnotering kunnen een rol spelen de rentabiliteitswaarde, de rendementswaarde en/of de intrinsieke waarde al naar gelang deze waardebegrippen, al dan niet in combinatie, relevant kunnen worden geacht in het kader van het doel waarvoor de belegging wordt aangehouden.
Vastrentende waarden en afgeleide rente-instrumenten 208 De reële waarde van vastrentende waarden, waaronder onderhandse leningen en renteinstrumenten zonder marktnotering, kan worden bepaald op basis van de geldende rente voor de desbetreffende markt, rekening houdende met het specifieke debiteurenrisico. Daarbij wordt tevens de resterende looptijd en de mogelijkheid van vervroegde aflossing in acht genomen.
5
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
Over-the-counter-opties 209 De reële waarde van over-the-counter-opties kan worden afgeleid uit de reële waarde van vergelijkbare opties met marktnotering, rekening houdende met de geldende martkrente onder correctie voor afwijkende volatiliteit en andere prijsbepalende factoren. Ook kan de reële waarde worden bepaald op basis van algemeen aanvaarde rekenmodellen of worden ontleend aan informatie verkregen van gezaghebbende brokers/instituten.
Valutatermijncontracten en valutaswaps 210 De reële waarde van valutatermijntransacties en valutaswaps zonder marktnotering kan worden afgeleid uit de reële waarde van vergelijkbare transacties in termen van valuta en looptijd waarvoor wel een marktnotering bestaat. Ook kan de reële waarde worden bepaald op basis van algemeen aanvaarde rekenmodellen. Bij de bepaling van de reële waarde wordt rekening gehouden met het specifieke debiteurenrisico.
Vastgoed 211 Voor de bepaling van de reële waarde van beleggingen in vastgoed wordt verwezen naar alinea 503 tot en met 514 van hoofdstuk 213 Vastgoedbeleggingen. De reële waarde van vastgoed wordt veelal bepaald door middel van taxatie. Taxatie kan plaatsvinden door interne dan wel door externe taxateurs. Tevens dienen de bepalingen inzake transactiekosten van alinea 307 en verder van dit hoofdstuk in acht te worden genomen. Transactiekosten kunnen omvatten overdrachtskosten en notariskosten. Op grond van de Wft moeten alle beleggingen die geen financiële instrumenten zijn jaarlijks getaxeerd worden door een onafhankelijke deskundige.
Vastgoed anders dan in ontwikkeling 212 De reële waarde van vastgoed anders dan in ontwikkeling wordt veelal getaxeerd uitgaande van de marktwaarde van het object. Overigens kan ook de bedrijfswaarde (indirecte opbrengstwaarde) van het object relevant zijn.
Vastgoed in ontwikkeling 213 Voor vastgoed in ontwikkeling wordt de reële waarde bepaald door taxatie van het bedrag waartegen het object bij oplevering bestens kan worden verkocht onder aftrek van de nog te besteden kosten. Indien de desbetreffende toekomstige reële waarde of de nog te besteden kosten slechts met grote mate van onzekerheid getaxeerd kunnen worden dient de reële waarde benaderd te worden op basis van de (actuele waarde van de) reeds bestede kosten. Bij gerede twijfel of de reeds bestede kosten terug verdiend kunnen worden, dient het vastgoed tegen de lagere opbrengstwaarde van het project in het bestaande stadium van ontwikkeling te worden gewaardeerd. Hiervan kan sprake zijn in situaties waarin belangrijke onzekerheden bestaan, bijvoorbeeld omtrent de verwachte verkoopprijs, de hoogte van de bouwsom, de verkrijging van vergunningen, de financiering, de verhuur(baarheid) van het object of als gevolg van andere
6
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
bijzondere ontwikkelings- of bouwproblemen. 214 Indien vastgoedbeleggingsinstellingen met een fbi-status aan project-ontwikkeling doen dient rekening te worden gehouden met belaste compartiment voor de Vennootschapsbelasting en dient voor over (belaste) resultaten uit dit compartiment vennootschapsbelasting te worden voldaan.
615.3 Inrichting en presentatie van de jaarrekening 301 In het Besluit modellen jaarrekening zijn modellen voor de jaarrekening van beleggingsmaatschappijen opgenomen. Deze modellen zijn tevens voor zover relevant van toepassing voor beleggingsfondsen. Voor de balans betreft dit de modellen Q en R en voor de winst- en verliesrekening model S. Overigens zijn ingevolge artikel 2:398 lid 3 BW de vrijstellingsbepalingen op grond van de omvang van het bedrijf ex artikel 2:396 en artikel 2:397 BW niet van toepassing voor een beleggingsinstelling waarop het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de Wet op het financieel toezicht van toepassing is. Voor deze beleggingsinstellingen is dus steeds het regime voor de grote rechtspersoon van toepassing. INRICHTING VAN DE BALANS
302 Het criterium voor het onderscheid tussen vaste en vlottende activa is gelegen in het antwoord op de vraag of de activa bestemd zijn om de uitoefening van de werkzaamheid van de rechtspersoon al dan niet duurzaam te dienen (artikel 2:364 lid 1 BW). Uit de aard van de beleggingsinstelling vloeit veelal voort dat zij een actief beleggingsbeleid voert, zodat een voortdurende afweging plaatsvindt om te beoordelen of het aanhouden van de activa al dan niet wenselijk is. Voor beleggingsinstellingen is bovengenoemd onderscheidingscriterium derhalve moeilijk toepasbaar. Voor de overige activa – niet zijnde beleggingen – is dit criterium wel toepasbaar en bestaat er geen verschil met andere rechtspersonen. Het wettelijk verplichte onderscheid blijft daar van toepassing, uiteraard tenzij het in totaal om posten van te verwaarlozen betekenis gaat. INRICHTING EN PRESENTATIE VAN DE WINST- EN VERLIESREKENING
Beleggingsresultaat 303 Onder het beleggingsresultaat van een beleggingsinstelling wordt verstaan het rendement van de instelling dat bestaat uit de gerealiseerde1 opbrengsten uit beleggingen, de waardeveranderingen van beleggingen alsmede overige resultaatcomponenten.
Gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen 304 Een splitsing tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen heeft bij beleggingsinstellingen geen betekenis voor de resultaatbepaling indien de beleggingsinstelling in waarden belegt waarvan de reële waarde op objectieve wijze tot stand komt. Dit is bijvoorbeeld het geval indien wordt belegd in objecten waarvoor een courante markt bestaat met regelmatige marktnoteringen. Bij herbelegging van gerealiseerde bedragen in soortgelijke beleggingen blijft hetzelfde risico 1
Dit omvat tevens de opgelopen, maar nog niet ontvangen, rente.
7
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
bestaan, zodat het voor de beoordeling van het beleggingsresultaat in beginsel niet relevant is om onderscheid te maken tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen. In de Nota van Toelichting bij het Besluit modellen jaarrekening wordt hierover opgemerkt dat het realisatiebeginsel, voor zover het de beleggingsopbrengsten betreft, voor beleggingsmaatschappijen niet die inhoud heeft die het heeft voor productie- en handelsondernemingen. 305 Voor beleggingen waarvoor geen courante markt bestaat of geen (regelmatige) marktnoteringen bestaan, zoals beleggingen in vastgoed, hebben de ongerealiseerde waardeveranderingen een geringere betrouwbaarheidswaarde dan gerealiseerde waardeveranderingen. Het onderscheiden van waardeveranderingen is bij dergelijke beleggingen voor de bepaling van het beleggingsresultaat echter niet van belang. Het onderscheid tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen is in voorkomende gevallen echter wel relevant voor de beoordeling van de kwaliteit van het beleggingsresultaat. De gerealiseerde waardemutaties kunnen een toetsing vormen van het realiteitsgehalte van de verantwoorde reële waarde van die beleggingen in het verleden. 306 Gerealiseerde waardeveranderingen omvatten slechts het nog niet in de winst- en verliesrekening verantwoorde gedeelte van het verschil tussen de aankoopprijs en de verkoopprijs.
Transactiekosten 307 De transactiekosten die direct zijn toe te rekenen aan de verwerving van beleggingen worden al dan niet in de eerste waardering opgenomen, afhankelijk van de gekozen waardering na de eerste verwerking: – in geval van waardering na de eerste verwerking tegen reële waarde met verwerking van de waardeveranderingen via de winst- en verliesrekening, worden de transactiekosten in de eerste periode van waardering in de winst- en verliesrekening verwerkt, of opgenomen in het geactiveerde bedrag voor de belegging en afgeschreven over de vermoedelijke looptijd van de belegging indien en voor zover de verantwoorde waarde inclusief transactiekosten hoger is dan de reële waarde; – in geval van waardering na de eerste verwerking tegen reële waarde met verwerking van de waardeveranderingen via het eigen vermogen, worden de transactiekosten verwerkt in de eerste waardering. Transactiekosten worden afgeschreven over de vermoedelijke looptijd van de belegging indien en voor zover de verantwoorde waarde inclusief transactiekosten hoger is dan de reële waarde. Dit betekent dat in geval van een waardestijging van een actief, waardestijgingen gecompenseerd worden met de nog geactiveerde transactiekosten van dat actief voordat zij per saldo leiden tot een bate in de winst- en verliesrekening. In het geval van een waardedaling van een actief, wordt de boekwaarde bepaald als de som van de reële waarde en de nog niet afgeschreven transactiekosten, tenzij deze transactiekosten al zijn gecompenseerd door een eerdere waardestijging, zoals bedoeld in de vorige zin. Op het moment van de overdracht van de belegging aan een derde worden de transactiekosten in de winst- en verliesrekening verwerkt, dan wel wordt het nog niet afgeschreven bedrag aan transactiekosten verwerkt in de winst- en verliesrekening; – in geval van waardering na de eerste verwerking tegen (geamortiseerde) kostprijs, worden de transactiekosten verwerkt in de eerste waardering. Door toepassing van de effectieve-rentemethode worden de transactiekosten als onderdeel van de amortisatie in de winst- en verliesrekening verwerkt.
8
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
308 In afwijking van alinea 307 mogen de aankoopkosten ook onmiddellijk ten laste van het resultaat worden verantwoord. 309 Verkoopkosten van beleggingen dienen als onderdeel van de gerealiseerde waardeverandering bij verkoop te worden verwerkt. Indien echter per balansdatum een stellig voornemen tot verkopen bestaat en de te verwachten verkoopkosten materieel zijn, dienen bij de waardering tegen reële waarde de verwachte transactiekosten verbonden aan de verkoop van het beleggingsobject reeds in aanmerking te worden genomen. 310 Voor de verwerking van transactiekosten bij open end beleggingsinstellingen wordt verwezen naar alinea 711.
Beheerskosten 311 Uit de winst- en verliesrekening dan wel de toelichting dient te blijken hoeveel de beheerskosten van beleggingsinstellingen zijn geweest. Onder beheerskosten bij een beleggingsinstelling worden verstaan de kosten gemoeid met het beheer van de beleggingsinstelling, de bewaring van activa van de beleggingsinstelling, de accountant, het toezicht op de beleggingsinstelling en de marketing. Als voorbeelden worden genoemd: beheersvergoedingen, performance fees, service fees, personeelskosten, huisvestingskosten, kosten van inventaris en inrichting en publiciteitskosten. Rentelasten worden niet bij de beheerskosten opgenomen. Volgens de Nota van Toelichting bij het Besluit modellen jaarrekening worden de rentelasten zo nodig wel in de toelichting gespecificeerd. Bij vastgoed behoren exploitatiekosten niet tot de beheerskosten.
Oprichtings- en emissiekosten 312
In artikel 2:365 BW worden oprichtings- en emissiekosten aangeduid als:
kosten die verband houden met de oprichting en met de uitgifte van aandelen.
Bij deze kosten kan gedacht worden aan kosten van adviseurs, notariskosten, kosten emissieprospectus, drukkosten aandeelbewijzen en dergelijke. Op grond van artikel 2:386 lid 3 BW worden oprichtings- en emissiekosten geactiveerd en in ten hoogste vijf jaren afgeschreven (onder het hoofd Afschrijvingen op immateriële en andere materiële vaste activa), dan wel in één keer ten laste van de winst- en verliesrekening gebracht (onder het hoofd Overige bedrijfskosten). Bij activering van oprichtings- en emissiekosten schrijft artikel 2:365 lid 2 BW het aanhouden van een wettelijke reserve voor. De kosten van oprichting en uitgifte van aandelenkapitaal die op basis van de wet als immateriële vaste activa mogen worden geactiveerd voldoen niet aan de criteria voor immateriële vaste activa zoals opgenomen in hoofdstuk 210 Immateriële vaste activa, alinea 104. Aanbevolen wordt derhalve om oprichtings- en emissiekosten niet te activeren.
9
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
313 Indien niet geactiveerd, dienen oprichtingskosten en emissiekosten ten laste van de winst- en verliesrekening te worden gebracht. De verwerking van emissiekosten in de winst- en verliesrekening wijkt af van het bepaalde in alinea 219 van hoofdstuk 240 Eigen vermogen waar een verwerking ten laste van het agio wordt voorgeschreven. Deze afwijking vloeit voort uit het de specifieke betekenis van de kostenstructuur van transacties in eigen aandelen bij beleggingsinstellingen. 314 Indien sprake is van separaat aan beleggers in rekening gebrachte kosten voor uitgifte of inkoop naast de koers van de deelnemingsrechten, dienen die kosten en de daarop betrekking hebbende opbrengsten in het resultaat te worden verwerkt (zie ook alinea 710). INRICHTING EN PRESENTATIE VAN HET KASSTROOMOVERZICHT
315 Voor beleggingsinstellingen is opneming van het kasstroomoverzicht mede relevant gezien de mogelijk veel voorkomende vermogensmutaties. Hoofdstuk 360 Het kasstroomoverzicht is derhalve ook voor beleggingsinstellingen van toepassing. In de bijlage van dit hoofdstuk zijn voorbeelden van kasstroomoverzichten opgenomen. 316 – –
Het kasstroomoverzicht van een beleggingsinstelling bestaat uit twee onderdelen: kasstromen uit beleggingsactiviteiten; kasstromen uit financieringsactiviteiten.
317 Voor beleggingsinstellingen die beleggen in liquide middelen wordt in afwijking van alinea 102 van hoofdstuk 360 onder geldmiddelen verstaan, de voor belegging beschikbare middelen die op grond van het Besluit modellen jaarrekening onderdeel vormen van de Overige activa. 318 Voor zover zowel gerealiseerde als niet-gerealiseerde waardeverschillen onderdeel vormen van het resultaat, dient hiermee bij het opstellen van het kasstroomoverzicht volgens de indirecte methode rekening te worden gehouden.
615.4 Toelichting ALGEMEEN
401 Artikel 124 lid 1 BGfo luidt: Een beleggingsinstelling vermeldt in de toelichting op de balans en de winst- en verliesrekening: a. indien van toepassing: de met de met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen aangegane overeenkomsten en een beschrijving van de hoofdlijnen van die overeenkomsten; b. welk percentage van het totale transactievolume van de beleggingsinstelling is uitgevoerd via de met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen; c. indien van toepassing: een opsomming van de soorten transacties die via de met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen zijn uitgevoerd en de voorwaarden waaronder die transacties plaatsvinden. Indien een transactie met een gelieerde partij niet tegen marktconforme voorwaarden heeft plaatsgevonden wordt tevens de naam van de gelieerde partij, de prijs, de relevante voorwaarden, de getaxeerde waarde en de reden voor niet marktconform handelen vermeld; d. indien van toepassing: het totaalbedrag gemoeid met transacties met de met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen die niet op een gereglementeerde markt of een andere markt in financiële instrumenten worden verricht;
10
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007 e. indien van toepassing: dat de beleggingsinstelling direct of indirect belegt in een andere beleggingsmaatschappij die een met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partij is of in een andere beleggingsinstelling die beheerd wordt door een met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partij en onder welke voorwaarden verkoop of inkoop van, alsmede terugbetaling op de rechten van deelneming in de andere beleggingsinstelling plaatsvindt; f. indien van toepassing: beleggingen in met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen, niet zijnde beleggingsinstellingen, die meer dan tien procent van het vermogen van de gelieerde partij of van het beheerde vermogen van de beleggingsinstelling uitmaken, met een uiteenzetting van de relatie met de gelieerde partijen en het land van vestiging van de betreffende gelieerde partijen indien dit niet Nederland is; g. indien de beheerder of bewaarder in het kader van het beheer van de beleggingsinstelling onderscheidenlijk de bewaring van de activa van de beleggingsinstelling werkzaamheden heeft uitbesteed: de naam van degene aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed en een beschrijving van de werkzaamheden die zijn uitbesteed; h. indien financiële instrumenten worden in- of uitgeleend: 1°. de waarde van de in- en uitgeleende financiële instrumenten; deze informatie dient in de toelichting op de balans onder de balanspost financiële instrumenten te worden vermeld; en 2°. de zekerheden die de beleggingsinstelling heeft verkregen; i. indien de beleggingsinstelling gemiddeld twintig procent of meer van het beheerde vermogen direct of indirect belegt in een andere beleggingsinstelling: 1°. waar de meest recente jaarrekening en het meest recente jaarverslag van de andere beleggingsinstelling verkrijgbaar zijn; 2°. of en, zo ja, waar de andere beleggingsinstelling onder toezicht staat; 3°. het relatieve belang van de beleggingsinstelling in de andere beleggingsinstelling aan het begin en het einde van het boekjaar van de beleggingsinstelling; 4°. de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming in de andere beleggingsinstelling aan het einde van het meest recente boekjaar van die andere beleggingsinstelling; 5°. de samenstelling van de beleggingsportefeuille van de andere beleggingsinstelling aan het begin en het einde van het meest recente boekjaar van die andere beleggingsinstelling; 6°. een beschrijving van het beleggingsresultaat van de andere beleggingsinstelling aan de hand van de meest recente jaarrekening van die andere beleggingsinstelling; en 7°. indien van toepassing: de afspraken tussen de beleggingsinstelling en de andere beleggingsinstelling over de verdeling van kosten en aan wie het voordeel ten goede komt; en j. indien de beleggingsinstelling 95 procent of meer van het beheerde vermogen direct of indirect belegt in een andere beleggingsinstelling: het beleggingsbeleid van de andere beleggingsinstelling.
WAARDERING TEGEN REËLE WAARDE
402 De wijze waarop de reële waarde is bepaald, dient vermeld te worden. In de toelichting dienen de uitgangspunten voor de taxatie uiteengezet te worden waarbij tevens wordt vermeld of bij de waardering rekening is gehouden met transactiekosten. De volgende elementen kunnen hierbij relevant zijn: de wijze van taxatie die is toegepast en indien de taxatie is afgeleid van het verwachte rendement, welke verwachtingen de instelling daaromtrent heeft en de rentevoet die is toegepast. Indien bij waardering van beleggingen tegen reële waarde transactiekosten worden afgeschreven conform alinea 307, dient het bedrag van de nog niet afgeschreven transactiekosten vermeld te worden. Voorts dient te worden vermeld of taxatie verricht is door interne dan wel externe taxateurs. Indien geen jaarlijkse taxatie plaatsvindt van de portefeuille als geheel dan dient vermeld te worden welk deel van de waarde van de portefeuille in welk boekjaar is getaxeerd. 403 Bij beleggingen waarvan de waarde is bepaald met behulp van rekenmodellen of taxaties door beëdigde taxateurs, conform alinea 209 tot en met 213, dienen de gehanteerde rekenmethoden of taxatiemethoden alsmede de frequentie van toepassing daarvan te worden vermeld.
11
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
404 In de toelichting wordt op grond van artikel 122 lid 1 sub d van het BGfo een mededeling gedaan in hoeverre activa die geen financiële instrumenten zijn die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of een andere markt in financiële instrumenten door een onafhankelijke deskundige zijn gewaardeerd, volgens welke methode de waardering heeft plaatsgevonden, alsmede de regelmaat waarmee deze waardering plaatsvindt. BELEGGINGSRESULTAAT
405 Op grond van artikel 123 lid 1 sub b van het BGfo worden in de toelichting opgenomen de naar soort onderscheiden kosten, gemoeid met het beheer van de beleggingsinstelling, de bewaring van activa van de beleggingsinstelling, de accountant, het toezicht op de beleggingsinstelling en de marketing, met inbegrip van de berekeningsgrondslag en de wijze waarop deze kosten ten laste van het resultaat zijn gekomen, in mindering zijn gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste zijn gekomen van de deelnemers in de beleggingsinstelling. Op grond van artikel 123 lid 1 sub j van het BGfo wordt in de toelichting een vergelijkend overzicht opgenomen van de naar soort onderscheiden volgens het prospectus, bedoeld in artikel 4:49, eerste lid, van de wet, te maken kosten en de daadwerkelijk gemaakte kosten. Op grond van artikel 123 lid 1 sub k van het BGfo worden in de toelichting de naar soort onderscheiden kosten opgenomen die voortvloeien uit directe of indirecte beleggingen in andere beleggingsinstellingen. 406 In de toelichting wordt op grond van artikel 122 lid 1 sub a van het BGfo een sluitend overzicht van het verloop gedurende het boekjaar van de beleggingen opgenomen, waarbij de beleggingen worden onderscheiden naar soort. Onder onderscheiden naar soort dient te worden verstaan de indeling naar verschillende soorten effecten en andersoortige beleggingen, zoals beleggingen in vastgoed. Dit overzicht dient minimaal de som van de verkrijgingen, de som van de vervreemdingen, de herwaarderingen en de koersverschillen te bevatten. Een dergelijk overzicht kan de volgende vorm hebben:
12
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
Boekwaarde (marktwaarde) begin boekjaar
Aankopen
Herwaarder ingen
Koersverschillen
Verkopen tegen boekwaarde
Boekwaarde (marktwaarde) einde boekjaar
…
…
…
…
…
…
… … … … …
… … … … …
… … … … …
… … … … …
… … … … …
… … … … …
… … …
… … …
… … …
… … …
… … …
… … …
…
…
…
…
…
…
Bedragen in ε 1.000
Aandelen Obligaties, waarvan: - Nederlandse staatsobligaties - overige obligaties Onderhandse leningen Hypothecaire leningen Opties en warrants Onroerend goed, waarvan: - binnenland Edele metalen Overige beleggingen Totalen
In voorgaand overzicht zijn de verkopen tegen boekwaarde opgenomen, teneinde te bewerkstelligen dat de som van herwaarderingen en koersverschillen aansluit bij de nietgerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Het is ook mogelijk de verkopen tegen opbrengstwaarde op te nemen en het verschil tussen opbrengstwaarde en voorafgaande boekwaarde onder Herwaarderingen op te nemen; zodoende sluit het overzicht aan bij het op grond van het Btb2005 uitgevaardigde model rapportageformulier inzake de kwartaalrapportage van beleggingsinstellingen. 407 In de toelichting wordt op grond van artikel 122 lid 1 sub b van het BGfo de samenstelling van de activa per het einde van het boekjaar uitgesplitst volgens de maatstaven die het best passen bij het beleggingsbeleid. Deze informatie over de beleggingsportefeuille kan een samenvoeging van gegevens bevatten, waarbij beleggingen naar omvang en/of typen onderverdeeld kunnen zijn. 408 In de toelichting wordt op grond van artikel 122 lid 1 sub c van het BGfo een vergelijkend overzicht opgenomen waarin over de drie laatste jaren per het einde van ieder jaar wordt getoond: de intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling, het aantal uitstaande deelnemingsrechten en de intrinsieke waarde per recht van deelneming. Met het begrip intrinsieke waarde wordt het volgens de balans zichtbare eigen vermogen van de beleggingsinstelling bedoeld. 409 In de toelichting wordt op grond van artikel 122 lid 1 sub e van het BGfo het bedrag der verplichtingen vermeld, onderscheiden naar soort per einde van het boekjaar, die voortvloeien uit dekkingstransacties met betrekking tot koers- en wisselrisico in verband met de beleggingen, voor zover een en ander niet reeds in de balans en winst- en verliesrekening is begrepen. Er dient inzicht gegeven te worden in overige significante valuta posities en financiële instrumenten die niet ter dekking van koers- of wisselrisico dienen. 410 In de toelichting wordt op grond van artikel 122 lid 1 sub f van het BGfo een gespecificeerde opgave opgenomen van die beleggingen die deelnemingen zijn waarin de
13
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
beleggingsinstelling invloed van betekenis uitoefent of kan uitoefenen op het zakelijke en financiële beleid (conform artikel 122 lid 1f BGfo en artikel 2:389 lid 1 BW). Deze bepaling is erop gericht om belangenverstrengelingen tot uitdrukking te brengen tussen de beleggingsinstelling en deelnemingen waarin wordt belegd. Indien de beleggingsinstelling 95 procent of meer van het belegde vermogen direct of indirect belegt in een andere beleggingsinstelling wordt in de toelichting op grond van artikel 122 lid 1 sub g van het BGfo de informatie opgenomen uit alinea 406 tot en met 409. VASTGOEDBELEGGINGEN
411 Vastgoed in ontwikkeling dient afzonderlijk in de balans of in de toelichting gepresenteerd te worden. In de toelichting dient vermeld te worden of en zo ja, in welke mate bij de waardering rekening is gehouden met eigen ontwikkelingskosten, overige indirecte kosten en rente. 412 In de toelichting dient uiteengezet te worden welke criteria gelden om te bepalen wanneer voor vastgoed de fase van ontwikkeling is afgerond en derhalve geen sprake meer is van vastgoed in ontwikkeling. BEHEERSKOSTEN
413 Op grond van artikel 123 lid 1 sub l van het BGfo wordt een zogenaamde ‘total expense ratio’ opgenomen in de toelichting van de jaarrekening. Aanbevolen wordt de wijze waarop de expense ratio is berekend toe te lichten. Indien de beleggingsinstelling 10 procent of meer van haar vermogen direct of indirect belegt in een andere beleggingsinstelling, worden de kosten van de andere beleggingsinstelling meegenomen bij het bepalen van de Total expense ratio. Belegt de beleggingsinstelling 95 procent of meer van het beheerde vermogen direct of indirect in een andere beleggingsinstelling dan vermeldt de toelichting op grond van artikel 123 lid 1 sub m van het BGfo: het niveau van de kosten van de andere beleggingsinstelling gerelateerd aan de gemiddelde intrinsieke waarde van de andere beleggingstelling, onder vermelding van de kosten die daarbij buiten beschouwing worden gelaten. 414 Op grond van artikel 123 lid 1 sub p van het BGfo wordt een zogenaamde ‘portfolio turnover ratio’ opgenomen in de toelichting van de jaarrekening. Aanbevolen wordt de wijze waarop de portfolio turnover ratio is berekend toe te lichten. Beleggingsinstellingen die uitsluitend of vrijwel uitsluitend beleggen in onroerende zaken hoeven deze portfolio turnover ratio niet op te nemen op grond van artikel 123 lid 2 van het BGfo. 415 De gekozen verwerkingsmethode voor de transactiekosten bij aan- en verkoop van beleggingen dient te worden toegelicht. Op grond van artikel 123 lid 1 sub c van het BGfo wordt in de toelichting opgenomen de transactiekosten die geïdentificeerd en gekwantificeerd kunnen worden en de wijze waarop deze kosten ten laste zijn gekomen van het resultaat, in mindering zijn gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste zijn gekomen van de deelnemers in de beleggingsinstelling. 416 De gekozen methode voor de verwerking van oprichtings- en emissiekosten wordt op grond van artikel 2:365 lid 2 BW in de toelichting uiteengezet. Het ten laste van de winst- en verliesrekening verantwoorde bedrag dient in de
14
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
toelichting te worden vermeld. 417 In de toelichting worden op grond van artikel 123 lid 1 sub a van het BGfo, voor zover van toepassing, de kosten van oprichting van de beleggingsinstelling, de wijze waarop deze kosten ten laste zijn gekomen van het resultaat, in mindering zijn gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste zijn gekomen van de deelnemers in de beleggingsinstelling en welk gedeelte ten goede is gekomen aan de beheerder, de bewaarder, de bestuurders van de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen. Indien van toepassing vermeldt de toelichting op grond van artikel 123 lid 1 sub n van het BGfo de retourprovisies die niet ten goede zijn gekomen aan de beleggingsinstelling en aan wie deze retourprovisies ten goede zijn gekomen. 418 Op grond van artikel 123 lid 1 sub d van het BGfo worden in de toelichting, indien van toepassing, de kosten die zijn gemaakt of vergoedingen die zijn gevraagd in verband met het inen uitlenen van financiële instrumenten opgenomen en de wijze waarop deze kosten ten laste zijn gekomen van het resultaat, in mindering zijn gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste zijn gekomen van de deelnemers in de beleggingsinstelling onderscheidenlijk aan wie deze vergoedingen ten goede zijn gekomen. 419 Op grond van artikel 123 lid 1 sub e van het BGfo worden in de toelichting opgenomen, indien van toepassing, de kosten voor het uitbesteden van werkzaamheden in het kader van het beheer van de beleggingsinstelling of de bewaring van de activa van de beleggingsinstelling en de wijze waarop deze kosten ten laste zijn gekomen van het resultaat, in mindering zijn gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste zijn gekomen van de deelnemers in de beleggingsinstelling. 420 Indien van toepassing vermeldt de toelichting op grond van artikel 123 lid 1 sub o van het BGfo de door de beheerder, de bestuurders van de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder, de bewaarder, de met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen of derden voor het uitvoeren van opdrachten ten behoeve van de beleggingsinstelling ontvangen of in het vooruitzicht gestelde goederen. 421 Op grond van artikel 123 lid 1 sub f van het BGfo worden in de toelichting opgenomen het totaal betaalde bedrag aan vergoedingen voor het aanbrengen van deelnemers indien dit bedrag hoger is dan één tiende procent van het gemiddelde beheerde vermogen van de beleggingsinstelling, de wijze waarop dit bedrag ten laste is gekomen van het resultaat, in mindering is gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste is gekomen van de deelnemers in de beleggingsinstelling en, indien van toepassing, de namen van met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen aan wie deze aanbrengprovisies ten goede zijn gekomen. 422 Op grond van artikel 123 lid 1 sub g van het BGfo worden in de toelichting opgenomen alle andere dan in onderdeel 311, 317 en 709X bedoelde naar soort onderscheiden kosten die hoger zijn dan tien procent van de totale kosten, inclusief de berekeningsgrondslag, en de wijze waarop deze kosten ten laste zijn gekomen van het resultaat, in mindering zijn gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste zijn gekomen van de deelnemers in de beleggingsinstelling.
15
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
VERMELDING PERSOONLIJKE BELANGEN BESTUURDERS EN COMMISSARISSEN
423 Indien directieleden en commissarissen van de beleggingsinstelling respectievelijk de beheerder persoonlijke belangen bij beleggingen hebben aan het begin en/of het einde van het boekjaar, wordt dit ingevolge artikel 123 lid 2 van het BGfo onder de overige gegevens vermeld. Een persoonlijk belang kan bestaan zowel uit een geldelijk belang als uit een zeggenschapsbelang. In beide omstandigheden dient het totale (persoonlijke) belang te worden vermeld. Volstaan kan worden met vermelding van het belang van alle directieleden en commissarissen tezamen, aanbevolen wordt echter deze vermelding afzonderlijk te doen voor de gezamenlijke bestuurders en gewezen bestuurders en de gezamenlijke commissarissen en gewezen commissarissen. Dit laat overigens onverlet de (wettelijk) verplichte toelichting omtrent bezoldigingen van bestuurders en commissarissen (zie hoofdstuk 271, paragraaf 6 Bezoldigingen van bestuurders en commissarissen). BELASTINGEN
424 De fiscale status van de beleggingsinstelling (zie alinea 114) dient te worden toegelicht. De belastingen dienen te worden toegelicht overeenkomstig hoofdstuk 272 Belastingen naar de winst. Uiteengezet dient te worden op welke wijze eventuele latente vennootschapsbelasting verband houdend met de beleggingen wordt verwerkt. In de toelichting dienen de verliezen vermeld te worden welke nog met komende winsten kunnen worden verrekend, voor zover het belastingeffect hiervan niet in de balans is opgenomen. 425 Indien bij toepassing van een egalisatierekening de fiscale uitdelingsverplichting het voor uitkering beschikbare bedrag per aandeel overtreft, dient dit te worden toegelicht. INKOOP EN HERUITGIFTE VAN EIGEN DEELNEMINGSRECHTEN BIJ OPEN END BELEGGINGSINSTELLINGEN
426
Artikel 2:378 lid 2 BW schrijft onder meer voor:
Vermeld wordt op welke post van het eigen vermogen de verkrijgingsprijs of boekwaarde daarvan in mindering is gebracht.
427 In de toelichting wordt op grond van artikel 123 lid 1 sub h van het BGfo opgenomen de wijze waarop de op- en afslagen zijn berekend, aan wie de op- en afslagen ten goede zijn gekomen en, voor zover van toepassing, de wijze waarop zij zijn verwerkt in de jaarrekening. 428 In de toelichting worden op grond van artikel 123 lid 1 sub i van het BGfo de overige eenmalige kosten vermeld die deelnemers in de beleggingsinstelling betalen bij in- en uittreding, inclusief de berekeningsgrondslag. 429 Bij toepassing van het toegestane alternatief zoals beschreven in alinea 705 dient in de toelichting: – een mutatieoverzicht van de transacties in eigen aandelen te worden opgenomen, en
16
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
– aangegeven te worden de nominale waarde van de in bezit zijnde eigen aandelen die in mindering zijn gebracht op het geplaatste kapitaal, teneinde de vrije ruimte in het eigen vermogen te kunnen vaststellen. Het mutatieoverzicht dient de volgende componenten te bevatten. Nominale waarde Bedragen in ε 1.000
Beginstand Verworven door de vennootschap, dochtermaatschappijen en derden voor rekening van de vennootschap Ingetrokken door de rechtspersonen
…
(Her-)uitgegeven
…
Eindstand
…
... …
430 Omdat de beleggingsinstelling met veranderlijk kapitaal doorgaans frequent handelt in eigen aandelen is zij op grond van artikel 2:401 lid 3 BW ontslagen van de verplichting van artikel 2:378 lid 3, tweede zin BW om elke verwerving en vervreemding voor eigen rekening van aandelen en certificaten daarvan te vermelden, alsmede van de verplichting om te vermelden de redenen van verwerving, het aantal, het nominale bedrag en de overeengekomen prijs van de bij elke handeling betrokken aandelen en certificaten en het gedeelte van het kapitaal dat zij vertegenwoordigen. Opneming van het mutatieoverzicht als bedoeld in alinea 429 is niet verplicht voor een open end beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal die de ingekochte eigen aandelen behandelt als waren zij ingetrokken.
615.5 Aanvullende voorschriften voor het jaarverslag van de directie 501 Mede in aanvulling op de bepalingen inzake het Jaarverslag van Afdeling 7 van Titel 9 Boek 2 BW en hoofdstuk 400 Jaarverslag dient een beleggingsinstelling in het jaarverslag aandacht te besteden aan: – de doelstellingen van de instelling en het gevoerde beleggingsbeleid, ten minste in termen van rendement en risico; – het beleggingsresultaat per (bij derden uitstaand) deelnemingsrecht over de laatste vijf jaren, gesplitst naar inkomsten, waardeveranderingen en kosten. 502 Met betrekking tot de naleving code Tabaksblat stelt artikel 5:45.10 van de Wft dat: 1. een beleggingsinstelling, met een zetel in Nederland en een beleggingsportefeuille waartoe aandelen of certificaten van aandelen behoren die zijn toegelaten op een markt in financiële instrumenten, zorgvuldig en transparant moet omgaan met de bijbehorende stemrechten. 2. een beleggingsinstelling jaarlijks in ieder geval op haar website haar beleid publiceert ten aanzien van het uitoefenen van het stemrecht op aandelen die zij houdt in beursgenoteerde vennootschappen. 3. een beleggingsinstelling jaarlijks op haar website en/of in haar jaarverslag verslag doet van de uitvoering van het stembeleid van het betreffende verslagjaar. 4. indien een beleggingsinstelling uitsluitend kiest voor publicatie op haar website dan in het jaarverslag naar de website wordt verwezen.
17
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
503 Met betrekking tot de “In control verklaring” van de beheerder stelt artikel 121 van het BGfo dat het jaarverslag van een beleggingsinstelling een verklaring bevat van de beheerder dat hij beschikt over een beschrijving van de inrichting van de bedrijfsvoering welke voldoet aan de wet, dat de bedrijfsvoering effectief is en overeenkomstig de beschrijving functioneert.
615.6 Instelling voor Collectieve Belegging in Effecten (ICBE) 601 In aanvulling op alinea 406 van dit hoofdstuk wordt voor een ICBE in artikel 146 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo) verdergaande informatie geëist die in de balans en winst- en verliesrekening of de toelichting daarop moet worden opgenomen. Het gaat daarbij om: a. tegoeden bij banken; b. een onderscheid in de overzichten van de beleggingen, bedoeld in artikel 122, eerste lid, onderdelen a en b van het BGfo, naar: 1°. financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de notering op een gereglementeerde markt; 2°. financiële instrumenten die op een gereglementeerde markt of een andere markt in financiële instrumenten worden verhandeld; 3°. effecten als bedoeld in artikel 130, onderdeel c van het BGfo; en 4°. financiële instrumenten als bedoeld in artikel 131, onderdeel a van het BGfo; c. een sluitend overzicht van de gesaldeerde mutaties in de verslagperiode in het eigen vermogen van de beleggingsmaatschappij of het beheerde vermogen van het beleggingsfonds ten gevolge van en uitgesplitst naar: 1°. inkomsten uit beleggingen; 2°. overige inkomsten; 3°. belastingen; 4°. de bestemming, of voorgestelde bestemming, van het nettoresultaat; 5°. de vermeerdering of vermindering van het eigen vermogen van de beleggingsmaatschappij of van het beheerde vermogen van het beleggingsfonds; 6°. meer- en minderwaarde op beleggingen; en 7°. overige mutaties van de activa en passiva; en d. het bedrag van de verplichtingen onderscheiden naar soort aan het einde van het boekjaar die voortvloeien uit verrichtingen met betrekking tot financiële derivaten en voorzover deze niet reeds in de balans en de winst- en verliesrekening zijn opgenomen. Voor het halfjaarbericht geldt dat onverminderd hetgeen in artikel 125, eerste lid van het BGfo is bepaald, een instelling voor collectieve belegging in effecten in de halfjaarcijfers de gegevens opneemt, zoals bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b van artikel 146 van het BGfo, zoals deze luidden aan het einde van de eerste helft van het boekjaar.
615.7 Specifieke onderwerpen AFSCHRIJVING OP VASTGOED DAT ALS BELEGGING WORDT AANGEHOUDEN
701 Volgens artikel 2:386 lid 4 BW wordt op vaste activa met beperkte gebruiksduur jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat op de verwachte toekomstige levensduur is afgestemd. Indien beleggingsinstellingen vastgoed als belegging aanhouden en deze tegen
18
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
reële waarde verantwoorden dient op de vastgoedbelegging niet te worden afgeschreven (zie hoofdstuk 213 Vastgoedbeleggingen, alinea 503). 702 Indien de beleggingsinstelling beleggingen in vastgoed aanhoudt dienen de bepalingen in alinea 801 tot en met 804 van hoofdstuk 213 Vastgoedbeleggingen te worden toegepast. INGEKOCHTE EIGEN DEELNEMINGSRECHTEN BIJ OPEN END BELEGGINGSINSTELLINGEN
703 Transacties in eigen deelnemingsrechten kunnen invloed uitoefenen op grootheden als de intrinsieke waarde per deelnemingsrecht en de winst per deelnemingsrecht. Met name bij open end beleggingsinstellingen spelen deze grootheden een belangrijke rol, temeer daar doorgaans sprake is van een hoge frequentie van transacties. Bovendien is bij de hier genoemde instellingen de verdeling van transactiekosten en oprichtings- en emissiekosten tussen zittende, scheidende en nieuwe deelnemers van bijzonder belang. Derhalve zijn in alinea 704 tot en met 714 regels gegeven die alleen van toepassing zijn op open end beleggingsinstellingen in de zin van alinea 109 en 111. Hetgeen in deze alinea’s bepaald is voor aandelen geldt voorzover van toepassing ook voor andere deelnemingsrechten. 704
Artikel 2:373 lid 3 BW luidt:
Het kapitaal wordt niet verminderd met het bedrag van eigen aandelen of certificaten daarvan die de rechtspersoon of een dochtermaatschappij houdt.
Artikel 2:385 lid 5 BW, eerste zin luidt: Eigen aandelen of certificaten daarvan die de rechtspersoon houdt of doet houden, mogen niet worden geactiveerd.
Door de wetgever is voor beleggingsinstellingen wat betreft de toepassing van deze bepalingen geen uitzondering gemaakt. Zie echter ook alinea 705. 705 Indien bij een open end beleggingsinstelling op grond van het in alinea 704 gestelde de ingekochte eigen aandelen in mindering worden gebracht op de vrije reserves, dient de berekening van de intrinsieke waarde per aandeel gebaseerd te worden op het aantal bij derden geplaatste aandelen en niet op het aantal aandelen dat kan worden afgeleid uit het op de balans weergegeven geplaatste kapitaal. Gezien de betekenis van de vermelding van het bij derden geplaatste kapitaal is het aanvaardbaar dat beleggingsmaatschappijen met een open end karakter (in de zin van alinea 109 en 111) de nominale waarde van de ingekochte eigen aandelen zichtbaar in mindering brengen op het geplaatste kapitaal en het verschil tussen de nominale waarde en de verkrijgingsprijs van de ingekochte eigen aandelen op het agio. 706 De in de verkrijgingsprijs begrepen vergoeding voor resultaat van het lopend boekjaar dient niet via de winst- en verliesrekening te worden verantwoord, doch te worden verwerkt hetzij conform alinea 705 hetzij conform alinea 712. DIVIDEND OP INGEKOCHTE EIGEN AANDELEN BIJ OPEN END BELEGGINGSINSTELLINGEN
707
Artikel 2:105 lid 5 BW en artikel 2:216 lid 5 BW bepalen, dat eigen aandelen bij de
19
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
berekening van de winstverdeling meetellen, tenzij in de statuten anders is bepaald. 708 Indien de statuten de eigen aandelen bij de winstverdeling niet uitsluiten, dient het op de eigen aandelen gedeclareerde dividend verwerkt te worden: – hetzij via het agio; – hetzij via de overige reserves (bijvoorbeeld de herbeleggingsreserve); – hetzij volgens de in alinea 712 aangegeven methode. Aangegeven dient te worden welke verwerkingsmethode is gekozen. HERUITGIFTE VAN INGEKOCHTE EIGEN AANDELEN BIJ OPEN END INSTELLINGEN
709 De verschillen tussen de heruitgifteprijs en de verkrijgingsprijs (bij voorkeur volgens een fifo-volgorde of een benadering daarvan bepaald) dienen op dezelfde wijze te worden verwerkt als de bij toepassing van alinea 705 gekozen methode. Deze bepaling geldt niet voor de open end beleggingsinstelling met veranderlijk kapitaal die de ingekochte eigen aandelen behandelt als waren zij ingetrokken. 710 Indien sprake is van separaat aan beleggers in rekening gebrachte kosten voor oprichting en/of emissie naast de koers van de deelnemingsrechten, dienen die kosten en de daarop betrekking hebbende opbrengsten in het resultaat te worden verwerkt (zie ook alinea 314). 711 De eventueel in de heruitgifteprijs begrepen opslag voor (het aandeel in de) aankoopkosten van beleggingen dient via het agio verwerkt te worden als deze aankoopkosten zijn geactiveerd en ten gunste van het resultaat gebracht te worden als deze aankoopkosten ten laste van het resultaat zijn gebracht. EGALISATIEREKENING BIJ OPEN END BELEGGINGSINSTELLINGEN
712 Open end beleggingsinstellingen met een frequente handel in eigen aandelen mogen de in de verkrijgingsprijs en (her-)uitgifteprijs van de aandelen begrepen vergoeding voor opgelopen resultaat van het boekjaar debiteren (bij inkoop) resp. crediteren (bij uitgifte) op een egalisatierekening. Eventuele dividenduitkeringen op in bezit zijnde eigen aandelen (die bij de statuten niet van de winstverdeling zijn uitgesloten) dienen bij toepassing van deze methode eveneens op deze egalisatierekening te worden geboekt. Dit in afwijking van hetgeen omtrent de berekening van de winst per aandeel is vermeld in hoofdstuk 340 Winst per aandeel. De egalisatierekening dient als onderdeel van het eigen vermogen te worden gepresenteerd. 713 Als kengetal voor de winst per aandeel mogen de beleggingsinstellingen die de in alinea 712 bedoelde methode toepassen, het voor uitkering beschikbare bedrag per aandeel opgeven. Het voor uitkering beschikbare bedrag per aandeel, dat niet door transacties in eigen aandelen wordt beïnvloed, dient dan te worden berekend als volgt: winst lopend boekjaar + mutatie egalisatierekening aantal bij derden uitstaande aandelen 714 Door de toepassing van de in alinea 712 bedoelde methode verandert de zogenaamde doorstootverplichting voor fiscale beleggingsinstellingen niet.
20
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
VERGOEDING VOOR RESULTAAT BEGREPEN IN DE HERUITGIFTEPRIJS
715 De in de heruitgifteprijs begrepen vergoeding voor resultaat van het lopend boekjaar dient niet via de winst- en verliesrekening te worden geboekt, doch hetzij conform alinea 705 hetzij conform alinea 712. INTRINSIEKE WAARDE PER AANDEEL
716 Hoofdstuk 340 Winst per aandeel bevat voor nader omschreven rechtspersonen onder meer richtlijnen voor de bepaling van de winst per aandeel. In beginsel is deze richtlijn eveneens van toepassing op beleggingsinstellingen, zie echter alinea 713 en alinea 717. 717 De berekening per deelnemingsrecht, alsmede de berekening van het beleggingsresultaat per deelnemingsrecht (zie alinea 501) dient gebaseerd te zijn op het aantal op het moment van waardebepaling bij derden uitstaande deelnemingsrechten (zie ook alinea 501).
615.8 Beleggingsinstellingen uit landen met adequaat toezicht 801 Op grond van artikel 2:65, eerste lid van de Wft hebben beleggingsinstellingen een vergunning om rechten van deelneming in een belegginginstelling te mogen aanbieden. Op grond van artikel 2:66 Wft behoeven buitenlandse beleggingsinstellingen (niet zijnde ICBEinstellingen) met een zetel in door de Minister van Financiën aan te wijzen staten met naar zijn oordeel adequaat toezicht op beleggingsinstellingen, géén aparte vergunning in Nederland te hebben, op voorwaarde dat aan de notificatieplicht van artikel 2:73 Wft wordt voldaan.Verder heeft de AFM nadere regels gesteld. Wel moeten deze instellingen voldoen aan dezelfde regels voor informatieverstrekking aan het publiek als geldt voor Nederlandse beleggingsinstellingen voor de jaarrekening en voor de halfjaarberichten, zoals gesteld in de artikelen 119 tot en met 125 van het BGfo. Daarin gaat het alleen om de additionele, op grond van de Nederlandse Wft c.a. opgestelde toelichtingsvereisten die in het land met adequaat toezicht niet van toepassing zijn. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de informatievereisten op het gebied van kosten, de total expense-ratio, de portfolio turnover-ratio en informatie over het stembeleid. Deze additionele informatie kan worden toegevoegd aan de jaarrekening of het halfjaarbericht, dan wel worden opgenomen in een addendum bij deze documenten. Bij de jaarrekening moet ook een accountantsverklaring worden afgegeven. Zie hiertoe ook de handreiking terzake van Dutch Fund and Asset Management Association (DUFAS) getiteld ‘Handreiking Nederlandse transparantie-eisen aan fondsen uit adequaat toezicht landen’. De bepaling inzake de “In control verklaring” geldt niet voor beleggingsinstellingen uit landen met adequaat toezicht.
615.9 Tussentijdse berichten 901 In aanvulling op RJ 394 ‘Tussentijdse berichten’ geeft artikel 125 lid 1 BGfo nadere voorschriften over halfjaarcijfers:
21
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007 1. De halfjaarcijfers van een beleggingsinstelling bevatten ten minste de volgende gegevens: a. de balans en winst- en verliesrekening, alsmede een mutatieoverzicht van het eigen vermogen van de beleggingsmaatschappij of van het beheerde vermogen van het beleggingsfonds met inachtneming, voorzover de aard van deze stukken dat toelaat, van de bepalingen van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of de internationale jaarrekeningstandaarden; b. een overzicht van de samenstelling van de activa van de beleggingsinstelling; c. een opgave van de intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling en het aantal uitstaande rechten van deelneming en de intrinsieke waarde per recht van deelneming; d. indien van toepassing: de vermelding, bedoeld in artikel 122, tweede lid; en e. indien van toepassing: een mededeling dat de beleggingsinstelling interimdividend heeft uitgekeerd of voornemens is dat te doen.
22
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
Bijlage
Voorbeelden van kasstroomoverzichten
VOORBEELD VAN KASSTROOMOVERZICHT VOLGENS DE DIRECTE METHODE Bedragen in ε 1.000
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten - ontvangsten uit hoofde van beleggingen - aankopen van beleggingen - verkopen van beleggingen - betalingen in verband met het beheer van beleggingen - betaalde beheerskosten en rentelasten - overige betalingen
… … … .. … …
Totaal kasstroom uit beleggingactiviteiten
…
Kasstroom uit financieringsactiviteiten -
ontvangen bij (her-)plaatsing eigen aandelen betaald bij inkoop eigen aandelen dividenduitkeringen mutatie langlopende schulden mutatie langlopende schulden
… … … … …
Totaal kasstroom uit financieringsactiviteiten
… …
Netto kasstroom
…
Koers- en omrekeningsverschillen op geldmiddelen
…
Mutatie geldmiddelen
23
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
VOORBEELDEN VAN KASSTROOMOVERZICHTEN VOLGENS DE INDIRECTE METHODE (ZIE OOK CIJFERVOORBEELD HIERNA) Bedragen in ε 1.000
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten - netto winst - ongerealiseerde waardeverschillen - gerealiseerde waardeverschillen gedurende het jaar - aankopen ven beleggingen - verkopen van beleggingen - mutatie voorzieningen - kosten direct ten laste van het vermogen gebracht - mutatie kortlopende vorderingen - mutatie kortlopende schulden
… … … … … … … … …
Totaal kasstroom uit beleggingactiviteiten
…
Kasstroom uit financieringsactiviteiten - ontvangen bij (her-)plaatsing eigen aandelen - betaald bij inkoop eigen aandelen - dividenduitkeringen - mutatie langlopende vorderingen - mutatie langlopende schulden
… … … … …
Totaal kasstroom uit financieringsactiviteiten
… …
Netto kasstroom
…
Koers- en omrekeningsverschillen op geldmiddelen
…
Mutatie geldmiddelen
UITWERKING VOORBEELD VAN EEN KASSTROOMOVERZICHT VOLGENS DE INDIRECTE METHODE
Voorbeeld: Beleggingsinstelling X beschikt op 31 december 20x0 en op 31 december 20x1 over de volgende aandelen: Aandeel A, waarde per 31 december 20x0 bedraagt 100, waarde per 31 december 20x1 bedraagt 110. Aandeel B, aangekocht op 1 januari 20x0 voor 100, waarde per 31 december 20x0 bedraagt 200; vlak voor 31 december 20x1 verkocht voor 240; Aandeel C, vlak voor 31 december 20x1 aangekocht voor 240. Bij X doet zich tussen 31 december 20x0 en 31 december 20x1 derhalve geen mutatie in de liquide middelen voor. In het voorbeeld kwamen in 20x1 geen kasstromen uit financieringsactiviteiten voor. Netto winst 20x1: 10 + 40 = 50 (zie alinea 306)
24
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten -
netto winst ongerealiseerde waardeverschillen gerealiseerde waardeverschillen gedurende het jaar gerealiseerde cumulatieve waardeverschillen aankopen ven beleggingen verkopen van beleggingen
Totaal kasstroom uit beleggingactiviteiten
50 -10 -40 n.v.t. -240 240 -0 0
Netto kasstroom
25
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007
Op te nemen in RJ 910 Modellen en besluiten
Tekst van enkele artikelen van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft Artikel 119 Een beheerder, beleggingsinstelling of bewaarder verstrekt de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de wet, wat de indeling en inhoud betreft, onverminderd de artikelen 121 tot en met 124 en 146, in de vorm waarin deze zijn opgemaakt krachtens Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of de internationale jaarrekeningstandaarden. Artikel 120 1. Een beheerder stelt de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 4:52, eerste lid, van de wet en de halfjaarcijfers, bedoeld in artikel 4:52, tweede lid, kosteloos verkrijgbaar voor deelnemers in de beleggingsinstelling. 2. De openbaarmaking van de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 4:52, eerste lid, van de wet, geschiedt door publicatie op de website van de beheerder. Gelijktijdig met de publicatie op de website deelt de beheerder in een landelijk verspreid Nederlands dagblad dan wel aan het adres van iedere deelnemer, mee dat voor deelnemers op verzoek bij de beheerder een afschrift van de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens van de beheerder, de beleggingsinstelling of de bewaarder voor de deelnemers in de beleggingsinstelling kosteloos verkrijgbaar is. 3. De openbaarmaking van de halfjaarcijfers, bedoeld in artikel 4:52, tweede lid, van de wet geschiedt overeenkomstig het tweede lid. 4. De beheerder houdt de informatie, bedoeld in het tweede en derde lid, gedurende ten minste drie jaar beschikbaar op zijn website. Artikel 121 1. Het jaarverslag van een beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de wet, bevat een verklaring van de beheerder dat hij voor de beleggingsinstelling beschikt over een beschrijving van de inrichting van de bedrijfsvoering die voldoet aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:17, tweede lid, onderdeel c, en 4:14, eerste lid, van de wet, en dat de bedrijfsvoering van de beleggingsinstelling effectief en overeenkomstig de beschrijving functioneert. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op het jaarverslag van beleggingsinstellingen met zetel in een aangewezen staat. Artikel 122 1. De toelichting op de balans en de winst- en verliesrekening van een beleggingsinstelling bevat ten minste de volgende gegevens: a. een sluitend overzicht van het verloop gedurende het boekjaar van de beleggingen waarbij de beleggingen worden onderscheiden naar soort; b. een overzicht van de samenstelling van de activa aan het einde van het boekjaar; c. een vergelijkend overzicht over de laatste drie jaren van de intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling, het aantal uitstaande rechten van deelneming en de intrinsieke waarde per recht van deelneming, een en ander per het einde van het boekjaar; d. een mededeling in hoeverre activa die geen financiële instrumenten zijn die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of een andere markt in financiële instrumenten door een onafhankelijke deskundige zijn gewaardeerd, volgens welke methode de waardering heeft plaatsgevonden, alsmede de regelmaat waarmee deze waardering plaatsvindt;
26
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007 e. het bedrag der verplichtingen, onderscheiden naar soort aan het einde van het boekjaar, die voortvloeien uit dekkingstransacties met betrekking tot koers- en wisselkoersrisico in verband met de beleggingen, voorzover een en ander niet reeds in de balans en winst- en verliesrekening is begrepen; f. een gespecificeerde opgave van de activa van de beleggingsinstelling die deelnemingen zijn in de zin van artikel 389, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; en g. indien de beleggingsinstelling 95 procent of meer van het beheerde vermogen direct of indirect belegt in een andere beleggingsinstelling: de gegevens, bedoeld in de onderdelen a, b, c, d en e, met betrekking tot de andere beleggingsinstelling. 2. Onverminderd artikel 379, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vermeldt de beleggingsinstelling onder de overige gegevens, bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de wet, het totale persoonlijke belang dat de bestuurders van de beheerder of de beleggingsmaatschappij bij iedere belegging van de beleggingsinstelling aan het begin en het einde van het boekjaar hebben gehad. Artikel 123 1. De toelichting op de balans en de winst- en verliesrekening van een beleggingsinstelling bevat de volgende gegevens: a. voorzover van toepassing: de kosten van oprichting van de beleggingsinstelling, de wijze waarop deze kosten ten laste zijn gekomen van het resultaat, in mindering zijn gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste zijn gekomen van de deelnemers in de beleggingsinstelling en welk gedeelte ten goede is gekomen aan de beheerder, de bewaarder, de bestuurders van de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder, of aan met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen; b. de naar soort onderscheiden kosten, gemoeid met het beheer van de beleggingsinstelling, de bewaring van activa van de beleggingsinstelling, de accountant, het toezicht op de beleggingsinstelling en de marketing, met inbegrip van de berekeningsgrondslag en de wijze waarop deze kosten ten laste zijn gekomen van het resultaat, in mindering zijn gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste zijn gekomen van de deelnemers in de beleggingsinstelling; c. de transactiekosten die geïdentificeerd en gekwantificeerd kunnen worden en de wijze waarop deze kosten ten laste zijn gekomen van het resultaat, in mindering zijn gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste zijn gekomen van de deelnemers in de beleggingsinstelling; d. indien van toepassing: de kosten die zijn gemaakt of vergoedingen die zijn gevraagd in verband met het in- en uitlenen van financiële instrumenten en de wijze waarop deze kosten ten laste zijn gekomen van het resultaat, in mindering zijn gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste zijn gekomen van de deelnemers in de beleggingsinstelling onderscheidenlijk aan wie deze vergoedingen ten goede zijn gekomen; e. indien van toepassing: de kosten voor het uitbesteden van werkzaamheden in het kader van het beheer van de beleggingsinstelling of de bewaring van de activa van de beleggingsinstelling en de wijze waarop deze kosten ten laste zijn gekomen van het resultaat, in mindering zijn gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste zijn gekomen van de deelnemers in de beleggingsinstelling; f. het totaal betaalde bedrag aan vergoedingen voor het aanbrengen van deelnemers indien dit bedrag hoger is dan één tiende procent van het gemiddelde beheerde vermogen van de beleggingsinstelling, de wijze waarop dit bedrag ten laste is gekomen van het resultaat, in mindering is gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste is gekomen van de deelnemers in de beleggingsinstelling en, indien van toepassing, de namen van met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen aan wie deze aanbrengprovisies ten goede zijn gekomen; g. alle andere dan in onderdeel a tot en met f bedoelde naar soort onderscheiden kosten die hoger zijn dan tien procent van de totale kosten, inclusief de berekeningsgrondslag, en de wijze waarop deze kosten ten laste zijn gekomen van het resultaat, in mindering zijn gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste zijn gekomen van de deelnemers in de beleggingsinstelling; h. de wijze waarop de op- en afslagen zijn berekend, aan wie de op- en afslagen ten goede zijn gekomen en, voor zover van toepassing, de wijze waarop zij zijn verwerkt in de jaarrekening; i. de overige eenmalige kosten die deelnemers in de beleggingsinstelling betalen bij in- en uittreding, inclusief de berekeningsgrondslag; j. een vergelijkend overzicht van de naar soort onderscheiden volgens het prospectus, bedoeld in artikel 4:49, eerste lid, van de wet, te maken kosten en de daadwerkelijk gemaakte kosten; k. de naar soort onderscheiden kosten die voortvloeien uit directe of indirecte beleggingen in andere beleggingsinstellingen;
27
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007 l.
m.
n. o.
p.
het niveau van de kosten van de beleggingsinstelling gerelateerd aan haar gemiddelde intrinsieke waarde, onder vermelding van de kosten die daarbij buiten beschouwing zijn gelaten; indien de beleggingsinstelling gemiddeld tien procent of meer van haar vermogen direct of indirect in andere beleggingsinstellingen belegt, worden de kosten van de andere beleggingsinstellingen meegenomen bij het bepalen van het niveau van de kosten van de beleggingsinstelling of wordt vermeld dat en waarom het niet mogelijk is de kosten van een andere beleggingsinstelling mee te nemen, alsmede dat de kosten van de betreffende andere beleggingsinstelling van invloed zijn op het resultaat van de beleggingsinstelling; indien de beleggingsinstelling 95 procent of meer van het beheerde vermogen direct of indirect belegt in een andere beleggingsinstelling: het niveau van de kosten van de andere beleggingsinstelling gerelateerd aan de gemiddelde intrinsieke waarde van de andere beleggingstelling, onder vermelding van de kosten die daarbij buiten beschouwing zijn gelaten; indien van toepassing: de retourprovisies die niet ten goede zijn gekomen aan de beleggingsinstelling en aan wie deze retourprovisies ten goede zijn gekomen; indien van toepassing: de door de beheerder, de bestuurders van de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder, de bewaarder, de met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen of derden voor het uitvoeren van opdrachten ten behoeve van de beleggingsinstelling ontvangen of in het vooruitzicht gestelde goederen; en de omloopsnelheid van de beleggingen en een vergelijking met de in het voorgaande boekjaar gerealiseerde omloopsnelheid van de beleggingen.
2. Het eerste lid, onderdeel p, is niet van toepassing op beleggingsinstellingen die uitsluitend of vrijwel uitsluitend beleggen in onroerende zaken. 3. De Autoriteit Financiële Markten stelt regels met betrekking tot de wijze waarop inzicht wordt verschaft in het niveau van de kosten van de beleggingsinstelling, bedoeld in het eerste lid, onderdelen l en m, en de daaraan ten grondslag liggende berekening en de wijze van berekening van de omloopsnelheid van de activa, bedoeld in het eerste lid, onderdeel p. 4. De toelichting op de balans en de winst en verliesrekening van een beheerder bevat ten minste de volgende gegevens: a. indien van toepassing: de door de beheerder of diens bestuurders ontvangen retourprovisies; b. indien van toepassing: de door de beheerder of diens bestuurders voor het uitvoeren van opdrachten ten behoeve van de beheerder of de door de beheerder beheerde beleggingsinstellingen ontvangen of in het vooruitzicht gestelde goederen; en c. de vergoedingen die zijn ontvangen in verband met het in- en uitlenen van financiële instrumenten van de door de beheerder beheerde beleggingsinstellingen. 5. De in het eerste en vierde lid bedoelde gegevens worden cijfermatig en tekstueel toegelicht. 6. In de toelichting op de balans en de winst- en verliesrekening van de beheerder en de beleggingsinstelling worden de in het vierde onderscheidenlijk het eerste lid bedoelde gegevens in één paragraaf opgenomen. Artikel 124 1. Een beleggingsinstelling vermeldt in de toelichting op de balans en de winst en verliesrekening: a. indien van toepassing: de met de met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen aangegane overeenkomsten en een beschrijving van de hoofdlijnen van die overeenkomsten; b. welk percentage van het totale transactievolume van de beleggingsinstelling is uitgevoerd via de met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen; c. indien van toepassing: een opsomming van de soorten transacties die via de met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen zijn uitgevoerd en de voorwaarden waaronder die transacties plaatsvinden. Indien een transactie met een gelieerde partij niet tegen marktconforme voorwaarden heeft plaatsgevonden wordt tevens de naam van de gelieerde partij, de prijs, de relevante voorwaarden, de getaxeerde waarde en de reden voor niet marktconform handelen vermeld; d. indien van toepassing: het totaalbedrag gemoeid met transacties met de met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen die niet op een gereglementeerde markt of een andere markt in financiële instrumenten worden verricht;
28
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007 e. indien van toepassing: dat de beleggingsinstelling direct of indirect belegt in een andere beleggingsmaatschappij die een met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partij is of in een andere beleggingsinstelling die beheerd wordt door een met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partij en onder welke voorwaarden verkoop of inkoop van, alsmede terugbetaling op de rechten van deelneming in de andere beleggingsinstelling plaatsvindt; f. indien van toepassing: beleggingen in met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen, niet zijnde beleggingsinstellingen, die meer dan tien procent van het vermogen van de gelieerde partij of van het beheerde vermogen van de beleggingsinstelling uitmaken, met een uiteenzetting van de relatie met de gelieerde partijen en het land van vestiging van de betreffende gelieerde partijen indien dit niet Nederland is; g. indien de beheerder of bewaarder in het kader van het beheer van de beleggingsinstelling onderscheidenlijk de bewaring van de activa van de beleggingsinstelling werkzaamheden heeft uitbesteed: de naam van degene aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed en een beschrijving van de werkzaamheden die zijn uitbesteed; h. indien financiële instrumenten worden in- of uitgeleend: 1°. de waarde van de in- en uitgeleende financiële instrumenten; deze informatie dient in de toelichting op de balans onder de balanspost financiële instrumenten te worden vermeld; en 2°. de zekerheden die de beleggingsinstelling heeft verkregen; i. indien de beleggingsinstelling gemiddeld twintig procent of meer van het beheerde vermogen direct of indirect belegt in een andere beleggingsinstelling: 1°. waar de meest recente jaarrekening en het meest recente jaarverslag van de andere beleggingsinstelling verkrijgbaar zijn; 2°. of en, zo ja, waar de andere beleggingsinstelling onder toezicht staat; 3°. het relatieve belang van de beleggingsinstelling in de andere beleggingsinstelling aan het begin en het einde van het boekjaar van de beleggingsinstelling; 4°. de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming in de andere beleggingsinstelling aan het einde van het meest recente boekjaar van die andere beleggingsinstelling; 5°. de samenstelling van de beleggingsportefeuille van de andere beleggingsinstelling aan het begin en het einde van het meest recente boekjaar van die andere beleggingsinstelling; 6°. een beschrijving van het beleggingsresultaat van de andere beleggingsinstelling aan de hand van de meest recente jaarrekening van die andere beleggingsinstelling; en 7°. indien van toepassing: de afspraken tussen de beleggingsinstelling en de andere beleggingsinstelling over de verdeling van kosten en aan wie het voordeel ten goede komt; en j. indien de beleggingsinstelling 95 procent of meer van het beheerde vermogen direct of indirect belegt in een andere beleggingsinstelling: het beleggingsbeleid van de andere beleggingsinstelling. 2. De Autoriteit Financiële Markten kan regels stellen met betrekking tot de wijze waarop de informatie, bedoeld in het eerste lid, wordt opgenomen in de jaarrekening. Artikel 125 1. De halfjaarcijfers van een beleggingsinstelling bevatten ten minste de volgende gegevens: a. de balans en winst- en verliesrekening, alsmede een mutatieoverzicht van het eigen vermogen van de beleggingsmaatschappij of van het beheerde vermogen van het beleggingsfonds met inachtneming, voorzover de aard van deze stukken dat toelaat, van de bepalingen van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of de internationale jaarrekeningstandaarden; b. een overzicht van de samenstelling van de activa van de beleggingsinstelling; c. een opgave van de intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling en het aantal uitstaande rechten van deelneming en de intrinsieke waarde per recht van deelneming; d. indien van toepassing: de vermelding, bedoeld in artikel 122, tweede lid; en e. indien van toepassing: een mededeling dat de beleggingsinstelling interimdividend heeft uitgekeerd of voornemens is dat te doen. 2. De halfjaarcijfers van een beheerder bevatten ten minste de balans en winst- en verliesrekening, alsmede een mutatieoverzicht van het eigen vermogen met inachtneming, voorzover de aard van deze stukken dat toelaat, van de bepalingen van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van artikel 403, of de internationale jaarrekeningstandaarden. 3. Indien de halfjaarcijfers van de beheerder of de beleggingsinstelling door een accountant zijn onderzocht,
29
ontwerp-Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (2007) Commentaarperiode tot 1 augustus 2007 wordt diens verklaring gevoegd bij de stukken die ingevolge artikel 4:51, tweede lid, van de wet aan de Autoriteit Financiële Markten worden verstrekt. Artikel 146 1. De balans en winst- en verliesrekening van een instelling voor collectieve belegging in effecten of de toelichtingen daarop bevatten de volgende gegevens: a. tegoeden bij banken; b. een onderscheid in de overzichten van de beleggingen, bedoeld in artikel 122, eerste lid, onderdelen a en b, naar: 1°. financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de notering op een gereglementeerde markt; 2°. financiële instrumenten die op een gereglementeerde markt of een andere markt in financiële instrumenten worden verhandeld; 3°. effecten als bedoeld in artikel 130, onderdeel c; en 4°. financiële instrumenten als bedoeld in artikel 131, onderdeel a; c. een sluitend overzicht van de gesaldeerde mutaties in de verslagperiode in het eigen vermogen van de beleggingsmaatschappij of het beheerde vermogen van het beleggingsfonds ten gevolge van en uitgesplitst naar: 1°. inkomsten uit beleggingen; 2°. overige inkomsten; 3°. belastingen; 4°. de bestemming, of voorgestelde bestemming, van het nettoresultaat; 5°. de vermeerdering of vermindering van het eigen vermogen van de beleggingsmaatschappij of van het beheerde vermogen van het beleggingsfonds; 6°. meer- en minderwaarde op beleggingen; en 7°. overige mutaties van de activa en passiva; en d. het bedrag van de verplichtingen onderscheiden naar soort aan het einde van het boekjaar die voortvloeien uit verrichtingen met betrekking tot financiële derivaten en voorzover deze niet reeds in de balans en de winst- en verliesrekening zijn opgenomen. 2. Onverminderd artikel 125, eerste lid, neemt een instelling voor collectieve belegging in effecten in de halfjaarcijfers de gegevens op, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, zoals deze luidden aan het einde van de eerste helft van het boekjaar.
30